bestemmingsplan de Griend Idn: NL.IMRO.0321.0190BPDEGRIEND-ONTW Status: ontwerp
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0321.0190BPDEGRIEND-ONTW
Datum: Contactpersoon Buro SRO:
Buro SRO
Kenmerk Buro SRO:
SR110053
Opdrachtgever:
Gemeente Houten
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
Inhoudsopgave 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan................................................................................................................ 3 1.2 Begrenzing van het plangebied ........................................................................................................................... 3 1.3 Opbouw bestemmingsplan ................................................................................................................................. 4 1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 5
2 Het initiatief ............................................................................................................................................. 6 2.1 Inleiding ............................................................................................................................................................... 6 2.2 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 7 2.3 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 7
3 Beleidskader ............................................................................................................................................ 8 3.1 Rijksbeleid ........................................................................................................................................................... 8 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 11 3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 13
4 Uitvoerbaarheid ..................................................................................................................................... 16 4.1 Milieu ................................................................................................................................................................ 16 4.2 Water ................................................................................................................................................................ 25 4.3 Verkeer en parkeren ......................................................................................................................................... 29 4.4 Ecologie ............................................................................................................................................................. 30 4.5 Archeologie ....................................................................................................................................................... 32 4.6 Economische uitvoerbaarheid........................................................................................................................... 35 4.7 Duurzaamheid ................................................................................................................................................... 35
5 Juridische planbeschrijving ................................................................................................................... 37 5.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 37 5.2 Verbeelding ....................................................................................................................................................... 37 5.3 Planregels .......................................................................................................................................................... 37 5.4 Wijze van bestemmen ....................................................................................................................................... 38
6 Handhaving ............................................................................................................................................ 39 6.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 39 6.2 Jurisprudentie ................................................................................................................................................... 39 6.3 Het gemeentelijk handhavingsbeleid ................................................................................................................ 40 6.4 Handhaving bestemmingsplan De Griend ......................................................................................................... 41
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid....................................................................................................... 42 7.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 42 7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak .................................................................................................... 42 7.3 Verslag zienswijzen ........................................................................................................................................... 42
Voetnoten .................................................................................................................................................. 43
2
1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan Op het perceel van de Jhr. Ramweg 30-31 is het bedrijf Kool transport bv gevestigd. Het bedrijf heeft een sterke sociale en maatschappelijke band met het dorp Schalkwijk. Het bedrijf is als het ware vergroeid met het dorp. Dat is ook de reden waarom het op deze locatie heeft kunnen groeien tot de omvang die het nu heeft. Eventuele hinder en overlast hoorde erbij en zijn nooit aanleiding geweest tot klachten. De sociaal-maatschappelijke betrokkenheid met het dorp en bedrijfseconomische redenen zijn voor de directie van Kool transport enkele jaren geleden aanleiding geweest om uit te kijken naar een andere, meer passende locatie om de activiteiten voort te zetten. Begin 2012 zal het bedrijf verhuizen en uit de kern van Schalkwijk verdwijnen. Omdat het vanuit het dorpskarakter niet gewenst is dat er in de toekomst op deze locatie nieuwe bedrijfsactiviteiten zullen gaan plaatsvinden, zijn ideeën ontstaan om het te ontwikkelen tot woonlocatie. De ambitie is om daarbij het accent te leggen op de woningen, waar volgens een onderzoek in opdracht van de gemeente Houten de grootste behoefte naar is. Dit zijn starterswoningen in een betaalbare prijsklasse voor inwoners uit Schalkwijk. De gemeente Houten is positief over het idee en heeft ingestemd met het initiatief. Het vigerende bestemmingsplan voorziet echter niet in de nieuwe bestemming en zal derhalve moeten worden aangepast. Om woningbouw op de locatie planologisch inpasbaar te maken, is het voorliggende (postzegel)bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Begrenzing van het plangebied
Figuur 1: Ligging plangebied (Plangebied gelegen nabij pijl)
3
Figuur 2: Luchtfoto van het plangebied (plangebied binnen de rode grens)
1.3 Opbouw bestemmingsplan Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. Toelichting De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
• • • •
een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen; een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg; de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
•
een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
•
de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
4
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
• • •
een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008. Planregels De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.4 Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
5
2 Het initiatief 2.1 Inleiding De bedrijfsactiviteiten in historisch perspectief Kool Transport is al sinds 1912 in Schalkwijk gevestigd. Bij de oprichting begonnen Hendrik Kool en Hein de Groot met beurtvaart en kolenhandel. De beurtvaart bestond aanvankelijk uit het vervoer van zuivelproducten, kleinvee en personen met een trekschuit over water. Vanaf de Heul in Schalkwijk tot in Gouda werd de boot door de wetering en andere wateren voortgetrokken door paarden en soms bij obstakels de schipper zelf. Er werd gevaren op bestelling van met name bewoners uit Schalkwijk. De stad Utrecht werd in de loop van de tijd een zeer belangrijke aanlegplaats voor de verkoop van groente en fruit en de koop van kleren en artikelen voor het levensonderhoud van de dorpsbewoners. De eerste auto werd gekocht in 1927 en het duurde vervolgens een aantal jaren voor er een tweede en derde kwamen. Het vervoer van zand en grind ging met de mogelijkheden van het vervoer over de weg een steeds belangrijker plaats innemen. Ook de betekenis voor de agrariërs in Schalkwijk en Tull en ’t Waal werd steeds belangrijker door de mogelijkheden voor vervoer van veevoer, hooi, stro, e.d.. Het bedrijf, en met name de personen erin, vervulden een steeds belangrijker sociale en maatschappelijke functie in het dorp. Dit werd in oorlogstijd alleen maar sterker. In de oorlog werd de schuit zelfs weer in gebruik genomen om turf te halen uit Vinkeveen, omdat er in de wijde omgeving geen olie meer voorradig was en de behoefte aan goederen voor de elementaire levensbehoefte groot. Na de oorlog groeide het bedrijf gestaag en in 1957 werd er verhuisd naar een oude boerderij aan Provincialeweg. Het betrof de huidige locatie, die nu de naam Jhr. Ramweg 30 draagt. Na verloop van tijd werden oude stallen gesloopt, werd er verbouwd en nieuw gebouwd. De behoefte om ook in eigen beheer de vrachtauto’s te onderhouden en te repareren werd steeds groter en dit betekende dat op 3 september 1986 de eerste steen werd gelegd voor een eigen werkplaats. Ook werd toen de terreininrichting aangepast om te kunnen blijven voldoen aan steeds strengere milieuwetgeving.
6
2.2 Huidige situatie Zoals aangeven ligt het perceel in het dorp Schalkwijk binnen de gemeente Houten. Globaal genomen ligt het in het traject van de Jhr. Ramweg tussen de splitsing Spoordijk en de Wickenburghselaan, zie daarvoor figuur 1 tot en met 3. Op het perceel staat een dubbel woonhuis met daarachter een kantoor en een grote garage/werkplaats, die in gebruik is voor reparatie en onderhoud van eigen vrachtauto’s. Ook is er een ondergrondse opslagtank voor dieselolie met pomp aanwezig om te kunnen voorzien in eigen brandstofbehoefte. In de vloer van de garage/werkplaats is een grote onderhoudsput aanwezig. Deze put en de aansluitende garagevloer zijn volledig vloeistofdicht uitgevoerd. Het buitenterrein is volledig verhard. De verharding bestaat uit grote betonplaten met een bitumenafdichting in de naden. Op het buitenterrein staan enkele kleinere opstallen, die worden gebruikt als bedrijfskantine, bandenopslag en opslag voor klein materieel en materiaal. Aangrenzend aan de achterzijde van de werkplaats is een wasplaats aanwezig waar de vrachtauto’s hun wekelijkse wasbeurt ondergaan. Achter het terrein ligt een biologische moestuin en een natuurgebiedje.
2.3 Toekomstige situatie Binnen de familie Kool is het idee ontstaan om na de verhuizing van het bedrijf op het terrein woningbouw te realiseren. Hiertoe zijn plannen ontwikkeld om de bestemmingsplan procedure mee in te gaan. Het plan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen en 10 starterswoningen; primair bedoeld voor inwoners van Schalkwijk. Voor de starterswoningen wordt ingezet op woningen waaraan volgens onderzoek in opdracht van de gemeente Houten de grootste behoefte is binnen het dorp. Naast de meest oostelijk gelegen woning (zie figuur 3) is een ruimte gepland voor kleinschalige educatieve doeleinden in de vorm van voorlichting aan kleine groepen mensen (schoolkinderen, deelnemers milieumanifestaties, passanten, e.d.). Ook zijn er exposities over de achterliggende biologische groentetuin, teelt van streekproducten en flora en fauna in het kleinschalig natuurgebied (de griend) mogelijk. Ook wordt daarbij in beperkte mate uitgegaan van verkoop van deze streekproducten. Het ontwikkelen van kleinschalige educatieve activiteiten en kleinschalige horeca is tevens in lijn met de structuurvisie Eiland van Schalkwijk
Figuur 3: Plankaart nieuwbouw Kool terrein
7
3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling De ‘Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling’ (de Nota Ruimte) is in februari 2006 in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. De in de Nota Ruimte vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de ‘Gebiedsgerichte Economische Perspectieven’ en het ‘Actieplan Bedrijventerreinen’, de ‘Agenda Vitaal Platteland’ en het daarbij behorende meerjarenprogramma ‘Groene ruimte’ en het actieprogramma voor ruimte en cultuur. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
• • • •
versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid.
Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied. In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen omdat deze gebieden en netwerken voor het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid. Planspecifiek In figuur 4 is te zien waar onderhavige planlocatie is gelegen ten opzichte van de nationale stedelijke netwerken. De locatie ligt in het Nationaal stedelijk netwerk "Randstad Holland". Door het nationale karakter van de Nota Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met het nationaal beleid. Toch kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Nota Ruimte, doordat het in zeer beperkte mate bijdraagt aan het behouden van de economische diversiteit en vanwege het optimaal benutten van de ruimte binnen de Randstad Holland.
8
Figuur 4: Nationale stedelijke netwerken, Ligging plangebied nabij pijl 3.1.2 AMvB Ruimte Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgt pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte. Planspecifiek Onderhavig plan omvat de bouw van dertien woningen. Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken zal de aanwezige bedrijfsbebouwing worden gesaneerd. Hierdoor zal er in de toekomstige situatie minder verharding in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast wordt met de toekomstige activiteiten ruimte gemaakt voor de stimulering van natuur, door middel van het natuurgebiedje. Verder is het gebied gelegen aan de rand van de dorpskern Schalkwijk. Een van de hoofdlijnen van het AMvB is het bundelen van verstedelijking. Het concentreren van nieuwe bebouwing zorgt voor meer open ruimte, waardoor de variatie tussen stad en land behouden blijft. Het slopen van bedrijfsactiviteiten en het terugbouwen van woningen zorgt voor een duidelijkere afscheiding tussen stad en land. Hierdoor sluit het plan in hoofdlijnen aan op de AMvB ruimte.
9
3.1.3 Vierde nota Waterhuishouding De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. Planspecifiek Het plan heeft een gunstige invloed op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak binnen de planlocatie zal door de verplaatsing van het bedrijf en de sloop van de bedrijfsopstallen en het verwijderen van de betonplaten substantieel afnemen, waardoor er meer water in de grond zal infiltreren. Het plan heeft derhalve een positief effect op de waterhuishouding. Op het aspect water wordt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) nog verder ingegaan. 3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 3 & 4 Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni 2001 is het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 kijkt vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn. Planspecifiek Onderhavig plan veroorzaakt geen achteruitgang op het vlak van milieu ten opzichte van het huidige gebruik van de locatie. Bovendien valt de bestemming wonen niet binnen de genoemde doelgroepen. Het NMP 4 geeft geen concrete maatregelen of criteria waaraan het plan moet voldoen. Vanuit het perspectief van het nationaal milieubeleidsplan 3 en 4 bestaat er dan ook geen bezwaar ten aanzien van het plan.
10
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Structuurvisie 2005 - 2015 Op dit moment is de integrale Structuurvisie 2005-2015 van kracht. In deze Structuurvisie (voorheen Streekplan binnen de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening) van de provincie staat de gewenste ontwikkeling in een gebied of regio. Hiermee geeft de provincie Utrecht aan wat zij graag wil en hoe ze dit wil bereiken. De nieuwe Structuurvisie 2013-2025 is medio 2011 in de fase van voorontwerp. De Structuurvisie valt onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). De nieuwe Wro voorziet in kortere procedures, in het oppakken van de verantwoordelijkheden op het juiste niveau en is meer uitvoeringsgericht. In de Structuurvisie staan als gevolg hiervan alleen de ‘streekplanteksten’ weergegeven die zijn gerelateerd aan een provinciaal belang. Vanuit dit provinciale belang heeft de provincie haar ruimtelijke visie vastgelegd in de structuurkaart.
Figuur 5: Uitsnede structuurkaart provincie Utrecht
11
Een belangrijk uitgangspunt van het provinciaal beleid is zorgvuldig ruimtegebruik. Het was een van de hoofdbeleidslijnen van het voormalige streekplan. Het gaat bij zorgvuldig ruimtegebruik om efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte. Bij haar ruimtelijk beleid laat de provincie zich voor een belangrijk deel leiden door het principe van beheerste groei. De provincie wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zo veel mogelijk vermijden en de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk versterken. Vanuit deze optiek is het gewenst nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig heeft de provincie dit onder meer vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen, door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen deze contouren. Planspecifiek Onderhavig plan vindt plaats binnen de aangegeven rode contour. De intensivering in het plan is derhalve in lijn met het oude streekplan (2005-2015), en de daarvoor in de plaats getreden Structuurvisie 20052015.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld en is op 24 december 2009 in werking getreden. Het ontwerp van de verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Planspecifiek In onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van uitbreiding van bedrijventerreinen of van de realisering of herstructurering van een bedrijventerrein, waar de verordening eisen aan stelt. Wel is sprake van een beperkte uitbreiding van woningbouw op de plaats van het binnen de dorpskern aanwezige bedrijfsterrein die daarmee zijn functie verliest. Concluderend kan worden gesteld dat voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen, zoals die in de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht zijn opgenomen. Het onderhavige plan is niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.
12
3.3 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Geldend bestemmingsplan Het vigerend ruimtelijk beleid voor het plangebied is de artikel 30 herziening van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Houten’, vastgesteld op 19 februari 2008 en goedgekeurd op 21 oktober 2008. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Bedrijfsbestemming’. Onderhavig initiatief betekent dat de bestaande bestemming moet worden gewijzigd. De planlocatie ligt echter binnen de rode contour van het op de structuurkaart van de provincie aangemerkt stedelijke gebied. Figuur 6 toont een uitsnede van de bestemmingsplankaart ‘Buitengebied’ van de gemeente Houten.
Figuur 6: Uitsnede bestemmingsplankaart ‘Buitengebied Houten’, plangebied gelegen binnen rode cirkel. Planspecifiek Het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om het plan doorgang te laten vinden is voorliggend plan opgesteld.
13
3.3.2 Strategische Visie 'Houten in 2015 - Van groei naar bloei' De strategische visie ‘Houten 2015: Van groei naar bloei’ schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen, worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. Een belangrijk uitgangspunt in de visie van de gemeente Houten is ervoor te zorgen dat Houten in zijn geheel haar kwaliteiten ook in de toekomst zal behouden en waar mogelijk zal versterken. Gezien de snelle ontwikkelingen die de relatief jonge gemeente doormaakt, blijft dit een uitdaging. Er is een duidelijk onderscheid tussen Houten als stad en de omliggende kleine kernen. In de kleine kernen is sprake van vergrijzing, omdat veel jongeren door gebrek aan betaalbare woningen en de bouw van nieuwe woningen al circa 15 jaar zijn vertrokken naar Houten-Zuid of elders. Met de geplande nieuwbouw in De Groes II komt hier de komende jaren verandering in. Voor koopwoningen in de lagere prijsklasse, een marktsegment dat aanzienlijk onder druk staat, bieden deze ontwikkelingen nog geen oplossing. Het voorliggende plan beoogt te voorzien in de aanwezige behoefte voor dit marktsegment. Planspecifiek Ten aanzien van de strategische visie ‘Houten in 2015 – Van groei naar bloei’ sluit het plan aan bij de gemeentelijke ambitie om de kwaliteit van de leefomgeving veilig te stellen en waar mogelijk te versterken. Het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie past binnen de visie ten aanzien van de leef- en omgevingskwaliteit. Dit geldt ook voor de bouw van een aantal starterswoningen op de planlocatie. Dit kan, voor wat betreft de woningbehoefte in Schalkwijk, tevens worden gezien als goede aanvulling op de in voorbereiding zijnde woningbouw in de Groes II. 3.3.3 Leefbaarheidsplan Schalkwijk Aanleiding voor het leefbaarheidsplan is de behoefte aan een breed gedragen toekomstvisie voor het dorp Schalkwijk, die enerzijds weerstand kan bieden tegen de oprukkende verstedelijking en andere bedreigende ontwikkelingen, en anderzijds nieuwe steun geeft aan het duurzaam voortbestaan van dorpse voorzieningen, die van essentieel belang zijn voor de leefbaarheid van het dorp. Een belangrijk uitgangspunt is dat de sociale cohesie in het dorp behouden blijft. Sociale cohesie uit zich in het op elkaar betrokken zijn en verantwoordelijkheid voelen voor een goed functionerende dorpsgemeenschap. Het leefbaarheidsplan veronderstelt dat deze verbondenheid in de loop van de tijd geleidelijk minder lijkt te worden door aldus het rapport: ‘een toegenomen uitstroom van jongeren en toenemende import van kapitaalkrachtige randstedelingen uit de regio Utrecht. Het rapport stelt vervolgens: ‘Deze bevolkingsontwikkeling wordt versterkt door de beperkte mogelijkheden om woningen voor o.a. starters te realiseren. Deze tekortkoming van het lokale woningaanbod hangt nauw samen met het restrictieve planologische beleid ten aanzien van kleine kernen, zoals dat de afgelopen tientallen jaren is gevoerd. Vertrek van jongeren heeft geleid tot scheefgroei van de bevolkingsopbouw’. Planspecifiek Onderhavig plan voorziet voor een deel in de geconstateerde tekortkoming. Het realiseren van een aantal starterswoningen in Schalkwijk kan een (beperkte) bijdrage leveren aan het ombuigen van de scheefgroei in bevolkingssamenstelling en de mogelijkheden om sociale cohesie te versterken. Derhalve past onderhavig plan binnen het leefbaarheidsplan Schalkwijk.
14
3.3.4 Ruimtelijke kwaliteit In juni 2011 is de vernieuwde Welstandsnota van de gemeente Houten vastgesteld Er is in besloten om de bestaande welstandsnota uit 2004 in te trekken en een nieuwe welstandsnota vast te stellen, die van toepassing is bij zogenoemde excessen: zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert. Het welstandstoezicht is hiermee tot een minimaal niveau teruggebracht in het kader van deregulering. Er wordt geen beeldkwaliteitsplan bij dit bestemmingsplan opgesteld, vanwege de schaal en de locatie van de ontwikkeling. Daarnaast is er tijdens de planontwikkeling doorgaand contact geweest tussen aanvragers, afdeling POW en afdeling RBL. Hierin zijn afspraken gemaakt over de stedebouwkundige randvoorwaarden en minimale eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit.
15
4 Uitvoerbaarheid De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu 4.1.1 Bodem In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Planspecifiek Er is gekeken naar de kaart van de provincie Utrecht met daarop een overzicht van de Wet bodembescherming locaties (Wbb-locaties). Hieruit blijkt dat slechts op ruime afstand van het plangebied locaties voorkomen met ernstige bodemverontreiniging (zie figuur 7). Werkzaamheden binnen het plangebied zullen geen enkele invloed hebben op de verontreinigingen van deze Wbb-locaties.
Figuur 7: Uitsnede kaart met Wbb-locaties provincie Utrecht. Vervolgens is gekeken naar de op de planlocatie in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken en acties naar aanleiding van de resultaten hiervan. Bezien vanuit het tijdsperspectief, kan er een onderverdeling gemaakt worden naar een drietal categorieën onderzoeken.
16
Onderzoek in de jaren negentig In de periode 1992-1993 zijn op de locatie uitgevoerd:
•
een inventariserend bodemonderzoek (Inventariserend bodemonderzoek t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 203092, dd. maart 1992; P&J Milieuservices bv);
•
een beperkt nader bodemonderzoek (Beperkt nader bodemonderzoek t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 204392, dd. mei 1992; P&J Milieuservices bv);
•
een beperkte sanering van de vaste bodem in de periode november 1992 onder milieukundige begeleiding van P&J Milieuservices bv);
•
een beknopte evaluatie van de uitgevoerde sanering vastgelegd in rapport (Beknopt evaluatierapport t.b.v. transportbedrijf Kool bv, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 203092B, dd. Februari 1993; P&J Milieuservices bv).
De aanleiding tot het laten instellen van een inventariserend bodemonderzoek was het verschijnen van het ‘Werkprogramma Milieumaatregelen bij Tankstations’. Doelstelling van het onderzoek was het verkrijgen van een indicatie of de vaste bodem en het ondiepe grondwater op de locatie verontreinigd zijn. Uit het inventariserend onderzoek is gebleken dat in de vaste bodem op een diepte van 0,50 tot 1,0 m – mv licht verhoogde gehalten aan minerale olie aanwezig waren en in het grondwater een matig verhoogd gehalte aan vluchtige aromaten. Deze verontreiniging was aanwezig in het tracé van een oude rioolbuis. In het beperkte nader bodemonderzoek is de verontreinigingsituatie in de vaste bodem uitgekarteerd en is meer inzicht verkregen in de zeer lokaal aanwezige grondwaterverontreiniging. Er was niet sprake van een geval van ernstige verontreiniging op basis waarvan een sanering noodzakelijk zou zijn. Toch heeft het bedrijf besloten deze verontreiniging te saneren. De conclusies uit het opgestelde evaluatierapport na sanering luiden:
•
Op basis van de uitgevoerde controles kan worden geconcludeerd dat de sanering van de vaste bodem in voldoende mate is uitgevoerd;
•
Op basis van de heranalyse van het grondwater rond de dieseltank wordt een vervolgonderzoek van het grondwater ter plaatse niet noodzakelijk geacht;
•
De licht verontreinigde grond (ca. 173 ton) is afgevoerd naar stortplaats De Hoge Klei te Amersfoort en is daar als afdekgrond weer toegepast;
•
Het sterk verontreinigde slib uit de rioolbuis is in 3 containers opgeslagen op het terrein en vervolgens afgevoerd naar een erkende verwerker.
Onderzoek binnen de Milieuvergunning In het kader van de vigerende milieuvergunning wordt jaarlijks door KWR-Watercycle Research Institute (het voormalige KIWA) de ondergrondse dieselolie tank gecontroleerd en het grondwater uit een voor dit doel ingerichte peilbuis. Uit deze jaarlijkse inspecties en monitoring van het grondwater zijn nooit afwijkingen geconstateerd of verhoogde gehalten aan verontreinigingen in het grondwater gemeten zodanig dat in het kader van de verleende vergunning maatregelen nodig waren. In het kader van de handhaving van de milieuvergunning vinden periodiek controles en inspecties plaats op naleving van de voorwaarden in de vergunning. Er zijn nimmer overtredingen geconstateerd. Op de locatie is, doordat het bedrijf al sinds 1957 hier gehuisvest is, in het verleden geen onderzoek naar de zogenaamde nul-situatie uitgevoerd. Bij verhuizing heeft een eind-situatieonderzoek dan ook geen toegevoegde waarde. Wel kan een meer uitgebreid onderzoek ter plaatse van de te verwijderen ondergrondse dieseltank aan de orde zijn.
Onderzoek naar aanleiding van de voorgenomen onroerend zaak transactie
Medio 2003 is een verkennend en nader bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen verkoop van het perceel. De basis van het verkennend onderzoek was een vooronderzoek conform de toenmalige NVN5725, terwijl het verkennend onderzoek is uitgevoerd conform de wettelijk voorgeschreven NEN5740. het NEN hanteert minder strenge normen. Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd conform de ‘Richtlijn nader onderzoek deel 1 voor specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging’. Aan de drie onderzoekstypen zijn specifieke doelen gekoppeld
17
(zie rapport Verkennend- en nader bodemonderzoek, Jhr. Ramweg 31 Schalkwijk, code 0319401A, dd. juli 2003; P&J Milieuservices bv). De eindconclusie uit deze onderzoeken is dat op één deellocatie een verontreiniging van geringe omvang met minerale olie in de vaste bodem aanwezig is in een traject tot 1,0 m beneden maaiveld. Het betreft geen geval van ernstige verontreiniging, bovendien wordt op basis van het historisch onderzoek verondersteld dat het om een verontreiniging van vóór 1987 gaat. Voor alle overige deellocaties zijn slechts licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond. Deze gehalten vormen volgens het rapport geen enkele belemmering voor het huidige gebruik. Tevens vormt de aanwezige kwaliteit van de bodem ook geen belemmering voor een eventuele onroerend goed transactie. Omdat de voorgenomen verkoop in 2003 niet tot stand is gekomen en er in de loop van 2007 nieuwe belangstelling is ontstaan voor het terrein, is er het initiatief genomen tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 eind 2007. Opdrachtgever hiervoor was het bedrijf Evelop en de opdrachtnemer het adviesbureau Amos Milieutechniek bv (zie rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 , Jhr. Ramweg 30 Schalkwijk, rapportnummer 074.241.BR.11.AST, dd. december 2007; Amos Milieutechniek bv ). De algemene conclusie van dit onderzoek is dat in een aantal grondmonsters van de bovengrond gehalten aan verontreinigende stoffen aanwezig zijn tot boven de toenmalige streefwaarden. Deze waarden hebben inmiddels hun status als referentiewaarde verloren. Met de invoering van de NEN normen wordt er getoetst aan de minder strenge waarden voor de aanwezige bodemfunctieklasse. In het grondwater uit één peilbuis is een lichte tot matige verontreiniging aangetroffen. Er is nergens matige of sterke verontreiniging aangetroffen en volgens het rapport dus geen aanleiding voor nader onderzoek. Het meest recente bodemonderzoek zal ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan circa 5 jaar oud zijn. Bij bestemmingsplanprocedure wordt doorgaans als eis gesteld dat onderliggende onderzoeken niet langer dan 5 jaar geleden mogen zijn uitgevoerd. Het meest recente onderzoek voldoet daarmee aan deze norm. Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan op basis van alle in het verleden en meer recent uitgevoerd onderzoek worden geconcludeerd, dat er in het kader van de bestemmingplanprocedure geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen verandering van de bestemming. Wel zal in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de woningbouw nog bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd conform de hiervoor geldende onderzoeksrichtlijnen. Het is het meest doelmatig om dit onderzoek uit te voeren nadat de terreinverharding is verwijderd. Ook zal nog onderzoek moeten worden uitgevoerd in het kader van de milieuvergunning bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten (na verwijdering van de ondergrondse opslagtank voor dieselolie). Deze twee onderzoeken zijn verplicht en kunnen eventueel gecombineerd worden uitgevoerd, waarbij voldoende inzichtelijk gemaakt wordt wat de bodemstaat van het terrein is.
18
4.1.2 Luchtkwaliteit In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'niet in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM)’ aan een achteruitgang van de luchtkwaliteit. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Besluit gevoelige bestemmingen Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
• • •
scholen; kinderdagverblijven; verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate' verslechterd. Indien het plan wel bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
19
Planspecifiek Het plan is aan te merken als een NIBM-project, waardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM geen toetsing van het aspect luchtkwaliteit noodzakelijk is. Daarnaast blijkt uit de rapportage luchtkwaliteit (2006) van de gemeente Houten dat de luchtkwaliteit zodanig is, dat het de nieuwe functies toelaat. Het aspect luchtkwaliteit staat deze ontwikkeling niet in de weg.
4.1.3 Geluid De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten wordenbeschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
• •
woningen; geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
•
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh): o verzorgingstehuizen; o psychiatrische inrichtingen; o medisch centra; o poliklinieken; o medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Planspecifiek De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en om sommige industrieterreinen. Voor de planlocatie zijn de wegsituatie en spoorwegsituatie relevant. Railverkeer Het plangebied De Griend ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Utrecht – Geldermalsen. De geluidzone langs de spoorlijn bedraagt 500 m aan weerszijden van het spoor. De afstand van de meest dichtbij gelegen woning in het plangebied tot de spoorlijn bedraagt ongeveer 130 m. De Wet geluidhinder verplicht tot het doen van akoestisch onderzoek naar de optredende geluidbelasting ten gevolge van de spoorlijn op gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Goudappel Coffeng en maakt onderdeel uit van dit besluit. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de te verwachten geluidbelasting hoger is dan 55 dB, de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder. De maximaal optredende geluidbelasting bedraagt 62 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor railverkeerslawaai (68 dB) wordt daarmee niet overschreden.
20
Wegverkeer Het plangebied is gelegen nabij de Jonkheer Ramweg, Spoorlaan en Schalkwijkseweg. Jonkheer Ramweg en Spoorlaan zijn wegen met een vastgestelde maximum snelheid van 30 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur geen geluidzone waarbinnen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidzone van de Schalkwijkseweg. De maximaal berekende geluidbelasting ten gevolge van de Schalkwijkseweg bedraagt 47 dB. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (48 dB) wordt daarmee niet overschreden. Maatregelen Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder moet bij het voorbereiden van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld worden naar maatregelen die nodig zijn om de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten terug te brengen naar het niveau van de voorkeursgrenswaarde. Recentelijk heeft Prorail op het traject Utrecht – Geldermalsen ter hoogte van het plangebied raildempers aangebracht. Met deze maatregel is rekening gehouden in het akoestisch onderzoek. Hoewel de geluidbelasting daardoor met ongeveer 3 dB afneemt is deze maatregel onvoldoende om de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten terug te brengen naar het niveau van de voorkeursgrenswaarde. Aanvullende geluidreducerende maatregelen zoals het realiseren van een geluidsscherm langs het spoor over een lengte van 250 m ontmoeten bezwaren van financiële aard. Vanuit de ontwikkeling van dit plangebied kunnen de benodigde financiële middelen niet worden opgebracht. Binnenwaarde Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de gevels van de geprojecteerde woningen zodanig geïsoleerd worden uitgevoerd, dat de wettelijke binnenwaarde niet wordt overschreden. Gemeentelijk geluidbeleid In het Geluidbeleid Houten 2008-2013, Deel II Notitie hogere grenswaarden, is gebiedsgericht geluidbeleid vastgelegd waaraan verzoeken om hogere waarden worden getoetst. Het plangebied ligt in het gebiedstype “dorps wonen” waarvoor wij voor railverkeerslawaai hebben bepaald dat een vast te stellen hogere waarde maximaal 63 dB mag bedragen. Daarmee hebben wij een norm vastgesteld die 5 dB strenger is dan de maximaal 68 dB die is toegestaan op grond van de Wet geluidhinder. De maximaal optredende geluidbelasting op de gevels van woningen in het plangebied bedraagt volgens het akoestisch onderzoek 62 dB. Daarmee wordt voldaan aan de norm uit het geluidbeleid. 4.1.4 Bedrijven en milieuzonering Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986
21
de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
•
het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
•
het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek Er zijn geen aspecten in de omgeving van het plangebied, met betrekking tot hinderlijke bedrijvigheid aanwezig, die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied is niet gelegen binnen de hinderzone van agrarische of industriële bedrijven. Verder worden de nog aanwezige bedrijfsactiviteiten beëindigd. Dit houdt in dat het aspect milieubelastende activiteiten niet van toepassing is op de nieuwe situatie. De nieuwe functie past in de omgeving. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaat er geen bezwwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. 4.1.5 Externe veiligheid Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
• • •
inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen; vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen. Plaatsgebonden risico en groepsrisico Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect.
22
Bevi-inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires. De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. Sinds 1 januari 2011 is voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht (Bevb). In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt. Planspecifiek BEVI Het plan betreft een kwetsbaar object. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat In de nabijheid van de planlocatie is geen productie of opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig. Buisleidingen Ook zijn er volgens de risicokaart geen risicovolle buisleidingen aanwezig op en in de omgeving van de planlocatie. De risicokaart toont alle aardgasleidingen en buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een bepaalde diameter (en druk) en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Sinds 1 januari 2011 is voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht (Bevb) Weg, Water en Spoor Tevens is er in de omgeving van het plangebied geen openwater aanwezig wat voor vervoer bevaarbaar is. Het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op grote afstand van de locatie (zie onderstaand fguur). Verder vindt er in de nabije omgeving van de planlocatie ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg plaats. De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Schalkwijk (30 km-zone). Vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor vindt wel plaats. In het rapport Externe Veiligheid, de Groes, 2010 [1], door adviesbureau DHV wordt geconcludeerd dat zowel voor het huidige als toekomstige vervoer van gevaarlijke afvalstoffen over het spoor geen 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour
23
aanwezig is buiten de spoorbaan. In het vervolg op deze studie zijn door het adviesbureau ook berekeningen uitgevoerd voor onderhavige planlocatie. Dit onderzoek is een aanvulling op het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Groes II. Voor de uitkomsten van dit onderzoek wordt verwezen naar de tekst onder het kopje onderzoek. Het groepsrisico, dat afhankelijk is van vervoer van gevaarlijke stoffen en de bevolkingsgegevens, neemt in de toekomstige situatie nauwelijks toe door de kleinschaligheid van het plan en doordat het ver onder de oriëntatiewaarde ligt. Ook ten aanzien hiervan zijn er derhalve geen beperkingen aan de ontwikkeling van deze locatie.
Figuur 8: Uitsnede risicokaart provincie Utrecht, planlocatie nabij pijl. In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle objecten aanwezig. Door afwezigheid van bevaarbaar water, buisleidingen en geen transport van gevaarlijke stoffen over de weg, speelt het aspect van transport van gevaarlijke stoffen hiervoor geen rol. Onderzoek Voor de vaststelling van het bestemmingsplan De Groes II in Schalkwijk heeft adviesbureau DHV onderzoek gedaan naar de gevolgen voor externe veiligheid. In het rapport (Externe Veiligheid, de Groes, Schalkwijk - C9482-01-001), opgesteld in februari 2010 door DHV, wordt geconcludeerd dat voor zowel het huidige als toekomstig vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, geen 10-6per jaar plaatsgebonden risicocontour aanwezig is buiten de spoorbaan. Het groepsrisico, dat afhankelijk is van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bevolkingsgegevens, neemt in de toekomstige situatie wel iets toe maar ligt in alle gevallen ver onder de oriëntatiewaarde. Voor de ontwikkeling van De Griend is voor wat betreft externe veiligheid aansluiting gezocht bij dit onderzoek. DHV heeft de eerder uitgevoerde risicoberekeningen aangevuld met de uitgangspunten zoals die gehanteerd worden voor ontwikkeling van De Griend (Memo 15 augustus 2011). Het blijkt dat de ontwikkeling van De Griend nauwelijks enige invloed heeft op het niveau van externe veiligheid. Ten opzichte van de situatie waarin alleen de ontwikkeling van De Groes II wordt meegenomen neemt het groepsrisico toe van 0,006 naar 0,007 * de oriëntatiewaarde. Deze toename is verwaarloosbaar klein en ligt bovendien ver onder de oriëntatiewaarde. Zowel het plaatsgebonden risico als het niveau van het groepsrisico leveren geen beperkingen op voor de ontwikkeling van De Griend.
24
4.2 Water Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
•
•
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning. Nationaal Waterplan Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
25
Beleid hoogheemraadschap "De Stichtse Rijnlanden" De Stichtse Rijnlanden: Hoogheemraadschap, zorgt voor het lokale en regionale waterbeheer in MiddenNederland, waaronder ook Houten. De gemeente Houten en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben gezamenlijk een gemeentelijk Waterplan voor Houten opgesteld. De provincie Utrecht en Vitens hebben hieraan bijgedragen. Het Waterplan Houten 2006-2009 is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. Het Waterplan is in 2005 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap en de gemeenteraad van Houten. In het Waterplan wordt een (integrale) visie gegeven op water. Het stelt kaders voor kansen en problemen in de riolering en het (grond)water. In het Waterplan Houten wordt gestreefd naar het oplossen van waterproblemen en het benutten van waterkansen. Tevens moet het leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het water in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water is daarbij belangrijk. Ambities zijn onder andere het bevorderen van recreatiemogelijkheden van en langs het water, aanleg van natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones, en het versterken van de Hollandsche Waterlinie.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Planspecifiek Het bouwplan ligt centraal in Schalkwijk. Schalkwijk is gelegen in een relatief vlak gebied waarin kommen en oeverwallen glooiend in elkaar overlopen. De planlocatie ligt in een komkleigebied (zie onderstaande figuur). Het maaiveld ligt op een niveau van circa NAP+1,80 m ter plaatse van de Jhr. Ramweg en loopt af tot circa NAP+0,80 m aan de achterzijde. De ondergrond bestaat voornamelijk uit rivierklei en (-zand) met forse inschakelingen van veen. Deze afzettingen zijn afkomstig van de Formatie van Echteld en Formatie van Nieuwkoop. De Schalkwijkse Wetering stroomt van oost naar west door Schalkwijk en vormt een belangrijk aan- en afvoerkanaal voor Schalkwijk en de omliggende landbouwgebieden. Het is aangelegd rond 1130 voor de ontginning van het veengebied. Door de aanwezigheid van kleilagen bovenop veenlagen is enige bodemdaling ontstaan in (de omgeving van) Schalkwijk. Hierdoor zijn in de 15e eeuw al windmolens ingezet om gronden droog te houden. Het poldergebied is gesloten door waterkeringen langs de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal.
26
Figuur 9: Uitsnede kaart bodemopbouw provincie Utrecht, plangebied gelegen in rode cirkel Toelichting beschermingszone aan de rand van de planlocatie De planlocatie is gelegen in de beschermingszone van de regionale waterkering langs de Schalkwijkse Wetering. De Jhr. Ramweg is bedoeld als regionale waterkering. Tot en met 15 meter van het midden van de straat ligt een beschermingszone van deze waterkering. Omdat de bestaande woningen langs de Jhr. Ramweg binnen het plan zullen worden gehandhaafd en woningbouw is gelegen op ruime afstand van de beschermingszone zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het plan en hoeft er geen watervergunning te worden aangevraagd. Toelichting afvalwaterketen De hoeveelheid te lozen bedrijfsafvalwater stopt geheel na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie. Met name met het schoonspuiten en het wassen van vrachtauto’s wordt in de huidige situatie veel water na voorbehandeling in een bedrijfsafvalwater zuivering geloosd op de riolering. In de nieuwe situatie betreft het alleen nog maar de zogenaamde droogweerafvoer (dwa). Toelichting afvoer water via riolering De afvoer van dwa en lozing op de riolering zal via een persleiding verlopen. Hiervoor zal binnen de planlocatie een pompput met flotterpomp en regelsysteem worden aangelegd op een in overleg met de gemeente nader te bepalen plaats. De plaats is onder meer van belang in verband met de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud door de gemeente. Toelichting hemelwaterafvoer Door de sloop van de garage/werkplaats na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie en het opbreken van de aanwezige betonplaten op het hele terrein neemt het totaal aan verhard oppervlak substantieel af. Voor het plan wordt als doelstelling gehanteerd het percentage verhard oppervlak zo beperkt mogelijk te houden en het neerslagoverschot zo veel als mogelijk via natuurlijke weg in de bodem te laten infiltreren. Niet infiltrerend oppervlakkig afstromend hemelwater zal daarbij via een aanwezige scheidingsgreppel aan de noordoostzijde van de locatie en een aan te leggen afvoerstelsel worden afgevoerd naar de twee langs de locatie aanwezige tertiaire watergangen.Voor het hemelwater wordt uitgegaan van het principe van eerst bergen in de bodem waar dit kan en dan pas via indirecte, of indien niet anders mogelijk, via directe lozing afvoeren op het oppervlakte.
27
Toelichting voorkomen van grondwateroverlast Schalkwijk ligt in een zogenaamd kleiig kommengebied. Hierdoor kunnen slechte doorlatende lagen voorkomen in het plangebied. Het (polder)gebied kenmerkt zich door relatief hoge grondwaterstanden (grondwatertrap III en VI). Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen kwel- en inzijgingsgebied. De toekomstige maaiveldhoogte is nog niet definitief bepaald, maar uitgegaan wordt van een gemiddelde ophoging van het maaiveld van ca. 0,40 á 0,50 m. Dit betekent een maaiveldniveau aan de achterzijde van de planlocatie van gemiddeld NAP+1,20 m en een drooglegging van 0,9 m voor een situatie met gemiddelde grondwaterstanden. Voor de gemiddeld laagste grondwaterstanden is sprake van een grotere drooglegging. Deze toekomstige maaiveldhoogte is voldoende om zonder problemen ondergrondse voorzieningen aan te brengen, zoals de aanleg van kabels en leidingen. Voor een van de vrijstaande woningen kan sprake zijn van de aanleg van een ondergrondse kelder. Omdat de gewenste ontwateringsdiepte van 1,10m-drempelpeil bij gemiddeld hoogste grondwater- standen niet wordt gehaald, zal een eventuele onderkeldering waterdicht worden uitgevoerd. Het advies van het Hoogheemraadschap om kruipruimteloos wordt bij de planuitwerking betrokken. Toelichting volksgezondheid Aan de zuidelijke zijde van het plangebied (aan de overkant van de Jhr. Ramweg) bevindt zich de Schalkwijkse wetering. Deze wetering is in de huidige situatie al aanwezig en zal geen veranderingen ondervinden door de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied en is hierdoor niet relevant voor de waterparagraaf. Toelichting inrichting en beheer De twee sloten in/langs de planlocatie zijn zogenaamde tertiaire watergangen. Deze watergangen zullen door de aanwonenden worden onderhouden. Met de bouw van de woningen zal hiermee rekening worden gehouden (voldoende vrije ruimte). Onderhavig initiatief leidt tot een substantiële vermindering van het verhard oppervlak. Daarnaast wordt in het plan ingezet op het waar mogelijk eerst bergen van neerslagoverschot in de bodem om het vervolgens via indirecte weg af te laten lopen richting openwater. Waar dit niet mogelijk is, zal het (van daken afstromend) regenwater via een afvoerleiding worden geloosd op het openwater. Alleen de dwa wordt geloosd op de riolering. Met beperkte ophoging van de planlocatie kan een voldoende drooglegging worden gerealiseerd. Het toekomstig beheer van de watergangen valt onder verantwoordelijkheid van de aanliggende eigenaren. Er is sprake van particulier beheer. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft in het vooroverleg aangegeven positief tegenover het plan te staan.
28
4.3 Verkeer en parkeren Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Planspecifiek Voor de ontsluiting wordt voorzien in een weg met de status van ‘fietsstraat met auto’s te gast’. Bij de vrijstaande woningen wordt geparkeerd op eigen terrein, terwijl nog drie parkeerplaatsen worden voorzien voor bezoekers van de biologische en natuurgebiedje. Voor de tien starterswoningen worden 15 parkeerplaatsen aangelegd, waarvan twee op eigen terrein van de hoekwoningen). Voor de vrijstaande woningen wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein. In het plan zijn op twee plaatsen ruimtelijke reserveringen opgenomen voor een eventuele latere doorgang ten behoeve van fiets- en voetgangersverkeer van en naar aansluitende percelen. Deze worden eveneens gebruik als calamiteitenroute voor hulpdiensten. De oorspronkelijke woningen Jhr. Ramweg 30 en 31 blijven binnen het plan gehandhaafd. Parkeren Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van parkeren voor de te realiseren woningen. De ontsluiting van de locatie gebeurt via een aan te leggen voorziening die voldoet aan de eisen ‘fietsstraat met auto’s te gast’ Verkeer Voor het te realiseren educatieve centrum zijn geen aanpassingen nodig in de huidige wegenstructuur. Binnen de planlocatie komt een nieuwe voorziening: ‘fietsstraat met auto’s te gast’. Het plan bevat twee ruimtelijke reserveringen voor eventuele toekomstige doorgangen voor fiets- en voetgangersverkeer. Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. Voor bezoekers van de kleinschalige educatieruimte met pleisterplaatsfunctie wordt uitgegaan van drie parkeerplaatsen op eigen terrein van deze ruimte
29
4.4 Ecologie Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
• • •
Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
• • •
vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
30
Planspecifiek Op en in de omgeving van de planlocatie is een zogenaamde Natuurtoets [2] uitgevoerd. Onderdeel hiervan was het raadplegen van het Natuurloket. De gegevens van dit loket geven aan dat voor het gebied in de omgeving van de locatie weinig gegevens bekend zijn van aanwezige beschermde soorten. Uit raadpleging van het Natuurloket blijkt dat voor de planlocatie en omgeving weinig gegevens bekend zijn over eventuele aanwezigheid van beschermde soorten. Dit is reden geweest voor het uitvoeren van een dubbele veldinspectie. Op basis hiervan luidt de algemene conclusie dat zich op de planlocatie geen beschermde soorten bevinden, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen planontwikkeling.
[1]
Natuurtoets Herinrichting Transportbedrijf Kool te Schalkwijk, ir L. Koks, dd. 15 juli 2009
31
4.5 Archeologie In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Planspecifiek Provinciaal beleid Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht (figuur 10) is een overzicht gegeven van de in de omgeving van het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden met een doorvertaling ervan naar beleid (figuur 11).
Figuur 10: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht
32
Figuur 11 Uitsnede cultuur- historische beleidskaart provincie Utrecht. Beleidsplan Houten Op 4 december 2007 heeft het college van B&W van de gemeente Houten het definitieve beleidsplan Archeologie vastgesteld. De kern van het archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart. Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht, te gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleidsplan is gebaseerd op de uitgangspunten van de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg en het eerder vastgestelde monumentenbeleid in de nota Gekoesterd Erfgoed. De maatregelenkaart is tot stand gekomen op basis van zeer gedegen en compleet bureauonderzoek, gebaseerd op fysisch-geografische, historische en archeologische bronnen. Het gehele gemeentegebied en alle archeologische terreinen zijn daarin meegenomen, evenals gegevens over bekende grondverstoringen. De Archeologische Maatregelenkaart geeft aan dat de bodem binnen de grens van de planlocatie en de omgeving geen directe archeologische (verwachtings)waarde heeft. Op enige afstand van de planlocatie liggen echter wel enkele bekende archeologische terreinen (zie figuur 12).
33
Figuur 12: Archeologische Maatregelenkaart van de gemeente Houten Daarnaast is door de gemeentearcheoloog bekeken of het voorontwerpbestemmingsplan strijdig is met archeologische belangen in het gebied. Hierin is de gehele onderzoeksgeschiedenis van het gebied betrokken, is gekeken naar de omgeving van het plangebied (AMK terreinen) en zijn bekende verstoringen binnen het plangebied meegenomen. Er is daarbij geconstateerd dat er onvoldoende aanleiding is om hier aanvullend archeologisch bureauonderzoek te doen, het gebied is reeds door verschillende partijen door middel van bureauonderzoek onderzocht in 1986, 2004, 2006 en 2007. Geen van deze onderzoeken heeft aanleiding gegeven om aan het plangebied een archeologische status toe te kennen, of om te veronderstellen dat de begrenzingen van de nabij liggende AMK-terreinen onjuist zijn. Archis2 (archeologisch registratiesysteem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) geeft geen indicaties in de vorm van archeologische vondstmeldingen of waarnemingen. Vanuit fysisch-geografische motieven is er in het gebied geen reden om aan te nemen dat er een hoge indicatie op archeologie bestaat. Wel is duidelijk dat ter plekke van het plangebied reeds enkele vanuit het verleden stammende verstoringen aanwezig zijn: een ondergrondse opslagtank voor dieselolie, en een onderhoudsput in een garage. Er heeft een sanering plaatsgevonden in 1992 tot maximaal 1 meter diepte. Archeologische sporenniveaus bevinden zich in Houten gemiddeld op 50 cm -maaiveld. Gezien de huidige inrichting van de locatie, de afwezigheid van archeologische indicatoren, bovenbeschreven in het recente verleden uitgevoerde onderzoeken en de geplande wijze van ontwikkelen (integraal ophogen na sloop gebouwen en verwijderen verharding) wordt geen verder archeologisch vooronderzoek overwogen.
34
4.6 Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
•
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
•
het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
•
het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek Het bestemmingsplan is ten behoeve van een particuliere ontwikkeling. De kosten voor de gemeente als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro worden verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers. Er is geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid te twijfelen. Het is niet nodig een exploitatieplan nodig op te stellen omdat er een anterieure overeenkomst is gesloten.
4.7 Duurzaamheid Duurzaamheid is anno 2011 een actueel thema. Ook binnen de gemeente Houten wordt aan het aspect duurzaamheid veel belang gehecht. In het collegeprogramma 2010-2014: “Houten werkt!” is het nastreven van een gemeente gericht op duurzaamheid ook als ambitie door het college vastgelegd. Ook bij woningbouw is het aspect duurzaamheid van belang; echter: stringente eisen op het gebied van duurzaamheid zijn niet op te leggen. De regels uit het bouwbesluit zijn leidend; strengere eisen zijn niet op te leggen. Op projectniveau is voor het plan De Griend zelf het principe van duurzaamheid leidend geweest. Er is door de familie Kool een bewuste keuze gemaakt om voor de toekomst niet langer te kiezen voor bedrijfsactiviteiten op deze plaats en om te kiezen voor de bouw van starterswoningen primair voor inwoners van Schalkwijk. Een bewuste keuze vanuit sociaal-maatschappelijke belangen. In samenhang daarmee ook een keuze vanuit ecologische belangen, namelijk het kunnen sparen van het aanwezige aangrenzende natuurgebiedje en het kleinschalig ontwikkelen van de biologische tuin met streekproducten en het verstrekken van informatie hierover aan belangstellenden (educatie). Economische belangen hebben bij de (duurzaamheids)afweging op projectniveau geen rol gespeeld. Voor de inrichting van de gemeenschappelijke ruimte is de insteek om waar mogelijk een 'groene' invulling aan het gebied te geven, zoals het toepassen van (half)openverhardingen en te kiezen voor materialen met een lange levensduurverwachting. Er is een voorkeur voor het toepassen van natuurvriendelijke materialen en waar mogelijk hergebruiksmateriaal. Voor regenwater wordt uitgegaan van het principe van gebruik binnen het systeem en eventueel bergen in de bodem. Voor de verlichting wordt uitgegaan van het principe om dit zo beperkt mogelijk te doen om daarmee hinder naar de omgeving (het natuurgebiedje) te voorkomen en ook onnodig verbruik van energie. Voor wat betreft de woningen geldt dat het een project betreft dat zich richt op starters,voor wie de financiering van de woning vaak een drempel vormt. Omdat en zolang lagere energielasten door financiers niet worden beloond met een hoger te financieren bedrag, is het jammer maar aanvaardbaar dat nu nog niet alle maatregelen worden toegepast om deze woningen energieneutraal te laten zijn. Wel zullen de woningen worden gebouwd volgens het no-regret beginsel, wat betekent dat energiebesparende
35
of -producerende maatregelen die nu nog niet rendabel zijn of toegankelijk voor de doelgroep in een later stadium alsnog kunnen worden aangebracht, zonder drempelverhogende verbouwingskosten. Voorbeelden hiervan zijn voorzieningen om PV-panelen of zonnecollectoren (en de bijbehorende zonneboiler) te kunnen plaatsen. Ook nu toepassen van vloerverwarming of low-H2O units maakt zuinige lage temperatuurverwarming mogelijk en op termijn is ook de drempel op warmtepompen toe te passen hierdoor lager. Belangrijk is dat nu geïnvesteerd gaat worden in een goed geïsoleerde schil van de woning (RC=5), om de redenen dat na-isoleren juist niet eenvoudig gaat. Bij het materiaalgebruik zal uitgegaan worden van ruwbouwmateriaal , zoals het toepassen van materiaal met een lange levensduur. Ook wordt bij de keuze van materialen en het bouwen ingezet op het realiseren van een zo hoog mogelijke energieprestatiecoëfficiënt.
36
5 Juridische planbeschrijving 5.1 Algemeen Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld. Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
• • • • • • •
Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan); Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
37
5.4 Wijze van bestemmen Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen: Maatschappelijk De op de plankaart aangewezen gronden als maatschappelijk zijn bestemd voor de activiteiten die op de projectlocatie volgens onderhavig plan zal plaatsvinden. Groen Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Tuin - voortuin Bij de bestemmingsregeling ‘Tuin - voortuin’ wordt uitgegaan van het principe dat die gebieden die uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven ook als zodanig in gebruik zijn, de bestemming ‘Tuin’ krijgen onder andere om rekening te houden met de voortuinsituatie van de starterswoningen. Onder deze bestemming vallen het erf en de tuin. Verkeer – wegverkeer Binnen de plankaart worden in de toekomstige situatie de fietsstraat bestemd als verkeer. De toegestane functies binnen de bestemming zijn parkeerterrein, wegverkeer, en verblijfsgebied. De toegestane bebouwing binnen de bestemming beperkt zich tot bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de functies. Water De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers en verhardingen, bruggen, wegen en paden. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels opgenomen. Ter bescherming van de waterhuishoudkundige functie van de gronden is een een omgevingsvergunning voor het aanleggen van bepaalde werken en werkzaamheden vereist. Wonen – aaneengebouwd Het betreft de mogelijkheid aaneengebouwde woningen volgens onderhavig plan in de toekomstige situatie te realiseren. Wonen – twee-aaneen Het betreft een bestaande twee onder één kap woning, die binnen het plan zal worden gehandhaafd Wonen - vrijstaand Twee onder één kap woning: drie vrijstaande woningen
38
6 Handhaving 6.1 Algemeen De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijker wordende rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft het Ministerie van VROM nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt vanrijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. In die ontwikkeling tijdens de afgelopen jaren hebben de calamiteiten in Enschede, Volendam, Tiel en Maastricht (maar ook die op lokaal niveau) hun eigen stuwende rol gespeeld. Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs-)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavinginstrumentarium steeds verder inperkt. Onder deze bestuurlijke en gerechtelijke druk van boven, maar ook door de druk die de steeds mondig wordende burgers via klachten en handhavingsverzoeken opvoeren, ontkomen de handhavingsinstanties zoals de gemeente niet aan het voeren van een actief, strategisch, integraal en operationeel handhavingsbeleid. Hierbij moet de handhavende instantie (jaarlijks) prioriteiten, speerpunten, doelen en activiteiten vastleggen en uitvoeren op basis van heldere probleemanalyses. Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. De grootste groep klanten/burgers heeft namelijk de intentie om de regels keurig na te leven. Om hen hierin te ondersteunen is het van belang juiste voorlichting te geven en heldere afspraken te maken. Als klanten zich toch niet aan de regels houden proberen we dat tijdig te signaleren, zodat zij en anderen niet onnodig worden geconfronteerd met de vervelende gevolgen van een overtreding. Hierbij wordt systematisch, wijkgericht en projectmatig onderzocht waarom mensen (welke) regels overtreden. De uitkomsten hiervan gebruiken we om regelovertreding zoveel mogelijk te voorkomen. Naast deze preventieve maatregelen is het minstens zo belangrijk om klanten die bewust de regels overtreden aan te pakken. Deze overtreders kunnen dan rekenen op een sanctie. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht).
6.2 Jurisprudentie Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie. Onlangs heeft de AbRS dit vereiste nog eens nader gespecificeerd (AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5244). De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien.
39
6.3 Het gemeentelijk handhavingsbeleid Op 3 februari 2004 heeft de raad de Kaderstellende nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks doet het college van burgemeester en wethouders verslag van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en wordt een jaarplan opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (Wabo, Besluit Omgevingsrecht – BOR, en Regeling Omgevingsrecht - MOR) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen. Integrale samenwerking en prioriteitsstelling Er is anno 2010 sprake van een gecoördineerde samenwerking tussen de afdelingen van onze gemeentelijke organisatie die de meeste vergunningen verlenen en die de meeste controles uitvoeren. De hiervoor noodzakelijke afstemming, coördinatie en samenwerking vinden hun basis nog steeds in de Nota Integrale Handhaving 2004. Ook de externe samenwerking met handhavingspartijen wordt hierbij betrokken. Wat dat betreft heeft het integrale handhavingsbeleid (de nota integrale handhaving) haar duurzaamheid bewezen, maar ook bij het afhandelen van (illegale) situaties worden heldere keuzes gemaakt als resultante van een deugdelijk afwegingsproces. Al of niet optreden vindt plaats op grond van een rangschikking die wordt opgesteld aan de hand van een prioriteitenstelling en risicobepaling (ernst en kans). Op basis van de nota integrale handhaving heeft de gemeente twee interne overlegverbanden in het leven geroepen: het Vergunningenoverleg en het Handhavingsoverleg. Er is verder gebleken dat de wijze waarop in Houten al jaren wordt samengewerkt bijna naadloos aansluit op de werkwijze die door de Wabo wordt verlangd. De Wabo is op 1 oktober 2010 ingevoerd en beoogd een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken en levert op termijn een besparing op. Voor wat betreft de nieuwe werkwijze onder de Wabo zal gebruik gemaakt blijven worden van het Vergunningenoverleg. Daarnaast zal het Handhavingsoverleg een prominentere rol gaan krijgen. Minder vergunningverlening en meer nadruk op toezicht/handhaving Door de inwerkingtreding van het BOR (bouwregelgeving), het Activiteitenbesluit (milieuregelgeving) en het Gebruiksbesluit (brandveiligheidsregelgeving) komt de nadruk steeds minder op vergunningverlening en steeds meer op toezicht en handhaving te liggen. Door deze wetswijzigingen is er steeds vaker sprake is van meldingen en steeds minder vaak van vergunningen. Toetsen en controles vinden daardoor steeds vaker gedurende of na een bepaalde ontwikkeling plaats. En hoewel aanvankelijk de indruk bestond dat, door de afname van het aantal vergunningen, de werkdruk zou verminderen, is het tegendeel waar. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Mede om die reden zijnde landelijke vakorganisaties van de Brandweer, het Bouwtoezicht en Milieu (in opdracht van VROM) bezig met de ontwikkeling van een integraal toezichtprotocol. Medio 2008 was de ontwikkeling zo ver dat het een werkbaar instrument was. Dit instrument is inmiddels getest en het blijkt een goede basis te vormen voor integrale controles. Doordat steeds meer toezicht plaats zal (moeten) gaan vinden, zullen veel mogelijke overtredingen eerder ("tijdens de rit") ontdekt worden. Of en in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het naleefpercentage, valt op voorhand niet te zeggen. In zijn algemeenheid kan echter wel gezegd worden dat handhavingsacties afnemen en voorkomen worden naarmate het toezicht toeneemt. Het is de bedoeling dat zo veel mogelijk burgers en bedrijven door een strikt toezicht bij een eerste controle blijken te voldoen aan alle regels. Hieruit vloeit het zogenaamde naleefpercentage voort. Is eenmaal vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid in een driestappenplan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke/onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het driestappenplan bestaat uit: — Stap 1: bestuurlijke waarschuwing; — Stap 2: voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom); — Stap 3: oplegging dwangsom/uitoefening bestuursdwang.
40
6.4 Handhaving bestemmingsplan De Griend Het voorliggende bestemmingsplan betreft een nieuwe ontwikkeling. De bestaande bedrijfsactiviteiten worden afgebroken en op het terrein worden 13 woningen en een maatschappelijk educatiecentrum gerealiseerd. De nieuwe bestemming zal naar verwachting minder hinder voor de omgeving geven dan het bestaande gebruik door Kool transport. Het aantal woningen kan echter wel een andere vorm van overlast geven. Het creëren van goede handhaafbare afspraken ter voorkoming van deze potentiële overlast is derhalve hierbij van groot belang. De regeling in het voorliggende bestemmingsplan staat toegelicht in het hoofdstuk Plansystematiek. In het bestemmingsplan gaat het om ruimtelijk relevante regels, dat wil zeggen om regels die van belang zijn voor de fysieke inrichting en het gebruik van de grond bij een bestemming. De handhaving van de regels uit het bestemmingsplan zal plaatsvinden met behulp van publiekrecht. Bovenstaand is het driestappenplan, dat hierbij wordt gelopen, beschreven. Voor het onderhavige plangebied kan onder andere gedacht worden aan de parkeerdruk die veroorzaakt kan worden door 13 nieuwe woningen en een educatiecentrum. Ook kan gedacht worden aan het limiteren van het aantal vierkante meters (m2) bijbehorende bouwwerken bij de woningen. Niet alle noodzakelijke regels voor de bouw en het gebruik van de verschillende bestemmingen kunnen in dit bestemmingsplan worden opgenomen. Een aantal regels op het terrein van de bouw en het gebruik van gebouwen, aanleg van terreinen, het voeren van een bedrijf kunnen gesteld worden in de omgevingsvergunning, gebruiksvergunning in het kader van brandpreventie en/of andere vergunningen. Soms kunnen afspraken niet gemaakt worden met behulp van wetgeving maar kunnen partijen een privaatrechtelijke overeenkomst afsluiten. Voor het onderhavige gebied is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente. Aandachtspunt is tevens kwaliteit van de bodem.
41
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 7.1 Algemeen Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak In het kader van een zorgvuldige voorbereiding zijn omwonenden en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun mening over het voorontwerp kenbaar te maken. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe ter inzage gelegen van donderdag 9 juni april tot en met woensdag 6 juli 2011. Gedurende deze periode was het mogelijk een mondelinge of schriftelijke reactie in te dienen. Op maandag 20 juni is er van 19.30 tot 21.00 uur een inloopavond georganiseerd in het Lucashuis aan de Jonkheer Ramweg 17 te Schalkwijk. Gedurende de periode van inspraak zijn er geen reacties ingediend. Uitsluitend in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg zijn reacties ontvangen. Deze reacties zijn door de gemeente Houten samengevat en beantwoord. Bij elke gemeentelijke reactie is aangegeven in welke mate de opmerkingen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. De Nota inspraak en overleg is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
7.3 Verslag zienswijzen In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
42
Voetnoten
1 Externe Veiligheid, De Groes, DHV, C9482-01-001, februari 2010 2 Natuurtoets,Ir. L. Koks, juli 2009 rev 0.1
43
E. Hollander
Akoestisch onderzoek kavel 'Kool' te Schalkwijk
E. Hollander
Akoestisch onderzoek kavel 'Kool' te Schalkwijk
Datum Kenmerk Eerste versie
31 maart 2011 HTN388/Kmc/6275 16 december 2009
Documentatiepagina
Opdrachtgever(s)
Titel rapport
Kenmerk
Datum publicatie
Projectteam opdrachtgever(s)
Projectteam Goudappel Coffeng
Projectomschrijving
Trefwoorden
E. Hollander
Akoestisch onderzoek kavel 'Kool' te Schalkwijk HTN388/Kmc/6275 31 maart 2011 mevr. E. Hollander de heren H.C. Andriesse, T.S. de Boer en K.D. Koopmans Akoestisch onderzoek voor kavel 1613 en 1351 (kadastrale kavelnummering). akoestisch onderzoek, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai, Wet geluidhinder, Schalkwijk
Inhoud
Pagina
1
Inleiding
1
2 2.1 2.2
Het plan en de wet geluidhinder Railverkeerslawaai Wegverkeerslawaai
2 2 2
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Uitgangspunten Rekenmethodiek Verkeersgegevens wegverkeerslawaai Verkeersgegevens railverkeerslawaai Omgevingkenmerken
4 4 4 5 6
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.3
Resultaten Wegverkeerslawaai Schalkwijkseweg Jonkheer Ramweg Spoorlaan Railverkeerslawaai Relatie met de binnenwaarde
7 7 7 8 8 9 9
5
Conclusie
1 2 3 4
Bijlagen Onderzoeksgebied Overzicht waarneempunten Resultaten wegverkeerslawaai Resultaten railverkeerslawaai
10
Pagina 1
1
Inleiding
Tussen de Spoorlaan en de Jonkheer Ramweg te Schalkwijk wordt woningbouw ontwikkeld op de kavel ‘Kool’. Deze woningbouwlocatie ligt binnen de geluidszone van de Spoorbaan Utrecht - Geldermalsen. Ook het geluid ten gevolge van het wegverkeer dient conform de Wet geluidhinder te worden beschouwd. Voorliggende rapportage beschrijft het akoestisch onderzoek voor weg- en railverkeerslawaai. Het onderzoeksgebied is indicatief weergegeven in figuur 1.1. Het betreft de kavelnummers 1613 en 1351 ter hoogte van de Jonkheer Ramweg nummer 30 en 31. De exacte kavelgrenzen zijn weergegeven in bijlage 1.
Figuur 1.1: Onderzoekslocatie aan de Jonkheer Ramweg (indicatief)
Leeswijzer In hoofdstuk 2 is ingegaan op het plan en de Wet geluidhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 3 de uitgangspunten beschreven. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 4. Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de conclusies van het onderzoek beschreven.
Pagina 2
2
Het plan en de wet geluidhinder
Het voornemen is om op de kavel nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren. Wanneer de nieuwe bebouwing zich binnen geluidszones van wegen of spoorwegen bevindt, dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hierna is ingegaan op de Wet geluidhinder en de onderzochte situaties.
2.1
Railverkeerslawaai
Langs de in dit onderzoek beschouwde spoorlijn Houten – Geldermalsen (traject 729) geldt een geluidszone van 500 m. Het te onderzoeken plangebied bevindt zich binnen deze geluidszone. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het railverkeerslawaai bedraagt voor geluidgevoelige bestemmingen 55 dB. In de nieuwe Wet geluidhinder kunnen Burgemeester en Wethouders onder bepaalde voorwaarden hogere waarde vaststellen. Het moet om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële redenen niet mogelijk zijn om door het treffen van maatregelen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Uit onderzoek moet blijken welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de voorkeurgrenswaarde en moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet worden toegepast. De hogere waarde bedraagt maximaal 68 dB. Bij een geluidsbelasting van meer dan 58 dB afkomstig van het railverkeer worden door de Wet geluidhinder indelingsvoorschriften voor nieuwe woningen gegeven. Deze voorschriften houden in dat geluidsgevoelige ruimten zo min mogelijk aan de zijde met de hoogste geluidsbelasting mogen worden geprojecteerd.
2.2
Wegverkeerslawaai
De akoestische situatie ten gevolge van het wegverkeerslawaai is beschreven aan de hand van de in de Wet geluidhinder vastgestelde criteria. De voor dit onderzoek van belang zijnde criteria zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Wettelijke geluidszones In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Uitzonderingen hierop zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h en woonerven. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In tabel 2.1 is een overzicht weergegeven van de geldende breedtes van geluidszones per type weg.
Pagina 3
aantal rijstroken 2 3 of 4 5 of meer
wegligging binnen stedelijk gebied 200 m 350 m n.v.t.
wegligging buiten stedelijk gebied 250 m 400 m 600 m
Tabel 2.1: Overzicht breedte geluidszones per wegtype
Voor de formele toetsing aan de Wet geluidhinder is de Schalkwijkseweg onderzocht Het betreft het wegvakdeel buiten de bebouwde kom. Deze weg kent een geluidszone van 250 m. Een deel van het plangebied ligt binnen deze geluidszone. Naast de gezoneerde wegen zijn tevens de relevante 30 km/h-wegen in het onderzoek meegenomen. Hoewel 30 km/h-wegen formeel geen geluidszone kennen zijn deze wegen wel betrokken bij het onderzoek. De geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen kan zodoende worden meegewogen in de ruimtelijke onderbouwing van het plan. De beschouwde wegen zijn de Jonkheer Ramweg en de Spoorlaan. Geluidscriteria In het kader van de Wet geluidhinder dient bij dit onderzoek te worden uitgegaan van de situatie ‘nieuwe woning/geluidsgevoelige bestemming, bestaande weg’. De grenswaarde voor nieuw te realiseren woningen is 48 dB met als maximale ontheffingswaarde 53 dB langs wegen die liggen buiten het stedelijke gebied en 63 dB langs wegen die liggen in het stedelijke gebied. Onder de voorwaarden dat het om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële redenen niet mogelijk is om door het treffen van maatregelen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, kunnen Burgemeester en Wethouders een hogere waarde toestaan. Uit onderzoek moet blijken welke geluidsbeperkende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de voorkeurgrenswaarde en moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet worden toegepast. Geluid binnen de bestemming In alle gevallen geldt, dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen dient te worden gereduceerd tot een bepaalde binnenwaarde. In het Bouwbesluit zijn eisen gesteld ten aanzien van de maximaal toegestane geluidsniveaus binnen woningen. De (geluidsbelaste) gevels van woningen moeten voldoende geluidsisolerend werken om hieraan te kunnen voldoen. In het Bouwbesluit is gesteld dat de karakteristieke geluidswering van nieuwe woningen minimaal 20 dB moet bedragen. Als maximale binnenwaarde voor verblijfsgebieden in woningen geldt 33 dB. De gevelbelasting (geluidsbelasting buiten op de gevel) en de karakteristieke gevelwering (geluidsisolatie van de gevel) bepalen samen de binnenwaarde. Voor de bepaling van de binnenwaarde moet de gevelbelasting dus altijd bekend zijn. Er dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting.
Pagina 4
3
Uitgangspunten
De specifieke uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. Hierbij is ingegaan op de rekenmethodiek, de verkeersgegevens en de omgevingskenmerken.
3.1
Rekenmethodiek
Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG2006). Gerekend is met het programma GeoMilieu, V1.70. Conform artikel 110g van de Wet geluidhinder en artikel 3.6 van het RMG2006 is op de geluidsbelasting is voor het wegverkeer een correctie toegepast van -5 dB voor wegen met een representatieve snelheid van minder dan 70 km/h en -2 dB voor de overige wegen Deze regeling is ook wel bekend als de correctie conform artikel 110g Wgh.
3.2
Verkeersgegevens wegverkeerslawaai
De gehanteerde verkeersgegevens zijn weergegeven in tabel 3.1. De verkeersintensiteiten zijn ontleend aan het verkeersmodel van de regio Utrecht (VRU versie 2.1) Het betreft prognosecijfers voor het toekomstjaar 2020. Naast de verkeersintensiteit zijn ook andere verkeersgegevens relevant voor de geluidsbelasting. Het betreft het aandeel vrachtverkeer, de verdeling van het verkeer over het etmaal en de maximumsnelheid. aandeel vrachtverkeer van het totale aandeel verkeer
wegvak Schalkwijkseweg Jonkheer Ramweg Spoorlaan
verkeersintensiteiten weekdag 2020 8.000 3.000 1.000
% middelzwaar vrachtverkeer 5,0 4,0 2,0
% zwaar vrachtverkeer 5,0 1,0 1,0
Tabel 3.1: Gehanteerde verkeersintensiteiten (weekdag)
verdeling over het etmaal (%verkeer per uur) dag avond nacht (07.00(19.00(23.0019.00 uur) 23.00 uur) 07.00 uur) snelheid (km/h) 6,3 3,2 0,7 80 (bubeko) 6,3 3,2 0,7 30 6,3 3,2 0,7 30
Pagina 5
3.3
Verkeersgegevens railverkeerslawaai
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) is voornemens langs o.a. spoortrajecten emissieplafonds voor geluid op te stellen. Door prorail is aangegeven de toekomstige geluidsbelasting te bepalen aan de hand van de huidige situatie. De geluidsbelasting in de toekomstige situatie (2020) is dan de huidige situatie plus 1,5 dB. Dit is een wijziging ten opzichte van eerdere akoestische onderzoeken waarvoor uitgegaan kon worden van de prognoses uit het akoestisch spoorboekje. Het onderzoeksgebied is gelegen ten westen van de spoorlijn Utrecht - Geldermalsen. In het Akoestisch spoorboekje is deze spoorlijn opgenomen met trajectnummer 729. De treinintensiteiten, stopfracties, rijsnelheden en de bovenbouwconstructies zijn ontleend aan het Akoestisch spoorboekje ASWIN 2009. De treinintensiteiten worden uitgedrukt in het aantal eenheden dat gemiddeld per uur gedurende de dag-, avond-, of nachtperiode rijdt. De belangrijkste gegevens voor spoortraject 729 zijn in tabel 3.2 samengevat.
categorie Cat. 1 Cat. 2 Cat. 3 Cat. 4 Cat. 5 Cat. 6 Cat. 7 Cat. 8
intensiteit (bakken per uur) dag avond nacht 38,42 29,23 10,33 43,68 17,8 3,32 0,00 0,00 0,14 10,74 17,48 8,83 0,09 0,09 0,05 0,38 0,72 0,48 0,00 0,00 0,00 44,33 42,26 8,09
stopfractie (bakken per uur) dag avond nacht 130 130 0 130 130 0 90 0 0 90 0 0 90 0 0 90 0 0 0 0 0 130 130 0
snelheid (km/h) doorgaand stop 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Tabel 3.2: Treinintensiteiten, stopfractie en snelheid ter hoogte van het plangebied (langs traject 729, kilometerstand 12131)) situatie 2007, bron: ASWIN 2009
Pagina 6
3.4
Omgevingkenmerken
Hoogteligging van het plangebied Voor de beschouwde wegen, zijn ten opzichte van het plangebied geen noemenswaardige hoogteverschillen aanwezig welke invloed hebben op de geluidsbelasting. Voor de spoorbaan is uitgegaan van een ligging van circa 3,0 m boven maaiveld. Afscherming, reflectie en overdrachtsdemping De gevels van de binnen het onderzoeksgebied aanwezige woningen en andere ‘objecten’ hebben een geluidreflecterende werking. Reflecties, lucht- en bodemdemping zijn volgens de in het Reken- en Meetvoorschrift aangegeven wijze doorgerekend. Wegdekverharding Voor alle onderzochte wegen ter hoogte van het plangebied is uitgegaan van conventionele asfaltverharding (Dicht AsfaltBeton DAB0/16). Kruispunten en rotondes Binnen het onderzoeksgebied zijn geen kruispunten aanwezig waarvoor conform de Wet geluidhinder een correctie moet worden toegepast. Eigenschappen spoorbaan De eigenschappen van de spoorbaan zijn ontleend aan het Akoestisch Spoorboekje (ASWIN2009. Voor de spoorbaan is uitgegaan van betonnen dwarsliggers en voegloos spoor. Langs de spoorbaan zijn, ter hoogte van het plangebied geen schermen aanwezig. Ter hoogte van het plangebied (tussen de Wickenburghselaan en de Jonkheer Ramweg) zijn onlangs raildempers aangebracht. Deze raildempers hebben een geluidsreducerende werking van circa 3 dB. In de berekeningsresultaten is hiermee rekening gehouden. Waarneempunten Op basis van de aangeleverde ondergronden d.d. 7 maart 2011 zijn de waarneempunten gesitueerd. De waarneempunten zijn gesitueerd op de nieuwe bebouwing. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de waarneemhoogtes 1,5; 4,5 en 7,5 m. Representatief voor respectievelijk de begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping van de woningen. Een overzicht van de waarneempunten is opgenomen in bijlage 2.
Pagina 7
4
Resultaten
4.1
Wegverkeerslawaai
Voor het wegverkeer zijn in drie wegen beschouwd. De enige formeel gezoneerde weg betreft de Schalkwijkseweg. De Jonkheer Ramweg en Spoorlaan zijn 30 km/h-wegen. Voor een goede ruimtelijke afweging zijn de geluidsbelastingen hiervan toch inzichtelijk gemaakt. 4.1.1 Schalkwijkseweg De geluidsbelastingen ten gevolge van de Schalkwijkseweg zijn weergegeven in tabel B3.1 van bijlage 3. De maximale berekende geluidsbelasting bedraagt 47 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee niet overschreden. Onderzoek naar aanvullende maatregelen is voor de Schalkwijkseweg dan ook niet noodzakelijk. Een impressie van de Schalkwijkseweg is weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1: Impressie Schalkwijkseweg
Pagina 8
4.1.2 Jonkheer Ramweg De geluidsbelastingen ten gevolge van de Jonkheer Ramweg zijn weergegeven in tabel B3.2 van bijlage 3. Voor de nieuwe bebouwing zijn relatief lage geluidsbelastingen berekend. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 42 dB. Aanvullend onderzoek ten gevolge van de Jonkheer Ramweg is dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 4.2: Impressie Jonkheer Ramweg
4.1.3 Spoorlaan De geluidsbelasting ten gevolge van de Spoorlaan is weergegeven in tabel B3.3 van bijlage 3. Ten gevolge van de Spoorlaan zijn lage geluidsbelastingen berekend die allemaal lager zijn dan 40 dB. Deze geluidsbelastingen zijn lager dan de voorkeursgrenswaarde.
Figuur 4.3: Impressie Spoorlaan
Pagina 9
4.2
Railverkeerslawaai
De spoorbaan tussen Utrecht en Geldermalsen loopt vlak langs het plangebied. Deze spoorbaan is dan ook van grote invloed op de geluidssituatie. De berekende geluidsbelastingen zijn weergegeven in tabel B4.1 van bijlage 4. Bij de rekenresultaten is rekening gehouden met de aanwezigheid van raildempers. Voor alle nieuwe bouwblokken wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 62 dB voor de meest oostelijke woonbebouwing in het plangebied. De voorkeursgrenswaarde wordt hiermee met 7 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt echter niet overschreden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij overschrijdingen aanvullend onderzoek noodzakelijk is naar de mogelijke geluidbeperkende maatregelen. Hierna is ingegaan op de mogelijke maatregelen om de geluidsbelastingen te reduceren. Bronmaatregelen Een mogelijke oplossing om de geluidsbelasting aan de bron te reduceren is het toepassen van raildempers. Deze zijn op het baanvak ter hoogte van het plangebied reeds toegepast. De raildempers hebben echter onvoldoende effect om voor de nieuwe bebouwing te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Overdrachtsmaatregelen Om voor alle nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen in de vorm van een geluidsscherm langs de spoorbaan. Een scherm met een hoogte van circa 1,0 m vlak langs de spoorbaan is noodzakelijk om voor alle nieuwe woningen te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Het geluidsscherm dient toegepast te worden over een lengte van circa 250 m. Mocht blijken dat maatregelen niet doelmatig of ruimtelijk niet inpasbaar zijn, kan een ontheffing worden aangevraagd voor het toestaan van hogere waarden.
4.3
Relatie met de binnenwaarde
Eerder is al aangegeven dat ten alle tijden voldaan moet worden aan de binnenwaarde conform het bouwbesluit. Van belang hierbij is de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit is de geluidsbelasting van alle bronnen samen zonder correcties. Daarbij zijn de bronnen van belang ten gevolge waarvan de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In voorliggende situatie gaat het hierbij alleen om het railverkeerslawaai.
Pagina 10
5
Conclusie
Tussen de Spoorlaan en de Jonkheer Ramweg te Schalwijk wordt woningbouw ontwikkeld op de kavel ‘Kool’. Deze woningbouw locatie ligt binnen de geluidszone van de Spoorbaan Utrecht - Geldermalsen. Ook het geluid ten gevolge van het wegverkeer is conform de Wet geluidhinder te worden beschouwd. Wegverkeerslawaai Ten gevolge van de Schalkwijkseweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Ook voor de overige 30 km/u wegen zijn geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde berekend. Nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is dan ook niet noodzakelijk. Railverkeerslawaai Ten gevolge van het railverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Met een maximale geluidsbelasting van 62 wordt de maximale ontheffingswaarde van 68 dB niet overschreden. Het spoor ter hoogte van het plangebied is uitgevoerd met Raildempers. Eventueel is het mogelijk om met een scherm langs de spoorbaan voor alle nieuwe woningen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer maatregelen onvoldoende doelmatig of niet reëel inpasbaar blijken, kan overgegaan worden tot het aanvragen van een hogere grenswaarde.
Bijlage 1: Onderzoeksgebied
Pagina B3-2
Bijlage 2: Overzicht waarneempunten
Figuur B2.1: Overzicht van de waarneempunten
Pagina B3-3
Bijlage 3: Resultaten wegverkeerslawaai Schalkwijkseweg waarneempunt 001_A 001_B 001_C 002_A 002_B 002_C 003_A 003_B 003_C 004_A 004_B 004_C 005_A 005_B 005_C 006_A 006_B 006_C 007_A 007_B 007_C 008_A 008_B 008_C 009_A 009_B 009_C 010_A 010_B 010_C 011_A 011_B 011_C 012_A 012_B 012_C 013_A 013_B 013_C 014_A 014_B 014_C 015_A 015_B 015_C 016_A 016_B 016_C 017_A 017_B 017_C 018_A 018_B 018_C 019_A 019_B 019_C 020_A
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 41 40 44 46 40 43 47 41 44 47 < 40 41 45 < 40 < 40 40 < 40 < 40 41 < 40 41 43 41 44 47 40 43 46 < 40 < 40 42 < 40 < 40 41 < 40 < 40 43 < 40 < 40 43 < 40 40 44 < 40 < 40 41 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 42 45 < 40
Pagina B3-4
waarneempunt 020_B 020_C 021_A 021_B 021_C 022_A 022_B 022_C 023_A 023_B 023_C 024_A 024_B 024_C 025_A 025_B 025_C 026_A 026_B 026_C 027_A 027_B 027_C 028_A 028_B 028_C 029_A 029_B 029_C 030_A 030_B 030_C
waarneemhoogte (m) 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) 41 45 < 40 42 46 < 40 < 40 44 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 41 < 40 42 45 < 40 < 40 43 < 40 < 40 41 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 41 < 40 < 40 42
Tabel B3.1: Geluidsbelastingen ten gevolge van de Schalkwijkseweg, inclusief correcties conform artikel 110g van de Wet geluidhinder
Jonkheer Ramweg waarneempunt 001_A 001_B 001_C 002_A 002_B 002_C 003_A 003_B 003_C 004_A 004_B 004_C 005_A 005_B 005_C 006_A 006_B 006_C 007_A 007_B 007_C
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40
Pagina B3-5
waarneempunt 008_A 008_B 008_C 009_A 009_B 009_C 010_A 010_B 010_C 011_A 011_B 011_C 012_A 012_B 012_C 013_A 013_B 013_C 014_A 014_B 014_C 015_A 015_B 015_C 016_A 016_B 016_C 017_A 017_B 017_C 018_A 018_B 018_C 019_A 019_B 019_C 020_A 020_B 020_C 021_A 021_B 021_C 022_A 022_B 022_C 023_A 023_B 023_C 024_A 024_B 024_C 025_A 025_B 025_C 026_A 026_B 026_C 027_A 027_B 027_C 028_A 028_B 028_C 029_A
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 40 40 40 42 42 < 40
Pagina B3-6
waarneempunt 029_B 029_C 030_A 030_B 030_C
waarneemhoogte (m) 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 < 40 < 40 < 40
Tabel B3.2: Geluidsbelastingen ten gevolge van de Jonkheer Ramweg, inclusief correcties conform artikel 110g van de Wet geluidhinder
Spoorlaan waarneempunt 001_A 001_B 001_C 002_A 002_B 002_C 003_A 003_B 003_C 004_A 004_B 004_C 005_A 005_B 005_C 006_A 006_B 006_C 007_A 007_B 007_C 008_A 008_B 008_C 009_A 009_B 009_C 010_A 010_B 010_C 011_A 011_B 011_C 012_A 012_B 012_C 013_A 013_B 013_C 014_A 014_B 014_C 015_A 015_B 015_C 016_A 016_B 016_C 017_A
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40
Pagina B3-7
waarneempunt 017_B 017_C 018_A 018_B 018_C 019_A 019_B 019_C 020_A 020_B 020_C 021_A 021_B 021_C 022_A 022_B 022_C 023_A 023_B 023_C 024_A 024_B 024_C 025_A 025_B 025_C 026_A 026_B 026_C 027_A 027_B 027_C 028_A 028_B 028_C 029_A 029_B 029_C 030_A 030_B 030_C
waarneemhoogte (m) 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40 < 40
Tabel B3.3: Geluidsbelastingen ten gevolge van de Spoorlaan, inclusief correcties conform artikel 110g van de Wet geluidhinder
Bijlage 4: Resultaten railverkeerslawaai waarneempunt 001_A 001_B 001_C 002_A 002_B 002_C 003_A 003_B 003_C 004_A 004_B 004_C 005_A 005_B 005_C 006_A 006_B 006_C 007_A 007_B 007_C 008_A 008_B 008_C 009_A 009_B 009_C 010_A 010_B 010_C 011_A 011_B 011_C 012_A 012_B 012_C 013_A 013_B 013_C 014_A 014_B 014_C 015_A 015_B 015_C 016_A 016_B 016_C 017_A 017_B 017_C 018_A 018_B 018_C 019_A 019_B 019_C 020_A 020_B 020_C
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) 52 54 55 58 60 61 59 61 62 59 60 61 58 59 60 52 53 55 53 54 56 54 55 56 59 60 61 58 60 61 53 56 57 52 54 55 54 56 57 55 57 58 55 57 58 53 55 56 46 48 51 50 51 53 55 58 59 55 59 60
waarneempunt 021_A 021_B 021_C 022_A 022_B 022_C 023_A 023_B 023_C 024_A 024_B 024_C 025_A 025_B 025_C 026_A 026_B 026_C 027_A 027_B 027_C 028_A 028_B 028_C 029_A 029_B 029_C 030_A 030_B 030_C
waarneemhoogte (m) 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5 1,5 4,5 7,5
geluidsbelasting (dB) 57 60 61 56 58 59 40 44 50 51 53 55 57 59 60 55 57 58 54 56 57 38 41 48 50 52 55 53 55 56
Tabel B4.1: Geluidsbelastingen ten gevolge van de Spoorlijn (traject 729)
Gemeente Houten
Afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving T.a.v. de heer L. van der Meer Postbus 30 3990 DA Houten
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 E
[email protected] www.dhv.nl
Amersfoort, 15 augustus 2011
uw kenmerk ons kenmerk dossier project betreft behandeld door telefoon, e-mail
: : : : : : :
BA6603 Nieuwe berekening Schalwijk Memo uitgangspunten en resultaten risicoberekeningen Anita van Blanken (06) 5021 3396,
[email protected]
Geachte heer Van der Meer, Hierbij ontvangt u de uitgangspunten en resultaten van de risicoberekeningen die zijn uitgevoerd voor een nieuw bestemmingsplan, aan de Jhr Ramweg 30 in Schalkwijk (circa 100 meter van het spoor). Hier wordt de realisatie van 15 woningen mogelijk. Het gaat om het gebied in het volgende plaatje:
DHV B.V. is onderdeel van de DHV Groep, een advies- en ingenieursbureau dat wereldwijd actief is en kantoren heeft in Europa, Afrika, Azië en Noord-Amerika. Het hoofdkantoor is gevestigd in Nederland. Kamer van Koophandel Gooi- en Eemland nr. 31034767. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
Uitgangspunten Er is uitgegaan van de berekeningen zoals gerapporteerd in “Externe veiligheid bestemmingsplan De Groes, Schalkwijk” van februari 2010 (DHV-rapport MD-MV20100168). Alleen de wijzigingen in de berekeningen ten opzichte van de eerdere berekeningen zijn weergegeven. Hieronder is het in het rekenprogramma ingetekende vlak met 15 woningen weergegeven. De ligging van vlak V20 is aangepast, omdat deze anders overlapt met de nieuwbouw. Het aantal aanwezigen in V20 is gelijk gehouden:
Voor de nieuwbouw is uitgegaan van 18 aanwezigen overdag en 36 aanwezigen ’s nachts (2,4 personen per woningen, waarvan 50% overdag aanwezig en 100% ’s nachts).
15 augustus 2011 -2-
Resultaten Met huidig transport:
-9
Maximaal 0,001 maal de oriëntatiewaarde bij een frequentie van 4,4 * 10 en 41 slachtoffers, maximaal 60 -9 slachtoffers bij een frequentie van 1,1 * 10 en een maximale frequentie van 2,7 * 10-8 bij 11 slachtoffers. Met prognoses:
-8
Maximaal 0,007 maal de oriëntatiewaarde bij een frequentie van 1,4 * 10 en 71 slachtoffers, maximaal 189 -9 slachtoffers bij een frequentie van 1,2 * 10 en een maximale frequentie van 4,0 * 10-8 bij 11 slachtoffers.
15 augustus 2011 -3-
Situatie De huidige populatie met de huidige transportcijfers De toekomstige populatie (met vorig plan) met huidige transportcijfers De toekomstige populatie (met vorig plan en nieuw plan) met huidige transportcijfers De huidige populatie met de toekomstige transportcijfers De toekomstige populatie (met vorig plan) met de toekomstige transportcijfers De toekomstige populatie (met vorig plan en nieuw plan) met de toekomstige transportcijfers
Maximaal Groepsrisico ten opzichte van oriëntatiewaarde 0,001 0,001 0,001 0,005 0,006 0,007
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met mevrouw Anita van Blanken, telefoonnummer 06 – 5021 3396. Met vriendelijke groet, DHV B.V.
Ing. J. van Middelaar Manager Externe en Integrale Veiligheid
15 augustus 2011 -4-
Natuurtoets Herinrichting Transportbedrijf Kool te Schalkwijk rev. 01 15 juli 2009
Auteur Ir. L. Koks
Opdrachtgever Mw. E. Hollander Schalkwijk
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Inhoud
Blz.
1 1.1 1.2 1.3
Aanleiding Wettelijk kader Doel onderzoek Werkwijze
2 2 2 2
2 2.1 2.2
Resultaten Bureaustudie Terreinbezoek
4 4 4
2.2.1
Beschrijving planlocatie
4
2.2.2
Biotopen plangebied
5
2.2.3 2.3
Beschermde soorten plangebied Conclusie natuurwaarden
7 8
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Toetsing effecten planontwikkeling Voorgenomen ingreep Effecten en consequenties beschermde soorten Ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet Mitigerende maatregelen
9 9 9 9 10
4 4.1 4.2 4.3
Conclusie en aanbevelingen Conclusies natuurtoets Aanbevelingen Tot slot
11 11 11 11
5
Verantwoording
12
BIJLAGE 1: Wettelijk kader
blad 1 van 17
juli 2009, rev 01
1
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Aanleiding De (toekomstige) eigenaren van het terrein van transportbedrijf Kool te Schalkwijk zijn voornemens over te gaan tot herinrichting van de bedrijfslocatie. Deze locatie aan de Jhr. Ramweg in Schalkwijk is op dit moment in gebruik als opstelplaats voor vrachtwagens, deels in de open lucht deels in een loods. Bij de herinrichting zal de bedrijfslocatie worden omgevormd naar woningbouw. Vooruitlopend op de herinrichting dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. In het kader van deze bestemmingswijziging vormt onderzoek naar beschermde natuurwaarden een noodzakelijk onderdeel van de procedure. Voorliggend rapport geeft een beschrijving van de aanwezige natuurwaarden en de consequenties voor de voorgenomen planontwikkeling.
1.1
Wettelijk kader Vanuit de Flora- en faunawet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan in een vroegtijdig stadium rekening worden gehouden met deze waarden. Indien schade aan beschermde soorten niet kan worden voorkómen, moet wellicht een ontheffing worden aangevraagd voor overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Voor algemeen voorkomende soorten is geen ontheffing nodig; voor zeldzame of bedreigde soorten (‘strikt beschermde soorten’) is in veel gevallen wel een ontheffing nodig. Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader wordt verwezen naar Bijlage 1.
1.2
Doel onderzoek In de vorm van een 'natuurtoets' wordt onderzocht of in het plangebied beschermde natuurwaarden in het geding zijn. Het doel van voorliggende toetsing is het opsporen van eventuele strijdigheden van de voorgenomen ingreep/ontwikkeling met de huidige Flora- en faunawet en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet voor aanvang van de werkzaamheden noodzakelijk is.
1.3
Werkwijze Om bovenstaand doel te bereiken zijn de volgende werkstappen doorlopen: 1. Bureaustudie: verzamelen bestaande gegevens m.b.t. verspreiding van (strikt) beschermde soorten in en nabij de locatie (o.a. raadpleging Natuurloket);
blad 2 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
2.
3.
4.
5.
blad 3 van 17
Terreinbezoek aan het plangebied: biotoopkartering (bepaling aanwezigheid biotopen van (strikt) beschermde soorten, inschatting actuele (strikt) beschermde natuurwaarden planlocatie en directe omgeving); Opstellen van een effectbeschrijving op basis van de gegevens (uit de bureaustudie en het terreinbezoek). Hierbij wordt met name aandacht besteed aan eventueel voorkomende strikt beschermde planten- en diersoorten (soorten tabel 3 Flora- en faunawet). Formuleren van een conclusie omtrent de haalbaarheid en eventuele randvoorwaarden waaronder de voorgenomen projecten kunnen worden gerealiseerd. Alsmede formuleren van een conclusie of een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk is, en de noodzaak van aanvullend onderzoek. Formuleren van aanbevelingen voor tijdens de uitvoering en hoe om te gaan met de algemene zorgplicht voor beschermde soorten op het werkterrein.
juli 2009, rev 01
2 2.1
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Resultaten Bureaustudie Beschermde soorten Gegevens Natuurloket Bij het Natuurloket zijn gegevens over aanwezigheid van beschermde soorten geregistreerd op kilometerhok-niveau. De gegevens van het Natuurloket geven aan dat in het gebied in de directe omgeving weinig gegevens bekend zijn van aanwezige beschermde soorten. De meeste soortgroepen zijn matig onderzocht en er worden geen strikt beschermde soorten gemeld (www.natuurloket.nl). Beschermde gebieden en Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich geen gebieden die deel uitmaken van de EHS.
2.2
Terreinbezoek De projectlocatie is in het kader van de natuurtoets bezocht in mei 2009. Op 9 mei 2009 en 27 juni 2009 zijn in de avonduren aanvullende inspecties uitgevoerd in verband met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Onderstaand is kort aangegeven wat de bevindingen van het terreinbezoek zijn voor wat betreft de aanwezige biotopen en verwachte beschermde soorten.
2.2.1
Beschrijving planlocatie Aard en ligging Het plangebied betreft een parkeerplaats met loodsen voor het opstellen en stallen van vrachtwagens, en aansluitend een kleine boomgaard en moestuin. De moestuin blijft bewaard en wordt verder niet meegenomen in de toetsing.
blad 4 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
De locatie maakt deel uit van een langgerekte reeks van woningen en bedrijven langs de Jhr. Ramweg. De omgeving bestaat daarmee uit bebouwing, verharding en dorpsgroen op de verschillende bedrijven en woonpercelen. Noordelijk van het bedrijf ligt een perceel laagstamfruit, en oostelijkeen bosschage.
Verhard terrein
2.2.2
Biotopen plangebied Voor de natuurtoets is vooral de aanwezigheid van biotopen van belang die leefgebied kunnen vormen van beschermde soorten. De biotopen op en nabij het transportbedrijf betreffen ‘bebouwing’ en de kleine boomgaard. De overige delen van het plangebied, namelijk toegangsweg en parkeerplaats, worden niet aangemerkt als biotoop omdat er geen beschermde soorten worden verwacht. Bebouwing Bebouwing kan in theorie dienen als verblijfplaats voor vleermuizen of nestlocatie van broedvogels. De meeste van de aanwezige bebouwing
blad 5 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
betreft moderne loodsen en zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
Loods Naast de kleine boomgaard bevinden zich enkele kleinere bouwelementen die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.
Kleine gebouwtjes. Begroeiing De aanwezige begroeiing bestaat uit een kleine boomgaard met gras- en struweelbegroeiing. De planlocatie wordt begrensd door een te handhaven beukenhaag. De begroeiing vormt geschikt leefgebied voor vogels, kleine zoogdieren en amfibieën.
blad 6 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Te handhaven beukenhaag op de terreingrens Water Aan de rand van het perceel komen enkele sloten voor. Deze vormen mogelijk leefgebied als voortplantingswater voor amfibieën. De boomgaard kan deel uitmaken van het leefgebied van amfibieën in de vorm van landbiotoop en overwinteringsgebied.
2.2.3
Beschermde soorten plangebied Bebouwing De aanwezige loodsen vormen geen geschikt leefgebied voor vleermuizen. Ook andere soorten kleine zoogdieren en broedvogels worden er niet verwacht. De kleine bebouwing nabij de boomgaard is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Toch worden er geen vleermuizen verwacht, gezien de geringe hoogte van de potentiële invliegopeningen. Om hier definitief uitsluitsel over te verkrijgen is tweemaal een inspectie uitgevoerd bij gunstige weersomstandigheden voor het uitvliegen van vleermuizen. De inspecties zijn uitgevoerd op de volgende dagen en bij de aangegeven omstandigheden: - 9 mei 2009, 20.45 uur - 22 uur, bewolkt, droog, windstil, 16 graden celsius - 27 juni 2009, 22 uur - 23 uur, bewolkt, droog, zwakke wind, 20 graden celsius Tijdens deze inspecties is gekeken naar uitvliegende vleermuizen uit de gebouwen, en vleermuizen die zich specifiek rond deze gebouwen ophielden. Bij de beide inspecties zijn geen vleermuizen waargenomen.
blad 7 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
In de kleine bebouwing nabij de boomgaard worden muizen en spitsmuizen verwacht. Van deze soortgroepen worden geen strikt beschermde soorten verwacht, omdat het biotopen betreft van algemene soorten, die ongeschikt zijn voor de enkele strikt beschermde soorten. Begroeiing De begroeiing van de kleine boomgaard, inclusief gras en struweel, vormt leefgebied van vogels, kleine zoogdieren en amfibieën. Van de vogels worden broedgevallen verwacht van algemene tuinvogels zoals merel, roodborst, winterkoning, heggemus, mezen, en zanglijster. Deze soorten maken jaarlijks nieuwe nesten; er zijn op het terrein geen beschermde overjarige nesten in bijvoorbeeld boomholten aanwezig. De boomgaard zal incidenteel worden gebruikt als foerageergebied door vogels die in het verderop gelegen bosje zitten en er naar verwachting broeden. De boomgaard vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied van de vogels in dat bosje. De begroeiing van de boomgaard en eventuele overhoekjes, opslag van bouwmaterialen en dergelijke, kunnen door amfibieën worden gebruikt als deel van het landbiotoop in de zomer (na de voortplanting) of als plek voor overwintering. Er worden slechts algemene amfibiesoorten verwacht, zoals groene kikker en gewone pad. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht gezien het intensieve gebruik van de planlocatie en de directe omgeving.
2.3
Conclusie natuurwaarden De huidige natuurwaarden in de vorm van beschermde soorten zijn geconcentreerd in het begroeide gedeelte rondom de boomgaard. In de begroeiing worden weliswaar beschermde soorten verwacht van de soortgroepen vogels, kleine zoogdieren en amfibieën, maar deze behoren tot de groep van algemeen voorkomende soorten, met het laagste beschermingsregime. De aanwezige bebouwing in de moestuin zou mogelijk gebruikt kunnen worden als verblijfplaats door vleermuizen. De verwachting is echter laag, gezien de geringe hoogte van de bebouwing en de aard van de potentiële invlieggaten. Tijdens aanvullende inspecties op 9 mei 2009 en 27 juni 2009 is bevestigd dat de gebouwen geen functie hebben als verblijfplaats voor vleermuizen.
blad 8 van 17
juli 2009, rev 01
3 3.1
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Toetsing effecten planontwikkeling Voorgenomen ingreep De voorgenomen ingreep betreft de inrichting van het plangebied met woonhuizen en tuinen en bijbehorende voorzieningen. Bij de inrichting als woongebied zal naar verwachting de volledige inrichting van het transportbedrijf worden verwijderd, ter vervanging van de nieuwe woonbestemming. De beukenhaag en aangrenzende moestuin blijven in de nieuwe plannen gehandhaafd.
3.2
Effecten en consequenties beschermde soorten De effecten van de nieuwe planontwikkeling op de aanwezige beschermde soorten bestaat eruit dat geschikt leefgebied voor enkele soorten verdwijnt. De kleine boomgaard zal als geschikt leefgebied voor vogels, kleine zoogdieren en amfibieën verdwijnen. In de nieuwe woonbestemming zal ook een deel als tuin worden ingericht, welke een vervanging kan zijn voor het nu aanwezige leefgebied. Er is geen wettelijke verplichting om het verdwijnen van leefgebied van algemene soorten te vervangen door geschikt nieuw leefgebied. Om het onbedoeld doden van amfibieën te voorkomen is het raadzaam om eventuele werkzaamheden aan het landbiotoop en waterbiotoop uit te voeren onder ecologische begeleiding. Daarbij wordt het plangebied door een ecoloog gecontroleerd op de aanwezigheid van amfibieën. Indien amfibieën worden aangetroffen, kunnen deze eenvoudig worden opgepakt en verplaatst naar geschikt biotoop in de omgeving.
3.3
Ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet De te verwachten beschermde soorten betreffen alleen enkele algemene soorten (soorten van tabel 1 van Flora- en faunawet; zie bijlage 1). Voor deze soorten geldt sinds het van kracht worden van het vrijstellingsbesluit bij artikel 75 Flora- en faunawet, een vrijstelling voor het overtreden van verbodsbepalingen van Flora- en faunawet zoals het verstoren of onopzettelijk doden van dieren of vernietigen van holen of verblijfplaatsen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor uitvoering van de werkzaamheden hoeft derhalve geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
blad 9 van 17
juli 2009, rev 01
3.4
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Mitigerende maatregelen Zoals beschreven in § 3.2 kunnen door de voorgenomen ingreep effecten optreden op enkele beschermde soorten, te weten enkele algemene kleine zoogdieren en mogelijk locaal algemene broedvogels. Deze effecten kunnen worden beperkt of worden voorkómen door onderstaande maatregelen in acht te nemen.
Verwijderen van begroeiing Rooien van begroeiing (inclusief afvoer hout- en snoeimateriaal en strooisel) buiten het broedseizoen. Waterpartijen Uitvoering van werkzaamheden na juni (en vóór maart) in verband met voortplantingsperiode amfibieën.
blad 10 van 17
juli 2009, rev 01
4 4.1
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Conclusie en aanbevelingen Conclusies natuurtoets De algemene conclusie luidt dat zich op de planlocatie geen beschermde soorten bevinden die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.2
Aanbevelingen De volgende aanbevelingen worden gedaan voor het vervolgtraject: Plannen van de uitvoering van de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels. Ecologische begeleiding van de werkzaamheden om het onbedoeld doden van amfibieën of egels te voorkomen. Ecologische begeleiding bestaat uit het vooraf inspecteren van de locaties waar gewerkt wordt op aanwezigheid van de genoemde dieren. Uitvoering van werkzaamheden aan waterpartijen na juni (en vóór maart) in verband met voortplantingsperiode amfibieën.
4.3
Tot slot Voor eventuele vragen naar aanleiding van de natuurtoets kan contact worden opgenomen met de heer ir. L. Koks (06 205 44 939).
blad 11 van 17
juli 2009, rev 01
5
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Verantwoording De voorliggende natuurtoets is uitgevoerd door de heer L. Koks, werkzaam als adviseur ecologie bij Advies- en ingenieursbureau Oranjewoud B.V. te Oosterhout. De heer Koks is als adviseur ecologie sinds 2002 intensief betrokken bij advisering op het gebied van uiteenlopende projecten in relatie tot natuurwetgeving, in het bijzonder de toepassing van de Flora- en faunawet. Hij heeft reeds vele onderzoeken uitgevoerd, gerapporteerd en zonodig ontheffingsaanvragen verzorgd. Het onderzoek is op persoonlijke titel uitgevoerd, onder gebruikmaking van de beroepsmatig verkregen kennis en inzichten.
blad 12 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Bijlage 1: Wettelijk Kader Hieronder volgt een algemene beschrijving van de Natuurwetgeving, gevolgd door betreffende onderdelen van de wetgeving.
De Nederlandse natuurwetgeving De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied (voorheen Speciale Beschermings Zones (SBZ's) opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze wet omvat ook de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000-gebieden welke zijn vermeld in bijlage IV. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. Conform deze wet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit de kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet (zie paragraaf 2.2 van het voorgaande rapport).
Flora- en faunawet Onder de werking van de Flora- en faunawet vallen circa 1.000 dier- en plantensoorten. Alle inheemse zoogdieren (m.u.v. de huismuis en zwarte en bruine rat), vogels, amfibieën en reptielen zijn beschermd. Tevens hebben een aantal soorten planten, vissen, insecten en ongewervelden een beschermde status. Voor de in het wild voorkomende planten en dieren geldt de algemene zorgplicht (art. 2). Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantensoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplanting- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord.
blad 13 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. De verbodsbepalingen van de wet staan genoemd in onderstaand kader.
blad 14 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog op bovenstaande doelen opsporen van dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. Op 23 februari 2005 is de Algemene Maatregel van Bestuur m.b.t. artikel 75 van de Flora- en faunwet1 in werking getreden. Middels deze AMvB wordt onder bepaalde voorwaarden een algemene vrijstelling geregeld van de ontheffingsplicht van de Flora- en faunawet. Deze vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig gebruik en bestendig beheer en onderhoud en voor bepaalde (algemeen voorkomende) soorten. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af het de dier- of plantensoorten die voorkomen in het plangebied. In de AMvB worden hiertoe verschillende beschermingsregimes onderscheiden.
Soorten van tabel 1 – algemene soorten – lichtste beschermingsregime
AMvB: Voor deze soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de ontheffingsplicht. Voor deze soorten is derhalve geen ontheffing nodig. Wel geldt ten aanzien van deze soorten de zorgplicht, die eveneens van de Floraen faunawet uitgaat. Soorten die vallen onder de vrijstelling betreft onder andere algemene zoogdiersoorten, zoals algemene muizen- en spitsmuizen, de Egel, Konijn en Mol, Ree en Vos; , algemene amfibieënsoorten, waaronder de Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander en plantensoorten als Grasklokje en Gewone dotterbloem.
1. Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijzigingen van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen.
blad 15 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
Soorten van tabel 2 – overige soorten – middelste beschermingsregime AMvB:
Voor soorten van tabel 2 van de AMvB is bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, indien gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontbreekt zo’n gedragscode, dan dient ontheffing aangevraagd te worden, welke wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’(lichte toets). Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 2 de algemene zorgplicht.
Soorten van tabel 3 – genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in
bijlage 1 van de AMvB – zwaarste beschermingsregime AMvB. Voor soorten van tabel 3 geldt het zwaarste beschermingsregime en is bij ruimtelijke ontwikkelingen geen vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, ook niet met een gedragscode. Voor deze soorten dient een ontheffing aangevraagd te worden, welke aan drie criteria wordt getoetst (zware toets): er is sprake van een in of bij wet genoemd belang, er is geen alternatief en ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’. Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 3 de algemene zorgplicht. Tot dit beschermingsregime horen o.a. alle vleermuissoorten, de Das, verschillende amfibieënsoorten waaronder Rugstreeppad en Kamsalamander en vissoorten waaronder Grote modderkruiper Vogels Vogels zijn niet opgenomen in tabel 1 t/m 3; alle vogels zijn in Nederland gelijk beschermd. T.a.v. vogels geldt, dat werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord verboden zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling wanneer gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Ontbreekt zo’n gedragscode dan dient formeel een ontheffing te worden aangevraagd. Voor broedvogels wordt echter geen ontheffing verleend waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat broedvogels niet verstoord mogen worden tijdens het kwetsbare broedseizoen; dit mede in het kader van de algemene zorgplicht die ook voor vogels geldt.
Zorgplicht Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen moet nemen om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de
blad 16 van 17
juli 2009, rev 01
Natuurtoets Herinrichting transportbedrijf Kool te Schalkwijk
periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en diersoorten als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een locatie in die periode bouwrijp wordt gemaakt, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren of amfibieën die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Ecologische begeleiding kan hierin voorzien.
blad 17 van 17
Voorontwerpbestemmingsplan De Griend Nota vooroverleg en inspraak Hoofdstuk 1: Reacties artikel 3.1.1 Bro Hoofdstuk 2: Lijst ambtelijke wijzigingen
Inleiding Deze nota bevat de gemeentelijke reactie op de reacties uit het wettelijke vooroverleg die in het kader van het bestemmingsplan De Griend zijn binnengekomen. Er zijn geen reacties uit de inspraak naar voren gekomen. Alle reacties zijn samengevat en voorzien van commentaar. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding zijn omwonenden en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun mening over het voorontwerp kenbaar te maken. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe ter inzage gelegen van donderdag 9 juni april tot en met woensdag 6 juli 2011. Gedurende deze periode was het mogelijk een mondelinge of schriftelijke reactie in te dienen. Op maandag 20 juni is er van 19.30 tot 21.00 uur een inloopavond georganiseerd in het Lucashuis aan de Jonkheer Ramweg 17 te Schalkwijk. Tijdens de avond werd er ook door de initiatiefnemer bij persoon van dhr. J. van der Gun informatie verstrekt over de te bouwen sociale koopwoningen. De avond was redelijk druk bezocht, er werden vragen gesteld, maar er zijn geen reacties ingediend. Ook via de post zijn er geen inspraakreacties ingediend. Uitsluitend de reacties die zijn binnengekomen in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg worden daarom in deze nota samengevat en beantwoord. Bij elke gemeentelijke reactie is aangegeven in welke mate de opmerkingen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Per e-mail is aan de instanties verzocht om een reactie te sturen. Daarbij is aangegeven dat wanneer er voor 23 juli 2011 geen reactie was ontvangen, aangenomen zou worden dat de betreffende instantie geen reactie had. Daarnaast is er in het tweede hoofdstuk een aantal ambtelijke wijzigingen opgenomen. Dit zijn wijzigingen en aanvullingen in het bestemmingsplan die in de voorontwerpfase niet bekend waren, maar wel in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.
2
2. Reacties artikel 3.1.1 Bro Aan de volgende instanties/ bedrijven is om een reactie gevraag in het kader van het vooroverleg: 1. VRU Utrecht, District Binnensticht Lekstroom 2. VROM- Inspectie 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 4. Provincie Utrecht, Afdeling Ruimte en Groen 5. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 6. Gasunie, District West 7. Bestuur Regio Utrecht 8. Monumentencommissie Gemeente Houten
Artikel 3.1.1 reactie 1. VRU Utrecht, District Binnensticht Lekstroom,
[email protected] &
[email protected] Geen op- of aanmerkingen. 2. VROM- Inspectie,
[email protected] Externe veiligheid spoorlijn Nabij het plan loopt een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de toelichting komt naar voren dat uit een onderzoek blijkt dat de plaatsgeboden risicocontour op de spoorlijn ligt en het groepsrisico door het nieuwe plan niet noemenswaardig toeneemt. Verzocht wordt om dit onderzoek bij het ontwerpbestemmingsplan te voegen. Buisleidingen De algemene tekst over buisleidingen in de toelichting aanpassen aan de hand van meest recente ontwikkelingen. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht. Geluid Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale railverkeerswaarde wordt overschreiden door de spoorlijn Utrecht – Den Bosch. Ook na het nemen van maatregelen is het doorlopen van een hogerewaarde-procedure noodzakelijk. Het besluit daartoe dient tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te liggen. Tevens wordt verzocht het akoestisch onderzoek toe te voegen aan het ontwerpbestemmingsplan. 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed,
[email protected] Geen op- of aanmerkingen. 4. Provincie Utrecht, Afdeling Ruimte en Groen,
[email protected] Er is geen strijdigheid met provinciale belangen zoals vermeld in de Beleidslijn nieuwe Wro. Wel wordt er een klein voorbehoud gemaakt ten aanzien van het aspect archeologie. Verzocht wordt om een gedegen archeologisch bureauonderzoek te laten uitvoeren en de
Gemeentelijke reactie en eventuele aanpassing
Het onderzoek wordt toegevoegd aan het ontwerpbestemmingsplan.
De toelichting wordt op dit punt gewijzigd.
Het besluit zal tegelijkertijd ter inzage gelegd worden. Daarnaast zal het onderzoek worden toegevoegd aan het ontwerpbestemmingsplan.
Op 05-08-2011 is per e-mail aan de provincie het standpunt van de gemeentelijk archeoloog (B. Peeters) verzonden. Hierin wordt aangegeven dat uitgebreid gekeken is naar de archeologische waarden in het plangebied. De hele onderzoeksgeschiedenis van het gebied is
3
conclusies hiervan te verwerken in het bestemmingsplan.
meegenomen, er is gekeken naar de omgeving van het plangebied (AMK terreinen) en er zijn bekende verstoringen binnen het plangebied meegenomen. Er is daarbij geconstateerd dat er onvoldoende aanleiding is om hier aanvullend archeologisch bureauonderzoek te doen, want het gebied is reeds door middel van bureauonderzoek onderzocht in 1986, 2004, 2006 en 2006/2007. Geen van deze onderzoeken heeft aanleiding gegeven om aan het plangebied een archeologische status toe te kennen, of om te veronderstellen dat de begrenzingen van de nabij liggende AMKterreinen onjuist zijn. Vanuit fysisch-geografische motieven is er in het gebied geen reden om aan te nemen dat er een hoge indicatie op archeologie bestaat. Archeologisch vooronderzoek dient alleen daar te worden uitgevoerd, waar duidelijk aanleiding is om te veronderstellen dat er zich archeologische resten in de bodem (kunnen) bevinden. Het bovenstaande standpunt van de gemeente is in lijn met het in 2007 vastgestelde beleidsplan, waar de provincie geen zienswijze op heeft ingediend. Op 18-08-2011 is er overleg contact geweest tussen de gemeentelijk archeoloog en mevr. Ivonne De Jong-Lempke van de provincie Utrecht. Hierin is afgesproken de toelichting te wijzigen conform de opmerkingen in de e-mail van 05-08-2011. Daarmee is voor de provincie voldoende aangetoond dat aanvullend onderzoek hier niet nodig is.
5. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,
[email protected] Er wordt positief geadviseerd op het plan. Het voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het standstill beginsel. Het plan is voorbesproken met de gemeente. De resultaten uit dit eerdere overleg zijn op een goede wijze verwoord in het bestemmingsplan. Er zijn dan ook geen opmerkingen op de toelichting, regels en plankaart. 6. Gasunie, District West,
[email protected] Het plan valt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de Gasunie. Deze leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling. 7. Bestuur Regio Utrecht,
[email protected] Geen op- of aanmerkingen. 8. Monumentencommissie Gemeente Houten,
[email protected] Geen op- of aanmerkingen.
Ter kennisgeving aangenomen.
Ter kennisgeving aangenomen.
4
Hoofdstuk 2: lijst ambtelijke wijzigingen -
-
-
Het toevoegen van de volgende onderzoeken, inclusief beschrijving hiervan in toelichting: • Onderzoek Externe veiligheid Spoorlijn, nl. memo 15 augustus 2011 behorende bij onderzoek Externe Veiligheid, de Groes, Schalkwijk – C9482-01-001 Toevoegen paragraaf duurzaamheid. Hierin wordt uitgelegd hoe er bij de planontwikkeling uitvoering wordt gegeven aan de eisen van duurzaamheid. Toevoegen handhavingsparagraaf. Toevoegen stuk welstand/beeldkwaliteit onder 3.3: gemeentelijk beleid. Besloten is om de welstandsnota te vervangen door een excessenregeling. Het welstandstoezicht is hiermee tot een minimaal niveau teruggebracht in het kader van deregulering. Er wordt geen beeldkwaliteitsplan bij dit bestemmingsplan opgesteld, vanwege de schaal en de locatie van de ontwikkeling. Aanpassen van verbeelding aan de hand van de laatste bouwplannen conform anterieure overeenkomst.
Algemeen: - Toevoegen .css bestand voor huisstijl op ruimtelijkeplannen.nl. Hierdoor krijgt het plan op www.ruimtelijkeplannen.nl een “Houtense” uitstraling - Op analoge verbeelding bij plangebied de Groes vervangen door de Griend - Wijzigen bestemmingsplanboekjes naar huisstijl met nieuw voorblad - Redactionele aanpassingen en verduidelijkingen in toelichting en regels.
5
Regels
De Griend Gemeente Houten
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0321.0190BPDEGRIEND-ONTW
Datum: Contactpersoon Buro SRO:
Buro SRO
Kenmerk Buro SRO:
SR110053
Opdrachtgever:
Gemeente Houten
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
Inhoudsopgave 1 Inleidende regels ..................................................................................................................................... 4 Artikel 1 Begrippen ................................................................................................................................................... 4 Artikel 2 Wijze van meten ......................................................................................................................................... 8
2 Bestemmingsregels................................................................................................................................. 9 Artikel 3 Groen .......................................................................................................................................................... 9 Artikel 4 Maatschappelijk........................................................................................................................................ 10 Artikel 5 Tuin – Voortuin ......................................................................................................................................... 12 Artikel 6 Verkeer – wegverkeer ............................................................................................................................... 13 Artikel 7 Water ........................................................................................................................................................ 14 Artikel 8 Wonen – Aaneengebouwd ....................................................................................................................... 15 Artikel 9 Wonen – Twee-aaneen ............................................................................................................................. 17 Artikel 10 Wonen – Vrijstaand ................................................................................................................................ 19
3 Algemene regels .................................................................................................................................... 21 Artikel 11 Anti-dubbeltelregel ................................................................................................................................. 21 Artikel 12 Algemene bouwregels ............................................................................................................................ 21 Artikel 13 Algemene gebruiksregels ........................................................................................................................ 21 Artikel 14 Algemene afwijkingsregels ..................................................................................................................... 22
4 Overgangs- en slotregels ....................................................................................................................... 23 Artikel 15 Overgangsrecht....................................................................................................................................... 23 Artikel 16 Slotregel .................................................................................................................................................. 23
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen het plan: bestemmingsplan „De Griend ‟ van de Gemeente Houten . bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0190BPDEGRIENDONTW met de bijbehorende regels en bijlagen. Verbeelding: de verbeelding van het Bestemmingsplan 'De Griend ' van de Gemeente Houten bestaande uit de verbeelding met nummer NL.IMRO.0321.0190BPDEGRIEND-ONTW aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. aaneengebouwd: bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd. additionele voorzieningen gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren; bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. beroepen en bedrijven aan huis: beroep of bedrijf, waarop de Wet Milieubeheer niet van toepassing is, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van en detailhandelsvestiging, horecabedrijf, escortbedrijf, seksinrichting of sekswinkel. Onder “in overwegende mate” wordt verstaan: maximaal 1/3 van het vloeroppervlak tot een absoluut maximum van 100 m2 bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk;
bijgebouw: een bijgebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. carport: een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt. functie: doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. halfvrijstaande bebouwing bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in: a.
b.
geschakeld(e bebouwing) bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen die door middel van een bijgebouw zijn geschakeld aan een ander halfvrijstaand hoofdgebouw, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd. twee-aaneen bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.
hoofdfunctie: functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt.
kantoor: een ruimte/gebouw welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, ontwerptechnische, adviserende of daaraan gelijksoortige arbeid. maatschappelijke dienstverlening het geheel van diensten en educatie dat wordt geleverd zoals cursussen, alsmede het verlenen van maatschappelijke diensten, sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen van levensbeschouwelijke aard en voorzieningen ten behoeve van recreatie in een cursuslokaal. omgevingsvergunning: een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. omgevingsvergunning voor het aanleggen: omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo. omgevingsvergunning voor het afwijken: omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo. omgevingsvergunning voor het bouwen: omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo. ondergeschikte functie: functie waarvoor maximaal 1/3 van vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt. ondergeschikte horeca: een bedrijf of instelling waar aanvullend op en ondergeschikt aan de hoofdbestemming dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt peil: a. b.
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. voorgevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, dan wel de gevellijn zoals deze op de verbeelding is ingetekend.
vrijstaand(e bebouwing): bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens. woning: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen. het bebouwingspercentage: het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de voorschriften nader aan te duiden gedeelte van die bestemming; de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels Artikel 3 Groen 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Groen‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen. speelvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. b.
de hoogte van speeltoestelen mag niet meer bedragen dan 5 meter; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3.00 meter bedragen, met dien verstande dat:
c. 1. 2.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2.00 meter bedragen; de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1.00 meter mag bedragen.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Groen (gedeeltelijk) wijzigen naar de bestemming Verkeer – wegverkeer met de nadere aanduiding specifieke vorm van verkeer - parkeren.
Artikel 4 Maatschappelijk 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
maatschappelijke dienstverlening;
met daaraan ondergeschikt: b. c. d. e. f. g.
ondergeschikte horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 4 van de van deze regels deel uitmakende “Staat van Horeca-activiteiten"; ondergeschikte detailhandel in seizoens- en streekgebonden producten; groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen; water; verhardingen;
met de daarbij behorende tuinen, erven en additionele voorzieningen. 4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c. d. e. f. g.
de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; voorzover de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3.00 m te bedragen; er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan; het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60%, tenzij op de kaart anders is bepaald; de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1.00 meter te bedragen; De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. b. c.
bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; Het maximale oppervlak mag niet meer dan 3m2 bedragen; De bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3.00 meter bedragen, met dien verstande dat: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2.00 meter bedragen; 2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1.00 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels 4.3.1 Parkeren Waar nader aangeduid is parkeren op eigen erf toegestaan waarbij parkerengelegenheid moet zijn voor het minimaal aantal parkeerplaatsen zoals aangeduid.
Artikel 5 Tuin – Voortuin 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Tuin - Voortuin‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
voortuinen, erven en verhardingen; parkeren op eigen erf ten behoeve van de aanliggende bestemming Wonen; erkers, balkons of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
5.2 Bouwregels 5.2.1 Hoofdgebouwen a.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels worden gebouwd voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. 2. 3.
c. d.
De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m. De afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 m. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw. 4. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming. In afwijking van het bepaalde onder a mogen in de gronden grenzend aan de bestemming „Wonen – Aaneengebouwd‟ geen gebouwen worden gebouwd; Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ' bijbehorende bouwwerken'.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling: a. b.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m; Kliko berging, maximaal 0,5 meter boven en naast de kliko.
5.3 Specifieke gebruiksregels Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel
Artikel 6 Verkeer – wegverkeer 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Verkeer – Wegverkeer‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
verkeer en verblijf, zoals wegen, onverharde en halfverharde paden; parkeervoorzieningen; uitsluitend een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding „parkeerterrein‟;
met daaraan ondergeschikt: d. e. f. g.
groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen; speelvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels 6.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van verkeerskundige doeleinden. 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Artikel 7 Water 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Water‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers; voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals verhardingen, bruggen, wegen en paden
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling: a.
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het aanleggen 7.3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden op de gronden met de bestemming „Water‟ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a.
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten en greppels.
7.3.2 Uitzonderingen Het in artikel 7 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming; breeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. 7.3.3 Toelaatbaarheid a. b.
De in artikel 7 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige functie van de gronden. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van het Hoogheemraadschap.
Artikel 8 Wonen – Aaneengebouwd 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Wonen - Aaneengebouwd‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
wonen, uitsluitend in de vorm van aaneengebouwde hoofdgebouwen; bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding „bijbehorende bouwwerken‟; tuinen, erven en verhardingen; parkeervoorzieningen, indien nader aangeduid.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c. d. e.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De voorgevel moet worden gesitueerd in de rooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding „maximum aantal wooneenheden‟. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c.
d.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50 m². De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. b.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. Carports dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Beroepen en bedrijven aan huis Binnen de bestemming „Wonen - Aaneengebouwd‟ is de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: a.
b.
c. d. e. f.
De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van de vloeroppervlakte van het bouwvlak, met inbegrip van de maximaal te realiseren bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden voor een ander beroep aan huis dan een vrij beroep. Het gebruik mag uitsluitend op één verdieping van een woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken plaatsvinden met een maximum van 75 m². Bij woningen met een vloeroppervlak van meer dan 250 m² mag het gebruik maximaal 100 m² bedragen. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving. Detailhandel is niet toegestaan. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.3.2 Parkeren op eigen erf Waar nader aangeduid is parkeren op eigen erf toegestaan waarbij parkerengelegenheid moet zijn voor het minimaal aantal parkeerplaatsen zoals aangeduid met dien verstande dat deze ook in de aangrenzende bestemming Tuin – Voortuin gerealiseerd mogen worden.
Artikel 9 Wonen – Twee-aaneen
9.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Wonen - Twee-aaneen‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e.
wonen, uitsluitend in de vorm van halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen; beroepen en bedrijven aan huis; bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding „bijbehorende bouwwerken‟; tuinen, erven en verhardingen; parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c. d. e. f. g.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De rooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel. De voorgevel moet worden gesitueerd in de rooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding „maximum aantal wooneenheden‟. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c.
d.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50 m². De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. b. c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. carports dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
17
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Beroepen en bedrijven aan huis Binnen de bestemming „Wonen - twee-aaneen' is de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: a.
b.
c. d. e. f.
De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van de vloeroppervlakte van het bouwvlak, met inbegrip van de maximaal te realiseren bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden voor een ander beroep aan huis dan een vrij beroep. Het gebruik mag uitsluitend op één verdieping van een woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken plaatsvinden met een maximum van 75 m². Bij woningen met een vloeroppervlak van meer dan 250 m² mag het gebruik maximaal 100 m² bedragen. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving. Detailhandel is niet toegestaan. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
9.3.2 Parkeren op eigen erf Waar nader aangeduid is parkeren op eigen erf toegestaan waarbij parkerengelegenheid moet zijn voor het minimaal aantal parkeerplaatsen zoals aangeduid met dien verstande dat deze ook in de aangrenzende bestemming Tuin – Voortuin gerealiseerd mogen worden.
18
Artikel 10 Wonen – Vrijstaand
10.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Wonen - Vrijstaand‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e.
wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande hoofdgebouwen; beroepen en bedrijven aan huis; bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding „bijbehorende bouwwerken‟; tuinen, erven en verhardingen; parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels 10.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c. d. e. f. g.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De rooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel. De voorgevel moet worden gesitueerd in de rooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding „maximum aantal wooneenheden‟. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande hoofdgebouwen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c.
d.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50 m². De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. b.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. Carports dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
19
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Beroepen en bedrijven aan huis Binnen de bestemming „Wonen - vrijstaand' is de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: a.
b.
c. d. e. f.
De woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van de vloeroppervlakte van het bouwvlak, met inbegrip van de maximaal te realiseren bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden voor een ander beroep aan huis dan een vrij beroep. Het gebruik mag uitsluitend op één verdieping van een woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken plaatsvinden met een maximum van 75 m². Bij woningen met een vloeroppervlak van meer dan 250 m² mag het gebruik maximaal 100 m² bedragen. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving. Detailhandel is niet toegestaan. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
10.3.2 Parkeren op eigen erf Waar nader aangeduid is parkeren op eigen erf toegestaan waarbij parkerengelegenheid moet zijn voor het minimaal aantal parkeerplaatsen zoals aangeduid met dien verstande dat deze ook in de aangrenzende bestemming Tuin – Voortuin gerealiseerd mogen worden.
20
3 Algemene regels Artikel 11 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels 12.1 Bestaande afwijkende maatvoering In die gevallen, dat de goot- en/of bouwhoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot enige bouwperceels-, bestemmings- of bouwvlakgrens en andere maten, voor over in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan. 12.2 Ondergronds bouwen a.
b.
Op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing: a. b. c.
voor de zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken; seksinrichtingen; het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten.
21
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels 14.1 afwijkingen Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. b. c.
d. e.
f.
de op de verbeelding of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages; de plaats en richting van bouwgrenzen, voor het aanbrengen van geringe veranderingen tot niet meer dan 5 m; de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft; de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil op de verbeelding of in het terrein daartoe aanleiding geeft; de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwen, abri‟s voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits: 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ zal bedragen; 2. de bouwhoogte van de gebouwtjes ten hoogste 3 m zal bedragen; de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en/of ontvangstmasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m.
14.2 Voorwaarde afwijkingen De in artikel 14 lid 1 bedoelde omgevingsvergunningen worden slechts verleend indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.
22
4 Overgangs- en slotregels Artikel 15 Overgangsrecht 15.1 Overgangsrecht bouwwerken a.
b.
c.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik a. b.
c.
d.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Griend, Schalkwijk.
23
&$+.-):++:0+#*-;+ &$+.-):++:0+#*-;+/ -;+/+;:&0&:-&:-# +;:&0&:-&:-# ; )<*"/ ; )<*"/" = " = ; ) " " > "/" ? > " ! " " " %
" ) " @ " " ) ">" ) "">" )" "" " "%- "! "
" " A / % # '(& %)% % ; ) > A>" >!!> "> > > ; ) > > > ">"! ; )")B4(C ; ) A ; <*"/ ; <*"/ A= A= A" "/" A > > "" " "> A ! > ! % # '(& %)% % ; >"!D>E/>> " >!>A FA AE G ; <*"/ ; <*"/A= A= * " A" A" ! %* A" ! % # '(& %)% % ; " > "> " "> 3" F AE G ; 9#1-.-;*&H:-*-;+ ; 9#1-.-;*&H:-*-;+ +" 9 " " " % " " ""@"%- " ""
! " %1! ! " " > >"/ " > " > "! %1 F " I4(JA G A " > A "" > ! ! " %* " A " A" " @ %
" " " " > A A" %
9
# '(( *%& & %)% % ; 9 >A FA AE G>"" " ""@" 5 A "!!>I" A" * "/" >A"!! I"%
4
Onderdoor 25 3995 DW Houten tel. (030) 63 92 611 www.houten.nl