BESCHOUWINGEN OVER 6 JAAR ONDERZOEK VOOR HET B.O. 142
BESCHOUWINGEN OVER ZES JAAR ONDERZOEK VOOR HET B.O. TE AMSTERDAM. door J. J. EDENS en Dr. D. HERDERSCHEE. In het najaar van 1923 werden de scholen van de „Vereeniging voor Spraakgebrekkige en Achterlijke kinderen" door de gemeente Amsterdam overgenomen. Het onderzoek van ' de candidaten voor de nu Openbaar geworden scholen voor B.O. had voortaan plaats door een commissie, bestaande uit de hoofden der scholen en den schoolarts, verbonden aan deze scholen. De meeste candidaten worden opgegeven door de Openbare of Bijzondere scholen, verder door het gemeentelijk consultatiebureau voor geestes- en zenuwzieken, terwijl bij uitzondering een onderzoek door particulieren wordt aangevraagd. De aanvrage door de scholen geschiedt op een formulier, waarop door de klasseonderwijzer een aantal vragen zijn ingevuld omtrent de vorderingen en gedragingen van het kind op school, terwijl de schoolarts deze formulieren met zijn eigen bevindingen naar de commissie doorstuurt. Zonder uitzondering worden dan de ouders of verzorgers uitgenoodigd om persoonlijk met hun kind of pupil bij de commissie te verschijnen, om alle mogelijke, voor de beoordeeling van het kind belangrijke, gegevens te kunnen verschaffen. Na het opnemen eener uitvoerige anamnese, heeft dan het eigenlijke onderzoek plaats, dat uit een psychologisch, didactisch en geneeskundig gedeelte bestaat. Het onderzoek duurt ongeveer een uur. Gedurende de jaren 1924 tot en met 1929 werden 1778 candidaten onderzocht: 1153 jongens en 625 meisjes. Er werden 1231 kinderen geschikt verklaard voor het B.O. Over het algemeen waren deze kinderen zwakzinnig. Slechts bij uitzondering werd een kind van elf of twaalf jaar „uit practische overwegingen" toegelaten, wanneer het, hoewel niet eigenlijk zwakzinnig, op de gewone school in de lagere klasse bleef zitten en de ouders, met de practische richting van het B.O. bekend, dringend de opname wenschten. Overigens hield de commissie zich aan de definitie volgens welke een kind zwakzinnig is,wanneer het op grond van verstandelijk onvermogen onder geen omstandigheden in staat moet worden geacht, het einddoel van het gewone onderwijs te kunnen bereiken. Van de geschikt verklaarde kinderen waren de 'debielen bestemd voor de eigenlijke „school" voor B.O., de imbecillen voor de „ bezinkingsklassen". Naar geslacht en graad van zwakzinnigheid, waren de 1231 als volgt verdeeld: debiele jongens: 675 debiele meisjes: 324 imbecille jongens: 116 imbecille meisjes: 116 aantal zwakzinnigen: 1231
BESCHOUWINGEN OVER 6 JAAR ONDERZOEK VOOR HET B.O.
143
Slechts, in 41 gevallen kon de commissie zonder een oogenblik aarzelen de candidaten als beslist niet zwakzinnig verklaren. Veel vaker kwam het voor, dat geen zeker oordeel kon worden geveld, daar het begrip zwakzinnigheid een relatief begrip is, en de
commissie steeds huiverig is, om het levenslang blijvende stempel van zwakzinnigheid zonder voldoende zekerheid op een kind te drukken. In 506 gevallen werd het kind „voorloopig" naar de -g ewone school terugverwezen, met het verzoek het kind „zoo noodig" over een jaar nogmaals ten onderzoek te sturen. Enkele hoofden van de scholen voor B.O. riepen de voorloopig teruggestuurde kinderen in ieder geval na een jaar nog eens op, terwijl anderen afwachtten, dat de school voor G.L.O., de kinderen opnieuw zond. Van de 107 op die wijze nogmaals onderzochte kinderen werden er per slot 71 toegelaten, voor 35 werd nogmaals uitstel verzocht, terwijl één kind, als beslist niet zwakzinnig, voor goed naar de gewone school werd teruggestuurd. Van een zeer aanzienlijk deel der candidaten, die wij niet zonder meer zwakzinnig durfden verklaren, hoorden wij nooit iets meer. en wel van 399 kinderen. Daar deze kinderentoch allen eens door de gewone school als zwakzinnig waren beschouwd , waren wij zeer verlangend ieens te vernemen, hoe het met hen verder op school was gegaan, vreezende, dat velen van hen tot de min of meer verwaarloosde groep ider „schoolachterlijke" kinderen zouden zijn gaan behooren. Met toestemming en me t medewerking van den wethouder voor het onderwijs, dien wij hier gaarne onzen dank daarvoor betuigen, werd nu een circulaire gestuurd naar de scholen, die de niet teruggekeerde kinderen de eerste maal naar ons hadden verwezen met het verzoek om inlichtingen omtrent de reden, waarom het kind niet nogmaals was gestuurd (zie de bijgevoegde circulaire) . In vele gevallen bleken de kinderen naar andere scholen te zijn overgeplaatst, voor zoo ver mogelijk werden dan van de nieuwe school inlichtingen gevraagd; maar lang niet altijd was dit mogelijk doordat op de eerste school geen nieuw hoofd was gekomen, die niets van het bedoelde kind afwist. In het geheel hebben wij over 154 kinderen nadere gegevens kunnen ontvangen. Slechts twee kinderen hadden de school verlaten, één met 14 jaar, terwijl hij in de 5e klas zat, de ander met 14 jaar en 7 maanden uit de 6de klas. Onder de redenen, die werden opgegeven voor het niet-nogmaals sturen der kinderen, zijn er een aantal, waaruit een zekere geprikkeldheid blijkt over het advies der commissie, bijvoorbeeld: „de commissie vond het kind immers niet achterlijk", „de cornmissie vond het kind te best", „wij hooren nooit iets van het onderzoek, de lust tot sturen vergaat ons daarom", „van een voorloopig oordeel was ons niets bekend". Nu is die geprikkeldheid wel begrijpelijk, wanneer een psychologisch geschoold onderwijzer na zorgvuldig wikken en wegen het kind voor een onderzoek .
BESCHOUWINGEN OVER 6 JAAR ONDERZOEK VOOR HET B.O. 144
heeft opgegeven, maar dat de commissie niet voorzichtig genoeg met haar oordeel kan zijn, blijkt weer uit andere berichten: „het kind is verre van achterlijk". „zij is niet achterlijk, zij behoort tot de beste leerlingen van haar klas", „is alleen in de eerste klas door ziekte achter gebleven", „is na spraakles veel verbeterd", „ik begrijp niet waarom hij ooit is opgegeven". Ook kwam het eenige malen voor, dat de ouders weigerden, het kind nogmaals te doen onderzoeken, terwijl een enkele maal vermeld wordt, dat de ouders, toen zij van een hernieuwd onderzoek hoorden, het kind op een bijzondere school plaatsten. Om een indruk te krijgen, hoe het staat met de kansen der niet voor heronderzoek opgegeven kinderen om de hoogste klas te doorloopen, dat wil zeggen een afgerond geheel van een opleiding te verkrijgen, zijn wij als volgt te werk gegaan. Wij rekenden, dat een kind, dat met 7 jaar de eerste klas begint, met 8 jaar de tweede, met 9 jaar de derde, enzoovoort, ééns is blijven zitten; tweemaal als het met 8 jaar de eerste, 9 jaar de tweede begint enz. Van de meeste kinderen valt op grond der verkregen inlichtingen nog niets te voorspellen, maar wij achten het niet onwaarschijnlijk, dat de ,geheele school zal worden doorloopen door de volgenden: In de tweede klas 2, die op tijd zijn (kunnen niet mee) . In de derde klas 13, die 1 jaar achter zijn (7 kunnen mee) . In de vierde klas 7, die op tijd zijn (3 kunnen mee) . 9, die een jaar achter zijn (4 kunnen mee) . In de vijfde klas 1, die niet achter is (kan mee) . 9, die een jaar achter zijn (8 kunnen mee). In de zesde klas 1, , die niet achter is (kan niet mee) . 3, die een jaar achter zijn (2 kunnen mee) . „ „ 2, die 2 jaar achter zijn. (kunnen niet mee) . „
„
„
„
„
„
If
It
„
„
„
Van 47 kinderen 'is het alzoo waarschijnlijk, dat zij de eindpaal zullen bereiken. Dit zal wel niet het geval zijn met kinderen, die eerst op 12 jarigen leeftijd of ouder in de vijfde klas kwamen en nu nog niet mee kunnen: 6; nog geringer is die kans voor hen. die met 12 jaar of ouder in de vierde klas kwamen en nog niet mee kunnen: 19. En even somber is de kans voor de achterblijvers, die met 11 jaar of ouder in de derde klas kwamen: 11. Van de 19 kinderen, die in die eerste en tweede klas minstens twee keer waren blijven zitten, kunnen er 10 nog niet mee. Wij krijgen dus 45 vrij hopelooze gevallen, d.i. ongeveer evenveel als hoopvolle. Onze veronderstelling, dat een deel der niet teruggezonden kinderen op school tot de groep der achterblijvers zou gaan behooren, is dus wel juist gebleken. Zou het nu voor al deze kinderen beter zijn geweest, wanneer zij onmiddellijk waren toegelaten? Dat is de vraag; maar geen vraag is het, dat de groep der schoolachterlijken niet -langer mag worden verwaarloosd.
BESCHOUWINGEN OVER 6 JAAR ONDERZOEK VOOR HET B.O. 145
Ook in Engeland is dit vraagstuk aan de orde gesteld 1 ) . Zeker mag worden betwijfeld, of het als een verwijt aan de school voor Gewoon lager onderwijs moet worden beschouwd, dat tot voor kort een betrekkelijk groot % der leerlingen onder de bestaande omstandigheden het einddoel niet bereikte, en of niet te kort wordt gedaan aan de overige leerlingen, wanneer dit aantal achterblijvers veel geringer zou zijn of worden, als het onderwijs zuiver klassikaal bleef en de leerplicht niet werd uitgebreid. Maar altijd zal er nog een groep overblijven, die het tempo van de lagere school voor Gewoon onderwijs niet zal kunnen volgen en dus waarschijnlijk geen eindonderwijs zal ontvangen. Deze groep kinderen vraagt stellig de aandacht, vooral, nu er voor het zwakzinnige kind, in de groote steden althans, voldoende is gezorgd. Bijbehoorende vragenlijst.
Amsterdam, Aan het Hoofd van de
school. M. Naar aanleiding van het feit, dat vele leerlingen van de Scholen voor Gewoon Lager Onderwijs, die door de Commissie voor onderzoek van candidaat-leerlingen voor de Scholen voor Buitengewoon Onderwijs v oor 1 o o p i g naar de School voor Gewoon Lager Onderwijs werden teruggewezen, ni et na verloop van b.v. een jaar voor heronderzoek werden opgegeven, besloten wij, in overleg met den heer Wethouder voor het Onderwijs, een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van dit verschijnsel. Wij zijn daarom zoo vrij, U beleefd te verzoeken onderstaande vragen zoo nauwkeurig mogelijk te willen beantwoorden. Wij danken U bij voorbaat voor Uw medewerking en zijn gaarne Uw. dw. J. J. Edens, hoofd van school I v. B.O. dr. D. Herderschêe, schoolarts B.O. Op
werd een onderzoek aangevraagd voor leerling van de toen geb.
school.
Dit onderzoek vond plaats op
1.
Gaat genoemde leerling nog bij U op school? 1.
2a. Zoo ja, in welke klas zit het kind nu? En kan het daar mee?
2a.
1) Zie Sociaal Geneeskundig Tijdschrift. 1929. Oct. en Nov., en Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs 1930. Mei: (bldz: 103)
146
HOOFDBESTUUR
b. Waarom werd het niet voor heronderzoek op- b. gegeven? 3a. Zoo neen, waarom heeft het de school verlaten? 3a. b. Op welken leeftijd?
b.
c. Uit welke klas?
c.
d. Naar welke school werd het overgeplaatst?
d.
Onderteekening:
HOOFDBEST UUR. AANSLUITING N.J.H.C. In verband met het aangenomen voorstel iz. aansluiting bij de N.J.H.C. meende het H.B., dat met toetreding gewacht kon worden tot het nieuwe vereenigingsjaar (1 Jan. '31) , daar de meeste reisplannen voor dit jaar wel reeds gemaakt zouden zijn. Gebruikmaking der Jeugdherbergen bij uitstapjes in 1931 wordt dus mogelijk. Verwacht wordt geen ruim gebruik der geboden gelegenheid! Nadere mededeelingen (zie ook Januarinr. 1930) worden desgevraagd gaarne verstrekt.
KORT VERSLAG VAN DE H.B. VERGADERING. 4 JUNI 1930. DEN HAAG. Met kennisgeving afwezig de heer Kat. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Opening. Het nieuw-verkozen H.B. lid wordt welkom geheten. Mededelingen. Funktieverdeling. De heer Edens neemt de benoeming tot penningmeester aan. Bespreking van het plan voor een 2e weekend. Besloten dit nog uit te stellen. Bespreking van de uitvoering der besluiten der Alg. Verg. Bespreking der enquete betreffende de kursus voor voort-gezette vakstudie. Mededelingen omtrent de plannen voor een opleidingsinrichting voor nieuwe leerkrachten bij het B. O. Rondvraag en sluiting.
DE 2e SEKRETARIS.
MEDEDELINGEN OMTRENT DE 3de STUDIECURSUS.
147
Adresverandering: Mej. E. J. Berkhout naar: Omring 26L, Vlaardinger-Ambacht. Nieuwe Ieder.:
de heer J. Versteeg, Valkeniersweg 65, Rotterdam. de heer G. M. Dersjant, Willem Beukelszoonstr. 68a, Rotterdam. Als secretaris Aid. Rotterdam werd benoemd de heer Tj. v.d. Beek, Vondellaan 60a, Schiedam. UIT DE AFDELINGEN. De afd. Rotterdam e.o. bracht Woensdag 25 Junie een bezoek aan de Tentoonstelling School en leven in de Sowjet unie, door de Woks. (Vereniging voor kulturele betrekkingen van de Sowjet unie met het Buitenland te Moskou) gezonden naar Nederland. Deze tentoonstelling werd 12 Junie geopend door Prof. Dr. J. H. Gunning Wzn. in het Museum voor Ouders en Opvoeders te Rotterdam. Deze zeide in zijn openingswoord: In Rusland waren de schoolhervormers geheel vrij. Zij geven te zien de radikale toepassing van het radikale Marksisme in het onderwijs. De maatschappij, een grote produktieorganisatie omvat allen. Het kind wordt in het produktie proses opgenomen, natuurlik op kinderlike wijze. We zouden de Russiese school kunnen noemen een produktieschool.
VOORLOPIGE MEDEDELINGEN OMTRENT DE 3e STUDIECURSUS. De derde Studiecursus zal eind September 1930 aanvangen. Reeds nu worden enige gegevens openbaar gemaakt, opdat aanstaande deelnemers daarmede rekening kunnen houden. Het hoogste aantal cursisten zal weder 30 zijn. Bedragen de opgaven meer dan 30, dan komen het eerst in aanmerking zij, die zich reeds één of meer malen voor de vroegere cursussen hebben opgegeven, Onder de overige opgaven beslist het lot. De Commissie meent, dat nu voor de beide vorige cursussen de oudsten in dienstjaren en leeftijd zijn voorgegaan, voortaan en andere regeling voorkeur verdient, waarbij aan hen, die blijkens hun herhaalde opgave, grote belangstelling voor de leergangen gevoelen, de voorrang wordt verleend. Deze cursus wordt gedeeltelik te Amsterdam, gedeeltelik te 's-Gravenhage gegeven, terwijl wellicht enkele colleges te Leiden zullen gehouden worden.