Beste bewoners van het Liniekwartier, Bijna een jaar lang maakte ik krijttekeningen in jullie buurt. Aan iedereen die vroeg naar het hoe en waarom van mijn tekeningen vertelde ik dat er een krantje zou verschijnen. Jullie lieten mij begaan, waardoor er veel tekeningen verschenen in de buurt. Een paar weken geleden bracht ik bij de islamitische basisschool de laatste tekening aan. Ik vroeg me af of de krant onder jullie nog leefde, totdat een schooljongen aan mij vroeg: ‘Ra ra waar sta ik op?’ Onder zijn voeten lag een dichtgevouwen krant. ‘Ik sta op de voorpagina’, zei hij. Het krantje bestaat inmiddels echt. Iedereen die wil kan op de voorpagina staan. Bart Lodewijks, juni 2015
Telkens als ik in het Liniekwartier aankom om krijttekeningen op straat te maken regent het. Buiten werken is daardoor geen optie. Schuilend voor de regen lunch ik in ‘Het Lekkerbekje’, laat mijn haar knippen bij de kapper en drink koffie in Café Edison.
iL ein rd iwa sgn
In mijn andere tekenprojecten in volksbuurten zijn het doorgaans de bewoners die er wel of niet mee instemmen dat er op hun huis wordt getekend. In het Liniekwartier is het de middenstand. In mijn poging alle mogelijkheden te benutten raakt het project steeds verder verwijderd van zijn einde.
Betonklinkers Pleinen zoals het Edisonplein zijn er veel. Zoveel dat de grijze betonklinkers waarmee al die pleinen zijn geplaveid, opgestapeld samen de hoogste berg van Nederland vormen. Het is niet de eerste keer dat ik een buurt verken waarin de dagen op elkaar lijken en het leven zich grijs voordoet. Het stenige voorkomen van het plein dat omkaderd is door snelbouwflats met daarachter rijtjeshuizen, bedriegt echter. Want als je er langer blijft laden de grijstinten zich met kleur en komt er een wereld tot leven. Ik begeef mij graag op plekken die niet meteen aantrekkelijk zijn en hun bijzonderheid bewaren voor degene die ernaar terugkeert. Het Edisonplein ligt midden in het Liniekwartier, aan de noordzijde van station Breda. De buurt werd vernoemd naar de verdedigingslinies die hier in de Tachtigjarige Oorlog werden aangelegd. De wijk is jonger: op een hoekgevel van een in rode baksteen opgetrokken appartementencomplex staat ‘1959’ geschilderd. De gebouwen die direct aan het plein grenzen herbergen op de begane grond een keten van kleine winkels. Ik tel drie kapperszaken, een 1 euroshop die vanwege verbouwing gesloten is, een halal slager en een Marokkaanse bakkerij. In de etalage van een stoffige reparatiezaak voor auto-onderdelen ligt een A4’tje waarop geprint is: ‘voor al uw herstellingen’. In deze buurt kun je een uitstekend leven leiden. Er zijn een wasserette en een Marokkaanse viszaak die zich ‘Het Lekkerbekje’ noemt, en schuin tegenover een winkel waar je je goud kunt verpanden ligt een tandartspraktijk. De drukst bezochte plek van het plein is Café Edison. Het is een ontmoetingscentrum waar je koffie, thee en fris kunt krijgen, maar de plek nodigt niet uit om zomaar eens binnen te lopen, ook al begroeten de stamgasten – vooral mannen van Marokkaanse afkomst – me vriendelijk. Het merendeel van de zaken op het plein wordt gerund door de Marokkaanse en Antilliaanse gemeenschap. In het midden van de winkelgalerij is een herenkapper. Op de etalageruit staat in zwarte hoofdletters ‘KJ’ geschreven. De kapitalen hebben iets dreigends, even dacht ik dat er ‘KKK’ stond. Het plein is geen toeristisch plaatje en zal dat ook nooit worden, daarvoor is het te veel in gebruik genomen door de omwonenden, die hun auto’s en motoren lukraak op de middenas zetten. Vanuit een koelwagen die schuin op de stoep staat geparkeerd sjouwt een man in een witte jas stukken schaap en rund naar de slagerszaak. Een groepje Eritrese mannen kijkt van een afstand toe. Verderop slentert een kerel met een
Harley Davidson-jack. Een gevlochten Vikingstaart hangt uit zijn pet. Olievlekken op het asfalt verraden dat er op straat aan de motoren gesleuteld wordt. De man in de witte jas heeft inmiddels plaatsgenomen achter het stuur en knikt vriendelijk naar me. Met mijn krijtdoos en waterpas onder mijn arm val ik niet uit de toon tussen de lieden op het plein. Op nog geen vierhonderd meter afstand van het plein torent de jongste bunker van het Liniekwartier. Op de ramen staat in eigentijdse letters ‘Academy for Leisure’ geschreven. Daar zetelt een filiaal van de hogeschool voor toerisme. In het glas van de ontspanningsopleiding weerspiegelen zich een moskee en een islamitische buurtschool. Om de gebedsruimte en de school is een groene strook gedrapeerd met in het midden een eendenvijver. Aan de buurtschool grenst een gebedsgebouw van de Jehovah’s Getuigen. Daarachter ligt een woonwagenkamp, dat eruitziet als een villawijk op wieltjes.
Hier zal nooit een rij staan Kapper Jan buigt zich over mijn hoofd als ik plaatsneem in een van zijn stoelen. ‘KJ zijn dus uw initialen?’ vraag ik. ‘We hebben allemaal een naam’, knipt hij onverstoorbaar verder. ‘Het plein hier is vernoemd naar de uitvinder van het licht. Edison is de uitvinder van de gloeilamp. We hebben hier in het Liniekwartier ook een Ampèrestraat en de Wattstraat. De straten zijn naar stroom, elektriciteit en licht vernoemd.’ ‘En jij, woon jij hier?’ informeert hij. ‘Ik teken met krijt op gebouwen’, hoor ik mijzelf zeggen. ‘Daarom ben ik hier’, verklaar ik mijn aanwezigheid. Er valt een stilte. Dat ik mijn haar laat knippen omdat ik op de muren van zijn kapperszaak wil tekenen houd ik voor me. Stel je voor dat hij een tekening op de muur niet ziet zitten; dan kan ik meteen inpakken. Eerst maar eens kennismaken. ‘Al zeventien jaar teken ik met krijt op gebouwen. Meestal in volksbuurten. Laatst heb ik op het behang in een huiskamer mogen tekenen’, zeg ik, in de hoop dat hij zegt: ‘Je mag hier ook op de muur tekenen.’ Zijn reactie blijft uit. In de spiegel zie ik hoe vanzelfsprekend Jan de knip erin zet. De plukken haar vallen omlaag. Ik spreek mezelf moed in, ik zit hier voor mijn werk. Zijn er overeenkomsten tussen zijn werk en het mijne? ‘Tekenen is mijn broodwinning’, doorbreek ik het zwijgen. ‘Ah, mijn nichtje doet ook zoiets, maar dan met verf op doek.’ Hij wijst naar een schilderij dat aan de muur hangt. Op het doek is een zwart silhouet van een man met een krulsnor geschilderd. Boven de snor zweeft een schaar als het zwaard van Damocles. ‘Haar schilderijen zijn net als jouw tekeningen: voor binnenskamers. Boven de bank. Ze leeft zich lekker uit, maar als je het mij vraagt is het best eenzaam in het atelier. Je kan beter kapper wezen.’ ‘Heb je veel klanten uit de buurt?’ vraag ik. ‘De Antillianen komen voor hun kapsels niet naar mij toe. Gelukkig, want dan zou ik het stervensdruk hebben. Bovendien, van hun haar gaat mijn schaar naar de filistijnen. Ze gaan naar kapsalon Big Bang, ofwel de rastafari-kapper honderd meter verderop. Er zitten hier drie kappers, voor elk haartype één. De derde kapper
is een nieuwkomer. Ik ben er nog nooit geweest’, bekent hij. ‘Zit je hier allang?’ vraag ik. ‘Ik ben nu zevenenvijftig. Vanaf mijn achtste levensjaar kom ik al hier om mijn haar te laten knippen. Ik wist toen al wat ik wilde worden en de locatie lag praktisch voor het oprapen. Het plein trekt om een of andere reden kappers aan. Er is altijd beweging op het plein, al speelt een groot deel zich buiten het zicht af. Daarin zou meneer Edison zich herkennen.’ ‘Hoezo?’ ‘Edison was niet echt een uitvinder, maar een gewiekste octrooihandelaar.’ ‘In de loop der jaren moet jou toch veel informatie over de buurt ter ore zijn gekomen’, zeg ik, doelend op de talloze gesprekken die klanten met hem voeren. ‘Misschien ben jij inmiddels meer dan alleen een kapper?’ ‘Edison handelde achter de schermen en dat doe ik niet’, ontkracht Jan mijn vergelijking. ‘Dat Edison uitvindingen opkocht en de patenten op zijn eigen naam zette is bij weinigen bekend, al leeft zijn gedachtegoed om overal handel in te zien wel degelijk. Kijk maar om je heen in deze buurt. Alles hier wordt verkocht. Leegstaande appartementen aan de overkant worden per setje van drie verdiepingen aangeboden als luxe etagewoning. Je moet er maar op komen. Er wonen hier veel handelaars. Je kunt het zo gek niet bedenken of ze slaan er munt uit. Van de andere kant, we houden allemaal onze broek maar net op’, voegt hij er solidair aan toe. ‘Was het ooit anders?’ vraag ik. ‘Sinds de bouw van het nieuwe station sluit het wegennet niet meer aan op deze buurt. Doordat de gemeente overal eenrichtingswegen van heeft gemaakt lopen hier geen echte wegen meer, alleen maar straten. Ik heb minder klandizie dan vroeger’, zucht hij. Ik overweeg om te zeggen dat een tekening op de muur nieuwe klandizie zou kunnen aanbrengen, maar houd mijn mond. Misschien werkt een muurtekening averechts, wie zal het zeggen? Bovendien hangt er al iets van zijn nichtje aan de muur. ‘U hebt uw werk goed gedaan’, klop ik de haren van mijn schouder. ‘Hopelijk neemt het klantenbestand weer gauw zijn oude omvang aan’, zeg ik. ‘Ach, hier zal nooit een rij staan’, zegt hij met een lach.
Een lomperik die vet komt halen In het Marokkaanse visrestaurant neem ik plaats op een plastic tuinstoel aan een gedekte tafel. Een jonge medewerker komt vragen wat ik wens. ‘Papier en een pen graag’, antwoord ik hem. Hij reikt mij een servet aan, vist een Bicpen uit zijn witte schort en wacht om de verdere bestelling op te nemen. Een stevige vent aan een tafel verderop, die ik herken als de man met de Vikingstaart, kijkt me aan. Achter zijn bord vol visgraten zegt hij: ‘… papier en pen? Hij bedoelt of je vet wilt eten?’ ‘Zag ik jou niet op het plein?’ vraag ik aan de Viking. De medewerker ziet toe hoe ik met de Bic-pen de eerste lijnen aan het papier toevertrouw. ‘Dat gebeurt hier niet iedere dag. Bent u kunstenaar?’ raadt hij. ‘Ik doe mijn best’, zeg ik. ‘Wat gaat u tekenen?’ ‘Het wordt een schets voor een krijttekening die ik op het plein wil maken.’ ‘Met krijt?’ haalt hij zijn wenkbrauwen op. ‘Op de stoep of op een muur’, reageer ik. ‘Met krijt mag je toch overal op tekenen?’ ‘Als je maar niet van het dak afspringt,’ mengt de Viking zich in het gesprek. Hij vervolgt: ‘Herman Brood kliederde alles onder en sprong toen hij klaar was van het Hilton-dak af. Hij dacht dat hij kon vliegen, de weirdo.’ Met de mouw van zijn jas veegt hij de etensresten rond zijn mond weg en kijkt me geamuseerd aan: ‘Ben jij de volgende Herman Brood?’ ‘Herman Brood was wel oké hoor’, verdedig ik de gevallen rockster. ‘Ik moet niets van die kunstenmakers hebben als ik eerlijk ben’, zegt de Viking onaardig. ‘Herman Brood was goed voor zijn dochter’, flap ik eruit in een poging de toon van het gesprek te redden. Hij smelt een beetje. ‘Daar zeg je me wat’, leunt hij achterover. ‘Hij was een goede vader, net als ik. Slechtheid zat niet in de man, daarin heb je gelijk. Maar wat vreet jij hier uit?’ ‘Eerst maar eens de garnalenschotel opeten’, zeg ik. Ik schuif hem het betekende servet toe: ‘Wat zie jij erin?’ Er verschijnen rimpels in zijn voorhoofd: ‘… ik weet het niet uh… lijnen…’ probeert hij. Breng ik hem in verlegenheid? ‘Laat maar, het is oké’, zeg ik. ‘Nee nee, laat me nou even. Uw tekening toont gelijkenis met de visgraat op mijn bord?’ Ook ik zie de gelijkenis. ‘Echt waar, is het mijn bord?’ staart hij gebiologeerd naar het verorberde maal.
De Viking stapt naar de eigenaar aan de kassa om af te rekenen. ‘Ik heb toch wel verstand van kunst’, zegt hij. ‘En nog iets: als je interesse hebt in een Harley dan hoor ik het wel hè? Ik heb een occasion in de aanbieding’, zegt hij en verlaat de zaak. ‘Is het niet jammer dat het krijt wegregent?’ vraagt de medewerker terwijl ik de garnalen afpel. De vraag is de afgelopen jaren tot vervelens toe gesteld, denk ik bij mezelf. Ik antwoord daarom routineus: ‘Buiten spoelt het krijt weg, maar op een binnenmuur is het voor eeuwig.’ Tijdens het afruimen van de tafel legt de medewerker het betekende servet naast het bord vol visgraten. ‘Ik ben voor Nivea’, zegt hij. Niet Invullen Voor Een Ander.’ ‘Ik tekende vroeger ook veel’, zegt hij. ‘Vandaar dat het mij interesseert wat u doet.’ Ik kijk hem verrast aan: ‘We zijn dus een beetje collega’s? Hoe heet je?’ ‘Jamal’, stelt hij zich voor. ‘Ik was timmermansleerling, meubelmaker in opleiding, maar het lot heeft anders beslist. Ik verkoop nu vis.’ Hij wijst verklarend naar boven. ‘Allah. Allahoe akbar, wij zijn gelovig. Mijn lot is in zijn handen.’ Tijdens het afruimen richt ik mij aarzelend tot Jamal: ‘… het is misschien een rare vraag, maar ik stel hem toch maar, per slot van rekening zijn we een beetje collega’s: het zou mooi zijn om enkele krijtlijnen op de muur van deze zaak te tekenen, wat zou je daarvan vinden?’ ‘Hier binnen?’ wijst hij verbaasd naar de kale witte muren. ‘Ja’, bevestig ik en zoek naar de juiste woorden. ‘De muren zijn mooi wit. Ze zijn… uhh…’ ‘… perfect om een visgraat op te tekenen’, vult hij in. ‘Ja, met zwart krijt uiteraard, omdat witte lijnen niet zichtbaar zijn op een witte muur.’ Gewoonlijk ben ik terughoudender wat betreft het verkrijgen van toestemming. Nu kom ik wel heel plompverloren binnenvallen. Ik voel me een lomperik die vet komt halen. ‘Ik moet daarvoor mijn vader overtuigen’, doorbreekt Jamal mijn gedachten.
Jan de kapper Voldaan door de lunch en positief gestemd door het gesprek in de viszaak keer ik terug naar het plein. Kapper Jan rookt een sigaret voor zijn zaak. ‘Je ziet er gelukkig uit’, zegt hij. ‘Ja, misschien mag ik binnen op de muren van het visrestaurant tekenen’, zeg ik. ‘Je meent het?’ Ik vertel over de visgraat, het vaderschap en wat de sprong van het dak van het Hilton daarmee te maken heeft. ‘Bizar’, zegt Jan, die wel wat stevige verhalen gewend is, maar nog nooit bij de viszaak over de vloer is geweest. ‘Wil je een kop koffie?’ Voor de tweede keer vandaag beland ik in zijn kapperszaak. ‘Jij hebt ook van die lege witte wanden’, zeg ik overmoedig. ‘Dat is allemaal pas gewit’, glundert hij. Zal ik nu dan maar vragen of ik op zijn muur mag tekenen? Of ben ik te ongeduldig? Een zekere beroepsdeformatie neemt bezit van me, waardoor ik niet eens meer van de aangeboden koffie kan genieten. Zal ik me nogmaals laten knippen? Ik schraap mijn keel: ‘Wat zou je ervan vinden als er een tekening op de muur in jouw zaak verschijnt?’ ‘Als je alleen visgraten kan tekenen, dan liever niet hier’, zegt hij gevat. ‘Zou een getekende kam op de muur misstaan in een kapperszaak?’ zeg ik. Dat een kam gelijkenis vertoont met een visgraat houd ik voor mezelf. ‘Meen je dat nou?’ ‘Als je het niet mooi vindt, dan wis ik het weer uit. Dat is zo gepiept’, beweer ik, wetende dat zwart krijt een hardnekkig goedje is en na overschildering tot in de vijfde laag terug aan het oppervlak verschijnt. Tenzij de krijtlijnen gefixeerd worden met spuitvernis. Een vieze klus waaraan ik een hekel heb. ‘Daar bij de deur, op die witte strook zie ik wel iets verschijnen’, zegt hij. ‘Wanneer wil je eraan beginnen?’ ‘Vandaag, is dat goed?’ ‘Hé Wim, hoe gaat het?’ begroet Jan een wat oudere kalende klant die binnenkomt. ‘Nou, ik had die hele vakantieverzekering niet hoeven doen. De verzekeringsmaatschappij weigert de kosten voor de vlucht terug te betalen’, valt Wim met de deur in huis. ‘Bij drie uur vertraging krijg je de helft van je vliegticket terug. De maatschappij heeft al mijn bewijsstukken geretourneerd met de opmerking dat de vertraging twee uur en achtenvijftig minuten duurde. Ze rekenen de vertraging totdat het vliegtuig begint te taxiën en niet totdat hij met zijn wieltjes in de lucht hangt.’ Intussen ben ik begonnen aan de kam. Wim wendt zich tot mij. ‘Ah u bent kunstenaar. Tekent u ook Tinkerbel?’
‘Mm, nee, niet echt.’ ‘Mijn dochter heeft een kleine en die is gek op Disney. Een Tinkerbel in de kinderkamer zou leuk zijn.’ ‘Disneyfiguren tekenen is een specialisme dat ik niet beheers. Ik teken alleen maar rechte lijnen met krijt.’ ‘Ik zou liegen als het niet zo was’, excuseer ik me. ‘Maar misschien kan u eens iets anders proberen, iets met kleur’, zegt de man. ‘Er zit een heel ander idee achter zijn werk’, valt Jan me bij. ‘Hij doet uitsluitend in streepjescode. Het is heel iets anders dan bij jou thuis Wim.’ ‘Ik wil graag bij u thuis komen tekenen maar ik ben bang dat ik niet aan uw verwachting kan voldoen. Woont u hier in de buurt?’ ‘Ja, in het woonwagenkamp, tweede wagen aan de linkerhand. Je mag best langskomen met een Tinkerbel.’ ‘Prima vent’, zegt Jan als Wim de zaak uit is. ‘Wim is al acht jaar klant.’
Gelijk is ongelijk ‘Van mijn vader mag u op de muur in ons restaurant tekenen’, zegt Jamal opgetogen wanneer ik hem op straat tegenkom. ‘Ik weet niet of papa uw kunst begrijpt, maar hij staat ervoor open.’ Gezamenlijk begeven we ons naar de viszaak. ‘Waar zou u willen beginnen?’ wijst Jamal uitnodigend naar de witte kale muren. ‘Daar’, zeg ik en wijs naar de voormalige uitgang van de zaak: een plek die lijkt op de witte strook die Jan mij in de kapperszaak toewees. ‘De lijnen zijn precies onprecies getekend’, merkt Jamal van een afstand op. ‘Gelijk is ongelijk’, gaat hij verder. ‘Wat bedoel je?’ vraag ik. ‘Kijk, op de vakschool leerden wij dat je een plintje een centimeter extra moet geven omdat precies gelijk aan de muur niet kan. Iets maken is geen rekensom. Je moet het gelijk zien te evenaren en een plint niet op de naad nauwkeurig uitwerken. Als uw tekening van tevoren berekend was, dan zou hij in deze zaak niet passen.’ In de tussentijd stroomt de zaak vol met volk dat komt lunchen. Het merendeel is gekleed in traditioneel moslimgewaad en opeens zie ik een motorjack. ‘Ha?’ zeg ik tegen de Viking. ‘René is mijn naam’, stelt hij zich voor, op een gevoeligere toon dan bij onze eerste ontmoeting.
Harley Davidson Gezamenlijk lopen we naar de Harley Davidson-zaak die twee straten verderop gevestigd is. ‘Kijk, daar is ie’, zegt René met een dikke keel en wijst naar een Harley Road Runner-occasion die in de zaak staat opgesteld. ‘Ik heb er veertien jaar op gereden, maar ja… Verloofd, getrouwd, kinderen, gescheiden, alimentatie… Het eerste wat daarna sneuvelt, is de motor.’ We kijken naar het verchroomde beest. ‘Ik heb altijd hard gewerkt. Dan weer hier, dan weer daar weet je wel. Veel weg van huis. Als het management in het bedrijf waar ik werkte veranderde, dan lag ik als eerste eruit… Inmiddels ben ik voor mezelf begonnen’, zegt hij en staart gepijnigd naar zijn ex-Harley. ‘Als zelfstandige wil ik het helemaal anders aanpakken dan mijn bazen, maar ik heb
een probleem: ik weet wel hoe het niet moet, maar weet niet hoe het wel moet’, zegt hij. ‘Ha Hein’, begroet hij een imposant naderend doch vriendelijk uitziend heerschap die de baas van de zaak blijkt te zijn. Hein zegt: ‘De motor staat gewoon zolang hier geparkeerd, als je weer centjes hebt, dan koop je hem weer terug toch? Dat hij hier droog staat is in je voordeel want parkeergeld hoef je er niet voor te betalen. Ik zal mijn best doen om hem niet te verkopen’, belooft Hein en geeft René, die rondloopt met zijn ziel onder zijn arm, een bemoedigende schouderklop. Hein richt zich tot mij: ‘Zoals je ziet is de relatie met de klant belangrijker dan het geld dat je verdient. Veel occasions hebben een geschiedenis en daar moet je rekening mee houden in de business. Wij doen ons best om
het vertrouwen van de klant niet te beschamen.’ ‘Dus relatieverwerking zit bij de prijs inbegrepen?’ zeg ik. ‘Zo had ik het nog niet gezien, maar misschien is het zo’, zegt Hein. ‘Mijn werk is ook afhankelijk van relaties’, zeg ik. ‘Wat zeg je?’ vraagt Hein. ‘Ik maak krijttekeningen op plekken in de buurt. Bij de Marokkaanse viszaak en bij kapper Jan bijvoorbeeld. De tekeningen fotografeer ik en ik schrijf op wat er allemaal voorvalt. Op het einde van het project gaat er een krantje verschijnen met de foto’s en tekst. Het krantje is een soort portret van de buurt.’ ‘Aha, en nu wil je aan mij vragen of het goed is om hier in de zaak een tekening op de muur te maken zodat ook wij in de krant komen? Raad ik dat goed?’ ‘Ziet u dat zitten?’ vraag ik. ‘Wij staan graag in de krant. Als het
niet rechtsom kan, dan gaat het bij ons linksom. We kijken altijd naar wat mogelijk is en zeggen niet gauw “nee” tegen iets. Wat wil je eigenlijk tekenen?’ vraagt hij. Ik kijk schuin opzij en wijs naar René. ‘Hij zei daarjuist iets over zijn werk: “Ik weet wel hoe het niet moet, maar ik weet niet hoe het wel moet.” Ik weet nog niet precies wat ik ga tekenen, maar wel wat ik niet ga tekenen. Het wordt in elk geval niet letterlijk een afbeelding van een motor.’ ‘Toen u binnenkwam dacht ik al dat je niet het type bent dat hier voor de motoren komt. Ga je gang. Je mag wat mij betreft aan de slag op het houten schot in de etalage.’ Voordat ik aan de slag ga spoed ik me naar de Marokkaanse viszaak en naar kapper Jan met de mededeling dat mijn werk bij hen even stil komt te liggen.
Beiden vinden het geen probleem. Ik heb in de buurt nu al voor weken werk gegenereerd. Hein probeert te raden wat de tekening voorstelt. ‘Het lijkt het meest op een bagagerek van de Harley Road Runner. Die monteren wij vrij laag.’ René kijkt van een afstand toe hoe ik me uitsloof. ‘Ik ben bij kapper Jan geweest en hij legde me uit wat uw bedoeling is’, zegt hij opeens. ‘In de Ampèrestraat ging ik eens vol op de rem. Zomaar. Het remspoor is nog steeds zichtbaar. Jan zei dat het misschien wel aardig is om dit aan u te melden. Jan is overigens niet echt gelukkig met de reuzenkam die je op zijn muur hebt aangebracht’, voelt hij er in één adem aan toe.
Kam Jan houdt een kam voor mijn ogen en zegt: ‘Kijk, bij een echte kam grenzen de tanden met een ronding aan de binnenkant van de rug.’ Inderdaad zijn de tanden van mijn ‘kam’ te hoekig en is de rug te dun getekend vergeleken met het professionele kappersgereedschap. Hij zegt: ‘De rondingen zijn noodzakelijk omdat er anders vet en vuil achterblijven in een kam. Een kam kan snijwonden maken in de hoofdhuid. Het luistert allemaal nauw.’ Ik haast me naar de Harley Davidson om uit te leggen waarom het werk daar even stil komt te liggen. ‘Het is oké’, zegt Hein. Vervolgens besteed ik een volle middag aan het tekenen van rondingen en het verdikken van de kamrug.
Één euro ‘Ben jij van de politie?’ vraagt een jonge Marokkaanse automobilist vanachter een opengedraaid portierraampje. ‘Nee, waarom denk je dat?’ ‘Ik zag je patrouilleren laatst.’ ‘Dat kan niet!’ ‘Ik weet het zeker, je bent van de politie.’ Pas nu schiet mij te binnen dat ik een jaar geleden een blauwe winterjas heb gekocht die eigenlijk bestemd was voor de politie. Ik leg het hem uit. Argwanend kijkt hij me aan. ‘Ben jij niet de eigenaar van de 1 eurowinkel?’, vraag ik. Gezamenlijk lopen we naar zijn winkel. ‘Dacht je echt dat ik een stille was? Maar jij zag me toch al eerder?’ ‘Ja, je was aan het tekenen in de viszaak.’ ‘Verdien je hier geld mee?’ vraagt hij als we in de winkel staan. ‘Wil je een tekening kopen dan?’ vraag ik. ‘Nee dat niet, maar ik neem aan dat je niet voor niets tekent.’ ‘Het is uit broodwinning’, geef ik toe. ‘Wie betaalt jou?’ ‘Electron, een kunstinstelling uit het Bredase.’ ‘Hoeveel geven ze je dan?’ ‘Telkens één euro, net zoals jij je geld verdient.’ ‘Het zal mooi zijn om iets kleins te tekenen in je zaak. Het is gratis.’ ‘Wat wil je dan tekenen?’ ‘Gewoon iets kleins. Daar bijvoorbeeld.’ Ik wijs naar een van de weinige vrij gebleven stukjes muur. ‘Ik teken bijvoorbeeld een schap om iets op te leggen. Een soort plankje zoals er zoveel in je winkel zijn.’ ‘Doe maar, ik ben toch aan het verbouwen.’
Moskee Arrahman Ik loop Jamal van de viszaak tegen het lijf. Hij was eerder in de moskee en vraagt zich af of ik daar niet zou willen tekenen. ‘Op de moskee? Dat zie ik zeker zitten’, antwoord ik overrompeld. ‘Misschien wil het bestuur meewerken’, zegt hij. ‘Ik kan u voorstellen aan het bestuur, want ik heb zelf geen zeggenschap over het moskeegebouw.’ In de ontvangsthal van de moskee wacht een jongeman me op. Hij heet Janol en begeleidt me naar de wasruimte, waar ik in navolging van hem mijn gezicht en handen reinig met water. Vervolgens betreden we de gebedsruimte. De imam spreekt een groep van pakweg zestig gelovigen toe in het Arabisch. Iedereen knielt neer, ik volg terwijl de anderen zich tot Allah richten.
Na het gebed keren we terug naar de ontvangstruimte, waar enige verwarring heerst omtrent mijn aanwezigheid. Aangenomen wordt dat ik een bekeerling ben. ‘Nee, ik ben een belangstellende’, licht ik mijn aanwezigheid toe. ‘Bent u gelovig?’ wil Janol weten. ‘Ik hecht waarde aan hoe we op aarde handelen’, zeg ik. ‘Het is belangrijk dat je ergens in gelooft’, zegt hij. ‘Stel dat u voor de hemelpoort staat en Allah vraagt of u in hem gelooft, wat doet u dan?’ ‘Ik heb geen zin om hier te staan liegen’, zeg ik. ‘Voor de hemelpoort zal ik aan jou denken en jaloers zijn dat aan jou toegang verschaft wordt omdat je gelooft. Het zou hypocriet zijn om pas te gaan geloven in het aangezicht van Allah. Het gaat erom wat je op aarde doet.’ Een charismatische man genaamd Younes stelt zich voor. Hij is lid van het
bestuur van de moskee en kijkt op zijn horloge. Ik leg hem in het kort mijn beweegredenen uit en ben blij dat hij mij geen gewetensvragen stelt. ‘Mooi. Weet je wat je doet? Je zet even alles op papier en stuurt het naar mij, dan bekijk ik met het bestuur wat er mogelijk is.’
Aan het bestuur van de moskee Arrahman
Vorige week bracht ik een bezoek aan uw moskee met de vraag of het mogelijk is om met wit schoolbordkrijt een lijntekening aan te brengen op de gevel van uw gebedshuis. Een vraag die u vast niet elke dag krijgt. Het zit zo: Mijn naam is Bart Lodewijks (beeldend kunstenaar) en ik maak sinds 17 jaar krijttekeningen in volksbuurten. Het zijn abstracte geometrische creaties die ik aanbreng op het wegdek en op huizen. De tekeningen zijn geen afbeeldingen en tonen enige gelijkenis met motieven. Een half jaar geleden begon ik aan het kunstproject in het Liniekwartier op uitnodiging van Electron, een stichting die kunstprojecten in Breda mogelijk maakt. Ter afsluiting van mijn project zal er een krantje verschijnen waarin foto’s van de tekeningen komen met mijn teksten over de ontmoetingen met bewoners. De tekeningen verbinden diverse plekken met elkaar. Een voorbeeld van zo’n tekening kunt u zien bij de Marokkaanse viszaak ‘Het Lekkerbekje’ aan het Edisonplein, waar ik met zwart krijt lijnen op de muur aanbracht die gelijkenis vertonen met een visgraat. Een soortgelijke tekening bracht ik aan op de muur bij kapper Jan (een uitvergrote kam die vloer en plafond met elkaar verbindt) en bij de schuin daartegenover liggende 1 eurowinkel. Eveneens verscheen er een tekening bij de Harley Davidson-zaak die parallel aan het treinspoor ligt en teken ik momenteel in het Café Edison. De eigenaar van de viszaak ‘Het Lekkerbekje’ vroeg toen ik klaar was met het tekenen van de visgraat: ‘Zou u ook op de moskee willen tekenen?’ Deze vraag is nog nooit eerder aan mij gesteld. Ik voelde me erdoor vereerd. Hij voegde eraan toe: ‘Uiteraard kan ik u geen toestemming geven, maar ik kan u wel in contact brengen met het bestuur van de moskee.’ Vervolgens organiseerde hij een bezoek aan de moskee, een rondleiding en een ontmoeting met de imam. Tijdens dit bezoek maakte ik kennis met het bestuurslid Younes, die vroeg om mijn plannen op papier te zetten zodat mijn voorstel door het bestuur kan worden besproken. Het betekent veel voor mij dat een buurtbewoner het idee aandraagt om op de moskee te tekenen. Het gebedshuis is van enorm belang voor hem persoonlijk en voor de buurt en ik zou het graag bij mijn project willen betrekken. Zelf liep ik al met dit idee rond, maar wist niet hoe ik hieraan vorm kon geven. Nu de vraag ontstond vanuit een van uw kerkgangers voelt mijn plan niet meer als iets dat ik ‘out of the blue’ op uw dak laat vallen. De tekening zoals ik die voor ogen heb bestrijkt een deel van de voorgevel en
is opgezet in wit krijt (eenvoudig te verwijderen met water). Uiteraard in overleg met u. Het zullen aaneengeschakelde motieven worden, sterk lijkend op het mozaïek dat reeds in de gevel van de moskee verwerkt is. Misschien ziet u weinig heil in deze onderneming of ben ik niet uitvoerig genoeg? Te allen tijde ben ik bereid om meer toelichting te geven.
Hartelijke groet Bart Lodewijks
Kralensnoer ‘Wat voor tekening wilt u eigenlijk maken?’, vraagt Younes wanneer we elkaar voor de tweede keer treffen. ‘Het is geen afbeelding, het zijn abstracte lijnen’, zeg ik. ‘Oké, maar waarop zijn de lijnen gebaseerd?’ ‘Het zijn losse elementen, aaneengeschakeld als een soort kralensnoer. Er is een Nederlands gezegde: de ketting is zo sterk als de zwakste schakel. Het zwakste individu bepaalt de kracht van een groep. Het is een sociaal beginsel voor een gezonde gemeenschap.’ ‘Ik heb uw brief voorgelegd aan de andere bestuursleden en we schatten in dat de oudjes in onze gemeenschap er niets mee kunnen, ook al prijs ik uw idee. De oudjes gaan het heel anders zien dan u bedoelt. Maar we willen u wel voordragen aan de islamitische buurtschool die aan de moskee grenst. De directeur staat zeker open voor uw filosofie over “de ketting”. De kinderen hebben onze toekomst in hun handen. Nu ik dit zo zeg denk ik dat de school geschikter is voor uw creatie dan de moskee.’ Ik verbijt mijn teleurstelling dat het betekenen van de moskee aan mijn neus voorbijgaat, al heeft Younes natuurlijk gelijk dat de buurtschool uitermate geschikt is. Een basisschool is de dwarsdoorsnede van een gemeenschap, maar een gebedshuis is dat ook en bovendien zwaarder beladen.
Islamitische basisschool ‘Ouders uit de wijde omtrek sturen hun kinderen speciaal naar onze school’, zegt directeur Mohammed trots. Het geluid van spelende kinderen dringt door een openstaand raampje zijn kantoor binnen. ‘Over een paar weken begint de ramadan. Het idee van “de ketting is zo sterk als de zwakste schakel” kunnen wij toepassen op het ramadanfeest. Het probleem is alleen dat u niet tijdens de lesuren kunt tekenen. Het moet op buitenschoolse tijden. Het punt is hoe u toegang krijgt tot het schoolplein als wij er niet zijn.’ ‘Ik klim wel over het hek als u dat geen probleem vindt, dat deed ik vroeger ook’, zeg ik. ‘Dat vind ik geen probleem, maar u moet dan wel over het terrein van onze buren, de Jehovah’s Getuigen. … en nog iets: zou u op een hoogte kunnen tekenen waar de kinderen niet bij kunnen en de krijtjes die op de grond gevallen zijn willen oprapen als u klaar bent, anders hebben we straks overal krabbels en kriebels op de muur’, zegt hij. Gezamenlijk lopen we over het schoolplein naar de door hem uitverkoren locatie. ‘Ik zou de tekening graag zo willen opzetten dat je hem nooit in zijn geheel kunt waarnemen. Ergens zou hij de hoek om moeten gaan en uit
het zicht verdwijnen’, zeg ik. ‘Bedoelt u daarmee dat het leven nooit in zijn geheel is te overzien, dat vind ik een mooi uitgangspunt.’
Jehovah’s Getuigen Het is vrijdagmiddag als ik op een uitgestorven speelplaats begin aan de tekening. De hele school zit in de moskee en begint daarna aan het weekend. Een tijd lang is de stilte behaaglijk. Doorgaans tikt er iemand binnen een vijftal minuten op mijn schouder of gebeurt er iets onvoorziens. Nu hoor ik alleen het ruisen van de wind en uit de verte klinkt af en toe het inmiddels vertrouwde geluid van een optrekkende Harley Davidson. Na anderhalf uur begint het tekenen me te vermoeien en zelfs te vervelen. Ik doe een paar passen naar achteren om het resultaat te beoordelen. De tekening gaat dwars over half uitgewiste kinderkrijtcreaties heen. Ik weet niet of ik het mooi of juist chaotisch vind. Ik word opgeschrikt door voetstappen achter mij. Een oudere man met een hark in zijn hand nadert mij. Een kwieke man van tegen de 60 jaar oud loopt me tegemoet. ‘U zal mij dit weekend een paar keer zien’, haast ik mij te zeggen. De man stelt zich voor als Jan de tuinman. Hij is Jehovah’s Getuige en onderhoudt de perken van de geloofsgemeenschap. ‘Ik werd aangetrokken door uw tekening. Ik heb een tentoonstelling bezocht over Escher’, zegt hij. We raken aan de praat over
perspectieven en verdwijnpunten in het werk van Escher. ‘Toen ik hier voor het eerst kwam viel het gebouw van de Jehovah’s Getuigen me op’, zeg ik. ‘Wat zag u dan?’ vraagt hij. ‘Een grijs gebouw en een plakkaat met jullie naam erop.’ ‘Maakt u ook kleine tekeningen?’, vraagt Jan. ‘Hebben jullie misschien interesse in een tekening?’ ‘Kom maar eens mee, dan laat ik u onze ruimtes zien.’ Voor het eerst in mijn leven betreed ik de geloofsruimtes van de Jehovah’s Getuigen. ‘Het zijn een soort vergaderlokalen, helemaal niet slecht’, zeg ik verbaasd. ‘Wij hebben geen afbeeldingen en zelfs motieven ontbreken. Beelden leiden ons af, al houden we natuurlijk wel van beeld, anders was ik niet naar u toegekomen.’ Hij reikt me een vakblad aan: ‘Neem maar mee.’ ‘U vroeg of ik ook kleine tekeningen maak’, zeg ik. ‘Ik ben dat grote van u niet gewoon. Ik stelde mijn vraag uit belangstelling en ook omdat het kleine in het leven mij vaak dieper raakt dan het grote. Dat is iets persoonlijks.’ Via de tuin van de Jehovah’s Getuigen keer ik terug naar het schoolplein. Jan geeft me een zetje bij het hek. ‘Dank u wel’, zeg ik als ik aan de andere kant sta. Café Edison
‘Je mag hier ook abstract tekenen als je dat wilt. Ik nodig je uit’, zegt Ali.
De stamgasten van Café Edison groeten me. Een aantal herkent mij van het gebed bij de moskee of van de viszaak. Waar ik al snel achter ben is dat de koffie bij Café Edison goed smaakt en dat de kinderen van de eigenaar Ali mij allang geïntroduceerd hebben met hun verhalen over de krijtlijnen die her en der in de wijk opduiken. ‘Nee, nee, voor de koffie niets betalen hoor’, zegt Ali. Aan de muur hangen posters van boksgevechten van zijn naamgenoot Muhammad Ali. ‘Wat stellen uw tekeningen eigenlijk voor?’ vraagt hij. Ik leg uit dat de ene persoon in mijn tekeningen een appartementencomplex herkent en een ander in dezelfde tekening een indianentooi ziet. ‘Je hebt ook bij de islamitische basisschool getekend, een soort kralensnoer zeiden mijn kinderen?’ ‘Het is abstract’, zeg ik. ‘Abstract?’ ‘De tekeningen is geen afbeelding van iets’, verklaar ik. ‘Iets dat abstract is lijkt alleen op zichzelf’, licht ik verder toe en zeg dat er niet te zwaar aan het begrip getild moet worden. ‘Mijn kinderen hadden het over een ketting en een zwakke schakel’, zegt Ali. ‘Zou je willen dat ik ook zo’n tekening in jouw zaak maak?’ vraag ik.
‘Weet je waaraan jouw tekeningen me doen denken? Aan Kandinsky.’ Met zijn armen tekent hij Kandinsky-achtige elementen in de lucht. ‘Waarom werk je niet in kleur? Dan word je misschien wel beroemd! Rembrandt, Van Gogh, de Nachtwacht, ook al zijn er verschillen, ze gebruikten allemaal kleur.’ ‘De muren geven mijn werk kleur’, verdedig ik mezelf. ‘Jij bent de enige Kandinsky die ik ken, maar jammer genoeg zonder kleur’, zegt hij en klopt bemoedigend op mijn schouder. ‘En nog iets: zou je de spreuk over “de sterkste schakel” kunnen laten graveren op een plaatje zodat ik straks niet de hele tijd aan de gasten hoef uit te leggen wat je bedoelt?’ Het klopt wel een beetje dat de muren mijn werk kleuren. Op een van de rijtjeshuizen heeft een kind een voetbalgoal getekend met krijt. Iets verderop speelt hij met een bal. Het is een te kleine goal, ziet mijn kennersoog. ‘Zou ik je goal iets groter mogen maken? Zouden je ouders het goedvinden dat ik met krijt op jullie huis teken?’ vraag ik het joch. Hij vindt het wel interessant. ‘Er moet zeker één meter aan beide kanten bijkomen.’
Meneer Kandinsky ’s Ochtends bij aankomst in Breda doe ik mijn inspectie langs de tekeningen op het Edisonplein. Jan de kapper staat alweer voor zijn zaak te roken. ‘En nog nieuws?’ informeer ik. ‘Alles onder controle’, steekt hij zijn duim omhoog. Hoeveel jaar staat hij daar al? Wat neemt hij waar? Ik vraag: ‘Jan, is het hier veranderd de afgelopen jaren?’ ‘Die zwarte mensen waren er eerst niet. Die komen allemaal uit het asielzoekerscentrum en zwerven rond. De Marokkanen zijn er altijd al geweest, die hangen niet en hebben hun eigen zaakjes, daarvan heb je geen last. Ik kan er niet tegen dat die mensen de hele dag een beetje lummelen. Het werkt op mijn zenuwen.’ ‘Ze willen het zelf waarschijnlijk ook liever anders’, zeg ik. ‘Het zijn allemaal jonge gasten.’ ‘Vluchtelingen.’ ‘God weet waarvandaan ze komen en wat ze in het verleden uitvraten. Misschien liepen ze wel met een kapmes rond, weet ik veel. Ze willen allemaal een tv, een fiets en een telefoon om naar huis te bellen.’ ‘Met je JK-letters op de etalageruit loop je klandizie mis’, waarschuw ik. ‘Het is een beetje een KKK-vormgeving, ken je dat?’ Jan grinnikt. Hein staat met de armen over elkaar voor zijn Harley-zaak als ik passeer. ‘Gaat het krantje er nog van komen?’ vraagt hij. ‘We gaan een zeil met reclamefoto’s over uw tekening hangen. Niet omdat we de tekening lelijk vinden, maar omdat onze klanten motors willen zien.’ ‘De tekening stelt een bagagerek van de Harley Road Runner voor’, probeer ik de plaatsing van het scherm te voorkomen. ‘Geef maar een seintje wanneer de krant uitkomt, dan bergen we het scherm op en tonen uw creatie’, zegt Hein. Ali zet een koffie voor me in Café Edison. Hij draagt een rood T-shirt waarop in goudgele letters ‘ART’ geschreven staat. De eigenaar van de 1 euroshop is ook aanwezig. Hij zegt: ‘De verbouwing is klaar. Ik heb een pilaar voor je tekening gezet, maar een paar krijtstrepen zijn zichtbaar gebleven.’ ‘Ik ga ook verbouwen’, zegt Ali. ‘De nicotinevlekken moeten van de muur. Niets mag ons meer herinneren aan het tijdperk van de sigaretten. Als de zaak heropent mag je het plafond onder handen nemen, maar dan wel met kleur meneer Kandinsky.’
Boomchirurg Ik ga even een kijkje nemen bij de islamitische basisschool. De tekening is nog niet af daar en ik wil een groet brengen aan de directeur. De school blijkt gesloten in verband met vakantie. Een beetje gefrustreerd beland ik in het aanpalende parkje, dat op twee druk kwakende mannetjeseenden na verlaten is. Gezeten op een bankje overdenk ik het hele project in het Liniekwartier. Het project zou vandaag net zo goed kunnen eindigen. Mijn oog valt op een stevige boom die zich tegen de moskee aftekent als ware hij een toren. De ingeving om op de stam een minaret te tekenen schiet ik onmiddellijk af. Het zou een te letterlijke ingreep zijn. Ik loop een rondje langs de eendenvijver, waar inmiddels ook meerkoeten in neergestreken zijn. Een eend waggelt op de oever, net zo richtingloos als ik. Opnieuw sta ik tegenover de boom en vraag me af waarom ik er niet op zou tekenen. Wat maakt het uit als de tekening mislukt, spreek ik mezelf moed in. Ik kijk om me heen; er is niemand die mij ziet. Mijn tekengerief haal ik uit de tas en trek vanaf de voet van de boom manshoge verticale lijnen. Van een afstand zie ik dat de beoogde meerwaarde uitblijft. Het zijn dunne rafelige krijtlijnen, alsof een kinderhand een staand hinkelspel heeft uitgezet. Maar wanneer ik schuine lijnen over
de verticalen lijnen aanbreng, komt de tekening los van haar ondergrond en ontstaat er een soort utopische architectuur. ‘Bent u een boomchirurg?’, vraagt een nieuwsgierig meisje van ongeveer 10 jaar. Ik leg uit dat ik de moskee een minaret geef. ‘Het past precies vanaf hier. Vanaf hier sluit uw toren aan op de moskee alsof hij aan het gebouw vastzit’, markeert ze met haar hakken een vast standpunt in het gras, ‘maar een eindje verderop bij het bankje zie ik niet dat het een torentje is.’ Vertwijfeld door haar woorden teken ik verder. De wind is guur en in de vijver verschijnen de eerste regenkringen. Van een afstand kijk ik bezorgd naar de tekening en de samenpakkende wolken in de lucht, mijn handen warmend in mijn broekzakken. De eenden in de vijver hebben hun snavel weggestopt tussen hun donsveren. De meerkoeten lopen op hun hoge poten nerveus heen en weer op een modderig stukje oever. Ik staak mijn gestaar en strijk neer op het bankje. Het meisje heeft gelijk. Vanaf hier bezien valt er geen enkele relatie te bespeuren tussen de tekening en de moskee, maar waarom zou die relatie per se zichtbaar moeten zijn? Wat mij bevalt aan de tekening is dat zij niet af is. In mijn oeuvre zijn er maar weinig onvoltooide werken, ik maak de dingen graag af.
Vandaag moet ik constateren dat het werk op zijn best is ergens midden in het proces, als het onderweg is iets te worden. Maar waar precies? Had ik moeten stoppen toen het meisje met de onbevangen kinderblik zei: ‘Het past precies’?
Met dank aan Jan, Jamal, Wim, René, Hein, Janol, Younes, Mohammed, Jan, Ali, Mohammed, islamitische basisschool Okba Ibnoe Nafi, Jehovah’s Getuigen Koninkrijkszaal Breda, vishandel Het Lekkerbekje, Café Edison, o.i.t. Harley-Davidson, 1 euroshop Edisonplein, Moskee Arrahman en kapper Jan.
Liniedrawings is een project van Bart Lodewijks in het Liniekwartier te Breda (van oktober 2014 tot juli 2015).
Beeld en tekst: Bart Lodewijks Beeldbewerking: Huig Bartels Vormgeving: Roger Willems Organisatie: Electron Urban Art Projects Liniedrawings is opgenomen in het programma van Liniekwartier.nl 2014 en ondersteund door AlleeWonen, Gemeente Breda, Provincie Noord-Brabant, bkkc, Prins Bernhard Cultuurfonds en Via Breda.