Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg Het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg (Besluit) is een uitwerking van onderdelen van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, het Besluit en het Verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg (Verstrekkingenboek).
HOOFDSTUK 1
Artikel 1.1
BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Verstrekking
1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien: a. Een algemene voorziening zoals omschreven in de Verordening adequaat is. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen; b. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget; c. de aanvrager eerder onverantwoord is omgegaan met een persoonsgebonden budget voor individuele Wmo-voorzieningen. d. Een aanvrager als bedoeld onder b. of c. kan alsnog in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget, als na een herbeoordeling blijkt dat, door gewijzigde omstandigheden, de aanvrager vermoedelijk wel verantwoord met het persoonsgebonden budget kan omgaan. Het college kan voor de herbeoordeling advies inwinnen bij terzake deskundigen. 3. Het persoonsgebonden budget wordt bij beschikking bekend gemaakt aan de aanvrager. De beschikking vermeldt: a. de omvang van het persoonsgebonden budget; b. de termijn waarvoor het persoonsgebonden budget bestemd is; c. voor welke voorziening het persoonsgebonden budget is bestemd, met verwijzing naar het bijgevoegde programma van eisen waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening dient te voldoen om adequaat te zijn; d. indien van toepassing: een aankondiging van de eigen bijdrage/het eigen aandeel in de kosten. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
1
Artikel 1.2
Betaling
1. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager. 2. Voor een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden gelden de volgende bevoorschottingsritmes: tot € 2.500 op jaarbasis tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis boven € 25.000 op jaarbasis
in een keer per half jaar per kwartaal Maandelijks
3. Voor een persoongebonden budget voor woonvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting: tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen tot en met € 6807 bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen vanaf € 6807 roerende woonvoorzieningen onderhoud, keuring en reparatie tijdelijke huisvesting verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen
in een keer in een keer geen bevoorschotting, uitbetaling na gereedmelding in een keer bij aanschaf, per maand bij huur per jaar geen bevoorschotting, financiering achteraf per maand in een keer
Financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen die worden verstrekt aan woningeigenaren, die niet zelf de aanvrager zijn worden niet bevoorschot maar uitbetaald na gereedmelding. Ook huurderving wordt achteraf gefinancierd en per maand uitbetaald. 4. Voor vervoersvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting: PGB’s voor vervoer Begeleidingskosten onderhoud, keuring en reparatie overige vervoersvoorzieningen
per kwartaal per kwartaal per jaar in een keer bij aanschaf, per maand bij huur
5. Voor voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning geldt de volgende bevoorschotting: onderhoud, keuring en reparatie overige voorzieningen
per jaar in een keer bij aanschaf, per maand bij huur
6. Voor sportvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting: onderhoud keuring en reparatie
per 3 jaar
2
Artikel 1.3
Verantwoording
1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats door middel van eenvoudige formulieren, gecombineerd met een steekproefsgewijze controle. De steekproefsgewijze controle heeft minimaal een omvang van 10 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, en vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. 2. Met uitzondering van budgethouders voor verhuizen, gebruik van eigen auto, taxi of rolstoeltaxi, dient iedere budgethouder de volgende stukken gedurende een periode van 5 jaar te bewaren: a. de nota/factuur van de aangeschafte/gehuurde voorziening; b. een betalingsbewijs van aanschaf/huur van de voorziening; of: c. bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d. betalingsbewijzen van de woningaanpassing; of: e. een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Artikel 1.4
Terugvordering
Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen. Is het persoongebonden budget niet ingezet, of niet is ingezet voor het doel waarvoor het bestemd is, dan kan het college besluiten het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. In dat geval kan de voorziening alsnog in natura worden verstrekt. Artikel 1.5
Eigendom
Op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Woudenberg van toepassing. Op grond van deze overeenkomst worden met een persoonsgebonden budget aangeschafte roerende woonvoorzieningen, vervoermiddelen, verplaatsingsmiddelen of andere hulpmidden eigendom van de gemeente, als de voorziening niet meer adequaat is voor de aanvrager, of als het recht erop vervalt, bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente.
3
HOOFDSTUK 2
EIGEN BIJDRAGEN EN INKOMENSGRENZEN
Artikel 2.1 Omvang eigen bijdragen bij huishoudelijke ondersteuning In een kalenderjaar mogen de verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan: 1. voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137. 2. voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162. 3. voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 20.810 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 20.810; 4. voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 19.837 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 19.837. Artikel 2.2
Algemene gebruikelijkheid bij vervoersvoorzieningen
De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 26 van de Verordening, bedraagt 1,5 x het norminkomen. Het norminkomen is het rekeninkomen ten hoogte van de norm van de Wet werk en bijstand. Door de glijdende schaal komt een aanvrager wel voor een vervoerskostentegemoetkoming in aanmerking indien de inkomensgrens wordt overschreden met een bedrag dat lager is dan de vervoerskostentegemoetkoming. In dat geval zal het verschil tussen de vervoerskostentegemoetkoming en de overschrijding van de inkomensgrens als tegemoetkoming worden uitgekeerd. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden. De glijdende schaal is niet van toepassing op de bruikleenauto. Speciale aanpassingen in verband met beperkingen aan algemeen gebruikelijke voorzieningen komen wel voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt eveneens voor het verschil tussen de normbedragen voor individueel rolstoeltaxivervoer en gewoon individueel taxivervoer. Bij verplaatsingsmiddelen als genoemd in artikel 4.13 van het Verstrekkingenboek geldt dat het in veel gevallen zal het gaan om een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel, waarbij alleen de meerkosten in verband met de beperking voor vergoeding in aanmerking komen.
4
HOOFDSTUK 3
HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING.
Artikel 3.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke ondersteuning 1. Degenen die in 2007 een eerste aanvraag indienen komen in aanmerking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding dat als volgt is vastgesteld: a. Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 10,96 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het alleen schoonmaken betreft; b. Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 16,26 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaken met lichte ondersteuning in de huishouding betreft; c. Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 18,28 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in een ontregelde huishouding betreft. d. Bij de indicatiestelling wordt de omvang van de huishoudelijke ondersteuning uitgedrukt in een klasse van uren. Als berekeningsgrondslag voor het persoonsgebonden budget geldt het midden (het gemiddelde van de onder- en bovengrens) van de geïndiceerde klasse. 2. Degenen die op basis van overgangsrecht op 31 december 2006 een indicatie hebben voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de AWBZ ontvangen in het jaar 2007 de onderstaande bedragen zo lang als de indicatie duurt, doch maximaal tot en met 31 december 2007. Klasse 1: Klasse 2: Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 Klasse 6
€ 904 per jaar € 2.714 per jaar € 4.977 per jaar € 7.692 per jaar € 10.407 per jaar € 13.120 per jaar.
5
HOOFDSTUK 4 Artikel 4.1
WOONVOORZIENINGEN
Berekening persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget wordt altijd verstrekt aan de aanvrager. Soms is de aanvrager niet zelf de woningeigenaar. Als er in dat geval bouwkundige of woontechnische aanpassingen nodig zijn, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, maar wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt aan de woningeigenaar. Zie ook artikel 6 lid 1 van de Verordening. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt als volgt vastgesteld: 1. Het budget voor verhuiskosten als genoemd in artikel 15 lid 1 onder a van de Verordening bedraagt € 2.912. 2. Voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen tot en met een bedrag van € 6.807 die voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst op basis van standaardbedragen. Indien van toepassing wordt genoemd bedrag verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. 3. Voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen die niet voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst en voorzieningen vanaf een bedrag van € 6.807 op basis van minimaal drie offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is het bedrag van de goedkoopste door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing wordt dit bedrag verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. 4. Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maxima: a. € 949 in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven; b. € 949 in een woonschip dat binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan binnen 5 jaar van de ligplaats weg moet; c. € 6.807 voor het bezoekbaar maken van een woning. 5. Roerende woonvoorzieningen op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. 6. Voor roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, berekening kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte. 7. Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt het persoonsgebonden budget € 30,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW). 8. Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.
6
9. Tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van: a. € 582 per maand bij zelfstandige woonruimte; b. € 291 per maand bij niet-zelfstandige woonruimte Artikel 4.2
Berekening financiële tegemoetkomingen
Een financiële tegemoetkoming voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen wordt als volgt vastgesteld: 1. Op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Voor voorzieningen vanaf € 6.807 worden minimaal drie offertes aangevraagd, waarbij wordt gefinancierd op basis van de goedkoopste adequate offerte. 2. Voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen gelden de volgende maxima: a. € 949 in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven; b. € 949 in een woonschip dat binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan binnen 5 jaar van de ligplaats weg moet; c. € 6.807 voor het bezoekbaar maken van een woning. 3. Voor roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, de kostprijsberekening op basis van de door het college geaccepteerde offerte. 4. Voor vervanging vloerbedekking die niet ouder is dan 7 jaar bedraagt het persoonsgebonden budget € 30,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW). 5. Voor onderhoud, keuring en reparatie, indien van toepassing: op basis van werkelijke kosten. 6. Voor huurderving: op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van 100% van de maximale huur, waarbij Huurtoeslag wordt verstrekt. Artikel 4.3
Meerwaarde bij verkoop
De meerwaarde als bedoeld in artikel 21 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg dient te worden teruggestort volgens het volgende schema: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
voor het 1e jaar 100 % van de meerwaarde; voor het 2e jaar 90 % van de meerwaarde; voor het 3e jaar 80 % van de meerwaarde; voor het 4e jaar 70 % van de meerwaarde; voor het 5e jaar 60 % van de meerwaarde; voor het 6e jaar 50 % van de meerwaarde; voor het 7e jaar 40 % van de meerwaarde; voor het 8e jaar 30 % van de meerwaarde; voor het 9e jaar 20 % van de meerwaarde; voor het 10e jaar 10 % van de meerwaarde.
7
HOOFDSTUK 5
Artikel 5.1
HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Berekening persoonsgebonden budget voor vervoer
1. Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt op basis van artikel 4.4 van het Verstrekkingenboek een korting toegepast op grond van verblijf in een AWBZ-instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen. De normbedragen zijn: a. voor 12-jarigen en ouder (100%) individueel taxivervoer 2000 x € 1,48 p.km individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x 1.70 p.km bruikleenautobudget Uwv kilometerprijs 2000 x 0,29 per km (UWV)
p.jaar € 2.960 p.jaar € 3.400 p.jaar € 580
b. voor 4 tot 12-jarigen (75%) individueel taxivervoer individueel rolstoeltaxivervoer Bruikleenautobudget
p.jaar € 2.220 p.jaar € 2.550 p.jaar € 435
c. voor echtparen beiden geïndiceerd (2x 75%) individueel taxivervoer individueel rolstoeltaxivervoer Bruikleenautobudget
p.jaar € 4.400 p.jaar € 5.100 p.jaar € 870
d. aanvullend op collectief vervoer (25%) Als wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.7 van het Verstrekkingenboek. individueel taxivervoer individueel rolstoeltaxivervoer
p.jaar € p.jaar €
740 850
e. bewoners van AWBZ-instellingen (50%) individueel taxivervoer individueel rolstoeltaxivervoer bruikleenautobudget Uwv kilometerprijs
p.jaar € 1.480 p.jaar € 1.700 p.jaar € 290
f. toeslag bewoners AWBZ-instellingen Afhankelijk van de individuele situatie. g. Tegemoetkoming in het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZinstelling
8
De tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van het vervoer, en maximaal 50% van de kosten die het college bijdraagt voor het gebruik van de Regiotaxi door zelfstandig wonende mensen met een beperking. Dit bedrag is afhankelijk van prijsafspraken met de vervoerder van de Regiotaxi en de vastgestelde reizigerstarieven. 2. Begeleidingskosten a. Het persoonsgebonden budget bestaat uit twee maal de enkele reisafstand van de begeleider naar de aanvrager. Bij de vaststelling van de hoogte van het budget voor de kosten van begeleiding wordt rekening gehouden met het feit dat de aanvrager ook bezoek kan ontvangen. b. Als de aanvrager met het OV of met De Regiotaxi kan reizen, is de hoogte van de kosten van begeleiding gebaseerd op het tarief van OV. c. Als de aanvrager met een (rolstoel)taxi, eigen auto of auto van derden kan reizen, wordt het persoonsgebonden budget voor de begeleidingskosten gebaseerd op het aantal kilometers gelegen tussen de woning van de begeleider en de woning van de aanvrager, tegen het kilometertarief, dat jaarlijks door de Uitvoering Werknemersverzekeringen (Uwv) wordt vastgesteld. 3. Reiskosten in verband met de rij- en gewenningslessen voor vervoersvoorzieningen: een vergoeding van € 0,29 per kilometer. 4. Overige individuele vervoersvoorzieningen Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. Voor voorzieningen die vallen onder artikel 4.13 van het Verstrekkingenboek geldt de bepaling in artikel 2.2 van dit Besluit. 5. Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.
9
HOOFDSTUK 6 Artikel 6.1
VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING.
Berekening persoonsgebonden budget
1. Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. 2. Voor de diverse rolstoelaccessoires gelden daarbij de volgende maximale bedragen (inclusief BTW): Schootskleed Spaakbeschermers Transferbord Voorframebeschermers touch-up verf Reflectorkit Spiegel
€ 118,00 € 139,00 € 106,00 € 37,00 € 24,00 € 23,00 € 41,00
3. Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.
10
HOOFDSTUK 7 Artikel 7.1
SPORTVOORZIENINGEN
Berekening persoonsgebonden budget
Sportvoorzieningen worden uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 2.882 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2300) en onderhoud (€ 582) van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
.
11
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING HOOFDSTUK 1
Artikel 1.1
BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Verstrekking
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. De systematiek van de Verordening is dat algemene voorzieningen, zoals collectief vraagafhankelijk vervoer CVV), het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd. Als een aanvrager eerder problemen heeft gehad met het omgaan met een persoonsgebonden budget, of als het ernstige vermoeden is dat dit zal gebeuren, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. De aanvrager komt dan alleen in aanmerking voor een verstrekking in natura. Het is mogelijk dat de aanvrager later wel in staat is verantwoord met een persoonsgebonden budget om te gaan. Er is geen vaste termijn te geven waarna iemand automatisch weer in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget, omdat het per persoon kan wisselen of de situatie kan veranderen en op welke termijn. Er moet altijd een herbeoordeling plaatsvinden. Een herbeoordeling kan op verzoek van de aanvrager plaatsvinden bij: • de aanvraag van een andere voorziening vanwege gewijzigde omstandigheden • de noodzaak tot vervanging van een hulpmiddel in verband met afschrijving • de wens tot omzetten van hulp in het huishouden in natura naar persoonsgebonden budget Om te beoordelen of iemand nu wel in staat is tot het hanteren van een persoonsgebonden budget kan een deskundige worden ingeschakeld. Welke deskundigheid nodig is hangt af van de reden waarom de aanvrager in eerste instantie is uitgesloten van het persoonsgebonden budget. Artikel 1.2
Betaling
In dit artikel wordt toegelicht op welke manier het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de aanvrager. Dit wisselt per voorziening. De bevoorschottingsritmes voor huishoudelijke ondersteuning zijn overgenomen uit de werkwijze binnen de AWBZ. De uitbetalingsritmes voor individueel vervoer en begeleiding zijn overgenomen uit de huidige werkwijze binnen de Wvg. Ook de uitbetaling van het budget voor sportvoorzieningen is overgenomen uit de Wvg. Voor de aanschaf van hulpmiddelen wordt een bedrag ineens uitgekeerd. In enkele gevallen kan sprake zijn van huur van een hulpmiddel. De betaling van het persoonsgebonden budget volgt dan dezelfde periodieken als de betaling van de huur.
12
Voor onderhoud en reparatie wordt jaarlijks een vast bedrag berekend en uitbetaald. Kosten voor tijdelijke huisvesting en huurderving worden niet voorgefinancierd. Tevoren staat niet vast hoe lang tijdelijke huisvesting nodig is of hoe lang het duurt voordat een aangepaste woning opnieuw is toegekend aan een huurder met een beperking. Een persoonsgebonden budget voor bouwkundige woonvoorzieningen wordt tot een bepaald bedrag voorgefinancierd op basis van standaardbedragen. In tegenstelling tot verstrekking in natura, is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor de realisatie. Controle vindt steekproefgewijs achteraf plaats. Bij dure woningaanpassingen vindt meer controle plaats. Het persoonsgebonden budget wordt achteraf uitbetaald op basis van facturen. Bouwkundige voorzieningen in huurwoningen worden achteraf gefinancierd op basis van facturen. De Wmo legt de verplichting op om voor bouwkundige woonvoorzieningen een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Als de aanvrager niet zelf woningeigenaar is, wordt dus geen persoonsgebonden budget verstrekt aan de aanvrager. In plaats daarvan ontvangt de woningeigenaar een financiële tegemoetkoming na gereedmelding van de aanpassingen. Artikel 1.3
Verantwoording
Op grond van de verordening vindt de controle van de besteding van het persoonsgebonden budget plaats door middel van eenvoudige formulieren, gecombineerd met een steekproefsgewijze controle. De steekproef betreft minimaal 10% van de budgethouders, maar kan ook groter zijn. Bijvoorbeeld als er behoefte is aan meer informatie voor een evaluatie. Budgethouders moeten de stukken 5 jaar bewaren. Uit de stukken moet dan blijken waarvoor een voorziening of hulp is ingekocht en betaald. Ook moet duidelijk zijn om welke voorziening of hulp het gaat. Op die manier kan worden beoordeeld of de voorziening of de hulp adequaat zijn. Artikel 1.4
Terugvordering
Als het persoonsgebonden budget niet is ingezet, of niet is ingezet voor de hulp c.q. het hulpmiddel waarvoor het bestemd is, overweegt het college het budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Het budget is in die gevallen niet nodig, voor andere doeleinden ingezet, of iemand weet niet hoe het in te zetten. Om te zorgen dat iemand daadwerkelijk hulp of een hulpmiddel krijgt kan het nodig zijn alsnog een voorziening in natura te verstrekking. Het persoonsgebonden budget wordt dan teruggevorderd. Dit sluit aan bij artikel 1.1 lid 2. Als het zeker is dat iemand alsnog zijn budget op de juiste manier zal inzetten wordt het niet teruggevorderd. Overigens worden binnen de AWBZ ook bedragen ingenomen als iemand wel hulp heeft ingekocht, maar niet het volledige budget nodig heeft gehad. Deze bepaling is niet opgenomen in het Besluit. Om dit te kunnen achterhalen moet, zeker bij hulp in het huishouden, een uitgebreidere financiële administratie worden bijgehouden. Dit leidt tot grotere administratieve lasten voor de budgethouder en voor de uitvoeringsorganisatie bij de controle. De uitvoeringskosten worden daarmee hoger, terwijl wij verwachten dat het terug te vorderen bedrag beperkt zal zijn.
13
Artikel 1.5
Eigendom
Hulpmiddelen in natura worden hoofdzakelijk in bruikleen verstrekt. Daardoor kunnen ze worden ingenomen en worden herverstrekt. Met een persoonsgebonden budget schaffen aanvragers zelf een voorziening aan. Om te zorgen dat ook deze voorzieningen kunnen worden ingenomen en worden herverstrekt wordt hierover een bepaling opgenomen in de overeenkomst met de budgethouder. Bij vertrek naar een andere gemeente wordt de voorziening eigendom van de gemeente die het persoonsgebonden budget heeft verstrekt. De nieuwe gemeente kan de voorziening overnemen.
HOOFDSTUK 2 Artikel 2.1
EIGEN BIJDRAGEN EN INKOMENSGRENZEN
Omvang eigen bijdragen bij hulp in het huishouden
Artikel 7 van de Verordening bepaalt dat bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. Voor de eigen bijdragen is een Algemene maatregel van bestuur vastgesteld. In de AMvB ligt vast welke maximale eigen bijdrage geïnd kan worden per inkomensgroep, voor WMO- en AWBZ-voorzieningen gezamenlijk. Binnen de gestelde grenzen kan het college eigen beleid voeren. Voor Wvg-voorzieningen werd geen eigen bijdrage geheven. Voor rolstoelen heeft de rijksoverheid vastgesteld dat er nooit een eigen bijdrage gevraagd mag worden. Voor de eigen bijdrage voor hulp in het huishouden werd ook binnen de AWBZ een eigen bijdrage geheven. De eigen bijdragen in artikel 2.1 sluiten daar zoveel mogelijk bij aan. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten worden door het CAK uitgevoerd. Artikel 2.2
Algemene gebruikelijkheid bij vervoersvoorzieningen
Het tweede deel van lid 2 van artikel 4 van de Wmo dat luidt: “houdt het college van het college rekening met (…….) alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.” Op grond van deze bepaling kan het college inkomensgrenzen stellen voor bepaalde voorzieningen bij een bepaald inkomen. Binnen de Wvg werd een eigen auto boven bij een inkomen boven 1,5 keer het norminkomen al als algemeen gebruikelijk beschouwd. Ook voor individueel vervoer werd vanaf dit inkomen, met een glijdende schaal, geen tegemoetkoming verstrekt. Deze bepalingen zijn overgenomen in dit Besluit.
14
Als een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel wordt verstrekt met aanpassingen, komen alleen de meerkosten in verband met de beperking voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het algemeen gebruikelijke deel wordt niet vergoed en zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden.
HOOFDSTUK 3
HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING.
Artikel 3.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke ondersteuning In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de huishoudelijke ondersteuning wordt vastgesteld. Het budget betreft 75% van de gemiddelde uurprijs van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Dit bedrag wordt uitgekeerd voor het geïndiceerde aantal uren. Het principe van de korting met 75 % is overgenomen uit de AWBZ en gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt. Voor mensen die vallen onder het overgangsrecht gelden de AWBZ-bedragen tot uiterlijk 1 januari 2008.
HOOFDSTUK 4 Artikel 4.1
WOONVOORZIENINGEN
Berekening persoonsgebonden budget
De bedragen voor verhuiskosten, vloerbedekking, de maximale bedragen in het vierde en negende lid zijn overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid. Voor bouwkundige voorzieningen tot een bepaald bedrag wordt gewerkt met standaardbedragen. Boven dat bedrag, of bij complexe voorzieningen waar geen standaardbedragen voor bestaan, worden offertes aangevraagd. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening. Voor roerende woonvoorzieningen lag in de WVG het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de kosten die het college zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening. Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.
15
Artikel 4.2
Berekening financiële tegemoetkomingen
Financiële tegemoetkomingen aan verhuurders voor bouwkundige woonvoorzieningen worden niet bevoorschot. Uitbetaling vindt plaats na gereedmelding op basis van facturen. Daarom wordt niet gewerkt met standaardbedragen maar met offertes. De bepalingen in lid 2, 4 en 6 zijn overgenomen uit het Wvg-verstrekkingenbeleid. Artikel 4.3
Meerwaarde bij verkoop
In dit artikel is het schema opgenomen van terugbetaling wanneer sprake is van verkoop van een woning met een meerwaarde vanwege een Wmo-voorziening.
HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL Artikel 5.1
Berekening persoonsgebonden budget voor vervoer
Dit artikel geeft aan hoe een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. De bepalingen in lid 1, 2 en 3 zijn overgenomen uit het Wvgverstrekkingenbeleid. Voor overige vervoersvoorzieningen lag in de Wvg het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de kosten die de gemeente zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening. Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.
HOOFDSTUK 6 Artikel 6.1
VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING.
Berekening persoonsgebonden budget
Dit artikel geeft aan hoe een persoonsgebonden budget voor rolstoelen wordt vastgesteld. Voor deze voorzieningen lag in de Wvg het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de standaardbedragen die de gemeente zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening.
16
Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.
HOOFDSTUK 7 Artikel 7.
SPORTVOORZIENINGEN
Berekening persoonsgebonden budget
Sportvoorzieningen zijn overgenomen uit het Wvg-verstrekkingenbeleid. Het is een bovenwettelijke voorziening die niet voorkomt in de Wmo. De sportrolstoel is ooit in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Met een gemeentelijke beleidswijziging is het pakket uitgebreid naar andere sportvoorzieningen. De verstrekkingswijze zoals bij de Wvg wordt voortgezet. Dit betekent dat een sportvoorziening alleen wordt toegekend als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet altijd kostendekkend en moet beschouwd worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.
.
17