Bes te m mi ngs p l an B 1 2 0 Ott o l an d
ON TW E R P
Bes te m mi ngs p l an B 1 2 0 Ott o l an d
ON TW E R P
Inhoud
Toelichting en bijlagen Regels Verbeelding
11 mei 2012 Projectnummer 062.11.00.00.00
I n h o u d s o p g a v e
1
Inleiding
7
2
Beleidsuitgangspunten
9
2.1
Provinciaal beleid
9
2.2
Gemeentelijk beleid
9
3
4
5
6
Planontwikkeling
11
3.1
Huidige situatie
11
3.2
Toekomstige situatie
11
Uitvoerbaarheid
15
4.1
Ecologie
15
4.2
Archeologie
19
4.3
Bodem
19
4.4
Water
20
4.5
Geluid
23
4.6
Luchtkwaliteit
25
4.7
Externe veiligheid
26
4.8
Hinder van en voor omliggende bedrijven
26
4.9
Conclusie
27
Juridische planopzet
29
5.1
Algemeen
29
5.2
Planregels
29
Uitvoerbaarheid
31
6.1
Economische uitvoerbaarheid
31
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
31
062.11.00.00.00.toe
1
I n l e i d i n g
Aan de B 120 te Ottoland was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De
boerderij wordt niet meer bedrijfsmatig gebruikt, alleen hobbymatig worden er nog schapen gehouden. Al geruime tijd wordt er een dierenartsenpraktijk uitgeoefend in een tijdelijk vergunde huisvesting (portacabin). De initiatiefneemster bewoont een klein deel van de boerderij. Momenteel staan er drie gebouwen aan de B 120 te Ottoland. Het betreft een monumentale boerderij, een rijtuigenschuur en een paarden-/schapenstal. Het oudste deel van de monumentale boerderij stamt uit de 17e eeuw, het voorhuis is vermoedelijk gebouwd rond 1830. De wens is om de bestaande, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te behouden en een nieuwe functie te geven. De monumentale boerderij wordt omgebouwd tot drie wooneenheden en in de rijtuigenschuur is definitieve huisvesting gewenst van een woning met dierenartspraktijk. De paarden/schapenstal kan worden omgevormd tot berging/garage voor de wooneenheden. De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Met deze partiële herziening zal de voorgenomen ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk worden gemaakt.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
7
2
B e l e i d s u i t g a n g s p u n t e n
2.1
Provinciaal beleid Het ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 29 februari 2012 de Verordening Ruimte vastgesteld. Het provinciale beleid draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De regeling ’Vrijkomende agrarische bebouwing’ (art. 2 lid 2c van de Verordening Ruimte) beoogt de sloop van voormalige agrarische, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of verspreid glas buiten de duurzame concentratiegebieden voor glastuinbouw, te bevorderen. Deze bouwwerken beperken de gewenste landschappelijke kwaliteit van het landelijke gebied. In ruil voor het slopen van de bedrijfsgebouwen mogen vervolgens op passende locaties niet agrarische functies gevestigd worden waaronder een woning en bedrijfsactiviteiten uit de lichte milieucategorieën. In de regeling staat beschreven in welke situaties en onder welke randvoorwaarden de provincie medewerking verleent aan de toepassing van ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde voorwaarden en daarmee binnen het provinciaal beleid.
2.2
Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan Het perceel aan B 120 is opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Graafstroom met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ met een agrarisch bouwvlak en heeft de functieaanduiding Cultuurhistorische waarden. Binnen de bestemming ’Agrarisch met waarden’ is het beleid gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw en behoud van de bedrijfsvoering van de aanwezige landbouw.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
9
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing ter plaatse van de aanduiding ’bouwvlak’, ter plaatse van de aanduiding ’cultuurhistorische waarden’, teneinde te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van het ter plaatse aanwezige cultuurhistorische pand, onevenredig wordt aangetast. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt door de gemeente gepleit voor het behoud van historische gebouwen door ander gebruik van panden na bedrijfsbeëindiging. Tevens ligt het perceel in een gebied met de aanduiding overgangsgebied en gebied met gevoelige bodem. Deze aanduidingen spelen een rol bij het afwegingskader voor het verstrekken van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van activiteiten (voorheen aanlegvergunningenstelsel).
10
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
3
P l a n o n t w i k k e l i n g
3.1
Huidige situatie Aan de B 120 te Ottoland ligt een monumentale boerderij op een woonheuvel. Deze boerderij bestaat uit twee delen. Het oudste deel bestaat uit het 17e eeuwse achterhuis dat dwars is geplaatst en in potdekselwerk is opgetrokken. Het voorhuis is vermoedelijk gebouwd rond 1830. Opvallend aan dit voorhuis is de hoger opgetrokken rechter zijgevel ten opzichte van de linker zijgevel. Rechts van de boerderij bevindt zich op een prominente plaats een zwart gepotdekselde rijtuigenschuur annex stal. De boerderij is markant in cultuurhistorisch opzicht en is aangewezen als gemeentelijk monument. Daarnaast is sprake van een ensemblewaarde vanwege de aanwezigheid van de in het oog springende rijtuigenschuur. Het boerderijcomplex is qua typologie van bijzondere betekenis voor de historie van de boerderijontwikkeling in Ottoland. Het huidige erf met al haar inventaris ademt authenticiteit. Op de boerderij wordt niet meer bedrijfsmatig melkvee gehouden. Alleen hobbymatig worden nog schapen gehouden. Al geruime tijd wordt er een dierenartsenpraktijk uitgeoefend in een tijdelijk vergunde bebouwing. De initiatiefneemster bewoont een klein deel van de boerderij.
3.2
Toekomstige situatie Omdat de tijdelijke vergunning met betrekking tot de ’portacabin’ binnen enkelen jaren afloopt, moet worden gezocht naar een duurzame oplossing voor de langere termijn. De wens is een definitieve huisvesting te realiseren voor woon- en praktijkruimte in de monumentale rijtuigenschuur annex stal. De rijtuigenschuur krijgt dan in het gehele boerderijcomplex een nieuwe functie. Een eigen inrit is inmiddels gerealiseerd en landschappelijk ingepast.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
11
12
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
De herbestemming van de rijtuigenschuur wordt in samenhang met de herbestemming van de boerderij beoogd zodat het ensemble blijft gewaarborgd. De bestaande boerderij als hoofdgebouw heeft een royale inhoud die mogelijkheden biedt om er drie wooneenheden in te huisvesten. Het omvormen van de voormalige rijtuigenschuur tot een wooneenheid met praktijkruimte is mogelijk. Alle gewenste ruimten kunnen, zonder het bebouwde oppervlak te hoeven vergroten, gerealiseerd worden. Daarnaast blijft de verschijningsvorm aan de voorzijde en aan de boerderijzijde volledig intact. De wand van de schuine aanbouw aan de westzijde ondergaat een verandering. Gelet op de huidige monumentale waarde van deze wand is dit overkomelijk. Verder wordt in de achtergevel een grotere driedelige opening beoogd. Het hoofdgebouw is op een duidelijke manier te verkavelen, waarbij de huidige verschijningsvorm leidend is: -
Wooneenheid 1 vormt het voorhuis tot aan het lager doorgetrokken deel aan de rechter zijde.
-
Wooneenheid 2 vormt het voorhuis met laag dak tot aan het dwars geplaatste achterhuis.
-
Wooneenheid 3 vormt het dwars geplaatste achterhuis.
De grond aan de overzijde van de wetering zal worden heringericht in relatie tot de nieuwe wooneenheden. De paarden –en schapenstal zal worden behouden ten behoeve van berg-/garageruimte voor de wooneenheden. De werktuigenloods zal worden gesloopt. Verder kan de grond worden bestemd voor het weiden van schapen, een fruitgaard en of een gezamenlijke moestuin al naar gelang de behoeften van de bewoners in de wooneenheden. De mestplaat (buiten gebruik) biedt mogelijkheden voor het parkeren van auto’s, mits zorgvuldig landschappelijk ingepast. Parkeren In de toekomstige situatie zullen er parkeergelegenheden zijn aan de zuidzijde van de wetering. Het voorstel is dat er wordt geparkeerd op graskeien en dat de parkeerplaatsen worden omzoomd met een groene haag. Er zullen zeven parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
13
4
U i t v o e r b a a r h e i d
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden
dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende uitvoerbaarheidsaspecten: ecologie, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, omliggende bedrijven en tot slot de wateraspecten.
4.1
Ecologie Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het projectgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk zijn/is. Het projectgebied is daartoe op 2 december 2011 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Als gevolg van de ontwikkelingen zullen in het plangebied een woonboerderij worden verbouwd tot drie wooneenheden, een rijtuigenschuur worden omgebouwd tot een wooneenheid met praktijkruimte, een werktuigenloods worden verwijderd, een mestplaats
worden omgevormd tot parkeerplaats, een
portacabin worden verwijderd en een aanbouw aan de woonboerderij wordt gesloopt. De watergangen en oevers blijven onaangetast. Op de locatie van de werktuigenschuur wordt een moestuin gerealiseerd.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
15
Te slopen aanbouw
Woonboerderij
Werktuigenschuur
Rijtuigenschuur
Soortbescherming Flora- en faunawet Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).
16
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
Inventarisatie Uit de informatie van Het Natuurloket (kilometerhok 118-433, d.d. 22-11-2011) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied, naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde diersoorten voorkomen. Het betreft twee amfibiesoorten. Uit de QuickScan hulp (© NDFF - quickscanhulp.nl 01-12-2011 14:44:07) komt naar voren dat binnen een straal van 1 km rond het plangebied de rugstreeppad is waargenomen. Binnen een straal van 5 km zijn de streng beschermde soorten heikikker en kamsalamander waargenomen. Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Het plangebied bestaat uit kort gehouden gazon en verharding. Voor genoemde streng beschermde amfibieën ontbreekt een geschikte biotoop en bovendien blijven de watergangen onaangetast. Rugstreeppad is voor de voortplanting echter afhankelijk van ondiep water dat snel opwarmt zoals kleine tijdelijke plassen op bouwterreinen. Het is mogelijk dat een dergelijk habitat ontstaat in het plangebied tijdens de werkzaamheden. Aangezien rugstreeppad grote afstanden kan afleggen, is het mogelijk dat rugstreeppad zich voor voortplanting vestigt in het plangebied tijdens de werkzaamheden. De voortplantingsperiode loopt globaal van april tot en met augustus. Tijdens het veldbezoek is de te slopen en om te bouwen bebouwing in het plangebied geïnspecteerd op geschiktheid voor vleermuizen en huismussen. Voor huismussen biedt de bebouwing geen geschikte nestplaatsen. De rijtuigenschuur, de portacabin en de werktuigenschuur zijn gezien de constructie en gebruikte materialen eveneens ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.In de woonboerderij is het voorkomen van vleermuizen echter niet uit te sluiten. Mogelijk vinden vleermuizen achter de houten betimmering of in de houten aanbouw een verblijfplaats. Vleermuizen zijn in het kader van de Flora- en faunawet streng beschermd. Er zijn in het plangebied geen sporen van marterachtigen aangetroffen. Daarnaast worden gezien de inrichting en het huidige gebruik van het plangebied alleen nog enkele algemene, licht beschermde soorten zoals (spits)muizen, egel en mol en streng beschermde vogels in het plangebied verwacht. Alle inheemse vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet streng beschermd. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht
EFFECTEN
beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. 062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
17
Tevens kunnen bij verbouw van de woonboerderij en sloop van de aanbouw verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd, ook als ze tijdelijk niet in gebruik zijn. Rugstreeppad Wanneer rugstreeppad zich tijdens de werkzaamheden vestigt in het plangebied kunnen door de ontwikkelingen voortplantingsverblijfplaatsen en/of exemplaren van rugstreeppad verloren gaan. Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet 1998 Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan, waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Visie op Zuid-Holland (Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte). Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder specifiek ingezet op de bescherming van Weidevogelleefgebieden. Inventarisatie Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied Biesbosch, dat is gelegen op een afstand van ruim 7 km. Op ongeveer 1 km ten oosten van het projectgebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft een waterrijke polder. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan door de provincie aangewezen ’belangrijk weidevogelgebied’. EFFECTEN
Gezien de ligging van beschermde gebieden ten opzichte van het plangebied, de huidige terreinomstandigheden van het plangebied en de aard van de ontwikkeling, worden met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur verwacht. Het realiseren van een moestuin op de locatie van de te slopen werktuigenschuur zal geen wezenlijk andere verstoring geven aan weidevogels dan ‘het gebruik van de werktuigenschuur in de huidige situatie. Op het weidevogelgebied ten zuiden van het plangebied zullen de plannen geen significant negatief effect hebben.
18
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
Conclusie Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat een oriëntatiefase in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 danwel een analyse van natuurwaarden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur uit te voeren. In het kader van de gebiedsbescherming is het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag. Deze inventarisatie geeft echter wel aanleiding voor een volledig vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet gezien de mogelijke effecten op streng beschermde vleermuizen. Alle vleermuissoorten, alsmede hun vaste verblijfplaatsen zijn streng beschermd. Als gevolg van de verbouw van de woonboerderij kunnen vaste verblijfplaatsen van deze soorten worden vernietigd en verstoord (artikel 11). Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 9). Aanvullend onderzoek is nodig om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen uit te sluiten, dan wel aan te tonen. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden op het moment dat de verbouw van de boerderij aan de orde is. In de regels is hiertoe een regeling opgenomen. Aanbeveling rugstreeppad Het vernietigen of verstoren van voortplantingsverblijfplaatsen of exemplaren van rugstreeppad is in potentie een overtreding van de Flora- en faunawet. Met een amfibieënscherm kan in veel gevallen verhinderd worden dat de rugstreeppad het plangebied binnenkomt. Ook is het mogelijk om het ontstaan van tijdelijke plassen te voorkomen of deze te dempen voordat de soort kans ziet om hierin eieren af te zetten.
4.2
Archeologie Het perceel ligt in een gebied met een grote archeologische verwachtingswaarde. Uit het initiatiefplan blijkt echter dat het bebouwde oppervlak niet wordt vergroot. Er zal dan ook niet in de grond worden geroerd, waardoor eventuele aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
4.3
Bodem In januari 2012 hebben een verkennend bodemonderzoek en een indicatief onderzoek asbest plaatsgevonden1. Dit onderzoek bestond uit een historisch onderzoek en een locatiebezoek. Zowel in de boven als in de ondergrond zijn
1
Verhoeven Milieutechniek B.V., 19 januari 2012, Verkennend bodemonderzoek en indicatief onderzoek asbest, B 120 te Ottoland.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
19
voor diverse stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. Dit betreffen overschrijdingen van de achtergrondwaarden, de tussenwaarden worden niet overschreden. Dit leidt ertoe dat er geen vervolgstappen noodzakelijk zijn. Op basis van de uitkomsten van het indicatief onderzoek naar asbest dient formeel een verkennend onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd. Verhoeven Milieutechniek B.V is van mening dat het verkennend onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd op basis van de volgende argumenten: -
Ter plaatse van de boring met de meeste bijmengingen aan puin wordt de restconcentratienorm niet overschreden in een proefgat. De asbestconcentratie wordt derhalve minimaal als representatief beschouwd voor de overige boringen, waarin maximaal zwakke tot matige baksteenbijmengingen zijn waargenomen.
-
Het asbest is aanwezig in de grond onder een grindlaag en is derhalve momenteel afgedekt. Men komt niet in direct contact met het asbest.
-
Ter plaatse van de grindverharding worden daarnaast geen civieltechnische werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van de locatie.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat in de bodem lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Door de lichte mate zijn de risico’s voor de volksgezondheid verwaarloosbaar, tevens is er geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico’s. Naar aanleiding van het onderzoek is Verhoeven Milieutechniek van mening dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate is vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling en nieuwbouw. Betreffende de asbestverontreiniging bepaalt de omgevingsdienst of een verkennend onderzoek naar asbest dient te worden uitgevoerd.
4.4
Water Uitgangspuntennotitie WSRL Op 13 april 2012 is een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er in principe nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Op basis van de verstrekte informatie zijn de volgende wateraspecten van belang in het plangebied. Beleid waterschap Rivierenland Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en
20
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid In het plangebied is geen waterkering gelegen. Grondwater Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde drooglegging. Dit is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1 m en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 m. Er wordt uitgegaan van het zomerpeil. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen. In gebieden met rivierkwel dient aan te worden getoond dat een T=10 hoogwatersituatie op de rivier in combinatie met de T=2 winterbui volgens Buijsman en Velds niet leidt tot onacceptabele peilstijgingen en afvoeren.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
21
Oppervlaktewater Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het oppervlaktewater in het plangebied. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Waterkwantiteit Binnen het plangebied ligt een A-watergang of een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een C-watergang. Alle werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunningsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 m breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 m), gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 m breed. Cwatergangen hebben geen beschermingszone. Op de Verbeelding van het bestemmingsplan is de A- watergangen opgenomen met de bestemming ‘Water’. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd. Waterkwaliteit Er zijn geen overstorten uit het gemengde rioolstelsel in of nabij het plangebied die een risico kunnen opleveren voor het plangebied. Riolering en zuiveringswerken In of nabij het plangebied ligt een rioolwaterpersleiding van het waterschap. Op of rondom de gronden, waar een rioolwatertransportleiding ligt, mag in principe niet worden gebouwd. Er is sprake van een beschermingszone met zakelijk recht. Op de Verbeelding van het bestemmingsplan heeft zowel de rioolwaterpersleiding als de bijbehorende beschermingszone de dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’ te krijgen. Het hemelwater binnen het plangebied zal rechtstreeks in bodem terechtkomen aangezien er een rieten dak aanwezig is. Het hemelwater van de overige bebouwing zal via riolering op het oppervlaktewater worden geloosd. Wegen In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is het waterschap de beheerder van polderwegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. Belangrijke doelstellingen zijn verkeersveiligheid en het voorkómen van een te zware belasting van de polderwegen. De aanleg van nieuwe polderwegen of veranderingen in de verkeerscirculatie vereisen dat in de ruimtelijke plannen
22
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
voldoende recht wordt gedaan aan een goede scheiding van verkeerssoorten en voldoende verkeersruimte voor het openbaar en langzaam verkeer. Noodzakelijk is een verkeerskundige toetsing. Daarbij worden de verkeerskundige effecten en de belasting van de polderwegen beoordeeld. Het plangebied grenst aan een weg die in beheer en onderhoud is bij het waterschap van het waterschap. Ook voor het aanpassen en realiseren van een inrit is een vergunning van het waterschap nodig. Op de Verbeelding van het bestemmingsplan dienen de wegen de bestemming ‘Verkeer’ te krijgen. De verharding die in het plangebied toegevoegd wordt ten behoeve van het parkeren zal bestaan uit graskeien. Het water komt daardoor gelijk in de bodem terecht. Er ontstaat daardoor geen negatief effect ten aanzien van de waterhuishouding. Natuur In het plangebied is geen oppervlaktewater of grond aanwezig met een hoge natuurwaarde. Vervolgtraject Het Waterschap is in het kader van het vooroverleg reeds op de hoogte gesteld van voorliggend plan. Het Waterschap heeft op 11 april 2012 via de e-mail gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding hiervan is voorliggende digitale watertoets doorlopen.
4.5
Geluid Wegverkeerslawaai Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen op het perceel B 120 te Ottoland. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt woningen als zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wgh dient plaats te vinden. In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Voor het plangebied is in dit verband de geluidszone van de weg B relevant. Op deze weg geldt ter plaatse van het plangebied een maximumsnelheid van 60 km/uur. Het betreft hier een tweestrooksweg. Voor tweestrookswegen buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte die aan weerszijden van de as van de weg in acht moet worden genomen 250 m. De te realiseren woningen liggen binnen deze onderzoekszone. 062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
23
Normen Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen. Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot 53 dB (artikel 83 van de Wgh). Intensiteiten Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de intensiteitsgegevens zoals deze zijn aangeleverd door het waterschap. De verdeling van de intensiteiten over de perioden van de dag is gebaseerd op het rapport GF-DR-35-01 ’bepaling verkeersgegevens ten behoeve van de Wet geluidhinder’ (ministerie van VROM). In de berekeningen is er verder van uitgegaan dat het wegdek ter plaatse bestaat uit standaard asfaltverharding en is gelegen op dezelfde hoogte als het maaiveld waarop de nieuwe woning zal worden gerealiseerd. In onderstaande tabel zijn de gebruikte gegevens weergeven. Intensiteit Weg
[mvt/etm]
Gemiddeld percentage
Verdeling per voertuigcategorie [%]
dag
7,00
88,0
10,0
2,0
avond
2,40
88,0
10,0
2,0
nacht
0,80
88,0
10,0
2,0
(jaar: 2000) B
1870
uur-
Periode
licht
middel zwaar
zwaar
Berekeningen Met behulp van de Standaard Rekenmethode I (SRM-I) is voor de nieuwe woningen op het perceel B 120 de ligging van zowel de 48 dB-geluidscontour als de 53 dB-geluidscontour berekend voor het jaar 2021. In de rekenuitkomsten is al rekening gehouden met de mogelijkheid om, op grond van artikel 110g van de Wgh 2006, 5 dB af te trekken. Aangezien het plan voorziet in de realisatie van woningen die gelegen zijn op hetzelfde niveau als de betreffende weg, zijn de contouren bepaald op een waarneemhoogte van 1,5 m en 4,5 m voor respectievelijk de eerste en tweede bouwlaag. De resultaten van de berekening zijn in onderstaande tabel opgenomen. In de bijlagen zijn de volledige berekeningen opgenomen.
24
Straat
Hoogte waarneming
48 dB
53dB
B B
1,5 4,5
24,0 m 28,5 m
12,0 m 13,0 m
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
De te realiseren woningen zijn geprojecteerd op circa 38 m uit de as van de weg en ligt dus buiten de 48 dB geluidscontour. Dit houdt in dat in de zin van de Wgh geen sprake is van geluidhinder. Conclusie Op de gewenste woningbouwlocaties wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De woningen worden op circa 38 m of meer uit de as van de weg gerealiseerd, waardoor de gevelbelasting de 48dB niet zal overschrijden. Gesteld kan dan ook dat er voor voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen zijn in het kader van de Wet Geluidhinder.
4.6
Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de 'nibm-tool 3-82009' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO 2 en PM10 bepaald.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
25
Er is uitgegaan van een toename van ruim zeven auto’s per extra woning en voor de dierenartsenpraktijk is gebruik gemaakt van de ritgegevens, zoals die voor een huisartsenpraktijk in het buitengebied gelden (29 ritten per dag). Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.7
Externe veiligheid Volgens de risicokaart ligt het perceel niet binnen een zone van een risicovolle inrichting of langs een (vaar)weg of buisleiding waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit aspect levert dan ook geen problemen op.
4.8
Hinder van en voor omliggende bedrijven Het plangebied bevat al een bedrijfswoning en ook in de omgeving is reeds een aantal burgerwoningen aanwezig. De hinder op omliggende bedrijven zal dan ook niet toenemen door de komst van de nieuwe woningen en de dierenartspraktijk. Daarnaast ligt het plangebied niet in de hindercirkel van omliggende bedrijven, waardoor omliggende bedrijven ook geen hinder veroorzaken voor het plangebied.
26
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
4.9
Conclusie Met betrekking tot de uitvoerbaarheidsaspecten kan alleen de eventuele aanwezigheid van vleermuizen de uitvoerbaarheid in de weg staan. Aanvullend onderzoek is nodig om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen uit te sluiten, dan wel aan te tonen. Tevens zijn er aanbevelingen gedaan om te voorkomen dat de rugstreeppad zich in het gebied gaat vestigen. Verder zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid voor de gewenste ontwikkeling.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
27
5
J u r i d i s c h e p l a n o p z e t
5.1
Algemeen Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het bestemmingsplan B 120 Ottoland is opgesteld conform de vereisten die de wet daaraan stelt. De opmaak van het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008).
5.2
Planregels Voor de planregels van dit plan is aangesloten bij de regeling zoals die zijn opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Graafstroom. Inleidende regels Het hoofdstuk over de Inleidende regels omvat de artikelen met betrekking tot de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In artikel 1 'begrippen' worden de begrippen uit de planregels verklaard. In artikel 2 'wijze van meten' wordt beschreven, hoe de maatvoering (bijvoorbeeld de goothoogte en de bouwhoogte) moet worden gemeten. Bestemmingregels Voor dit plannetje zijn drie bestemmingsregels opgenomen te weten ‘Wonen’, ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Water’. Voor dat deel van het voormalige agrarische bouwperceel die niet tot de woonfunctie behoort, is conform het geldende bestemmingplan de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ opgenomen maar dan zonder bouwvlak. Binnen deze bestemming zijn agrarische activiteiten en is extensief recreatief medegebruik mogelijk en er zijn regels opgenomen om de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden te beschermen. Voor de toegestane bouwmogelijkheden en activiteiten is aangesloten bij de geldende regeling waarbij in acht is genomen dat het perceel ligt in een gebied met een de aanduidingen overgangsgebied en gebied met gevoelige bodem. De maatvoeringen voor de woonbestemming is afgeleid van het bestemmingplan Buitengebied. Het karakteristieke gebouw heeft de aanduiding cultuurhistorische waarden meegekregen. Binnen dit gebouw zijn drie wooneenheden toegestaan. Het bijgebouw, de voormalige paardenstal, waar de bergingen
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
29
voor deze woningen gerealiseerd zal worden is aangepeild. Verder is een woonbestemming met een specifieke aanduiding opgenomen om een woning met dierenartsenpraktijk te realiseren op de locatie van de voormalige rijtuigenschuur. Voor de watergang is conform het geldende plan de waterbestemming opgenomen. Het plangebied heeft overeenkomstig het geldende plan de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ meegekregen en ‘Leiding – Riool’ ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem en de hoofdrioolleiding. Algemene regels In het hoofdstuk Algemene regels is onder meer de anti-dubbeltelbepaling opgenomen. Deze is verplicht gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hieraan is ook de regeling met betrekking tot het bouwen nabij de watergang. Overgangs- en slotregels Tot slot zijn in het hoofdstuk Overgangs- en slotregels het verplichte overgangsrecht, conform het Besluit ruimtelijke ordening, en de slotregel opgenomen.
30
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland - 11 mei 2012
6
U i t v o e r b a a r h e i d
6.1
Economische uitvoerbaarheid De ontwikkeling is een particulier initiatief. Voor de gemeente zijn er geen kosten aan verbonden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Het ontwerpbestemmingsplan B 120 zal ter visie worden gelegd. De resultaten zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden opgenomen.
062.11.00.00.00.toe - Bestemmingsplan B 120 Ottoland – 11 mei 2012
31
B i j l a g e n
Colofon Opdrachtgever Lakerveld Ingenieurs- en architectuurbureau BV Contactpersoon de heer J. Terlouw
Rapport mevrouw drs. J. van Dijk BügelHajema Adviseurs Projectleiding BügelHajema Adviseurs Projectnummer 062.11.00.00.00
BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Utrechtseweg 7 Postbus 2153 3800 CD Amersfoort T 033 465 65 45 F 033 461 14 11 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort