bestemmingsplan Woonschepenlocatie Tull en ‘t Waal Idn: NL.IMRO.0321.0160BPWOONSCHEPEN-ONTW status: ontwerp
Toelichting
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Ligging en begrenzing plangebied 1.3 Vigerend bestemmingsplan 1.4 Leeswijzer
5 5 5 6 6
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie 2.1 Inleiding 2.2 Ruimtelijke en functionele structuur
7 7 7
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Rijksbeleid 3.3 Provinciaal beleid 3.4 Regionaal beleid 3.5 Gemeentelijk beleid
11 11 11 12 15 16
Hoofdstuk 4 Waardeaspecten 4.1 Inleiding 4.2 Bedrijven en milieuzonering 4.3 Bodem 4.4 Waterhuishouding 4.5 Flora en fauna 4.6 Geluid 4.7 Luchtkwaliteit 4.8 Externe veiligheid 4.9 Kabels en leidingen 4.10 Parkeren en verkeer 4.11 Archeologie
19 19 19 19 20 22 24 25 26 28 28 29
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving 5.1 Inleiding 5.2 Uitgangspunten 5.3 Vertaling uitgangspunten
31 31 31 32
Hoofdstuk 6 Juridische aspecten 6.1 Inleiding 6.2 Systematiek van de planregels 6.3 Bestemmingsregels 6.4 Handhaving
33 33 33 33 36
Hoofdstuk 7
39
Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak 8.1 Algemeen 8.2 Vooroverleg 8.3 Inspraak Bijlage Bijlage 1 Bijlage 2
41 41 41 41
Flora en fauna quickscan Nota van beantwoording
3
4
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding en doelstelling
In verband met de aanleg van een stuw bij Hagestein is de Lek afgedamd. De 'dode' rivierarm heeft daarmee zijn functie voor de scheepvaart verloren. Aan de oostzijde van deze rivierarm, nabij Tull en 't Waal, zijn woonschepen gelegen. Deze woonschepenlocatie wordt al geruime tijd door verschillende overheden als een knelpunt aangemerkt. Reeds vanaf de jaren '80 werken de gemeente en provincie Utrecht aan een haalbare oplossing van het knelpunt. De provincie Utrecht heeft in haar notitie 'Woonschepenbeleid 2002 - 2012' de locatie als zodanig bestempeld. Om te voldoen aan de uitgangspunten van genoemde notitie hebben gemeente en provincie vanaf 2004 gezocht naar een haalbare oplossing voor het knelpunt. Halverwege 2006 is de provincie, in samenspraak met de gemeente, gestart met het opstellen van een projectplan. Onderdeel van het project is een planologisch - juridische regeling. Daarom moet een nieuw bestemmingsplan opgesteld worden. Het bestemmingsplan dient een planologisch kader te scheppen voor de woonschepenlocatie. Voorts moet het bestemmingsplan de ruimtelijke kaders bieden waardoor ongewenste ontwikkelingen (met name vanuit landschappelijk oogpunt) kunnen worden voorkomen. Tenslotte dient het bestemmingsplan te voorzien in een zekere mate van flexibiliteit.
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
In onderstaande afbeelding is de ligging en (globale) begrenzing van het plangebied opgenomen.
Afbeelding 1 (bron: Google Earth 2009, Europa Technologies 2010, Aerodata International Surveys 2010, Tele Atlas 2010, gemeente Houten).
5
1.3
Vigerend bestemmingsplan
In de onderstaande tabel zijn de vigerende vaststellingsdata) opgenomen voor het plangebied.
bestemmingsplannen
(en
de
bijbehorende
Bestemmingsplan
Raad
GS
RvS
Buitengebied
12-03-2002
29-10-2002
14-01-2004
Herziening bestemmingsplan Buitengebied
19-02-2008
21-10-2008
n.v.t.
Bestemmingsplan Recreatieplas
14-12-2004
14-06-2005
01-02-2006
1.4
Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit 8 hoofdstukken waarvan het eerste hoofdstuk de inleiding vormt. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie van het plangebied. In het derde hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven waarbinnen de ontwikkeling plaats dient te vinden. Hoofdstuk 4 behandelt de verschillende waardeaspecten zoals luchtkwaliteit en archeologie. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling inhoudelijk beschreven waarna in hoofdstuk 6 wordt beschreven hoe de ontwikkeling in het bestemmingsplan wordt vastgelegd. De laatste twee hoofdstukken behandelen de economische uitvoerbaarheid en de verschillende wettelijke procedures.
6
Hoofdstuk 2 2.1
Beschrijving bestaande situatie
Inleiding
In deze paragraaf wordt de bestaande situatie beschreven. Er wordt ondermeer ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.2
Ruimtelijke en functionele structuur
2.2
Ruimtelijke en functionele structuur
Op basis van een analyse van de bestaande situatie is een aantal ruimtelijke kwaliteiten aan te wijzen. Uitgangspunt is het behouden en waar mogelijk versterken van de kwaliteit van het plangebied. Deze kwaliteiten houden verband met de ruimtelijke structuur, verkeersstructuur, groenstructuur en de functionele structuur. De kwaliteiten worden hieronder toegelicht. Ruimtelijke structuur De ruimtelijke structuur geeft op het schaalniveau van het plangebied en van de directe omgeving een beeld van de belangrijkste structurerende ruimtelijke elementen. De volgende elementen zijn bepalend voor de kwaliteit en ruimtelijke ordening van het plangebied: y Een belangrijk ruimtelijk element wordt gevormd door de Lek en de dode arm van de Lek. Deze dode arm bakent op natuurlijke wijze de ligplaatsen voor de woonschepen af. y De Ossenwaard en de Lekdijk vormen samen een belangrijke ruimtelijke drager. Deze dijken 'pakken' het plangebied in en onttrekt het van het zicht vanaf de kernen Tull en 't Waal. y Het stuweiland met sluizencomplex (ten westen van het plangebied) en recreatieplas die gegraven wordt (ten oosten van het plangebied) vormen ook een drager voor het plangebied.
Afbeelding 2 Zicht op de woonschepen in de dode arm van de Lek.
Verkeersstructuur Aandacht voor de verkeersstructuur is met name van belang voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van het plangebied: y Het plangebied zelf is uitstekend te bereiken via de Lekdijk en de Ossenwaard. Via relatief rustige wegen kunnen de bewoners van de woonschepen eenvoudig hun weg vinden naar de omringende regionale en nationale wegen. y De woonschepen zelf worden ontsloten via een zand/groenweg. Deze is niet erg toegankelijk, de ontsluiting van de woonschepen kan worden verbeterd.
7
Afbeelding 3 Zicht op de voormalige steenfabriek en woonark in het plangebied.
Afbeelding 4 De ontsluitingsweg Ossenwaard.
Afbeelding 5 De zand/groenweg die leidt naar de woonschepen.
Water- en groenstructuur De aanwezigheid van water- en groenstructuren versterkt de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de omgeving. Water en groen bieden bovendien mogelijkheden voor recreatie en /of recreatieve verbindingen. In en rond het plangebied vragen de volgende kwaliteiten om behoud en/of versterking: y De dode arm van de Lek dient open water te blijven; y Het groen in het plangebied draagt in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het
8
y
plangebied; Ten oosten van het plangebied wordt een recreatieplas gegraven. Deze versterkt de waterstructuur.
Afbeelding 6 Zicht op open water in het plangebied.
Functionele structuur Ten westen van het plangebied zijn een aantal woningen gelegen, een stuw, een sluizencomplex en een voormalige steenfabriek. Het recreatiegebied 't Waal is ten noorden van het plangebied gelegen. Binnen het plangebied is geen functionele structuur aan te wijzen: er zijn geen voorzieningen als winkels en scholen aanwezig. Dergelijke functies zijn buiten het plangebied gelegen in bijvoorbeeld Schalkwijk of de kern Houten.
Afbeelding 7 De oude steenfabriek die ten westen van het plangebied is gelegen.
Recreatie Ten noorden van het plangebied is een recreatiegebied gelegen. Dit recreatiegebied is bij uitstek geschikt voor verschillende vormen van dagrecreatie. Ten westen van het plangebied wordt een nieuwe recreatieplas gegraven. Scouting Vreeswijk is gelegen in het plangebied. De scouting(activiteiten) in combinatie met het bijbehorende wachtschip zijn seizoensgebonden en hebben een andere (ruimtelijke) impact in vergelijking tot de permanente bewoning van de woonschepen door de woonschipbewoners.
9
10
Hoofdstuk 3 3.1
Beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze en in welke mate er sprake is van doorwerking van beleid van overheden in het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan het rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
3.2
Rijksbeleid
3.2.1
Nota Ruimte
De Nota Ruimte (2004) geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020 - 2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. In de Nota Ruimte wordt onderscheid gemaakt in verantwoordelijkheden. Het rijk concentreert zich op die aspecten die van nationaal belang zijn, de nationaal ruimtelijke hoofdstructuur. Voor het gebied dat niet tot de nationaal ruimtelijke hoofdstructuur behoort, beperkt het rijk zich tot het stellen van enkele (algemene) beleidsregels. Hiermee legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: y Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; y Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; y Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; y Borging van de veiligheid. Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. ‘Bundeling van verstedelijking en infrastructuur’ en ‘organiseren in stedelijke netwerken’ zijn de beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn: y Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra; y Versterking van de economische kerngebieden; y Verbetering van de bereikbaarheid; y Verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden; y Bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden; y Behoud en versterking van de variatie tussen stad en land; y Afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding; y Waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en – regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/ blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.
11
3.2.2
Nationale landschappen
Het gebied maakt deel uit van het Groene Hart en de Nieuwe Hollandse Waterlinie die in de Nota Ruimte (2006) zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Het beleid voor de Nationale Landschappen stelt: "Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van Nationale Landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt worden. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen Nationale Landschappen is daarom "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De inrichting van het plangebied sluit goed aan op voornoemde nationale doelstellingen. Na vaststelling van de SVIR (zie paragraaf 3.2.3) vervallen de Nationale Landschappen. 3.2.3
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp)
In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, aangeboden aan de Tweede Kamer op 14 juni 2011) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven welke infrastructuurprojecten de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De structuurvisie vervangt meerdere rijksnota's waaronder de in paragraaf 3.2.1 genoemde Nota Ruimte. Het Rijk heeft in de nota Ruimte een selectie gemaakt van twintig Nationale landschappen. Het beleid ten aanzien van deze landschappen is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. De Nationale Landschappen vervallen dus met de SVIR. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een gebied met unieke cultuurhistorische waarden en wordt beschouwd als werelderfgoed. Het Rijk beschermt de werelderfgoederen door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' is niet strijdig met hetgeen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte beoogd. 3.2.4
Huisvestingswet
Artikel 88 van de Huisvestingswet (Wet van 1 oktober 1992) bepaalt het volgende: de gemeenteraad stelt geen regels die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Het wettelijk minimum is dan ook dat een gemeente minimaal 1 ligplaats heeft. Met het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' wordt aan dit minimum ruimschoots invulling aangegeven. Daarnaast dient het bestemmingsplan er ook voor om het innemen van ligplaatsen op ongewenste plekken tegen te gaan.
3.3
Provinciaal beleid
3.3.1
Structuurvisie 2015 - 2030
De provincie Utrecht is bezig met het opstellen van de Structuurvisie 2015 - 2030. Vaststelling van deze structuurvisie wordt verwacht in 2012. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk beleid van de provincie beschreven. Hierin wordt aangegeven hoe de provincie wil bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, nader gespecificeerd als open agrarisch cultuurgebied. Het provinciale belang is het behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding. Daarnaast ligt het plangebied in het landschap Hollandse Waterlinie. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie stelt het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Deze ambitie richt zich op zowel de losse onderdelen zelf als op het beleefbaar houden en herstellen van de samenhang tussen de delen. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' vormt geen belemmering voor het uitvoeren van deze ambitie, mede omdat het de herinrichting voorziet van een reeds bestaande situatie.
12
3.3.2
Provinciaal Ruimtelijke Verordening
In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) staan regels opgenomen waarop de provincie haar beleid uit de Structuurvisie 2015- 2030 reguleert. Zoals in de vorige paragraaf opgenomen ligt het plangebied in landelijk gebied. Op grond van de PRV nemen gemeenten in hun bestemmingsplan bestemmingen en regels op ter bescherming en ontwikkeling van recreatie, landschap en/of natuur in de geledingszones. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in regels ter bescherming van het landschap en natuur. Daarnaast maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die het landschap Hollandse Waterlinie raken. 3.3.3
Streekplan provincie Utrecht 2005 - 2015
Tot het moment dat de Structuurvisie 2015 - 2025 is vastgesteld is het provinciale streekplan het vigerende ruimtelijk beleid. Het Streekplan van de provincie Utrecht is op 13 december 2004 vastgesteld. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is op 1 juli 2008 het streekplan omgezet naar een provinciale structuurvisie. Deze omzetting is beleidsneutraal, dit betekent dat er in de structuurvisie geen nieuw beleid is opgenomen. Het plan heeft een planhorizon die loopt tot 2015. Centraal staat het invulling geven aan verschillende ruimtelijke opgaven ten aanzien van onder meer wonen, water, verkeer en bedrijvigheid.
Afbeelding 8. Uitsnede van de visiekaart behorende bij het Streekplan provincie Utrecht 2005 - 2015.
Het plangebied is voor een deel (de oever) gelegen binnen 'Landelijk gebied 3'. Dit gebied wordt gekarakteriseerd als een afwisselend en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur, dag- en verblijfsrecreatie, intensiever gebruikte militaire terreinen en (in enkele gevallen) bestaande zeer extensieve woonmilieus. De uiterwaarden van de Lek zijn belangrijke ecologische aders. Tegelijkertijd biedt de ligging nabij steden de mogelijkheid voor recreatief gebruik. Om eventuele ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen die eventuele dijkverzwaringen of andere te nemen maatregelen frustreren, heeft de provincie hier een vrijwaringszone voor opgenomen. In de Ossenwaard bij Tull en 't Waal streeft de provincie naar de herinrichting van het gebied, wat moet leiden tot de versterking van natuur en landschap en van de gebruiksmogelijkheden voor recreatie. Een betere inpassing van de aanwezige woonschepen is hierbij van belang.
13
Het plangebied ligt in een bestaande ecologische verbindingszone (hier wordt voor de volledigheid verwezen naar de herijking van de notitie EVZ van de provincie Utrecht uit 1994). In paragraaf 4.5 'Flora en fauna' wordt nader op deze zone ingegaan. 3.3.4
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011
Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011 richt zich vooral op het cluster duurzaamheid klimaatenergie. Centraal staat de aanpak van luchtverontreiniging, met name de verontreiniging die wordt veroorzaakt door wegverkeer en de emissie van fijnstof uit de intensieve veehouderij. De provincie heeft ten aanzien van deze aanpak 3 ambities uitgesproken: 1. In 2011 is duurzaamheid een geinternaliseerde afweging binnen de provincie voor zowel extern als intern gericht beleid. 2. Er vindt een afname in het energieverbruik en een toename van de opwekking en toepassing van duurzame energie plaats in de provincie Utrecht. 3. Terugdringen van broeikasgassen en een klimaatbestendige en daarmee toekomstbestendige, gezonde en veilige leefomgeving. Om deze ambities te kunnen verwezenlijken kiest de provincie Utrecht voor een integrale aanpak en samenwerking met verschillende partijen. 3.3.5
Verordening bescherming Natuur en Landschap
In de Verordening bescherming Natuur en Landschap (VNL) van de provincie Utrecht zijn regels opgenomen ter bescherming van natuurwetenschappelijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden. Met name in het landelijk gebied van de provincie Utrecht is deze verordening van toepassing. De verordening is er gericht op ingrepen en werken die schade kunnen aanbrengen aan natuur en landschap. De VNL stelt regels wat wel en niet mag plaats vinden in het buitengebied. De ontheffingsclausules met uitsterf- of verplaatsingsclausules die gelden voor de woonschepen die binnen het plangebied zijn gelegen, zijn gebaseerd op de Verordening Natuur en Landschap. De gemeente Houten heeft met de provincie Utrecht afgesproken dat het bestemmingsplan 'Woonschepen Tull en 't Waal' moet passen binnen de kaders van de VNL. 3.3.6
Notitie Woonschepenbeleid 2002 - 2012
In het plangebied ligt een aantal woonschepen. De provincie heeft een woonschepenbeleid ontwikkeld. Dit beleid is erop gericht dat illegaal ligplaats wordt ingenomen door een woonschip. Daarnaast moeten woonschepen en hun ligplaatsen in het bestemmingsplan worden geregeld. Ten aanzien van de woonschepen gelegen in de uiterwaarden van de Lek nabij Tull en 't Waal staat in de beleidsnota dat een groot aantal van deze woonschepen vallen onder de categorie 3: ligplaatsontheffing met bezwaar, verplaatsing. Dit betekent dat zodra de omstandigheden wijzigen de ontheffing kan worden ingetrokken en opnieuw kan worden verleend voor een ligplaats op een meer aanvaardbare locatie. De locatie nabij Tull en 't Waal wordt gezien als knelpuntligplaats, deze ligplaatsen dienen niet te worden bestemd. In het bestemmingsplan zal, afhankelijk van de situatie een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen die beoogt de ligplaats te verwijderen. Verder zijn er bepalingen opgenomen omtrent de afmetingen van een woonschip, de kleuren, scheepstypen en het oevergebruik. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' geeft invulling aan de uitgangspunten van de notitie Woonschepenbeleid, voor zover mogelijk binnen het instrument bestemmingsplannen (concreet betekent dit: afmetingen, type en oevergebruik). 3.3.7
Ruimte voor de Lek
Ruimte voor de Lek is een project dat valt onder het landelijke programma Ruimte voor de Rivier. Dit programma beoogt de veiligheid rondom de rivieren te bevorderen in samenwerking met de provincies. Dit is nodig omdat het klimaat verandert, de rivieren krijgen veel meer water te verwerken. Dit heeft gevolgen voor de waterstand en de dijken: ingrijpen rond deze rivieren is daarom hard nodig.
14
De uiterwaarden van de Lek worden opnieuw ingericht, zodat de rivier de groeiende hoeveelheid water kan verwerken. In het gebied wordt ook nieuwe natuur aangelegd, waardoor het gebied aantrekkelijker is voor wandelaars en fietsers. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' raakt cq. overlapt plangrens van het project Ruimte voor de Lek ter hoogte van de dam. De provincie Utrecht heeft voor het project Ruimte voor de Lek een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) opgesteld, hierin wordt rekening gehouden met project voor de herinrichting van de woonschepen locatie.
3.4
Regionaal beleid
3.4.1
Regionaal structuurplan 2005 - 2015
Het algemeen bestuur van Bestuur Regio Utrecht heeft op 21 december 2005 het Regionaal Structuurplan 2005 - 2015 (RSP) vastgesteld. In dit plan staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP blijft geldig tot 2015.
Afbeelding 9. Uitsnede van de kaart behorende bij het Regionaal structuurplan 2005 - 2015.
3.4.2
Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijn
Het doel van het landschapsontwikkelingsplan is om een duurzaam landschap met kwaliteit te ontwikkelen. Daarbij gaat het vooral om het versterken van de cultuurhistorische, recreatieve en natuurlijke waarden. Het plan is een gezamenlijk initiatief van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist en de stichting Landschap Erfgoed Utrecht. Het plan bevat een uitvoeringsprogramma met diverse projecten als: y het behoud van de openheid in het open weidegebied;
15
y de verbetering van wandel- en ruiterpaden en y het herstel van sprengen (gegraven beken) op de Heuvelrug. De Lek en Lekdijk worden gezien als slagaders van het landschap. De Lekdijk vormt een karakteristiek dijklichaam dat tot ver over het agrarische landschap van de kommen, de uiterwaarden en de rivier de Lek laat uitkijken. Dit langgerekte rivierfront biedt in optima forma kansen voor de beleving van het rivierenlandschap en biedt meer mogelijkheden voor natuur- en landschapsbeleving en recreatief gebruik. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' vormt geen belemmering voor de ambities zoals deze zijn geformuleerd in het landschapsontwikkelingsplan.
3.5
Gemeentelijk beleid
3.5.1
Strategische visie
De gemeentelijke visie 'Houten 2015 – Strategische visie. Van groei naar bloei.' schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen, worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. De aanwezige kwaliteiten (groene en veilige gemeente volgens uniek stedenbouwkundig concept ingericht, plek waar mensen prettig samen wonen en werken) moeten in de toekomst behouden blijven. In de strategische visie worden de volgende onderwerpen genoemd die een bijdrage leveren aan het behoud van deze kwaliteiten: evenwichtige bevolkingsopbouw, sterke sociale samenhang, voldoende voorzieningen, oorspronkelijke ontwerpfilosofie, goed functionerende rondweg, nieuwe aansluiting op rijkswegennet, fietsstad, station Castellum, groeikern los van Utrecht, recreatief gebruik buitengebied, interactiever. Deze visie is onderverdeeld naar vier doelstellingen met bijbehorende ambities. De doelstellingen zijn achtereenvolgens: uitgaan & ontspannen, elkaar kennen & inspireren, prettig wonen & leven en betrokken besturen in Houten 2015. De onderwerpen uit de strategische visie zijn verder uitgewerkt in ondermeer de Ruimtelijke Visie Houten 2015. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' vormt geen belemmering voor de ambities en doelstellingen die de strategische visie voor ogen heeft. 3.5.2
Ruimtelijke visie Houten
De Raad van de gemeente Houten heeft op 26 april 2005 de ruimtelijke visie Leven - De Ruimte vastgesteld. De centrale vragen in deze visie is: wat voor gemeente wil Houten zijn in 2015. En blijft de stad en het platteland leefbaar, nu en in de toekomst. Over het landelijk gebied waar de ontwikkeling in is gelegen wordt gesteld dat het uitsluiten van (grootschalige) stedelijke functies in het landelijk gebied een eerste stap is op weg naar een duidelijke koers voor het platteland en beschermend beleid. De ambities die de gemeente voor het landelijk gebied heeft zijn: de groene mal, een landschappelijk en recreatief aantrekkelijk groen en open gebied, met ruimte voor sociaal-economische activiteiten. De aanwezige historie en karakteristieke landschappelijke kwaliteiten vormen belangrijke uitgangspunten voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de ruimtelijke visie: met de inrichting van de woonschepenligplaats wordt juridisch - planologisch vastgelegd hoeveel woonschepen in de dode arm van de Lek mogen liggen. Hiermee wordt het groene gebied beschermd tegen uitbreiding van het aantal woonschepen.
16
3.5.3
Archeologie
Het rapport 'Toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten voor het grondgebied van de gemeente Houten' vormt de inhoudelijke onderbouwing en handleiding voor de gemeentelijke archeologische beleidskaart van Houten. Deze kaart verschaft niet alleen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden binnen het Houtense grondgebied, maar ook waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden of waar de grootste kans bestaat dat nieuwe archeologische vindplaatsen kunnen worden aangetroffen. De beleidskaart heeft een belangrijke signalerende functie. Binnen het ruimtelijk beleid, bijvoorbeeld bij bestemmingsplannen kunnen vervolgens aan de hand van de kaart gebieden met archeologische waarden worden beschermd. Volgens de verwachtingenkaart van de gemeente Houten heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 5). De gemeente kiest er voor in situaties en gebieden waar de trefkans zeer laag is, vooraf geen bijzondere eisen ten aanzien van de archeologie te stellen aan grondeigenaren en initiatiefnemers. Mocht er in dergelijke gebieden (zoals het plangebied) toch archeologische resten worden aangetroffen, dan zal de gemeente het initiatief nemen om tot een verantwoorde oplossing te komen. Overigens verplicht de Monumentenwet grondeigenaren en vinders van archeologische waarden deze direct bij de gemeente te melden. Op deze terreinen rust blijkens de gemeentelijke nota geen voorschrift om aanlegvergunning. 3.5.4
Welstandsnota
De welstandsnota (2011) van de gemeente Houten beschrijft de wijze waarop de gemeente met welstand om gaat. Toetsing aan redelijke eisen van welstand zal niet meer vooraf plaats vinden. De ruimtelijke kwaliteit zal middels bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen worden gewaarborgd. In de welstandsnota wordt ingegaan op de excessenregeling, deze houdt in dat het college van Burgemeester & wethouders de eigenaar van een bestaand bouwwerk mag aanschrijven indien het bouwwerk in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De excessen waar het om gaat zijn in de nota opgenomen. 3.5.5
Nota wonen
In de Nota wonen (vastgesteld 29 juni 2004) van de gemeente Houten is opgenomen dat (ten tijde van het opstellen van de nota) er in de dode arm van de Lek 10 woonschepen zijn gelegen (en 1 in het inundatiekanaal bij Tull en 't Waal). De schepen die voor 23 januari 2003 zijn aangemeerd vallen onder het overgangsrecht. Acht van de woonscheppen hebben een ligplaatsontheffing van de provincie Utrecht op grond van de VNL. Dit betekent dat de ontheffing kan worden ingetrokken zodra de omstandigheden wijzigen en opnieuw kan worden verleend voor een ligplaats op een meer aanvaardbare locatie. Bij de keuze voor een alternatieve locatie wordt gelet op aspecten als landschap, milieu en veiligheid. Volgens de nota is de huidige plek moeilijk te handhaven. Echter in Houten zelf is geen goed alternatief voorhanden. Bij het opstellen van de nota liep een onderzoek over de herinrichting van de woonschepenlocatie. Deze is nu bekend (zie hoofdstuk 5). Met dit bestemmingsplan wordt deze herinrichting juridisch - planologisch vastgelegd. 3.5.6
Algemeen plaatselijke verordening
In de Algemeen plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Houten is opgenomen dat het verboden is om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' bepaalt dat er juridisch - planologisch ruimte is voor woonschepen in de dode arm van de Lek. Deze woonschepen kunnen dus liggen binnen deze wateren ongeacht het bepaalde in de APV. 3.5.7
Visie Eiland van Schalkwijk
De visie voor het Eiland van Schalkwijk is opgesteld voor het gebied dat is omgeven door de Lek, het Lekkanaal en het Amsterdam - Rijnkanaal. De gemeente Houten wil het gebied ontwikkelen tot een eiland van ontspanning en groen, met behoud van bestaande landschappelijke kwaliteiten. Een belangrijke voorwaarde is dat het eiland ook sociaal-economisch vitaal is en blijft (inclusief leefbare dorpen).
17
Relevant voor het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' is dat de uiterwaarden van de Lek belangrijke natuurwaarden bevatten. Maar de uiterwaarden bieden tegelijkertijd gelegenheid voor dagrecreatie. De uitdaging voor het eiland is de ruimtelijkeclaims zodanig sturen dat de kwaliteiten van het gebied worden versterkt. Het gaat onder meer om de volgende doelen: y waardevol en afwisselend buitengebied; y een mix van natuur, landbouw, recreatie en water; y ruimte voor - economische - activiteiten en voorzieningen. In het projectenoverzicht behorende bij de visie staat de inrichting van de woonschepenlocatie opgenomen onder nummer 35. De gemeente Houten gaat een structuurvisie opstellen voor het gebied 'Eiland van Schalkwijk'. De gemeente Houten is voornemens deze structuurvisie in december 2011 vast te stellen. De herinrichting van de woonschepenlocatie is niet in strijd met de visie.
18
Hoofdstuk 4 4.1
Waardeaspecten
Inleiding
De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in het bestemmingsplan, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Verschillende milieuaspecten komen in dit hoofdstuk aan bod. Het gaat onder meer om bedrijven en milieuzonering, bodem, waterhuishouding, flora en fauna, geluid en luchtkwaliteit. Voorts dient aandacht besteed te worden aan overige aspecten, zoals kabels en leidingen, externe veiligheid en cultuurhistorie.
4.2
Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG'. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. 4.2.1
Conclusie
Nabij de planlocatie van het bestemmingsplan 'Woonlocatie Tull en 't Waal' zijn geen bedrijven gelegen waar een richtafstand aan is gekoppeld. Dit betekent dat er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen bezwaren zijn ten aanzien van de ontwikkeling.
4.3
Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen van woningen of bedrijven. Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is bij ontwikkelingen een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Indien bodemverontreiniging aanwezig is dient deze gesaneerd te worden alvorens met de bouw kan worden gestart. 4.3.1
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' biedt in principe geen nieuwe bouwmogelijkheden. Het aanleggen van woonschepen kan niet worden gezien als bouwen en vindt bovendien op het water plaats waardoor er geen sprake is van aanraking met de bodem.
19
4.4
Waterhuishouding
4.4.1
Inleiding
Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Het projectgebied maakt in waterstaatkundig opzicht deel uit van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, die als waterkwantiteitsbeheerder voor de polderwateren optreedt. Het hoogheemraadschap beheert ook de waterkwaliteit van boezem- en polderwater. Bij veranderingen in de inrichting dan wel het beheer van het water binnen het projectgebied dient in een vroegtijdig stadium het overleg gezocht te worden tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen in het poldergebied hanteren de waterbeheerders voor de realisatie van waterberging de norm van vijftien procent als richtlijn bij elke toename aan verharding. 4.4.2
Beleidskader
Rijk Anders omgaan met water – waterbeleid in de 21e eeuw Deze nota is uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De nota heeft als doelstelling een waterbeleid te realiseren, aangezien het huidige watersysteem voor de toekomst niet op orde is. Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Voor de aanpak van de veiligheidsproblematiek en de vermindering van de wateroverlast, kiest het kabinet de volgende hoofdlijnen: y De overheid moet meer inzicht geven in de aard en de omvang van bepaalde risico’s. Tevens moet zij burgers de mogelijkheid bieden om zelf een bijdrage te leveren aan het verminderen van risico’s, in aanvulling op de inspanningen van de overheid. y Een nieuwe aanpak voor veiligheid en wateroverlast, die stoelt op drie uitgangspunten; y Anticiperen in plaats van reageren; y Niet afwentelen van waterhuishoudkundige problemen door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren en het niet afwentelen van bestuurlijke verantwoordelijkheden; y Meer ruimte naast techniek. Naast technische maatregelen is meer ruimte nodig om (incidenteel) water op te vangen. Deze ruimte moet waar mogelijk tegelijkertijd voor andere doeleinden, die te verenigen zijn met het opvangen water, worden gebruikt. Water zal, meer dan nu het geval is, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast voortaan expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Dit geldt voor alle fasen van de planontwikkeling. Provincie Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie 3 hoofdthema’s: y Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen y Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en
20
water voor natuur y Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater. De provincie ontwikkeld in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten. Hoogheemraadschap Waterbeheersplan 2010 - 2015 Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe het hoogheemraadschap deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in haar beheergebied kan uitvoeren, samen met diverse andere organisaties. In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema’s en zeven vernieuwende projecten. Per thema en vernieuwend project zijn de belangrijkste doelen en maatregelen opgenomen die in de planperiode worden genomen. Beleidsthema’s zijn: y Veiligheid; y Voldoende water; y Schoon water; y Recreatie, landschap en cultuurhistorie. Gemeente Waterplan Houten De gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben een gemeentelijk waterplan voor Houten opgesteld. Het waterplan Houten 2006 - 2009 is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. Het gemeentelijke waterplan is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Houten en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De provincie Utrecht en Vitens (drinkwaterbeheerder) hebben bijgedragen. In het waterplan hebben de waterpartners afgesproken wat ze gezamenlijk willen bereiken met water. Een dergelijke (integrale) visie op water stelt kaders voor kansen en problemen in de riolering en het (grond)water. Het waterplan is vastgesteld door de gemeente Houten en het waterschap. Bij het opstellen van plannen dient rekening te worden gehouden met dit waterplan. Voor de gemeente Houten is het van belang dat waterproblemen worden opgelost en waterkansen worden benut. Het waterplan moet ook leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water is daarbij belangrijk. Ambities zijn bijvoorbeeld het bevorderen van recreatiemogelijkheden van en langs het water, aanleg van natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones, en het versterken van de Hollandse Waterlinie. 4.4.3
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het rivierbed (buitendijks) van de Lek. De woonschepenlocatie is gelegen in een dode arm van de Lek, nabij een (voormalige) steenfabriek Ossenwaard. Waterkering Nabij de planlocatie is de primaire waterkering van de Lek gelegen. De planlocatie is aan de buitendijkse zijde van deze primaire waterkering gelegen. De waterkering maakt onderdeel uit van dijkring 44 (Kromme Rijn). Binnen deze dijkring geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar. Op de primaire waterkering (en beschermingszones zoals vastgelegd in de Legger waterkeringen) is de Keur van toepassing. De planlocatie ligt op ruim 200 meter aan de buitendijkse zijde van de waterkering, geheel buiten de beschermingszones.
21
Oppervlaktewater/ waterstaatkundig beheer Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is gelegen in het oppervlaktewaterlichaam Lek. De Lek is een van de grote rivieren in ons land en is tevens een belangrijke vaarweg. De Lek is op deze locatie een bedijkte rivier, waardoor duidelijk is tot hoeverre het oppervlaktewaterlichaam reikt (van dijk tot dijk). Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit de grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen. In de Waterregeling is het oppervlaktewaterlichaam Maas onderverdeeld in gebieden die vallen onder waterstaatkundig beheer en gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. De laatstgenoemde gebieden zijn vergelijkbaar met de artikel 2a gebieden in het Besluit rijksrivieren). Uit de kaarten behorende bij het Waterbesluit en de Waterregeling, blijkt dat het plangebied grotendeels gelegen is in het deel van de Lek waarop: 1. het ‘Waterstaatkundig beheer’ van toepassing is. Voor het plan geldt dan ook een vergunningsplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Voor het plan dient daarom een watervergunning te worden aangevraagd. 2. Een vrijstelling vergunningsplicht voor het gebruik van waterstaatwerken van toepassing is. Het gehele plangebied is gelegen binnen het waterstaatkundig beheer. Voor ‘werken’ in deze zone is een watervergunning verplicht. Met dit plan wordt slechts de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn geen ontwikkelingen met dit plan gemoeid. Een watervergunning is daarom niet noodzakelijk. Rioleringsaspecten In de huidige situatie zijn de woonschepen niet aangesloten op de gemeentelijke riolering. 4.4.4
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie verandert er in principe niet zoveel aan de waterhuishoudkundige situatie. De uitloper van de Lek blijft gelijk, het enige wat plaats vindt is dat de ligging van de verschillende woonschepen verandert. Er vindt derhalve geen verbetering of verslechtering plaats van de waterhuishoudkundige situatie. De woonschepen zullen worden aangesloten op de riolering. De toekomstige ontsluiting kan bij hoog water onder water komen te staan, vanwege de fluctuaties van het peil. De bereikbaarheid van de locatie is derhalve niet jaarrond gewaarborgd. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft per mail laten weten dat Rijkswaterstaat het eerste aanspreekpunt is voor activiteiten in uiterwaarden. Het bestemmingsplan is niet van invloed op de waterkering ten oosten van het plangebied.
4.5
Flora en fauna
4.5.1
Wettelijk kader
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1998 en 2005 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt aanvullend gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk. Gebiedsbescherming De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de gebiedsbescherming van de Natura 2000gebieden (Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
22
De Ecologische Hoofdstructuur voorziet in het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS bevat alle gebieden waarop de inspanningen van het Rijk worden gericht om deze opgave te verwezenlijken. Dit gebeurt door ruimtelijke veiligstelling en door inzet van subsidieregelingen. Het EHS-beleid wordt op provinciaal niveau verder uitgewerkt. In Utrecht vindt via het Streekplan 2005 - 2015 bescherming plaats van de provinciaal uitgewerkte Ecologische Hoofdstructuur. In deze zone dient beleid gericht te zijn op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden. In de EHS wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het ‘nee, tenzij’- principe gehanteerd. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden op effecten op de natuurwaarden. Schadelijke effecten zijn alleen toegestaan indien er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn en als alternatieven ontbreken. Soortbescherming De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen. Sinds 22 februari 2005 is een nieuwe AMvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het ‘Besluit beschermde dier- en plantensoorten’. Door deze AMvB is sprake van vier categorieën beschermingsniveaus: y niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten. Voor deze soorten is geen ontheffing van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet meer nodig; y niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten genoemd in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, zoals bijvoorbeeld Eekhoorn en Steenmarter. In een op te stellen gedragscode moet worden aangegeven hoe bij nieuwe plannen en projecten omgegaan dient te worden met beschermde soorten. Onder deze voorwaarden, vooraf goedgekeurd door de minister van LNV, kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling. y Op dit moment bestaat een algemeen toepasbare gedragscode voor een werkwijze bij ‘ruimtelijke ontwikkelingen’. Indien niet gewerkt wordt volgens een gedragscode moet voor deze soorten nog altijd ontheffing worden aangevraagd, de zogenaamde lichte toets wordt gehanteerd. Dit houdt in dat de ruimtelijke ingreep geen afbreuk mag doen aan de gunstige instandhouding van de soort. y niveau 3: streng beschermde soorten. Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en alle soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten kan geen algemene vrijstelling worden gegeven en is voor ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van dwingende redenen van openbaar belang, 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan alle drie de criteria worden voldaan; y vogels: alle inheemse vogelsoorten zijn vermeld in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling wanneer gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode. Wanneer geen gebruik gemaakt wordt van een goedgekeurde gedragscode is voor ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Deze wordt getoetst volgens de ‘uitgebreide toets’ zoals genoemd bij niveau 3. Zorgplicht Artikel 2 van de Flora- en faunawet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven. 4.5.2
Conclusie
Om inzicht te krijgen in de mogelijke en eventuele vervolgstappen vanuit natuurwetgeving en natuurbeleid in relatie tot de ontwikkeling heeft de gemeente een quickscan flora- en fauna laten uitvoeren. In deze paragraaf is een samenvatting van de quickscan opgenomen. Het volledige rapport is als bijlage opgenomen.
23
Samenvatting en advies Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. In een straal van 5 kilometer rondom het plangebied liggen geen wettelijk beschermde natuurgebieden. Vanuit het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. Het zuidelijke deel van het plangebied (waar geen woonschepen liggen) is door de provincie Utrecht begrensd binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het gebied is aangemerkt als ‘nieuwe natuur’. Volgens het ontwerp-natuurbeheerplan 2011 is hier de ontwikkeling van moeras (10%) en droog schraalland (90%) voorzien. De oeverstrook waar de woonschepen liggen is door de provincie Utrecht aangemerkt als ecologische verbindingszone (evz). Deze evz verbindt de verschillende bestaande en nieuwe natuurgebieden in de uiterwaarden van de Lek. Voor deze evz is als beheertype ‘bloemdijk’ aangegeven in het ontwerpnatuurbeheerplan. Specifieke doelsoorten zijn niet vermeld voor de evz. De herstructurering van de woonschepenlocatie is te beschouwen als een planologische nieuwvestiging. In de EHS - nieuwe natuur zijn echter geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Deze strook ligt ten zuiden van de woonschepenlocatie. Ook externe effecten van de woonschepen op de EHS zijn niet voorzien, aangezien de schepen nauwelijks licht- of geluidsverstoring tot gevolg zullen hebben. Het bestemmingsplan is gericht op behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de EHS en de ecologische verbindingszone. Aantasting van de EHS is niet aan de orde. Het plan hoeft daarom niet te worden beoordeeld volgens het nee, tenzij- principe. Het is aan te bevelen om de mogelijkheden voor inrichtings- en beheersubsidie vanuit de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) te onderzoeken zodat de natuurwaarden van de EHS ook ontwikkeld kunnen worden. Om verstoring van vogels te voorkomen is het aan te bevelen dat het rooien van struiken en ruigtevegetaties in de periode september - maart plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, of wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat binnen de genoemde periode toch vogels in de vegetatie broeden, is het noodzakelijk om de initiatieflocatie vóór de ingreep te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op de initiatieflocatie nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Voor vleermuizen is een met bomen begroeide oever erg interessant als foerageergebied. Dit is mogelijk te ontwikkelen door langs de oever bomen zoals wilgen of populieren aan te planten, oftewel spontane opslag van bomen toe te staan. Voor de vogelsoorten Oeverzwaluw en Ijsvogel is het aan te bevelen om in de oever plaatselijk een steile wand te creëren waarin de vogels kunnen nestelen. Overigens zijn dergelijke maatregelen niet wettelijk vereist op basis van de Flora- en faunawet. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Utrecht is de Beslisboom Nee Tenzij Ecologische Hoofdstructuur (EHS) doorlopen. Uit de beoordeling op de toetsingscriteria uit de eerder genoemde beslisboom blijkt dat het plan niet leidt tot significante aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken. De beoordeling is opgenomen in de quickscan flora- en fauna, deze is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
4.6
Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet Geluidhinder in werking getreden. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).
24
4.6.1
Plangebied
Een woonboot is voor de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige bestemming. Dit betekent dat het niet verplicht is voor deze woonschepen een akoestisch onderzoek uit te voeren. Wel dient er in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden gekeken naar het akoestische leefklimaat ter plaatse en of door de vaststelling van het bestemmingsplan dit leefklimaat niet verslechterd. In de nabijheid van de woonschepen zijn een tweetal wegen gelegen: de Lekdijk en Ossenwaard. Over deze wegen rijden auto's met een maximumsnelheid van 60 km/h. Lekdijk Uit het verkeersmodel van Houten blijkt dat er maximaal 1.000 auto's per etmaal over de Lekdijk rijden. Dit is naar verhouding heel weinig, ter vergelijking: in een woonwijk met 350 woningen rijden 2.425 auto's per etmaal. Daarbij komt dat de afstand tussen de Lekdijk en de woonschepen op veel plaatsen meer dan 250 meter is, waardoor het doordringen van geluid tot aan de woonschepen nihil is en de geluidsbelasting dus onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat een akoestisch onderzoek volgens de Wgh alleen noodzakelijk is als er sprake is van een geluidsgevoelige bestemming die binnen de onderzoekszone is gelegen. Voor de Lekdijk (en de Ossenwaard) is deze zone 250 meter. Veel woonschepen zijn gelegen buiten de zone van de Lekdijk. Ossenwaard Aan de Ossenwaard is ook een onderzoekszone van 250 meter toegekend. Echter, deze weg is doodlopend en wordt (vrijwel) uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer. De weg leidt naar de sluis over de Lek. Verder kunnen er een klein aantal woningen plus een bedrijf mee worden bereikt. Tot slot wordt de weg gebruikt voor mensen die aan enkele watergebondenactiviteiten deelnemen. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat het aantal verkeersbewegingen dat voorgenoemd met zich meebrengt ver beneden de 1.000 auto's per etmaal zal zijn. Hiermee kan worden gesteld dat de akoestische situatie ter plaatse geen belemmering vormt voor de woonschepen die in de onderzoekszone van de Ossenwaard zijn gelegen. 4.6.2
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de woonschepen. Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' kan vanuit dit aspect bezien doorgang vinden.
4.7
Luchtkwaliteit
In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging kan negatieve effecten op de gezondheid hebben. 4.7.1
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. In hoofdstuk 5 is een paragraaf luchtkwaliteitseisen toegevoegd (paragraaf 5.2). Deze vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen negatieve effecten van luchtverontreiniging. Daartoe zijn in de wet grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen opgenomen. De grenswaarden zijn op basis van gezondheidskundige aspecten bepaald, maar ook onder de norm kunnen gezondheidseffecten optreden, zij het vooral bij mensen die er gevoelig voor zijn, zoals kinderen en ouderen. Bij concentraties onder de 40 mg/m3 neemt de kans op effecten wel geleidelijk af, al is voor fijn stof geen gezondheidskundige grenswaarde vast te stellen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
25
b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) Het NSL is de kern van de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit. Dit programma moet de onderbouwing leveren van het 'derogatieverzoek' van het Rijk aan de Europese Unie (EU). Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2011 respectievelijk 2015 wel overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert het programma. De EU heeft echter nog geen besluit over het derogatieverzoek genomen. AmvB en mr niet in betekenende mate De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AmvB) en ministeriële regelingen (mr), waaronder de AmvB en mr niet in betekenende mate (NIBM). Deze AmvB en mr legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 mg/m3 voor zowel fijn stof en NO2. NIBM projecten kunnen, juridisch gezien, zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan. 4.7.2
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' maakt het mogelijk om maximaal 10 woonschepen af te meren. Deze 10 woonschepen kunnen worden aangemerkt als zijnde woningen. In dat geval kan de parallel worden getrokken met de hiervoor beschreven regeling NIBM. In de regeling is opgenomen dat een ontwikkeling van 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) kan worden beschouwd als Niet in betekenende mate bijdragend aan de luchtkwaliteit. Omdat er op de woonschepenlocatie Tull en 't Waal slechts 10 woonschepen mogen worden afgemeerd kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling ruimschoots binnen de normen blijft die gesteld zijn aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.8
Externe veiligheid
4.8.1
Algemeen
Algemeen Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
26
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. De provincie Utrecht heeft aanvullend beleid vastgesteld, bij nieuwe situaties heeft zij de ambitie om er voor te zorgen dat de overlijdenskans maximaal een in de 100 miljoen jaar is (een zogenaamde PR 10-8 contour). Dit is een ambitie waar van (gemotiveerd) kan worden afgeweken. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met, advies vragen aan, de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants. Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. 4.8.2
Conclusie
Volgens de risicokaart van de provincie Utrecht bevindt het plangebied zich in een buitendijksgebied. In het geval van hoog water bestaat de kans dat dit gebied overstroomt. Volgens de risicokaart gelden hier geen planologische beperkingen. In de nabijheid van het plangebied zijn er geen inrichtingen die een gevaar voor de woonschepen opleveren. De Lek is geen transportroute voor gevaarlijke stoffen zoals is vastgelegd in het Basisnet Water en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Er gelden dan ook geen minimaal aan te houden (veiligheids)afstanden. Een beoordeling of verantwoording van het groepsrisico hoeft niet plaats te vinden: de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de Lek vervoerd wordt is niet of nauwelijks van invloed op het groepsrisico.
27
Afbeelding 10. Uitsnede van de risicokaart.
4.9
Kabels en leidingen
Bij nieuwbouw of grote verbouwingen, dient bekeken te worden of kabels en leidingen (gas, elektriciteit, etc.) in of direct bij het plangebied zijn gelegen. In het plangebied zijn dergelijke kabels en leidingen niet aanwezig.
4.10
Parkeren en verkeer
4.10.1 Algemeen In de regeling van het bestemmingsplan Woonschepenlocatie Tull en 't Waal mogen maximaal 10 woonschepen in het plangebied worden afgemeerd. Dit betekent dat er nauwelijk extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Ten aanzien van verkeer kan dan ook worden geconcludeerd dat de situatie gelijk blijft en er zelfs op vooruit gaat: er wordt namelijk een halfverharde weg aangelegd die naar de verschillende woonschepen zal voeren. De woonschepen worden nu via een onverharde weg bereikt. Dit is een verbetering. 4.10.2 Conclusie Voor wat betreft parkeren komen er per woonschip maximaal twee parkeerplaatsen. Dit betekent dat men de auto nu voor de deur kan parkeren op een daarvoor bestemde plek. In de huidige situatie bestond deze gelegenheid niet. Bezoekers kunnen hun auto eventueel op de tweede parkeerplaats parkeren. Zij kunnen ook hun auto parkeren in de nabije omgeving op de parkeerplekken die langs de Ossenwaard zijn gelegen, of iets verderop op de parkeerplaatsen bij het recreatiegebied dat ten noorden van het plangebied is gelegen. Hiermee is zowel voor bezoekers als voor de bewoners van de woonschepen voldoende parkeergelegenheid.
28
4.11
Archeologie
4.11.1 Inleiding Europees en Rijksniveau In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. In dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals als alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (1 september 2007) worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta geïmplementeerd. Provinciaal niveau Het archeologiebeleid van de provincie Utrecht richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. Het doel is om het erfgoed in de bodem te bewaren en te behouden (in situ). Indien behoud niet mogelijk is, dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/ richtlijnen. De provinciale richtlijn stelt dat bij plannen en besluiten die aan de provincie worden voorgelegd, aangegeven dient te zijn op welke wijze de aanwezige cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. De cultuurhistorische waarden moeten in een vroegtijdig stadium van de planvorming worden geïnventariseerd, bij het stedenbouwkundig ontwerp worden gebruikt en bij het besluit worden meegenomen. Mogelijke archeologische overblijfselen moeten zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek, worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen. In bestemmingsplannen moeten terreinen van hoge en zeer hoge waarde tot uitdrukking komen en middels een aanlegvergunning worden beschermd. De Cultuurhistorische kaart van de provincie Utrecht geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden in de provincie. De kaart is ontwikkeld om verantwoord om te gaan met cultuurhistorische waarden bij nieuwe ruimtelijke plannen. Het is de bedoeling dat de kaart een bron van inspiratie gaat vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de kaart zijn geografische, bouwkundige en archeologische elementen en structuren af te lezen. 4.11.2 Gemeentelijk beleid Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Houten is er aan het plangebied (voor zover dit geen water betreft) een lage archeologische verwachting toegekend. Volgens de maatregelenkaart van de gemeente Houten geldt er voor het plangebied dat dit geheel een 'categorie 5' terrein is. Volgens het rapport 'Toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten voor het grondgebied van de gemeente Houten geldt voor het plangebied met categorie 5 dat de trefkans op archeologische resten in deze gebieden op landschappelijke gronden, in vergelijking met de overige zones, relatief laag is. Het betreft over het algemeen laaggelegen, natte bodems, waar tot nu toe nauwelijks archeologische vondsten zijn gedaan. Hiervoor geldt een hele specifieke archeologische verwachting voor bijvoorbeeld rituele deposities, of relicten die met jacht, visvangst of transport (scheepswrakken) te maken gehad kunnen hebben. De conservering van organisch materiaal (bijvoorbeeld: hout, leer en bot) in deze natte zones is bovendien erg goed. Het probleem van deze vondstcategorieën is echter dat het uiterst geringe vondstdichtheden betreft die qua ruimtelijk beslag zeer klein zijn en zich ook nog eens zeer lastig laten opsporen. Onder deze categorie vallen ook de buitendijkse gronden van de Lek. Binnen dit gebied kunnen prehistorische deposities, schepen, houten constructies - zoals bruggetjes en vlonders- en afvaldumps voorkomen. De trefkans is zeer laag, maar bij een treffer is de conservering meestal zeer goed. Blijkens het rapport geldt hier geen voorschrift om een aanlegvergunning.
29
Bovenstaand beleid is vastgelegd in het Paraplubestemmingsplan Archeologie. Voor meer achtergronden met betrekking tot gemeentelijke archeologisch beleid wordt verwezen naar het Paraplubestemmingsplan Archeologie. 4.11.3 Conclusie Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het bestemmingsplan, dit blijkt ook uit het Paraplubestemmingsplan Archeologie van de gemeente Houten. De meldingsplicht op basis van de Monumentenwet blijft gelden indien tijdens werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan.
30
Hoofdstuk 5 5.1
Planbeschrijving
Inleiding
De dode rivierarm van de Lek (die is ontstaan bij de aanleg van de stuw bij Hagestein) heeft zijn functie voor scheepvaart verloren. Aan de oostzijde van de dode rivierarm zijn de woonschepen gelegen. Aan de westelijke oever van de dode arm (die binnen de gemeente Vianen valt) is een stuweiland gelegen met daarop onder meer een stuw, sluizencomplex, een voormalig steenfabriek en aantal kleine woningen. De uiterwaarden ten noorden van de dam zijn ingericht als een recreatiegebied, en de gronden ten zuiden zijn bedoeld voor zandwinning in combinatie met de aanleg van een recreatieplas. Voorliggend bestemmingsplan ziet alleen toe op de woonschepenlocatie.
5.2
Uitgangspunten
Het doel van het bestemmingsplan is om een planologisch kader te creëren voor de definitieve inrichtingsvariant met betrekking tot de woonschepenlocatie. Daarnaast biedt het plan de ruimtelijke kaders waarmee ongewenste ontwikkelingen moeten worden voorkomen. Onder ongewenste ontwikkelingen Inrichtingsvariant In de huidige situatie is de ligging van de woonschepen zonder enige structuur. De woonschepen liggen weliswaar allemaal langs de oever, maar de afstand tot de oever en de afstand tot het volgende woonschip is willekeurig en wijkt vaak af. Vanwege de ligging van het plangebied in een ecologische verbindingszone is het van belang dat er sprake is van een landschappelijke inpassing. Met de definitieve inrichtingsvariant wordt gekozen voor meer structuur in de ligging van de woonschepen ten opzichte van elkaar, en ten opzichte van de oever. Daarnaast wordt een heldere en gelijke lijn neergezet ten aanzien van het oevergebruik. De volgende aspecten uit de inrichtingsvariant vormen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal'. y Per woonschip mogen maximaal twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd; y Deze parkeerplaatsen dienen gelegen te zijn op de plek zoals aangegeven op de inrichtingsvariant; y Per woonschip mag maximaal één aanloopsteiger worden gerealiseerd van maximaal 1,5 meter breed; y De aanloopsteiger dient gelegen te zijn op de plek zoals aangegeven op de inrichtingsvariant; y Aan weerszijden (boeg en achtersteven van het woonschip) dienen de woonschepen minimaal 5 meter van elkaar af liggen. In de inrichtingsvariant is ook een halfverharde weg aangegeven, deze weg vormt de ontsluiting van de woonschepen op de Ossenwaard. Met het inrichtingsplan is invulling gegeven aan de landschappelijke inpassing door een structuur aan te brengen in de ligging van de woonschepen en een maximum te stellen aan het aantal parkeerplaatsen en bijgebouwen. Ongewenste ontwikkelingen Deze houden voornamelijk verband met landschappelijke aspecten: het plangebied dient vrijgewaard te blijven van alle ruimtelijke ontwikkelingen, behoudens recreatie en natuur, de weg en de woonschepen. Ook van belang is het voorkomen van verrommeling in het plangebied, dit vanwege de ligging van het plangebied in de een ecologische verbindingszone (zie hiervoor ook paragraaf 4.5.2).
31
5.3
Vertaling uitgangspunten
De uitgangspunten worden zo volledig mogelijk vertaald in het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal'. Bij de vertaling van de uitgangspunten dient rekening te worden gehouden met het feit dat het instrument bestemmingsplan alleen ruimtelijk - functionele aspecten kan vastleggen en aangeeft wat mag. Dit vanuit het oogpunt van toelatingsplanologie, vanuit deze werkwijze wordt in het bestemmingsplan aangegeven wat op de bepaalde gronden mag. Inrichtingsvariant definitief Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan wordt middels zones de aangegeven: y waar de woonschepen mogen liggen; y waar de parkeerplaatsen en het bijgebouw behorende bij de woonschepen mogen worden gerealiseerd; y waar de steiger mag worden gerealiseerd. De halfverharde weg wordt niet op de verbeelding aangegeven, de weg kan worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Natuur'. Ongewenste onwikkelingen Voorliggend bestemmingsplan voorkomt ongewenste ontwikkelingen door de gronden zoveel mogelijk te bestemmen zoals ze feitelijk gebruikt worden. Dit houdt in dat het water zodanig bestemd wordt dat er in principe alleen water wordt toegelaten. Ditzelfde geldt voor het groen binnen het plangebied. Door verder geen (of slechts beperkte) bouwmogelijkheden toe te laten kunnen ongewenste ontwikkelingen niet plaats vinden.
32
Hoofdstuk 6
6.1
Juridische aspecten
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de projectlocatie juridisch is vertaald. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Hieronder vallen een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Houten. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
6.2
Systematiek van de planregels
Het bestemmingsplan is opgesteld conform het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Houten dat gebaseerd is op het SVBP. Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2008 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc.
6.3
Bestemmingsregels
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk I bevat de algemene voor de gehele projectlocatie geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk IV de slotbepaling aan bod. Hoofdstuk 1 Inleidende regels Begrippen (artikel 1) In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd welke in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Wijze van meten (artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht worden genomen, c.q. gemeten moeten worden.
33
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In het plangebied voorkomende functies zullen onder de volgende bestemmingen worden ondergebracht (op alfabetische volgorde weergegeven): Natuur (artikel 3) De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of natuurwaarden. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan (bijvoorbeeld lichtmasten). Binnen de bestemming wordt gebruik gemaakt van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik'. Slechts ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik' zijn bijbehorende bouwwerken en parkeervoorzieningen toegestaan. Iedere woonschepenligplaats krijgt de beschikking over één parkeervoorziening. Per woonschepenligplaats is daarnaast één (drijvend) bijbehorend bouwwerk toegestaan, zoals een berging. Onder strikte voorwaarden is het voor het gemeentebestuur mogelijk om in de toekomst de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik' te verwijderen zodat het oevergebruik kan worden gestaakt. De zand- / puinweg die door het plangebied loopt is, gezien de staat en het materiaalgebruik, ook ondergebracht binnen de bestemming 'Natuur'. De bestemming 'Natuur' laat genoeg ruimte om de weg in de toekomst op te waarderen naar een halfverharde toegangsweg naar de woonschepen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van grastegels. Het aanleggen van bepaalde werken en/of uit uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, met uitzondering van het reguliere onderhoud, is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning (aanlegvergunning). Verkeer- Wegverkeer (artikel 4) De voor 'Verkeer-Wegverkeer' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor verkeer en verblijf, met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en water. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is alleen toegekend aan de Ossenwaard. Dit is de belangrijkste weg in het plangebied waar een maximum snelheid van 60 km/u geldt. Het is de enige, geasfalteerde, goed onderhouden en gedurende alle seizoenen begaanbare weg door het plangebied. Dit in tegenstelling tot de ontsluitingsweg die naar de woonschepen leidt en daarom onder de bestemming 'Natuur' is ondergebracht. Water (artikel 5) De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: water, waterberging, waterhuishouding, kunstwerken (duikers, bruggen e.d.), steigers en wonen. Wonen, eventueel in combinatie met een aan huis-verbonden-beroep, is alleen toegestaan op een woonschip ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Ook steigers vanaf de oever naar de woonschepen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger' worden gebouwd. Toegestaan zijn maximaal 13 woonschepen. In de regels zijn standaardmaten opgenomen waar woonschepen moeten voldoen. Reeds aanwezige woonschepen met afwijkende maten, vallen onder het overgangsrecht. Daarnaast bevatten de regels voorschriften waaraan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen. Naast steigers zien deze regels bijvoorbeeld ook toe op aanmeerpalen, lichtmasten e.d. Gebouwen op, in of boven de bestemming 'Water' zijn niet toegestaan. Woonschepen zijn geen gebouwen en zijn dus toegestaan, als gezegd alleen ter plaatse van de aanduiding. Onder strikte voorwaarden is het voor het gemeentebestuur mogelijk om in de toekomst de aanduidingen 'woonschepenligplaats' en 'steiger' te verwijderen zodat de desbetreffende ligplaats komt te vervallen. Gelet op de seizoensgebondenheid en de (dag)activiteiten van de scouting wordt geen (woonschepen)ligplaats gereserveerd voor de scouting. Het betreft immers geen woonsituatie, bovendien wordt er niet overnacht. Daarnaast heeft de scouting geen ‘vaste’ ligplaats met afmeervoorziening en/of steiger. De scouting volstaat met zijn eigen aanmeervoorzieningen. Voor het ‘voor anker gaan’ maken ze gebruik van één van de bestaande aanmeerpalen. In de doeleindenomschrijving van de bestemming Water worden scoutingactiviteiten mogelijk gemaakt.
34
'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' (artikel 6) De voor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water, de afvoer van hoog oppervlaktewater, ijs en sediment en de aanleg, onderhoud en verbetering van een hoofdwaterkering. Binnen deze bestemming mag onder voorwaarden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van riviergebonden activiteiten. Het bouwen van bouwwerken is mogelijk, het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bouwverbod en toestaan dat gebouwen, onder voorwaarden, worden opgericht in de bestemming(en), waarmee onderhavige bestemming samenvalt. Hoofdstuk 3 Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6) In dit artikel is opgenomen dat grond, welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van een andere aanvraag buiten beschouwing dient te blijven. Algemene bouwregels (artikel 6) In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten. Algemene regels afwijking bestemmingsplan (artikel 8) Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden. Met de bevoegdheid tot afwijken kan het dagelijks bestuur o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%. Algemene wijzigingsregels (artikel 9) Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsgrenzen en ten behoeve van het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Algemene procedureregels (artikel 10) Ten aanzien van de ontheffingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van de nadere eisen is een algemene procedureregel opgenomen. In dit artikel is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als die van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen. Deze procedure uit de Awb gaat uit van een termijn van zes weken. Voor de aanlegvergunning geldt de procedure als bedoeld in artikel 3.18 Wro. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Overgang- en slotregels (artikel 11) Dit artikel handelt over het overgangrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik. Tevens is een hardheidsclausule in dit artikel opgenomen. Slotregel (artikel 12) Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
35
6.4
Handhaving
De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijkere rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) heeft het Ministerie van VROM nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt van rijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavinginstrumentarium steeds verder inperkt. Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht). Jurisprudentie Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie. Onlangs heeft de AbRS dit vereiste nog eens nader gespecificeerd (AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5244). De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien. Bevoegd gezag In het onderhavige plangebied zijn drie bevoegde gezagen actief, te weten: Rijkswaterstaat (op basis van de Wbr), Provincie (in het kader van de VNL) en gemeente (op basis van het bestemmingsplan). Gebleken is dat eventuele handhavingsacties tegen de woonschepen primair op basis van het planologisch regime en Verordening Natuur en Landschap kunnen plaatsvinden. Op basis van ervaringen bij handhavingsacties in Wijk bij Duurstede (waar (woon)schepen eveneens liggen afgemeerd in een dode rivierarm) blijkt dat Rijkswaterstaat geen bevoegdheden heeft om handhavend op te treden. Provinciaal Handhavingsbeleid De provincie Utrecht voert reeds sinds 1963 een woonschepenbeleid door middel van een Woonschepenverordening provincie Utrecht (WSV). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat illegaal een ligplaats wordt ingenomen door een woonschip uit het oogpunt van ontoelaatbare aantasting van landschap, natuur en cultuurhistorische en archeologische waarden. Sinds 1986 is het provinciaal beleid er ook op gericht dat woonschepen en hun ligplaatsen primair dienen te worden geordend door middel van de ruimtelijke ordening. Het behoort tot taak van de gemeente om ligplaatsen in bestemmingsplannen te regelen. De eerste verslagen over het mogelijk optreden van overheden tegen de woonschepen op deze locatie dateren reeds uit 1982. Toenmalige insteek was om de schepen, een enkel schip ligt er reeds vanaf medio jaren zeventig, te verwijderen. In de loop der jaren is gebleken dat de toenmalige plannen niet haalbaar en/of uitvoerbaar waren.
36
In de periode april 1998 - oktober 2000 heeft een projectgroep (hierin had ook de gemeente Houten een plaats) als voorbereiding op de destijds op te stellen woonschepenverordening van de Provincie, zich opnieuw gebogen over de woonschepenproblematiek in Houten. De destijds geopperde ideeën met betrekking tot het oplossen van de knelpunten zijn nooit verder uitgewerkt in duidelijke, formele besluiten. De knelpunten zijn wel in de Woonschepenverordening opgenomen. Deze verordening, inmiddels bekend als de Verordening Natuur en Landschap ( die de basis vormt voor de Notitie Woonschepenbeleid 2002-2012) is in oktober 2000 is vastgesteld door Provinciale Staten. In de notitie is aan de woonschepen (knelpunten) een bepaalde categorie gegeven. Voor de locatie in Houten zijn in de notitie acht schepen aangemerkt als ‘knelpunt, categorie 3’. Dit betekent dat ze een ligplaatsontheffing met bezwaar hebben en dat, zodra de omstandigheden wijzigen, de ontheffing kan worden ingetrokken en opnieuw kan worden verleend voor een ligplaats op een meer aanvaardbare locatie. Deze ‘ontheffingen met bezwaar’ zijn destijds niet alleen afgegeven als instrument om verplaatsing/herschikking van de schepen af te kunnen dwingen die nodig zou zijn bij een toekomstige sanering, maar ze boden tevens de mogelijkheid om adequaat te kunnen optreden tegen nieuwkomers. Gemeentelijke handhavingsbeleid Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied (vanaf 23 januari 2003 vigerend) gold in het plangebied het Uitbreidingsplan Tull en 't Waal, een bestemmingsplan uit 1957. In dit oude plan vielen de woonschepen binnen de bestemming ‘Rivier’. In dat bestemmingsplan zaten echter geen gebruiksbepalingen voor die bestemming, waardoor tot 23 januari 2003 op basis van het bestemmingsplan geen sprake is geweest van strijdig gebruik. De schepen die voor die datum waren aangemeerd vallen onder het overgangsrecht van dat bestemmingsplan. Daarmee zijn ze vanuit gemeentelijk oogpunt in zoverre gelegaliseerd, dat ze mogen blijven liggen, mits het strijdig gebruik naar aard en omvang niet wordt vergroot. Op de overige schepen kan gehandhaafd worden. Op 3 februari 2004 heeft de raad de Kaderstellende Nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks dient het college van burgemeester en wethouders verslag te doen van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en dient een jaarplan te worden opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (WABO, BOR en MOR) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan zijn in het kader van de herinrichting (integrale) handhavingsacties voorzien. Deze zullen dan ook in een verslag aan burgermeester en wethouders teruggekoppeld worden. Status woonschepen Op basis van de gemeentelijke en provinciale beleidskaders (bestemmingsplan en VNL) en bijbehorende inwerkingtredingsdata zijn de vaartuigen (en overige zaken) in het plangebied in 2004 geïnventariseerd en is de status van de verschillende vaartuigen geanalyseerd. De situatie is in de daaropvolgende jaren gemonitord. Op basis van de bekende gegevens is door de provincie voor acht woonschepen en ontheffing met verplaatsingsclausule op grond van de VNL verstrekt. De ontheffing geldt sec voor het woonschip en de steiger. 9 woonschepen krijgen met dit bestemmingsplan een formele ligplaats. De gemeente heeft dus niet op voorhand de bedoeling om het aantal woonschepen in de toekomst terug wil brengen. Wel wil de gemeente een handvat hebben om, mocht er zich een situatie voordoen dat de ligplaats niet wordt ongevuld, deze onder voorwaarden te kunnen verwijderen. Om dit mogelijk te maken is er in artikel 5 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college de aanduiding 'woonschepenligplaats' kan verwijderen. Met betrekking tot de overige (illegale) zaken in het plangebied geldt vanuit handhavingsperspectief het volgende: y De woonark “Ze zeggen” ligt reeds jaren op dezelfde plek. De handhavingsactie tegen deze ark is juridisch geslaagd (uitspraak vz. ARRS dd. 6 augustus 1991), maar de uitvoering bleek op praktische/nautische problemen te stuiten. De ark ligt er in ieder geval vanaf april 1988 en is volgens betrokkene een vervanging van een oud (uitgebrand) schip (voormalig vrachtschip, type Hagenaar) dat aldaar van 1977 tot 1987 heeft gelegen. Gelet op dit bijzondere dossier en het feit dat effectuering van de bestuursdwang de afgelopen 12/13 jaar niet is gelukt, heeft de ark een persoonlijke gedoogbeschikking (ontheffing met uitsterfconstructie). Wordt geen verdere actie op ondernomen.
37
y y
Tegen (woon)schepen en/of drijvende voorwerpen die recent (na de genoemde data) in het gebied zijn afgemeerd wordt handhavend opgetreden door de provincie. Uit luchtfoto’s valt op te maken dat er tussentijds twee illegale schepen zijn bijgekomen. Tegen alle illegaal aanwezige zaken rond hun schip en op de kade, die geen onderdeel uitmaken van de ontheffing Natuur en Landschap van de Provincie, wordt handhavend opgetreden. Een bijzondere situatie betreft de zogenaamde speelboot.
Handhaving tijdens en na herinrichting Parallel aan het planologische (legalisatie) traject wordt een handhavingstraject opgestart waarbij de bewoners alle illegaal aanwezige zaken rond hun schip en op de kade, die geen onderdeel uitmaken van de ontheffing Natuur en Landschap van de Provincie, dienen op te ruimen. Het is de bedoeling dat de woonschepenlocatie, na de verplaatsing/herinrichting van de schepen, door een strikt periodiek toezicht van zowel gemeente, provincie als Rijkswaterstaat bij controles voldoet aan alle gestelde regels. Is eenmaal vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop gemeentelijke handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid van de gemeente in een driestappen-plan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke / onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het drie-stappen-plan bestaat uit: y Stap 1: Bestuurlijke waarschuwing; y Stap 2: Voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom); y Stap 3: Oplegging dwangsom / uitoefening bestuursdwang.
38
Hoofdstuk 7
Economische uitvoerbaarheid
Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is het verhaal van kosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de gemeente en ontwikkelende danwel bouwende partijen het onderling eens worden over het kostenverhaal (zoals bepaald in artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening) en dit vastleggen in een anterieure overeenkomst of in een exploitatieplan. Ongeacht voor welke vorm wordt gekozen moet het voor het vaststellen van het – daarvoor in aanmerking komende – planologische besluit vast liggen. De provincie Utrecht is als trekker verantwoordelijk voor de financiering van het project. Zij heeft hier dan ook gelden voor gereserveerd in haar begroting. De gemeente Houten betaalt (slechts) twee onderdelen: de plankosten en de aanleg/aansluiting van de woonschepen op de riolering. Deze bedragen zijn gedekt vanuit de gemeentelijke begroting.
39
40
Hoofdstuk 8
8.1
Overleg en inspraak
Algemeen
Nadat het College het voorontwerpbestemmingsplan daartoe heeft vrijgegeven, wordt overleg conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gevoerd met de verschillende instanties. Ook wordt het bestemmingsplan onderworpen aan inspraak. Daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2
Vooroverleg
Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het College van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren. Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). De uitkomsten van het overleg en de beantwoording daarvan zijn in een separate notitie opgenomen. Waar in de notitie wordt aangegeven dat de reactie leidt tot een aanpassing, is het ontwerp aangepast.
8.3
Inspraak
Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden (Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 54. Zie ook: Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Staatsblad 2005, 282) en het tijdstip van inwerkingtreding (Staatsblad 2005, 320)). Ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraakreacties zijn samengevat, beantwoord en opgenomen in een separate notitie.
41
42
BIJLAGEN
Bijlage 1: Flora en fauna quickscan
Verkennend natuuronderzoek Woonschepenlocatie Tull en 't Waal Gemeente Houten Definitief
Verkennend natuuronderzoek Woonschepenlocatie Tull en 't Waal Gemeente Houten Definitief
Rapportnummer:
211X04071.059464_3
Datum:
10 oktober 2011
Contactpersoon opdrachtgever: Gemeente Houten Projectteam BRO:
Rob van Dijk, Jochem Visser
Trefwoorden:
Flora- en Faunawet, natuuronderzoek, effectbeschrijving
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 11
Beknopte inhoud:
In voorliggende rapportage is de ontwikkeling van het cluster primair onderwijs te Donk getoetst aan natuurwetgeving en natuurbeleid. Mits enkele aanbevelingen in acht worden genomen is het plan in overeenstemming met natuurwetgeving en beleid.
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding van het onderzoek 1.2 Leeswijzer
3 3 3
2. SAMENVATTING EN ADVIES
5
3. WERKWIJZE
7
4. BESCHERMDE NATUURWAARDEN 4.1 Ligging en beschrijving van het plangebied 4.2 Beschrijving initiatief 4.3 Soortenbeschrijving en effectenbeoordeling
9 9 12 13
4.3.1 Vaatplanten 4.3.2 Grondgebonden zoogdieren 4.3.3 Vleermuizen 4.3.4 Vogels 4.3.5 Amfibieën, reptielen en vissen 4.3.6 Overige diersoorten 4.4 Beschermde gebieden
13 13 14 14 15 16 16
4.4.1 Natuurbeschermingswet 4.4.2 Ecologische hoofdstructuur
16 16
BIJLAGEN Bijlage 1: Ruimtelijke plannen en natuurwetgeving Bijlage 2: Onderbouwing op toetsingscriteria A1 t/m D2 Beslisboom
Inhoudsopgave
1
2
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding van het onderzoek In een dode arm van de Lek nabij Tull en ’t Waal (gemeente Houten) is de herinrichting van een bestaande woonschepenlocatie voorzien. De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan. De gemeente heeft daarom het voornemen om een bestemmingsplan op te stellen, om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij is het onder andere noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de wettelijke verplichtingen en mogelijkheden met betrekking tot natuurwetgeving en natuurbeleid. Voorliggend rapport geeft advies met betrekking tot de mogelijkheden en eventuele vervolgstappen vanuit natuurwetgeving en natuurbeleid om de geplande ontwikkeling te realiseren. Hiertoe is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurwaarden in en rondom het plangebied.
1.2 Leeswijzer In hoofdstuk 2 zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek vertaald in een advies. Hoofdstuk 3 geeft de gevolgde werkwijze weer, en in hoofdstuk 4 zijn de resultaten van het natuuronderzoek uitgewerkt en onderbouwd. Een samenvatting van het gebruikte wettelijke kader is gegeven in Bijlage 1.
Hoofdstuk 1
3
4
Hoofdstuk 1
2.
SAMENVATTING EN ADVIES
Het bestemmingsplan is gericht op behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de EHS en de ecologische verbindingszone. Aantasting van de EHS is niet aan de orde. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Utrecht is de Beslisboom Nee Tenzij Ecologische Hoofdstructuur (EHS) doorlopen. Om verstoring van vogels te voorkomen is het aan te bevelen dat het rooien van struiken en ruigtevegetaties in de periode september-maart plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, of wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat binnen de genoemde periode toch vogels in de vegetatie broeden, is het noodzakelijk om de initiatieflocatie vóór de ingreep te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op de initiatieflocatie nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Voor vleermuizen is een met bomen begroeide oever erg interessant als foerageergebied. Dit is mogelijk te ontwikkelen door langs de oever bomen zoals wilgen of populieren aan te planten, oftewel spontane opslag van bomen toe te staan. Voor de vogelsoorten Oeverzwaluw en IJsvogel is het aan te bevelen om in de oever plaatselijk een steile wand te creëren waarin de vogels kunnen nestelen. Overigens zijn dergelijke maatregelen niet wettelijk vereist op basis van de Flora- en faunawet. Uit de beoordeling op de toetsingscriteria uit de eerder genoemde beslisboom blijkt dat het plan niet leidt tot significante aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken.
Hoofdstuk 2
5
6
Hoofdstuk 2
3.
WERKWIJZE
In dit verkennend onderzoek (quickscan) wordt de waarde van de initiatieflocatie bepaald voor beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet en het provinciale beleid met betrekking tot natuurbescherming. Er is een beoordeling gemaakt wat de effecten van de ingreep zijn op beschermde soorten, en er is aangegeven of vervolgonderzoek nodig is om de aanwezigheid van beschermde soorten vast te stellen. Bovendien is een algemene beoordeling gegeven van de aanwezige natuurwaarden in het gebied. Hiertoe is een bronnenonderzoek en een verkennend veldbezoek uitgevoerd. Voor het bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens. Allereerst is gebruik gemaakt van bij de gemeente Houten beschikbare inventarisatiegegevens. Deze gegevens, die afkomstig zijn van de Provincie Utrecht, zijn recent en van een hoog detailniveau. Daarnaast is gebruik gemaakt van algemene verspreidingsatlassen. Natuurloket geeft informatie over de verspreiding van soortgroepen 2 per km en of daarbij wettelijk beschermde soorten en / of soorten van de Rode lijst voorkomen. Het plangebied ligt in het kmhok 138-444. Er zijn geen gegevens aangekocht omdat de gemeentelijke database reeds beschikt over gedetailleerde natuurgegevens. Het verkennende veldbezoek is uitgevoerd op 10 augustus 2010. Hierbij zijn ecotopen in beeld gebracht; bovendien is gelet op sporen en verblijfplaatsen van beschermde soorten in en rondom het plangebied. Tijdens het veldbezoek was het zwaar bewolkt en 20 graden Celsius. Op basis van de verzamelde kennis en de ingrepen die plaats zullen vinden, is een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten. Hierbij is advies uitgebracht met het oog op de genoemde wettelijke en beleidsmatige verplichtingen. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Utrecht heeft overleg plaats gevonden met de provincie. Naar aanleiding van dit overleg is de Beslisboom Nee Tenzij Ecologische Hoofdstructuur (EHS) doorlopen (http://fd5.formdesk.com/provincieutrecht1/EXT_Subs_Nee-Tenzij). Hieruit is gebleken dat de toetsingscriteria A1 t/m D2 onderbouwd moeten worden. In bijlage 2 is de onderbouwing op deze criteria opgenomen.
Hoofdstuk 3
7
8
Hoofdstuk 3
4.
BESCHERMDE NATUURWAARDEN
4.1 Ligging en beschrijving van het plangebied Het plangebied ligt circa 1 kilometer ten zuidoosten van de kern Tull en ’t Waal in het buitengebied van de gemeente Houten. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de gemeentegrens; de oostelijke grens loopt ongeveer gelijk met het midden van de dijk, die het plangebied scheidt van de nabijgelegen zandwinningplas. De noordelijke en zuidelijke grens lopen gelijk met de y-coördinaten 444 en 445 van het Rijksdriehoeksstelsel (Amersfoortcoördinaten). De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De Amersfoortcoördinaten van het 1 midden van het onderzoeksgebied zijn 138,3-444,4 . Het plangebied bestaat uit de oostelijke oever van een afgesneden meander van de Lek. Het deel van de meander staat aan de zuidzijde in directe verbinding met de Lek. De noordzijde is afgesloten door middel van een dijk. Deze verbindt het schiereiland Ossenwaard, waarop zich het stuwcomplex Hagestein bevindt, met het vasteland. Ten oosten van het plangebied ligt de recentelijk gegraven natuur- en recreatieplas ’t Waal. Momenteel vindt in deze plas nog zandwinning plaats. Na 2015 zal het noordelijke deel van de plas een recreatieve functie krijgen en het zuidelijke deel een natuurfunctie. Het gebied maakt deel uit van de Honswijkerwaarden. De plas wordt momenteel gebruikt door watervogels. De dijk die de oostelijke grens van het plangebied vormt, is begroeid met een ruigtevegetatie waarin algemene soorten domineren. Het beheer van de dijk is bij BRO niet bekend. In de vegetatie zijn diverse kruidachtige soorten aangetroffen, zoals Canadese fijnstraal, Jacobskruiskruid, Boerenwormkruid, Reukloze kamille, Duizendblad, Bijvoet, Akkerdistel, Speerdistel, Kale jonker, Grote klit, Grote kaardenbol, Ridderzuring, Wilde peen, Gewone berenklauw, Pastinaak, Herik, Smeerwortel, Grote brandnetel, Gele honingklaver, Witte klaver, Smalle weegbree, Grote weegbree, Middelste teunisbloem, Braam en Schietwilg. Deze bloemrijke vegetatie trekt diverse insecten aan. De oever van de afgesneden meander is deels begroeid met opgaande beplanting (Schietwilg en Zwarte vlier) en deels met kruidachtige soorten. Langs de oever zijn onder andere Gele lis, Riet, Wilgenroosje, Wolfspoot, Watermunt, Bitterzoet, Grote brandnetel en Haagwinde aangetroffen. Plaatselijk zijn onbegroeide zandstrandjes aanwezig. In het water is geen watervegetatie aangetroffen. 1
De getallen staan voor de x- respectievelijk y-coördinaat van de linker benedenhoek van het km-vak.
Hoofdstuk 4
9
Op de oever bevinden zich ter hoogte van de woonschepen enkele tuintjes. Hier ligt plaatselijk wat rommel. Tevens staan hier enkele geparkeerde auto’s.
Figuur 1. Globale ligging van het plangebied (rood omlijnd)
10
Hoofdstuk 4
Foto 1. Overzicht vanaf de noordzijde
Foto 2. Dijkvegetatie
Foto 3. Woonschepen aan de oever
Foto 4. Baai met oeverbegroeiing
Foto 5. Strandje in zuidelijk deel plangebied
Foto 6. Haas in het plangebied
Hoofdstuk 4
11
4.2 Beschrijving initiatief Het plan voorziet in de ontwikkeling van aanlegsteigers en ligplaatsen voor de bestaande woonschepen zoals aangegeven op bijgevoegde figuur. Doel hiervan is het tegengaan van de huidige, verrommelde situatie. Door middel van het bestemmingsplan zullen de ligplaatsen worden gelegaliseerd. Op langere termijn streeft de gemeente naar een afname van het aantal woonschepen op de locatie. Het bestemmingsplan biedt hiervoor de juridische mogelijkheden.
Figuur 2. Ontwikkeling woonschepenlocatie Tull en ’t Waal (bron: Bos2 engineering, 5-9-2010).
Ten behoeve van de geplande ontwikkeling zullen de navolgende werkzaamheden moeten verricht: • het verplaatsen van de schepen; • het slopen van bestaande aanlegsteigers; • het aanleggen van kabels en leidingen; • het bouwen van een nieuwe aanlegsteiger.
12
Hoofdstuk 4
Voor het plan zullen geen bomen gekapt hoeven te worden.
4.3 Soortenbeschrijving en effectenbeoordeling 4.3.1 Vaatplanten Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen bijzondere of bedreigde plantensoorten waargenomen. De vegetatie in het gebied bestaat uit redelijk algemene tot zeer algemene grassen en ruigtekruiden. Ook de door de gemeente aangeleverde inventarisatiegegevens melden geen bijzondere plantensoorten. De enige aangetroffen beschermde soort is Grote kaardenbol (beschermingsniveau 1). Voor deze soort geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het veldbezoek is uitgevoerd in een voor vaatplanten geschikte inventarisatieperiode. Op basis van het veldbezoek is het voorkomen van andere beschermde plantensoorten in het plangebied met zekerheid uit te sluiten. Conclusie: Vanuit de Flora- en faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde plantensoorten. 4.3.2 Grondgebonden zoogdieren In het plangebied is tijdens het veldbezoek een Haas waargenomen. Daarnaast zijn gangen van de Mol en Rosse woelmuis waargenomen. Volgens de bij de gemeente beschikbare gegevens komt in de directe omgeving van het plangebied de Vos voor. Behalve deze soorten maken nog enkele algemeen beschermde zoogdiersoorten van beschermingsniveau 1 van het gebied gebruik, zoals Egel, Huisspitsmuis, Bosspitsmuis, Hermelijn, Wezel, Bunzing, Konijn, Bosmuis, Veldmuis en Woelrat. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Geschikte verblijfplaatsen van strenger beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. De oever met ruige begroeiing en het eutrofe watermilieu vormen geen geschikte biotoop voor de Waterspitsmuis. De aanwezigheid van deze streng beschermde soort (beschermingsniveau 3) is daarom niet waarschijnlijk. Conclusie: Vanuit de Flora- en faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdiersoorten.
Hoofdstuk 4
13
4.3.3 Vleermuizen Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen (holle bomen en gebouwen). In het plangebied zijn in het geheel geen holle bomen of gebouwen aanwezig. De aanwezigheid van vleermuiskolonies is met voldoende zekerheid uit te sluiten. Er is wel een redelijke kans dat in gebouwen in de omgeving vleermuiskolonies voorkomen. Met name de verlaten steenoven aan de Ossenwaard is een zeer geschikte verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied vormt door het aanwezige oppervlaktewater en de oeverbegroeiing een optimaal foerageergebied voor diverse vleermuissoorten. Volgens de bij de gemeente beschikbare gegevens komen rondom de Ossenwaard vijf vleermuissoorten voor, te weten Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone grootoorvleermuis, Rosse vleermuis en Watervleermuis. Effecten: Het plan voorziet niet in een toename van verstoring langs de oever, zoals lichtverstoring of geluidsverstoring. Het aantal woonschepen blijft namelijk gelijk. Op langere termijn is eerder een afname van menselijke verstoring voorzien. Noemenswaardige effecten op het foerageergebied van vleermuizen zijn uit te sluiten. Aanbevelingen: Voor vleermuizen is een met bomen begroeide oever erg interessant als foerageergebied. Dit is mogelijk te ontwikkelen door oftewel bomen zoals wilgen of populieren aan te planten oftewel spontane opslag van bomen toe te staan. Conclusie: Negatieve effecten op vleermuizen zijn met voldoende zekerheid uit te sluiten. 4.3.4 Vogels In en direct rondom het plangebied zijn enkele algemene, weinig kritische broedvogels waargenomen, zoals Koolmees, Winterkoning en Ekster. Daarnaast zijn enkele vogelsoorten van oevers en moerasruigtevegetaties waargenomen, te weten Bosrietzanger, Grasmus en IJsvogel. Deze laatste soort zal niet in het te ontwikkelen deel van het plangebied nestelen, omdat hier geen steile oeverwanden aanwezig zijn. In het water komen Meerkoet, Wilde eend en Kokmeeuw algemeen voor. De door de gemeente aangeleverde gegevens melden verder het voorkomen van de jaarrond beschermde vogelsoorten Oeverzwaluw en Torenvalk. Beide soorten zijn niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Van de Oeverzwaluw zijn in het plangebied geen kolonies aangetroffen. Ook Torenvalk heeft geen nesten in het plangebied. Het plangebied is bovendien te zeer verruigd om de fungeren als foerageergebied van de Torenvalk.
14
Hoofdstuk 4
Effecten: Tijdens de aanleg van de steiger zal naar verwachting een deel van de oevervegetatie verwijderd moeten worden. Nesten van de vogels die in de oevervegetatie tot broeden kunnen komen (bv. nesten van Meerkoet, Wilde eend of Bosrietzanger) zijn uitsluitend beschermd in de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is aan te bevelen om de vegetatie te verwijderen in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september-maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de begroeiing te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op de initiatieflocatie nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Aanbevelingen: Voor de Oeverzwaluw en IJsvogel kan in het plangebied broedgelegenheid gecreeerd worden door het aanleggen van steile wanden in de oevers. Een wand met een hoogte van 1 meter zou hiervoor in principe kunnen volstaan. Voor gericht advies bij een dergelijke maatregel wordt bij voorkeur contact opgenomen met een plaatselijke natuur- of vogelwerkgroep. Conclusie: Om verstoring van vogels te voorkomen is het aan te bevelen dat het rooien van struiken en ruigtevegetaties in de periode september-maart plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, of wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat binnen de genoemde periode toch vogels in de vegetatie broeden, is het noodzakelijk om de initiatieflocatie vóór de ingreep te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. 4.3.5 Amfibieën, reptielen en vissen Volgens de bij de gemeente beschikbare gegevens komen in het gebied direct ten oosten van het plangebied de volgende amfibiesoorten voor: Groene kikker (onbepaald), Gewone pad, Bruine kikker, Kleine watersalamander, Rugstreeppad en Heikikker. De eerste vier soorten zijn algemeen beschermde soorten (beschermingsniveau 1) waarvoor een vrijstelling van de Flora- en faunawet geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. De twee laatstgenoemde soorten zijn streng beschermd (beschermingsniveau 3). Het water in het plangebied is niet bijzonder geschikt als waterbiotoop voor amfibieën, door het ontbreken van beschutting en waterplanten, de aanwezige golfslag en de aanwezigheid van vissen. De kans dat Rugstreeppad en Heikikker zich in het
Hoofdstuk 4
15
water voortplanten, is vrijwel nihil. De ruigte op de dijk vormt een potentieel landbiotoop voor amfibieën. Hier zijn echter geen ontwikkelingen voorzien. Er kan vanuit gegaan worden dat in het water in het plangebied dezelfde vissoorten voorkomen als in de Lek. Volgens de gemeentelijke natuurgegevens gaat het om Blankvoorn, Bot en Winde. Dit zijn vangsten uit een nabijgelegen vistrap. Overigens zullen in de Lek nog meer soorten voorkomen. Beschermde vissoorten zijn in de afgesloten meander op basis van de aangetroffen habitat niet te verwachten. Het voorkomen van reptielen in het plangebied is redelijkerwijs uit te sluiten vanwege het ontbreken van waarnemingen en van geschikte biotopen. Conclusie: bij het ruimtelijk plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde amfibieën, reptielen of vissen. 4.3.6 Overige diersoorten Zowel uit het veldbezoek als uit de bij de gemeente beschikbare gegevens blijkt dat het plangebied en de omgeving rijk is aan insecten zoals dagvlinders en libellen. Beschermde soorten zijn echter niet waargenomen. Het voorkomen van wettelijk beschermde ongewervelde soorten is echter met voldoende zekerheid uit te sluiten. Dergelijke soorten stellen zeer specifieke eisen aan hun leefomgeving. Conclusie: bij het ruimtelijk plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde ongewervelde diersoorten.
4.4 Beschermde gebieden 4.4.1 Natuurbeschermingswet Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. In een straal van 5 kilometer rondom het plangebied liggen geen wettelijk beschermde natuurgebieden. Vanuit het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. 4.4.2 Ecologische hoofdstructuur Het zuidelijke deel van het plangebied (waar geen woonschepen liggen) is door de provincie Utrecht begrensd binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het gebied is aangemerkt als ‘nieuwe natuur’. Volgens het ontwerp-natuurbeheerplan 2011 is hier de ontwikkeling van moeras (10%) en droog schraalland (90%) voorzien. De oeverstrook waar de woonschepen liggen is door de provincie Utrecht aangemerkt als ecologische verbindingszone (evz). Deze evz verbindt de verschillende be-
16
Hoofdstuk 4
staande en nieuwe natuurgebieden in de uiterwaarden van de Lek. Voor deze evz is als beheertype ‘bloemdijk’ aangegeven in het ontwerp-natuurbeheerplan. Specifieke doelsoorten zijn niet vermeld voor de evz. De herstructurering van de woonschepenlocatie is te beschouwen als een planologische nieuwvestiging. In de EHS-nieuwe natuur zijn echter geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Deze strook ligt ten zuiden van de woonschepenlocatie. Ook externe effecten van de woonschepen op de EHS zijn niet voorzien, aangezien de schepen nauwelijks licht- of geluidsverstoring tot gevolg zullen hebben. De aanlegsteiger zal wel in of direct tegen de evz worden gerealiseerd. Het water waarin de schepen komen te liggen behoort niet tot de evz. Het ruimtebeslag van de aanlegsteiger in de evz is nihil of verwaarloosbaar klein. Het ontsluitingspad zal als half-verhard worden uitgevoerd. Verstoring van de evz door de aanwezigheid en bewoning van de schepen zal zeer beperkt zijn. Natuurwaarden die gebonden zijn aan de bloemrijke dijk, zoals vaatplanten en insecten, zijn niet gevoelig voor menselijke verstoring. Voor watervogels en struweelvogels vormt de oostzijde van de dijk een onverstoorde biotoop. Bovendien blijkt dat in de huidige situatie vogels zoals Meerkoet en Grasmus al in de directe nabijheid van de schepen nestelen. Omdat op langere termijn de aanwezigheid van woonschepen direct tegen de evz niet wenselijk is, is het beleid van de gemeente gericht op de afname van het aantal woonschepen ter plaatse.
Figuur 3. Uitsnede uit de ambitiekaart van het ontwerp-natuurbeheerplan 2011. Roze = nog om te vormen naar natuur; Rood gearceerd = evz; Overige kleuren = bestaande natuur.
Hoofdstuk 4
17
De te ontwikkelen natuurwaarden van de EHS zullen in het bestemmingsplan worden beschermd door middel van een natuurbestemming. De natuur zal daadwerkelijk worden ontwikkeld op basis van het provinciale Natuurbeheerplan en de bijbehorende Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Hetzelfde geldt voor de te ontwikkelen natuurwaarden van de evz. Aantasting van de EHS is niet aan de orde. Het gemeentelijke beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de EHS en de evz. Het plan hoeft daarom niet te worden beoordeeld volgens het nee,tenzij-principe. Conclusie: bij het ruimtelijk plan wordt rekening gehouden met gebiedsbescherming vanuit het provinciale beleid.
18
Hoofdstuk 4
BIJLAGEN
Bijlage 1: Ruimtelijke plannen en natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1998 en 2005 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt aanvullend gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk. Gebiedsbescherming De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. De Ecologische Hoofdstructuur voorziet in het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS bevat alle gebieden waarop de inspanningen van het Rijk worden gericht om deze opgave te verwezenlijken. Dit gebeurt door ruimtelijke veiligstelling en door inzet van subsidieregelingen. Het EHS-beleid wordt op provinciaal niveau verder uitgewerkt. In de EHS wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het ‘nee, tenzij’- principe gehanteerd. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden op effecten op de natuurwaarden. Schadelijke effecten zijn alleen toegestaan indien er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn en als alternatieven ontbreken. Wanneer geen sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen kan aantasting van de EHS onder voorwaarden toch worden toegestaan via de beleidsinstrumenten ‘herbegrenzing EHS’ en ‘saldobenadering’. Belangrijkste voorwaarde bij deze instrumenten is dat er een netto versterking van de EHS plaatsvindt. Soortbescherming De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen.De wettelijk beschermde soorten zijn onderverdeeld in de volgende categorieën beschermingsniveaus: • niveau 1: Onder deze categorie vallen in Nederland algemeen voorkomende soorten. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen, zodat geen ontheffing van de verbodsbepalingen (artikelen 8 tot en met 12) van de Flora- en faunawet nodig is; niveau 2: Voor deze soorten is geen ontheffing van de verbodsbepalingen (artikelen 8 tot en met 12) van de Flora- en faunawet nodig, mits er gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode, die door een overheid of ondernemerssector zelf opgesteld kan worden. Op dit moment bestaat er een algemeen
•
•
toepasbare gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen (opgesteld door Bouwend Nederland). Deze gedragscode moet voor ieder project worden uitgewerkt, in de vorm van een ecologisch werkprotocol en een ondertekende werkovereenkomst. Gedragscodes van andere sectoren en overheden kunnen ook voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer niet gewerkt wordt conform een gedragscode moet voor deze soorten nog altijd ontheffing worden aangevraagd, waarbij de zogenaamde ‘lichte toets’ wordt gehanteerd. Dit houdt in dat de ruimtelijke ingreep geen afbreuk mag doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. niveau 3: streng beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling kan worden gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Deze categorie wordt onderverdeeld in de volgende groepen: • soorten uit bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten: Wanneer de functionaliteit van het leefgebied van deze soorten aangetast wordt (en deze aantasting niet door het nemen van verzachtende maatregelen afdoende te niet kan worden gedaan) is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan de volgende criteria: 1) er zijn geen alternatieven voorhanden en 2) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan beide criteria worden voldaan. • soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn: Wanneer de functionaliteit van het leefgebied van deze soorten aangetast wordt (en deze aantasting niet door het nemen van verzachtende maatregelen afdoende te niet kan worden gedaan) is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan de volgende criteria: 1) er is sprake van dwingende redenen van openbaar belang; 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan alle criteria worden voldaan. vogels: alle inheemse vogelsoorten zijn vermeld in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat voor vogelsoorten geen vrijstelling (meer) geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Door het Ministerie van LNV is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, maar waarbij inventarisatie gewenst is. Wanneer de functionaliteit van het leefgebied van deze soorten aangetast wordt (en deze aantasting niet door het nemen van verzachtende maatregelen afdoende te niet kan worden gedaan) is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan de volgende criteria: 1) er is sprake van een in de Vogelrichtlijn opgenomen openbaar belang; 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaan-
vraag moet aan alle criteria worden voldaan. Voor alle andere vogelsoorten geldt dat de nesten in de praktijk uitsluitend beschermd zijn wanneer deze door de soort gebruikt worden, d.w.z. in de broed- en nestperiode. Zorgplicht Artikel 2 van de Flora- en faunawet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven. Rode lijsten In het kader van een mogelijke ontheffingsaanvraag dient bij de vaststelling van de “gunstige staat van instandhouding” van een soort gelet te worden op de landelijke en regionale verspreidingsgegevens van een betreffende soort. Het op 5 november 2004 gepubliceerde Besluit Rode lijsten flora en fauna is hiervoor een geschikt instrument. Rode lijsten hebben echter geen juridische status. Rode lijsten geven een overzicht van soorten die uit een bepaald gebied zijn verdwenen en soorten die in een gebied sterk zijn achteruitgegaan of zeldzaam zijn. De Conventie van Bern vereist dat landen Rode lijsten uitbrengen. Op de Rode lijsten staan alleen soorten die zich in Nederland voortplanten, dus geen trekvissen (zoals zalm en paling) en overwinterende vogels. Er worden steeds acht categorieën onderscheiden: 1. uitgestorven op wereldschaal; 2. in het wild uitgestorven op wereldschaal; 3. verdwenen uit Nederland; 4. in het wild verdwenen uit Nederland; 5. ernstig bedreigd; 6. bedreigd; 7. kwetsbaar; 8. gevoelig. De mate van zeldzaamheid van een beschermde soort zal dus bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling de “gunstige staat” van een soort zal beïnvloeden. Indien dit het geval is, dan dienen compenserende en mitigerende maatregelen genomen te worden voordat de ruimtelijke ontwikkelingen in gang worden gezet. Bij het toetsen van de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten uit de beschermingsniveaus 2 en 3, zal derhalve mede de status op de Rode lijst van die soort meegenomen worden.
Bijlage 2: Onderbouwing op toetsingscriteria A1 t/m D2 Beslisboom
De Provincie Utrecht heeft een beslisboom opgesteld voor bestemmingsplannen die Via deze beslisboom dient onderzocht te worden of het project leidt tot significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken. De mogelijke aantasting wordt onderzocht op 4 hoofdaspecten (wezenlijke waarden en kenmerken): • Functioneren van het actuele en/of beoogde ecosysteem/natuurdoeltype; • Eenheid of de omvang; • Voorkomen van bijzondere planten- en diersoorten; • Verbindingen in of tussen natuurgebieden (tussen gebieden: ecologische verbindingzones). Deze criteria worden hierna benoemd en beoordeeld. De beoordelingen zijn hierbij in cursief weergegeven. A1. De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit, actuele natuurwaarden. Natuurwaardering. Toetsingscriterium: Op grond van de provinciale natuurwaardering: aantasten van gebieden met de natuurwaarden 'uitstekend' en 'goed'. Om de kwaliteit van natuur te beschrijven, wordt gebruik gemaakt van de 'natuurwaardering van locaties'. Dit is de mate waarin karakteristieke soorten voorkomen, onderverdeeld in een schaal van uitstekend - goed - redelijk - matig. Hiervoor worden gegevens gebruikt die de provincie heeft verzameld in de EcoDataBank. Zie de interactieve kaart met waardering Buiten in Beeld (aankruisen Natuur in linker menu, niet Natuur – beleid). Enkele voorbehouden: • Deze berekeningen zijn alleen uitgevoerd op basis van floragegevens; • Van niet alle plekken in de provincie zijn gegevens in voldoende detail beschikbaar; • De gegevens zijn minstens enkele jaren oud. Deze voorbehouden betekenen dat het ecologisch bureau altijd moet checken of de beoordeling in Buiten in Beeld correct is. Naast aanvullend veldwerk moeten ook andere bronnen worden geraadpleegd en moet voor de fauna een waarderingsanalyse worden gemaakt. Het accent ligt bij dit toetsingsaspect op het functioneren van het ecosysteem c.q. het biotoop. Noot: de waardevolle soorten komen bij het 3e toetsingsaspect terug. Voor de analyse kunt u gedetailleerde kaartgegevens aanvragen via
[email protected]. Via dit adres kunt u ook een toelichting vragen op de rekenwijze van de natuurwaardering in Utrecht. Overigens moet voor het regu-
liere RO-traject ook de actuele natuurwaarde in kaart worden gebracht om de passende bestemming te bepalen en voor de natuurtoets ten behoeve van de Flora- en faunawet. De analyse voor het Nee Tenzij-onderzoek is daarmee een aanvulling. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de actuele natuurwaarde? Op basis van de provinciale ‘natuurwaardering van locaties’ is het zuidelijke deel van het plangebied aangemerkt als moeras met matige tot redelijke kwaliteit. Deze beoordeling is bepaald op basis van floragegevens; aangezien deze gegevens niet noodzakelijkerwijs actueel genoeg zijn, is in het veld de actuele waarde van deze gebieden gecheckt. Op basis van het veldbezoek en door de provincie aangeleverde gedetailleerde natuurwaarnemingen kan het voorkomen van strenger (volgens tabel 2 of 3) beschermde plantensoorten of bedreigde plantensoorten worden uitgesloten. Ook voor de fauna geldt dat de waarden beperkt zijn (zie paragraaf 4.3.2 t/m 4.3.6). Het moeras maakt deel uit van een zone waarin de afgelopen jaren veel dynamiek is geweest en waarin de vegetatie door successie volop in ontwikkeling is. Door de dichte ruigtebegroeiing en vochtigheid van het gebied is het gebied in de huidige situatie ontoegankelijk. Verstoring is in de huidige situatie zeer beperkt.
De dijk die is aangewezen als ecologische verbindingszone is niet gewaardeerd in de provinciale natuurwaardering. Dit zal te maken hebben met de recente aanleg van de dijk.
Overigens geldt voor het gehele gebied dat volgens de provincie is aangemerkt als moeras dat dit planologisch zal worden beschermd door middel van een natuurbestemming. Deze bestemming voorziet in voldoende mate in behoud en ontwikkeling van de moeraszone. A2. De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit, actuele natuurwaarden. Oude boskernen. Toetsingscriterium: Aantasten van oude boskernen van de categorie 'zeer waardevol' en 'bijzonder waardevol'. Oude boskernen zijn actuele groeiplaatsen van autochtone bomen en struiken, die afstammen van oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft bereikt. De groeiplaats kan bos zijn maar ook een houtwal, een enkele boom of struik als relict van het oorspronkelijke bos. Belangrijk is de aanwezigheid van een bosbodem van 150 jaar of ouder. De provincie heeft voor de Heuvelrug de oude boskernen op grond van oude topografische kaarten en veldonderzoek in kaart gebracht. De boskernen zijn in 3 waardeklassen ingedeeld. Deze informatie is verwerkt in de interactieve kaart Buiten in Beeld (de bruine tinten, aankruisen Natuur in linker menu, niet Natuur – beleid). Omdat de provinciale kartering vooralsnog beperkt is gebleven tot de Utrechtse Heuvelrug, moet het ecologisch adviesbureau beoordelen of daarbuiten, op de locatie of in de nabijheid, een oude boskern aanwezig is. In het rapport moet staan hoe dit is onderzocht en wat de conclusie is. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van een oude boskern? In de omgeving zijn geen oude boskernen aanwezig. Aantasting is uitgesloten. A3. De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit, potentiële natuurwaarden. Toetsingscriteria: • Natuurdoelen (UNAT's) zoals af te leiden via de beheertypen zoals vastgelegd in het Natuurbeheerplan (ambitiekaart). • Abiotische omstandigheden voor bijzondere ecologische kwaliteiten. Bij dit aspect is een deskundigenoordeel onmisbaar omdat de criteria niet hard te krijgen zijn. Het is een zelfstandige afweging waarbij de actuele waarden, de potentiële waarden en de abiotische omstandigheden een plaats innemen. Deze weging kan alleen locatiespecifiek worden gemaakt met behulp van basismateriaal op kaarten en in databases. En door aanvullend gericht veldonderzoek.
In het Natuurbeheerplan 2011 is ten opzichte van de eerdere Natuurgebiedsplannen moeilijker te zien welke natuurdoeltypen (UNAT's) de provincie voor de locatie heeft voorzien. Van een deskundig ecologisch bureau mag echter worden verwacht dat zij passende typen kan vastleggen. De potentiële natuurdoelen voor nieuwe natuur zijn te vinden door de volgende stappen te nemen: • • •
in het Natuurbeheerplan kaart 9 at/m d de bijpassende gebiedscode bepalen in Bijlage 1 de voor dat gebied aangegeven mix van Beheertypen van de Subsidieverordening Natuur bepalen. in de Index Natuur en Landschap bepalen welke natuurdoeltypen vallen onder de Beheertypen.
Op basis van deze stappen, de kennis over de natuurdoeltypen en de te verzamelen veldgegevens zijn de ter plaatse passende natuurdoeltypen te bepalen. Van belang is steeds locatiespecifiek te zijn. Bijvoorbeeld omdat de formele bodemkaart een schaal van 1:50.000 kent, waardoor locale afwijkingen gemakkelijk optreden. Het ambitieniveau moet uitgaan van de ambities, zodat bijvoorbeeld een beschikbare kwel of schrale bodem optimaal wordt benut. Het ambitieniveau mag uiteraard niet worden toegeschreven aan de te onderzoeken nieuwe functie. Als bron kunnen diverse kaarten worden gebruikt met grondwater-, bodem- en andere gegevens. Onder dit toetsingsaspect vallen alle abiotische factoren. Enerzijds in relatie tot de natuurdoeltypen, want die stellen specifieke eisen aan de omgeving. Anderzijds kunnen abiotische factoren negatieve effecten hebben op bijna alle natuurdoeltypen. In dit aspect moeten al deze factoren expliciet worden meegenomen. Met de vraag in hoeverre het te onderzoeken project deze effecten kan veroorzaken en hoe negatief de effecten zijn. Kernbegrippen: verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting, verontreiniging, verdroging, vernatting, verandering (over-)stroming, verandering dynamiek, geluid, licht, trillingen, verstoring door mensen, betreding, golfslag, enzovoorts. Er zijn verschillende kaarten beschikbaar met abiotische kwaliteiten die ook voor reguliere plantoetsing worden gebruikt zoals watertoets, aardkundige waarden en stiltegebied. Dit toetsingsaspect is belangrijk en lastig, het is daarom zaak er veel aandacht aan te besteden. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van door de provincie geplande potentiële natuurdoelen? Het zuidelijke deel van het plangebied (waar geen woonschepen liggen) is in het Natuurbeheerplan 2011 aangemerkt als ‘nieuwe natuur’. Volgens het natuurbeheerplan 2011 is hier de ontwikkeling van moeras (10%) en zilt- en overstromingsgrasland (90%) voorzien.
Op basis van het veldbezoek is al gebleken dat dit gebied al is ontwikkeld tot moeras en ruig grasland. Het plan voorziet in behoud van de abiotische omstandigheden die de ontwikkeling van dit natuurdoeltype mogelijk maken. De oeverstrook waar de woonschepen liggen is door de provincie Utrecht aangemerkt als ecologische verbindingszone (evz). Deze evz verbindt de verschillende bestaande en nieuwe natuurgebieden in de uiterwaarden van de Lek. Voor deze evz is als beheertype ‘bloemdijk’ aangegeven in het -natuurbeheerplan. Specifieke doelsoorten zijn niet vermeld voor de evz. Natuurwaarden die gebonden zijn aan een bloemrijke dijk, zijn met name plantensoorten en insecten. Daarnaast zullen ook kleine zoogdieren de dijk gebruiken als ecologische verbindingszone. Uit het veldbezoek blijkt dat de Haas in de huidige situatie gebruik maakt van de dijk. Het plan voorziet in behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de dijk. Verstoring van de EVZ vanuit de woonschepenlocatie is aan de oostkant van de dijk op voorhand uitgesloten. Aan de westzijde van de dijk zal verstoring door mensen worden beperkt door het ‘oevergebruik’ behorende bij de woonschepen landschappelijk in te passen. Hiervoor kan een kniphaag, struweelhaag of houtsingel worden gebruikt. Verstoring door verlichting zal worden beperkt door uitsluitend langs de ontsluitingsweg openbare verlichting toe te passen. Voor deze verlichting zal gebruik worden gemaakt van specifieke armaturen die uitstraling naar de nabijgelegen evz voorkomen. Onder deze voorwaarden kan met voldoende zekerheid worden voorkomen dat het project leidt tot een significante aantasting van de door de provincie geplande potentiële natuurdoelen. B. Gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS. Toetsingscriterium: Opsplitsing of verkleinen van een gebied. De provincie heeft hiervoor geen harde criteria. Beide begrippen staan voor het tegengaan van versnippering. Dat gebeurt middels faunavoorzieningen, ecoducten, het afsluiten van wegen en de afbraak van gebouwen. Ook het verlies aan natuuroppervlakte kan significante gevolgen hebben. 2
Kleine oppervlaktes van 100 - 150 m hebben dat in bovengenoemde situaties niet. Oppervlaktes > 1 hectare per definitie wel. Daartussen ligt een nader te onderzoeken grijs gebied.
Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS? Het bestemmingsplan voorziet niet in opsplitsing of verkleining van leefgebieden binnen de EHS. De ecologische verbindingszone die binnen het plangebied loopt, wordt niet doorsneden. Voor het voorkomen van verstoring van de ecologische verbindingszone verwijzen we naar hetgeen vermeld onder A3. C1. De aanwezigheid van bijzondere soorten (Flora- en faunawet). Toetsingscriterium: Negatieve gevolgen voor beschermde soorten uit tabel 2 en 3 Ffw. De soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet zijn wettelijk beschermd. (Zie website Dienst Regelingen en overzicht beschermde soorten.) Gegevens over beschermde soorten kunt u opvragen bij de provinciale EcoDataBank via
[email protected]. Overigens kunt alleen door de provincie verzamelde gegevens inzien (in verband met auteursrechten van derden). De gegevens zijn niet altijd actueel en volledig, zodat aanvullend veldonderzoek nodig kan zijn. Gegevens van beschermde soorten kunnen worden aangekocht bij het Natuurloket. Verder onderzoek, dat nodig blijkt op basis van een quickscan, vraagt onderzoekstijd in de juiste periode van het jaar. Helaas is het daardoor wel eens nodig het vervolgonderzoek een jaar uit te stellen. Dit onderzoek is echter ook nodig op basis van verplichtingen in de Flora- en faunawet, zodat het Nee Tenzij-onderzoek geen extra onderzoek vraagt. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de bijzondere soorten zoals genoemd in tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet? Op basis van de toets aan de Flora- en faunawet is gebleken dat het bestemmingsplan niet voorziet in een aantasting van de soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet.
C2. De aanwezigheid van bijzondere soorten (bedreigde soorten van de Rode lijsten en Oranje lijsten). Toetsingscriterium: Negatieve gevolgen voor bedreigde soorten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt van verdwijnen' van de Rode en/of Oranje Lijsten. Er zijn landelijke Rode lijsten opgesteld van bedreigde en kwetsbare dieren en planten. (Als uitwerking van het overheidsbeleid uit Taakstelling 8 van de rijksnota 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur' (2000) en de internationale verplichtingen.) Daarbij is wettelijk vastgelegd dat de overheid deze soorten beschermt en dat zij het onderzoek én werkzaamheden bevordert die nodig zijn voor de bescherming van deze Rode lijstsoorten. Zie Besluit Minister van LNV 2009. In het provinciale Beleidsplan Natuur en Landschap is opgenomen dat het provinciale soortenbeleid zich richt op bedreigde en kwetsbare soorten in Utrecht. GS hebben de Oranje lijst voor fauna bevestigd in 1997 en voor flora in 2001. Hierbij is bepaald dat de Oranje lijsten specifiek gebruikt worden bij toetsing van subsidieaanvragen en bij plantoetsing. In de Werkdocumenten Flora en Fauna zijn de Oranjelijsten te vinden. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de bedreigde soorten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt van verdwijnen' van de Rode en/of Oranje Lijsten? Op basis van de toets aan de Flora- en faunawet is tevens gebleken dat het bestemmingsplan niet voorziet in een aantasting van bijzondere soorten, zoals opgenomen op de Rode en/of Oranje Lijsten. D1. De aanwezigheid van essentiële verbindingen (verbindingen tussen natuurgebieden zoals ecologische verbindingszones, ecoducten en faunavoorzieningen) Toetscriterium: Door ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd', dan wel kan niet meer gerealiseerd worden. Ecologische verbindingszones verbinden kerngebieden van de EHS en maken barrières als wegen passeerbaar voor flora en fauna. Rijk en provincie hebben hiertoe verschillende verbindingen aangewezen. Te gebruiken hulpmiddelen: •
Doelsoorten zoals genoemd in het 'Werkdocument Ecologische Verbindingszones provincie Utrecht' (1993) en het Natuurbeheerplan. Helaas niet digitaal beschikbaar; de gedrukte versie is uitverkocht;
•
•
Doelsoorten zoals genoemd in het Rijks- en provinciale beleid wat betreft robuuste verbindingen. (Afsprakendocument LNV - Provincies van november 2003 en technische uitwerking in Handboek voor Robuuste verbindingen (Alterra); Eisen verbindingszones per doelsoort zoals onder andere beschreven in modellen Alterra ('Tover'), op te vragen bij provincie of te beoordelen door Quick scantoetsers. Voor diverse verbindingszones zijn zogenaamde Inrichtingsbeelden gemaakt. Meer informatie bij de afdeling Groen (zie de pagina Ecologische verbindingszones op de website).
Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de essentiële verbindingen tussen natuurgebieden? In het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Voor deze zone bestaat geen uitgewerkt model met doelsoorten of inrichtingsbeelden. Voor het voorkomen van verstoring van de ecologische verbindingszone verwijzen we naar hetgeen vermeld onder A3. D2. De aanwezigheid van essentiële verbindingen (foerageer- en migratieroutes, corridors, e.d.) Toetsingscriterium: Door een ingreep wordt een verbinding ernstig belemmerd dan wel kan niet meer gerealiseerd worden. Dit zijn verbindingen/routes, die binnen kerngebieden van de EHS liggen of aan de rand daarvan. Dieren gebruiken ze om van rust- naar foerageer plaats te komen en onder meer seizoensmigratie. Te denken valt aan bijvoorbeeld wildwissels of bomenlanen voor vleermuizen. Bronnen kunnen zijn de provinciale EcoDataBank (aan te vragen via
[email protected]) en het Natuurloket. Aanvullend onderzoek is nodig, afhankelijk van situatie en voorkomen van soorten in de buurt. Veroorzaakt dit project een significante aantasting van de verbinding in of aan de rand van kerngebieden? Een belangrijke verbinding die in het plangebied aanwezig is, is de overgang tussen de rivierarm en de ruigte- en moeraszone. De locatie waar de woonschepen bestemd zijn bevindt zich buiten deze overgangszone. Ter hoogte van de ruigte- en moersaszone worden geen woonschepen bestemd. Significante aantasting van verbindingen in of aan de rand van kerngebieden is niet aan de orde.
Bijlage 2: Nota van beantwoording
47
Regels
Inhoudsopgave
Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
53 53 56
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6
Bestemmingsregels Natuur Verkeer-Wegverkeer Water Waterstaat - Waterstaatkundige functie
57 57 59 60 62
Hoofdstuk 3 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11
Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Algemene bouwregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
65 65 66 67 68 69
Hoofdstuk 4 Artikel 12 Artikel 13
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
71 71 72
51
52
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
Plan
Het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' van de gemeente Houten. 1.2
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0160BPWOONSCHEPEN-ONTW met de bijbehorende regels en bijlagen. 1.3
Verbeelding
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal' bestaande uit de kaart 211x04071. 1.4
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.5
Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.6
Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.7
Beroep of bedrijf aan huis
beroep of bedrijf, waarop de Wet Milieubeheer niet van toepassing is, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een: y horecabedrijf; y prostitutiebedrijf en y detailhandelvestiging, m.u.v. detailhandel via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt. 1.8
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak. 1.9
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
53
1.10
Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. 1.11
Bijboot
Een klein, open vaartuig, met een maximum lengte van 7 m, dat behoort bij een woonschip en kan worden gebruikt voor onder meer het plegen van onderhoud en het bereiken dan wel verlaten van het woonschip. 1.12
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.13
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.14
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.15
Kunstwerken
Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke. 1.16
Landschappelijke waarden
Waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin. 1.17
Natuurwaarden
Waardevolle aspecten op het gebied van flora en fauna. 1.18
Oever
Een op de verbeelding door middel van een aanduiding aangegeven ruimte, die door een bijbehorend bouwwerk, en een parkeervoorziening mag worden ingenomen, voor zover de afmetingen hiervan in overeenstemming zijn met de regels van het plan. 1.19
Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport. 1.20
Peil
Niveau van het maaiveld. 1.21
Pleziervaartuig
Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor varende recreatie.
54
1.22
Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. 1.23
Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. 1.24
Steiger
Een constructie van (in de grond en/of waterbodem gefixeerde) palen en plankieren die toegang geeft tot een woonschip. 1.25
Voorzieningen van algemeen nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 1.26
Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. 1.27
Waterpeil
De hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater. 1.28
Wet/wettelijke regelingen
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald. 1.29 Woonark a. Een vaar- of drijftuig, alsook een ander voorwerp te water, niet zijnde een woonschip, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf; b. een vaar- of drijftuig, alsook een ander voorwerp te water, niet zijnde een woonschip, als bedoeld onder a, in opbouw; c. een casco dat tot vaar- of drijftuig, of een ander voorwerp te water, niet zijnde een woonschip, als bedoeld onder a, kan worden opgebouwd; d. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, alsook een ander voorwerp te water, niet zijnde een woonschip, als bedoeld onder a tot en met c. 1.30
Woonschip
Elk vaartuig of in of op het water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of, te oordelen naar zijn constructie, inrichting of getroffen voorzieningen, uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor dag- of nachtverblijf van een of meer personen.
55
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2
De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.3
De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.4
De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Indien het bouwwerk een woonschip betreft: vanaf het waterpeil tot aan het hoogste van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals masten, stuurhutten, lichtkoepels, schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.6
Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
56
Hoofdstuk 2
Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Natuur
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwaarden; b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden; met daaraan ondergeschikt: c. voorzieningen van algemeen nut; d. wegen en paden; e. oevergebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur oevergebruik' op de verbeelding; f. parkeervoorzieningen ten behoeve van de woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik' op de verbeelding, met een maximum van 2 parkeervoorzieningen per woonschip; g. (drijvende) bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik' op de verbeelding, met een maximum van 1 (drijvend) bijbehorend bouwwerk per woonschip. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter; b. de oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer bedragen 30 m².
3.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden, per aanduiding 'specifieke vorm van natuur oevergebruik' op de verbeelding, de volgende regels: a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m; b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 9 m².
3.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter; c. overkappingen en erfafscheidingen zijn niet toegestaan. 3.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
57
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. wonen in bijbehorende bouwwerken; d. prostitutie; e. seksinrichting. 3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 3.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld; b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk; c. het vellen en rooien van houtgewas; d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond; e. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen; f. het permanent opslaan van goederen.
3.4.2
Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.4.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden ontstaat of kan ontstaan. 3.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik' op de verbeelding te verwijderen. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan de voorwaarden van art. 3.6 Wro. Voorts mag slechts van de wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt worden indien: a. de rechthebbende de woonschepenligplaats verlaat, door het woonschip dat het desbetreffende gedeelte van de oever in gebruik heeft, te verplaatsen naar een andere locatie binnen of buiten het plangebied; b. het hoofdzakelijke gebruik van het woonschip, dat het desbetreffende gedeelte van de oever in gebruik heeft, als woonverblijf door de rechthebbende is beëindigd en niet binnen een half jaar na het moment van (kennelijke) beëindiging wordt hervat.
58
Artikel 4
4.1
Verkeer-Wegverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer-Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer en verblijf; met daaraan ondergeschikt: b. groenvoorzieningen; c. voorzieningen van algemeen nut; d. water. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter. b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 30 m².
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 6 meter; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter; c. overkappingen zijn niet toegestaan. 4.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. prostitutie; d. seksinrichting.
59
Artikel 5
5.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water; b. waterberging; c. waterhuishouding; d. kunstwerken; e. wonen op een woonschip al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis; f. één bijboot met een maximum lengte van 7 m per woonschepenligplaats; g. steigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger' op de verbeelding h. watergebonden activiteiten ten behoeve van scouting. 5.2
Bouwregels
5.2.1
Woonschepen
Voor het bouwen van woonschepen gelden de volgende regels: a. een woonschip is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' op de verbeelding. Per woonschepenligplaats is maximaal één woonschip toegestaan; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m; c. de lengte mag niet meer bedragen dan 30 m; d. de breedte mag niet meer bedragen dan 6 m; e. de onderlinge afstand tussen twee woonschepen of enig uitstekend deel daarvan bedraagt minimaal 5 meter.
5.2.2
Gebouwen
Op, in of boven de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.
5.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet toegestaan, met uitzondering van steigers en aanmeerpalen. b. voor steigers geldt dat zij: 1. slechts mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'steiger', tussen het woonschip en de bijbehorende oever, als aangegeven op de verbeelding door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - oevergebruik'; 2. niet breder mogen zijn dan 1,5 meter; 3. ter plekke van de aanduiding 'woonschepenligplaats' niet voorbij het woonschip mogen uitsteken; c. per woonschepenligplaats zijn maximaal 2 aanmeerpalen toegestaan.
5.3
Specifieke gebruiksregels
5.3.1
Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
60
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. het innemen van een ligplaats voor drijvende woningen, woonarken, pleziervaartuigen en meer dan één bijboot per woonschepenligplaats; d. wonen op een bijboot; e. prostitutie; f. seksinrichting.
5.3.2
Beroep of bedrijf aan huis
Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, zoals genoemd in artikel 5.1 onder e, gelden de volgende bepalingen: a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van het woonoppervlak, met een absoluut maximum van 100 m2; b. het gebruik mag uitsluitend op één verdieping plaatsvinden; c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; d. het gebruik dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de (woon)omgeving; e. de activiteit dient uitgeoefend te worden door de bewoner; f. de overeenkomstig artikel 3.1 onder f aangelegde parkeervoorzieningen mogen alleen voor parkeerdoeleinden worden gebruikt.
5.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen 'woonschepenligplaats', 'en 'steiger' op de verbeelding te verwijderen. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan de voorwaarden van art. 3.6 Wro. Voorts mag slechts van de wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt worden indien: a. de rechthebbende de woonschepenligplaats verlaat, door het desbetreffende woonschip te verplaatsen naar een andere locatie binnen of buiten het plangebied; b. het hoofdzakelijke gebruik van het woonschip, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', als woonverblijf door de rechthebbende is beëindigd en niet binnen een half jaar na het moment van (kennelijke) beëindiging wordt hervat.
61
Artikel 6
6.1
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: a. de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding; b. het verkeer te water; c. de afvoer van hoog oppervlaktewater, ijs en sediment; alsmede voor; d. aanleg, onderhoud en verbetering van een hoofdwaterkering. 6.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van riviergebonden activiteiten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de situering en uitvoering moeten zodanig plaatsvinden dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn; b. er moet een beschermingsniveau van ten minste 1:2.000 jaar voor potentiële schadegevallen worden gewaarborgd; c. er moet sprake zijn van duurzame compensatie van resterende waterstandverhogende effecten. 6.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat gebouwen worden opgericht in de bestemming(en), waarmee onderhavige bestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang; b. de bouwwerken kunnen redelijkerwijs niet buiten het winterbed worden gerealiseerd; c. de bebouwing vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoercapaciteit te vergroten; d. de situering en uitvoering zijn zodanig, dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn; e. er wordt een beschermingsniveau van ten minste 1:2.000 jaar voor potentiële schadegevallen gewaarborgd; f. er is sprake van duurzame compensatie van resterende waterstandverhogende effecten; met dien verstande dat: g. voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat; h. de regels van de desbetreffende andere bestemming(en) van toepassing zijn. 6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 6.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het wijzigen van het profiel van de bodem en dijken; b. het aanleggen van leidingen en ondergrondse constructies; c. het graven van sleuven; d. het aanbrengen van houtopstanden.
62
6.4.2
Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen: a. de situering en uitvoering van de werken en werkzaamheden zijn zodanig dat de waterstandverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn; b. er een beschermingsniveau van ten minste 1:2.000 jaar voor potentiële schadegevallen wordt gewaarborgd; c. er is sprake van duurzame compensatie; d. voor de verlening van de van de omgevingsvergunning advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat om te bepalen of voldaan wordt aan het bepaalde in sub a t/m c.
63
64
Hoofdstuk 3
Artikel 7
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
65
Artikel 8
8.1
Algemene bouwregels
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, masten, stuurhutten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan: a. 0,30 meter in het geval van dakoverstekken; b. 0,80 meter in het geval van loopranden, voor zover de betreffende zijden van het woonschip niet op andere wijze bereikbaar zijn; c. 3 meter in het geval van stuurhutten; d. 1 meter voor alle overige gevallen; e. het bepaalde onder lid 8.1 a t/m d is niet van toepassing op (scheeps)masten, lichtkoepels, schoorstenen en antennes. 8.2
Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.2
Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.2.1
Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. 8.2.2
Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. 8.2.3
Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.2.1 en 8.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
66
Artikel 9
Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende: a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft; b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
67
Artikel 10
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
68
Artikel 11
11.1
Algemene procedureregels
Afwijking van het bestemmingsplan
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing. 11.2
Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. 11.3
Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 11.4
Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
69
70
Hoofdstuk 4 Artikel 12
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 12.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 12.3
Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
71
Artikel 13
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Woonschepenlocatie Tull en 't Waal'. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………………
72
De voorzitter,
De griffier,
……….
………
Onderdoor 25 3995 DW Houten tel. (030) 63 92 611 www.houten.nl