RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTSADMINISTRATIECONSULENTEN TE AMSTERDAM Beslissing van 29 september 2008 in de zaak met nummer R614 van: A, wonende te T; klager, tegen X RA, kantoorhoudende te H, betrokkene. 1
Het verloop van de procedure
1.1
De Raad van Tucht heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder: (a) het klaagschrift van 19 juni 2007, met bijlagen; (b) het verweerschrift van 17 augustus 2007, met bijlagen; (c) een brief van de advocaat van betrokkene van 10 september 2007, met bijlage.
1.2
De Raad van Tucht heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 september 2007, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - A in persoon, vergezeld van G en F, bestuursleden van de klaagster in de zaak met nr. R596, en - aan de zijde van betrokkene - X RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr.P, advocaat te H.
1.3
Partijen hebben bij gelegenheid van voormelde zitting hun standpunten toegelicht - mede aan de hand van zijn aan de Raad van Tucht overgelegde pleitnota's - en hebben geantwoord op vragen van de Raad van Tucht.
1.4
Bij zijn op 19 november 2007 uitgesproken tussenbeslissing heeft de Raad van Tucht een boekenonderzoek bevolen, uit te voeren door de leden drs. E.J.F.A. de Haas RA en J.W. Schallenberg RA. Dit boekenonderzoek heeft blijkens het daarvan opgemaakte verslag van 14 maart 2008, dat zich bij de gedingstukken bevindt en waarvan kopieën aan partijen zijn verzonden, plaatsgevonden ten kantore van betrokkene op 28 november 2007.
1.5
Klager heeft bij brief van 26 maart 2008 gereageerd op de inhoud van het verslag van het boekenonderzoek. Vervolgens heeft ook betrokkene gereageerd op de inhoud van het verslag van het boekenonderzoek, alsmede op de brief van klager van 26 maart 2008. Beide partijen hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling van de zaak ter zitting van de Raad van Tucht. De Raad acht zich voldoende voorgelicht om in deze zaak te beslissen.
2
Beoordeling van gevoerde verweren
2.1
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld - kort gezegd - dat een inhoudelijke beoordeling van de klacht achterwege dient te blijven vanwege het tijdsverloop tussen de feiten waarop de klacht betrekking heeft en het moment van indienen van de klacht.
2.2
De Raad van Tucht verwerpt dit verweer reeds omdat betrokkene er geen belang bij heeft, gelet op de hierna verwoorde beslissing.
2.3
Voorts heeft betrokkene betoogd dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht voor zover deze verband houdt met CV 9, omdat sprake is van rechtsverwerking, misbruik van recht en strijd met het ne bis in idem-beginsel. Daarbij speelt een belangrijke rol dat klager bestuurslid is van Vereniging ABC, welke Vereniging eveneens een tuchtklacht tegen betrokkene heeft ingediend (waarvoor wordt verwezen naar de zaak onder nummer R 596, waarin de Raad van Tucht op 22 april 2008 uitspraak heeft gedaan).
2.4
De Raad van Tucht stelt bij de beoordeling van deze verweren voorop dat het ne bis in idem-beginsel ook in een procedure als de onderhavige toepassing vindt, hetgeen betekent dat handelen waarover reeds eerder is geklaagd en waarover met inachtneming van tuchtrechtelijke normen een eindbeslissing is gegeven, niet andermaal het voorwerp van berechting kan vormen, ook niet indien daarbij andere tuchtrechtelijke normen worden ingeroepen en ook niet indien daaraan nieuwe bewijsmiddelen ten grondslag worden gelegd (vergelijk CBB 3 januari 2007, JT 2007-62 en CBB 18 september 2007, LJN BB5288). Deze regels gelden ingeval een dezelfde (rechts)persoon na een eerder door hem ingediende klacht, waarop is beslist, opnieuw een klacht indient tegen dezelfde accountant betreffende hetzelfde feitencomplex.
2.5
De aard en inrichting van de tuchtrechtelijke procedure, waarin in beginsel een ieder als klager kan optreden en verschillende klagers bij hun klacht en de motivering daarvan uiteenlopende belangen en motieven kunnen hebben, brengen echter mee dat niet in alle gevallen waarin reeds eerder is geklaagd over bepaald handelen en daarover met inachtneming van tuchtrechtelijke normen een beslissing is gegeven, dit handelen niet andermaal het voorwerp van berechting kan vormen. Dat geldt in het bijzonder in een geval als het onderhavige, waarin weliswaar voor een belangrijk deel wordt geklaagd over het feitencomplex dat ook in de zaak met nummer R596 aan de orde was, in welke zaak de Raad op 22 april 2008 uitspraak heeft gedaan, maar door een andere klager, die aan de klacht betreffende CV 9 een gedeeltelijk andere motivering ten grondslag heeft gelegd.
2.6
In het licht van het vorenstaande is de Raad van Tucht van oordeel dat de verweren moeten worden verworpen. Zij stuiten af op de omstandigheid dat in de onderhavige zaak de klacht is ingediend door een andere klager dan in de zaak met nummer R 596 en deze is gegrond op een ander feitencomplex. Zoals door klager ook bij de behandeling ter zitting is betoogd, is voor hem de essentie van zijn klacht de samenhang tussen de door betrokkene ten behoeve van CV 4 en CV 9 verrichte werkzaamheden. Het gaat in deze klacht aldus om andere aspecten van het handelen van betrokkene, die niet reeds eerder in een tuchtrechtelijke procedure aan de orde zijn gesteld en die een beoordeling vragen van het handelen van betrokkene in een ander licht dan in de zaak met nummer R 596. Dat klager bestuurslid is van genoemde Vereniging die tevens een klacht tegen betrokkene heeft ingediend, doet niet af aan de mogelijkheid dat hij zelfstandig een klacht als de onderhavige indient. Dat klager om zijn klacht te ondersteunen gebruik zou hebben gemaakt van gegevens waarover hij als bestuurslid van de voormelde Vereniging de beschikking heeft gekregen, staat aan de ontvankelijkheid van de klacht niet in de weg, ook niet indien hij andere gegevens, waarover hij tevens beschikt niet in dit geding heeft gebracht. Op stukken die niet worden ingebracht kan de Raad van Tucht geen
acht slaan, terwijl de onderhavige procedure zo is ingericht dat betrokkene op alle gedingstukken kan reageren. 3
3. De vaststaande feiten
3.1
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Raad van Tucht het volgende vast.
3.2
Betrokkene is als registeraccountant verbonden aan XYZ te H.
3.3
Klager is als commanditaire vennoot participant in de ten behoeve van het maken van films opgerichte commanditaire vennootschappen DEF CV 4 (hierna ook CV 4 te noemen) en DEF CV 9 (hierna ook CV 9 te noemen).
3.4
GHI BV is enig beherend vennoot van een aantal zogenaamde film-CV's. Bestuurder van GHI BV is C. C verzorgde reeds geruime tijd de administratie voor een aantal vennootschappen van S. S is onder meer bestuurder van JKL BV (hierna ook JKL te noemen), die optrad als financier voor onder meer CV 9 en als koper van de rechten op de mede in opdracht van CV 9 te produceren film "Deadline". S en zijn vennootschappen zijn al een aantal jaren klant van XYZ.
3.5
In verband met de toepasselijke fiscale regelgeving kon het deelnemen als commanditaire vennoot aan een film-CV bepaalde fiscale voordelen kunnen opleveren. Daarvoor diende wel aan bepaalde in de bedoelde regelgeving gestelde voorwaarden te zijn voldaan.
3.6
Om investeerders te interesseren om als commanditaire vennoot deel te nemen aan een film-CV is een prospectus opgesteld, gedateerd 16 mei 2000, dat zag op de CV's 1 tot en met 40. Vervolgens is in verband met wijzigingen in de toepasselijke fiscale regelgeving een aangepast prospectus opgesteld, gedateerd 10 september 2001, dat zag op de CV's 7 tot en met 40.
3.7
Het prospectus van 10 september 2001 behelst op bladzijde 64 onder de kop "Onderzoeksrapport/accountantsverklaring" de volgende tekst: Onderzoeksrapport Opdracht Wij hebben de in bijlage A (pagina's 30 tot en met 32) van deze Prospectus opgenomen voorbeeldexploitatieberekening beoordeeld. Deze voorbeeldexploitatieberekening bevat de geprognosticeerde openings- en slotbalansen en de bijbehorende resultatenrekeningen, alsmede de toelichting hierop. Deze exploitatieberekening is gebaseerd op de veronderstellingen zoals opgenomen in de hoofdstukken 7 en 8 van deze Prospectus. Deze exploitatieberekening beoogt een algemeen beeld te geven van de verwachte vermogens- en resultaatontwikkeling binnen DEF CV nummers 7 tot en met 40. Deze exploitatieberekening, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd, is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de vennootschap. Het is onze verantwoordelijkheid om deze accountantsverklaring inzake deze exploitatieberekening te verstrekken. Werkzaamheden Onze werkzaamheden bestonden overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de vennootschap, het
uitvoeren van cijfermatige analyses met betrekking tot deze exploitatieberekening en het vaststellen van de juiste verwerking van de gegevens. Oordeel Op grond van onze werkzaamheden is ons niet gebleken dat, op basis van de gehanteerde veronderstellingen, de balansen en de bijbehorende winst- en verliesrekening niet juist zijn weergegeven. Voorts hebben wij vastgesteld dat deze prospectus die gegevens bevat die, voor zover van toepassing, op grond van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 vereist zijn. Toelichting Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, vestigen wij er de aandacht op dat de voorbeeldexploitatieberekening geen betrekking heeft op een concreet project waarvoor reeds overeenkomsten zijn aangegaan. Zij beoogt slechts een algemeen beeld te geven. Voor ieder afzonderlijk filmproject en de bijbehorende CV zal de cijfermatige uitwerking derhalve afwijkend zijn van het voorbeeld. Het aan de berekening ten grondslag liggende principe blijft echter gelijk. H, 10 september 2001 XYZ, Registeraccountant X RA 3.8
De in dit "onderzoeksrapport" bedoelde Bijlage A, is opgenomen op de bladzijden 30 tot en met 32 van het prospectus en bevat een "voorbeeld van een balans en verlies- en winstrekening", een "fiscale verlies- en winstrekening vanaf de start van de CV tot het moment van het gereedkomen van de speelfilm", een "fiscale balans van de CV na gereedkomen van de speelfilm", een "fiscale verlies- en winstrekening vanaf het gereedkomen van de speelfilm tot en met de staking van de CV bij minimum opbrengst" en een "algemene toelichting", waarin een aantal van de gehanteerde begrippen wordt toegelicht.
3.9
De opdracht die heeft geleid tot de hiervoor bedoelde bijdrage van betrokkene aan het prospectus van 10 september 2001 heeft betrokkene omstreeks augustus 2001 gekregen. In dezelfde periode heeft betrokkene de opdracht gekregen om controlewerkzaamheden uit te voeren betreffende de jaarrekeningen over 2000 van de CV's 4, 5 en 6, zoals deze door C waren samengesteld. Op 3 oktober 2001 heeft betrokkene een goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen over 2000 van CV's 4, 5 en 6.
3.10
Op 2 februari 2004 heeft betrokkene de opdracht gekregen, die hij op 4 februari 2004 schriftelijk aan C heeft bevestigd, om de jaarrekeningen te controleren van CV 9 over de jaren 2001, 2002 en 2003. Bij zijn controlewerkzaamheden is hem onder meer gebleken dat door de bestuurder van de beherend vennoot (GHI BV) van de Stichting Beheer Derdengelden gelden waren overgemaakt naar een aan de GHI BV gelieerde vennootschap, in plaats van, zoals in het prospectus is verwoord, naar de bankrekening van de te activeren CV 9.
3.11
Op 9 maart 2004 heeft betrokkene de voormelde opdracht teruggegeven, kort gezegd, wegens een vertrouwensbreuk tussen betrokkene en C, die onder meer ontstond omdat vragen van betrokkene aan de beherend vennoot onbeantwoord bleven. Betrokkene heeft de commanditaire vennoten van CV 9 bij brief op de hoogte gesteld van het teruggeven van de opdracht.
4
De klacht
De klacht, die verschillende onderdelen kent, houdt - naar de Raad van Tucht begrijpt – kort samengevat in dat betrokkene: (i) tekort is geschoten in zijn controle van de jaarrekening over 2000 van CV 4 door deze goed te keuren terwijl daarin ten onrechte was vermeld dat met de belastingdienst een winstvaststellingsovereenomst was gesloten, waardoor betrokkene aldus de beroepsfouten heeft gemaakt af te gaan op gegevens van derden zonder deze te controleren en zijn controledossier onvolledig in te richten; (ii) heeft verzuimd aan klager nadere uitleg te verschaffen over de elementaire afloopcontroles van de balansposten inzake de jaarrekening over 2000 van CV 4, hetgeen het vermoeden wekt dat van een adequaat controledossier geen sprake is; (iii) zeer lang heeft geweigerd aan klager informatie te verschaffen; (iv) met NL Trust handelt onder gemeenschappelijke naam en mitsdien gelet op art. 26 Gedrags- en beroepsregels 1994 (GBR-1994) medeverantwoordelijkheid draagt voor de grondslagen van hun arbeid; (v) tekort is geschoten in zijn werkzaamheden met betrekking tot het prospectus voor CV 9, gelet op zijn wetenschap van de gang van zaken bij CV 4, nu betrokkene een standaardbankverklaring had moeten opvragen en de financiële situatie van JKL moest onderzoeken. 5
De gronden van de beslissing
5.1
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Raad van Tucht als volgt.
5.2
De Raad van Tucht stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en in geval van - gemotiveerde - betwisting aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat de registeraccountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3
In zijn verweer heeft betrokkene onder meer gewezen op de volgorde in de tijd waarin de feiten zich hebben voorgedaan, op de beperkte aard en omvang van zijn werkzaamheden en op het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen het onderdeel van XYZ waaraan hij verbonden is en andere onderdelen van dit samenwerkingsverband.
5.4
De Raad acht, mede in het licht van het betoog van betrokkene, aannemelijk geworden dat de werkzaamheden van betrokkene in de tweede helft van 2001 beperkt zijn geweest tot de controle van de door de beherend vennoot opgestelde jaarrekeningen van CV 4, CV 5 en CV 6 over 2000 en het opstellen van zijn "onderzoeksrapport" (bijlage H) bij het prospectus voor CV 7 tot en met 40 en dat hij die werkzaamheden omstreeks oktober 2001 heeft afgerond. Ook acht de Raad aannemelijk dat betrokkene bij de totstandkoming van het prospectus van 10 mei 2000 niet betrokken is geweest en voorts dat betrokkene pas eind 2003 opnieuw is benaderd voor de controle van de jaarrekeningen van CV 4, CV 5, CV 6 en CV 9 over de jaren na 2000 en dat de desbetreffende begin 2004 bevestigde opdrachten niet zijn uitgevoerd omdat betrokkene deze wegens een vertrouwensbreuk heeft teruggegeven.
5.5
In het verband van zijn verweer tegen klachtonderdeel (i) heeft betrokkene bevestigd dat als gevolg van een onder zijn verantwoordelijkheid gemaakte vergissing in de jaarrekening over 2000 van CV 4 niet de vinger is gelegd op het feit dat in het door de beherend vennoot opgestelde deel daarvan ten onrechte is vermeld dat een winstvaststellings-
overeenkomst (hierna ook WVO te noemen) met de Belastingdienst was gesloten, terwijl in feite sprake was van een Senterverklaring. Tegen de op die vergissing gegronde verwijten dat sprake zou zijn van een gebrekkige controle waarin is "afgegaan op derden" en van een "onvolledig controledossier", heeft betrokkene zich verweerd door een uiteenzetting te geven van de inhoud van zijn controledossier en van hetgeen in het kader van de onderhavige controle door het controleteam is ondernomen. Betrokkene heeft er ook op gewezen dat door de desbetreffende vergissing geen nadeel is ontstaan en dat de expliciterende toelichting op de bedragen in het financiële verslag feitelijk juist is, zodat het feit dat wordt gesproken van een WVO in plaats van een Senterverklaring niets afdoet aan het inhoudelijk juiste oordeel in de goedkeurende accountantsverklaring dat het financiële verslag een juist inzicht geeft in de samenstelling en de omvang van het vermogen van CV 4. 5.6
In het licht van het verweer van betrokkene en lettend op de bevindingen bij het boekenonderzoek, zoals daarvan verslag is gedaan, is de Raad van oordeel dat betrokkene bij de controle van de jaarrekening van CV 4 over 2000 niet is tekortgeschoten in hetgeen van een redelijk handelend registeraccountant mag worden verwacht. De goedkeurende verklaring van betrokkene ontbeert geen deugdelijke grondslag. Weliswaar kan daarbij de kritische kanttekening worden gemaakt dat volgens de onderliggende contracten de film waarover het gaat rond 1 oktober 2002 gereed zou moeten zijn en de betalingen verricht zouden moeten zijn, zodat, nu uit de administratie niet de in dit licht te verwachten mutaties volgden, zulks betrokkene aanleiding zou hebben kunnen geven tot het stellen van nadere vragen, maar hierover is niet geklaagd en op het al of niet participeren door commanditaire vennoten in CV 9 is het niet van invloed geweest, terwijl de kasronde al had plaatsgevonden, zodat het uitblijven van de bedoelde vragen, naar het oordeel van de Raad van Tucht geen schade heeft veroorzaakt. De Raad van Tucht heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene, zoals door klager wel is verondersteld, steeds toegang zou hebben gehad tot de informatie waarover MNO Trust en XYZ Belastingadviseurs beschikten. Evenmin is, anders dan door klager aan zijn klacht ten grondslag is gelegd, de Raad van Tucht uit het verslag van het boekenonderzoek gebleken dat sprake was van een onvolledig controledossier. Dat zich verschillende administraties in een controledossier bevonden, zoals blijkens het daarvan opgemaakte verslag bij het boekenonderzoek is vastgesteld, kan afdoen aan de overzichtelijkheid, maar dat geldt in het bijzonder indien sprake is van een groot aantal mutaties, waarvan te dezen geen sprake was. Een tuchtrechtelijk verwijt in dit verband kan betrokkene niet op goede gronden worden gemaakt. Voorts geldt dat, anders dan door klager is gesteld, door betrokkene wel afloopcontroles zijn uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat er geen mutaties waren. Ook verdient nog opmerking dat de omstandigheid dat zich geen facturen in de administratie van CV 4 bevonden geen aanwijzing ervoor vormde dat onverschuldigd zou zijn betaald, nu de gedane betalingen strookten met de inhoud van de onderliggende contracten. Klachtonderdeel (i) faalt derhalve.
5.7
In het licht van hetgeen in 5.2 voorop is gesteld en lettend op het gemotiveerde verweer van betrokkene, is de Raad van Tucht van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de klachtonderdelen (ii) en (iii) op goede gronden berusten. Niet is aannemelijk geworden dat betrokkene niet op goede gronden klager met zijn verzoeken om informatie heeft verwezen naar de beherend vennoot en zich heeft beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. De klachtonderdelen (ii) en (iii) falen dus eveneens.
5.8
In zijn verweer tegen klachtonderdeel (iv) heeft betrokkene erop gewezen dat van het optreden onder gemeenschappelijke naam met MNO Trust en PQR Advocaten geen sprake is.
5.9
De Raad van Tucht volgt betrokkene in zijn verweer, reeds omdat de namen MNO Trust en PQR Advocaten en de naam van het kantoor waaraan betrokkene verbonden is zozeer verschillen, dat in redelijkheid niet het misverstand zou kunnen ontstaan dat betrokkene als registeraccountant enige verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van MNO Trust of PQR Advocaten.
5.10
Voor zover in het verband van dit klachtonderdeel voorts is beoogd te klagen over het optreden van mr. K, die verbonden is aan XYZ Belastingadviseurs, heeft betrokkene aangevoerd dat het accountantskantoor waaraan hij verbonden is optreedt onder gemeenschappelijke naam met XYZ Belastingadviseurs, doch dat dit ingevolge artikel 26 GBR-1994 is toegestaan, nu de aan deze organisatie verbonden belastingadviseurs lid zijn van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), een door het Koninklijk NIVRA erkende beroepsorganisatie. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat bij het raamprospectus van 10 september 2001 duidelijk onderscheid is gemaakt doordat betrokkene zijn bijdrage aan het prospectus heeft ondertekend met "XYZ X RA" en de belastingadviseur zijn bijdrage aan dat prospectus heeft ondertekend met "XYZ Belastingadviseurs mr. K". Voorts heeft betrokkene erop gewezen dat de medeverantwoordelijkheid voor de grondslagen van de arbeid van degene met wie onder gemeenschappelijke naam wordt opgetreden niet ziet op de vaktechnische aspecten van het handelen van diegene.
5.11
In het licht van dit verweer is de Raad van Tucht van oordeel dat betrokkene niet op goede gronden een verwijt kan worden gemaakt van het door klager gestelde handelen van mr. K, voor zover deze alvorens verdere medewerking te verlenen aan klager zou hebben verzocht om een vrijwaring.
5.12
Ook klachtonderdeel (iv) treft derhalve geen doel.
5.13
In zijn verweer tegen klachtonderdeel (v) heeft betrokkene benadrukt dat Bijlage H van het prospectus van 10 september 2001 geen goedkeurende accountantsverklaring is en dat het onderzoeksrapport van Bijlage H ook geen betrekking heeft op het gehele prospectus. Betrokkene heeft erop gewezen dat het gaat om een geclausuleerde verklaring en dat de beperkte strekking ervan onomwonden onder woorden is gebracht, zodat bij de lezer geen misverstand heeft kunnen ontstaan, ook niet over het feit dat het om niet meer gaat dan een voorbeeldberekening van een mogelijke financiële toekomst. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen de in zijn onderzoeksrapport gebruikte formuleringen te hebben gebaseerd op de Richtlijn voor de Accountantscontrole (RAC) 850, editie 2000, betreffende de betrokkenheid van de accountant bij een prospectus en de daarbij behorende voorbeeldteksten. Het onderzoeken van de solvabiliteit van de partij die de minimum opbrengst garandeerde (JKL) behoorde niet tot de opdracht van betrokkene, zoals deze in het onderzoeksrapport is opgenomen. Datzelfde geldt voor het opvragen van een standaardbankverklaring betreffende GHI BV. Dit behoorde niet tot de opdracht en er was geen enkele aanleiding zulks toch te doen. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat er op het moment dat hij de opdracht met betrekking tot het prospectus van 10 september 2001 kreeg, geen enkele reden bestond om te twijfelen aan de in het prospectus voorgestelde structuur of aan de integriteit van de betrokken personen. In dat kader heeft hij er onder meer op gewezen dat het prospectus van 16 mei 2000 ertoe had geleid dat
commanditair kapitaal bijeen was gebracht en daadwerkelijk bioscoopfilms waren uitgebracht. Ook hierin was dus geen reden gelegen om onderzoek te doen dat de opdracht te buiten ging. 5.14
Naar het oordeel van de Raad treft ook het verweer tegen klachtonderdeel (v) doel. Er is geen sprake van een accountantsverklaring als resultaat van een controle van het gehele prospectus, maar een verklaring met een zeer beperkte strekking en op basis van een zeer beperkt onderzoek. Deze beperkingen zijn voldoende duidelijk in de Bijlage H onder woorden gebracht, zodat bij de gemiddelde, redelijk oplettende lezer van het prospectus in redelijkheid geen misverstand heeft kunnen ontstaan omtrent de reikwijdte van de verklaring en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene ten tijde van de uitvoering van de opdracht met betrekking tot het prospectus al bekend was met feiten of omstandigheden die hem noopten tot aanvullende onderzoekshandelingen. Ook anderszins was betrokkene niet gehouden tot het doen van een verder strekkend onderzoek. In dat verband zij er nog op gewezen dat van een schending van de artikelen 8 en 9 van ontwerp RAC 850 geen sprake is, nu die bepalingen geen betrekking hebben op een opdracht zoals hier aan betrokkene met betrekking tot het prospectus verleend. Van een zorgplicht van betrokkene ten aanzien van het prospectus als geheel was gelet op de beperkte opdracht ook geen sprake.
5.15
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing De Raad van Tucht: Verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Aldus beslist door mr. J.H.M. Willems, voorzitter, drs. E.J.F.A. de Haas RA en J.W. Schallenberg RA, leden, in aanwezigheid van mr. R. Kuiper, adjunct-secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van Tucht van 29 september 2008.