01.3076/SDR/SDR
BESLUITEN NOPENS DE BURGERLIJKE VORDERINGEN
Voor: 1. 2. 3.
Mr. Johan HOUTMAN, advocaat te 8900 IEPER, Lombaardstraat 26 Mr. Frank SEYS, advocaat te 8970 POPERINGE, Burgemeester Bertenplein 31 Mr. Stefaan DE ROUCK, advocaat te 8900 IEPER, Nijverheidsstraat 2 in hun hoedanigheid van curatoren van het faillissement van NV LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS, met maatschappelijke zetel te 8900 IEPER Flanders Language Valley 50, H.R. Ieper 31.360, BTW: BE432.834.685; hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Ieper d.d. 24.10.2001
4.
Mr. Marnix MUYLLE, advocaat te 8900 IEPER; Kiplinglaan 2 in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van NV LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS, met maatschappelijke zetel te 8900 IEPER Flanders Language Valley 50, H.R. Ieper 31.360, BTW: BE432.834.685; hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Ieper d.d. 25.10.2001 Burgerlijke partijen q.q.
Tegen: 1.
De heer Jozef Albert LERNOUT, ° Zwevegem 27.04.1948, wonende te 8660 DE PANNE, Dynastielaan 36/0206 Eerste beklaagde Hebbende als raadsman Mr. Luc GHEYSENS, advocaat te 8560 WEVELGEM, Lode de Boningestraat 39
2.
De heer Pol Lucien Corneel HAUSPIE, ° Poperinge 21.07.1951, wonende te 8670 KOKSIJDE, Zeedijk 388/0302 Tweede beklaagde Hebbende als raadsman Mr. Frank VAN LEEMPUT, advocaat te 2018 ANTWERPEN, Molenstraat 53
3.
De heer Nico Camillus Maria WILLAERT, ° Sint-Gillis-Waas 02.08.1950, wonende te 2930 BRASSCHAAT, Lage Kaart 1 Derde beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Frank MARNEFFE, advocaat te 2000 ANTWERPEN, Frankrijklei 127, en Mr. Frank VANDEWALLE, advocaat te 2000 ANTWERPEN, Amerikalei 122 bus 3c
4.
De heer Gaston August Johannes BASTIAENS, ° Westerlo 16.12.1946, wonende te MA 01890 WINCHESTER (Massachussets – USA), Mc Call Road 28, met gekozen woonplaats te 2260 WESTERLO, Gooreind 65 Vierde beklaagde
2
Hebbende als raadslieden Mr. Philip WALRAVENS, advocaat te 1050 BRUSSEL, Boondaalsesteenweg 6, en Mr. Jos DE WACHTER, advocaat te 1050 BRUSSEL, Boondaalsesteenweg 6 5.
De heer Carel Victor Marcel DAMMEKENS, ° Waregem 15.11.1961, wonende te 8301 KNOKKE-HEIST, Zeedijk 145/0052 Vijfde beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Filip VAN HENDE, advocaat te 9000 GENT, Baliestraat 28, en Mr. Serge DEFRENNE, advocaat te 9000 GENT, Baliestraat 28
6.
De heer Dirk Albert Cornelius CAUWELIER, ° Poperinge 24.09.1956, wonende te 8970 POPERINGE, Westouterstraat 74 Zesde beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Frank WIJCKMANS, advocaat te 1930 ZAVENTEM, Belgicastraat 1, en Mr. Jef VERMASSEN, advocaat te 9340 Lede, Kasteeldreef 48
7.
De heer Erwin Raphaël Georgette VANDENDRIESSCHE, ° Gent 08.09.1959, wonende te 9112 SINT-NIKLAAS, Hooimanstraat 124 Zevende beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Frank WIJCKMANS, advocaat te 1930 ZAVENTEM, Belgicastraat 1, en Mr. Jef VERMASSEN, advocaat te 9340 Lede, Kasteeldreef 48
8.
De heer Marc Gustaaf Helena DE PAUW, ° Waarschoot 04.06.1953, wonende te 9070 DESTELBERGEN, Brugdreef 15 Achtste beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Frank WIJCKMANS, advocaat te 1930 ZAVENTEM, Belgicastraat 1, en Mr. Jef VERMASSEN, advocaat te 9340 LEDE, Kasteeldreef 48
9.
De heer Francis Marie Fernand VANDERHOYDONCK, ° Hasselt 31.07.1958, wonende te 3040 HULDENBERG, Struikenbos 8 Negende beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Jos MERTENS, advocaat te 9000 GENT, Bagattenstraat 124, en Mr. Luc ARNOU, advocaat te 8210 LOPPEM, Dorp 15
10.
De heer Patrick Nico Freddy DE SCHRIJVER, ° Gent 02.01.1966, wonende te 9070 DESTELBERGEN, Lovelddreef 6 Tiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Filip DAEM, advocaat te 8560 WEVELGEM, Leiestraat 4, en Mr. BART ADRIAENS, advocaat te 8500 KORTRIJK, Bruggesteenweg 255 bus 101
11.
De heer Philip Remi André BEERNAERT, ° Assebroek 16.10.1970, wonende te 1090 JETTE, Bonaventurestraat 132/A021 Elfde beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Filip DAEM, advocaat te 8560 WEVELGEM, Leiestraat 4, en Mr. Bart ADRIAENS, advocaat te 8500 KORTRIJK, Bruggesteenweg 255 bus 101
12.
De heer Christophe Guy Annie LAMAR, ° Brugge 12.06.1972, wonende te 2360 OUDTURNHOUT, Lintbekelaan 2 Twaalfde beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Marcel STORME en Kristiaan VANDENBUSSCHE, advocaten te 9000 Gent, Coupure 5
13.
De heer Thomas Michiel Pieter DENYS, ° Sint-Joost-ten-Node 28.03.1968 (overleden)
3
14.
KPMG BEDRIJFSREVISOREN CVBA, met maatschappelijke zetel te 1130 BRUSSEL, Bourgetlaan 40, KBO 0419.122.548 Veertiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mr. Jozef LIEVENS, advocaat te 8500 KORTRIJK, President Kennedypark 37, en Mr. Raf VERSTRAETEN, advocaat te 1000 BRUSSEL, Louizalaan 99
15.
De heer William Jean François VAN AERDE, ° Sint-Agatha-Berchem 08.05.1953, wonende te 9051 GENT, Kleine Gentstraat 63 Vijftiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Bart SPRIET en Karolien VAN DE MOER, advocaten te 2270 HERENTHOUT, Markt 16
16.
DEXIA BANK BELGIE NV – thans geheten BELFIUS BANK NV, met maatschappelijke zetel te 1000 BRUSSEL, Pachecolaan 44, KBO 0403.201.185 Zestiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Sébastien RYELANDT, Benoît ALLEMEERSCH en Eline TRITSMANS, advocaten te 1050 BRUSSEL, Louizalaan 65/2, Mrs. Pascal VANDERVEEREN en Pierre MONVILLE, advocaten te 1000 BRUSSEL, Minimenstraat 41, Mr. René VERSTRINGHE, advocaat te 9000 GENT, Monterreystraat 16 en Mr. Hans RIEDER, advocaat te 9000 GENT, Recollettenlei 39/40
17.
De heer Geert Karel Alice DAUWE, ° Usumbura (Volksrepubliek Congo) 03.08.1956, wonende te 8500 KORTRIJK, Hadewijchlaan 22 Zeventiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Peter ENGELS, Annemie GOYVAERTS en Annelies DENECKER, advocaten te 2018 ANTWERPEN, Brusselsestraat 59
18.
De heer Philippe Adhemar Nelly VERMEULEN, ° Eeklo 02.04.1956, wonende te 8300 KNOKKE-HEIST, Zonnelaan 34/0023 Negentiende beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Marcel STORME en Kristiaan VANDENBUSSCHE, advocaten te 9000 GENT, Coupure 5
19.
De heer Tony Filemon Edmond SNAUWAERT, ° Eeklo 22.06.1962, wonende te GERONA (Spanje), Empuria Brava Norfeu 15b met gekozen woonplaats bij zijn raadsman Mr. Joris MATTIJS, advocaat te 2500 LIER, Donk 54 Twintigste beklaagde Hebbende als raadslieden Mrs. Joris MATTIJS en Liesbeth MEIRENS, advocaten te 2500 LIER, Donk 54
Mee in zake: De heer Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent, met kantoren te 9000 GENT, Koophandelsplein 23
het Hof van Beroep te Gent 1e kamer Not.nr. 2007/VR1
4
0.
INHOUDSOPGAVE I.
Voorafgaande beschouwingen 1. Situatieschets – opdracht van de curatele 2. Collectieve versus individuele schade – vorderingen tegen derden, d.i. andere personen dan de gefailleerde vennootschap zelf 2. Zijn de curatoren gemachtigd om de vorderingen in te stellen zoals deze op dit ogenblik werden geformuleerd nl. het totaal passief van het faillissement en daarnaast het verlies van het maatschappelijk kapitaal ? 4. Vorderingen tegen de gefailleerde – de strafvordering 5. Vorderingen tegen de gefailleerde – de eventuele burgerlijke vorderingen
II.
Burgerlijke partijstelling van de curatele 1. Vordering op grond van de tenlasteleggingen A – B – C – D – E – F – K 2. Vordering op grond van de tenlasteleggingen G: misbruik van voorkennis door negende beklaagde VANDERHOYDONCK en dertiende beklaagde DENYS 3. Vordering op grond van de tenlasteleggingen H: bezoldiging revisor 4. Vordering op grond van de tenlasteleggingen L: misbruik van vertrouwen door de twintigste beklaagde SNAUWAERT 5. Wat betreft de tenlasteleggingen I – J – M – N
III.
Verbeurdverklaringen
*******************
5
I. 1.
VOORAFGAANDE BESCHOUWINGEN Situatieschets – opdracht van de curatele
1.1. In een procedure waarin veel aandacht besteed wordt aan de burgerlijke vorderingen van de aandeelhouders, mogen evenmin de belangen van een belangrijke andere categorie van personen, die zich naar verwachting niet of in geringe mate zullen manifesteren, veronachtzaamd worden: met name de schuldeisers van de gefailleerde. 1.2. De opdracht en de bevoegdheid van de faillissementscuratele bestaat erin de rechten uit te oefenen die deel uitmaken van het buiten bezit gestelde vermogen op grond van de machten die haar expliciet door de faillissementswet toegekend zijn, dit in het voordeel van de gefailleerde schuldenaar zowel als van de gezamenlijke schuldeisers (GEINGER, H. e.a., “Overzicht van rechtspraak. Het faillissement en het gerechtelijk akkoord (1990-1995)”, T.P.R., 1996, p. 978, nr. 92). “Overwegende dat, te rekenen van het vonnis van faillietverklaring, de gefailleerde krachtens artikel 444 van het Wetboek van Koophandel, het beheer verliest over al zijn goederen en dat beheer wordt toevertrouwd aan een curator die als gerechtelijk lasthebber de bij de wet bepaalde machten uitoefent in het belang zowel van de gezamenlijke schuldeisers als van de gefailleerde.” (Cass., 16 februari 1995, R.W., 1995-96, 88). “Overwegende dat de algemene opdracht van de curator er met name in bestaat het actief van de gefailleerde te gelde te maken en de gelden van de realisatie van dat actief te verdelen; dat hij, krachtens de vermogensrechtelijke buitenbezitstelling van de gefailleerde, tot realisatie van het actief inzonderheid de rechtsvorderingen uitoefent die de gefailleerde zou kunnen uitoefenen; dat hij vervolgens, conform de artikelen 8, 9, 12, 13 en 14 van de Hypotheekwet, de verdeling moet verrichten met inachtneming van de wettige redenen van voorrang die bepaalde schuldeiser hebben.” (Cass., 1 december 1989, R.W., 1989-90, 1260). “(…) dat, wanneer de curator namens de massa in rechte optreedt, hij de gemeenschappelijke rechten van alle schuldeisers uitoefent, maar niet hun individuele rechten, zelfs wanneer die individuele rechten zouden zijn samengevoegd; dat gemeenschappelijke rechten van alle schuldeisers de rechten zijn die voortvloeien uit de schade ten gevolge van de fout van wie ook, waardoor het passief van het faillissement vermeerderd of het actief ervan verminderd wordt.” (Cass., 5 december 1997, R.W., 1998-99, 817 en Cass., 2 maart 1995, R.W., 1995-96, 538). 1.3. Reeds bij de hersamenstelling van het buiten bezit gestelde vermogen dient de curatele er, met het oog op de rangregeling, op toe te zien dat het gelijkheidsbeginsel geëerbiedigd kan worden. Dit is niet alleen de gelijkheid onder de diverse categorieën van schuldeisers overeenkomstig de rang die zij innemen, maar ook de gelijkheid onder die categorie van personen die bij een faillissement doorgaans weinig aan bod komen: de aandeelhouders, die zich voor de schulden van de gefailleerde rechtspersoon verbonden hebben ten belope van het maatschappelijk kapitaal dat zij ingebracht hebben en die zij aan het bedrijfsrisico onderworpen hebben. Om die reden komen zij, bij de vereffening en verdeling van het buiten bezit gestelde vermogen in rang nadat alle bevoorrechte en chirografaire schuldeisers voldaan zullen zijn. 1.4. De positie van de curatele in deze strafprocedure dient bijgevolg begrepen te worden in die zin, dat zij ernaar streeft om: in de verhouding tussen schuldeisers en aandeelhouders, het gelijkheidsbeginsel te laten respecteren met inachtneming van de wettelijke redenen van voorrang bovendien binnen elke categorie, dus ook tussen de aandeelhouders onderling, het gelijkheidsbeginsel te laten eerbiedigen.
6
2.
Collectieve versus individuele schade – vorderingen tegen derden, d.i. andere personen dan de gefailleerde vennootschap zelf
2.1. Enkel de curator kan vanwege de bestuurders van een failliet verklaarde vennootschap vergoeding vorderen van de collectieve schade, d.i. de toename van het passief of de vermindering van het actief voortvloeiend uit enige fout gepleegd door een derde. Het is inderdaad zo dat een individuele schuldeiser geen vergoeding van deze collectieve schade kan eisen, ook niet van “zijn” aandeel in deze collectieve schade (Cass., 5 december 1997, T.B.H., 1998, 523, concl. adv. gen. SPREUTELS, J. (‘Sepp’ arrest); Cass., 12 februari 1981, Pas., 1981, I, 640, concl. adv.-gen. DECLERCQ, R. (‘Unac’ arrest); VANANROYE, J., “Vorderingsrechten van curator en van individuele schuldeisers voor schade aan het vermogen van de gefailleerde”, T.R.V., 1998, 278). Dezelfde regel verklaart waarom aandeelhouders in een vennootschap in de regel géén zelfstandig vorderingsrecht hebben voor de waardevermindering van hun aandeel ten gevolge van schade aan het vennootschapsvermogen (DIRIX, E., Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 100; VANANROYE, J., “Individuele schuldeiser en bestuursaansprakelijkheid”, in BRAECKMANS, H. e.a., Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 270, nr. 8). 2.2. Daartegenover staat dat, van zijn kant, de individuele schuldeiser, hangende het faillissement, nog steeds kan optreden tegen de foutief handelende dan wel nalatige bestuurders of andere derden in de mate dat de schade in zijn patrimonium en niet in dat van de vennootschap geleden is, m.a.w. voor zover het gaat om individuele schade, dit is andere schade dan diegene die reflecteert op alle schuldeisers wegens een waardevermindering van het vermogen van hun schuldenaar. Voor de rechten van de individuele schuldeisers kan de curatele niet optreden (Cass., 2 maart 1995, T.B.H., 1995, 569; Cass., 12 februari 1981, B.R.H., 1981, 154). Voorbeelden van dergelijke individuele schade vindt men bv. in GEINGER, H. e.a., “ Overzicht van rechtspraak. Het faillissement en het gerechtelijk akkoord 1990-1995”, T.P.R., 1996, p. 1036, nr. 150: “Aansprakelijkheidsvorderingen die, in beginsel, door de (individuele) schuldeisers op grond van artikel 1382 B.W. kunnen worden ingesteld wegens bestuursfouten steunen o.m. op: - fouten die betrekking hebben op het sluiten van contracten met de wetenschap dat de vennootschappen nimmer de eruit voortvloeiende verbintenissen zal kunnen naleven (Luik, 3 februari 1992, R.P.S., 1992, 127); - het aankopen van grondstoffen wanneer de bestuurders wisten of behoorden te weten dat de vennootschap had opgehouden te betalen (Rb. Turnhout, 26 maart 1990, Turnh.Rechtsl., 1991, 111)” Naar analogie hiermee kan, naar de opvatting van de curatele, eveneens het voorwerp van individuele schade uitmaken: de aandeelhouder die zich heeft laten verleiden tot het aanschaffen van aandelen in de thans gefailleerde vennootschap op grond van een valse voorstelling van zaken. 2.3. Dat de aanspraak van een schuldeiser/aandeelhouder voor individuele schade aldus dezelfde oorsprong kent als de vordering van de curator, kan op zich geen bezwaar zijn tegen een individueel vorderingsrecht. Wel dient erover gewaakt te worden dat de aansprakelijk gestelde derden nooit méér moeten betalen dan de schade die ze veroorzaakt hebben (VANANROYE, J., “Individuele schuldeiser en bestuursaansprakelijkheid”, o.c., 269, nr. 7). Doorgaans doet deze problematiek zich voor in het geval van de onrechtmatige voortzetting van een reddeloos verloren activiteit1: als gevolg daarvan vermindert het onderpand voor de massa van schuldeisers, met collectieve schade tot gevolg. Daarnaast beschikken de schuldeisers wiens vordering is ontstaan na de zgn. peildatum, eveneens over een individuele vordering tegenover de aansprakelijke derden: het ontstaan van hun vordering zelf is hun individuele schade.
1
niet deze maar, zoals verder in deze besluiten uiteengezet zal worden, een vergelijkbare situatie, doet zich hier voor
7
Aangezien deze schuldeisers met een individueel vorderingsrecht echter, via hun schuldvordering lastens de boedel, mee profiteren van de vordering van de curatele, overlappen beide schade-‘vormen’ elkaar en dient te worden vermeden dat tweemaal dezelfde schade vergoed wordt. 2.4. Klassiek – en terecht – wordt hieruit het gevolg getrokken dat met het toekennen van een schadevergoeding aan de individuele schuldeisers gewacht dient te worden tot het faillissement afgesloten is, tenzij reeds zou vast staan dat zij niets meer uit het faillissement kunnen verwachten (VANANROYE, J., “Individuele schuldeiser en bestuursaansprakelijkheid”, o.c., 271, nr. 9): hun burgerlijke vordering tegen de aansprakelijke derden dient aldus, in afwachting van de verdeling van de activa van de gefailleerde bij de afsluiting van het faillissement, beperkt te worden tot 1,00 € provisioneel. 2.5. Hetzelfde geldt in beginsel voor de individuele aandeelhouders, tenminste ten belope van hun fractiewaarde in de nominale waarde van het maatschappelijk kapitaal (DIRIX, E., Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 100; VANANROYE, J., “Individuele schuldeiser en bestuursaansprakelijkheid”, in BRAECKMANS, H. e.a., Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 270, nr. 8): uit dien hoofde kan hen hoogstens en voorlopig slechts 1,00 € provisioneel toegekend worden. Wat deze fractiewaarde betreft, stelt zich trouwens de vraag of er in hoofde van de individuele aandeelhouders sprake kan zijn van schade tout court, nu zij zonder onderscheid de keuze gemaakt hebben dit vermogen aan het bedrijfsrisico te onderwerpen. Inzoverre de individuele aandeelhouder echter aantoont voor zijn aandelen méér betaald te hebben dan de fractiewaarde van zijn aandeel in de nominale waarde van het maatschappelijk kapitaal, dient dit naar de opvatting van de curatele per definitie als individuele schade aanzien te worden, waarvoor hen onmiddellijk een individuele schadevergoeding toegekend kan worden. Dit laatste evenwel onder het voorbehoud dat de individuele aandeelhouders hun vordering beperken tot de aansprakelijke derden en geen vordering stellen lastens de gefailleerde vennootschap zelf: in dat geval ‘riskeren’ zij immers te promoveren van (achtergestelde) aandeelhouders tot (gewone) schuldeisers en geldt voor hen wat hierboven onder randnr. 2.4 uiteengezet werd.
3.
Zijn de curatoren gemachtigd om de vorderingen in te stellen zoals deze op dit ogenblik werden geformuleerd nl. het totaal passief van het faillissement en daarnaast het verlies van het maatschappelijk kapitaal ?
3.1. In feite werd het antwoord hierboven reeds gegeven: ja, mits hun vordering de vergoeding beoogt van collectieve schade, geleden door het buiten bezit gestelde vermogen. 3.2. Concluanten verwijzen naar een arrest van het Hof van Cassatie dd. 29.10.2004 van de 1ste kamer van het Hof in de zaak Bank Brussel Lambert tegen Immo Busschaert en consorten. In de motivering van het arrest werd de taak van de curatoren als volgt omschreven : “De curatoren stellen terecht dat een gemeenschappelijk gepleegde fout de hoofdelijke aansprakelijkheid meebrengt van de verschillende personen die wetens hebben bijgedragen tot het ontstaan van het schadeverwekkend feit zodat elk van hen voor het geheel van de schade instaat. De schade die de boedel van het faillissement van T.B. heeft geleden is niet alleen de verhoging van het passief maar ook de vermindering van het actief. Mochten T.B. en de diverse vennootschappen, waaronder de NV Immo Busschaert de hun toevertrouwde gelden niet hebben afgewend van het vooropgestelde doel (met name een vlot opvraagbare belegging) dan zouden die gelden ook aanwezig zijn geweest in de boedel, minstens zouden er voor mindere bedragen aan schuldvorderingen zijn geweest. In de mate dat de boedel van het faillissement T.B. schade leed, kunnen de curatoren deze schade ook verhalen op de NV Immo Busschaert. Hierbij treden de curatoren niet op als vertegenwoordigers van T.B., maar wel voor de boedel die schade heeft geleden, zodat het adagium ‘nemo auditur”…overigens facultatief toe te passen door de Rechter, hier niet van toepassing is (…)”
8
3.3. volgende beslist:
Aldus resumerend heeft het Hof in verband met de opdracht van de curator het
“Overwegende dat de algemene opdracht van de curator erin bestaat de activa ten gelde te maken en het provenu te verdelen; Dat, wanneer de curator namens de boedel in rechte optreedt, hij de gemeenschappelijke rechten van de schuldeisers uitoefent; Dat de gemeenschappelijke rechten van de schuldeisers de rechten zijn die voortvloeien uit de schade ten gevolge van de fout van wie ook, waardoor het passief van het faillissement wordt vermeerderd of het actief wordt verminderd (…)” 3.4. In die korte zinnen heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat in de huidige procedure de curatoren precies gedaan hebben wat van hen wordt verwacht en niet buiten hun taak zijn getreden. Het is dan ook duidelijk dat het argument van de beklaagde WILLAERT, als zouden de curatoren zich het adagium “nemo auditur” moeten laten tegenwerpen, niet gevolgd kan worden. Dit is des te meer duidelijk sedert de gefailleerde voor geen enkele van de tenlasteleggingen waarvoor zij vervolgd werd, veroordeeld is. 3.5. Evenmin correct is het argument van diezelfde beklaagde als zou uit art. 530 W.Venn. volgen dat de burgerlijke partijstelling van de curatele onontvankelijk zou zijn ‘in de mate dat de vorderingen van de overige burgerlijke partijen de vordering van de curatele overlappen. Noch de verschillende burgerlijke partijen noch de curatele stellen voor dit Hof immers een vordering ex art. 530 W.Venn. – de zgn. action en comblement du passif – maar stellen de op de artikelen 1382-83 B.W. gefundeerde eis tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit de misdrijven die het voorwerp uitmaken van de tenlasteleggingen. De vordering ex art. 530 W.Venn. kan slechts voor de Rechtbank van Koophandel ingesteld worden (art. 574, 1° Ger.W.) en niet tegen om het even wie maar enkel tegen bestuurders en/of gewezen bestuurders in feite of in rechte – wat zekerlijk niet het geval is voor alle beklaagden – wegens feiten in die hoedanigheid gepleegd. 3.6. Niet zonder verbazing heeft de curatele kennis genomen van p. 197-199 van de besluiten voor de burgerlijke partijen die zich laten bijstaan door DEMINOR. Zo menen dezen in de nota burgerlijke partijstelling van de curatele dd. 21.05.2007 te kunnen lezen dat zij vergoeding zou vorderen van ‘de collectieve schade van de schuldeisers en van de aandeelhouders’ (p. 197 van de bewuste besluiten). Zulks is geenszins het geval. De curatele vordert de vergoeding van de collectieve schade die geleden wordt door het buiten bezit gestelde vermogen. Dit niet alleen de ten gevolge van de feiten opgebouwde schuldenberg maar ook het nominaal maatschappelijk kapitaal ten bedrage van 38.842.045,56 € dat als gevolg daarvan teloor gegaan is. Men kan bezwaarlijk ontkennen dat het nominaal maatschappelijk kapitaal – dat duidelijk te onderscheiden is van de prijs die door de individuele aandeelhouder op de beurs betaald werd – tot de werkingsmiddelen van de thans gefailleerde vennootschap behoren, zodat het verlies daarvan per definitie het buiten bezit gestelde vermogen aangaat, m.a.w.: collectieve schade uitmaakt. 3.7. Even verwonderlijk is de argumentatie op p.199 van diezelfde besluiten, waar gesteld wordt dat de curatele ‘per schuldeiser het causaal verband met de schade (zal) dienen aan te tonen.’ Het hoeft weinig betoog dat ‘collectieve schade’ – d.i. de toename van het actief en/of de vermindering van het passief ontstaan ten gevolge van de feiten – iets geheel anders is dan de som van alle door de individuele schuldeisers geleden schade. De curatele hoeft dan ook geenszins aan te tonen welke schade elke individuele schuldeiser geleden heeft als gevolg van de feiten, meer nog: met de individuele schade, eigen aan elke afzonderlijke schuldeiser, heeft zij geen uitstaans ! En hoe de desgevallend door de curatele geïnde schade verdeeld moet worden, zal het voorwerp uitmaken van de in artikel 79 van de Faillissementswet bedoelde afrekeningsvergadering maar heeft geen enkel uitstaans met het bewijs en/of de omvang van de schade.
9
3.8. Tenslotte dient men zich ook ernstig vragen te stellen bij de door dezelfde partijen naar voren geschoven stelling als zou er ‘een einde aan de taak van de curator komen van zodra iedere schuldeiser voldaan is’ – stelling die overigens geen enkele steun vindt in de door de bewuste partijen aangehaalde rechtsleer (p. 198-199 van de aangehaalde besluiten). In eerste instantie zien de bewuste partijen over het hoofd dat elke aandeelhouder die zich tegen de gefailleerde burgerlijke partij stelt, beoogt zichzelf te promoveren van ‘achtergestelde’ aandeelhouder tot chirografaire schuldeiser en als dusdanig, bij welslagen van zijn vordering, wel degelijk tot de massa van schuldeisers gaat behoren; net om die reden kan aan deze categorie van burgerlijke partijen hic et nunc slechts 1,00 € provisioneel toegekend worden en is ook de vordering tot schadevergoeding die door de curatele gesteld wordt, provisioneel (zie randnrs. 2.3 en 2.4 van de nota burgerlijke partijstelling van de curatele). Maar bovenal is de bewuste stellingname volledig verkeerd vanuit theoretisch standpunt. De stelling die door de aandeelhouders, die zich door DEMINOR laten bijstaan, voorgehouden wordt, is immers manifest in strijd met de bepalingen van artikel 16, eerste lid van de Faillissementswet, dat luidt als volgt: “Te rekenen van de dag van het vonnis van faillietverklaring verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen2, zelfs over de goederen die hij mocht verkrijgen terwijl hij zich in staat van faillissement bevindt (…)” – en dus geenszins een onderscheid maakt tussen ‘de activa net voldoende om alle schulden te voldoen’ en ‘het deel van de activa dat het totale passief overschrijdt.’ Het beginsel van de algehele buitenbezitstelling lijdt, onder voorbehoud van de toepassing van de Europese Insolventieverordering3 wanneer deze leidt tot de opening van een zgn. secundaire procedure slechts uitzondering in de gevallen opgesomd in het tweede t/m vierde lid van art. 16 van de Faillissementswet.4 Vgl. Cass., 23 april 2010, T.B.H., 2010, 664: « En vertu de l’article 16, 1er alinéa, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, le failli est, à compter du jour du jugement déclaratif de la faillite, dessaisi de plein droit de l’administration de tous ses biens et tous paiements, opérations et actes faits par le failli depuis ce jour sont inopposables à la masse. » of vrij vertaald : “Op grond van artikel 16, 1ste lid, Faill.W. verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen te rekenen van de dag van het vonnis van faillietverklaring en alle betalingen verrichtingen en handelingen van de gefailleerde gedaan vanaf de dag van het vonnis zijn niet tegenstelbaar aan de boedel.” Vgl. Cass., 6 maart 2009, T.B.H., 2010, 624: “1. Het te dezen toepasselijk artikel 444 van het Wetboek van Koophandel, bepaalt dat te rekenen van het vonnis van faillietverklaring de gefailleerde van rechtswege het beheer verliest over al zijn goederen, alsmede over de goederen die hij gedurende het faillissement mocht verkrijgen. Alle betalingen, verrichtingen en handelingen van de gefailleerde en alle betalingen aan de gefailleerde, gedaan na het vonnis, zijn rechtens nietig. 2. De buitenbezitstelling van de gefailleerde is een maatregel die tot doel heeft de schuldeisers te beschermen door hen de waarborg te bieden dat het patrimonium van de gefailleerde niet zal worden aangetast, te rekenen vanaf de dag waarop het vonnis van faillietverklaring wordt uitgesproken. Het verlies van het beheer zoals bepaald in artikel 444, is absoluut en algemeen.” 3.9. Het is dus best denkbaar is – en komt in de praktijk trouwens ook, zij het niet frequent, voor – dat op het ogenblik van de sluiting van het faillissement, het gerealiseerde actief groter blijkt te zijn dan het totale passief. Dit vloeit logisch voort uit het feit dat de faillissementsvoorwaarden, m.n. als handelaar in staking van betaling zijn en wiens krediet geschokt is, beoordeeld worden op de dag van de 2
eigen beklmetoning Vo.(EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 4 “De goederen bedoeld in artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van de goederen die de beslagene volstrekt nodig heeft voor zijn beroep, bedoeld in het 3° van dat artikel, worden uit het actief van het faillissement gesloten en blijven onder het beheer en ter beschikking van de gefailleerde. Uit het actief van het faillissement worden eveneens uitgesloten, de bedragen, sommen en uitkeringen die de gefailleerde ontvangt sinds de faillietverklaring voor zover zij krachtens de artikelen 1409 tot en met 1412 van het Gerechtelijk Wetboek of krachtens bijzondere wetten niet voor beslag vatbaar zijn. Uit het actief van het faillissement worden eveneens uitgesloten, de vergoeding voor schade die aan de persoon is verbonden en die aan de gefailleerde toekomt uit onrechtmatige daad.” 3
10
uitspraak over de vordering tot faillietverklaring; op dat ogenblik is het best mogelijk dat de schuldenaar beschikt over niet (onmiddellijk) realiseerbare en/of niet gerede activa, die niet kunnen dienen als onderpand voor een financiering welke zou toelaten om de opeisbare schulden te voldoen. Typevoorbeeld: het arrest van de zevende kamer bis van dit Hof dd. 08.12.2003 in de zaak 2003/AR/1480 (L&H HOLDING NV/KBC BANK NV en curator L&H HOLDING NV), waarin het Hof, volledig terecht, geoordeeld heeft dat de aanspraken van de bewuste vennootschap op 25.000.000 USD Parvest effecten en op een eventuele schadevergoeding ten laste van KPMG er niet aan in de weg staat dat de faillissementsvoorwaarden verenigd zijn. Wanneer lopende de faillissementsprocedure deze activa alsnog gerealiseerd worden, kan het resultaat hiervan inderdaad zijn dat bij de afsluiting van het faillissement, de activa de passiva overtreffen. De curator moet immers de -alle- schuldvorderingen van de gefailleerde innen; geen enkele wettekst verplicht hem noch laat hem toe met die wettelijke opdracht te stoppen wanneer alle schuldeisers voldaan zijn. Anders dan door de aandeelhouders, die zich door DEMINOR laten bijstaan, voorgehouden wordt, vloeit hieruit geenszins voort dat de curatele niet ‘bevoegd’ zou zijn deze activa te gelde te maken, maar wel dat het resterende actief na vereffening van alle passiva, aan de gefailleerde (lees, in geval deze laatste een rechtspersoon is: uiteindelijk aan de aandeelhouders) teruggegeven dient te worden 3.10. Voor zover de rol van de curatoren door een aantal beklaagden en burgerlijke partijen, op het vlak van hun mogelijkheden om een dergelijke vordering te stellen, bekritiseerd werd, is hierboven een afdoende antwoord gegeven.
4.
Vorderingen tegen de gefailleerde – de strafvordering Deze werden reeds definitief beoordeeld in het arrest van Uw Zetel dd. 20.09.2010.
5.
Vorderingen tegen de gefailleerde – de burgerlijke vorderingen
Nu in hoofde van de gefailleerde geen enkele tenlastelegging weerhouden geweest is, verzoeken concluanten q.q. dat Uw Hof zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van deze vorderingen.
II. 1.
BURGERLIJKE PARTIJSTELLING VAN DE CURATELE Vordering op grond van de tenlasteleggingen A – B – C – D – E – F – K
1.1. Dit betreft de volgende tenlasteleggingen: A. valsheid in de jaarrekeningen + gebruik ervan B. valsheid in de filings, in licentie-overeenkomsten, in andere overeenkomsten, in oprichtingsakten van vennootschappen, in verklaringen van de revisor, in bevestigingsbrieven van het management + gebruik ervan C. emissiebedrog D. koersmanipulatie E. technische inbreuken jaarrekeningen F. attestaties door revisor
11
K. verhinderen van verificaties door de revisor. 1.2. strafdossier.
De feiten zijn naar voldoening van recht bewezen verklaard aan de hand van het
1.3. De curatele heeft zich burgerlijke partij tegen alle vervolgde beklaagden met uitzondering van de achttiende, zijnde de gefailleerde zelf, en maakt hieronder thans een onderscheid tussen: enerzijds de beklaagden tegen wie geen enkele veroordeling voor de voormelde tenlasteleggingen weerhouden werd o zesde beklaagde CAUWELIER o zevende beklaagde VANDENDRIESSCHE o achtste beklaagde DE PAUW o negende beklaagde VANDERHOYDONCK o tiende beklaagde DE SCHRIJVER o elfde beklaagde BEERNAERT o twaalfde beklaagde LAMAR o veertiende beklaagde KPMG o zestiende beklaagde DEXIA BANK, thans geheten BELFIUS BANK o zeventiende beklaagde DAUWE o negentiende beklaagde VERMEULEN anderzijds de beklaagden in wiens hoofde deze tenlastelegging of een deel ervan, bewezen verklaard werden: o eerste beklaagde LERNOUT o tweede beklaagde HAUSPIE o derde beklaagde WILLAERT o vierde beklaagde BASTIAENS o vijfde beklaagde DAMMEKENS o dertiende beklaagde DENYS o vijftiende beklaagde VAN AERDE o negentiende beklaagde SNAUWAERT. 1.4. Wat de eerst vermelde categorie betreft, dient de curatele er rekening mee te houden dat tegen het arrest dd. 20.09.2010 mogelijk cassatieberoep ingesteld zal worden en dat zij dit cassatieberoep mogelijk zal volgen. Om die reden is het niet opportuun om te verzaken aan elke vordering ten aanzien van deze categorie. De curatele beperkt haar vordering ten aanzien van elk van deze (gewezen) beklaagden tot 1,00 € provisioneel, met verzoek aan Uw Zetel om de zaak voor het overige aan te houden in afwachting van de definitieve begroting van de eis. 1.5.
Wat nu betreft de tweede vermelde categorie van beklaagden:
1.5.1. Als gevolg van het geheel van deze feiten werd de thans gefailleerde vennootschap gebracht in een toestand waarin haar economische situatie en vooruitzichten véél en véél gunstiger voorgesteld werd dan deze in werkelijkheid was, als gevolg waarvan zij verbintenissen aangegaan heeft die haar draagkracht ver te boven gingen, in die mate dat: zij in staking van betaling gegaan is het geheel van haar activa niet langer volstaat om de gecontracteerde schulden te voldoen haar maatschappelijk kapitaal verloren gegaan is. Deze schade kan provisioneel begroot worden op een bedrag van: het volledige passief van het faillissement (provisioneel – overtuigingsstuk 1):
744.426.918,82
12
het volledige nominaal maatschappelijk kapitaal (overtuigingsstuk 2):
38.842.045,56
te verminderen met het gerealiseerd netto-actief van de boedel, volgens samenvattend overzicht 14.05.2007 (overtuigingsstuk 3): -17.506.532,97 te verminderen met de betalingen, door de ‘Amerikaanse boedel’ verrichtten voordele van de schuldeisers in de Belgische faillissementsprocedure (overtuigingsstukken 4 t/m 6): -21.633.793,04 totaal (provisioneel): 744.128.638,37 1.5.2. Gezien de eventuele incidenties van deze eis op de vorderingen van de andere burgerlijke partijen, individuele schuldeisers en/of aandeelhouders, acht de curatele het aangewezen dat deze vordering reeds in de huidige stand van de procedure geformuleerd wordt ten belope van het voormelde, provisioneel begrote bedrag. 1.5.3. De schade kan in de huidige stand van zaken nog niet definitief begroot worden, aangezien: nog niet alle ingediende schuldvorderingen definitief opgenomen werden in het passief van het faillissement zich ten gevolge van de huidige strafprocedure nog nieuwe schuldeisers – hetzij schuldeisers van de gefailleerde, hetzij aandeelhouders die zich burgerlijke partij stellen tegen de gefailleerde – kunnen aandienen. 1.5.4. De aansprakelijkheid van de beklaagden is hetzij hoofdelijk5 hetzij in solidum, vermits het dan gaat om een enkele schade die haar oorzaak vindt in de onderscheiden fouten van de verschillende daders en elke fout nodig was om de schade te veroorzaken (VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, II, Leuven, Acco, 1983, 247-248). 1.6. aangevoerde schade 1.6.1. I.
II.
III.
Betreft het oorzakelijk verband tussen de tenlasteleggingen en de door de curatele
Dit is drievoudig aanwezig: ten gevolge van het ‘opblazen’ van de omzetcijfers werden door de gefailleerde verbintenissen aangegaan – en werden derden aangemoedigd om met haar te contracteren – die haar reële financiële draagkracht vér te boven gingen (typevoorbeeld: het wentelkrediet verleend door het bankenconsortium op 2 mei 2000) op basis van diezelfde, gevleide en vervalste cijfers werden overnames gedaan die grotendeels in aandelen LHSP betaald werden, met als gevolg gigantische schadeclaims die de reële financiële draagkracht van de huidige gefaillerde LHSP vér te boven gingen (typevoorbeeld: de schadeclaims van James & Janet BAKER en van STONINGTON) de daaruit voortvloeiende financiële problemen hebben, zowel tijdens het concordaat als na faillissement, geleid tot een gedwongen vereffening van de activa van LHSP in extreem ongunstige omstandigheden en ‘in disgoing concern’, met alle gevolgen vandien voor de behaalde verkoopprijzen *******************
I. In Lernout en Hauspie is de bal definitief aan het rollen gegaan op 27 november 2000 toen door KBC Bank NV, voor rekening van het bankenconsortium, de doorlopende kredietfaciliteit, overeenkomst van 2 mei 2000 werd opgezegd.
5
binnen het toepassingsgeval van art. 50, eerste lid Sw. en in de mate dat er sprake is van een gemeenschappelijke fout, d.i. de fout waarbij verscheidene personen tot het ontstaan van het schadeverwekkend feit wetens hebben samengewerkt
13
Het schrijven der opzeg dat integraal in de debatten alhier wordt gebracht en waaruit de belangrijkste passages worden gelicht, zal voldoende duidelijk maken dat wanneer het verloop van de diverse procedures nadien wordt gevolgd dit de aanleiding en de oorzaak is geweest om het faillissement uiteindelijk uit te spreken. Bovendien is in dit schrijven verwezen naar allerlei praktijken die in casu duidelijker zijn geworden naar aanleiding van het strafonderzoek en die verband houden met de diverse betichtingen ten overstaan van de diverse beklaagden. Het schrijven van 27 november 2000 door KBC Bank NV, voor rekening van het bankenconsortium, gericht aan Lernout & Hauspie Speech Products NV ter attentie van de Heer Pieper, voorzitter van de raad van bestuur, de Heer Duerden en de Heer Skrzypczak, Flanders Language Valley, 50, 8900 Ieper, luidde als volgt : “Via de overeenkomst van 2 mei 2000 werd een doorlopende kredietfaciliteit toegekend aan uw bedrijf voor een bedrag van 430.000.000 USD. Deze kredietfaciliteit werd u toegekend o.a. op basis van de gereviseerde geconsolideerde rekening voor het jaar 1998, de gereviseerde geconsolideerde rekening voor het eerste semester van 1999 en de niet-gereviseerde geconsolideerde rekening voor het jaar 1999. Ondertussen is gebleken dat de cijfers op basis waarvan deze kredietfaciliteit werd toegekend niet correct waren, zoals door u bevestigd werd tijdens de bankiersontmoeting van 9 november 2000. Verder meldde u ons dat de rekeningen voor 1998, 1999 en voor het eerste semester van 2000 zullen herwerkt worden. Als gevolg van deze informatie besloten de beursautoriteiten van zowel Nasdaq als Easdaq op 9 november 2000 om de handel in de aandelen van uw bedrijf te schrappen. Uit de aangifte van KPMG bij de Securities and Exchange Commission op 15 november 2000 blijkt dat KPMG deze commissie meldde dat de certificatie van de financiële aangiften voor diezelfde jaren niet langer betrouwbaar is. In brieven van 27 september en 13 oktober vroegen de banken informatie over: 1. de waarborg die door Dictaphone Corporation werd uitgegeven 2. de geplande kapitaalsverhoging 3. de financiële situatie van LHSP 4. de obligaties die uitgegeven werden door Dictaphone Corporation 5. het vrijgeven van retentierechten door Dictaphone Corporation 6. een overzicht van de inkomsten/uitgaven/verkoop LHSP. De informatie die de banken nadien ontvingen bleek onvolledig en onjuist te zijn. Verder vertoonden die gegevens een steeds negatievere trend. Bovendien ligt de cashbehoefte aanzienlijk hoger dan op verschillende opeenvolgende gelegenheden werd meegedeeld. In een brief van 31 oktober 2000 werd u op de hoogte gebracht van het feit dat de banken van mening zijn dat uw bedrijf in gebreke blijft ten opzichte van verschillende artikelen van de overeenkomst, hetgeen de banken in staat stelde om de lening te versnellen. In een brief van 17 november 2000 werd u gevraagd de banken uw mening mede te delen over het bestaan van dergelijke voorvallen van verzuim, en met mogelijke bijkomende informatie daarover, ten laatste tegen maandag 20 november 2000. Vermits de antwoorden die u per fax gaf op 19 november 2000 volledig onbevredigend waren, hebben de banken bevestigd in een schrijven van 20 november dat in hun opvatting de voorvallen van verzuim vastgesteld zijn. Tijdens de bankiersontmoeting van 22 november 2000 gaven de nieuwe CEO en CFO van uw bedrijf ons de volgende informatie: - hoewel tijdens een eerdere ontmoeting beweerd werd dan een bedrag van 104 miljoen USD van een totaal van 131 miljoen USD beschikbaar was op rekeningen in Korea, werd nu verklaard dat er in Korea helemaal geen beschikbare of vrij overdraagbare middelen zijn. - de dagelijkse uitgaande cashstroom is aanzienlijk groter dan de dagelijks binnenkomende cashstroom - er werden onregelmatigheden en mogelijks fraude begaan en gepleegd - drie belangrijke leden van de Raad van Bestuur namen ontslag uit hun positie - er is meer tijd en geld nodig om een plan voor de herstructurering op te stellen. Uit de informatie die in de pers verscheen blijkt dat de operationele situatie van LHSP en Dictaphone in het bijzonder meer dan verwacht verslechterde en dat het bedrijf het vertrouwen van de klanten verloren heeft.
14
Wij verwijzen naar ons faxbericht van 23 november 2000 en uw antwoord van 24 november 2000. Uw antwoord voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld werden in onze fax van 23 november 2000. Verder zijn we het zeer oneens met bepaalde punten die in uw brief worden aangehaald. Eerst en vooral willen we bevestigen dat alle orders tot betaling die door de banken ontvangen werden voor het afsluiten op vrijdag 24 november 2000 ten laatste deze ochtend, 27 november 2000, uitgevoerd werden of zullen worden. Verder merken we op dat u toegeeft dat de bedrijfsplannen die besproken werden tijdens de ontmoeting met de bankiers op 9 november 2000 negatief beïnvloed zullen worden door de gebeurtenissen en omstandigheden die recent openbaar gemaakt werden. Met betrekking tot de geplande verkoop van bepaalde zakelijke afdelingen is het voorstel voor een MBO door het Mendez-management enkel gebaseerd op een niet-bindende intentieverklaring, waarvan geen kopie werd geleverd. Met betrekking tot de verkoop van de faciliteit in Melbourne schat u nu dat de opbrengsten van die verkoop tussen de 18 en 22 miljoen USD zou schommelen, hoewel u ons in een eerdere intentieverklaring een bedrag van 32 miljoen USD meldde. In ieder geval zou de voorgestelde verkoop van de activa niet voldoende zijn om uw verplichtingen in het kader van onze overeenkomst te kunnen nakomen. Verder zijn er geen aanwijzingen dat een herstructurering van de resterende activiteiten, die zelfs nog niet gestart werd, een redelijke kans op slagen zou hebben, in het bijzonder met het oog op het feit dat het plan de verkoop met zich zou meebrengen met de vermeende cash-genererende activiteiten van Mendez. Tenslotte bevestigde u dat de toekomstige cashbehoefte van uw bedrijf groter zal zijn dan 12 miljoen USD en dat u momenteel niet in staat bent deze behoefte exact aan te geven. Gisteren gaf u evenwel toe dat uw bedrijf, ondanks een plan voor herstructurering, tijdens de volgende 3 tot 5 kwartalen een cash drain zou ondergaan. Hoewel u tijdens de vergadering van 22 november 2000 had aangegeven dat u 30 dagen zou nodig hebben om een plan voor herfinanciering en herstructurering op te stellen, geeft u nu toe dat u geen controle heeft over de timing. Uit het bovenstaande moeten we besluiten dat u niet binnen de nabije toekomst en met een redelijke kans op slagen in staat zult zijn een herstructureringsplan voor te leggen. Daarom melden wij, als Agenten, u krachtens de unanieme beslissing van alle Banken hierbij formeel de versnelling van de Leningen in het kader van zowel Schijf A als Schijf B op basis van de volgende Voorvallen van Verzuim : (1) Artikel 12.1.2 : Schending van de verklaring van artikel 10.3 (class actions lopend in de VS, de Belgische autoriteiten startten een onderzoek tegen het bedrijf met betrekking tot vermeende valsheid in geschrifte en schending van de boekhoudkundige wetgeving); (2) Artikel 12.1.3 : niet-naleven van de afspraken vermeld in artikel 11.3 (niet-overhandigen van alle gegevens zoals gevraagd in onze faxberichten dd. 27 september 2000, 13 oktober 2000, 31 oktober 2000 en 17 november 2000 binnen de 10 Werkdagen) en 11.4 (kennisgeving van Voorval van Verzuim of Mogelijk Voorval van Verzuim) van de Overeenkomst; (3) Artikel 12.1.12 : het voorvallen van gebeurtenissen met een Belangrijk Negatief Effect : “De Overeenkomst definieert “Belangrijk Negatief Effect” als volgt : “het effect van voorvallen of omstandigheden die in de redelijke opvatting van de Meerderheidsbanken na overleg met de Ontlener (i) een belangrijk en langdurig negatief effect kunnen hebben op de geconsolideerde en/of nietgeconsolideerde financiële positie (in termen van solvabiliteit of van liquiditeit), de activiteiten of de zaken van de Ontlener, of (ii) een negatief impact zou hebben op de mogelijkheid van de Ontlener om zijn betalingsverplichtingen in het kader van deze Overeenkomst na te komen”. Hierbij verklaren wij formeel dat de volgende voorvallen en omstandigheden een Belangrijk Negatief Effect hebben binnen de betekenis van deze definitie : - het bedrijf gaf in het openbaar toe dat de gereviseerde financiële aangiften van het bedrijf voor de jaren 1998, 1999 en de financiële aangiften voor de eerste helft van 2000 herwerkt zullen worden.Bovendien gaf het auditcomité van de Raad van bestuur toe dat het feiten geïdentificeerd heeft die waarschijnlijk verborgen werden gehouden voor de revisoren. Uit informatie die u leverde en uit persrapporten blijkt zelfs dat er fraude in het spel kan zijn; - het feit dat het bedrijf in de zeer nabije toekomst liquiditeitsproblemen zal hebben werd bevestigd door de aankondiging tijdens de vergadering van 17 november 2000 van de verdere daling van het geplande inkomen met 10% in vergelijking met het financiële plan dat aan de Banken werd voorgesteld tijdens de
15
vergadering van 9 november 2000, de negatieve vooruitzichten voor Dictaphone Corporation zoals aangegeven in het document 10-Q van 21 november 2000 en verdere informatie die geleverd werd tijdens de vergadering van 22 november 2000, in het bijzonder met betrekking tot de afwezigheid van vrij beschikbare of vrij overdraagbare middelen in Korea; - de bevestiging door het bedrijf dat de financiële aangiften voor de voorafgaande jaren niet langer als betrouwbaar beschouwd kunnen worden, hetgeen leidde tot de opschorting van de verhandeling van de aandelen op zowel Nasdaq als Easdaq. Dat zet de mogelijkheid van het herfinancieren van de kredietfaciliteit op de kapitaalmarkten op het spel; - er is een toenemend aantal rechtszaken en mogelijke rechtszaken tegen het bedrijf; - deze feiten en omstandigheden rond de ontslagneming uit de Raad van Bestuur door P. Hauspie, G. Bastiaens en N. Willaert zorgden ervoor dat de investeerders en klanten hun vertrouwen in het bedrijf zijn kwijtgeraakt. Daarom, en in overeenstemming met artikel 12.2 van de Overeenkomst, worden de Leningen onder zowel Schijf A als Schijf B onmiddellijk vervallen en betaalbaar, samen met alle intresten die daarop ontstaan zijn en alle andere bedragen die in het kader daarvan betaalbaar zijn. Wij behouden al onze rechten om de verschuldigde bedragen te innen maar we zijn bereid een terugbetalingsplan te bespreken. Wij verwachten uw voorstel daaromtrent ten laatste op vrijdag 1 december 2000 voor het einde van de kantooruren”. Tot daar de brief die te veel betekende voor L & H om nog als kredietwaardig door te kunnen gaan. Vanaf dan is de liquidatie van het bedrijf begonnen en werd een gerechtelijk akkoord aangevraagd. De voorzichtigheid waarmee de Rechtbank van Koophandel te Ieper aanvankelijk te werk ging, is dan, net voor deze het faillissement uitsprak, teruggefloten door het Hof van Beroep te Gent. Het eerste vonnis in de procedure concordaat is tussengekomen op 5 januari 2001 voor de Rechtbank van Koophandel te Ieper, waarbij de voorlopige opschorting werd toegestaan. Bij vonnis van 20 juni 2001 werd de voorlopige schorsing ambtshalve verlengd tot 30 september 2001 en bij vonnis van 21 september 2001 van dezelfde rechtbank werd de definitieve opschorting aan LHSP toegestaan onder zekere voorwaarden voor een periode tot 21 juni 2002. Dit laatste is evenwel niet doorgegaan, gezien bij arrest van 18 oktober 2001 van het Hof van Beroep te Gent, het hoger beroep ingesteld door LHSP tegen de opgelegde voorwaarden, het vonnis van 21 september 2001 teniet heeft gedaan, waar het de definitieve opschorting had toegestaan onder voorwaarden en werd de definitieve opschorting van betaling niet toegestaan. Het faillissement werd uitgesproken op 24 oktober 2001, hetzij enkele dagen later! Zoals boven gesteld is de bal definitief gaan rollen door het opzeggen van het krediet door KBC BANK, voor rekening van het bankenconsortium. De redenen hiertoe zeer uitvoerig en in extenso aangehaald, zijn in oorzakelijk verband te brengen met de diverse tenlasteleggingen. Als gevolg van de opzeg van die kredieten hebben KBC Bank en Artesia Banking Corporation (en in mindere mate Fortis Bank) trouwens belangrijke tegoeden die LHSP op rekeningen had staan geblokkeerd en gecompenseerd met hun openstaande vordering voortspruitend uit het wentelkrediet van 2 mei 2000. Hieronder volgt een beknopte ontleding der tenlasteleggingen : Alles in verband met de jaarrekeningen en de vervalsing ervan wordt gespreid over alle beklaagden met uitzondering van de twaalfde beklaagde. De afzonderlijke betichtingen voor het opnemen van fictieve omzet in de jaarrekening van 1999, betreft immers alle beklaagden (zie blz. 14 der daging van het O.M.). Het Openbaar Ministerie heeft voldoende gepreciseerd welk aandeel elk der beklaagden heeft in het finaal verwerken der fictieve omzet in deze jaarrekeningen. Er zijn eveneens de tenlasteleggingen ten laste van een aantal beklaagden wegens het niet boeken van waardeverminderingen in de resultatenrekening en het hiermee vervalsen der geconsolideerde jaarrekening van 1999. Iedereen behalve de zevende beklaagde is vervolgd voor valsheid in geschriften en het gebruik ervan.
16
Dergelijk verspreide praktijk van het plegen en gebruiken van strafbare valsheid in geschriften is precies wat bij de KBC BANK, voor rekening van het bankenconsortium, aanleiding gaf om het immens kredietbedrag op te zeggen. Bij het emissiebedrog dat een aantal beklaagden ten laste wordt gelegd, komen ook telkens de valse enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen van 1997, 1998 en 1999 als kroonbewijzen aan bod. Alle beklaagden worden vervolgd voor koersmanipulatie. Er zijn eveneens de technische inbreuken op de jaarrekeningen lastens alle beklaagden. Hieruit blijkt derhalve met zekerheid dat de fouten van elke beklaagde waarvoor ze terecht staan, zeker in oorzakelijk verband staan met de vordering der curatoren. L & H is niet zomaar groot geworden en diep ten onder gegaan. De opgeklopte blazoenen, geschraagd door ongepaste en bedrieglijke valsheden, hebben plots een waar gelaat gekregen in de ogen van de belangrijkste kredietverschaffer, die alles opzegde toen de wanpraktijken vorm gekregen hebben. De opzeg der kredieten is er gekomen wegens de fraude en niet wegens het ongelukkig en te goeder trouw zijn. L & H heeft geruime tijd een schijn hoog gehouden, waardoor kandidaataandeelhouders werden gelokt. Door manipulaties waren de aandelen qua waarde niet meer realistisch te nemen. De waarde stond niet voor werkelijkheid. Verbintenissen werden daarenboven aangegaan die ze nooit konden naleven. De schuldeisers die met L & H contracteerden, werden misleid door de schijn van een waardevol en krachtig bedrijf, dat bijzonder succes oogstte bij de beleggers. Mede hierdoor is na het faillissement een zeer zwaar passief gebleken. Grote schulden konden niet worden vereffend. ******************* II. L&H nam het ene bedrijf na het andere over, wat nooit mogelijk was geweest zo kredietverschaffers L&H op haar reële waarde had moeten schatten. De gefraudeerde cijfers wekten de indruk dat ze alle verbintenissen aankonden, waardoor in het faillissement enorme claims werden ingediend. Voorbeelden hiervan zijn de schadeclaims van James en Janet Baker en Stonington goed voor respectievelijk 165.029.481,7 € en 905.984.803,1 €. ******************* III. Zowel tijdens het concordaat – tijdens welke reeds aanzienlijke actiefbestanddelen te gelde gemaakt werden om de lopende uitgaven te kunnen blijven financieren – als na de faillietverklaring werden de activa van het bedrijf verkocht aan liquidatieprijzen, eigen aan een verkoop in ongunstige omstandigheden en in ‘disgoing concern’ ******************* Het faillissement – tijdens welke de omvang van de schuldenberg en het verlies van het maatschappelijk kapitaal van LHSP ten volle duidelijk geworden is – was duidelijk het gevolg van alle fouten samen van de beklaagden, die de kredietwaardigheid van het bedrijf fataal hebben op de helling gezet, waarop de Bank reageerde. Een redding was nooit in zicht. De vorderingen gaan dan ook terecht terug naar de fouten der individuele beklaagden die daarom dienen gegrond verklaard te worden.
17
2.
Vordering op grond van de tenlasteleggingen G: misbruik van voorkennis door negende beklaagde VANDERHOYDONCK en dertiende beklaagde DENYS
Als gevolg van de feiten heeft de gefailleerde boedel ontegenzeglijk schade geleden, die door de curatele hierbij begroot wordt op 1,00 € provisioneel ten laste van elk van beide beklaagden.
3.
Vordering op grond van de tenlasteleggingen H: toekenning bezoldigingen aan bedrijfsrevisor
3.1. Dit betreft de tenlasteleggingen H.1 (lastens eerste t/m negende beklaagde) en de tenlasteleggingen H.2 (lastens veertiende beklaagde KPMG BEDRIJFSREVISOREN en vijftiende beklaagde VAN AERDE). 3.2. De curatele heeft zich burgerlijke partij tegen alle vervolgde partijen behalve de achttiende beklaagde, zijnde de gefailleerde zelf. Thans maakt zij het onderscheid tussen: zesde t/m negende beklaagde, veertien en vijftiende beklaagde: ten aanzien van wie de curatele haar vordering beperkt tot 1,00 € provisioneel eerste t/m vijfde beklaagde: als gevolg van deze feiten heeft de gefailleerde boedel de volgende schade geleden: ten gevolge van de tenlasteleggingen H.1: 591.713,94 + 14.266,27 + 915.263,45 = 1.521.243,66 €, bedrag dat hoofdelijk, minstens in solidum verschuldigd is door eerste t/m vijfde beklaagde
4.
Vordering op grond van de tenlasteleggingen L: misbruik van vertrouwen door de twintigste beklaagde SNAUWAERT
Als gevolg daarvan werd de gefailleerde boedel verarmd ten bedrage van 619.733,81 €, bedrag dat teruggevorderd wordt lastens de twintigste beklaagde.
5.
Wat betreft de tenlasteleggingen I – J – M – N De gefailleerde werd door deze feiten niet benadeeld.
III.
VERBEURDVERKLARINGEN Deze werden reeds definitief beoordeeld in het arrest van Uw Zetel dd. 20.09.2014.
OM DEZE REDENEN
18
Onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkentenis BEHAGE HET AAN HET HOF
Na toepassing te hebben gemaakt van de strafwet; 1. a.
b.
2.
3. a. b. c.
4.
Eerste t/m vijfde beklaagde, dertiende, vijftiende en negentiende beklaagde hoofdelijk, minstens in solidum te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 744.128.638,37 € provisioneel, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 24.10.2001 (datum van het vonnis van faillietverklaring) tot de dag van volledige vereffening; Zesde t/m twaalfde beklaagde, veertiende beklaagde, zestiende t/m achttiende beklaagde hoofdelijk, minstens in solidum te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 1,00 € provisioneel, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 24.10.2001 (datum van het vonnis van faillietverklaring) tot de dag van volledige vereffening; Negende en dertiende beklaagde elk te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 1,00 € provisioneel, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 15.05.2000 tot de dag van volledige vereffening; Eerste t/m vijfde beklaagde hoofdelijk, minstens in solidum te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 1.521.243,66 €, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 01.01.2001 tot de dag van volledige vereffening; Zesde t/m negende beklaagde hoofdelijk, minstens in solidum te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 1,00 €, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 01.01.2001 tot de dag van volledige vereffening Veertiende en vijftiende beklaagde hoofdelijk, minstens in solidum te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 1,00 €, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 01.01.2001 tot de dag van volledige vereffening; Twintigste beklaagde te veroordelen tot de betaling aan concluanten q.q. van de som van 619.733,81 €, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 30.10.2000 tot de dag van volledige vereffening;
Wat de provisioneel begrote vorderingen betreft, de zaak voor het overige aan te houden met het oog op de definitieve begroting van de eisen te gelegener tijd; Alle genoemde beklaagden te verwijzen tot de kosten van aanstelling.
Met eerbied. Gent, datum van neerlegging.
Johan HOUTMAN
Frank SEYS
Stefaan DE ROUCK
Marnix MUYLLE 01.3076/SDR/SDR
19
INVENTARIS VAN DE OVERTUIGINGSSTUKKEN
Voor: 1. 2. 3.
Mr. Johan HOUTMAN, advocaat te 8900 IEPER, Lombaardstraat 26 Mr. Frank SEYS, advocaat te 8970 POPERINGE, Burgemeester Bertenplein 31 Mr. Stefaan DE ROUCK, advocaat te 8900 IEPER, Nijverheidsstraat 2 in hun hoedanigheid van curatoren van het faillissement van NV LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS, met maatschappelijke zetel te 8900 IEPER Flanders Language Valley 50, H.R. Ieper 31.360, BTW: BE432.834.685; hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Ieper d.d. 24.10.2001
4.
Mr. Marnix MUYLLE, advocaat te 8900 IEPER; Kiplinglaan 2 in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van NV LERNOUT & HAUSPIE SPEECH PRODUCTS, met maatschappelijke zetel te 8900 IEPER Flanders Language Valley 50, H.R. Ieper 31.360, BTW: BE432.834.685; hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Ieper d.d. 25.10.2001 Burgerlijke partijen q.q.
het Hof van Beroep te Gent PA079166 – PK1001/cb – 1e kamer – inleidingszitting 21.05.2007
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Overzicht van de schuldvordering, ingediend en/of aanvaard in het passief van de Belgische faillissementsprocedure Publicatie van de laatste kapitaalsverhoging van LHSP in het Belgisch Staatsblad van02.12.2000 Samenvattend overzicht van het netto-actief van de Belgische faillissementsprocedure, bijgewerkt t/m 14.05.2007 Overzicht van de uitbetalingen, door de ‘Amerikaanse boedel’ verricht ten voordele van schuldeisers aanvaard in de Belgische faillissementsprocedure Uitbetalingen door de ‘Amerikaanse boedel’: omzetting USD in € Aangifte schuldvorderingen James & Janet Baker Aangifte schuldvordering Stonington Arrest Hof van Cassatie dd. 29/10/2004 Opzeg Revolving Credit door KBC Bank NV Arrest Hof van Beroep te Gent, 7e kamer bis dd. 08.12.2003 (2003/AR/1480)