Bestemmingsplan
Garsten Noord
Gemeente Stichtse Vecht
Datum: 28 oktober 2015 Projectnummer: 100313 NL.IMRO.1904.BPGarstenNoordNTV-OW01
INHOUD TOELICHTING
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding en doel Korte probleemschets en samenvatting Ruimtelijke visie Ligging plangebied Vigerende bestemmingsplannen Opzet van de bestemmingsplan
3 3 4 5 5
2
Beschrijving gebied
6
2.1 2.2 2.3 2.4
Ontstaansgeschiedenis Ruimtelijk en functionele beschrijving Beeldkwaliteitsplan en Ruimtelijke visie Ontwikkelingen
6 12 19 21
3
Beleidskader
54
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Inleiding Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
54 54 61 66 67
4
Milieu- en omgevingsaspecten
74
4.1 4.2 4.3
Inleiding Milieuaspecten Omgevingsaspecten
74 74 96
5
Juridische planbeschrijving
107
5.1 5.2 5.3
Algemeen Verbeelding Planregels
107 107 107
6
Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid
113
6.1 6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
113 113
Bijlagen
Bijlage 1: Ruimtelijke visie Garsten Noord, SAB, 31 september 2014 Bijlage 2: Beeldkwaliteitsplan Garsten Noord, SAB, december 2012 Bijlage 3: Onderzoek geluidsituatie Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 16 april 2015 Bijlage 4: Notitie geluid logiesfuncties Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 15 april 2015
Bijlage 5: Ruimtelijke onderbouwing Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 16 april 2015 Bijlage 6: Ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 11,13, 17 en 19 Nigtevecht, AROM, 28 september 2015 Bijlage 7: Ontwikkeling nieuwe woningen Vreelandseweg te Nigtevecht, Cumulatie bedrijven op bedrijventerrein Garsten-Noord, M&A Milieuadviesbureau, 18 september 2015 Bijlage 8: Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, Transect, 2 december 2014 Bijlage 9: Quickscan flora en fauna Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, Kruidbos, 5 december 2014 Bijlage 10: Verslag watertoetsoverleg, AROM, 20 november 2014 Bijlage 11: Inventariserend bodemonderzoek Vreelandseweg 11 te Nigtevecht, Grondslag, 12 januari 2000 Bijlage 12: Verkennend (water)bodemonderzoek Locatie aan de Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, 6 januari 2014 Bijlage 13: Separaat deelmonsteronderzoek Locatie aan de Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, 21 januari 2015 Bijlage 14:Woningmarktmonitor Stichtse Vecht woningbehoefte en plancapaciteit, provincie Utrecht Bijlage 15: Melding Activiteitenbesluit, Nagel Demontage & Recycling 20 maart 2012 en Akoestisch onderzoek Sloopbedrijf Nagel in Nigtevecht, LBP Sight, 28 februari 2012 Bijlage 16: Ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 6 en 6a, Omgevingsmanager, 6 mei 2015 Bijlage 17: Akoestisch advies, ODRU, 10 mei 2013 en Akoestisch onderzoek wijziging bestemming Vreelandseweg 6/6a, ODRU, mei 2013 Bijlage 18: Onderzoek geluidsituatie Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 31 maart 2010 Bijlage 19: Nota Inspraak en overleg, gemeente Stichtse Vecht, 21 oktober 2015 Bijlage 20: Akoestisch onderzoek herbestemming Vreelandseweg 6 en 6a te Nigtevecht, Peutz, 21 augustus 2015 Bijlage 21: Verslag voorherfst 2015 vleermuisinventarisatie, Kruisbos, 22 september 2015 Bijlage 22: Ontwerpbesluit Hogere Waarde, Omgevingsdienst regio Utrecht, 1 oktober 2015 Bijlage 23: Sloop loods Nagel Demontage & Recycling –akoestische consequenties, Peutz, 13 oktober 2015 Bijlage 24: Stedenbouwkundig plan kop Vechtoever, Van den Pauwert Architecten BNA, 6 oktober 2015 Bijlage 25: Nader bodemonderzoek fase 1 aan de Vreelandseweg 11-13 te Nigtevecht, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, 26 oktober 2015
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doel De gemeente Stichtse Vecht wil voor haar grondgebied over actuele bestemmingsplannen beschikken. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is daarnaast de verplichting opgenomen dat een bestemmingsplan niet ouder mag zijn dan 10 jaar. Het nu geldende bestemmingsplan voor het gebied “Garsten Noord” is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 november 1982 en voldoet dus niet aan de verplichting. Om over een actuele regeling voor Garsten Noord te beschikken, is het nodig een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het primaire doel van voorliggend bestemmingsplan is om over een actueel juridisch kader voor het plangebied Garsten Noord te beschikken. Daarbij wordt de geldende regeling aangepast aan de huidige maatschappelijke normen over wat er in een bestemmingsplan vastgelegd dient te worden. Het gaat dan onder andere om de in het geldende bestemmingsplan gehanteerde systematieken, deze zijn gedeeltelijk achterhaald. Secundair doel is het verwerken van een door de raad vastgestelde “Ruimtelijke Visie Garsten Noord” (vastgesteld op 30 september 2014). In deze Ruimtelijke visie wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het gebied geleidelijk tot woongebied wordt ontwikkeld. Op dit moment is nog sprake van een gemengd gebied, waar zowel bedrijven als woningen voorkomen. Het doel van het bestemmingsplan is zodoende tweeledig: enerzijds wordt het bestemmingsplan geactualiseerd, anderzijds worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt die passen binnen de Ruimtelijke visie en die concreet en haalbaar zijn.
1.2
Korte probleemschets en samenvatting Ruimtelijke visie Reeds langere tijd doet de gemeente pogingen om tot integrale herontwikkeling van Garsten Noord te komen. Garsten-Noord is een verrommeld gebied gelegen nabij de kern Nigtevecht waar diverse percelen braak liggen of panden leeg staan en andere percelen vrij intensief als bedrijfsperceel gebruikt worden. Algehele achteruitgang en verloedering dreigt. Tegelijk zijn er ruimtelijke kwaliteiten aanwezig (zie hoofdstuk 2), reden waarom de gemeente het gebied wil ontwikkelen tot een woonwijk. Tot op heden is dit er om verschillende redenen niet van gekomen. Eén van de redenen is de omstandigheid dat enkele bedrijven ter plaatse nog (willen) functioneren. De grondposities in het gebied zijn verder erg versnipperd, hetgeen een succesvolle integrale ontwikkeling verder bemoeilijkt. Er zijn diverse initiatieven bekend bij de gemeente, al dan niet concreet. Ook vindt er permanente bewoning plaats van een bedrijfspand terwijl dit op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Bij het ontbreken van een ruimtelijke visie op het terrein en een idee over de gewenste ontwikkeling zijn deze initiatieven lastig te beoordelen. Ook is de constatering dat de ruimtelijke kwaliteit van de braak liggende terreinen steeds verder afneemt. Er wordt niet meer geïnvesteerd in onderhoud van de panden. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de zittende bedrijven. Omdat de gemeente in het verleden de wens heeft uitgesproken het gebied integraal te herontwikkelen tot woningbouw, is het voor bedrijven minder aantrekkelijk te investeren in de
SAB
3
gebouwen en de bedrijfsvoering. Algehele achteruitgang en verloedering dreigt dus, waardoor de situatie onleefbaar kan worden. In de ruimtelijke visie wordt ingezet op geleidelijke transformatie. Dit houdt in dat wanneer zich bedrijven/eigenaren melden die willen stoppen en woningen willen realiseren, deze in beginsel positief worden benaderd. Anderzijds, wanneer een bedrijf aangeeft ter plaatse het bedrijf te willen continueren, dan zal de gemeente dit ook planologisch mogelijk maken, waarbij wel getoetst moet worden op de gebruikelijke milieu- en omgevingsfactoren. Dit houdt mede in, dat moet worden gekeken hoe het bedrijf gefaciliteerd kan worden zodat het bedrijf binnen de planperiode blijvend functioneel en effectief kan zijn.
1.3
Ligging plangebied Garsten Noord ligt ten zuidwesten van het dorpje Nigtevecht, ingeklemd tussen de Vecht en het Amsterdam Rijnkanaal. De gronden worden in het westen begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal en aan de oostzijde door de Vecht. Deze beide waterpartijen zijn gedeeltelijk zelf ook binnen de plangrenzen gelegen. In de noordelijke richting wordt het plangebied begrensd door de kern Nigtevecht en aan de zuidkant door het landelijk gebied. Hieronder wordt het plangebied globaal weergegeven, de exacte ligging komt tot uitdrukking op de verbeelding.
(Globale) ligging plangebied
SAB
4
1.4
Vigerende bestemmingsplannen Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Garsten Noord, en daarnaast diverse partiële herzieningen en vrijstellingsbesluiten. Er is sprake van (sterk) verouderde regelingen en van een bestemming, die in een aantal gevallen niet meer aansluiten bij de huidige situatie. De volgende bestemmingsplannen gelden voor het plangebied: Type plan Bestemmingsplan Partiële herziening
Naam plan Garsten Noord e 1 herziening
Goedgekeurd GS 30 november 1982 23 oktober 1984
Het voorliggende bestemmingsplan Garsten Noord treedt in de plaats van bovenstaande bestemmingsplan en herzieningen in zoverre deze betrekking heeft op het plangebied.
1.5
Opzet van de bestemmingsplan Dit bestemmingsplan bestaat uit een planbeschrijving en een onderzoek naar de haalbaarheid. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied, daarna van de ruimtelijke visie en vervolgens de ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid van de diverse overheden. In hoofdstuk 4 volgt een toets op het gebied van milieu- en omgevingsaspecten. Het plan dient niet alleen aan het ruimtelijk relevante beleid te voldoen maar ook haalbaar te zijn op het gebied van onder andere milieu, water, ecologie, archeologie, verkeer en parkeren. Hoofdstuk 5 legt de juridische regeling van dit plan uit. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de resultaten van de te doorlopen planologische procedure en gaat in op de financiële uitvoerbaarheid. Dit bestemmingsplan is deels conserverend, deels ontwikkelgericht van aard. Dit is van belang bij het lezen van hoofdstuk 2: hier worden de ontwikkelingen beschreven en getoetst op haalbaarheid (milieuregelgeving en omgevingsaspecten). Regelmatig wordt daarbij verwezen naar onderliggende rapporten die opgesteld zijn in het kader van dit bestemmingsplan en welke als bijlage zijn opgenomen bij het bestemmingsplan. Echter, ook voor het conserverende deel dient beoordeeld te worden of voldaan kan worden aan milieu- en omgevingsaspecten. Het gaat hier met name om de vraag of een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig is. Uiteraard voert de onderzoeksplicht minder ver en kan de toets beknopter plaatsvinden: de functies zijn immers reeds aanwezig. De toets voor het conserverende deel vindt plaats in hoofdstuk 4.
SAB
5
2
Beschrijving gebied
2.1
Ontstaansgeschiedenis Het plangebied ligt grotendeels in (veen)weidegebied. Het buitengebied in dit deel van Nederland bestaat voor een groot deel uit veenweidegebied met een karakteristiek open cultuurlandschap, doorsneden door kleine rivieren zoals het Gein, de Vecht, de Angstel, de Holendrecht, de Winkel en de Waver. De veenweidegebieden zijn nat en open en zijn voornamelijk agrarisch in gebruik. De ontstaansgeschiedenis van het veenweidegebied is terug te voeren tot het begin van het Holoceen. De diepere ondergrond is gevormd tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien. Tijdens het Weichselien bereikte het landijs Nederland niet, maar zorgde hier wel voor koude en droge klimatologische omstandigheden. Het water werd vastgehouden in enorme ijskappen, waarvan er een deel het noordwesten van Europa bedekte. Het Noordzeebekken lag destijds droog. Circa 10.000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd en begon de relatief warme periode die nu nog voortduurt, het Holoceen. Gedurende deze tijd vond zeespiegelrijzing plaats: er vonden geregeld overstromingen plaats waarbij sedimenten van klei achterbleven. Doordat tevens een stijging van de grondwaterspiegel plaatsvond was er lange tijd sprake van moeras- en later veenvorming (Basisveen en later Hollandveen). Langs de rivieren en veenstroompjes groeide een rijke moerasvegetatie, waaruit bosveen en rietveen ontstonden. Buiten de invloed van het voedselrijke rivierwater kon zich uitsluitend veenmosveen ontwikkelen, dat later voor een groot deel is weggegraven en tot turf is verwerkt. Bij de ontwatering van het laaggelegen gebied zakte de veenbodem in. De veenstroomruggen en de oeverwallen waren minder aan klink onderhevig en lager daardoor relatief hoog in het landschap.
SAB
6
De Vecht Belangrijk structurerende elementen zijn de riviertjes de Vecht, het Gein en de Angstel. Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Vecht en het Gein. De Vecht is rond 800 v. Chr. ontstaan doordat de Rijn gedeeltelijk de loop verlegde bij Utrecht. Vanaf de Romeinse tijd is de Vecht een belangrijke vaarverbinding naar het noorden. De oeverwallen van de Vecht zijn van oudsher geschikt voor bewoning door de hogere ligging in het landschap. De eerste nederzettingen ontstonden dan ook op de droge vruchtbare oeverwallen langs de Vecht. Op deze plaatsen werden de eerste ontginningen gepleegd. De oeverwallen bestaan uit zand en lichte rivierklei. De oeverwallen langs de Vecht kenmerken zich door een relatieve geringe breedte; het veengebied begint al snel. Dit is een gevolg van de sterke getijdewerking door de eeuwen heen. e Vanaf de 11 eeuw is vanaf de oeverwallen ook het veengebied ontgonnen voor landbouw. Het grote belang van de landbouw voor met name de stad Utrecht noopte tot de noodzaak het gebied in te dammen. Hiertoe werden dammen en sluizen aangelegd. De Vecht werd hierdoor een veilige en goed bevaarbare rivier en groeide uit tot belangrijkste handelsroute tussen Amsterdam en Utrecht. Is de ontginning eerst alleen gericht op het winnen van cultuurgrond, vanaf de vijftiende eeuw gaat men ook de turf exploiteren. Waar het veen wordt weggebaggerd, ontstaan trekgaten. Na het baggeren wordt het veen op uitgespaarde stroken grond, zogenaamde legakkers, te drogen gelegd om later tot turf te worden gesneden. In de loop der tijd zijn veel smalle legakkers door wind en water weggeslagen. Wat eerst ontgonnen is als cultuurland, wordt e nu weer prijsgegeven aan het water. Vanaf de 17 eeuw wordt er op ruime schaal verveend door de grote brandstofbehoefte van de steenbakkerijen, de nieuwe buitene plaatsen en de stad Utrecht. In de 19 eeuw gaat men om de grote armoede te bestrijden de grote veenplassen weer droog malen. Bebouwing langs de Vecht In de gouden eeuw groeide met name in Amsterdam de behoefte aan frisse lucht en lieten welgestelden onder meer langs de Vecht buitenplaatsen bouwen. Gedurende een deel van het jaar verbleven de rijke Amsterdamse kooplieden op hun buitenhuizen langs de rivier. Dit waren in eerste instantie verbouwde boerderijen met een nieuw dwarshuis. In het rampjaar 1672 werden vrijwel alle buitens door de Fransen vernietigd. Vervolgens konden tal van verwoeste boerderijen en kastelen in de Vechtstreek goedkoop worden overgenomen en omgebouwd.
Historische bebouwing langs de Vecht SAB
7
Zo ontstond tussen 1675 en 1750 een tweede golf van bouw van buitenhuizen. In de e eerste helft van de 18 eeuw waren er zoveel dat er geen plaats meer was voor nieuwe. De Vecht, als voornaamste transportweg, werd voor stoomschepen uitgediept en verbreed. Het toenemende scheepvaartverkeer had echter behoefte aan nog betere verbindingen. Zodoende kwam in 1881 de regering met het plan een nieuw kanaal te graven, tussen Utrecht en Amsterdam, parallel aan de Vecht. In 1892 kwam het Merwedekanaal (later Amsterdam-Rijnkanaal) klaar. Dit Amsterdam-Rijnkanaal heeft een grote fysieke barrière opgeworpen tussen gebieden, stadjes en dorpjes als Nigtevecht, Loenen aan de Vecht en Breukelen ten oosten van het kanaal enerzijds, en dorpjes als Baambrugge en Abcoude ten westen van het kanaal anderzijds. Desondanks is de ontstaansgeschiedenis in geologisch en cultuurhistorisch opzicht gelijk. Beide gebieden vertonen dan ook dezelfde landschapskenmerken. Ook zijn er doorlopende lijnelementen (Korte Velterslaan op de oostoever en de Velterslaan aan de westkant) of bebouwing (Fort Nigtevecht) waardoor duidelijk wordt dat beide gebieden vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt samenhangen. Nigtevecht is één van de vele dorpjes en stadjes langs de Vecht. Het is gelegen in de kom van een scherpe bocht van de Vecht. Op navolgende historische atlas uit 1830 is tevens zien dat ‘na de bocht’ langs de Vreelandseweg al enige bebouwing aanwezig is. Er wordt over deze enclave ook wel gesproken over een apart buurtschap Garsten Noord (vernoemd naar de Garster polder).
Afbeelding Nigtevecht historische atlas Het nabij gelegen dorp Nigtevecht is ontstaan aan een bocht van de Vecht, aan wat nu een zeer smalle strook tussen Vechtdijk en Vecht is (dus onbeschermd door de dijk; alleen de kerk lag beschermd). Hier zal op de oeverwal ook het oorspronkelijke Niftarlake hebben gelegen, wat ‘aan of langs de Laak’ betekent. Misschien dat de Laak in deze bocht steeds noordelijker is gaan stromen, zodat de bebouwing in de verdrukking kwam. De naam ‘Nichtevecht’ komt voor het eerst in een officieel stuk voor, van Bisschop Jan van Utrecht, d.d. 7 oktober 1327. Toch was de plek toen al
SAB
8
eeuwenlang bewoond. Reeds sinds de Romeinse tijd voeren Friese schippers hier voorbij om zaken te doen met plaatsen aan de Rijn. e
Vanaf de 15 eeuw ging men turf winnen waardoor grote plassen ontstonden. Scheepsvaart is in die tijd een belangrijke economische factor voor het dorp geweest. Hieraan kwam een eind toen Godard van Reede in 1630 de Nieuwe Vecht of Reevaart groef. De gemeente kende een vreemde kartelgrens met de provincie NoordHolland en het grondgebied is eigenlijk te zien als een enclave van Utrecht. In 1527 en 1528 leed het dorp zwaar onder brandschattingen van de Gelderse troepen van Maarten van Rossum. Het moderne dorp Nigtevecht is in hoofdzaak ontstaan na de verwoesting van de Fransen in de jaren 1672 en 1673. Bij de wederopbouw werden oude kavelstructuren gevolgd. Aldus werd de enkelzijdige lintbebouwing langs de Vechtdijk gehandhaafd. De gebogen vorm van de Dorpsstraat verraadt de aanwezigheid van de oude dijk nog. Ten zuiden van deze straat liggen kleine voortuinen en bebouwing; de achtererven lopen door tot aan de Vecht. Aan de noordzijde van de dorpsstraat is de bebouwing meer verspreid. De hervormde kerk, die in aanleg uit de middeleeuwen stamt, werd in 1673 op de muren na, verwoest. Ze werd snel weer opgebouwd en ligt op een verhoogd binnendijks kerkhof. Nigtevecht werd in 1676 door de Staten van Utrecht aan de heer van Zuylen opgedragen, die begin achttiende eeuw door telgen uit het geslacht Huydecoper werd opgevolgd.
Van oudsher kende Nigtevecht geen brug over de Vecht, maar een pontveer. Het recht op dit veer is dikwijls omstreden geweest. Ook Nigtevecht kende zijn buitenplaatsen, die alle in de zeventiende en achttiende eeuw werden gebouwd, tijdens de negentiende eeuw werden de meeste afgebroken. Het geïsoleerde en kleine dorp zal in grote mate geprofiteerd hebben van het werk dat met deze buitenplaatsen gemoeid was, getuige een beschrijving uit 1846: ‘velen vinden hun onderhoud door vertier, dat de gegoede lieden, welke zomers hier verblijf houden, veroorzaken, en ook anderen door op de buitenplaatsen te werken’ (Van der Aa, 1846, lemma Nigtevecht). Naast deze bedrijvigheid werd vooral veeteelt bedreven. In deze tijd telde het dorp 144 huizen met rond de 300 inwoners.
SAB
9
In de achttiende en negentiende eeuw was de bevolking afhankelijk van de bewoners van de buitenplaatsen in de directe omgeving. Omstreeks 1880 werd het sluizencomplex aangelegd. De sluis tussen het kanaal en de Vecht was van belang voor schepen (vanaf het Amsterdam-Rijnkanaal) die in het achtergelegen plassengebied zand haalden. Rond 1888 is het aarden fundament van het fort Nigtevecht gelegd. Fort Nigtevecht maakt deel uit van de Stelling van Amsterdam, en behoort tot de linie AbcoudeNigtevecht. Het geheel bestaat uit een binnenfort, een gracht en een buitenfort. Het fort is gemaakt van beton in plaats van baksteen, en is van het type met 2 hefkoepels en 2 kazematten aan de achterzijde. In 1987 is Vereniging Natuurmonumenten in bezit gekomen van het fort en in 1996 heeft UNESCO de fortenring uitgeroepen tot werelderfgoed monument. De infrastructuur wijzigt met het graven van het Merwedekanaal in 1892 aanzienlijk. Aanvankelijk was er een draaibrug over het kanaal waardoor de route over de Velterslaan naar Abcoude en Driemond intact bleef. Door de verdere openstelling van het Amsterdam-Rijnkanaal kreeg het dorp in 1952 eindelijk weer een goede vaarverbinding, maar de draaibrug verviel. Later zijn ook de ontgrondingen stopgezet, waarna de sluis buiten gebruik werd gesteld. Rondom de wat grotere stadjes en steden (Maarssen, Utrecht) is nabij het kanaal wat bedrijvigheid ontstaan vanwege de gunstige bereikbaarheid per water; her en der zijn ook agrarische percelen langs het kanaal ontstaan. Ook in Garsten Noord is enige bedrijvigheid aanwezig (onder meer is er een betoncentrale). De komst van het kanaal betekende ter plaatse van Garsten Noord een beperking voor het voeren van een agrarisch bedrijf tussen Vecht en Kanaal. De grondpositie raakte te versnipperd of te ongunstig om een volwaardig agrarisch bedrijf te runnen. Aanvankelijk was er een overzetveer, zodat boeren het vee konden overzetten en de bedrijfsvoering konden continueren. Met het verdwijnen van het overzetveer ontbrak een goede basis voor een agrarisch (vee)bedrijf. De vrijgekomen bedrijfsbouwing kon echter wel aangewend worden voor andere vormen van bedrijvigheid. De nabijheid bij Nigtevecht maakte echter dat andere functies ook aantrekkelijk werden, zoals wonen, sport en recreatie. Geleidelijk is zo Garsten Noord functioneel gegroeid naar een gemengd gebied, waar meerdere functies aanwezig zijn. Stelling van Amsterdam De Stelling van Amsterdam heeft grote impact op het landschap gehad. Zo ook in de omgeving van Fort Nigtevecht. De Stelling van Amsterdam is een stelsel van forten, batterijen, inundatiegebied en andere verdedigingswerken. De gedachte achter de verdedigingslinie is om Amsterdam in geval van oorlog(s)dreiging als laatste bolwerk te beschermen tegen de vijand. Daartoe zou het omringende land onder water worden gezet met een diepte te ondiep voor vaartuigen en te diep voor man en paard. De punten waarop het gebied binnen de stelling toch bereikt kan worden noemde men accessen en deze werden versterkt. De impact van het fort Nigtevecht wordt duidelijk in de volgende afbeeldingen. Fort Nigtevecht ligt op het raakvlak tussen de stelling van Amsterdam en de Hollandse waterlinie; de stelling sluit daar op aan. Rond het fort liggen de te inunderen ofwel onder
SAB
10
water te zetten polders die vanuit de forten gecontroleerd en verdedigd kunnen worden. Het fort beheerst de sluis naar de Vecht en het knooppunt van waterwegen. Ook de waterinlaat ligt binnen het schootsveld van het fort. Daarnaast is er de verdediging van het achterland, vanuit het fort, de kazemat en met behulp van verplaatsbaar geschut.
Verboden Kringen
Plaats en functioneren van het fort binnen de Stelling van Amsterdam Verboden Kringen Rondom forten zijn op basis van de Kringenwet lange tijd beperkingen gesteld ten aanzien van bebouwing. Doelstelling was een vrij schootsveld te behouden. De Kringenwet is afgeschaft in 1965. Er was rondom Fort Nigtevecht sprake van drie Verboden Kringen (met het afschaffen van de Kringenwet zijn de Kringen komen te vervallen). Ligging in landgoederen- en buitenplaatszone Garsten Noord is onderdeel van het gebied Utrechtse Vecht-’s - Graveland dat bekend staat als “landgoederen- en buitenplaatsenzone van Europese betekenis”. Het vechtplassen gebied is met name van grote waarde door het voorkomen van een
SAB
11
groot aantal cultuurhistorische en landschappelijke waardevolle buitenplaatsen langs e e de Vecht. Een bloeiperiode viel in de 17 en 18 eeuw toen rijke Amsterdamse kooplieden van Weesp tot Utrecht buitenplaatsen aanlegden, veelal in classicistische stijl, met parkbossen, tuinen en soms ook zogenaamde overtuinen. De theekoepel aan het water werd het beeldmerk van dit luxelandschap, het smeedijzeren toegangshek het visitekaartje. Ook overtuinen kwamen voor in Garsten Noord: tuinen gelegen aan de Vecht die van de buitenplaats werd gescheiden door de openbare rijweg. Door economische neergang zijn vele buitenplaatsen rond 1800 afgebroken en werden formele tuinen omgewerkt tot landschappelijke parken. Karakteristiek voor deze buitenplaatszone is het halfopen landschap met een afwisseling van besloten buitenplaatsen, open weilanden met boerderijen, en historische kernen. Het open zicht tussen jaagpad en Vecht, en de doorzichten tussen en achter de buitenplaatsen naar het open weiland, verhogen de belevingswaarde. Van hoge cultuurhistorische waarde zijn de (resten van) formele en vroeg-landschappelijke tuinaanleg en de nog aanwezige landschapsstructuren van verdwenen buitenplaatsen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de oriëntatie van de buitenplaatsen op de rivier en op de dijkweg en de compacte tuinen en overplaatsen.
2.2 2.2.1
Ruimtelijk en functionele beschrijving Ligging in groter verband Garsten-Noord is nu een kleinschalig gebied binnen de gemeente Stichtse Vecht. Het terrein ligt op enige afstand van de dorpskern Nigtevecht (1). Door de ligging tussen het Amsterdam-Rijnkanaal (2) en de Vecht (3) ligt het terrein enigszins geïsoleerd en afgezonderd van de historische kern van het dorp Nigtevecht. Vóór 1952 was dit gedeelte van Nigtevecht verbonden met het noordelijk deel, maar door de opening van de sluis tussen het kanaal en de Vecht werd het dorp in tweeën gesplitst. Voor de aanleg van het Merwedekanaal (later in 1952 verbreed en vergraven tot het Amsterdam-Rijnkanaal) hoorde een deel van het plangebied bij een lint van agrarische bbouwing langs de Vecht, de Vreelandseweg (4). Dit lint is in de huidige situatie nog deels te herkennen. Na de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal is er op de locatie bebouwing ontstaan die weinig tot geen overeenkomsten heeft met de karakteristiek van de oorspronkelijke bebouwing langs de Vecht.
SAB
12
Ten noorden van Garsten-Noord ligt de Korte Velterslaan met een strook seriematige woningbouw uit de jaren ‘50 (5). Ten zuiden hiervan bevinden zich twee tennisbanen van tennisvereniging Nigtevecht (6). Verder naar het noorden ligt het niet meer in gee bruik zijnde sluizencomplex (7), dat dateert van eind 19 eeuw. De grote sluis vormt de verbinding tussen het kanaal en de Vecht. Voor het verkeer is er een ophaalbrug (8) over de sluis die Garsten-Noord en de dorpskern Nigtevecht verbindt. Ten zuiden van de ophaalbrug, aan de zijde van de Vecht, ligt een kleine jachthaven ten behoeve van de pleziervaart (9). De Vecht en de Vechtoevers zijn van grote waarde voor de recreatie. Aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal ligt Fort Nigtevecht (10). Rond 1888 is het aarden fundament van het Fort Nigtevecht gelegd. Fort Nigtevecht maakt deel uit van de Stelling van Amsterdam en behoort tot de linie AbcoudeNigtevecht. Samenvattend is van waarde: Het meer besloten en parkachtige karakter van de oeverwallen en stroomruggen van de Vecht; De cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle buitenplaatsen; De structuur en het karakter van de beschermde dorpsgezichten; De bijzondere bebouwing, boerderijen, molens, gemalen, sluizen, bruggen, fabrieken; Bewoningsresten en sporen van exploitatie vanaf de IJzertijd; De stelling van Amsterdam; Het veenweidelandschap als drager; De zeer lange en opstrekkende verkavelingen, soms in waaiervorm; De lintbebouwing langs de ontginningsassen; De verveningsrestanten en petgaten; Restanten van eendenkooien, jaagpaden en weteringen.
SAB
13
2.2.2
Het gebied zelf Op de historische topografische kaart van Nigtevecht is op de locatie van GarstenNoord agrarische bebouwing langs de Vecht te zien. Een paar van deze historische boerderijen aan de Vreelandseweg zijn momenteel nog steeds aanwezig.
Garsten-Noord wordt voor een groot deel in beslag genomen door de betonfabriek Nigtevecht met enkele forse loodsen en een opslagterrein. Ook zijn er twee metaalrecyclingbedrijven gevestigd van de firma Nagel. Het bedrijf Lengers Yachting was gevestigd aan de Vechtoever maar is al enige tijd geleden verhuisd naar een andere locatie buiten de gemeente. De vrijgekomen ruimte wordt op dit moment gebruikt als opslagterrein, er staan vervallen loodsen en kantoren. Er is op deze kavels weinig groen aanwezig. Naast deze bedrijven zijn er verspreid enkele loodsen en opstallen aanwezig waar kleinschalige opslag plaatsvindt. Vreelandseweg 6 – Welgelegen (Spou-boekje Loenen) Deze langhuisboerderij werd in 1882 gesticht door Gerri Kersbergen, zoals blijkt uit de gevelsteen. Gerrit Kersbergen was veehouder en landeigenaar, en bouwde de boerderij op enige afstand van de weg. In 1916 plaatste de toenmalige eigenaar links van de hoofdvolume een zomerhuis. Welgelegen heeft één bouwlaag en is onderkelderd. Het pand wordt bekroond door een zadeldak dat aan de voorzijde -boven het woonhuis gedeelte- met pannen is gedekt. Boven de lagere stallen bestaat het dak uit riet en is het aan het uiteinde voorzien van een wolfseind. De nokken van de daken staan haaks op de straat. De gevels zijn uit een grauwe baksteen opgetrokken en zijn met gele, bakstenen en sierankers versierd. De voorgevel is vier vensterassen breed en bezit dan ook vier getoogde zesruits schuifvensters, waarvan de luiken zijn verdwenen. Wel zijn de duimen nog aanwezig. Aan de kelderlichten is te zien dat het voorhuis een kelder heeft en de kamers op de
SAB
14
begane grond en verhoogd vloerniveau bezitten. Op de zolderverdieping zijn twee karakteristieke keperboogvensters aangebracht en in de geveltop een ruitvormige vensteropening. Boven de voorgevel zijn de dakranden verfraaid met bewerkte windveren, waarin het fleur-de-lismotief is uitgesneden. Achter in de linker zijgevel zijn een deur en een venster aangebracht. 2.2.3
Analyse Garsten-Noord wordt soms als bedrijventerrein gezien, maar het is geen planmatig ontwikkeld bedrijventerrein. Het gaat hier om een historisch gegroeid gebied, waarbij de ligging nabij het Amsterdam-Rijnkanaal heeft geleid tot de komst van enkele bedrije e ven. Voor veel bedrijven was transport te water eind 19 , begin 20 eeuw nog een belangrijke vestigingsfactor. Op meerdere plaatsen langs het Amsterdam-Rijnkanaal doet dit verschijnsel zich daarom voor. De ontwikkeling van Garsten-Noord is niet planmatig, maar organisch verlopen. De verschillende bedrijfspercelen zijn tamelijk willekeurig ingericht en ontberen onderlinge samenhang. De inrichting is puur functioneel. In sommige gevallen is sprake van percelen achter percelen. In andere gevallen zijn bedrijven vertrokken en staan er panden of erven leeg/braak. Ook zijn er enkele andere functies aanwezig, zoals wonen. Het geheel geeft hierdoor een verrommelde indruk. Onderstaande afbeelding geeft het huidige feitelijke gebruik globaal weer.
sport
wonen
gemengd: braak, wonen, bedrijf bedrijf
Aan de Vreelandseweg is het beeld gevarieerd en besloten. De Vreelandseweg is een ‘uitwaaier’ van het dorp Nigtevecht en kan door de onderbreking in bebouwing en de sluis als afzonderlijk buurtschap onderscheidden worden (“Garsten Noord”). Anderzijds zijn hier sportvoorzieningen aanwezig waar Nigtevechters gebruik van maken en wordt op het plasje bij de Velterslaan ’s winters geschaatst indien mogelijk. Daardoor voelt het wel als onderdeel van het dorp. Pas meer naar het zuiden neemt de bebouwingsdichtheid af en bereikt men geleidelijk het landelijk gebied.
SAB
15
De aanleg van de A2, de spoorverbinding en het Amsterdam-Rijnkanaal hebben er toe bijgedragen dat het dorp relatief afgelegen is komen te liggen ten opzichte van de omliggende verstedelijking. Dit heeft ertoe geleid dat het dorp klein is gebleven. Nog steeds vormt het Amsterdam-Rijnkanaal een duidelijke barrière. Knelpunten De huidige invulling van het gebied vertoont enkele kenmerken die de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van het gebied niet ten goede komen. Ten eerste is er sprake van leegstand en braakliggende terreinen. Dit heeft geleid tot achterstallig onderhoud, verval van bebouwing en verrommeling van percelen. Hierdoor heeft het gebied op sommige locaties een laagwaardige uitstraling. Zeker voor de locaties waar de bedrijven direct aan de openbare ruimte en de omliggende woningen grenzen, straalt dit op negatieve wijze af op de omgeving. Daarnaast zijn de bedrijfspercelen (erg) dichtbebouwd. Soms is er daarbij van een onoverzichtelijke groepering en met “onzichtbare” bedrijven “weggestopt” op de achterkant van het perceel. Er blijft gelet op de smalle Vreelandseweg als ook op de bedrijfspercelen zelf (door de hoge bebouwingsdichtheid) een te krappe ruimte over voor een soepele afwikkeling van bevoorrading, laden en lossen en parkeren. Een derde knelpunt van de huidige situatie is de fragmentatie van het gebied als geheel. Delen staan leeg of zijn braakliggend, op andere delen is woningbouw aanwezig en andere delen zijn nog steeds in gebruik als bedrijfspercelen. Hoewel dit enigszins gegroepeerd over het gebied plaatsvindt, leidt dit toch tot een overwegend gefragmenteerd beeld en tot plaatselijke onderbrekingen van samenhangende eenheden. Het gebied is hierdoor geen samenhangend bedrijventerrein, maar ook geen samenhangende woonbuurt.
Garsten-Noord is op sommige plaatsen verrommeld SAB
16
Kwaliteiten Hoewel het gebied op dit moment geen optimale invulling kent zijn er wel degelijk waardevolle ruimtelijke elementen en kwaliteiten aanwezig. Met name in de omliggende structuren en aan de randen van het gebied is dit het geval. Ten eerste geeft de Vecht het gebied een bijzondere, onderscheidende kwaliteit. Deze doorgaande historische rivier vormt samen met het begeleidende groen en het wisselend open/half-open bebouwingsbeeld een fraaie structuur. Enkele cultuurhistorisch fraaie woningen/woonboerderijen/boerderijen dragen bij aan die kwaliteit, en ook het uitzicht vanaf het plangebied op het water, de brug/sluis bij Nigtevecht en het bebouwingsbeeld aan de Vecht is waardevol. Naast de Vecht is ook het AmsterdamRijnkanaal, met haar brede groene dijkzone en (dubbele) rij populieren die het kanaal systematisch en in een strakke lijn begeleiden, een waardevolle ruimtelijke structuur die het gebied een bijzondere kwaliteit geeft. Ten noorden van het plangebied is in de jaren ‘50/’60 enige woningbouw ontwikkeld in een karakteristieke stijl.
Strakke lijnen van het Amsterdam-Rijnkanaal Als kwaliteit kan ook de ligging van het gebied nabij Nigtevecht genoemd worden. Door de relatieve nabijheid van Nigtevecht bevinden enkele kleinschalige voorzieningen zich op korte afstand van het Garsten-Noord. Bovendien wordt gewerkt aan de renovatie van de brug bij de sluis en de onoverzichtelijke fietsverbinding aldaar. De kanaaloever en de Kanaaldijk-Oost staan op de planning voor groot onderhoud en tot slot werkt de provincie aan het realiseren van een fietsbrug even ten zuiden van het plangebied over het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit gebeurt in combinatie met het realiseren van nieuwe natuur. Hierdoor zal het toeristisch-recreatief klimaat van het dorp en de omgeving toenemen. Bedreigingen Hoewel het terrein van oudsher ruimte biedt aan bedrijven, stellen hedendaagse bedrijven andere eisen aan hun vestigingslocatie. Zichtbaarheid, bereikbaarheid, voldoende fysieke ruimte op het perceel en gunstige uitbreidingsmogelijkheden zijn daarbij belangrijk. De aanwezigheid van vaarwegen is minder belangrijk. De locatie wordt hierdoor steeds minder geschikt voor bedrijven. De geconstateerde leegstand en het daarmee gepaard gaande verval en verrommeling zijn hiervan de concrete symptomen. Een reële bedreiging daarbij is dat er een sneeuwbaleffect optreedt. Door die leegstand, verval en verrommeling gaat de kwaliteit én de kwantiteit achteruit, wat een extra belemmering is voor de vestiging van nieuwe bedrijven dan wel woningen en kan leiden tot een langdurige en steeds erger wordende situatie van leegstand. Een tweede mogelijk risico schuilt in de aanwezigheid van de bedrijven die er nog wel in het gebied aanwezig zijn en die grenzen aan leegstaande kavels. De aanwezigheid
SAB
17
van deze bedrijven kan een belemmering voor de ontwikkeling van woningen betekenen. Daarbij gaat het niet alleen om de huidige bedrijfsactiviteit, maar ook om mogelijke toekomstige uitbreidingsmogelijkheden en de veranderingen in bedrijfsactiviteiten die het bestemmingsplan voor die percelen mogelijk maakt. De andere kant op is er een even reële bedreiging: de ontwikkeling van woningen op de leegstaande kavels kan een belemmering van de bedrijfsactiviteiten op de aangrenzende bedrijfspercelen betekenen. Al met al is de situatie van bestaande bedrijfspercelen direct naast te ontwikkelen woningbouwpercelen niet ideaal: er bestaat het gevaar dat woningbouw niet optimaal ontwikkeld kan worden én er bestaat het gevaar dat de mogelijkheden van de bedrijven beperkt worden. Kansen De aanwezige ruimtelijke kwaliteiten zoals het water, de ligging nabij Nigtevecht, de uitvalsweg naar buitengebied lenen zich allemaal voor de (geleidelijke) transformatie van deze locatie tot één samenhangend woongebied. De aanwezige kwaliteiten zorgen ervoor dat er hier een onderscheidend woonmilieu kan ontstaan dat een meerwaarde heeft ten opzichte van andere woonwijken. Voor bedrijfsfuncties zijn al deze kwaliteiten minder belangrijk. Gelet hierop, maar ook gelet op het feit dat de nog aanwezige bedrijven door de ingeklemde ligging nabij woningen en de weinige fysieke ruimte, maar beperkte groeimogelijkheden hebben, heeft de gemeente zich eerder op het standpunt gesteld dat het gebied zich het beste tot woongebied zou moeten transformeren. Het noordelijk deel van het dorp Nigtevecht is beschermd dorpsgezicht en de omgeving is onderdeel van het ´Vecht en Plassengebied´ in het kader van het Belvedère beleid. Het bedrijventerrein Garsten-Noord steekt af bij de grote landschappelijke en cultuurhistorische waarden van haar omgeving. Ook de provincie heeft daarom de ambitie uitgesproken om het gebied te transformeren naar woningbouw, zodat het gebied beter aansluit bij het dorp Nigtevecht en de landschapswaarden van de omgeving. Reeds langere tijd doet de gemeente gelet op bovenstaande, pogingen om tot herontwikkeling te komen. Echter tot op heden is dit er om verschillende redenen niet van gekomen. Eén van de redenen is, zoals aangegeven, de omstandigheid dat enkele bedrijven ter plaatse nog functioneren. De grondposities in het gebied zijn erg versnipperd, hetgeen een succesvolle integrale ontwikkeling nog verder bemoeilijkt. Tegelijk staan de ontwikkelingen in het gebied niet stil. Er zijn diverse initiatieven bekend bij de gemeente, al dan niet concreet. Ook vindt er permanente bewoning plaats van een object terwijl dit op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan (Vreelandseweg 6/6a). Bij het ontbreken van een ruimtelijke visie op het terrein en een idee over gewenste ontwikkeling zijn deze initiatieven lastig te beoordelen. De constatering is wel dat de ruimtelijke kwaliteit van de braak liggende terreinen steeds verder afneemt. Er wordt niet meer geïnvesteerd in onderhoud van de panden. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de zittende bedrijven. Omdat de gemeente altijd de wens heeft uitgesproken het gebied integraal te herontwikkelen tot woningbouw, is het voor bedrijven minder aantrekkelijk te investeren in de gebouwen en de bedrijfsvoering. Algehele achteruitgang en verloedering dreigt, waardoor de situatie onleefbaar kan worden.
SAB
18
2.3
Beeldkwaliteitsplan en Ruimtelijke visie Zoals aangegeven is gemeente reeds geruime tijd bezig om tot algehele transformatie van het gebied te komen. De bedoeling was de bedrijvigheid uit het gebied te verwijderen en woningen voor terug te realiseren. Een en ander heeft uiteindelijk gerealiseerd in een beeldkwaliteitsplan Garsten Noord (deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd). Hier wordt uitgegaan van integrale herontwikkeling. Omdat deze niet haalbaar bleek, is in 2014 een ruimtelijke visie opgesteld (deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd). Hier is gekozen voor een situatie waar sprake is van een gemengd gebied, dat geleidelijk tot woongebied getransformeerd kan worden, maar waarbij het ook mogelijk is dat delen van het gebied getransformeerd worden. Het gaat dan om die delen die concreet beschikbaar zijn (bedrijvigheid is blijvend beëindigd) en haalbaar. Er zijn in den lande talrijke voorbeelden van gemengde gebieden die historisch zo ontstaan zijn. Diverse functies bestaan naast elkaar. De idee van functiescheiding heeft jarenlang de planologie van Nederland bepaald, maar dit laat onverlet dat er gebieden zijn die als gevolg van historische groei zich kenmerken door een meer of mindere mate van functiemenging. Bovendien is functiemenging op zich ook een beproefd ruimtelijk concept. Het idee hierachter is het terugbrengen / behouden van de diversiteit, levendigheid en duurzaamheid in stad of dorp. De oorsprong van deze gedachten gaat terug naar Jane Jacobs, die zich afzette tegen de functionele stad met grootschalig gescheiden grondgebruik (zie o.m. The Death and Life of Great American Cities). Jacobs pleitte voor kleinschaligheid en een mix van wonen en bedrijvigheid in bebouwde gebieden. Juist dit gegeven zou kunnen leiden tot een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het bevordert tevens de levendigheid en er kan een bepaalde synergie ontstaan tussen de verschillende functies. In monofunctionele woonwijken, kantoorterreinen of bedrijventerreinen ontbreekt dit doorgaans. Functiemenging is de voorloper van meervoudig ruimtegebruik. Bij meervoudig ruimtegebruik gaat het over de menging van alle mogelijke functies en dan niet alleen in ruimtelijke zin, maar ook in de tijd (Priemus e.a., 2000). Daarnaast wordt ook het intensief ruimtegebruik benadrukt, bijvoorbeeld op bedrijventerreinen. De doelstellingen van meervoudig ruimtegebruik zijn breder dan die van destijds de compacte stad. Landschappelijke en ecologische doelstellingen tellen even zwaar als stedelijke vitaliteit. Sturing op kwaliteit is daarmee belangrijker geworden dan sturing op functionaliteit. Wanneer aangetoond dat ten aanzien van de milieugevoelige functies (wonen) toch een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden, hoeft de menging van functies geen probleem te zijn en kan het in de tijd zelfs kansen bieden. GarstenNoord is een typisch voorbeeld daarvan. De ontwikkelingsstrategie van de gemeente kenmerkt zich door een deels faciliterende, deels sturende, maar bovenal geleidelijke koers. Idealiter zou het terrein integraal ontwikkeld worden, maar aangezien de wens/noodzaak/ bij enkele bedrijven – en de financiële slagkracht bij de gemeentehiertoe ontbreekt, is dit gewoonweg niet reëel. Enkele percelen liggen zoals aangegeven braak en zijn ernstig in verval. Wanneer gewacht zou worden tot een moment waarop alle bedrijven gestopt zijn, ontstaat een onleefbare situatie. Een gebied kan echter ook geleidelijk getransformeerd worden, waarbij enige bedrijvigheid blijft be-
SAB
19
staan. Hiervoor zijn ontwikkelingsstrategieën beschikbaar, die elders in den lande met succes zijn toegepast. Voor die bedrijven die ter plaatse functioneren en dat ook in de toekomst willen doen, wordt een passende bestemming toegekend. Daarbij dient volgens jurisprudentie en in het kader van goede ruimtelijke ordening tevens te worden bezien welke wensen deze bedrijven eventueel hebben zodat ze komende planperiode goed kunnen blijven functioneren. Deze wensen moeten worden afgezet tegen het kunnen bieden van een acceptabel woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies (wonen). Geleidelijke transformatie Bij een geleidelijke herontwikkeling naar woningbouw is het belangrijk de belangen van zittende bedrijven, omgeving en nieuwbouw zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. Bovendien moet van elke ontwikkeling die direct mogelijk wordt gemaakt vaststaan dat deze ook haalbaar is. Immers, jurisprudentie leert dat de vaststeller van het bestemmingsplan moet motiveren / uitleggen waaruit het plan bestaat, dat sprake is van “goede ruimtelijke ordening” en dat het plan uitvoerbaar is. Bovendien dient bij vaststelling van het bestemmingsplan in acht te worden genomen dat de gemeentelijke kosten moeten worden verhaald aan de hand van een vast te stellen exploitatieplan, dan wel dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In concreto gaat het om de volgende initiatieven: Burgerbewoning Vreelandseweg 6/6a in twee afzonderlijke zelfstandige wooneenheden; Ontwikkeling Vechtoevers met woningbouw; Aanpassing en uitbreiding bedrijfsvoering Betonfabriek Nigtevecht. Binnen de visie op het gebied~evenals de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan kunnen deze ontwikkelingen gefaciliteerd worden. Zie navolgende afbeelding.
Vreelandseweg 6/6a
Vechtoever Betonfabriek
SAB
20
2.4 2.4.1
Ontwikkelingen Vreelandseweg 6/6a In de ruimte visie past de legalisatie van Vreelandseweg 6/6a. De nadruk ligt immers op de bestaande situatie, waarbij sprake is een levendige mengeling tussen bedrijven en woningen in een “gemengd gebied”, maar waarbij de gemeente geleidelijk de woonfunctie wil introduceren. Individuele initiatieven worden op specifieke merites beoordeeld. Met een woonbestemming wordt een planologische basis gelegd waardoor het weer aantrekkelijk wordt te investeren in (onderhoud van) het gebouw. Het is niet goed voorstelbaar hoe de bedrijfsbestemming met nadere aanduiding dienstwoning gerealiseerd kan worden. I.c. geldt de aanduiding dienstwoning alleen voor het eerste deel van het pand. Het pand was oorspronkelijk een boerderij. Het voorgaande bestemmingsplan regelt dat de gronden met de aanduiding dienstwoning uitsluitend als dienstwoning mogen worden gebruikt; uitsluitend de deel zou dus als bedrijf gebruikt mogen worden. Gezien de onderlinge bouwkundige verbondenheid met het voorste deel is de ingebruikname als bedrijf of kantoor en het voorste deel als dienstwoning praktisch onmogelijk. Voor een volwaardig bedrijf is een ruime kavel nodig met genoeg ruimte voor productie, assemblage, opslag e.d. waar in dit geval geen sprake van is. De omliggende gronden zijn allen in eigendom van andere bedrijven. Het gaat om een cultuurhistorisch waardevol pand. De plaats van de huidige woning heeft reeds een lange agrarische historie. Al voor 1673 stond op de locatie een boerderij welke bij de verwoesting van Nigtevecht in 1673 verloren is gegaan. Later is hier opnieuw een boerderij gebouwd. Volgens een kaart uit 1769 stond hier een boerderij genaamd ‘Linge Vecht’. Deze is later om onbekende reden teloor gegaan.
Aanzichten Vreelandseweg 6/6a In 1879 is de huidige boerderij gebouwd. In 1895 is even verderop, aan de Vreelandseweg 14, een vrijwel identieke boerderij gebouwd. Het zijn beiden voorname grote huizen die thans nog in goede staat zijn en worden gebruikt als woning. In 1969 is de boerderij overgegaan aan het oliebedrijf van de heren Griffioen. Na beëindiging van het oliebedrijf is het achterste deel van het terrein deels verkocht aan Betonfabiek en een deel aan Nagel Demontage & Recycing. Daarmee is een feitelijke doch geen planologische splitsing opgetreden; het voorste deel (boerderij en stal) werd dubbel bewoond doch niet door de Betonfabiek of Nagel Demontage & Recycling.
SAB
21
De boerderij beschikt over diverse fraaie bouwkundige elementen. De raampartijen zijn ingedeeld met een regelmatige roede-indeling en zijn versierd met getoogde rollagen. Fraai metselwerk en gootklossen complementeren het beeld van een riante (woon)boerderij zoals die meer voorkomen langs de Vecht. Het agrarisch verleden is goed zichtbaar omdat de deel achter de woning nog goed is behouden. De deel is voorzien van een rieten kap en heeft de voor een stal uit de bouwtijd zo typische kleine, vierkante ramen. Door nu een planologisch kader te bieden dat het huidig gebruik bestendigd, wordt het voortbestaan van dit pand beter verzekerd. Het agrarisch verleden en het fraaie bebouwingsbeeld langs de Vecht blijft zo behouden voor toekomstige generaties. De functie past functioneel een stedenbouwkundig goed in het straaten bebouwingsbeeld langs de Vecht. Op meerdere plaatsen is langs de Vecht bewoning aanwezig, vaak in voormalige boerderijen. De fraaie, representatieve kant richt op de Vreelandseweg, wat ook in dit geval zo is. Meerdere gemeenten hanteren het beleid dat grote cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals voormalige boerderijen voor dubbele bewoning in aanmerkingen zouden moeten kunnen komen. De redenatie hierachter is dat de onderhoudskosten van dergelijke grote objecten vaak niet goed door een gezin kunnen worden gedragen terwijl er wel de wens bestaat de panden goed te onderhouden zodat ze behouden blijven. Veel cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn door gebrekkig onderhoud in de loop der tijd verloren gegaan. De wens van eigenaren het gebouw te bewonen en te onderhouden moet dus als positieve ontwikkeling worden gezien. I.c. gaat het om een 2 3 pand met een oppervlakte van ca. 245 m en een inhoud van ca. 1.000 m . Dat is ruim 2 meer dan een gemiddelde eengezinswoning (ca. 80 m ) maar vergelijkbaar met andere traditionele boerderijen. Het onderhoud van dit grote pand is beter door twee huishoudens op te brengen. Het introduceren van splitsingsbeleid voor woningen van deze omvang is ruimtelijk goed te verdedigen en vergelijkbaar met veel andere 3 gemeenten, die vaak “ondergrenzen” van 250 of 500 m per nieuwe woning hanteren. Hierbij moet worden gerealiseerd dat van de splitsingslijn precedentwerking uitgaat. Dit gaat dan overigens alleen om cultuurhistorisch waardevolle panden, van enige omvang en waarvan splitsing kennelijk nodig is om het onderhoud goed te plegen. De vraag is of dit erg is. Immers, het voortbestaan rijke cultuurhistorische verleden van de gemeente voor toekomstige generaties, dat juist in de bebouwing tot uiting komt, krijgt hierdoor een meer solide basis. Het wordt aantrekkelijk(er) te investeren in het ge1 bouw. In een ruimtelijke onderbouwing , welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd, wordt het initiatief nader uiteengezet, onderbouwd en getoetst aan relevant ruimtelijk beleid. Van belang is of ter plaatse een acceptabel woon- en leefklimaat (m.n. vanwege geluid vanwege de omliggende bedrijven) kan worden gegarandeerd. Tevens moet worden bezien of bedrijven niet in hun functioneren worden gehinderd. In voornoemde ruimtelijke onderbouwing komt dit aan de orde. De belangrijkste bevindingen en conclusies hebben betrekking op geluid en zijn de volgende.
1
Bijlage 16: Ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 6 en 6a, Omgevingsmanager, 6 mei 2015.
SAB
22
Geluid vanwege Nagel Demontage & Recycling Vanwege het bedrijf van Nagel Demontage & Recycling wordt ruimschoots voldaan 2 aan de normen voor langtijdgemiddelden beoordelingsniveau (dag, avond en nacht) . zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Ook aan de normen voor maximale geluidniveaus wordt ruimschoots voldaan. NB: Tussen 6 en 7 uur wordt een norm uit het Activiteitenbesluit overschreden door het wegrijden van twee vrachtwagens. Voor bovengenoemde uitzondering tussen 6:00 uur en 7:00 uur is een maatwerkvoorschrift afgegeven. Overigens geldt deze overschrijding niet ter plaatse van Vreelandseweg 3 6/6a. De in-en uitrit behoort, blijkens jurisprudentie niet tot de inrichting, daar deze tevens gebruikt wordt door het bedrijf van Van Laar en de woningen Vreelandseweg 6/6a. Het geluid beperkt zich dus tot de daadwerkelijke inrichting (zie onder), die door drie gebouwen wordt afgeschermd van no. 6/6a (zie navolgende afbeelding).
Ligging inrichting Nagel Demontage & Recycling 4
In een rapport van de Omgevingsdienst Regio Utrecht is tevens bekeken of aan de normen voldaan kan worden, indien uitgegaan wordt gegaan van de uitbreidingsmogelijkheden. Hieruit blijkt dat voor wat betreft de maximale geluidbelasting een normoverschrijding kan ontstaan. Volgens het oude bestemmingsplan mogen oude metalen echter uitsluitend inpandig worden opgeslagen in een hoeveelheid van 5.000 kg. In de op 29 oktober 2012 verleende bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan is van deze 5.000 kg vrijstelling verleend. De totale opslag kan echter niet groter worden dan de opslagcapaciteit van de gebouwen op het perceel. De oude metalen mogen immers uitsluitend inpandig worden opgeslagen. Uit de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel uitmaakt van de bouwaanvraag blijkt dat een grotere opslag niet leidt tot meer handelingen of meer hinder met oud ijzer. Planologisch is daarmee de situatie begrensd en leidt een maximale invulling daarvan niet tot meer hinder. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan wordt niet ingevulde ruimte beschouwd als opnieuw in te vullen ruimte die in de afweging moet worden meegenomen. Primair 2
Melding Activiteitenbesluit, Nagel Demontage & Recycling 20 maart 2012 en Akoestisch onderzoek Sloopbedrijf Nagel in Nigtevecht, LBP Sight, 28 februari 2012.
3 4
Raad van State, 200301163/1, d.d. 26 november 2013. Bijlage 17: Akoestisch advies, ODRU, 10 mei 2013 en Akoestisch onderzoek wijziging bestemming Vreelandseweg 6/6a, ODRU, mei 2013.
SAB
23
gaat het dan over de ruimtelijke invulling. Binnen een bouwblok wordt dan gekeken of er nog bijgebouwd kan worden en bij een erf over de mate waarin dit is ingericht ten bate van de bestemde gebruiksfunctie. Als dat principe wordt toegepast op het bedrijf van Nagel dan is in feite de maximale invulling bereikt. Verder blijkt dat de bedrijfsvoering van Nagel Demontage & Recycling behoorlijk is uitgekristalliseerd. Voorts blijkt dat er ten opzichte van de norm en de werkelijke geluidbelasting op de woningen Vreelandseweg 6 en 6A behoorlijk veel geluidruimte aanwezig is. Eer deze geluidruimte is opgevuld, zal de inrichting tegen fysieke grenzen aanlopen. Tevens zou dan rekening moeten worden gehouden met normoverschrijding op andere woningen. Hoe de geluidbelasting tot andere woningen zich verhouden tot Vreelandseweg 6 en 6A is inzichtelijk gemaakt in de ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 6/6a. Hieruit blijkt dat in de dag een andere woning reeds meer maatgevend is voor de geluidruimte. In de avondperiode is de woning aan Vreelandseweg 6A wel het meest maatgevend, zij het dat het verschil dan nog minimaal is ten opzichte van de daaropvolgende maatgevende woning. Nader beschouwd komt de relatief hogere waarden in de avondperiode, doordat in het geluidrapport rekening is gehouden met werkzaamheden gedurende de gehele avondperiode in de loods, inclusief het in werking zijn van een half uur van de lasrookafvoer. Dit kan worden gezien als een maximale invulling, waarbij er altijd nog 4,4 dB(A) over is aan geluidruimte. In de nacht bedraagt de kleinste geluidruimte 7,4 dB(A). Deze wordt bepaald door de woning aan Vreelandseweg 13. Met betrekking tot de maximale geluidniveaus kan worden gesteld dat de inrichting meer activiteiten kan ontplooien zonder dat dit directe gevolgen heeft. Een belangrijk punt hierbij is het eventueel verplaatsen van laden en lossen naar de avondperiode. Uit het geluidrapport blijkt van LBP van 28 februari 2012 blijkt dat in dat geval op meerdere andere woningen sprake zal zijn van een normoverschrijding (piekbelasting). In de dagperiode kan zelfs al niet worden voldaan aan de norm van 70 dB(A) bij de woningen aan Korte Velterstraat, Vreelandseweg 2 en Vreelandseweg 13. In de dagperiode is dit geen probleem, omdat laden en lossen is uitgezonderd van de geluidnorm (echter, indien op- en overslag door de ondernemer zelf op het terrein wordt uitgevoerd is er geen sprake van laden en lossen en moet deze worden getoetst aan de geluidsnorm). Het hoeft geen betoog dat deze activiteiten, vanwege reeds andere woningen dan Vreelandseweg 6 en 6A, zijn uitgesloten in de avond- en nachtperiode. Om die reden kan worden uitgegaan van de huidige situatie: deze vormt een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Ook voor de betonfabriek geldt dat een worst-case benadering geen andere geluidniveaus laten zien. De betonfabriek wordt bovendien gezoneerd, hetgeen beperkingen oplegt aan het geluidniveau dat ter plaatse van de woningen aanwezig mag zijn. Geluid vanwege betonfabriek Ter plaatse van de woning aan Vreelandseweg 6 en 6A is onderzoek verricht door 5 Peutz , welke als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
5
Bijlage 18: Onderzoek geluidsituatie Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 31 maart 2010.
SAB
24
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau Vanwege de betonfabriek in de dagperiode sprake van een normoverschrijding van het langtijdgemidddelde beoordelingsniveau van 2 dB(A), oftewel 52 dB(A). Normen voor piekbelasting worden niet overschreden. In verband met wijzigingen op het ter6 rein van de betonfabriek is opnieuw akoestisch onderzoek verricht . Hieruit blijkt dat het langtijdgemiddelde geluidniveau voor Vreelandseweg 6 50 dB(A) bedraagt en voor 6a 43 dB(A). Deze lagere waarden zijn een gevolg van een sinds die tijd geplaatste muur. Overigens zal de bedrijfsvoering op het terrein van de Betonfabriek wijzigen, zie hiervoor paragraaf 2.4.3. Mede gelet hierop, en de wens om de gecumuleerde geluidsbelasting op Vreelandseweg 6/6a te berekenen, is een nieuw akoestisch onder7 zoek uitgevoerd . In onderstaande tabel zijn de langtijdgemiddelde geluidniveaus en piekniveaus vanwege de bedrijven weergegeven, zowel individueel als cumulatief. Vervolgens is gecumuleerd met wegverkeerslawaai. Dit blijkt nauwelijks invloed te hebben.
Zoals aangegeven, is in gemengde gebieden een langtijdgeluidniveau van 55 dB acceptabel (vanwege één bron) en een piek van 70 dB(A) voor de dagperiode en 60 dB(A) voor de nachtperiode. De geluidbelasting van 60 dB(A) bij de woning Vreelandseweg 6a is hoger dan de normaliter maximaal inpasbare geluidbelasting van 55 dB(A). De geluidbelasting treedt op aan de westzijde van de woning en wordt vrijwel volledig veroorzaakt door de gevelventilator van de firma Nagel. De situatie kan via maatregelen overigens eenvoudig worden opgelost:
6
Bijlage 3: Onderzoek geluidsituatie Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 16 april 2015.
7
Bijlage 20: Akoestisch onderzoek herbestemming Vreelandseweg 6 en 6a te Nigtevecht, Peutz, 21 augustus 2015.
SAB
25
Bronmaatregelen Het geluidvermogen van de ventilator bedraagt (op basis van de meting van de ODRU) 96 dB(A). Door toepassing van een geluiddemper is een forse reductie mogelijk. Indien het geluid van de ventilator met 6 dB(A) teruggebracht wordt, wordt ter plaatse van de woningen de streefwaarde van 55 dB(A) niet overschreden. Een geluiddemper kan toegepast worden in een kanaal tussen ventilator en uitblaasopening (kanaaldemper) of in het uitblaasrooster (coulissendemper). Ook het verplaatsen van (het uitblaasrooster van) de ventilator naar een andere zijde van de hal zou voldoende geluidreductie bij de woningen opleveren. Een andere mogelijkheid is de ventilator minder vaak aanzetten. Indien geen maatregelen worden getroffen is een maatwerkvoorschrift nodig. De geluidbelasting van 60 dB(A) voor de Vreelandseweg 6a is hoger dan de gebruikelijke 55 dB(A). Een hogere geluidbelasting is volgens de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering wel mogelijk, echter dit dient onderbouwd, onderzocht en gemotiveerd te worden waarbij tevens de cumulatie van andere geluidsbelasting moet worden betrokken. Dit laatste is gedaan. De cumulatieve waarde blijft maximaal 60 dB(A). De geluidbelasting wordt dan ook voornamelijk veroorzaakt door het bedrijf van Nagel; andere geluidbelastingen hebben nauwelijks invloed. Gesteld wordt daarom dat sprake is van een acceptabel woon-en leefklimaat. De cumulatieve waarde blijft onder de maximale Hogere Waarde voor wegverkeerslawaai (63 dB) voor woningen in stedelijk gebied (Garsten Noord behoort tot de bebouwde kom). Bovendien is het relatief eenvoudig om het binnenniveau tot onder de 35 dB(A) te brengen, door de geluidwerende functie van de gevel te verbeteren (met name het verbeteren van de kierdichting); het binnenniveau bepaalt uiteindelijk het daadwerkelijke woon- en leefklimaat in de woning. Het treffen van voldoende maatregelen aan de gevel, zodanig zodanig dat het binnenniveau tot onder de 35 dB(A) geraakt, is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Pieken (maximale geluidniveaus’) In navolgende tabel zijn de pieken weergegeven. De piekgeluiden die optreden zijn reeds langer vergund met een maatwerkvoorschrift en dus eerder al als inpasbaar gekwalificeerd. Ze treden bovendien ook op bij andere woningen. Het gaat dan om de piek vanwege de bovenloopkraan van de betonfabriek (74 dB(A). De waarde van 70 en 68 dB(A) in de nachtperiode wordt veroorzaakt door een beperkt aantal (2) vervoersbewegingen van de firma Nagel in de vroege ochtendperiode (voor 07.00 uur). Deze vervoersbewegingen zijn met een maatwerkvoorschrift mogelijk gemaakt.
SAB
26
Sloop loods Recent is door Nagel jr. een sloopmelding gedaan van de ‘noordelijke’ loods (zie situatieschets op navolgende pagina). Indien deze inderdaad gesloopt wordt en de grond vervolgens buitenpandig gebruikt wordt conform het huidige buitenterrein (vrachtwagenbewegingen, containerwissels en heftruckactiviteiten in de dagperiode) zal sprake zijn van een geringe toename van de geluidbelasting in de omgeving, hetgeen tot een overschrijding van de grenswaarden bij bestaande woningen kan leiden. Dit is onderzocht in een notitie van Peutz, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan 8 is toegevoegd . In feite gaat het om een actualisatie van het verrichte onderzoek (bijlage 20 bij dit bestemmingsplan).
In vergelijking met de bestaande situatie (zie bijlage 20) is: – ter plaatse van de woning Vreelandseweg 6 geen sprake van relevante wijzigingen in de optredende geluidbelasting vanwege Nagel; – ter plaatse van de woning Vreelandseweg 6a sprake van een toename van de maximale geluidniveaus in de dagperiode vanwege containerwisselingen op het buitenterrein (die niet langer afgeschermd worden door de loods). Het optredende maximale geluidniveau van 75 dB(A) vanwege laad- en losactiviteiten is overigens akoestisch inpasbaar; – ter plaatse van de woning Vreelandseweg 4 is sprake van een toename van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (omdat de ventilator niet langer afgeschermd wordt door de loods). De optredende geluidbelasting wordt hierdoor hoger dan grenswaarde voor (burger)woningen conform het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) etmaalwaarde. De waarde blijft echter onder de 55 dB(A), welke in gemengde gebieden als grenswaarde wordt gezien volgens de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Rekening moet echter worden gehouden met een scenario dat de vrijkomende ruimte door het bedrijf gebruikt gaat worden. Indien uitgegaan wordt van een gebruik conform het huidige buitenterrein (een beperkt aantal vrachtautobewegingen, containerwissels en heftruckactiviteiten, uitsluitend in de dagperiode) zal sprake zijn van een geringe toename van de geluidbelasting in de omgeving, hetgeen tot een overschrijding van de grenswaarden bij bestaande woningen kan leiden. Dit is echter op te lossen door de ventilator -die in hoofdzaak bepalend is voor de geluidbelasting bij omliggende woningen- in bedrijfsduur terug te brengen. De optredende maximale geluidniveaus in de dagperiode kunnen door nieuwe activiteiten op het vrijgekomen terreindeel toenemen, waarbij met name containerwissels maatgevend zullen zijn. Dit zal met name ter plaatse van woningen Vreelandseweg 6 en 6a kunnen leiden tot relatief hoge maximale geluidniveaus (84 à 87 dB(A)), hetgeen overigens slechts beperkt (enkele malen per dag) zal voorkomen. 8
Bijlage 23: Sloop loods Nagel Demontage & Recycling –akoestische consequenties, Peuzt, 13 oktober 2015.
SAB
27
Situatieschets te slopen loods Deze pieken zijn als laad- en losactiviteit uitgesloten van het Activiteitenbesluit. Wel moet vanuit ruimtelijke ordening gekeken worden of ter plaatse sprake is van een woon- en leefklimaat. − Het Activiteitenbesluit stelt o.m. eisen aan bedrijven op het gebied van milieu; dit om omliggende woningen te beschermen. Het feit dat het laden en lossen is uitgezonderd in het Activiteitenbesluit, geeft al aan dat de wetgever hier kennelijk geen of weinig belang aan schenkt. Derhalve is het logisch te veronderstellen dat dit in kader van ruimtelijke ordening ook het geval is; − Het incidentele karakter van het laden en lossen is te meer reden te veronderstellen dat dit het woon- en leefklimaat niet onevenredig aantast; omliggende woningen worden immers niet langdurig bloot gesteld aan de pieken; − Bovendien blijft het cumulatieve langtijd gemiddelde beoordelingsniveau onder de 63 dB(A) en is geregeld dat de binnenwaarde maximaal 35 dB(A) mag bedragen zie eerder; − Het gaat hier om een gemengd gebied, waar meerdere bedrijven aanwezig zijn. Het laden en lossen is een activiteit die normaal is in dit gebied en past binnen het karakter; − Aanvullend wordt in dit bestemmingsplan het maximale aantal containerwissels dat is toegestaan geregeld, te weten maximaal 2 per dag, gedurende maximaal 5 minuten; − Voorts is geregeld dat indien de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak buitenpandig worden gebruikt ten behoeve van het bedrijf, een erfscheiding naar 6 en 6a van 2,5 m moet worden gerealiseerd in de vorm van een stenen muur. Hierdoor neemt de piekbelasting aanzienlijk af. 9
In een ruimtelijke onderbouwing , welke als bijlage is toegevoegd aan het bestemmingsplan, wordt nader getoetst aan relevant ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingsaspecten. Onder meer is getoetst aan de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, stof en geur. Hieruit blijkt dat het initiatief haalbaar is. Een aantal overige haalbaarheidsaspecten passeert hieronder de revue. Voor een volledig overzicht wordt nadrukkelijk verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing zelf.
9
Bijlage 16: Ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 6 en 6a, Omgevingsmanager, 6 mei 2015.
SAB
28
Externe veiligheid Via het Amsterdam-Rijnkanaal vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plan-6 gebied valt buiten de contour voor het plaatsgebonden risico PR=10 . Deze contour ligt maximaal op de oever van het kanaal. Vanaf 25 meter van de oeverlijn ligt het plasbrandaandachtsgebied, ook dit valt buiten het plangebied. Het groepsrisico verandert niet. Er is pas sprake van een mogelijke overschrijding van de oriënterende waarde als er meer dan 1.500 personen per hectare aanwezig zijn. Dit is wat betreft het plangebied niet het geval. Gemeentelijke routering De gemeente Stichts Vecht heeft een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op Rijksweg A2. Over deze route mag enkel bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt niet langs het plangebied. Voor noodzakelijk transport voor het laden en lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde route is een ontheffing nodig. Langs het plangebied kan wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet- routeplichtige stoffen (bijvoorbeeld benzine) en routeplichtige stoffen met ontheffing (bijvoorbeeld propaan). De frequentie daarvan is dermate laag dat hierdoor geen risico’s zullen ontstaan die voor deze onderbouwing relevant zijn. Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Volgens de provinciale risicokaart ligt er in of bij het plangebied geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee moet worden gehouden. In de directe omgeving van de inrichting bevinden zich geen bedrijven met een overig veiligheidsrisico. Geur De bedrijven in de omgeving veroorzaken geen geurhinder. Voor het overige zijn er in de omgeving geen activiteiten gesitueerd die geurhinder veroorzaken. Bodem Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Het uitgangspunt wat betreft de bodem van het perceel is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). De woning aan Vreelandseweg 6 mag reeds bewoond worden met de restrictie dat sprake moet zijn van een dienstwoning. Voor de humane risico’s maakt het echter geen verschil of gewoond wordt in een dienstwoning of gewone burgerwoning. Het afwijken van het bestemmingsplan maakt op dit punt geen verschil. Het zelfde principe geldt ook voor Vreelandseweg 6A, zij het dat voorheen hier een kantoor was gevestigd. Ook in een kantoor verblijven langer dan 2 uren per dag mensen. Omdat
SAB
29
verder ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming de oppervlakte verblijfsruimte niet is toegenomen, is onderzoek in verband met het afwijken van het bestemmingsplan niet aan de orde. Uit de beschikbare bodemonderzoeken en historische context blijkt wel dat op het omliggende terrein sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging dat reikt tot aan de perceelsgrens. Hiervoor zijn in het verleden verschillende (deel)saneringsplannen opgesteld, met als doel het bereiken van een stabiele situatie. Bij beschikking van 9 september 2010 is vastgesteld dat sprake is van een stabiele eindsituatie. Bij de uitgevoerde sanering is een restverontreiniging met minerale olie achtergebleven in grond en grondwater. Sinds 2013 wordt een aanvullende deelsanering uitgevoerd in verband met de nieuwbouw van een loods. De resultaten hiervan zijn nog niet bekend. In het deelsaneringsplan en de beschikking van de provincie (briefnummer 80 6a752 van 11 juli 2013) zijn echter voldoende waarborgen opgenomen om te voorkomen dat de verontreiniging zich verspreid op naastgelegen percelen. Conclusie In dit bestemmingsplan is op het perceel een bestemming Wonen - 1 gelegd. De boerderij en de achter gelegen stal hebben beiden een bouwvlak gekregen. In de regels is geregeld dat per bouwvlak één woning toegestaan. Zowel no. 6 als 6a mogen dus zelfstandig bewoond worden. tevens is een aanduiding specifiek vorm van verkeer –parkeren opgenomen. via een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat de woningen slechts als zodanig in gebruik mogen worden genomen indien er minimaal 2 parkeerplaatsen op het bestemmingsvlak Wonen-1 aanwezig zijn. Hier is overigens voldoende ruimte voor; bovendien zijn er geen privaatrechtelijke belemmeringen: er is een erfdienstbaarheid gevestigd tussen eigenaren van Vreelandseweg 6 en 6a waarin het is toegestaan gronden van elkaar te gebruiken voor (parkeren van) o.a. motorvoertuigen. 2.4.2
Plannen ontwikkeling Vechtoever Op basis van de Ruimtelijke Visie is het gewenst tot geleidelijke transformatie te komen, waar wonen en bedrijven naast elkaar (kunnen) bestaan. Herontwikkeling van de Vechtoevers past binnen deze gedachte mits het functioneren van de bestaande bedrijven hier niet door wordt belemmerd en gegarandeerd kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In de huidige situatie is de inrichting van het gebied met bebouwing gefragmenteerd. Delen staan leeg of zijn braakliggend, na het vertrek van botenbedrijf Lengers Yachting. Op het perceel nummer 17 is een woning aanwezig en het perceelsgedeelte tussen 17 en 19 is nog steeds in gebruik als bedrijfsperceel. Nummer 13 is een voormalige woning en nummer 19 is een voormalige bedrijfswoning. Hoewel de bebouwing enigszins gegroepeerd op de percelen is gesitueerd, leidt dit toch tot een overwegend gefragmenteerd beeld en tot plaatselijke onderbrekingen van samenhangende eenheden. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.3 vormt het gebied een knelpunt en komt het in aanmerking voor herontwikkeling. De achterliggende voorwaarden bij herontwikkeling van de Vechtoever liggen vast in het Beeldkwaliteitsplan. Deze moeten bij de uitwerking gevolgd worden. Samengevat zijn de belangrijkste overwegingen/randvoorwaarden hieronder verwoord.
SAB
30
Oorspronkelijk lagen langs de oever hier overtuinen en had de oever een openbaar en groen karakter. Nog steeds is het groene karakter herkenbaar maar in de nabijheid van de kern Nigtevecht neemt de bebouwing toe. De aantrekkelijke leefomgeving direct aan de Vecht biedt ruimte aan woningen afgewisseld met woonboten en recreatiehuisjes. Verder van de kernen verwijderd neemt de bebouwing af en krijgt het buitendijkse gebied weer een meer groen en open karakter. Bij de ontwikkeling van Garsten-Noord vindt nieuwbouw plaats door toepassing van een variatie van de korrel ‘huis’. Ook hier is de gevarieerde positionering en de ritmiek van bouwvolumes en open ruimten uitgangspunt. Het groene karakter en de relatie met de Vecht moet word benadrukt door op strategische plaatsen de oevers van de Vecht onbebouwd te laten. Het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost. De buitendijkse woningen hebben een tweezijdige oriëntatie. Door de verblijfsruimte van de woning zowel aan de Vechtzijde als aan de kant van de Vreelandseweg te leggen ontstaat er een duidelijke relatie met de omgeving. De maximale footprint voor de vrij2 staande woningen is 98 m meter exclusief aan- en bijgebouwen. De maximale goothoogte bedraagt 6 en de bouwhoogte 10 m. Alle woningen hebben een kap van ten minsten 30 graden. Ter plaatse van de aanduiding tuin zijn geen aan- en uitbouwen toegestaan; deze zijn toegestaan tot maximaal 3 m buiten de hoofdbouwmassa of 5 m indien er een kap op zit. Hierdoor kan een groen karakter ontstaan en komen de overtuinen terug. Tevens ontstaan doorkijkjes naar de Vecht. De inrichting van erfscheidingen is daarom ook belangrijk. De erfscheidingen zijn groen en bestaan uit een haag. Alleen de voortuinen mogen fijn gedetailleerde metalen hekjes krijgen.
Uitsnede beeldkwaliteitsplan, Vechtoever buitendijks In het noorden van de strook is er de beëindiging van de lintbebouwing langs de Vecht en de seriematige rijwoningen van de Korte Velterslaan. Het wordt gekenmerkt door de richtingen die hier samenkomen en de ligging tegenover de brug van Nigtevecht. Binnen dit gebied staat op dit moment een aantal vervallen objecten. Bij de nieuwbouw kan de bijzondere positie van dit veld terugkomen door hier een ‘incidentele’ korrel te plaatsen met een eigen massaopbouw en vormentaal.
SAB
31
Uitgangspunt daarbij is zowel de presentatie naar de Vecht als naar de Vreelandseweg. In het beeldkwaliteitsplan is een uitwerking van de maximale bouwmassa voor veld 3 opgenomen (zie bladzijde 36,37 van het beeldkwaliteitsplan). Het is ook toegestaan op deze locatie de korrel huis toe te passen. In het beeldkwaliteitsplan wordt dus onderscheid gemaakt in twee “velden”. Op het veld 2 kunnen maximaal vier vrijstaande woningen komen; op het veld 3 gaat het om ofwel twee vrijstaande woningen, ofwel een appartementencomplex bestaande uit maximaal 10 appartementen. Er zijn vier varianten waarop deze kan worden gesitueerd op het veld, zie de volgende afbeeldingen.
Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in hoofdbouwmassa 1 en 2 en bouwmassa 3. De beëindiging aan de Vreelandseweg (veld 3) heeft een representatieve uitstraling en oriëntatie op de brug/ Vecht. Indien appartementen worden gebouwd in veld 3 bedraagt de bouwhoogte maximaal 12 m voor bouwmassa 1 bij een goothoogte van 7 a 8 m. Hoofdbouwmassa 2 is maximaal 11 m hoog en heeft een goothoogte tussen de 5 en 7 m. Aan de Vechtoever moet ruimte komen voor een openbare oever van ca. 15 m. Door initiatiefnemer is een ruimtelijke onderbouwing ingediend. De ruimtelijke onder10 bouwing is toegevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan . Hierin is optie 1 verder uitgewerkt en vertaald in een ontwerp (zie navolgende situatieschets welke heeft als basis gediend voor de bestemmingsregeling en de onderzoeken).
Situatieschets nieuwe situatie kop Vechtoever, Van den Pauwert Architecten BNA 10
Bijlage 6: Ruimtelijke onderbouwing Vreelandseweg 11,13, 17 en 19 Nigtevecht, AROM, 28 september 2015.
SAB
32
In de ruimtelijke onderbouwing is het initiatief getoetst aan ruimtelijk relevant beleid en milieu- en omgevingsaspecten. Van belang daarbij is of ter plaatse een acceptabel woon- en leefklimaat (m.n. vanwege geluid vanwege de omliggende bedrijven) kan worden gegarandeerd. Tevens moet worden bezien of bedrijven niet in hun functioneren worden gehinderd. In voornoemde ruimtelijke onderbouwing komt dit aan de orde. Onder meer is getoetst aan de aspecten bodem, geluid, externe veiligheid, stof en geur. Hieruit blijkt dat het initiatief haalbaar is. De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn de volgende (de volledige haalbaarheidstoets is terug te vinden in voornoemde ruimtelijke onderbouwing). Archeologie Door Transect - Archeologie, erfgoed en Ruimte is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder is een 11 samenvatting van het onderzoek opgenomen . Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken: 1) Aan de hand van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten van de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied op een oeverwal naast een laatmiddeleeuwse dijk. 2) Op basis van historisch kaartmateriaal is in ieder geval vanaf het einde van de 19de eeuw deels bebouwing aanwezig in het plangebied. Vanaf die tijd hebben enkele bouw- en sloopcycli plaatsgevonden. Hierdoor kunnen de ondergrond en hiermee eventueel aanwezige archeologische resten verstoord zijn geraakt. Eveneens lijkt een deel van het plangebied van oorsprong uit water te hebben bestaan. 3) Uit het veldonderzoek is gebleken dat een geroerd, puinhoudend ophoogpakket aanwezig is tot een diepte van circa 1,9 m -Mv. Op grond van de recente bijmengingen blijkt dat het ophoogmateriaal modern is of in ieder geval recent verstoord. Onder het ophoogmateriaal liggen geulafzettingen van de Vecht. Dergelijk gebieden zijn zonder ophoging zeer ongeschikt voor bewoning of ander gebruik. 4) In de boringen zijn geen archeologische lagen of andersoortige indicatoren waargenomen. Concluderend geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen vanaf de IJzertijd. Voor de perioden hiervoor bestond op basis van het bureauonderzoek reeds een lage archeologische verwachting. In geulafzettingen kunnen evenwel scheepswrakken of andere watergerelateerde bijzondere datasets worden. Deze kunnen echter niet systematisch worden opgespoord. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen een toekomstige ontwikkeling in het plangebied. Het terrein kent een lage verwachting en is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting. Er hoeven ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Een gevolg is tevens dat een dubbelbestemming Waarde-Archeologie voor deze percelen niet is opgenomen.
11
Bijlage 8: Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, Transect, 2 december 2014.
SAB
33
Flora- en Fauna Door Kruidbos Ecologie is d.d. 21 november 2014 een quickscan flora en fauna uitgevoerd op locaties aan de Vreelandseweg 11, 13, 17 en 19 te Nigtevecht. Dit rapport is 12 als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit deze quickscan is gebleken dat er zich géén beschermde plantensoorten bevinden op de onderzochte percelen. Voorts is uit de situatie ter plekke gebleken dat het voorkomen van beschermde diersoorten zoals de rugstreeppad, (gebouw bewonende) vleermuizen en vogels zoals huismus, gierzwaluw en grote gele kwikstaart niet uitgesloten kan worden. Voorts kan worden opgemerkt dat de aanwezige gronden binnen het plangebied géén ideaal habitat voor de rugstreeppad vormt en het water van het haventje géén ideaal habitat voor de bittervoorn. Dit houdt in dat er bij verlies van dit terrein géén essentieel habitat verloren zal gaan voor betreffende soorten. In geval van de rugstreeppad is het evenwel goed mogelijk dat de percelen gedurende een periode van het jaar een functie vervullen voor deze soort. Naar verwachting zal de uitvoering van de planvorming géén significante negatieve effecten hebben op de lokale en nabije natuur (EHS en Natura 2000), mits een aantal aspecten nader onderzocht worden en de daar uit voortkomende bevindingen en adviezen verdisconteerd worden in de (uitvoering van) de planvorming. Een verhoogde stikstofdepositie valt niet te verwachten op basis van een gebruiksfunctie als wooneenheid en ontwatering valt te voorkomen. Noch valt bij normaal gebruik als wooneenheid een significant negatief effect op de fauna van de aangrenzende bestaande aquatische - en veenweide natuur te verwachten. De initiatiefnemer heeft de mogelijkheid tot gefaseerde bouw alsmede specifieke soortgerichte maatregelen c.q. aanpassingen te treffen bij het inrichten van de percelen en de nieuwbouw. Conclusie Er zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar het voorkomen van de rugstreeppad, vleermuizen en vogels. Het eerste deel van het nadere onderzoek naar vleermuizen is 13 reeds uitgevoerd en als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd . Er zijn in de voorherfst van 2015 gewone en ruige dwergvleermuizen foeragerend vastgesteld. Er is tevens een baltsplaats vastgesteld van gewone dwergvleermuis (direct buiten plangebied). Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond en zend ondertussen sociale geluiden uit.
12
Bijlage 9. Quickscan flora en fauna Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, Kruidbos, 5 december 2014.
13
Bijlage 21: Verslag voorherfst 2015 vleermuisinventarisatie, Kruisbos, 22 september 2015.
SAB
34
De resultaten van het nadere onderzoek worden te zijner tijd hier vermeld (ten tijde van het vast te stellen bestemmingsplan). Een eventuele ontheffing, kan gelet op de te verwachten soorten en soortspecifieke maatregelen, worden verkregen. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is gekoppeld aan feitelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het slopen van de panden, het dempen van water en eventueel te kappen bomen. De Flora- en faunawet staat daarmee waarschijnlijk niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan wordt vastgesteld als het nadere onderzoek gereed is en het aannemelijk is dat de ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen (hiervoor is onder mee van belang hoe groot de populatie vleermuizen is, of het om essentiële paar- of fourageergebied gaat etc.). De resultaten worden benoemd in het vast te stellen bestemmingsplan. Op dat moment is ook duidelijk of inderdaad de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan het plan. Watertoets Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen, bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Zie verder paragraaf 4.3.6. Watertoetsoverleg Op 20 november 2014 heeft in het kader van de watertoets overleg plaatsgevonden bij Waternet. Het verslag van de overleg is als bijlage bij dit bestemmingsplan opge14 nomen . Hierin worden concrete aanbevelingen gedaan in relatie tot de bouwplannen. Uit het Watertoetsoverleg blijkt dat de bouwplannen realiseerbaar zijn binnen de gestelde randvoorwaarden die hieronder zijn vermeld. Het project maakt nieuwe bebouwing mogelijk. Bestaande bebouwing zal verdwijnen. De percelen zijn grotendeels verhard. Op voorhand is duidelijk dat er geen toename 2 van oppervlakteverharding zal zijn van meer dan 5.000 m . Op basis hiervan hoeft er dan ook geen compensatie plaats te vinden. In de kernzone van de waterkering mogen geen gebouwen gebouwd worden en in de beschermingszones in beginsel ook niet. Bij het bouwen zal een afstand van 25 cm van de kernzone worden aangehouden. Zo wordt het uitvoeren van extra berekeningen en problemen in de bouwfase voorkomen. De fundering mag wel door de kernzone worden gelegd. Vanuit het belang van de waterkering is het gewenst om dit tot een minimum te beperken. De fundering dient de druk op te vangen. Omdat de bebouwing op een palenfundering rust en niet op de kernzone maakt de belasting niet veel uit en kunnen er ook appartementen worden gebouwd. Er mag dus wel boven de kernzone worden gebouwd. Voor het bouwen in de beschermingszone (buiten kernzone) is een watervergunning vereist.
14
Bijlage 10: Verslag watertoetsoverleg, AROM, 20 november 2014.
SAB
35
Dempen van open water is op zich mogelijk. Daarvoor dient een watervergunning te worden aangevraagd en verleend. Het slib dient dan verwijderd te worden en op de vaste bodem kan grond worden gedempt. Er dient 1 op 1 te worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. Dat zou kunnen door het maken van een insteekhaventje elders aan de Vecht, bijvoorbeeld op Vreelandseweg nr. 17- 19. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe en waar dit plaatsvindt. Een bestemming “water” voor het compensatiewater kan dus nog niet worden opgenomen. De te realiseren nieuwbouw en voorzieningen zullen, wat betreft vuil water, aangesloten worden op het gemengde stelsel van de Vreelandseweg. Om op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen te realiseren is het, gelet op de regels uit de keur, noodzakelijk dat ook een ondergrondse parkeerkelder kan worden gerealiseerd onder het gebied dat is aangeduid als ‘tuin’ in het beeldkwaliteitplan Garsten Noord. Conclusie Het aspect water vormt waarschijnlijk geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan, maar er dient nog wel een concretisering plaats te vinden t.a.v. het compensatiewater. Bodem Door Grondslag Milieukundig Adviesbureau is een inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd voor het perceel Vreelandseweg 11, welke als bijlage aan dit bestem15 mingsplan is gevoegd . In de rapportage d.d. 12 januari 2000 is geconcludeerd dat visueel op de locatie geen verontreiniging op terrein is waargenomen. Ook het historisch gebruik van het terrein, als café en later als botenmakelaardij, geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van bodemonderzoek. Gelet op de datering van het onderzoek is opdracht gegeven tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek en een onderzoek naar de waterbodem. Het onderzoek 16 is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd . Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat in de mengmonsters MM1 (bovengrond noordelijk terreindeel) en MM5 (ondergrond noordelijk terreindeel) sterk verhoogde gehalten aan cadmium, koper, nikkel en zink zijn aangetoond. Lood en PAK (MM5) komen matig verhoogd voor. In de overige, zintuiglijk grotendeels onverdachte, grondmonsters van de boven- en ondergrond worden niet meer dan licht verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen gemeten. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. In de waterbodem aan de noordzijde zijn geen verhoogde gehalten gemeten. De opgeboorde grond is door de veldmedewerker globaal zintuiglijk onderzocht op de aanwezigheid van asbestverdachte bijmengingen. Hierbij zijn geen verdachte materialen waargenomen.
15
Bijlage 11: Inventariserend bodemonderzoek Vreelandseweg 11 te Nigtevecht, Grondslag, 12 januari 2000.
16
Bijlage 12: Verkennend (water)bodemonderzoek Locatie aan de Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, 6 januari 2014.
SAB
36
Door Inpijn-Blokpoel is vervolgens separaat deelmonsteronderzoek uitgevoerd, welke 17 als bijlage aan het bestemmingsplan is toegevoegd . De conclusie en aanbeveling is, in het kort, als volgt: resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit (nog) niet aanvaardbaar wordt geacht en zodoende een belemmering kan vormen voor de geplande nieuwbouw. Middels een nader onderzoek dient de omvang van de geconstateerde verontreinigingen nader bepaald te worden. Uiteindelijk dient te worden bepaald of hier sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en derhalve van een saneringsnoodzaak in het kader van de Wet bodembescherming. Hiervan is sprake in3 dien meer dan 25 m sterk verontreinigde grond aanwezig is. Nader onderzoek naar de omvang van de vervuiling is uitgevoerd en als bijlage bij dit bestemmingsplan ge18 voegd . Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de ondergrond van nagenoeg alle boringen sterke verhogingen aan zware metalen worden gemeten. Het gaat dan met name om koper, lood en zink, en incidenteel ook om cadmium en nikkel. Met name in zuidelijke richting (perceel nummer 13) is de verontreiniging horizontaal niet ingekae derd, dit dient in een 2 fase alsnog te geschieden. Wel kan reeds gesteld worden dat sprake is van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’, en dus ook van een saneringsnoodzaak in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Derhalve is ook het verminderen of verplaatsen van de verontreiniging (bijvoorbeeld grafwerkzaamheden)meldingsplichtig, via een zogenaamde BUS-melding. Vooralsnog is de bodemkwaliteit dus nog niet geschikt voor de geplande bouw. Daar ter plaatse van de verontreiniging een parkeerkelder gepland is, zal (het grootste deel van) de verontreiniging in dat kader verwijderd worden. Als reeds aangegeven dient hiervoor wel een BUS-melding ingediend te worden. Geadviseerd wordt dus een dergelijke BUS-melding op te stellen, en hiervoor de verontreiniging in e een 2 fase (met name in zuidelijke richting) nog nader in te kaderen, afhankelijk van de bouwplannen en geplande ontgravingen. De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan tot slot consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is binnen of buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd. Sterk verontreinigde is niet als landbodem herbruikbaar. Graafwerkzaamheden ter plaatse zijn niet toegestaan zonder goedkeuring van een BUS-melding niet toegestaan. Deze BUS melding zal bij de aanvraag omgevingsvergunning moeten worden ingediend en wordt door het bevoegd gezag beoordeeld. Geluid Het plan betreft de toevoeging van woonfuncties. Deze functies zijn gevoelig op basis van de Wet geluidhinder. Wegverkeer In de Wet geluidhinder zijn voor wegverkeerslawaai zones opgenomen, waarbinnen regels zijn gesteld omtrent bescherming van geluidgevoelige objecten. Zo dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, kortweg binnen zones langs wegen, de 17
Bijlage 13: Separaat deelmonsteronderzoek Locatie aan de Vreelandseweg 11,13, 17 en 19, 21 januari 2015.
18
Bijlage 25: Nader bodemonderzoek fase 1 aan de Vreelandseweg 11-13 te Nigtevecht, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, 26 oktober 2015.
SAB
37
waarden zoals vastgesteld in de Wet geluidhinder in zones in acht te worden genomen (art. 76 Wet geluidhinder). Voor geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een weg geldt (behoudens artikelen 83, 100 en 100a) een voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig. De Vreelandseweg is, ter hoogte van het plangebied, een 50 km-weg met 1 rijstrook. Op circa 200 meter ligt de Kanaaldijk Oost. Aan de overkant van de Vecht bevindt zich de Eilandseweg. De verkeersintensiteit van de Kanaaldijk Oost ligt op circa 3.000 motorvoertuigen per etmaal. De intensiteiten van de Vreelandseweg en de Eilandseweg 1 liggen onder de 1.000 motorvoertuigen per etmaal. De Vreelandseweg en de Kanaaldijk Oost hebben ter plaatse van een plangebied een 60 km/h regime, De Eilandseweg heeft een snelheidsregime van 80 km/uur (bron: Google streetview) waardoor formeel gezien akoestisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande geluidsbelastingkaart is echter de actuele cumulatieve geluidsituatie vanwege wegverkeerslawaai (zonder aftrek ex 110g Wgh) voor peiljaar 2025 in beeld gebracht:
Uitsnede geluidbelastingkaart
Uit bovenstaande geluidbelastingkaart blijkt dat de geluidbelasting ver onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Er zijn daarom geen belemmeringen voor het beoogde plan ten aanzien van wegverkeerslawaai.
SAB
38
Conclusie Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Er is geen ontheffing nodig. Industrielawaai Aan de overzijde van de weg is Betonfabriek Nigtevecht gevestigd. Er zijn plannen om de activiteiten te concentreren op het middenterrein en qua capaciteit uit te breiden (zie navolgende paragraaf). Daardoor zal het terrein een geluidzone krijgen en onder de Wet geluidhinder komen te vallen. Op navolgend zonevoorstel (zie navolgende paragraaf) is te zien dat het Perceel Vreelandseweg 11-13 is gelegen buiten de geprojecteerde zone. De woningen die geprojecteerd zijn vanaf Vreelandseweg 17 tot en met 19 liggen wel binnen de zonegrens. Door middel van een hogere waarde procedure dient voor de toekomstig op te richten woningen een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) te worden toegestaan. Dit is mogelijk. Op 15 mei 2012 heeft de gemeente Beleidsregels voor het vaststellen van Hogere Waarden vastgesteld. In de Wgh een onderzoeksplicht is opgenomen naar maatregelen die kunnen leiden tot een geluidsniveau dat onder de ten hoogst toelaatbare waarde blijft. Bij het treffen van maatregelen wordt daarnaast een voorkeursvolgorde genoemd voor het beheersen van geluidhinder: eerst bronmaatregelen, dan maatregelen in het overdrachtsgebied tussen bron en ontvanger en dan pas maatregelen bij het object dat de geluidsbelasting ondervindt. Naarmate de overschrijding van de ten hoogst toelaatbare waarde groter is of dat er meerdere mogelijkheden voor de ruimtelijke inrichting van de betreffende locatie mogelijk zijn, is er een beter onderbouwde afweging vereist van: de mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen; de wijze waarop een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gegarandeerd. De gemeente inzet op het verbeteren van het akoestisch woon- en leefklimaat door het voorkomen van nieuwe geluidhinder, het verbeteren van de kwaliteit van de buitenruimte en het oplossen van bestaande (sanerings)situaties. Het gemeentelijk beleid voor het vaststellen van hogere waarden steunt op twee pijlers:· wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen; gemeentelijke eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Een hogere waarde mag alleen worden verleend indien maatregelen om wel aan de ten hoogst toelaatbare waarde te voldoen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het wettelijk kader schrijft daarbij voor dat ten behoeve van het terugdringen van de geluidsbelasting achtereenvolgens de volgende soorten maatregelen dienen te worden bezien: maatregelen aan de bron (geluidsreducerende wegdekverharding, verminderen verkeer, verlagen snelheid, maatregelen bij bedrijven); maatregelen in het overdrachtsgebied tussen bron en ontvanger (geluidsafscherming, vergroten afstand tussen bron en ontvanger); maatregelen bij de ontvanger (dove gevels/vliesgevels, gevelisolatie maatregelen)
SAB
39
Bij het vaststellen van hogere waarden moet worden afgewogen of de eventuele cumulatie van geluid mogelijk leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat. Het gaat hierbij zowel om bronnen van dezelfde soort (bijvoorbeeld verschillende wegen) als om bronnen van verschillende soorten (bijv. weg- en spoorweglawaai). Hierbij moet indien relevant ook rekening worden gehouden met vliegtuiglawaai. Een hogere waarden kan slechts worden verleend wanneer het geluidgevoelige object waarvoor de hogere waarde wordt aangevraagd: een geluidluwe zijde heeft, waarbij: o indien sprake is van meerdere soorten geluidsbronnen (weg, spoor en/of industrie), de geluidsbelasting voor elke bron onder de betreffende ten hoogst toelaatbare waarde ligt (op cumulatie van verschillende bronnen wordt hieronder apart ingegaan); o als op sterk geluidsbelaste locaties waarbij sprake is van een ‘lawaaiige’ geluidsbelasting (zie tabel bij begripsomschrijving) ten gevolge van meer dan één geluidsbron op meer dan een gevel de bovenstaande doelstelling moeilijk te realiseren is; de geluidsbelasting aan de geluidsluwe zijde ten minste 10 dB/dB(A) lager dan de geluidsbelasting van de hoogst geluidsbelaste zijde; de geluidsluwe zijde valt dan in de geluidsklasse ‘onrustig’ of lager (zie tabel bij begripsomschrijving); o in een geluidsluwe zijde ook kan worden voorzien door een bouwkundige maatregel zoals een loggia toe te passen. een geluidluwe buitenruimte heeft, waarbij: o het geluidsniveau in deze buitenruimte van de woning (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger mag zijn dan de ten hoogste toelaatbare waarde of de als geluidsluw aangemerkte gevel (indien de geluidsbelasting van deze hoger is dan de ten hoogste toelaatbare waarde); o ook bij andere geluidsgevoelige gebouwen naar een geluidsluwe buitenruimte wordt gestreefd, dit is echter geen eis; o indien geen geluidsluwe buitenruimte mogelijk is, serres of afsluitbare balkons kunnen worden toegepast. ten minste 30% van het vloeroppervlak van de gebruiksruimten, waaronder ten minste 1 slaapkamer, gelegen is aan de geluidluwe zijde: o voor zover relevant, geldt dat op eenzelfde wijze voor andere geluidsgevoelige bebouwing: in scholen het merendeel van de leslokalen aan de luwe zijde etc.; o Deze eis geldt alleen indien het betreffende plan hierin reeds inzicht kan bieden. de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting (overschrijding van de maximale hogere waarde). Om te bepalen of hiervan sprake is wordt de gecumuleerde waarde weer teruggerekend naar de bronsoort, conform hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het Reken- en meetvoorschrift 2006. Indien relevant moet er bij de cumulatie ook rekening worden gehouden met vliegtuiglawaai.
SAB
40
In geval van de hoogste of op-één-na-hoogste geluidsklasse (‘Lawaaiig’ of ‘Zeer Onrustig’ uit tabel 2 in hoofdstuk 3), de eerstelijns bebouwing ten opzichte van de bron zodanig wordt gesitueerd dat zij bijdraagt aan de afscherming van het erachter gelegen gebied. de afschermende werking voor de achterliggende bebouwing moet worden aangee toond. De geluidsbelasting in de 2 lijnsbebouwing ligt waar mogelijk onder de ten hoogst toelaatbare waarde; deze eisen gelden ook voor andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het ontwerp besluit Hogere Waarden zal tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Overige bedrijven De overige bedrijven in het gebied vallen onder het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt het toetsingskader bij de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit milieu. In tabel 2.17a uit het Activiteitenbesluit staan de grenswaarden, deze grenswaarden zijn de maximale geluidbelastingen welke mogen optreden op de omliggende woningen. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit weergegeven. Langtijdgemiddelde
Maximale geluidbelasting
beoordelingsniveau (LAr,LT)
(LAmax)
50 dB(A)
70 dB(A)
45 dB(A)
65 dB(A)
40 dB(A)
60 dB(A)
50 dB(A)
70 dB(A)
Dagperiode (07:00 t/m 19:00) Avondperiode (19:00 t/m 23:00) Nachtperiode (23:00 t/m 07:00) Letmaal
Overzicht van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit
Op grond van art. 2.18, lid a van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van de geluidniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing gelaten. Wanneer niet kan worden voldaan aan de grenswaarden kan door middel van een maatwerkvoorschrift hogere grenswaarden worden vastgelegd. Het is niet gebruikelijk om in een maatwerkvoorschrift hogere grenswaarden vast te leggen dan zijn beschreven in het gemeentelijke geluidbeleid en/of de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening”. Reeds in 2006 zijn door Peutz, in het kader van woningbouwplannen voor de locatie van Betonfabriek Nigtevecht, berekeningen uitgevoerd aan de optredende geluidniveaus in de omgeving vanwege de bedrijven van Haring en Nagel aan de Vreelandseweg 10A en 12. Hier werd uitgegaan van een ruime bedrijfsvoering met (fors) meer vervoersbewegingen en containerhandling dan waarvan feitelijk sprake is. In afwijking van deze brongegevens (mobiele en vaste bronnen) is een aanpas-
SAB
41
sing gedaan, zodanig dat de bedrijven van Haring en Nagel aan de Vreelandseweg 10A en 12 op de huidige aanwezige geluidgevoelige bestemmingen (o.a. woning Vreelandseweg 12) voldoen aan de voorschriften in het Activiteitenbesluit. Hieruit volgt dat er geen zware voertuigen kunnen komen/gaan in de avond- of nachtperiode, in verband met een te hoog piekgeluid ten gevolge van het remmen en optrekken. Verder is een bron dieselheftruck toegevoegd aan het model voor P. Nagel (Vreelandseweg 12) op verzoek van de Omgevingsdienst Regio Utrecht. Voor de brongegevens per inrichting wordt verwezen naar bijlage 2. Voor het bedrijf Nagel aan de Vreelandseweg 4a is uitgegaan van het akoestisch onderzoek (zie rapport R065341na.00001.md d.d. 28 februari 2012) bij de melding Activiteitenbesluit van dit bedrijf uit 2012. In voorgaande paragraaf is dit reeds vermeld. Geen van de bedrijven overschrijdt dus het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Wel worden enkele pieknormeringen overschreden:
Vanwege de activiteiten bij de bedrijven kunnen maximale geluidniveaus (‘pieken’) optreden tot 73 dB(A) in de dagperiode en 70 dB(A) in de avond- en nachtperiode, voornamelijk vanwege het wegrijden van vrachtwagens vanaf Nagel Demontage & Recycling (Vreelandseweg 4A) en Haring Aannemersbedrijf (Vreelandseweg 10a. Voor het bedrijf aan de Vreelandseweg 4a is een maatwerkvoorschrift van kracht. Deze houdt in dat er 2 vrachtwagens het terrein van de inrichting mogen verlaten tussen 6.00 en 7.00 uur ‘s ochtends, waar bij de normering van de maximale geluidniveaus (‘piek’) wordt overschreden. Door dit maatwerkvoorschrift blijft het aantal momenten dat er een overschrijding is, zeer beperkt. Om die reden is sprake van een aanvaard woonen leefklimaat. Als nader gekeken wordt naar de bronnen welke de overschrijdingen in de piekniveaus veroorzaken, kan het volgende worden geconcludeerd: 1. Deze pieken in de dagperiode door Haring Aannemersbedrijf (Vreelandseweg 10A worden veroorzaakt door aan- en afrijdend verkeer. Bronmaatregelen aan de optrekkende of remmende vrachtwagens zijn uit technisch oogpunt (voertuigen van derden) niet mogelijk en afschermende maatregelen zijn, gezien de locatie waar de pieken optreden, nabij de openbare weg, uit praktisch oogpunt ook onmogelijk. Het verleggen van de inritten, is gezien de terreinindeling bij de betreffende bedrijven geen optie. Gezien het feit dat het geen opvallende hinderlijke pieken betreft, er vinden namelijk vergelijkbare geluiden plaats door voertuigen welke over de Vreelandseweg (openba-
SAB
42
re weg) rijden, wordt verzocht hogere waarden toe te staan ten aanzien van de maximale geluidniveaus. Piekniveaus binnen de woningen van 55 dB(A) in de dagperiode blijven per definitie gehandhaafd, doordat een minimale karakteristieke geluidwering (GA;k) van 20 dB(A) vanuit het Bouwbesluit wordt voorgeschreven. Op deze manier wordt zorg gedragen voor een acceptabel woon- en leefklimaat binnen alle nieuwe woningen/appartementen 2. De pieken in de nachtperiode (uitsluitend tussen 6.00 en 7.00 uur ‘s ochtends) vinden voor Nagel Demontage & Recycling aan de Vreelandseweg 4A maximaal 2 keer plaats en worden veroorzaakt door aan- en afrijdend verkeer. Bronmaatregelen aan de optrekkende of remmende vrachtwagens zijn uit technisch oogpunt (voertuigen van derden) niet mogelijk en afschermende maatregelen zijn, gezien de locatie waar de pieken optreden, nabij de openbare weg, uit praktisch oogpunt ook onmogelijk. Het verleggen van de inritten, is gezien de terreinindeling bij de betreffende bedrijven geen optie. Gezien de frequentie, waarbij de betreffende pieken voorkomen, zeer beperkt is en het geen hinderlijke piekgeluiden betreft (bijv. optrek/remgeluiden worden ook op de openbare weg veroorzaakt), wordt verzocht hogere waarden toe te staan ten aanzien van de maximale geluidniveaus. Piekniveaus binnen de woningen van 45 dB(A) in de nachtperiode kunnen echter gehandhaafd blijven door het selecteren van de juiste bouwkundige constructies en ventilatiesysteem, waardoor een minimale geluidwering van 25 dB(A) (70 - 45 = 25 dB(A)) wordt gegarandeerd. Dit dient door middel van maatwerkberekeningen, per woning te worden aangetoond. Op deze manier wordt zorg gedragen voor een acceptabel woon- en leefklimaat binnen alle nieuwe woningen/appartementen. De “pieken” veroorzaakt door het aan- en afrijdend verkeer bij de inrichtingen, gezien de frequentie waarmee deze voorkomen, leiden niet voor een slecht woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen en wordt binnen het plangebied voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de indirecte hinder (hinder van voertuigen op de openbare weg) het volgende: In de toekomstige situatie zullen de vrachtwagens ten behoeve van Betonfabriek Nigtevecht uitsluitend via de toegang aan de Kanaaldijk Oost komen en gaan. De toegang aan de Vreelandseweg zal in de toekomst niet meer in gebruik zijn voor vrachtwagens. De voertuigen welke over de Vreelandseweg rijden ten behoeve van de overige 3 bedrijven zijn beperkt in aantal en zorgen niet voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder. Cumulatie In het kader van goede ruimtelijke ordening is tevens de cumulatie van het geluid 19 vanwege de relevante bedrijven onderzocht . Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het kader van een goede ruimtelijk ordening is ook gekeken naar het aspect ‘indirecte hinder’ van de omliggende bedrijven gezamenlijk. Bij de uitbreidingslocatie Vechtoevers is de cumulatieve geluidbelasting niet hoger dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A) voor nieuwe woningen (gemengd gebied, conform de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering). Hierdoor is een acceptabel woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen bij de uitbreidingslocatie Vechtoevers gegarandeerd. Verder worden omliggende bedrijven door de realisatie van de woningbouw niet verder beperkt in hun bedrijfsvoering. 19
Bijlage 7: Ontwikkeling nieuwe woningen Vreelandseweg te Nigtevecht, Cumulatie bedrijven op bedrijventerrein Garsten-Noord, M&A Milieuadviesbureau, 18 september 2015.
SAB
43
Conclusie De realisatie van de extra woningen vormt geen belemmering voor de bestaande naastgelegen bedrijven. Daarnaast is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de nieuwe woonlocatie. Verkeer en parkeren De bouwplannen betreft de realisatie van 10 appartementen en 4 vrijstaande woningen. In het beeldkwaliteitsplan is voor zowel de appartementen als de vrijstaande woningen een norm van 2 parkeerplaatsen per woning vastgelegd. Aan de Vechtoever wordt het parkeren opgelost op eigen terrein. Die ruimte is er; v.w.b. de kop wordt voorzien in een ondergrondse parkeerkelder onder de geplande tuin met vrij uitzicht naar de Vecht. Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeerbehoefte. Wat de verkeersafwikkeling betreft is het perceel prima ontsloten via de Vreelandseweg. De verkeersafwikkeling van de tegenoverliggende betonfabriek vindt plaats via de Kanaaldijk Oost. Gelet op bovenstaande bestaan er geen belemmeringen voor het realiseren van vrijstaande woningen en een appartementencomplex langs de Vechtoever. Met aanvrager zijn contractuele afspraken gemaakt zodat gegarandeerd wordt dat een deel van de Vechtoever openbaar wordt, het te realiseren programma wordt gerealiseerd en het nieuw te realiseren water als gevolg van het te dempen water. Er ligt een ontwerp dat voor een groot deel voldoet aan het beeldkwaliteitsplan, zie navolgende plattegrond en impressies, welke v.w.b. de kop zijn uitgewerkt in een stedenbouwkundig 20 plan, welke als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan .
20
Stedenbouwkundig plan kop Vechtoever, Van den Pauwert Architecten BNA, 6 oktober 2015.
SAB
44
Plattegrond en impressies, ontwerp Van den Pauwert Architecten BNA De belangrijkste stedenbouwkundige elementen uit het beeldkwaliteitsplan zijn voor wat betreft de kop zijn: 1 Parkeren op eigen terrein; half verdiept, maximaal 1.2 m boven maaiveld en onder hoofdbouwmassa; 2 Bouwvolumes van bouwmassa 1 en 2 16x25 m; 3 Bouwmassa 1 tussen 12,5 en 25% van het bouwveld; bouwmassa 2 tussen de 2540% van het bouwveld; 4 Goothoogte en bouwhoogte van bouwmassa 1: maximaal 8, resp. 12 m; 5 Goothoogte en bouwhoogte van bouwmassa 2: maximaal 7, resp. 11 m; 6 Het gebouw loopt dus op in hoogte richting de Vecht; 7 Geen aan- en uitbouwen ter plaatse van de aanduiding tuin; 2 8 Overkappingen zijn toegestaan binnen de hoofdbouwmassa tot 10 m ; 9 Geen losstaande bijgebouwen; 10 Aan- en bijgebouwen hebben een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximale goothoogte van 2,5 m; 11 Aan- en uitbouwen hebben een kap van tenminste 30 graden; 12 Erfscheidingen in de vorm van metalen hekjes in de voortuinen (max 1 m) in combinatie met hagen; elders de erfscheidingen groen(hagen); 13 Kavel overwegend groen karakter; er komen doorkijkjes naar de Vecht; 14 Op verzoek kan er een steiger worden aangelegd; 15 Aan de oever van de Vecht komt een 15 m lange openbare oever (rustpunt voor fietsers en wandelaars). Aan voorwaarde 1,2,3,5,8 en 9 (er komen geen overkappingen of losstaande bijgebouwen), 12,13, 14 en 15 wordt voldaan. Een deel van het gebouw voldoet echter niet aan de maximale goothoogte van 8 m. Dit zal in het ontwerp moeten worden aangepast. Voorts wordt er een aan/uitbouw en een serie balkons gerealiseerd die hoger zijn dan de voorgeschreven maten: stedenbouwkundig bestaat hier echter geen bezwaar tegen. Tot slot wordt een deel van de ondergrondse parkeergarage niet onder de hoofdbouwmassa gerealiseerd. Dit blijkt echter niet mogelijk: in verband met de ligging van de kernzone van de waterkering van de Vecht is een (inrit) naar de garage pas toegestaan vanaf ca. 5,4 m van de Vreelandseweg. Als gevolg daarvan kan de inrit alleen maar naast het gebouw worden geprojecteerd en valt een deel van de garage automatisch buiten de hoofdmassa. Deze afwijking is derhalve te legitimeren. Nu het ontwerp zo dicht bij de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan ligt en er ook geen planologische belemmeringen zijn (zie hiervoor meer in de detail de ruimtelijke onderbouwing, als bijlage 6), ligt er voldoende motivering en onderbouwing om de ontwikkeling van de kop van de Vechtoever op te nemen in het bestemmingsplan. Hiertoe is voor het perceel een bestemming Wonen-3 opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden. Het hoofdgebouw moet gerealiseerd worden
SAB
45
binnen het bouwvlak; dit bouwvlak is afgestemd op bovenstaande plattegrond. De goot- en bouwhoogtes zijn overgenomen uit het beeldkwaliteitsplan: alleen voor de uitbouw en de balkons aan de Vecht zijn afwijkende maten opgenomen. Er zijn maximaal 10 appartementen toegestaan. De overige gronden hebben de bestemming Tuin-Landschapswaarden 2 gekregen. Hier mag, met uitzondering van hekwerken tot maximaal 1 m in de voortuin en een inrit naar de parkeergarage, niet worden gebouwd, ook niet vergunningsvrij, om zodoende het groene karakter te bewaren en een doorzicht naar de Vecht te realiseren en garanderen. Volledigheidshalve wordt vermeld dat het beeldkwaliteitsplan ook een aantal criteria geeft ten aanzien materialisering, detaillering, geleding van het volume, architect van het gebouw. Deze criteria bevinden zich op het niveau van welstand en worden dus pas getoetst op het moment dat een concrete aanvraag omgevignsvergunning wordt ingediend. Voor wat betreft de vier vrijstaande woningen ligt een ontwerp dat tevens niet voldoet aan het beeldkwaliteitsplan; de bouwvlakken zijn verschoven en er wordt teveel erfbebouwing gerealiseerd. Tegen deze verschuivingen bestaan stedenbouwkundig geen problemen; e.e.a. is verwerkt op de verbeelding. De hoeveelheid erfbebouwing voldoet niet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan alsook het beleid van de gemeente. Er is daarom de reguliere erfbebouwingsregeling opgenomen. Een rechtstreekse eindbestemming is gelet hierop te rechtvaardigen.
Ontwerp vrijstaande woningen, Van den Pauwert Architecten BNA
Aan de percelen is een bestemming Wonen-2 en Tuin met landschapswaarden toegekend. Binnen een bouwvlak mogen de woningen worden gerealiseerd. De opper2 vlakte mag maximaal 98 m bedragen en bevindt zich op ten minste 1.6 m van de rand van de Vreelandseweg. De voorgevelrooilijn en achtergevelrooilijn verspringen
SAB
46
ten opzichte van de aangrenzende hoofdgebouwen maximaal 1 m. Er staan maximaal 2 woningen naast elkaar in dezelfde voorgevelrooilijn. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 7 respectievelijk 10 m en de woning heeft een kap van ten minste 30 graden, zijnde een zadeldak, schilddak, mansardekap of getoogde kap. Binnen de bestemming Tuin met landschapswaarden mag, conform het gestelde in het beeldkwaliteitsplan, niet worden gebouwd, ook niet vergunningsvrij. Dit is ingegeven vanuit de wens een doorzicht te behouden/creëren naar de Vecht. Herontwikkeling van de Vechtoever gaat zoals aangegeven gepaard met de wens een ruimtelijke kwaliteitsslag door te voeren. In verband hiermee is het gewenst dat er doorzichten naar de Vecht ontstaan. 2.4.3
Betonfabriek Nigtevecht De fabriek fabriceert diverse betonproducten, waarbij onder andere triltafels en een triljuk worden gebruikt. De maximale productiecapaciteit zou nu 150 ton per dag kunnen bedragen. Hoeveel daadwerkelijk geproduceerd, hangt sterk samen met de actuele vraag met bijbehorende gevraagde levertijd, die niet altijd voorzienbaar is. De productie vindt nu plaats in de oostelijke hal. Op het westelijke terreindeel van de inrichting is een bedrijfshal aanwezig, waarin thans nog de constructiewerkplaats gesitueerd is en mallen worden opgeslagen. Transport van en naar de inrichting vindt per vrachtwagen plaats. Daartoe is de inrichting zowel ontsloten via de Kanaaldijk Oost als de Vreelandseweg. De noordoostelijke in- en uitrit aan de Vreelandseweg wordt niet gebruikt. De zuidoostelijke in- en uitrit wordt gebruikt voor vrachtverkeer, echter uitsluitend in de dagperiode. De zuidwestelijk in- en uitrit wordt eveneens gebruikt voor vrachtverkeer, zowel in de dag- als avondperiode. Intern transport over de terreinen van de inrichting vindt plaats met heftrucks e.d. Laad- en losactiviteiten kunnen op verschillende plaatsen plaatsvinden. Het plan is een deel van de productie te verplaatsen naar de “nieuwe productiehal”. Het bedrijf heeft de wens uitgesproken om zijn huidige productiecapaciteit te verhogen tot meer dan 100 ton per dag. De productie van de betonproducten vindt overdag plaats. In de nacht- (19:00 t/m 23:00) en avondperiode (23:00 t/m 07:00) vinden er geen productieprocessen plaats, in deze periode hardt het beton uit (e.e.a. is ook vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan). De volgende werkdag worden de betonproducten uit de betonmallen verwijderd. Een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag betekent dat het bedrijf op basis van de Wet geluidhinder een gezoneerd bedrijf wordt. Rondom een gezoneerd bedrijf wordt een geluidszone vastgesteld. Binnen deze geluidszone mag het bedrijf meer dan 50 dB(A) produceren. De opslag van mallen zou moeten plaatsvinden onder een nieuw te realiseren overkapping ten noorden van de productiehal. In de werkplaatshal zullen vervolgens nieuwe productiefaciliteiten (productielijnen) gerealiseerd worden ten behoeve van de productie van betonproducten. Op het zuidwestelijke deel van het terrein zijn drie kleinere bedrijfshallen gesitueerd. In hal 1 vindt opslag van materialen plaats, in hal 2 worden hoofdzakelijk laswerkzaamheden verricht en in hal 3 wordt metaal bewerkt (richten betonijzer, buigen, knippen). Gereed product wordt opgeslagen op diverse tasvelden. Deze zijn gelegen op het noordwestelijke deel van het bedrijfsterrein, het zuidelijk deel van het bedrijfsterrein en aan de overzijde van de Vreelandseweg ten westen van de Vecht. Zie navolgende afbeelding.
SAB
47
Voorgestelde herinrichting van het terrein Tot slot is de fabriek voornemens een deel van het kantoor te gebruiken voor de huisvesting van werknemers die ter plaatse (betonfabriek) werkzaam zijn. Het gaat hier om een logiesfunctie. Dat houdt in dat van permanente bewoning geen sprake is en mag zijn. Met deze aanpassingen denkt het bedrijf de komende periode weer toekomstbestendig te zijn en de bedrijfsvoering efficiënt en slagvaardig te kunnen voeren. e
Het toestaan van tijdelijke arbeidsmigranten, bij wijze van logies in de 1 etage van het kantoorpand past in de wens tot geleidelijke transformatie te komen. Deze huisvesting vindt namelijk momenteel plaats in een enigszins vervallen pand aan de overzijde van de Vreelandseweg. Wanneer de huisvesting hier verdwijnt, komt de locatie vrij voor herontwikkeling van de Vechtoever. Een planmatige ontwikkeling van de Vechtoever is momenteel reëel en is hier ook de meeste ruimtelijke winst te boeken. Zie voorgaande paragraaf. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet gekeken worden of ter plaatse van de logiesfunctie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat (wat betreft geluid). Hiervoor kan een grenswaarde van 65 dB(A) gehanteerd worden, gelijk aan de grenswaarde voor woningen op een bedrijventerrein. De geluidbelasting vanwege alle 21 bedrijven samen bedraagt volgens onderzoek maximaal 59dB(A) etmaalwaarde (waarvan 57 dB(A) vanwege het eigen bedrijf ). Dit is lager dan de voorgestelde grenswaarde van 65 dB(A). Overigens is in de avond- en nachtperiode sprake van veel lagere geluidniveaus, omdat de betonfabriek dan nauwelijks in bedrijf is. In de dagperiode, als de betonfabriek wel in bedrijf is, verblijven de werknemers in het algemeen ook niet in de voor logies bestemde ruimten maar zijn zij werkzaam in de betonfabriek. De optredende maximale geluidniveaus bedragen tot ca. 84 dB(A) in de dagperiode en 70 dB(A) in de avond- en nachtperiode, hetgeen voor een logiesfunctie als acceptabel gekwalificeerd kan worden.
21
Bijlage 4: Notitie geluid logiesfuncties Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 15 april 2015.
SAB
48
Geconcludeerd wordt dat een logiesfunctie op de eerste etage van het kantoor van Betonfabriek Nigtevecht akoestisch inpasbaar is, zowel voor wat betreft geluid van de eigen inrichting als van omliggende bedrijven. Ter plaatse van de logiesfunctie is sprake van een acceptabel leefklimaat. Ook worden omliggende bedrijven door de realisatie van de logiesfunctie niet beperkt in hun bedrijfsvoering. De verhoging van de productie tot meer dan 100ton/dag, verplaatsen van de opslag en silo’s en het toestaan van nieuwe loodsen en assembleren van machines kan positief worden benaderd. Binnen de Ruimtelijke Visie mogen de bestaande bedrijven bestaan en wordt bekeken of uitbreidingswensen zijn in te passen. Het is dus van belang wat de geluidsituatie wordt in de nieuwe situatie. Voor de plannen is akoestisch on22 derzoek verricht . Omdat de productiecapaciteit door de voorgenomen wijzigingen toeneemt tot boven de 100ton/dag, is sprake van een inrichting die op een geluidgezoneerd industrieterrein dient te liggen. Het bedrijf valt dan onder het Activiteitenbesluit alsook onder de Wet geluidhinder. Om de verhoging van de productiecapaciteit juridisch-planologisch te faciliteren, dient een geluidzone rondom de inrichting vastgelegd te worden in de betreffende bestemmingsplan(nen), zie hierna. De geluidzone houdt zoveel in, dat buiten de zone het geluidniveau vanwege de betonfabriek niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. Dit schept duidelijkheid naar de bewoners. Het beeld van de afgelopen jaren laat nl. zien dat het geluidniveau de laatste jaren bij bijvoorbeeld de woningen aan de Korte Velterslaan steeds wat hoger is geworden. Bij een niet-gezoneerd terrein zal elke nieuwe aanvraag van de fabriek moeten worden getoetst aan het Activiteitenbesluit, waarbij maatwerkvoorschriften tot 55 dB(A) mogelijk zijn. Door een zone ligt echter vast dat het geluidniveau vanwege de fabriek buiten de zone nooit meer dan 50 dB(A) kan bedragen. Er liggen 2 woningen binnen de zone, Vreelandseweg 6 en 6a, en twee bedrijfswoningen (Vreelandseweg 12 en 19). Hier is het geluidniveau dus hoger dan 50 dB(A). Echter, de maximale ontheffingswaarde van 60 dB(A) voor bestaande woningen en 55 dB(A) voor nieuwe woningen wordt nergens gehaald. Dit is in de huidige situatie overigens wel het geval. Om deze 55 dB(A) contour terug te dringen (en de geluidbelasting in het algemeen), wordt een maatregel ingevoerd. Er wordt een inpandige compressor bij de loslocatie nabij de Vreelandseweg geplaats waardoor de cementwagen niet meer met de eigen blower hoeft te lossen. Een en ander is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Er kan een hogere waarde worden vastgesteld. Deze wordt vastgesteld op 5 m.
22
Bijlage 3: Onderzoek geluidsituatie Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 16 april 2015.
SAB
49
Zonegrens betonfabriek Nigtevecht Het gaat om de volgende Hogere Waarden: 1.Vreelandseweg 6: 52 dB(A) 2.Vreelandseweg 6a: 54 dB(A) 3.Vreelandseweg Vechtoever nieuw 1: 51 dB(A) 4.Vreelandseweg Vechtoever nieuw 2: 54 dB(A) 5.Vreelandseweg Vechtoever nieuw 3: 55 dB(A) Zoals aangegeven, wordt het ontwerp besluit hiertoe tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
1 2 3
4 5
SAB
50
Wanneer uitgegaan wordt van de daadwerkelijke geluidbelasting na realisering van de plannen verandert er qua geluidbelasting nauwelijks iets. Het gaat dus om een nagenoeg geluidneutrale ontwikkeling. Deze geringe toename blijft overigens binnen de huidige 50dB(A) contour: de toename in geluid is dus ook al mogelijk op basis van het huidige regime waarbij de betonfabriek onder het Activiteitenbesluit valt. Daar waar geluidproductie de 50 dB(A) overschrijdt (op de voornoemde 4 objecten), verandert er niets t.o.v. de huidige situatie (er is reeds sprake van overschrijding maar deze kunnen met een maatwerkvoorschrift worden vergund. c.q. de situatie kan er op verbeteren na nemen van maatregelen. Dat dit kan terwijl de productie toeneemt, heeft te maken met het feit dat de productie verplaatst naar een deel van het terrein dat verder is gelegen van woningen dan in de huidige situatie. Alleen door de groei toe te staan ontstaat ook ruimte om groeiende kosten te kunnen opvangen die onder andere ontstaan in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu (zie milieuvergunning) zoals bijvoorbeeld het reduceren van de CO2-uitstoot, vervanging van heftrucks voor geluidarmere exemplaren, etc.. Om te kunnen blijven investeren in de Best Beschikbare Technieken is volgens de betonfabriek in ieder geval beperkte groei – de capaciteit is nu ca. 150 ton/dag en daardoor investeringsruimte - noodzakelijk. Bovendien kan door de ontwikkelingen van nieuwe productietechnieken en innovaties (zoals bijvoorbeeld superplastificeerders) meer beton geproduceerd worden met een gelijkblijvende, zelfs lagere milieubelasting.
Maximale geluidniveaus De resultaten van de berekeningen met betrekking tot de vanwege Betonfabriek Nigtevecht ter plaatse van de beoordelingsposities optredende maximale geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode zijn weergegeven in onderstaande tabel (Vreelandseweg 6 staat hier nog als bedrijfswoning genoemd, dit wordt echter een reguliere woning). Vanwege de betonfabriek treden bij nabijgelegen (bedrijfs)woningen maximale geluidniveaus op tot 74 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 65 dB(A) in
SAB
51
de nachtperiode. De geluidbelasting is hiermee op hoofdlijnen vergelijkbaar met de actueel vergunde situatie van de betonfabriek en voldoet aan de vigerende geluidgrenswaarden die van toepassing zijn op de inrichting. De situatie kan daarmee -ook in de beoogde toekomstige situatie- als akoestisch inpasbaar beoordeeld worden.
Verkeer van en naar de inrichting Ten gevolge van het bestemmingsverkeer van de betonfabriek wordt bij de beschouwde woningen een geluidbelasting berekend van maximaal 40 dB(A) etmaalwaarde. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking is de Circulaire van 29 februari 1996 van toepassing. In deze Circulaire wordt geadviseerd een voorkeursgrenswaarde LAeq van 50 dB(A)-etmaalwaarde en een maximale grenswaarde van 65 dB(A)-etmaalwaarde te hanteren. De berekende geluidbelasting vanwege verkeer van en naar de inrichting voldoet ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde. Overigens wordt de geluidbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking in het kader van inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein normaliter niet in de beoordeling betrokken. Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening (bestemmingsplanwijziging) zijn de optredende geluidniveaus wel inzichtelijk gemaakt. Conclusie Door de voorgenomen toename van de productiecapaciteit neemt de geluidsbelastingen op 1,5 meter bij enkele woningen beperkt toe (maximaal 1 dB(A)). Zoals aangegeven, is die ruimte er ook al gelet op de huidige 50 dB(A) contour. Bij 4 (bedrijfs)woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Op basis van het Activiteitenbesluit kan dit nu al d.m.v. een maatwerkvoorschrift worden vergund. Daarnaast bedragen de geluidsniveaus ter hoogte van de uitbreidingslocatie Vechtoevers meer dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen kan een hogere waarde tot 55 dB(A) worden vastgesteld. Deze waarde wordt vanwege de betonfabriek nergens overschreden. Bij de bedrijfswoning Vreelandseweg 19 en de uitbreidingslocatie Vechtoevers worden in de huidige situatie de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 60 dB(A) (bestaande woning) en 55 dB(A) overschreden (nieuwe woning). Deze hoge geluidsbelastingen worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het lossen van cement door de bulkvrachtwagens ter hoogte van het kantoor van de betonfabriek en in mindere mate
SAB
52
door het rijden van heftruck op het gehuurde opslagperceel aan de Vecht (naast Vreelandseweg 19). In de toekomstige situatie zal er geen opslag meer plaatsvinden aan de Vechtoever. De geluidshinder afkomstig van het blowen van de cementwagen kan worden verminderd doordat een inpandige compressor geplaatst wordt. Voor de nieuwe woningen kan een hogere waarde tot 55 dB(A) worden vastgesteld en voor Vreelandseweg 19 tot 60 dB(A). De redenatie kan worden betrokken dat indien het bedrijf wil groeien het zal moeten uitwijken naar een andere locatie. Wanneer het bedrijf gezoneerd wordt in de zin van de Wgh, staat het te boek als ‘Grote Lawaaimaker’. De vraag is of dit passend is in een kleinschalig gebied als Garsten Noord, waar de woonfunctie aanwezig is en waarvan het de bedoeling is dat via geleidelijke transformatie de woonfunctie zich verder ontwikkeld. Door de betonfabriek een goede investeringsbasis te bieden, ligt geleidelijke transformatie wat betreft althans de betonfabriek minder voor de hand. Het gaat hier om een belangenafweging: het belang van de betonfabriek versus de zittende toekomstige bewoners. Zoals aangegeven, hoeft de zonering niet te betekenen dat de geluidbelasting (significant) toeneemt. Hoewel het opnemen van een zone strijdig lijkt met het idee het gebied geleidelijk te herontwikkelen, hoeft dit niet zo te zijn. De verhoogde productie gaat gepaard met verplaatsing van een deel van de productie naar een loods die verder weg is gelegen van de woningen. Bovendien heeft de Betonfabriek aangegeven voor de cementblower een inpandige compressor te plaatsen, waardoor het geluidklimaat ter plaatse van de Vechtoevers verbetert. Verder wordt de Vreelandseweg niet meer als toegangsweg gebruikt door vrachtwagens (dit is ook vastgelegd in de milieuvergunning). Door de plannen van de betonfabriek wordt het mogelijkheid de Vechtoevers te ontwikkelen met woningbouw. Tot slot biedt het opnemen van een geluidzone duidelijkheid en rechtszekerheid naar omwonenden. Voor bewoners buiten de zone is duidelijk dat het geluidniveau nooit meer dan 50 dB(A) zal bedragen; voor bewoners binnen de zone zal de hogere waarde ook worden vastgelegd. De plannen om machines te assembleren en de productie deels te verplaatsen kunnen positief worden belicht. Immers, in de mengvorm mogen de bedrijven blijven functioneren zolang duidelijk is dat er voor nieuwe en bestaande ontwikkelingen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het ligt niet voor de hand een wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheid naar Wonen op te nemen. De situatie voor de komende 10 jaar wordt immers vastgelegd, en deze is gericht op het bieden van een gunstig perspectief voor het kunnen blijven functioneren van het bedrijf. Wel wil de gemeente via geleidelijke transformatie tot woongebied komen. Bij de herziening na deze herziening zal opnieuw de balans worden opgemaakt. Bestaat er dan voldoende reden over te gaan tot een woonbestemming dan wel een uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid naar Wonen of wordt dan opnieuw niet voorzien in herontwikkeling in de planperiode? Het planologisch regime wordt in de loop der tijd aangepast aan de dan spelende wensen en eisen en krijgt zo een meer dynamisch karakter. Dit geldt overigens ook voor de andere bedrijven die nog in functie zijn. In een ruimtelijke onderbouwing, wel23 ke als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan , blijkt ook dat er voor het overige geen belemmeringen zijn en de plannen voldoen aan ruimtelijk beleid van de diverse overheden. 23
Bijlage 5: Ruimtelijke onderbouwing Betonfabriek Nigtevecht, Peutz, 16 april 2015.
SAB
53
3 3.1
Beleidskader Inleiding Alvorens een ruimtelijke onderbouwing te kunnen opstellen is het noodzakelijk te bekijken welke beleidslijnen zowel de gemeente als ook andere overheden uitgestippeld hebben. Reikwijdte beleidskaders Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro is geënt op twee belangrijke basisprincipes. Transparantie in beleid en in normstelling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. De vereiste transparantie in ruimtelijk beleid verplicht het rijk, de provincie en de gemeente tot het vaststellen van een structuurvisie waarin de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid worden weergegeven. De vereiste transparantie in normstelling verplicht rijk en provincie om zoveel mogelijk pro-actief te sturen. Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheden zijn het rijk, de provincie en de gemeente voortaan verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van provincie of rijk met de gemeente indien dat noodzakelijk is vanwege provinciaal, respectievelijk nationaal belang.
3.2
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
SAB
54
Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren; Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond; Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen; Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg; Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spooren vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn: Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s; Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Het laatste belang, zorgvuldige afweging, is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. De regeling komt er op neer dat van bepaalde ontwikkelingen nut en noodzaak dient te worden aangetoond. Dit wordt ook wel de duurzaamheids- of SERladder genoemd. De “SER” ladder zoals die thans ook geldt voor bijvoorbeeld de vestiging van bedrijventerreinen wordt ook van toepassing op projecten die voorzien in binnenstedelijke en buitenstedelijke woningbouw. De SERladder is een procesvereiste en is stapsgewijs als volgt opgebouwd:
SAB
55
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: a er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; b indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; c indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen (treden). Hierbij is het volgende stroomschema van toepassing.
Als hulpmiddel voor de toepassing van het stroomschema is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking opgesteld. Uit de handreiking blijkt dat toepassing van de ladder verplicht is voor opgaven, die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig plan, de woningbouwlocatie Stelling, sprake is van een stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie. Samengevat komt het er op neer dat de 'aantoonbare behoefte' moet gezien worden in relatie tot de verstedelijkingsafspraken. Uitgangspunt bij het beoordelen van bestemmingsplannen die voorzien in woningbouw, is dat de totale plancapaciteit van de gemeente, zoals vastgelegd in de verstedelijkingsafspraken, niet overschreden wordt.
SAB
56
Beoordeling en conclusie Stedelijke ontwikkeling: Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig plan, sprake is van een stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie. Overigens is de term woningbouwlocatie niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS 201302867-1-R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Onderhavig plan is groter van schaal en moet dus wel aangemerkt worden als woningbouwlocatie. De uitbreiding van de betonfabriek is vanaf de buitenkant niet of nauwelijks zichtbaar en heeft geen of geringe ruimtelijke impact. Andere ontwikkelingen zijn inpandig (vestiging logies, verplaatsen productie e.d). De ontwikkeling op het terrein van de betonfabriek is derhalve zodanig kleinschalig, dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier puur om een lokale aanpassing/optimalisering van reeds aanwezig bedrijvigheid. Dit geldt tevens voor de wijzigen van de bedrijfswoning Vreelandseweg 6 in een burgerwoning en de toevoegen van een bestemming Wonen voor de reeds bestaande Vreelandseweg 6a (wijziging inpandig gebruik). Stap 1: In de eerste trede wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte. Deze eerste trede verplicht de overheid om de nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing Op basis van dit bestemmingsplan kunnen maximaal 14 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad. De gemeente Stichtse Vecht heeft in de Provinciale ruimtelijke structuurvisie tot 2028 een binnenstedelijke woningbouwopgave van 1800 woningen. De gemeente is daarbij gelegen in de regio Utrecht. Op basis van de PRS en de daaronder berekende behoefte is de totale opgave voor de regio 40.295 woningen tot 2028. De realisatie van de woningbouwopgave volgens de afspraken in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, wordt bezien in relatie tot de bekende harde en zachte plancapaciteit. Deze wordt gecorrigeerd voor reeds gerealiseerde en in de toekomst te verwachten onttrekkingen aan de woningvoorraad. De cijfers van het woningbouwprogramma zijn gebaseerd op aantallen die door gemeenten zijn ingevoerd in de Planmonitor. Provincie Utrecht, CBS, Planmonitor Restant Verschil proVerwach- plancapaProgramma Harde Zachte te ontciteit en gramma Realit/m plancapa- plancapatrekkinrestant 2013 satie Onttrek- 2028 (a- citeit t/m citeit t/m gen t/m program2028 (a) (b) kingen (c) b+c) 2028 2028 2028 ma Totaal
SAB
40.295
40.295
57
4.449
28.779
824
7.891
Hieruit blijkt een tekort van 7.891 woningen. In Stichtse Vecht is dat tekort 764 woningen, wanneer het programma wordt afgezet tegen de plannen.
Programma 2013 2028 (a) Totaal
Restant Verschil proVerwach- plancapagramma Harde Zachte te ontciteit en Realit/m plancapa- plancapatrekkinrestant satie Onttrek- 2028 (a- citeit t/m citeit t/m gen t/m program(b) kingen (c) b+c) 2028 2028 2028 ma
1.800
1.800
192
1.106
262
764
Geconcludeerd wordt derhalve dat in kwantitatieve zin behoefte is aan de voorziene woningen. In kwalitatieve zin zijn aan de volgende woonmilieus behoefte (ABF 2014, WoON2012, bewerking Companen) 2014-2020 2020-2030 2030-2040 Centrum-stedelijk plus
1.370
1.650
1.340
Centrum-stedelijk
30
-40
-30
Stedelijk vooroorlogs
2.690
3.340
2.730
Stedelijk naoorlogs compact
2.320
2.760
2.000
Stedelijk naoorlogs grondgebonden
2.150
3.420
2.780
Groen-stedelijk
1.290
1.770
1.290
Centrum-kleinstedelijk
730
1.060
810
Kleinstedelijk
5.790
9.060
6.510
Groen-kleinstedelijk
1.170
1.860
1.330
Centrum-dorps
2.410
3.930
2.860
Dorps
1.120
1.830
1.440
Landelijk bereikbaar
950
1.290
960
Landelijk perifeer
0
-20
-20
Totaal
22.020
31.910
24.000
Wordt dit afgezet tegen de plannen, dan blijkt op korte termijn (2020) vooral een tekort aan kleinstedelijke en stedelijk vooroorlogse plannen. Voord de lange termijn ontstaan deze tekorten ook bij centrumstedelijk, groen-stedelijk, centrum-kleinstedelijk, groenkleinstedelijk en landelijk bereikbaar. De woningen op de Vechtoever vallen onder het dorpse milieu. Uit de Monitor van de provincie Utrecht blijkt in dit segment geen tekort. Echter, de praktijk leert dat vrijkomende woningen in Nigtevecht redelijk tot snel verkocht worden. Dit geldt te meer voor woningen langs de Vecht. Het gaat om een zeer aantrekkelijk deel van de regio, waar mensen graag willen wonen. Bovendien is het plangebied nu eenmaal in een dorp gelegen. Transformatie ~het saneren van bedrijfsopstallen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ~is op deze specifieke locatie aan de orde. De conclusie luidt dat er ook in kwantitatieve zin behoefte zal zijn aan het beoogde type/milieu.
SAB
58
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen. Hierop wordt in paragraaf 3.3.2 nader ingegaan. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB’s en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie, en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen; hoofdwegen en hoofdspoorwegen; elektriciteitsvoorziening; buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; ecologische hoofdstructuur; primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
SAB
59
Beoordeling en conclusie In het Barro worden geen regels genoemd die op het initiatief van toepassing zijn. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor doorgang van dit plan. 3.2.2
Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999) De Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (NREB) is de opvolger van Ruimte voor Regio’s uit 1995. De nota bevat een analyse van de ruimtelijk-economische dynamiek en het ruimtelijk- economische beleid. Dat beleid kent twee pijlers: het ruimtelijkeconomische netwerk versterken en de economische potenties in de regio’s benutten. Het instrumentarium spitst zich toe op regionaal-economische structuurversterking, bedrijventerreinen, ondernemingsklimaat, marktwerking, kennis en samenwerking. Speciale aandacht krijgen het Noorden en de grote steden. Daarnaast bevat de NREB economische bouwstenen voor de ruimtelijke nota’s. In 2000 is de nota nader uitgewerkt in plannen en voorstellen (Actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid). In het actieplan worden vier uitdagingen onderscheiden: versterking van het ruimtelijk economisch netwerk, economische potenties van de regio’s benutten, versterking van de stedelijke economie, en versterking van de economie van het Noorden. Het bieden van voldoende ruimte voor economische activiteiten, het verbeteren van de bereikbaarheid en het versterken van de mainports zijn zaken die moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijk-economische netwerken. Beoordeling en conclusie Het bestemmingsplan versterkt dan wel bestendigt de positie van zittende bedrijven en draag zodoende bij aan de versterking van het ruimtelijk economisch netwerk.
3.2.3
Nationaal Waterplan (2009) Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het plan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en 'de vervuiler betaalt'. Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedsspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het nationaal waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunningen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren. Beoordeling en conclusie In paragraaf 4.3.6 wordt nader ingegaan op het aspect water.
SAB
60
3.2.4
Modernisering Monumentenzorg (MoMo) In november 2009 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de moderniseringsplannen van de monumentenzorg, afgekort als MoMo. De belangrijkste veranderingen die met het nieuwe beleid gepaard gaan zijn: Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening; Krachtiger en eenvoudiger regels; Herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen. Het Rijk legt in haar nieuwe monumentenbeleid veel verantwoordelijkheid voor de monumentenzorg bij gemeenten, waarbij het bestemmingsplan gezien wordt als een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Beoordeling en conclusie Behoud en versterking van bedrijvigheid vormt, evenals behoud en versterking van de cultuurhistorische en landschapsidentiteit, een belangrijk uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied staat behoud van de bedrijvigheid en het landschap voorop. Dit uit zich doordat een karakteristiek pand een toekomstbestendige bestemming Wonen heeft gekregen (Vreelandseweg 6/6a). Voorts wordt de Vechtoever herontwikkeld waarbij er aandacht is voor de cultuurhistorische waarden van de Vecht (o.a. realiseren doorkijkjes).
3.3 3.3.1
Provinciaal beleid Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (2013) In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal beleid wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden. De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten: 1. Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken; 2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving; 3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie. De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreeren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. Voor het op te stellen bestemmingsplan is daarbij voornamelijk het beleidsaspecten ‘ vitale dorpen en steden’ van belang.
SAB
61
Vitale dorpen en steden De ontwikkelopgave voor wonen en werken zal voor ten minste tweederde in bestaand stedelijk gebied moeten plaatsvinden. Hierdoor kan draagvlak worden gecreeerd voor diverse voorzieningen zoals openbaar vervoer, culturele voorzieningen, infrastructuur en detailhandel. Bovendien blijft hierdoor het landelijke gebied open. Deze ontwikkelopgave zal afgestemd moeten zijn op de behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het woningbouwprogramma is gebaseerd op de opgave die is geformuleerd in de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht, de ruimtelijke mogelijkheden, de beschikbare plancapaciteit, de ambities van gemeenten en de (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren. Het is een indicatief programma, waarvan de provincie verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. Voor de gemeente Stichtse Vecht is uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk gebied op diverse locaties, waarvan 400 woningen in het project Hof van Breukelen in de periode tot 2028. Bij de planvorming en ontwikkeling van de binnenstedelijke locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Beoordeling en conclusie Onderhavig initiatief levert een bescheiden bijdrage aan het woningprogramma voor de gemeente. Hiermee wordt tegelijk een bijdrage geleverd ten aanzien van de instandhouding van de aanwezige voorzieningen (extra draagvlak). Zodoende is het plan in overeenstemming met de structuurvisie. 3.3.2
Provinciaal Ruimtelijke Verordening (2013) Het doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. Provinciale Staten heeft de PRV op 21 september 2009 vastgesteld. Beoordeling en conclusie Het plangebied is gelegen binnen de “rode contour”, meer precies stedelijk gebied, bedrijventerrein stedelijk gebied en kantoren.
Uitsnede provinciale Verordening, rode contour SAB
62
Een ruimtelijk plan binnen stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Een ruimtelijk plan gelegen binnen bedrijventerrein bevat planregels voor nieuwvestiging van bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen zoals genoemd in de bijlage Bedrijventerreinen, onder het kopje inbreiding, waarin de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat nieuwvestiging of uitbreiding plaats kan vinden, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden: a de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is verzekerd door middel van een herstructureringsplan; b de nieuwvestiging of uitbreiding wordt in samenhang ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein waarbij de hoeveelheid nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein in redelijke verhouding staat tot de bedrijventerrein waarbij de hoeveelheid nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein in redelijke verhouding staat tot de omvang van de herstructurering van één of meerdere bestaande bedrijventerreinen; c de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een verantwoording waarbij de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd en een verantwoording waaruit blijkt dat de nieuwvestiging of uitbreiding in overeenstemming is met het regioconvenant. Indien de oppervlaktemaat 2 ten behoeve van een bedrijfsgebonden kantoor groter is dan 2.000 m wordt tevens onderbouw dat die oppervlakte economisch noodzakelijk is en regionaal is afgestemd. De Vecht, alsook een strook gelegen langs het Amsterdam-Rijnkanaal is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.
Uitsnede provinciale Verordening, EHS 1. Als ‘Ecologische hoofdstructuur’ wordt aangewezen het gebied dat als zodanig is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart. 2. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen, in stand houden en ontwikkelen. 3. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ont-
SAB
63
wikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, tenzij: a. er sprake is van een groot openbaar belang en er zijn geen reële andere mogelijkheden, of de ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe of wijziging van bebouwing of terreinverharding binnen een kazerne of militaire werk- of opslagplaats groter dan 5 hectare of binnen het verharde of bebouwde gedeelte van een oefenterrein, een schietterrein, een vliegbasis of een vliegkamp mogelijk maakt; b. negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat: 1e. compensatie plaatsvindt in natura in de omgeving van de ruimtelijke ingreep; 2e. het ruimtelijk plan waarin de compensatie wordt geregeld, gelijktijdig wordt vastgesteld met het ruimtelijk plan waarin de aantastende ruimtelijke ingreep mogelijk wordt gemaakt, tenzij ver-zekerd is dat de compensatie wordt gerealiseerd; 3e. de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken. c. voor zover compensatie in natura niet mogelijk is in de omgeving en elders ook niet mogelijk is, moet de resterende schade financieel worden gecompenseerd. 4. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan en bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden. Tot slot ligt het perceel binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur. 2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt; b. Militair erfgoed: de cultuurhistorische waarde van het militaire erfgoed wordt behouden en versterkt; c. Agrarisch cultuurlandschap: de cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap wordt behouden en versterkt; d. Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt. 3. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.
SAB
64
(Het dijklichaam van) de Vreelandseweg is aangewezen als regionale waterkering.
Uitsnede provinciale Verordening, waterkering Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen of regels die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering. Met het initiatief worden bestaande bedrijven gefaciliteerd, echter de bedrijven worden niet uitgebreid (de plannen blijven binnen de huidige contour); tevens is nieuwvestiging niet mogelijk, anders dan op bestaande percelen op het moment dat een bestaand bedrijf vertrekt/stopt. In de toelichting zijn de cultuurhistorische waarden van de buitenplaatszone (langs de Vecht) en de Stelling van Amsterdam/ Nieuwe Hollandse Waterlinie beschreven. Van aantasting van deze waarde is geen sprake. Voor archeologie en EHS zie navolgend hoofdstuk. De beschermende regeling voor het dijklichaam is opgenomen. 3.3.3
Provinciaal Waterplan 2010-2015 (2010) In het Waterplan 2010-2015 is het provinciale beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht weergegeven. Het Waterplan heeft als ondertitel: richting robuust. Duurzame en robuuste watersystemen zijn nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. In het Waterplan worden drie hoofdthema’s onderscheiden: 1. Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen. 2. Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakteen grondwater en water voor natuur. 3. Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierin staan de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater. Beoordeling en conclusie In paragraaf 4.3.6 wordt nader ingegaan op het aspect water.
SAB
65
3.4 3.4.1
Regionaal beleid Regionaal structuurplan 2005 – 2015 (2005) en Uitvoeringscontract RSP (2007) Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft op 21 december 2005 het Regionaal Structuurplan 2005-2015 (RSP) vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de komende tien jaar moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het plan vormt de basis voor de in 2006 opgestelde uitvoeringscontracten tussen de gemeenten die samenwerken in het BRU. Navolgende tabel geeft de ambities en de opgaven, zoals deze zijn weergegeven in het RSP weer. Beoordeling en conclusie Onderhavig initiatief voorziet in de toevoeging van enkele woningen, door transformatie waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Bovendien worden zittende bedrijven van een actueel planologisch regime voorzien zodat een basis voor de komende planperiode aanwezig is het bedrijf te blijven uitvoeren. Dit is goed voor de (lokale) werkgelegenheid. Het plan past daarmee binnen het regionaal structuurplan.
SAB
66
3.5 3.5.1
Gemeentelijk beleid Beeldkwaliteitsplan Garsten Noord (2012) Om sturing te kunnen geven aan de gewenste ruimtelijke kwaliteitsslag in het gebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan doet uitspraken over de verschijningvorm van deze ontwikkelingen. Met dit beeldkwaliteitplan kan de gemeente dan ook sturen om de beoogde kwaliteit ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage bij de regels opgenomen. Zie meer in detail hoofdstuk 2.
3.5.2
Welstandsnota Stichtse Vecht 2013 (2013) In de welstandsnota staat beschreven welke welstandscriteria voor de bouwwerken in een bepaald gebied gelden. De welstandscriteria langs de Vecht zijn weer anders dan die van bijvoorbeeld Maarssenbroek. Het welstandsniveau in Garsten-Noord is regulier; het gebied is als bedrijventerrein getypeerd. Het beleid is hier gericht op beheer van de samenhang in de massa’s en het straatbeeld. De bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria: Ligging gebouwen zijn gericht op de weg rooilijnen kunnen verspringen ten opzichte van elkaar opslag vindt bij voorkeur uit het zicht plaats representatieve en openbare functies zijn bij voorkeur op de straat gericht Massa gebouwen zijn bij voorkeur individueel en afwisselend gebouwen zijn eenvoudig van opbouw en bestaan bij voorkeur uit een ongedeelde en evenwichtige hoofdmassa woningen bestaan bij voorkeur uit twee lagen met een kap Architectonische uitwerking ontwerpaandacht voor alle details accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk wijzigingen in stijl, maat en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume woningen hebben een individuele uitstraling en een bescheiden architectuur Materiaal en kleur gevels zijn van baksteen, hout of van plaatmateriaal en een enkele keer gepleisterd kleuren zijn bij voorkeur terughoudend en in onderlinge samenhang gevels van woningen uitvoeren in baksteen, daken dekken met pannen Deze criteria moeten in samenhang met het beeldkwaliteitsplan worden bezien (zie voorgaande paragraaf). Voor bestaande situaties (er vindt o.a. opslag in het zicht plaats en niet alle gebouwen zijn op de weg gericht) zijn de criteria niet van toepassing. Aanvragen voor nieuwbouw zullen aan voornoemde criteria moeten voldoen.
SAB
67
3.5.3
Erfgoedverordening (2011) De gemeenteraad van de gemeente Stichtse Vecht heeft in 2011 een Erfgoedverordening vastgesteld, die de erfgoedverordeningen van de voormalige gemeenten Loenen, Breukelen en Maarssen heeft vervangen. In de erfgoedverordening zijn onder andere regels opgenomen voor gemeentelijke monumenten en voor de instandhouding van archeologisch waardevolle terreinen. Daarbij is bepaald dat de regels van de verordening omtrent archeologie niet gelden als in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen die betrekking hebben op de archeologische monumentenzorg. Zie verder paragraaf 3.5.7.
3.5.4
Bed and Breakfast Het beleid is voor bed & breakfastbeleid zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft de volgende dwingende planologische eisen geformuleerd: 1) Binnen de bebouwde kom: Toegestaan mits het pand de bestemming “Wonen” heeft (hetzij een bestemming die naar aard gelijk is); De hoofdfunctie Wonen gehandhaafd blijft, hetgeen betekent dat: Maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast-voorziening; In geen geval meer dan 50 m² van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening; Voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden; Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. 2) Buiten de bebouwde kom: Toegestaan mits het pand de bestemming “Wonen” heeft, hetzij “Agrarisch”, hetzij “Buitenplaats”, hetzij een bestemming die naar zijn aard gelijk is aan één van deze bestemmingen; De hoofdfunctie, te weten wonen, buitenplaats of agrarisch gehandhaafd blijft, hetgeen betekent dat: Maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning c.q. het hoofdgebouw, met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening; In geen geval meer dan 50 m² van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijg-bouwen wordt gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening; 2 Ten aanzien van “Agrarische bedrijfsdoeleinden” ten hoogste 300 m van de bebouwing mag worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening; Voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden; Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
SAB
68
Binnen het plangebied zijn ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan geen Bed and Breakfastgelegenheden aanwezig. Het beleid wordt door middel van een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de bestemming “Wonen” en “Agrarisch” (het enkele agrarische perceel in dit plangebied ligt buiten de bebouwde kom). 3.5.5
Beleid afmeersteigers De voormalige gemeente Loenen heeft voor de aanleg van afmeersteigers specifiek beleid opgesteld. Steigers mogen alleen worden gebouwd aan oevers van tuinen en/of erven van woningen. De hierbij gestelde maximummaat bedraagt 6 m bij 1,2 m en met een maximale hoogte van 0,45 m boven de waterlijn. De steiger mag echter nooit boven de oever uitkomen en dient sober te worden uitgevoerd. Verlichting of andere extra’s mogen niet worden gerealiseerd. In de regels van het bestemmingsplan is het beleid voor afmeersteigers opgenomen.
3.5.6
Concept Woonvisie 2012-2015 (2012) Landelijk, maar ook binnen Stichtse Vecht speelt een aantal ontwikkelingen, die relevant is voor de woonvisie. Zo loopt de productie van woningen voor het eerst sinds jaren terug. Dit komt onder andere door de moeilijke economische situatie en de dalende woningprijzen. Er bestaat echter nog altijd een grote behoefte aan woonruimte, zeker in het Randstedelijk gebied. Het is daarom van belang dat er woningen worden gebouwd. Tegelijk wil Stichtse Vecht het Groene Hart niet aantasten. Eén van de mogelijkheden is de leegstand van kantoren. Zo wil de gemeente meewerken aan voldoende locaties voor woningbouw - waaronder sociale woningbouw en aan de wijziging van de bestemming kantoren in de bestemming wonen.
3.5.7
Gemeentelijk archeologiebeleid De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 -een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed – hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. De bescherming van archeologische waarden krijg gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Samen met de voormalige gemeenten Abcoude, Loenen en Breukelen heeft de voormalige gemeente Maarssen een Archeologische verwachtings- en beleidskaart laten opstellen. Hierin is aangegeven waar de kans het grootst is om archeologisch materiaal te vinden en wanneer een verstoorder al dan niet onderzoek moet laten doen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is een onderscheid gemaakt in deelgebieden. De voor dit plangebied relevante deelgebieden worden hieronder beschreven.
SAB
69
Op basis het beleid is aan gronden met een archeologische verwachting een dubbelbestemming Waarde- Archeologie toegekend die toeziet op de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Basis hiervoor vormt de beleidskaart (zie onder). Er zijn drie verschillende verwachtingen in het gebied.
Uitsnede beleidskaart archeologie Voor het gebied met een hoge verwachting is een dubbelbestemming WaardeArcheologie 1 opgenomen; voor gebieden met een middelhoge verwachting WaardeArcheologie 2 en voor gebieden met een lage verwachting Waarde-Archeologie 3. De uitzonderingsgrenzen voor het verrichten van archeologisch onderzoek zijn aan deze bestemmingen gekoppeld in de regels. Op basis van verricht onderzoek is dat voor sommige gronden nagelaten (hier is reeds vastgesteld dat er geen archeologische resten zijn). Zie meer in detail paragraaf 4.3.2. 3.5.8
Beroep en bedrijven aan huis De gemeente Stichtse Vecht heeft door middel van het in voorbereiding zijnde afwijkingenbeleid en het vastgestelde bestemmingsplan ‘Maarssenbroek Woongebied’ beleid bepaald voor beroepen en bedrijven aan huis. Het gemeentelijk afwijkingenbeleid maakt een aan huis gebonden beroep of bedrijf, dienstverlening of mantelzorg mogelijk zolang het oppervlakte hiervoor ten hoogste 2 40% van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m . Daarnaast worden de volgende aanvullende voorwaarden gesteld: de woonfunctie blijft, ook in uiterlijk en uitstraling (bijvoorbeeld geen buitenopslag), gehandhaafd;
SAB
70
het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu (waaronder parkeerbelasting); het gebruik is gebonden aan de bewoner. 2 Een groter oppervlakte dan 50 m wordt door middel van een staffel mogelijk gemaakt 3 (vanaf een inhoudsmaat van 450 m ). Horeca of een seksinrichting zijn niet mogelijk. 3.5.9
Afwijkingen beleid (2012, ontwerp 2014) Omdat bestemmingsplannen vaak grote gebieden beslaan en voor langere tijd (10 jaar) worden vastgesteld, is het mogelijk dat aanvaardbare ruimtelijke ontwikkelingen onnodig worden beperkt door de bestemmingsplanregels. Om in dergelijke situaties ruimte te bieden is er een aantal wettelijke afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Afwijken van een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt als een ontwikkeling een ondergeschikt effect heeft op de omgeving, als het bestemmingsplan onbedoeld een goede ruimtelijke ordening beperkt of als de ontwikkeling een tijdelijk karakter heeft. Het gemeentelijk afwijkingenbeleid is vastgesteld in juli 2012 en stelt kaders voor de toelaatbaarheid van afwijkingen. In 2014 is een nieuw ontwerp terinzage gelegd. Het afwijkingenbeleid omschrijft situaties die afwijken van het bestemmingsplan maar waarvoor toch omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor dit bestemmingsplan is het beleid derhalve verder niet relevant.
3.5.10
Ruimtelijke agenda Stichtse Vecht (en provincie), 2013 De agenda is door gemeente en provincie opgesteld en bevat de volgende ruimtelijke ontwikkelopgaven, die de komende tijd samen worden aangepakt (de ruimtelijke agenda is overigens geen beleidsdocument c.q. toetingskader): 1. Bevorderen woningbouw en binnenstedelijke ontwikkeling 2. Realiseren en behouden van natuur 3. Aanpak bodemdalingveenweidegebieden 4. Uitvoeren pilot verrijking Loosdrechtse Plassen, inclusief legakkers Kievitsbuurt 5. Nieuwe ontwikkelopgaven 6. Opstellen gebiedsvisie Loenen-West 7. Formuleren integrale beleidslijn recreatieparken 8. Opstellen beleidskader voor functieverandering in landelijk gebied 9. Woningbouw en transformatie stimuleren van Het Kwadrant / Planetenbaan 10. Opstellen van een visie voor buitenplaatsen 11. Potentieel nieuwe ontwikkelopgaven 12. Gebiedsontwikkeling Hof van Breukelen 13. Verkennen ruimtelijke gevolgen UNESCO-nominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie De gemeente Stichtse Vecht heeft in de PRS tot 2028 een binnenstedelijke woningbouwopgave van 1.800 woningen. In de (provinciale) Kadernota Wonen en Binnenstedelijke ontwikkeling zijn ambities neergelegd met betrekking tot de afstemming van vraag en aanbod, efficiënt ruimtegebruik en toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Een concretisering voor de periode tot 2015 is neergelegd in het Actieplan Wonen en Binnenstedelijke ontwikkeling. Op een regulerende, stimulerende en participerende wijze wordt aan de ambities invulling gegeven. De gemeente Stichtse Vecht heeft de voorkeur uitgesproken om het binnenstedelijk gebied verder te verdichten, zodat het buitengebied wordt ontzien.
SAB
71
Toetsing: Het gaat in dit plan om een binnenstedelijke locatie, waar enige woningen zijn voorzien. Daarmee past het plan binnen de Ruimtelijke Agenda. 3.5.11
Toekomstvisie Focus op morgen (2013) Focus op morgen is een toekomstvisie van Stichtse Vecht die de gemeenteraad op 29 januari 2013 heeft vastgesteld. De toekomstvisie bevat vier hoofddelen: 1. een beschrijving van de kernkwaliteiten van Stichtse Vecht; 2. inzicht in de trends en ontwikkelingen waarvoor de gemeente zich gesteld ziet; 3. de opgaven en kansen voor de toekomst; 4. het gevolg geven aan de visie en het verder ontwikkelen van deelvisies op Stichtse Vecht. Eén van de kernkwaliteiten is de Vecht met haar prachtige buitenplaatsen en natuurschoon, die samen met de plassen, polders en veenweidegebied Stichtse Vecht typeert. Deze ‘zachte kant’ wordt veel genoemd als drager van cultuur en identiteit. Ook in historisch opzicht speelt de rust en schoonheid die het landschap biedt aan degene die de drukte van de stad wil ontvluchten een grote rol. Het gebied kent meer dragers van identiteit: er is ook een ‘harde kant -de ‘harde as’-’ met het AmsterdamRijnkanaal, het spoor en de A2. Enkele trends en ontwikkelingen die worden benoemd zijn: Toenemende globalisering en als reactie meer aandacht voor eigen lokale leefomgeving. Groei in dienstensector, recreatie en toerisme. Krimp en schaalvergroting in landbouwsector. In kleine kernen staat voortbestaan detailhandel onder druk. Opgaven en kansen Wie kijkt naar de kaart van Midden-Nederland, ziet de bijzondere positie van Stichtse Vecht als schakel tussen Utrecht en Amsterdam. Aan de zuidkant gaat de gemeente met Oud-Zuilen bijna naadloos in Utrecht over. De noordelijkste kern Nigtevecht ligt nog geen drie kilometer van Amsterdam-Zuidoost. Stichtse Vecht kijkt daarom nadrukkelijk naar twee kanten: de stadsregio Utrecht én de metropool Amsterdam. Visie/doelstellingen Eén van de doelstellingen van de gemeente is het realiseren / in stand houden van de economische vitaliteit. Dit is een cruciale opgave juist voor het mooie, kwetsbare en daarmee kostbare gebied. Stichtse Vecht ligt tussen Utrecht en Amsterdam in en fungeert als een rustpunt. Zowel recreatief als op woongebied. Om het landschap en de cultuurhistorische waarden in stand te kunnen houden is creativiteit nodig. Dat kan bijvoorbeeld door op duurzame wijze meer toerisme en recreatie langs de Vecht, in het plassengebied en open weidegebied mogelijk te maken. Ingezet wordt op toeristische ‘overstappunten/ transferpunten’, bijvoorbeeld in de corridor. Daarbij kan worden gedacht aan het kunnen overstappen op stille en schone vervoermiddelen zoals fietsen, elektrische fietsen en fluisterbootjes en creatieve en innovatieve alternatieven voor gemotoriseerd vervoer. De beleving van het landschap voor de bezoekers kan worden vergroot met visuele hulpmiddelen. Er is een dekkend
SAB
72
plan voor mobiliteit nodig. Hierin kan bereikbaarheid en mobiliteit, een goede aansluiting op de grote wegen en het openbaar vervoer, en snelle toe- en afvoer van verkeer verder worden uitgewerkt. De uitdaging is om het Vechtlandschap en het Veenweidegebied visueel en of fysiek nader met elkaar te verbinden. We vinden het van groot belang dat de landschappelijke kwaliteiten worden behouden en zo mogelijk verbeterd. Bij vernieuwing of aanpassing van infrastructurele werken wordt dan ook actief gezocht naar samenwerking met rijk en andere partners. In samenwerking met Amsterdam en Utrecht wordt ingezet op nieuwe initiatieven en doorlopende toeristische lijnen, gericht op cultuurhistorie (Gouden Eeuw) en toerisme via de Vecht. Bijvoorbeeld door het vermarkten van een aanbod aan rivier- en kanaalcruises en het samenbrengen van initiatieven die cultuurhistorie en toerisme verbinden. Voorts wordt diversiteit in de kernen van groot belang gezien voor de leefbaarheid. Deze staat onder druk doordat er geen goede doorstroming is op de woningmarkt. Er zijn steeds minder huisvestingsmogelijkheden voor starters en ouderen. Op beperkte schaal moet in de kernen gebouwd worden. Gedacht kan worden aan het uitplaatsen van bedrijven om ruimte te maken voor (levensloopbestendige) woningen. Beoordeling en conclusie In dit bestemmingsplan wordt zowel de bestaande bedrijvigheid gestimuleerd als nieuwe woningen gerealiseerd. De economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit- en daarmee de leefbaarheid zal toenemen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de toekomstvisie.
SAB
73
4 4.1
Milieu- en omgevingsaspecten Inleiding In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgeving door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen. In dit hoofdstuk is met name het conserverende deel beschouwd. De toets aan milieu-en omgevingsaspecten voor wat betreft de ontwikkelingen vindt plaats in hoofdstuk 2 en de ruimtelijke onderbouwingen en onderzoeken waarnaar verwezen wordt.
4.2 4.2.1
Milieuaspecten Bodem Wettelijk kader Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bestaande bodemkwaliteit niet verslechtert. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij bestaande mobiele verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen), zal bij de sanering ook naar de kosteneffectiviteit worden gekeken. Uitgangspunt voor verontreinigingen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven. Bij bodemsaneringen wordt de terugsaneerwaarde bepaald door de bodemfunctieklasse. Deze is af te leiden van de bodemfunctieklassekaart en het vigerende bestemmingsplan. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen die een gevoeliger bodemgebruik tot gevolg hebben, bouwen, graven/ophogen). Dan dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor het realiseren van de geplande ontwikkeling(en). Bijna altijd is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan daardoor financieel onuitvoerbaar wordt, bijv. omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Om dit in beeld te krijgen zal de kwaliteit van de bodem op de ontwikkelingslocaties vastgesteld moeten worden en zal, in geval de bodemkwaliteit niet aansluit bij de functie, een inschatting van kosten moeten worden gemaakt om de bodemkwaliteit in overeenstemming te brengen met de beoogde (toekomstige) functie. Daarnaast geldt dat de ontwikkelingen een eventueel benodigde aanpak van ernstige gevallen van bodemverontreiniging niet mag frustreren.
SAB
74
Voor het (overwegend) conserverend deel van dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen, maar kan volstaan worden met een conclusie over de algehele bodemkwaliteit op basis van een inventarisatie van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, bekende (voormalige) bodembedreigende activiteiten en geregistreerde gevallen van (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging. Bouwen en slopen Omgevingsvergunning voor het bouwen De Woningwet is het wettelijke instrument voor een gemeente om te regelen dat bouwwerken alleen gebouwd worden op grond die daarvoor milieuhygiënisch geschikt is. De eisen die aan een bodemonderzoek ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het bouwen gesteld worden, zijn o.a. geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inclusief de daarbij behorende besluiten) en in de gemeentelijke bouwverordening. Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen een bodemonderzoek worden gevraagd als het gaat om een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en dat contact maakt met de grond. Een bodemonderzoek wordt altijd voorafgegaan door een (historisch) vooronderzoek, uitgevoerd conform de NEN 5725. Daarbij wordt vastgesteld wat er bekend is over het voormalig en het huidig bodemgebruik en welke bodemkwaliteit bekend is of verwacht mag worden. Op grond hiervan wordt onder andere vastgesteld wat de onderzoekshypothese is en hoe het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Belangrijke informatiebronnen zijn: het provinciaal bodemloket, het landelijk bodemloket en het bodemloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht. Slopen Wanneer naast bouwen tevens sprake is van slopen op of nabij de plaats waar gebouwd wordt, dient bij het bodemonderzoek tevens aandacht besteed te worden aan asbest in of op de bodem (bijvoorbeeld bij verweerd asbesthoudend materiaal aan de buitenkant van het te slopen bouwwerk) en met bodemverontreinigende stoffen als gevolg van het slopen (zoals teerhoudende dakbedekking). Pas als het te bebouwen terrein(deel) vrij is van asbest of bodemverontreinigende stoffen en andere ongewenste materialen, kan met de daadwerkelijke bouw worden begonnen. Functiewijziging Bij een wijziging van een functie, waarbij geen sprake is van bouwactiviteiten waarvoor een bodemonderzoek vereist is, wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen). Situatie plangebied Geregistreerde Wbb-locaties Binnen het plangebied bevindt zich een aantal locaties die geregistreerd zijn op basis van de Wet bodembescherming (Wbb). Van deze locaties is bekend of wordt vermoed dat de bodem ernstig verontreinigd is. Ook kan een sanering hebben plaatsgevonden. De status van de verontreiniging en de vereiste vervolgactie is te vinden op de interactieve webkaart van de provincie Utrecht. De bekende saneringslocaties binnen het plangebied zijn: Waterbodem De Vecht (UT-code 0329/00146); Vreelandseweg 6 (UT-code 0329/00047);
SAB
75
Vreelanseweg 10(UT-code 0329/00139);
Op het terrein van Vreelandseweg 11 en 13 is mogelijk ook een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig. Deze locatie is (nog) niet geregistreerd als Wbb-locatie. Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer Op 23 juli 2015 is de bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende nota bodembeheer in werking getreden (publicatie Vechtstroom 22-07-2015). De bodemkwaliteitskaart geeft de verwachte bodemkwaliteit weer van de onderscheiden zones. In de nota bodembeheer zijn regels vastgelegd voor de toepassing/ hergebruik van grond binnen het bodembeheergebied (regio Noord-west Utrecht). In het plangebied komen drie zones voor die zijn opgenomen in de bodemkwaliteitskaart:
Uitsnede bodemkwaliteitskaart Zone
Verwachte Bodemkwaliteitsklasse Bovengrond (0-0,5 m-mv)
Zone B: (geel) Wonen Naoorlogse bebouwing II Zone C: (rood) Industrie Oude bebouwing inclusief lintbebouwing Veengebied Zone H: (lichtgroen) Achtergrondwaarde Overig buitengebied Voorkomende bodemkwaliteitszones in het plangebied
Verwachte Bodemkwaliteitsklasse Ondergrond (0,5-2,0 mmv) Achtergrondwaarde Achtergrondwaarde
Achtergrondwaarde
Verontreinigde locaties of gesaneerde gebieden (Wbb-locaties) maken geen deel uit van de bodemkwaliteitskaart. Dit geldt dus voor een relatief groot deel van het plangebied (zie voor momentopname van de geregistreerde Wbb-locaties het rood gearceerde gebied in onderstaand kaartbeeld).
SAB
76
Wbb locaties in het plangebied
In de nota bodembeheer is vastgelegd onder welke voorwaarde grond in een andere zone kan worden toegepast. In de zones B en C mag grond worden toegepast die voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse “wonen” en de “achtergrondwaarde” ( AW 2000). In zone H mag alleen grond wordt toegepast die voldoet aan de achtergrondwaarde. Overigens dient voorafgaande aan het grondverzet wel een vooronderzoek conform de NEN 5725 te worden uitgevoerd om vast te stellen dat de herkomst- en toepassingslocatie niet verdacht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de bodemkwaliteitskaart en hoofdstuk 4 van de nota bodembeheer. Bodembedreigende activiteiten nu en uit het verleden Alle locaties waar door bodembedreigende activiteiten bodemverontreiniging kan zijn ontstaan, zijn landelijk in kaart gebracht (project Landsdekkend Beeld 2005). De locaties die binnen het plangebied zijn aangewezen als HBB-locatie zijn aangeduid in de onderstaande figuur. HBB is de afkorting van Historisch Bodembestand. Hierin zijn naast de locaties met potentieel bodembedreigende activiteiten (aangeduid met een roze vierkantje) ook gedempte sloten opgenomen (aangeduid met een blauwe lijn). Gedempte sloten zijn bodemverdachte locaties als de aard van het dempingsmateriaal en de herkomstlocatie niet bekend zijn. Locaties waar een ondergrondse tank of een bedrijf aanwezig is (geweest) worden weergegeven met een blauw rondje. Bedrijven kunnen opslagen hebben of activiteiten verrichten die de bodemkwaliteit kunnen aantasten. Door het voorschrijven van bodembeschermende voorzieningen in de vergunning of melding wordt getracht dit te voorkomen. Actuele informatie over inrichtingen die onder de werking van de Wet milieubeheer (Wm) vallen is beschikbaar bij de Omgevingsdienst regio Utrecht.
SAB
77
HBB-locaties
Verrichte bodemonderzoeken De bodemonderzoeken die bij de Omgevingsdienst regio Utrecht bekend zijn, worden ingevoerd in het Bodeminformatiesysteem. Conclusie Het grootste deel van het plangebied maakt deel uit van een Wbb-locatie of is ingedeeld onder de bodemfunctieklasse industrie. Daarmee kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de bodemkwaliteit in het plangebied slechter is dan op basis van de verschillende functies gewenst is. Als sprake is van ontwikkelingen, moet onderbouwd worden dat de bodemkwaliteit de gewenste ontwikkeling niet belemmert. Zie hiervoor hoofdstuk 2. 4.2.2
Geluid Wettelijk kader: Wet geluidhinder Tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wgh dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan grenswaarden in acht te worden genomen. De Wgh stelt dus voorwaarden aan nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft als nadere invulling van deze voorwaarden in 2009 de Beleidsregel hogere waarden vastgesteld. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor bestaande situaties: situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan, de wegen en geluidsgevoelige objecten (gebouwen en terreinen) aanwezig zijn.
SAB
78
Omdat buiten de ontwikkelingslocaties het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is, geldt dus dat er geen toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh hoeft plaats te vinden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in deze paragraaf wel het wettelijk kader voor nieuwe ontwikkelingen behandeld. Daarnaast is de bestaande situatie voor het aspect geluid in beeld gebracht. Wettelijk kader voor nieuwe ontwikkelingen In het kader van de Wet geluidhinder liggen er aandachtsgebieden (geluidszones) rond wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. De geluidsbelasting wordt getoetst aan voorkeurswaarden. Bij overschrijding van een voorkeurswaarde moet nader onderzocht worden of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Daarbij geniet de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur. Als daarna blijkt dat de voorkeurswaarde nog steeds wordt overschreden, dan is het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd om hogere waarden bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen vast te stellen tot een wettelijk bepaalde maximale ontheffingswaarde. Daarbij stelt zij voorwaarden, zoals de aanwezigheid van geluidsluwe gevels, conform de in 2012 vastgestelde gemeentelijke ‘Beleidsregel Hogere waarden’. Voor het plangebied zijn de aspecten wegverkeer en industrielawaai relevant. Wegverkeer Een weg met één of twee rijbanen die binnen de bebouwde kom ligt, heeft een geluidszone van 200 meter breed. Als de weg buiten de bebouwde kom ligt bedraagt de breedte van de geluidszone 250 meter. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde van 48 dB Lden voor de geluidsbelasting bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per afzonderlijke weg. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en de maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB Lden. Goede ruimtelijke ordening Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben volgens de Wgh geen geluidszone en hoeven daardoor niet te worden getoetst. Toch kan de geluidsbelasting vanwege dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfaltverharding of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkerbestrating kan de voorkeurswaarde al worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bijdrage van deze wegen weldegelijk worden onderzocht.
SAB
79
Industrielawaai Rond gezoneerde industrieterreinen zijn geluidszones van 50 dB(A) etmaalwaarde vastgesteld. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. Indien een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de geluidszone is gelegen is er sprake van een hogere waarde en dient de geluidsbelasting te worden bepaald. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. Indien een zone wordt gewijzigd bedraagt de maximale ontheffingswaarde 60 dB(A) voor bestaande situaties. Situatie plangebied: Wet geluidhinder De Omgevingsdienst heeft de geluidbelasting voor het jaar 2025 berekenend met het gemeentelijk rekenmodel voor wegverkeerslawaai (GeoMilieu, versie 2.30). De hieruit voortgekomen geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn weergegeven in navolgende figuur.
Geluidbelasting wegverkeer (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) voor peiljaar 2025 Vanwege de aanwezigheid van het bedrijf ‘Betonfabriek Nigtevecht B.V.’ is het industrieterrein in 1993 van rechtswege gezoneerd. De terreingrens van het bedrijf is tevens de grens van het gezoneerde industrieterrein. De terreingrens is weergegeven op de verbeelding en op navolgende figuur .
SAB
80
Grens industrieterrein Betonfabriek Voorliggend bestemmingsplan wordt hierbij aan gemerkt als een vaststelling zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, waarmee een geluidszone wordt vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De geluidszone is in navolgende figuur weergegeven.
50 dB(A) geluidszone rond het gezoneerde industrieterreinen SAB
81
De geluidszone is gebaseerd op de vergunde activiteiten van de betonfabriek uit het akoestisch onderzoek van Peutz van 16 april 2015 met kenmerk FD 1136-2-RA-004. De gemeente is bevoegd gezag voor het beheer van de geluidszone. De volgende bestaande geluidsgevoelige objecten liggen binnen de geluidszone: Vreelandseweg 6, 6a, 12 en 19 (tevens zijn de logiesfuncties {recreatiewoningen aan de Vreelandseweg} binnen de zone gelegen; echter dit zijn geen te beschermen objecten en leveren dus geen belemmering op voor de betonfabriek~alsook andere aanwezige bedrijven). Voor deze woningen wordt de voorkeurswaarde overschreven maar de maximale ontheffingswaarde niet. Het college van burgemeester en wethouders zal parallel aan de bestemmingsplanprocedure voor deze woningen hogere waarden vanwege industrielawaai verlenen. Tevens zal voor de nieuwe woningen aan de Vechtoever voor vallend binnen de geluidszone een Hogere Waarde worden vastgesteld. Conform het gestelde in de Wgh, zal het ontwerp besluit Hogere Waarde tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan terinzage (moeten) worden gelegd. Wettelijk kader: Wet milieubeheer (Wm) De Wet milieubeheer (Wm) reguleert de bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven. Voor de meeste bedrijven zijn algemene milieuregels van toepassing. Deze zijn vermeld in uitvoeringsbesluiten, zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze uitvoeringsbesluiten gaan uit van standaard geluidsvoorschriften. De gemeente is bevoegd om voor individuele situaties maatwerkvoorschriften te stellen. Grotere, meer complexe bedrijven, zoals een betonfabriek, kunnen vergunningplichtig zijn en hebben een vergunning nodig met (geluids)voorschriften op maat. Wijziging activiteiten bedrijf Indien een bedrijf haar activiteiten wil wijzigen dan dient zij de gemeente hiervan op de hoogte te stellen. Het geluid van alle activiteiten van één bedrijf mag bij woningen niet meer bedragen dan de waarden die in de algemene of maatwerkvoorschriften zijn opgenomen. Afhankelijk van de aard van de wijzigingen en het type bedrijf zal een akoestisch onderzoek nodig zijn. De procedure is geregeld binnen de Wet milieubeheer. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen Indien nabij een bedrijf een of meerdere (nieuwe) geluidsgevoelige objecten worden bestemd dan dient de initiatiefnemer er rekening mee te houden dat het bedrijf niet in haar bestaande activiteiten belemmerd wordt. Afhankelijk van de afstand tot het bedrijf en het type bedrijf zal een akoestisch onderzoek nodig zijn. De procedure maakt deel uit van een goede ruimtelijke ordening (Wro).
SAB
82
Situatie plangebied: Wet milieubeheer Binnen het plangebied bevinden zich in de bestemming bedrijf de volgende bedrijven: Betonfabriek Nigtevecht, Nagel Demontage & Recycling, Aannemersbedrijf J.Haring en P. Nagel en het agrarisch bedrijf van de fa. Otten. Bedrijf en adres
SBI Omschrijving
Cat.
geur
stof
geluid
gevaar
Betonfabriek Nightevecht
Betonwarenfabrieken met persen,
4.2
10
100
300
300
BV, Vreelandseweg 10
triltafels of bekistingstrillers, p.c. <
(wordt
100 t/d
5.2)
Nagel Demontage & Re-
Demontage en recycling van me-
3.2
30
30
100
30
cycling, Vreelandseweg
talen 2
0
10
30
10
3.2
10
30
50
10
3.1
50
10
10
0
4a Haring Aannemersbedrijf,
- aannemersbedrijven met werk-
Vreelandseweg 10 a
plaats: b.o.< 1000 m²
Sloopbedrijf P. Nagel,
Demontage en recycling van me-
Vreelandseweg 12
talen
Fa. Otten Vreelandseweg
Fokken en houden van overige
14
graasdieren
De Betonfabriek is een vergunningplichtig bedrijf. De geluidproducerende activiteiten van dit bedrijf worden geregeld in een maatwerkvergunning en in de eerder deze paragraaf genoemde zonering industrielawaai (Wgh). De geluidproducerende activiteiten van de andere bedrijven worden geregeld in de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit. Voor Nagel Demontage & Recycling is een maatwerkvoorschrift afgegeven voor het wegrijden van maximaal twee vrachtwagens tussen 06:00 uur en 07:00 uur voor piekgeluiden. Het maximale geluidsniveau mag voor bovengenoemde periode niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de Vreelandseweg 6 en 68 dB(A) op de Vreelandseweg 6a. Goede ruimtelijke ordening / Milieuzonering Milieuzonering is een hulpmiddel om ervoor te zorgen dat nieuwe bedrijfsactiviteiten een passende locatie in de nabijheid van gevoelige bestemmingen krijgen, en anderzijds nieuwe gevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ geeft richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geluid voor een scala aan typen bedrijvigheid. Met behulp van deze richtafstanden kan een eerste indicatie verkregen worden van de inpasbaarheid van een aanvraag voor nieuwe activiteiten of een initiatief voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op een bepaalde locatie. Gebieden met een matige tot sterke functiemenging en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur zijn gelegen, kunnen volgens de VNG-publicatie worden omschreven als 'gemengd gebied". De directe omgeving van het plangebied is aan te merken als ‘gemengd gebied’ in verband met de aanwezigheid van een variatie aan bedrijvigheid en (be24 drijfs)woningen . Dit rechtvaardigt het uitgangspunt dat de omgeving van het plange24
Zie ook de rechtelijke uitspraken 201109894/1/R3, 201304620/1/A1 en 201403079/1/R4.
SAB
83
bied is aan te merken als omgevingstype ‘gemengd gebied’ zoals omschreven in de VNG publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’. Op bladzijde 194/195 van de VNG-notitie staat het stappenplan weergegeven voor buitenplanse ontheffingen die doorlopen dienen te worden. De gemeente Stichtse Vecht heeft geen gemeentelijk geluidbeleid voor bedrijvenlawaai. Daarom is het hieronder weergegeven stappenplan (cursief) het uitgangspunt voor de toetsing in het kader van een ‘goed woon- en leefklimaat’: Stap 1, Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: buitenplanse inpassing is mogelijk. Stap 2, Indien stap 1 niet toereikend is, is bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal: o 50 dB(A) langtijd gemiddeld beoordelingsniveau; o 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden); o 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking; buitenplanse inpassing mogelijk. Stap 3, Indien stap 2 niet toereikend is, is bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal: o 55 dB(A) langtijd gemiddeld beoordelingsniveau; o 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden), exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer; o 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking; buitenplanse inpassing mogelijk. Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Het bevoegd gezag kan daarbij gebruik maken van gemeentelijk geluidbeleid, indien de te verwachten geluidbelasting voldoet aan de in dat gemeentelijk geluidbeleid vastgestelde grenswaarden voor het betreffende gebied. Stap 4, Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. In de volgende figuur is de gecumuleerde geluidbelasting van de vier bedrijven in beeld gebracht. Voor nieuwe aan te vragen activiteiten of een initiatief met nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is te zien waar op dit moment de 50 dB(A) (stap 2) en 55 dB(A) (stap 3) zijn gelegen. De maximale (piek)geluidniveaus zijn niet in beeld gebracht.
SAB
84
Conclusie Voor wat betreft het conserverende deel van Garsten Noord geldt het volgende. In dit deel worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dan wel nieuwe activiteiten van bedrijven mogelijk gemaakt. De Wet geluidhinder en Wet milieubeheer staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. In het plangebied is een gezoneerd industrieterrein aanwezig. De grens van het terrein en de bijbehorende geluidszone worden in dit bestemmingsplan vastgesteld. Op de verbeelding zijn deze aangegeven. Vier woningen zijn in de geluidszone gelegen en voor deze woningen worden hogere waarden vanwege industrielawaai vastgesteld. 4.2.3
Luchtkwaliteit Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen. Wettelijk kader Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
SAB
85
Grenswaarden In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Deze zijn weergegeven in navolgende tabel. Grenswaarden Stof
Type norm
Van kracht vanaf
Concentratie 3 (g/m )
Stikstofdioxide
Jaargemiddelde
2015
40
Uurgemiddelde Jaargemiddelde
2015 2011
200 40
18
24-uursgemiddelde
2011
50
35
Jaargemiddelde
2015
25
Fijn stof Zeer fijn stof
Max. overschrijdingen per jaar
Jaargemiddelde 2020 20 Tabel Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer De concentraties van de overige stoffen benaderen de grenswaarden en richtwaarden in Nederland niet. Er hoeft daarom niet te worden getoetst aan deze richtwaarden en grenswaarden, ze zijn dus niet opgenomen in de bovenstaande tabel. Niet in betekenende mate (nibm) Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtver3 vuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m . De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouw2 projecten tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en kantoren tot 100.000 m zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Besluit gevoelige bestemmingen Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht. Goede ruimtelijke ordening Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteitsituatie van belang.
SAB
86
Situatie plangebied De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. De hieruit voortgekomen concentraties zijn weergegeven in navolgende figuren.
3
Concentraties stikstofdioxide (NO2) tot 22 µg/m in 2015 in het plangebied
3
Concentraties fijn stof (PM10) tot 23 µg/m in 2015 in het plangebied
SAB
87
3
Concentraties zeer fijn stof (PM2,5) tot 15 µg/m in 2015 in het plangebied
3
Concentraties stikstofdioxide (NO2) tot 18 µg/m in 2025 in het plangebied
3
Concentraties fijn stof (PM10) tot 21 µg/m in 2025 in het plangebied
SAB
88
Uit de figuren is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide voor 2015 uitkomt op 3 3 maximaal 22 µg/m en voor 2025 maximaal op 18 µg/m . Voor fijn stof bedraagt de 3 3 concentratie voor 2015 maximaal 23 µg/m en voor 2025 maximaal op 21 µg/m . De 3 wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m wordt daarmee niet overschreden voor zowel het jaar 2015 als 2025. 3
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 micro3 gram per m uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de 3 grens van 60 microgram per m , wat betekent dat voor het plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor de jaren 2015 en 2025. Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde 3 grenswaarde van 50 microgram per m van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze 3 grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 3 31,3 microgram per m uitkomt in de jaren 2015 en 2025, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan. Uit de figuur met PM2,5 blijkt dat de concentraties voor zeer fijn stof in 2015 uitkomt op 3 maximaal 15 µg/m . Hiermee wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde (25 3 microgram per m ) voor zeer fijn stof in 2015. Van 2025 is nog geen concentratie berekend, maar gezien de voorspelde afname van fijn stof (PM 10) is het hoogst waarschijnlijk dat zeer fijn stof eveneens verder zal afnemen. Directe uitstoot van bedrijven Op nationaal niveau zijn de emissies van de provinciale en IPPC bedrijven opgenomen in de nationale emissie registratie. De emissies van de grote bedrijven worden samen met de emissies van rijkswegen, provinciale wegen, scheepvaart en luchtvaart verdeeld over Nederland. Voor de kleinere gemeentelijke bedrijven wordt een bijschatting gedaan van maximaal enkele microgrammen. In 2007 heeft TNO een onderzoek uitgevoerd naar deze bijschatting. Hieruit is gebleken dat de bijdragen binnen de provincie Utrecht maximaal enkele microgrammen bedraagt. De berekende concentraties worden door de meetstations van het RIVM gevalideerd en hieruit blijkt dat de uitgevoerde berekeningen niet significant afwijken van de metingen. Op basis van deze onderzoeken wordt geconcludeerd dat de directe uitstoot van dit bedrijf dermate gering is dat er geen overschrijdingen worden verwacht van de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Conclusie Voor het plangebied geldt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in de jaren 2015 en 2025 niet worden overschreden. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer.
SAB
89
Bij nieuwe ontwikkelingen is een onderbouwing voor het onderdeel luchtkwaliteit noodzakelijk. Als het grootschalige ontwikkelingen of gecombineerde ontwikkelingen zijn, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit via berekeningen noodzakelijk. Hierin dient ook nader onderzocht te worden of er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Van fijn stof is bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde. De wettelijke grenswaarde voor fijn stof is niet gebaseerd op de advieswaarde van de Wereld Gezondheid Organisatie van 20 3 microgram per m , omdat deze in praktijk lastig haalbaar was. Daarom is het vanuit het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening af te raden om woningen op korte afstand van drukke verkeeraders te realiseren. 4.2.4
Externe veiligheid Wettelijk kader Algemeen Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen; het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Met betrekking tot risico’s wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten. Wet- en regelgeving De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
SAB
90
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven. In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations. De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee komt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 te vervallen. Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden. De gevolgen van elektromagnetische straling worden zo veel als mogelijk beperkt met een beleidsadvies van VROM voor hoogspanningslijnen en door middel van het hanteren van blootstellingslimieten op grond van Europese regels voor antennes. Situatie plangebied Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) In én in de directe omgeving van het plan zijn geen bedrijven gelegen die vallen onder Bevi. Gulf Oil Nederland B.V. ligt op ruim voldoende afstand. Het plan zelf maakt de vestiging van Bevi-bedrijven niet mogelijk. Nader onderzoek is niet nodig. Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die vallen onder overige veiligheidswetgeving. Propaantanks zijn in dit gedeelte van de gemeente Stichtse Vecht wel bekend in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst. Deze liggen echter op voldoende afstand. Daarnaast dienen de tanks te voldoen aan de regels gesteld in het Activiteitenbesluit, waarbij zowel de verantwoordelijke voor de tank als het bevoegd gezag er voor moeten zorgen dat aan die afstanden voldaan blijft worden. Nader onderzoek is niet nodig. Transport van gevaarlijke stoffen Transport van gevaarlijke stoffen over de weg Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van wegen waarover structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nader onderzoek naar de risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de weg is niet nodig. Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A2 is in de gemeente Stichtse Vecht een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt niet door of langs het plangebied.
SAB
91
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen met ontheffing (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn. Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de spoorlijn AmsterdamUtrecht/Gouda, zodat nader onderzoek naar de risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor niet nodig is. Transport van gevaarlijke stoffen over water Het plangebied ligt langs het Amsterdam-Rijnkanaal zodat nader onderzoek naar de risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het water wel nodig is. Op grond van het wettelijk kader zijn drie beoordelingsaspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Er mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten bestemd en gebouwd worden binnen de contour die hoort bij het plaatsgebonden risico. In het Basisnet Water is een veiligheidsafstand opgenomen gebaseerd op de maximaal toegestane gebruiksruimte voor transport van gevaarlijke stoffen. Deze veiligheidsafstand bedraagt 0 (nul) meter en valt op de rand van de vaarweg. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten voor het plaatsgebonden risico, aangezien de risicocontour niet over kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen valt. Plasbrandaandachtsgebied Het plasbrandaandachtgebied voor het Amsterdam-Rijnkanaal bedraagt 25 meter gemeten uit de rand van de vaarweg. Deze afstand geldt voor kwetsbare objecten. Aan deze afstand moet zoveel mogelijk voldaan worden. Afwijken is mogelijk als maatregelen getroffen worden die door de minister zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten van het plasbrandaandachtsgebied, aangezien er geen kwetsbare objecten binnen 25 meter worden bestemd. Groepsrisico Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied dat strekt tot 200 meter ter weerszijden van het midden van het Amsterdam-Rijnkanaal. Het groepsrisico is voor het betreffende gebied zeer laag. Er zijn slechts enkele burger- en bedrijfswoningen aanwezig. Het merendeel van het plan omvat een bedrijfsbestemming. Het groepsrisico wijzigt niet significant, aangezien het bestaande gebruik grotendeels wordt herbestemd. Het ligt daarom voor de hand om het groepsrisico zonder verdere verantwoording te accepteren.
SAB
92
In het Basisnet Water hoeft een gedetailleerde groepsrisicoberekening en een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico pas plaats te vinden als de personendichtheid groter is dan 1.500 personen per hectare. Daarvan is in dit geval geen sprake. Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Er ligt in of bij het plangebied géén buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid. Electromagnetische straling Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Conclusie Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. 4.2.5
Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Getoetst moet worden op: de kenmerken van het project; de plaats van het project; de kenmerken van de mogelijke gevolgen. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk; belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig. Beoordeling Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 14 woningen en een enkel bedrijfgebouw. Dit zijn activiteit die is genoemd in de D lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder
SAB
93
2
de drempelwaarde (deze ligt op 2.000 woningen of 200.000 m bvo) en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan in navolgende paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of planm.e.r. is niet noodzakelijk. 4.2.6
Bedrijven en milieuzonering Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen: 1. past de nieuwe functie in de omgeving? 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? Richtinggevend hierin zijn de indicatieve onderzoekszones zoals opgenomen in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieucategorie. Richtafstand 10 m 30 m 50 m 100 m 200 m 300 m 500 m 700 m
Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2
Deze gaat uit van een “rustige woonwijk”. In zogenaamde “gemengde gebieden” echter kan gemotiveerd een kleinere afstand van milieugevoelige functies I(wonen) tot overlast veroorzakende gebieden worden aangehouden. De idee is dat een rustige woonwijk veen hoger beschermingsniveau verdient dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). In een gemengd gebied komt matige tot sterke functiemenging voor. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijven. Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes voor gemengde gebieden is weergegeven in onderstaande tabel. Uitgangspunt is dat steeds één stapje lager kan worden aangehouden wat betreft afstand. Richtafstand 0m 10 m 30 m 50 m 100 m
SAB
Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1
94
150 m 300 m 500 m
4.2 5.1 5.2
Beoordeling en conclusie Garsten Noord valt als “gemengd gebied” te typeren. Naast woningen komen bedrijven voor, recreatiewoningen, een agrarisch bedrijf alsook een sportterrein. In het ge25 bied komen de volgende bedrijven voor . Bedrijf en adres
SBI Omschrijving
Cat.
geur
stof
geluid
gevaar
Betonfabriek Nightevecht
Betonwarenfabrieken met persen,
4.2
10
100
300
300
BV, Vreelandseweg 10
triltafels of bekistingstrillers, p.c. <
(wordt
100 t/d
5.2)
Nagel Demontage & Re-
Demontage en recycling van me-
3.2
30
30
100
30
cycling, Vreelandseweg
talen 2
0
10
30
10
3.2
10
30
50
10
3.1
50
10
10
0
4a Haring Aannemersbedrijf,
- aannemersbedrijven met werk-
Vreelandseweg 10 a
plaats: b.o.< 1000 m²
Sloopbedrijf P. Nagel,
Demontage en recycling van me-
Vreelandseweg 12
talen
Fa. Otten Vreelandseweg
Fokken en houden van overige
14
graasdieren
Binnen de richtafstanden voor deze bedrijven komen woningen voor. De VNGpublicatie gaat echter over nieuwe situaties. In dit verband wordt opgemerkt dat binnen de richtafstanden tevens nieuwe woningen zijn voorzien, namelijk op de Vechtoever (zie paragraaf 2.4.2) als de Vreelandseweg 6/6a (zie paragraaf 2.4). In deze paragrafen en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwingen en onderzoeken wordt aangetoond dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat wat betreft de hinderaspecten. Tevens worden de bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Een woning is geen functie waar overlast van uitgaat. Om die reden is van een belemmering vanwege bedrijven en milieuzonering geen sprake. De huidige bedrijven zijn van een aparte aanduiding voorzien. Tevens zijn bedrijven in milieucategorie 2 toegestaan. Vestiging van een dergelijk bedrijf zou een vergelijkbare of lagere milieubelasting inhouden en kan daarom worden toegestaan. In het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven tot milieucategorie 4 toegestaan als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dat bestemmingsplan. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is verouderd en zou vertaald naar de huidige inzichten grofweg inhouden dat tot milieucategorie 3 is toegestaan. Het wordt niet gewenst geacht om deze categorie bij recht bij de zittende bedrijven toe te staan. De bedoeling is immers Garsten Noord geleidelijk tot woongebied te ontwikkelen. Daar past geen ruimhartig beleidsvestigingsbeleid bij. De regeling wordt als redelijk gezien, daar de zittende bedrijven van een maatbestemming zijn voorzien en ter plaatse kunnen blijven functioneren. Indien deze bedrijven redelijke uitbreiding- of veranderingswensen hebben geuit ten aanzien van het eigen bedrijf, zijn deze bovendien meegenomen in dit bestemmingsplan. 25
Een demontage en recylingbedrijf komt niet letterlijk voor in de VNG-Staat van Bedrijfsactiviteiten. Om deze reden is dit type bedrijf toegevoegd aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij dit bestemmingsplan. Het type bedrijf valt qua milieuhinder onder categorie 3.2.
SAB
95
4.3 4.3.1
Omgevingsaspecten Flora en Fauna Wettelijk kader Voor het thema ecologie wordt onderscheid gemaakt tussen gebieds- en soortenbescherming. Voor gebiedsbescherming moet onderscheid worden gemaakt in Natuurbeschermingswet(gebieden) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Natuurbeschermingswet Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet is een wijziging op de eerdere Natuurbeschermingswet 1998 waardoor ook diverse internationale verplichtingen in de nationale regelgeving zijn verankerd. De Natuurbeschermingswet regelt de zogenaamde gebiedsbescherming. Het merendeel van de beschermde gebieden bestaat uit gebieden die zijn aangewezen of aangemeld voor de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de Natura 2000-gebieden. Van nieuwe activiteiten in de vorm van projecten of plannen die in of rondom een Natura 2000gebied plaatsvinden, moet getoetst worden of deze significant negatieve effecten hebben op deze gebieden en de daarin aanwezige doelsoorten en/ of habitattypen. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Eventuele negatieve effecten op de EHS moeten voorkomen of in ieder geval gecompenseerd worden. Op gebieden behorend tot de EHS is het ‘nee, tenzij’-principe van toepassing. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet (Ffw) regelt de zogenaamde soortenbescherming van inheemse in het wild levende planten en dieren. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Ook legt de wet de zorgplicht voor flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Daar is dan veelal een ontheffing voor nodig. Situatie plangebied Natuurbeschermingswet Het plangebied ligt op ongeveer 1750 meter ten westen van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, andere Natura 2000-gebieden liggen verder. Gezien de conserverende aard van het plan, kan worden aangenomen worden dat er geen signifi-
SAB
96
cante negatieve effecten c.q. aantastingen van natuurlijke kenmerken van de Oostelijke Vechtplassen of andere Natura 2000-gebieden zullen optreden. Ecologische hoofdstructuur Aan de zuidkant van het plangebied ligt een perceel dat behoort tot de EHS. Dit ligt deels binnen het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Vecht, de westelijke helft van de Vecht (aan de zijde van het plangebied) is een ecologische verbindingszone behorend tot de EHS. Het bestemmingsplan maakt geen veranderingen mogelijk, waardoor er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de EHS.
Flora- en faunawet
Ecologische hoofdstructuur (groen gearceerd) ten opzichte van plangebied Het bestemmingsplan maakt voor een deel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. De conclusie is daarom gerechtvaardigd dat er geen effecten zijn ten aanzien van beschermde soorten. Voor wat betreft de ontwikkelingen zijn alleen de ontwikkeling op de Vechtoevers van belang (sloop en nieuwbouw woningen). Zie hiervoor hoofdstuk 2. De ontwikkeling Vreelandseweg 6/6a betreft immers alleen een wijziging van bestemming zonder dat er in- of uitpandig wijzigingen plaatsvinden. De ontwikkelingen op de betonfabriek vinden plaats op een zeer intensief gebruikt bedrijventerrein waarvoor uitgesloten kan worden dat er (strikt) beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn. Er vinden ook geen nieuwe activiteiten plaats die van invloed kunnen zijn Natura 2000-gebieden. Conclusie Significante negatieve effecten op beschermde gebieden of op beschermde soorten zijn uitgesloten, voor de delen van het plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Nader onderzoek voor gebieds- en soortenbescherming is niet noodzakelijk. Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect ecologie voor dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen is nader onderzoek mogelijk wel noodzakelijk om significante negatieve effecten op beschermde gebieden of op beschermde soorten uit te sluiten. Zie hiervoor hoofdstuk 2.
SAB
97
4.3.2
Archeologie Wettelijk kader In Europees verband zijn afspraken gemaakt om archeologische waarden veilig te stellen. In 1992 ondertekenden twintig Europese staten het Verdrag van Valletta (ook wel bekend als het ‘Verdrag van Malta’), een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed. Het uitgangspunt daarbij is de archeologische waarden zoveel mogelijk ter plaatse te behouden (behoud in situ). Om behoud, of in ieder geval het beheer, van het bodemarchief te realiseren wordt in het verdrag aangegeven dat het archeologisch belang zo vroeg mogelijk in het planproces dient te worden meegewogen. Indien het niet mogelijk is om archeologische waarden ter plaatse te behouden kan besloten worden tot het veiligstellen van de waarden door middel van archeologisch onderzoek (behoud ex situ). Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer betaalt voor de kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking daarvan. De inhoud van het Verdrag van Malta is grotendeels verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Vanaf de inwerkingtreding van de Wamz moet elke gemeente in de bestemmingsplannen rekening houden met bekende en te verwachte archeologische waarden. Om de belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken heeft de gemeente Stichtse Vecht eigen archeologiebeleid opgesteld. Gemeentelijk beleid Ter behoud van de archeologische waarden is in opdracht van de gemeente een archeologische verwachtingswaarden- en beleidskaart opgesteld. Hier ligt, een rapport opgesteld door ADC ArcheoProjecten, met het nummer H0032, van februari 2010 aan ten grondslag. Op de archeologische verwachtingswaardenkaart staan archeologische waarden en archeologische verwachtingszones aangegeven. Op de beleidskaart is per verwachtingszone aangegeven onder welke voorwaarden archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepteondergrens dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Situatie plangebied en conclusie Op basis van de archeologische beleidskaart heeft het plangebied Garsten-Noord grotendeels een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Het zuidoostelijk deel van het plangebied heeft een middelhoge verwachting op het aantreffen op archeologische resten en het zuidwestelijk deel van het plangebied heeft een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Op basis van de beleidskaart blijkt dat in het zuiden van het plangebied en ter plaatse van de betonfabriek geen verwachting (meer) is op het aantreffen van archeologische 26 resten. Op basis van archeologisch onderzoek blijkt ditzelfde voor de locatie Vreelandseweg 11, 13, 17 en 19. Het uitgevoerde onderzoek het archeologisch bureau en 26
Ruiter, D.L., de, 2015: Nigtevecht, Vreelandseweg. Gemeente Stichtse Vecht (Utrecht). Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; verkennende fase),Utrecht.
SAB
98
het bevoegd gezag geen aanleiding ziet tot het uitvoeren van vervolgonderzoek in deze delen van het plangebied. Voor beide locaties is daarom geen dubbelbestemming opgenomen. Conform de archeologische beleidskaart zijn dubbelbestemmingen toegekend aan het plangebied. Onderstaande tabel maakt inzichtelijk wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is: Bestemming Waarde - Archeologie 1
Beschrijving Hoge verwachting: Meandergordel
Waarde - Archeologie 2
Middelhoge verwachting
Waarde - Archeologie 3
Lage verwachting
Geen dubbelbestemming
Zeer lage verwachting
Maatregel Voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van 2 meer dan 500 m beslaat en de bodem tot meer dan 0,3 meter wordt geroerd dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van 2 meer dan 1.000 m beslaat en de bodem tot meer dan 0,3 meter wordt geroerd dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 10 hectare beslaat en de bodem tot meer dan 0,3 meter wordt geroerd dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Archeologische bestemmingen en bijbehorende maatregelen Conclusie Gelet op bovenstaande, is voldoende rekening gehouden met archeologische waarden. 4.3.3
Duurzaamheid Duurzaamheid en duurzaam bouwen gaat onder andere over energieverbruik, comfort, binnenmilieu en bouwen voor de toekomst. Met duurzaam bouwen wordt verschillende zaken beoogt, waaronder: 2 een vermindering van de CO uitstoot; het vergroten van het welzijn van de gebruikers (kwaliteitsbevordering); het verminderen van de uitputting van grondstoffen; het tegengaan van vervuiling van bodem, water en lucht. Om deze doelen te bereiken wordt het toepassen van duurzame maatregelen gestimuleerd en gereguleerd via wetgeving en beleid.
SAB
99
Wettelijk kader De wettelijke eisen in kader van duurzaamheid zijn vastgelegd in het bouwbesluit. Deze eisen gelden bij de nieuwbouw en verbouw en omvatten de volgende drie onderdelen: thermische isolatiewaarden (Rc- en U-waarde); energie Prestatie Coëfficiënt (EPC); milieuprestatie Gebouw (MPG). Thermische isolatiewaarden (Rc- en U-waarde) Inzake thermische isolatie gelden minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) voor gevels, geveldelen, dak en vloer. Daarnaast geldt voor deuren, ramen en kozijnen een maximale warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) deze zijn als volgt: minimale Rc-waarde voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 m2.K/W voor gevel, 6 m2.K/W voor het dak en 3,5 m2.K/W voor de vloer; een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Energie (EPC) De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Deze EPC is afhankelijk van het type gebouw. Sinds 1 januari 2015 is de EPC 0,4 voor woningen en in 2020 streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal. De EPC score dient bepaald te worden door middel van een berekening op basis van de EPG methodiek. Milieuprestatie Gebouw (MPG): Vanaf januari 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kan2 toorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m . De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit: 1. zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit; 2. het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit. Provinciaal beleid Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Als er geen sprake is van een ontwikkelend bestemmingsplan en er dus geen nieuwbouw wordt gerealiseerd, is nader onderzoek niet noodzakelijk.
SAB
100
stedelijk gebied volgens Provinciale Ruimtelijke Verordening
Gemeentelijk beleid Gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid in het kader van duurzaamheid beschreven in de Woonvisie 2013-2016 (vastgesteld op 2 juli 2013). Hierin is opgenomen dat er gestreefd wordt naar een score van 7 op duurzaamheid op basis van de tool GPR gebouw. Voor het thema’s Energie en Toekomstwaarde geldt hierbij de ambitie voor een score van 8 of hoger. De gemeente vraagt ontwikkelaars bij projecten van minimaal 25 woningen een energievisie op te stellen. Bij bestaande bouw wil de gemeente eigenaren stimuleren het energiegebruik te beperken. GPR Gebouw Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10, een score van 6 staat gelijk aan het huidige Bouwbesluitniveau (uitgezonderd thema energie voor nieuwbouw woningen waarvoor een waarde van 6,5 tot 7 gelijk is aan bouwbesluit). GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2).
Voorbeeld van een score voor GPR gebouw Situatie plangebied en conclusie Voor de delen in dit bestemmingsplan die een conserverend karakter hebben en niet voorzien in ontwikkelingen, danwel in eventuele functiewijzigingen, gelden er in het kader van duurzaamheid geen nadere eisen. Regulering en stimulering is voornamelijk gericht op nieuwbouw. Echter, ook bij bestaande bouw zijn er kansen voor duur-
SAB
101
zaamheid. Zo kan er gekeken worden naar de aanpassing van de aanwezige technische installaties, de verbetering van isolatiewaarden om verliezen te voorkomen alsook het investeren in duurzame energiebronnen als PV panelen en warmtepompen (bodemenergie). Bij functiewijzigingen is nadere aandacht voor duurzaamheid noodzakelijk. 4.3.4
Cultuurhistorie Per 1 januari 2012 is een wijziging van de Bro in werking getreden die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In hoofdstuk 2 is de cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis beschreven. Tevens zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd. De conclusie is dat in het bestemmingsplan een beschrijving is opgenomen hoe rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
4.3.5
Kabels en leidingen In het plangebied liggen kabels en leidingen die –vanuit een planologisch oogpuntgeen bescherming behoeven.
4.3.6
Water Europees beleid In 2000 is de Kaderrichtlijn water vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar de kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten worden genomen. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken. Met de bestaande Nederlandse regelgeving kan het merendeel van de richtlijnverplichtingen worden uitgevoerd. Rijksbeleid Het rijksbeleid voor Water wordt gevormd door het Nationaal Waterplan (zie paragraaf 3.2.3). Provinciaal beleid De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om in te kunnen spelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
SAB
102
Vanaf het begin van planvorming dient overleg te worden gevoerd tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand). Regionaal beleid Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. Het waterbeheer wordt in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht uitgevoerd door Waternet. De waterbeheerder is verantwoordelijk voor het stedelijke waterbeheer. Al deze onderdelen zijn verwerkt in het Waterbeheerplan AGV 2010- 2015. Het waterbeheerplan AGV 2010-2015 gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijk (neven) taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is het in het waterbeheerplan beschreven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. Tevens is het gestelde in de Keur 2011 van het Hoogheemraadschap AGV van toepassing. Voor het keurgebied gelden bepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkering zowel bovengrond als in de grond. Overigens worden de uitvoerende taken van het Hoogheemraadschap uitgevoerd door Waternet. 2
AGV hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1000 m verharding in 2 stedelijk gebied of meer dan 5000 m in landelijk gebied 10-20% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Verhard oppervlak infiltreert immers geen water. Bovendien leidt neerslag tot een versnelde afvoer op het omringende onverharde gebied c.q. het bestaande oppervlaktewater. Door geen voorzieningen te treffen, zoals het aanleggen van extra open water, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot een versnelde afvoer en eventuele onacceptabele hoge peilstijgingen in het regionale watersysteem, met name bij pieken. Het is daarom verboden om zonder vergunning in het gebied van AGV verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 5000 m², waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt geloosd op het oppervlaktewaterlichaam (Keur d.d. december 2009). Demping van oppervlaktewater moet 100% worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. AGV staat het beleid voor om te komen tot een scheiding van de afvalwaterstromen. Hierbij moet worden gedacht aan het afkoppelen van daken, waarbij het afgevangen regenwater direct op het aanwezige oppervlaktewater wordt geloosd. Uiteraard moet
SAB
103
rekening worden gehouden met de beperkingen, die hieromtrent gesteld worden door de waterkwaliteitsbeheerder. Dit behelst onder andere het niet toepassen van bepaalde materialen (bijvoorbeeld zink) voor standleidingen en/of dakgoten.
De gemiddelde maaiveldhoogte binnen de gronden van het watergebiedsplan varieert van circa NAP -1,5 m langs het Amsterdam Rijnkanaal tot NAP -0,5 m in het zuidoosten van de polder. Het plangebied van onderhavige ruimtelijke onderbouwing is boven NAP gelegen.
Figuur: maaiveldhoogte plangebied Het plangebied ligt in het peilgebied 53-1. Volgens het vigerende peilbesluit uit 1996 zou het peil in de winter in dit peilgebied NAP -2,25 m moeten zijn en in de zomer NAP -2,15 m. In de actuele situatie (praktijk) is het peil echter jaarrond NAP -2,20 m. Dit peil wordt bepaald door een betonnen drempel in de hoofdwatergang die vanuit het peilgebied uitkomt op de Molenvliet. Vanuit het agrarisch gebruik is een peilverlaging niet gewenst en in verband met het opbarstrisico in dit deel van de polder is een verlaging van het praktijkpeil niet mogelijk. In de zomer dient juist eerder water vast moet worden gehouden. Een verhoging is niet gewenst, in verband met het risico op wateroverlast voor de sportvelden in dit peilgebied. Bij een peilverhoging kan dit risico snel overgaan in een knelpunt. Voor dit peilgebied wordt in het nieuwe peilbesluit het praktijk peil vastgesteld. Kenmerken van het watersysteem Rond het plangebied liggen diverse dijken. Het plangebied grenst aan de Hoeker- en Garstenpolder. Waterkeringen (dijken) beschermen de polders tegen overstroming door water vanuit de boezem. De westelijke kade van de Vecht, Vreelandseweg, is een zogenaamde secundaire waterkering. Dit is een kering met een regionaal belang. Deze houdt het water uit de boezem (de Vecht) tegen. Deze kering is recent (2012) getoetst aan de veiligheidsnormen voor waterkeringen. Sommige delen van de kering zullen vanaf 2014 versterkt worden. In het kader van het Actieprogramma Veilige Waterkeringen worden deze delen van de kering verhoogd. De locatie van het projectgebied behoort daar niet toe. In het Amsterdam Rijnkanaal is het gemiddelde peil -0,4 m NAP waardoor er in de normale situatie geen peilverschil is. Aan de oostzijde van het Amsterdam Rijnkanaal ligt een secundaire regionale waterkering. Aan de oostzijde ligt een secundaire (regionale) waterkering. De beheerder van deze keringen is Rijkswaterstaat.
SAB
104
Ligging waterkeringen en bebouwd gebied (bron: Keur AGV) Beoordeling plan Het verhard oppervlak neemt in dit bestemmingsplan niet structureel toe. Veranderingen met betrekking tot het scheiden van afvalwaterstromen en de riolering treden niet op door het voorliggend bestemmingsplan. Watersysteem In de toekomstige situatie zal er in het plangebied geen wijziging optreden in het huidige watersysteem en de bestaande waterpeilen. Wel vindt demping van open water plaats als gevolg van de ontwikkeling op de Vechtoevers. Dempen van open water is op zich mogelijk. Daarvoor dient een watervergunning te worden aangevraagd en verleend. Het slib dient dan verwijderd te worden en op de vaste bodem kan grond worden gedempt. Er dient 1 op 1 te worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. Dat zou kunnen door het maken van een insteekhaventje elders aan de Vecht, bijvoorbeeld op Vreelandseweg nr. 17- 19. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe en waar dit plaatsvindt. Een bestemming “water” voor het compensatiewater kan dus nog niet worden opgenomen. Dit dient ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan duidelijk te zijn. De te realiseren nieuwbouw en voorzieningen zullen, wat betreft vuil water, aangesloten worden op het gemengde stelsel van de Vreelandseweg. Het plan is in het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro voorgelegd aan AGV. Zie hoofdstuk 6. Ligging binnen beschermingszone Zowel aan de Vecht als het Amsterdam-Rijnkanaal is een beschermende werking toegekend v.w.b. het keren van water. De waterkerende functie uit zich in een kernzone en een beschermingszone. Het plangebied bevindt zich zowel binnen de kernzone als de beschermingszone van het Amsterdam-Rijnkanaal als de beschermingszone van
SAB
105
de Vecht. Binnen deze zones mogen geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden die de beschermende functie (onevenredig) doen afnemen. De beschermingszones rondom de Vecht en het kanaal zijn van een dubbelbestemming Water - Waterkering voorzien. Hiermee is geregeld dat er geen werken plaatsvinden binnen de zone zonder dat vooraf om advies van de waterbeheerder is gevraagd. Conclusie Het bestemmingsplan is haalbaar voor wat betreft water.
SAB
106
5 5.1
Juridische planbeschrijving Algemeen Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.
5.2
Verbeelding Aan alle gronden is een bestemming toegekend die het huidig gebruik weerspiegelt. Het gaat om de volgende bestemmingen: Agrarisch, Bedrijf, Groen, Recreatie, SportTennis, Tuin, Tuin met Landschapswaarden 1 en 2, Verkeer, Water en Wonen 1, 2 en 3. Tevens zijn er dubbelbestemmingen toegekend, drie voor Archeologie en 1 voor de beschermingszone van de waterkering van de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal. Middels bouw- en hoogte-aanduidingen is aangegeven welke bouwrestricties gelden. Het gaat dan om de plaats waar gebouwd mag worden (bouwvlak) of wat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen mag bedragen. Door middel van specifieke aanduidingen is op enkele plaatsen een verbijzondering van gebruiksmogelijkheden aangegeven. Zo is de betonfabriek aangeduid (deze mag alleen daar aanwezig zijn) en binnen de betonfabriek is de plaats waar nieuwe silo’s mogen komen, een overkapping en tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten aangegeven. De locatie waar een bedrijfswoning aanwezig mag zijn binnen de bestemming Bedrijf is tevens aangegeven.
5.3
Planregels De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken: Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels.
5.3.1
Inleidende regels In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (art. 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (art. 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.
SAB
107
5.3.2
Bestemmingsregels De bestemmingen beginnen telkens met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zo veel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden. Agrarisch met waarden Ter plaatse van de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden mogen de gronden gebruik worden voor een grondgebonden veehouderij. Het bedrijf zelf (de bebouwing) moet binnen het bouwvlak zijn opgericht. Binnen dit bouwvlak is tevens een bedrijfswoning toegestaan. Bedrijf De gronden met de bestemming Bedrijf zijn bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Tevens zijn de bestaande bedrijven die zich in een hogere milieucategorie toegestaan. Dit is per bedrijf middels een aanduiding geregeld. Geregeld is dat –naast bedrijven tot en met categorie 2- tevens het bestaande bedrijf is toegestaan. De milieulast die gepaard gaat met deze categorie en de aard en soort bedrijven die mogelijk zijn, is daarmee minder dan aan de oude Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals die bij aan het voorgaande bestemmingsplan was toegevoegd. Immers, bij rechts waren hier bedrijven tot categorie 4 toegestaan. De afstand van dit soort bedrijven tot woningen zou 100 m moeten bedragen. Er treedt dus geen (potentieel) slechtere situatie op voor (bestaande) woningen. Ook de bedrijven worden niet of nauwelijks in hun mogelijkheden belemmerd. De bedrijfsvoering en het type bedrijf dat mogelijk is namelijk geheel afgestemd op de huidige inrichting van de terrein. Zou een nieuw bedrijf zich hier willen vestigen in de oude categorie 4, dan loopt een dergelijk bedrijf tegen de milieuwetgeving aan, waardoor vestiging dan wel niet mogelijk is, dan wel zou leiden tot een type bedrijfsvoering dat binnen categorie 1 of 2 valt te scharen. De huidige bebouwing is van een bouwvlak voorzien; hier moet de bebouwing binnen gesitueerd zijn. Gebouwen moeten voldoen aan de maatvoering zoals opgenomen in de regels en op de verbeelding. Enkele bijzondere bouwwerken, zoals silo’s en een overkapping zijn specifiek aangeduid en mogen alleen daar aanwezig zijn. Groen De openbare groenvoorzieningen, bermen e.d., hebben de bestemming Groen gekregen. Rondom de betonfabriek is in het geldende bestemmingsplan een groenstrook opgenomen. Deze is opnieuw opgenomen, maar wel voor zover deze daadwerkelijk aanwezig is. Geregeld is dat hier een afschermende beplantingsstrook aanwezig moet zijn.
SAB
108
Natuur De strook gerealiseerde natuur (onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur of thans Natuurnetwerk Nederland) heeft de bestemming Natuur gekregen. Recreatie In het plangebied zijn twee recreatiewoningen aanwezig die binnen het bestemmingsvlak Recreatie aanwezig mogen zijn. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is niet toegestaan. Sport - Tennis De tennisvereniging heeft de bestemming Sport-Tennis gekregen. Het clubgebouw dient binnen het bouwvlak te zijn opgericht. De bij een tennisvereniging behorende voorzieningen zoals de velden, lichtmasten, e.d.. mogen binnen het bestemmingsvlak worden opgericht. Gebouwen moeten voldoen aan de maatvoering zoals opgenomen in de regels en op de verbeelding. Tuin De voortuinen van de bestaande burgerwoningen hebben de bestemming Tuin gekregen. Deze loopt door tot 3 m achter het verlengde van de voorgevellijn van de bijbehorende woning. In de voortuinen gelden restricties ten aanzien van het bouwen. Dit om het stedenbouwkundig karakter te behouden en de representatieve voorkant van de woonpercelen vrij te houden van gebouwen. Tuin met landschapswaarden (en 2) Zie hiervoor paragraaf 2.4.2. Verkeer De Vreelandseweg en de Kanaaldijk-Oost hebben de bestemming Verkeer gekregen. Geregeld is dat het bestaande profiel niet mag wijzigen. Water De Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal hebben de bestemming Water verkregen. De Vecht is tevens aangewezen als een ecologische verbindingszone. Middels een aanduiding is geregeld dat de functie van de Vecht hiervoor ook in stand blijft c.q. daartoe verbeterd kan worden. Overeenkomstig het beleid van de gemeente is in de bestemming Water per woning tevens 1 afmeersteiger toegestaan zolang voldaan wordt aan de in de regels opgenomen maatvoering. Wonen - 1 De in het plangebied aanwezige legale burgerwoningen plus Vreelandseweg 6/6a hebben de bestemming Wonen gekregen. Geregeld is dat de woning-het hoofdgebouw- binnen het bouwvlak aanwezig moet zijn en dat per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan. Erfbebouwing (aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen) zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Voldaan moet worden aan de maatvoering zoals opgenomen in de regels en op de verbeelding. Op een plaats is een bijgebouwen aanwezig die niet voldoet aan de standaard regels ten aanzien van erfbouwing. Aangezien deze legaal aanwezig is, is deze opgenomen op de verbeelding en toegestaan via de regels.
SAB
109
Wonen - 2 Zie hiervoor paragraaf 2.4.2. Wonen - 3 Zie hiervoor paragraaf 2.4.2. Waarde - Archeologie 1-3 Zie hiervoor paragraaf 4.3.2. Waterstaat - Waterkering Met de bestemming wordt beoogd de keringsfunctie van de dijken van de Vecht en de Amsterdam-Rijnkanaal te beschermen. Deze zijn overigens ook al via de Keur beschermd. Het bestemmingsplan vervult op dit punt meer een signaleringsfunctie. 5.3.3
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag. Algemene bouwregels In dit artikel is een aantal bouwregels opgenomen die gelden voor alle gronden in dit bestemmingsplan Algemene gebruiksregels In dit artikel is een aantal gebruiksverboden opgenomen die gelden voor alle gronden in dit bestemmingsplan. Algemene aanduidingsregels Voor de geluidzone op en rondom de betonfabriek is een algemene aanduiding ‘geluidzone - industrie’ opgenomen. Op 1 september 1982 trad het hoofdstuk Industrielawaai van de Wet geluidhinder in werking (hoofdstuk IV en V). Deze wet schreef voor dat wanneer er op een bedrijventerrein een bedrijf of activiteit voorkwam die genoemd werd in het Besluit Categorie Ainrichtingen Wet geluidhinder, dat terrein werd aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. In 1993 is het Besluit Categorie A-inrichtingen ingetrokken en werden de bedrijven die in belangrijke mate geluid kunnen veroorzaken, aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Ivb). Met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is dat artikel op zijn beurt komen te vervallen en zijn categorieën inrichtingen die als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, opgenomen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De Wet geluidhinder voorziet in een zonegrenswaarde en in een maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen die zijn gelegen binnen de zone, maar buiten het industrieterrein.
SAB
110
Gevolgen van de zone - Buiten de zone Buiten een bestaande zone (de 50 dB(A)-zone) mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Gevolgen van de zone - Binnen de zone (maar buiten het industrieterrein) De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (spreektaal ‘voorkeursgrenswaarde’) vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen de 50 dB(A)-zone is 50 dB(A). Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (=50 dB(A), kan een hogere waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen niet meer mag zijn dan 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen niet meer mag zijn dan 60 dB(A). Binnen de 55 dB(A)-contour mogen geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Op het industrieterrein (Bedrijfs)woningen die op het bedrijventerrein staan worden niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder. Deze wet voorziet niet in grenswaarden voor woningen die gelegen zijn op het industrieterrein. Kortom de zone regelt dat buiten deze zone de geluidsbelasting van de gezamenlijke bedrijven op het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) mag. Dit geldt ook voor woningen binnen de zone, met dien verstande dat een hogere waarde kan worden vastgesteld indien er niet aan voldaan wordt. Met de vaststelling van de zone wordt als het ware een buffer geschapen tussen de industrie enerzijds en de woonomgeving anderzijds. Anderzijds mag het bedrijf binnen de zone een bepaald geluidsniveau produceren (het schept dus ook rechten). Algemene afwijkingsregels In concrete situaties kan het voorkomen dat afwijking van de gestelde normen aanvaardbaar is. Voor deze situaties is een afwijkingsbepaling ex artikel 2.12 van de Wabo opgenomen. Deze bepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk. Algemene wijzigingsregels Met behulp van dit artikel kunnen Burgemeester en wethouders wijzigingen in het plan aanbrengen op ondergeschikte onderdelen. Het kan zijn dat in de uitvoering van werken niet geheel voldaan kan worden aan de opgenomen regeling of plaatsaanduiding van de plek ten aanzien van bouwen en- /of gebruik van gronden. Burgemeester en wethouders dienen wel alvorens deze wijzigingsbevoegdheid toe te passen de belangen van derden af te wegen, te bezien of het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidbelangen niet onevenredig worden geschaad. 5.3.4
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt
SAB
111
van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden. Slotregel In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
SAB
112
6 6.1 6.1.1
Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid Algemeen Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
6.1.2
Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak In een separate nota, welke als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan, zijn de ingediende vooroverleg- en inspraakreacties beantwoord. Tevens wordt aangegeven of de reactie aanleiding is het bestemmingsplan aan te passen.
6.1.3
Verslag zienswijzen Het ontwerp bestemmingsplan wordt conform artikel 3.8 Wro jo. afd 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder heeft dan de gelegenheid zijn of haar zienswijze in te dienen. In een separate bijlage worden de zienswijzen samengevat en van een antwoord voorzien. Tevens wordt aangegeven of de reactie aanleiding is het bestemmingsplan aan te passen.
6.2 6.2.1
Economische uitvoerbaarheid Inleiding Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
6.2.2
Beoordeling plan Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Het gaat hier om de plannen voor de Vechtoever (realiseren 14 woningen). Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro). De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Tussen de initiatiefnemers en de gemeente wordt een overeenkomst ge-
SAB
113
sloten waarbij de kosten van de grondexploitatie over de in dit bestemmingsplan begrepen gronden afdoende zijn neergelegd bij de initiatiefnemer (inclusief planschade). Tevens worden specifieke afspraken gemaakt ten aanzien van de ontwikkeling van de Vechtoever: waar komt het compensatiewater, waar komt het openbare deel van de oever, hoe wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan, de plicht tot sloop van de oude gebouwen, e.d... Met de betonfabriek worden tevens afspraken gemaakt t.a.v. planschade alsook van de door te voeren veranderingen op het bedrijf, o.a.: plaatsen inpandige compressor, vervallen Vreelandseweg als toegangsweg voor vrachtwagens, e.d.. De overeenkomsten dienen voor vaststelling van het bestemmingsplan getekend te zijn. 6.2.3
Conclusie De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond.
SAB
114