RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTSADMINISTRATIECONSULENTEN TE AMSTERDAM Beslissing van 11 november 2008 in de zaak met nummer R640 van: A RA, kantoorhoudende te R, klager, tegen X RA, kantoorhoudende te H, betrokkene. 1
Het verloop van de procedure
1.1
De Raad heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder: (a) het klaagschrift van 6 maart 2008, met bijlagen; (b) de brief van 14 mei 2008 van klager aan de Raad van Tucht, met als bijlage een productie; (c) het verweerschrift van 13 juni 2008, met bijlage.
1.2
De Raad van Tucht heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2008, waar aanwezig waren: - aan de zijde van klager - klager A RA en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene X RA in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn kantoorgenoot N en van mr. S, advocaat te A.
1.3
Partijen hebben bij gelegenheid van voormelde zitting hun standpunten toegelicht, mr. S aan de hand van pleitnotities, en geantwoord op vragen van de Raad van Tucht.
1.4
De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook genoemde pleitnotities, geldt als hier ingevoegd.
2
De vaststaande feiten
2.1
In april 2001 heeft ABC BV (hierna: ABC) klager opdracht gegeven te bemiddelen bij de verkoop van een dochteronderneming van haar, waarbij klager zich in eerste instantie heeft gericht op de dochteronderneming Accountantskantoor DEF BV te H (het kantoor te H).
2.2
Op 23 juli 2002 heeft klager voor zijn tot dan toe verrichte werkzaamheden in het kader van voornoemde verkoop een voorschotdeclaratie van EUR 30.000 (exclusief BTW) aan ABC gezonden.
2.3
Op 28 augustus 2002 heeft klager zijn werkzaamheden opgeschort wegens niet tijdige betaling van deze voorschotdeclaratie en op 13 september 2002 heeft ABC aan klager bevestigd dat de overeenkomst van opdracht inzake de verkoop van het kantoor te H is beëindigd.
2.4
Op 19 september 2002 heeft klager aan ABC een factuur gestuurd voor het honorarium van de verkoop van het kantoor te H, onder aftrek van het reeds gefactureerde voorschot, ten bedrage van EUR 4.000 exclusief BTW.
2.5
ABC heeft genoemde facturen onbetaald gelaten, daartoe stellende dat de afspraak tussen partijen inhield, dat een vergoeding eerst zou plaatsvinden bij een succesvol afronden van de verkoop. Daarop heeft klager een procedure bij de rechtbank aangespannen, waarin hij - kort gezegd - veroordeling van ABC (althans ABC Beheer BV) heeft gevorderd tot betaling van het bedrag van EUR 34.000 exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.6
Op 19 januari 2005 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarbij zij een deskundigenonderzoek heeft bevolen over de volgende punten: - Wat is een redelijk loon in de zin van art. 7:411 BW voor door klager verrichte werkzaamheden in verband met de verkoop van het kantoor te H, mede in verband met een aantal door de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis van 19 januari 2005 opgesomde gegevens? - Geeft dit onderzoek nog aanleiding tot verdere opmerkingen? Zo ja, tot welke? De in rechtsoverweging 4.4 genoemde gegevens waren gebaseerd op de punten 35 tot en met 41 van de door ABC ingediende conclusie van antwoord. Deze houden - kort gezegd - in: - - een betwisting door ABC van de werkelijk bestede uren, waarbij ABC constateert dat klager kennelijk geen tijdregistratie heeft bijgehouden en stelt dat hij niet in staat is zich een oordeel over de specificatie van klager te vormen; - - een betwisting door ABC van het hanteren van een minimale tijdsbesteding van 0,25 uur door klager; - - een betwisting van een aantal in de specificatie opgenomen uren met betrekking tot het geschil over de voorschotdeclaratie, nu deze volgens ABC op 3 september 1999 afzonderlijk door klager zijn gefactureerd en door ABC betaald.
2.7
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank betrokkene tot deskundige benoemd, die de rechtbank over voormelde punten diende te rapporteren.
2.8
Op grond van meergenoemd vonnis hebben partijen een aantal stukken, waaronder de procesdossiers, aan betrokkene ter beschikking gesteld, op basis waarvan betrokkene vervolgens een conceptrapport heeft opgesteld, met daarin de bevindingen van zijn deskundigenonderzoek. Dit conceptrapport, waarin het redelijk loon voor klager vooralsnog op een bedrag van EUR 19.500 werd begroot, heeft betrokkene op 4 mei 2005 aan partijen gezonden.
2.9
Van de zijde van ABC is per brief van 19 mei 2005 commentaar op dit concept geuit. Het commentaar van klager is bij brief van 20 mei 2005 aan betrokkene gezonden.
2.10
In een brief van 18 augustus 2005 aan partijen heeft betrokkene het door partijen geuite commentaar besproken, waarna ABC en klager nogmaals hebben gereageerd. Vervolgens heeft betrokkene partijen bij brief van 3 oktober 2005 uitgenodigd voor een bespreking, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt mondeling toe te lichten. Deze bespreking heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2005, waarna betrokkene zijn definitieve rapportage inclusief bijlagen bij brief van 10 november 2005 aan de rechtbank
heeft gezonden. In dit rapport komt betrokkene tot de conclusie dat een bedrag van EUR 23.100 als een redelijke vergoeding kan worden aangemerkt. 2.11
Nadat een conclusie na deskundigenbericht van klager en een conclusie van antwoord na deskundigenbericht van ABC waren genomen, heeft de rechtbank op 5 juli 2006 eindvonnis gewezen. In de rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.9 heeft de rechtbank de door klager bij conclusie na deskundigenbericht geuite bezwaren tegen het rapport van betrokkene uitvoerig gemotiveerd weerlegd en het aan klager toekomende redelijk loon in de zin van artikel 7:411 BW op het door betrokkene begrote bedrag van EUR 23.100 vastgesteld.
2.12
Klager noch ABC is van het vonnis van 5 juli 2006 in hoger beroep gekomen.
3
De klacht
3.1
De klacht houdt, naar de Raad van Tucht begrijpt, het volgende in.
3.2
Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de artikelen 5 en 11 GBR-1994 en hij heeft zich daarnaast niet geconformeerd aan de Gedragslijn persoonsgerichte accountantsonderzoeken.
3.3
De klacht valt uiteen in drie onderdelen, te weten: i. Betrokkene heeft mededelingen gedaan omtrent de uitkomst van zijn arbeid, zonder (waarneembaar) deskundig te zijn en zonder voldoende werkzaamheden te hebben verricht, hetgeen een schending van artikel 11 van de GBR-1994 oplevert. ii. Betrokkene heeft in casu niet gehandeld conform de Gedragslijn persoonsgerichte accountantsonderzoeken. iii. Betrokkene heeft door te rapporteren zoals hij heeft gedaan het accountantsberoep in ernstige mate in diskrediet gebracht, hetgeen in strijd is met artikel 5 GBR-1994.
4
De gronden van de beslissing
4.1
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Raad van Tucht het volgende.
4.2
Namens betrokkene is in het verweerschrift primair verzocht klager in zijn klacht niet ontvankelijk te verklaren, omdat klager te lang heeft gewacht met het indienen van de klacht en daarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM heeft overschreden.
4.3
Op vragen van de Raad van Tucht dienaangaande is ter zitting namens betrokkene medegedeeld dat betrokkene door het late indienen van de klacht weliswaar enigszins in zijn verdediging is geschaad, doch dat de behandeling van de klacht desondanks gewoon doorgang kan vinden.
4.4
De Raad van Tucht verstaat deze mededeling aldus, dat het beroep op de nietontvankelijkheid van klager als ingetrokken moet worden beschouwd.
4.5
Bij de beoordeling van de onderhavige klacht wordt vooropgesteld dat betrokkene in de onderhavige zaak niet tot opdracht had een exact uurloon voor klager te bepalen, maar slechts een onderzoek te doen naar een redelijke beloning voor de verrichte werkzaamheden. Bij een dergelijke opdracht gaat het niet om het bepalen van een niet voor dis-
cussie vatbare uitkomst, maar om een benadering daarvan bij gebreke van exact te bepalen variabelen. 4.6
Betrokkene heeft de klacht in al zijn onderdelen uitvoerig en gemotiveerd weersproken.
4.7
Met betrekking tot de door klager geuite bezwaren tegen het rapport van betrokkene heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.9 van haar vonnis van 5 juli 2005 het volgende overwogen: Te hanteren uurloon A heeft aangevoerd dat de deskundige ten onrechte bij de waardering van het te hanteren uurloon is uitgegaan van een registeraccountant/openbaar accountant als maatman. A stelt dat hij als een in fusies en overnames gespecialiseerde consultant de werkzaamheden heeft verricht en als zodanig ook door ABC is benaderd en ingeschakeld. Het bijbehorend uurloon is ook hoger dan dat van een registeraccountant en dient te worden vastgesteld op € 175,-. Het uurloon van de secretariële werkzaamheden is ten onrechte op € 50,- gewaardeerd. A heeft hiermee zelf bij het registreren van de uren al rekening gehouden en de “secretariële” werkzaamheden niet of voor maximaal de helft van de daadwerkelijke tijd genoteerd. De rechtbank volgt A niet waar hij stelt dat de deskundige een registeraccountant/openbaar accountant als maatman heeft genomen. Uit het rapport blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, genoegzaam dat de deskundige is uitgegaan van de hoedanigheid van consultant/adviseur. Onder het kopje gehanteerde tarieven schrijft de deskundige onder meer het volgende: “Ter indicatie: uit een onderzoek van het SRA (brancheorganisatie van accountantskantoren) blijkt het gemiddelde tarief voor een consultant over 2003 € 113 te bedragen. Naar mijn idee is dit tarief te laag voor de onderhavige situatie. Vanuit mijn eigen ervaringen is het redelijk om voor advieswerkzaamheden in de desbetreffende jaren een tarief van circa € 150 te hanteren. In dit tarief wordt rekening gehouden met de specialistische kennis van een accountant en met het feit dat hij beschikt over een netwerk aan relaties.” Het gehanteerde tarief van € 150,- voor de door A verrichte advieswerkzaamheden komt de rechtbank, mede gelet op de motivering van de deskundige, niet onredelijk voor. Uit de rapportage blijkt dat de deskundige bij de vaststelling van het tarief rekening heeft gehouden met de specialistische kennis en het netwerk van A als zijnde accountant en onderzoek heeft gedaan naar de tarieven van accountants in het betreffende jaar. Daarnaast is vervolgens het tarief verhoogd op grond van de aan de orde zijnde specifieke advieswerkzaamheden. A heeft naar het oordeel (van de rechtbank, begrijpt de Raad van Tucht) onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat het uurtarief van € 150,- te laag is. Met name heeft A onvoldoende onderbouwd gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat een hoger tarief dient te worden toegepast dan het reeds verhoogde tarief in verband met een specialisme op het gebied van fusies en overnames in de accountantsbranche. Ten aanzien van het tarief voor secretariële werkzaamheden overweegt de rechtbank dat A het tarief op zich niet beeft bestreden. Omdat een tarief van € 50,- voor werkzaamheden van secretariële aard de rechtbank alleszins redelijk voorkomt, zal hiervan worden uitgegaan. Het aantal declarabele uren Ten aanzien van de 6,5 uren aan werkzaamheden met betrekking tot de opdrachtaanvaarding heeft A zich op het standpunt gesteld dat deze, in tegenstelling tot hetgeen de deskundige meent, wel bij de bepaling van het loon dienen te worden betrokken. A
meent voorts dat de deskundige zijn beoordeling onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de deskundige dat het hier om acquisitiewerkzaamheden gaat, die vallen onder het investeren in een mogelijke opdracht en derhalve niet declarabel zijn, niet afdoende is weerlegd door A. De enkele, niet met feitelijke gegevens onderbouwde stelling dat deze uren betrekking hebben op een inhoudelijke bespreking, zonder welke A zijn werkzaamheden niet zou hebben kunnen uitvoeren is daarvoor onvoldoende. Ook met het niet declarabel achten van 20,50 uren van de door hem opgegeven 41,75 uren aan telefoongesprekken/-notities kan A zich niet verenigen. De motivering van de deskundige, inhoudende dat het zijn ervaring is dat 50% van de uren, besteed aan telefoongesprekken met een opdrachtgever, in rekening gebracht wordt, vindt A onvoldoende. A heeft hiertegen enerzijds ingebracht dat het gezien de aard en de omvang van de opdracht, in het geheel niet onredelijk is om alle geregistreerde telefonische contacten met de opdrachtgever te declareren. De rechtbank ziet hierin geen grond om het oordeel van de deskundige ten aanzien van de praktijk op dit onderdeel aan te tasten. Anderzijds heeft A betoogd dat hij juist zelf reeds een dergelijke correctie had aangebracht. Dit argument van A, inhoudende dat hij niet alle telefonische gesprekken heeft geregistreerd, zodat de correctie van de deskundige onnodig en dubbelop is, wijst de rechtbank af, nu dit bij gebrek aan gegevens niet verifieerbaar is. Het enkele aantreffen van een notitie met betrekking tot een niet gedeclareerd telefoongesprek kan immers bij gebreke van volledige urenregistratie niet tot zodanige verificatie leiden. A bestrijdt voorts het oordeel van de deskundige dat de tijd, besteed aan telefoongesprekken met potentiële kopers, niet declarabel is. De motivering van dit oordeel, inhoudende dat deze tijd valt onder het beschikbaar stellen van het netwerk door A en dat die beschikbaarstelling in het algemeen tot uitdrukking komt in het tarief, voldoet naar de mening van A niet. De deskundige maakt ten onrechte en ongemotiveerd geen onderscheid tussen de kennis en ervaring die een specialist als A heeft en het in de praktijk brengen van die kennis. De hier bedoelde werkzaamheden hebben het feitelijk contact leggen met potentiële kopers en het feitelijk voeren van onderhandelingen met hen ingehouden, aldus A. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de deskundige, zoals vermeld onder 2.3., zijn oordeel ter zake kan dragen. Het verweer van A, dat de telefoongesprekken tevens onderhandelingen met potentiële kopers betroffen, dient als onvoldoende feitelijk onderbouwd te worden gepasseerd. A heeft gesteld dat hij de secretariële werkzaamheden reeds verdisconteerd heeft in het opgegeven aantal uren. Nu deze stelling niet met feiten is onderbouwd en evenmin blijkt uit de stukken, moet deze stelling naar het oordeel van de rechtbank als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Afslag Ten slotte heeft A betoogd dat de door de deskundige berekende afslag van € 3.950,onterecht is. Met betrekking tot de door de deskundige berekende afslag op het tarief van € 50,- stelt A zich op het standpunt dat dit niet te rijmen is met het feit dat dit tarief juist door de deskundige is vastgesteld omdat A als eenmanszaak lage(re) overheadkosten heeft. Met betrekking tot mogelijk overbodig gemaakte uren heeft A bestreden dat hij onvoldoende heeft ingespeeld op reacties op de vraagprijs. De rechtbank overweegt als volgt. In tegenstelling tot hetgeen A meent, valt naar het oordeel van de rechtbank uit het deskundigenrapport niet op te maken dat bij de vaststelling van het te hanteren uurloon van € 150,- de lage overheadkosten van het kantoor van A reeds zijn verdisconteerd. De deskundige heeft in zijn rapport ter zake het volgende genoteerd: “In het hiervoor genoemde tarief (lees: € 150,- voor de door A verrichte advieswerkzaamheden, rb) wordt
rekening gehouden met overheadkosten van een kantoor. De overheadkosten van een kantoor met medewerkers zullen allicht hoger zijn dan die van een éénmanszaak zoals die van A.” Ten aanzien van de mogelijk overbodig gemaakte uren stelt de rechtbank voorop, dat deze kanttekening in het licht van het tussen partijen gevoerde debat enigszins uit de lucht komt vallen. Anderzijds ligt het zeker op de weg van de deskundige om bij de afronding van zijn oordeel gebruik te maken van zijn intuïtief inzicht. Mede gelet op de beperkte omvang van het bedrag dat de deskundige voor de uit twee onderdelen bestaande afslag heeft berekend, is naar het oordeel van de rechtbank op niet onredelijke wijze met genoemde omstandigheden bij de vaststelling van een redelijk loon rekening gehouden. De motiveringsklachten van A falen derhalve in alle onderdelen. 4.8
De Raad van Tucht vindt naar aanleiding van de inhoud van de stukken van het geding en de behandeling van de klacht ter zitting geen aanleiding om van de hiervoor aangehaalde oordelen van de rechtbank af te wijken. Hij neemt deze daarom over en maakt ze tot de zijne.
4.9
Het klachtonderdeel onder i is op grond van deze oordelen van alle gronden ontbloot en faalt mitsdien.
4.10
Met betrekking tot het klachtonderdeel onder ii overweegt de Raad van Tucht dat, gelet op de opdracht die betrokkene bij tussenvonnis van de rechtbank van 19 januari 2005 werd gegeven, de te verrichten werkzaamheden in deze zaak niet kunnen worden aangemerkt als een persoonsgericht accountantsonderzoek als bedoeld in de daarvoor opgestelde Richtlijn persoonsgerichte accountantsonderzoeken. Overigens heeft klager tegenover de uitvoerige en gemotiveerde weerspreking daarvan door betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene geen dan wel onvoldoende hoor en wederhoor heeft toegepast.
4.11
Het klachtonderdeel onder ii faalt daarom eveneens.
4.12
Het klachtonderdeel onder iii mist in het licht van de klachtonderdelen onder i en ii zelfstandige betekenis en is bij het ongegrond zijn daarvan een zelfde lot beschoren.
4.13
Nu ook anderszins niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene met zijn handelen in de onderhavige zaak de ten tijde van dat handelen vigerende Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 heeft overtreden, moet de klacht in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.
4.14
Op grond van al het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
De beslissing De Raad van Tucht verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Aldus beslist door mr. J.P.A. Boersma, voorzitter, Tsj. Hotsma RA en J.J.M. de Bruijn RA, leden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van Tucht van 11 november 2008.