Beleidsregels gesubsidieerde arbeid en re-integratievergoedingen gemeente Best Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Re-integratieverordening van de gemeente Best. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. arbeidsovereenkomst: een overeenkomst als benoemd in artikel 7: 610 Burgerlijk Wetboek; b. detacheringsbaan: dienstverband voor bepaalde tijd gericht op de bevordering van de arbeidsinschakeling van personen behorende tot de doelgroep, aangeboden en gesubsidieerd door het college, waarbij het werkgeversschap is opgedragen aan een private rechtspersoon die de persoon behorende tot de doelgroep in dienst neemt en vervolgens detacheert bij een inlenende werkgever; c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best; d. inleenvergoeding: het bedrag dat de inlenende werkgever aan de uitvoerende organisatie betaalt als vergoeding voor de werkzaamheden die de klant voor hem verricht; e. inlenende werkgever: de werkgever waar de klant op basis van een detacheringovereenkomst werkzaamheden verricht; f. klant: persoon behorende tot de in artikel 2 omschreven doelgroep; g. minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon of, indien, het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet; h. opstapbaan: dienstverband voor bepaalde tijd gericht op de bevordering van de arbeidsinschakeling van personen behorende tot de doelgroep, aangeboden en gesubsidieerd door het college, waarbij het werkgeversschap is opgedragen aan een private rechtspersoon die de persoon behorende tot de doelgroep in dienst neemt; i. uitvoerende organisatie: een organisatie die de voorziening detachering uitvoert voor de gemeente Best; j. verdiencapaciteit: een inschatting van de mate waarin de klant de werkzaamheden volgens de geldende maatstaven kan uitvoeren uitgedrukt als percentage van de normaal geachte mate van uitvoeren van die werkzaamheden; k. verordening: de re-integratieverordening van de Gemeente Best; l. wet: de Wet Werk en Bijstand. Artikel 2 Doelgroep Tot de doelgroep waarop deze beleidsregels betrekking hebben behoren de in de gemeente Best wonende personen die jonger zijn dan 65 jaar zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: 1. Uitkeringsgerechtigden: personen met een algemene bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand of een uitkering ingevolge de Ioaw of de Ioaz; 2. De personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet. Loonkostensubsidie Artikel 3 Vergoeding voor loonkosten 1. Het college kan een voorziening, in de vorm van een loonkostensubsidie, inzetten om de werkgever te stimuleren personen zoals genoemd in artikel 2 een arbeidsovereenkomst aan te bieden. 2. Het college verleent de loonkostensubsidie, als bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever die een arbeidsovereenkomst aangaat met een persoon als bedoeld in artikel 2, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 6.
Artikel 4 Hoogte van de subsidie De loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 3 bedraagt; a) maximaal € 500 per maand voor een dienstbetrekking van minimaal 36 uur per week, waarbij de totale loonkostensubsidie per klant per werkgever maximaal € 3000,- kan bedragen. b) maximaal € 400 per maand voor een dienstbetrekking van 28 tot 36 uur per week; waarbij de totale loonkostensubsidie per klant per werkgever maximaal € 2400,- kan bedragen. c) maximaal € 300 per maand voor een dienstbetrekking van 20 tot 28 uur per week; waarbij de totale loonkostensubsidie per klant per werkgever maximaal € 1800,- kan bedragen. d) maximaal € 150 per maand voor een dienstbetrekking van 12 tot 20 uur per week. waarbij de totale loonkostensubsidie per klant per werkgever maximaal € 900,- kan bedragen. Artikel 5 Duur van de subsidie 1. De duur van de loonkostensubsidie is maximaal zes maanden. Deze periode kan, indien het reintegratiebelang van de klant dit vereist, met maximaal één maal zes maanden worden verlengd. 2. De duur van de loonkostensubsidie is niet langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst. 3. De toegekende loonkostensubsidie wordt in tijdvakken van een maand betaald aan de werkgever. Artikel 6 Voorwaarden van de subsidie 1. De werkgever en de klant gaan een arbeidsovereenkomst aan met een minimale duur van zes maanden. 2. De klant voor wie loonkostensubsidie wordt aangevraagd, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep als benoemd in artikel 2. 3. In de arbeidsovereenkomst is de duur van de arbeidsovereenkomst vastgelegd en duidelijk en eenduidig vastgelegd hoeveel uur per week de klant arbeid dient te verrichten. 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien de subsidieverstrekking de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien hierdoor geen verdringing van regulier werk plaatsvindt. 5. De subsidie wordt alleen verstrekt indien het college voor aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft vastgesteld dat de loonkostensubsidie noodzakelijk is om arbeidsinschakeling van de klant in een reguliere dienstbetrekking te realiseren. Artikel 7 Verplichtingen verbonden aan de subsidie 1. De aanvraag van de loonkostensubsidie wordt schriftelijk ingediend binnen een maand na de aanvang van de arbeidsovereenkomst. 2. De aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vergezeld van een door klant en werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6. Detacheringsbanen Artikel 8 Vergoeding voor detachering 1. Het college kan een voorziening, in de vorm van een vergoeding voor detachering, inzetten om de uitvoerende organisatie te compenseren voor de kosten van detachering van een klant. 2. De vergoeding voor detachering, bedoeld in het eerste lid, heeft ten doel de klant de gelegenheid te bieden om werkervaring op te doen bij een inlenende werkgever binnen een arbeidsovereenkomst bij een uitvoerende organisatie. 3. Het college verstrekt de vergoeding voor detachering, als bedoeld in het eerste lid, aan de uitvoerende organisatie, die een arbeidsovereenkomst aangaat met een persoon uit de doelgroep bedoeld in artikel 2, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 11.
Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan de vergoeding voor detachering 1. De aanvraag voor de vergoeding voor detachering wordt schriftelijk ingediend binnen een maand na de aanvang van de arbeidsovereenkomst. 2. De aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vergezeld van een door de uitvoerende organisatie en de klant ondertekende arbeidsovereenkomst. 3. De uitvoerende organisatie verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar, per klant een schriftelijke jaaropgave, waarin opgenomen, de loonkosten en de begin- en einddatum van het dienstverband. 4. De uitvoerende organisatie verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar een goedkeurende accountantsverklaring waaruit blijkt dat de uitvoering door de uitvoerende organisatie correct is uitgevoerd. Artikel 10 Detacheringovereenkomst 1. De uitvoerende organisatie sluit een detacheringovereenkomst voor de individuele klant met een inlenende werkgever. 2. In de detacheringovereenkomst is het aantal uur per week en de termijn beschreven dat de klant arbeid voor de inlenende werkgever verricht. 3. Wanneer gebruik wordt gemaakt wordt van proefdraaien zoals genoemd in artikel 13 lid 3, wordt dit vastgelegd in de detacheringovereenkomst. 4. De uitvoerende organisatie heft een tarief, de inleenvergoeding, bij de inlenende werkgever. 5. De inlenende werkgever is verantwoordelijk voor de werkinhoudelijke begeleiding van de klant alsmede voor feitelijke leiding en het toezicht. 6. De inlenende werkgever dient bereid te zijn mee te werken aan doorstroom naar nietgesubsidieerde arbeid, zowel intern als extern. 7. Het aantal gesubsidieerde dienstverbanden bij de inlenende werkgever mag niet meer zijn dan 25% van het aantal formatieplaatsen binnen het bedrijf. 8. Bij een inlenende werkgever met minder dan vier formatieplaatsen is één gesubsidieerd dienstverband toegestaan. 9. Gedurende de detachering wordt de klant door de uitvoerende organisatie intensief begeleid teneinde de doorstroom naar regulier werk te bevorderen. 10. De uitvoerende organisatie kan, na goedkeuring door de klantmanager van de gemeente, de inlenende werkgever passende ondersteunende activiteiten zoals begeleiding op de werkplek, scholing of training aanbieden. 11. Het college kan aanvullende afspraken maken met de uitvoerende organisatie over de ondersteuning van de klant bij het verbeteren van de kwalificaties voor de arbeidsmarkt. Artikel 11 Voorwaarden van de vergoeding voor detachering 1. De uitvoerende organisatie en de klant gaan een arbeidsovereenkomst aan met een minimale duur van zes maanden. 2. In de regel biedt de uitvoerende organisatie de klant een dienstverband van 32 uur per week aan. 3. Een dienstverband minder dan 32 uur per week is mogelijk indien dit naar het oordeel van het college wegens in de persoon gelegen factoren noodzakelijk is, dan wel indien de klant met minder uren uit de uitkering kan geraken. 4. De klant, genoemd in het eerste lid, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep, als benoemd in artikel 2 en wordt door het college voorgedragen aan de uitvoerende organisatie. 5. In de arbeidsovereenkomst is de duur van het dienstverband vastgelegd en duidelijk en eenduidig vastgelegd hoeveel uur per week de klant verplicht wordt arbeid te verrichten en tegen welk loon. 6. De subsidie wordt alleen verstrekt indien de subsidieverstrekking de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien hierdoor geen verdringing van regulier werk plaatsvindt. 7. De subsidie wordt alleen verstrekt indien het college voor aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft vastgesteld dat de vergoeding voor detachering noodzakelijk is om arbeidsinschakeling van de klant in een reguliere dienstbetrekking te realiseren.
Artikel 12 Duur van de vergoeding voor detachering 1. De duur van de vergoeding voor detachering is maximaal een jaar per klant. Deze periode kan, indien het re-integratiebelang van de klant dit vereist, met maximaal twee maal één jaar per klant verlengd worden. 2. De duur van de vergoeding wordt niet verlengd als verlenging naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de versterking van het arbeidsmarktperspectief van de betrokken klant. 3. Indien de klant verhuist naar een andere gemeente, zal het college zich inspannen om de subsidieverplichting over te dragen aan de betreffende gemeente. De subsidieverplichting wordt na ten hoogste drie maanden gerekend vanaf de datum van inschrijving in de bevolkingsadministratie van de andere gemeente beëindigd. Is de afstand wonen-werken dusdanig dat betrokkene niet in staat is de werkzaamheden te blijven verrichten, dan wordt de subsidieverplichting onmiddellijk beëindigd. 4. De uitvoerende organisatie dient de aanvraag voor verlenging van de vergoeding van detachering, minimaal 2 maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst met de klant in bij het college. 5. De uitvoerende organisatie geeft bij de aanvraag, als bedoeld in het vierde lid, gemotiveerd aan waarom de verlenging van detachering voor deze klant noodzakelijk is als middel voor arbeidsinschakeling in een reguliere dienstbetrekking. 6. Het college beoordeelt of verlenging van de vergoeding voor detachering noodzakelijk is en kent in die gevallen een verlenging toe. 7. De vergoeding voor de detachering wordt niet langer verstrekt dan de duur van de arbeidsovereenkomst met de klant. 8. De vergoeding voor detachering wordt in tijdvakken van een maand betaald aan de uitvoerende organisatie. Artikel 13 Vaststellen verdiencapaciteit 1. Voorafgaand aan het sluiten van een detacheringsovereenkomst wordt de verdiencapaciteit van de klant vastgesteld. 2. Op basis van een integrale intake vindt een voorlopige vaststelling van de verdiencapaciteit plaats. 3. De definitieve vaststelling kan zonodig plaatsvinden nadat de klant een week heeft proefgedraaid bij de potentiële inlenende werkgever. Dit proefdraaien, vindt plaats met behoud van uitkering. 4. Indien verlenging van het dienstverband aan de orde is, vindt opnieuw een beoordeling plaats van de verdiencapaciteit. Deze kan direct definitief worden vastgesteld. Artikel 14 Hoogte inleenvergoeding 1. Het college stelt de inleenvergoeding steeds voor een jaar vast op basis van de verdiencapaciteit van de klant. 2. Indien een detacheringsovereenkomst voor een kortere periode wordt gesloten, stelt het college de inleenvergoeding voor de duur van de detacheringsovereenkomst vast. 3. De inleenvergoeding wordt uitgedrukt als percentage van de bruto loonkosten. 4. De minimale inleenvergoeding bedraagt 25% van de bruto loonkosten, tenzij bij het bepalen van de verdiencapaciteit blijkt dat dit percentage niet reëel is. 5. Het percentage van de bruto loonkosten dat de inlenende werkgever als vergoeding betaalt is gelijk aan het percentage verdiencapaciteit van de klant. Artikel 15 Hoogte van de vergoeding voor detachering 1. Het college betaalt de uitvoerende organisatie een vergoeding voor de detachering. 2. De vergoeding van de detachering, als benoemd in het eerste lid, is het loon plus de verplichte werkgeverslasten minus de inleenvergoeding. 3. Kosten anders dan de kosten genoemd in lid 2, worden apart in rekening gebracht.
Opstapbanen Artikel 16 Vergoeding voor de opstapbaan 1. Het college kan een voorziening, in de vorm van een vergoeding voor de opstapbaan, inzetten om de werkgever te compenseren voor de loonkosten van een klant. 2. De vergoeding voor de opstapbaan, bedoeld in het eerste lid, heeft ten doel de klant de gelegenheid te bieden om werkervaring op te doen bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst. 3. Het college verstrekt de vergoeding voor de opstapbaan, als bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever, die een arbeidsovereenkomst aangaat met een persoon uit de doelgroep bedoeld in artikel 2, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 19. Artikel 17 Verplichtingen verbonden aan de vergoeding voor de opstapbaan 1. De aanvraag voor de vergoeding voor de opstapbaan wordt schriftelijk ingediend binnen een maand na de aanvang van de arbeidsovereenkomst. 2. De aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vergezeld van een door de werkgever en de klant ondertekende arbeidsovereenkomst. 3. De werkgever verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar, per klant een schriftelijke jaaropgave, waarin opgenomen, de loonkosten en de begin- en einddatum van het dienstverband. 4. De werkgever verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar een goedkeurende accountantsverklaring waaruit blijkt dat de uitvoering door de werkgever correct is uitgevoerd. Artikel 18 Arbeidsovereenkomst 1. De werkgever sluit een arbeidsovereenkomst met de klant. 2. In de arbeidsovereenkomst is het aantal uur per week en de termijn beschreven dat de klant arbeid verricht. 3. Wanneer gebruik wordt gemaakt wordt van proefdraaien zoals genoemd in artikel 21 lid 3, wordt dit vastgelegd in de arbeidsovereenkomst. 4. De werkgever is verantwoordelijk voor de werkinhoudelijke begeleiding van de klant alsmede voor feitelijke leiding en het toezicht. 5. De werkgever dient bereid te zijn mee te werken aan doorstroom naar niet-gesubsidieerde arbeid, zowel intern als extern. 6. De werkgever kan, na goedkeuring door de klantmanager van de gemeente, ondersteunende activiteiten zoals begeleiding op de werkplek, scholing of training aanbieden. 7. Het college kan aanvullende afspraken maken met de werkgever over de ondersteuning van de klant bij het verbeteren van de kwalificaties voor de arbeidsmarkt. Artikel 19 Voorwaarden van de vergoeding voor de opstapbaan 1. De werkgever en de klant gaan een arbeidsovereenkomst aan met een minimale duur van zes maanden. 2. In de regel biedt de werkgever de klant een dienstverband van 32 uur per week aan. 3. Een dienstverband minder dan 32 uur per week is mogelijk indien dit naar het oordeel van het college wegens in de persoon gelegen factoren noodzakelijk is, dan wel indien de klant met minder uren uit de uitkering kan geraken. 4. De klant, genoemd in het eerste lid, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep, als benoemd in artikel 2 en wordt door het college voorgedragen aan de werkgever. 5. In de arbeidsovereenkomst is de duur van het dienstverband vastgelegd en duidelijk en eenduidig vastgelegd hoeveel uur per week de klant verplicht wordt arbeid te verrichten en tegen welk loon. 6. De subsidie wordt alleen verstrekt indien de subsidieverstrekking de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien hierdoor geen verdringing van regulier werk plaatsvindt.
7. De subsidie wordt alleen verstrekt indien het college voor aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft vastgesteld dat de vergoeding voor de opstapbaan noodzakelijk is om arbeidsinschakeling van de klant in een reguliere dienstbetrekking te realiseren. Artikel 20 Duur van de vergoeding voor de opstapbaan 1. De duur van de vergoeding voor de opstapbaan is maximaal een jaar per klant. Deze periode kan, indien het re-integratiebelang van de klant dit vereist, met maximaal twee maal één jaar per klant verlengd worden. 2. De duur van de vergoeding wordt niet verlengd als verlenging naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de versterking van het arbeidsmarktperspectief van de betrokken klant. 3. Indien de klant verhuist naar een andere gemeente, zal het college zich inspannen om de subsidieverplichting over te dragen aan de betreffende gemeente. De subsidieverplichting wordt na ten hoogste drie maanden gerekend vanaf de datum van inschrijving in de bevolkingsadministratie van de andere gemeente beëindigd. Is de afstand wonen-werken dusdanig dat betrokkene niet in staat is de werkzaamheden te blijven verrichten, dan wordt de subsidieverplichting onmiddellijk beëindigd. 4. De werkgever dient de aanvraag voor verlenging van de vergoeding van de opstapbaan, minimaal 2 maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst met de klant in bij het college. 5. De werkgever geeft bij de aanvraag, als bedoeld in het vierde lid, gemotiveerd aan waarom de verlenging van de opstapbaan voor deze klant noodzakelijk is als middel voor arbeidsinschakeling in een reguliere dienstbetrekking. 6. Het college beoordeelt of verlenging van de vergoeding voor de opstapbaan noodzakelijk is en kent in die gevallen een verlenging toe. 7. De vergoeding voor de opstapbaan wordt niet langer verstrekt dan de duur van de arbeidsovereenkomst met de klant. 8. De vergoeding voor de opstapbaan wordt in tijdvakken van een maand betaald aan de werkgever. Artikel 21 Vaststellen verdiencapaciteit 1. Voorafgaand aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst wordt de verdiencapaciteit van de klant vastgesteld. 2. Op basis van een integrale intake vindt een voorlopige vaststelling van de verdiencapaciteit plaats. 3. De definitieve vaststelling kan zonodig plaatsvinden nadat de klant een week heeft proefgedraaid bij de werkgever. Dit proefdraaien, vindt plaats met behoud van uitkering. 4. Indien verlenging van het dienstverband aan de orde is, vindt opnieuw een beoordeling plaats van de verdiencapaciteit. Deze kan direct definitief worden vastgesteld. Artikel 22 Hoogte verdiencapaciteit 1. Het college stelt de verdiencapaciteit steeds voor een jaar vast.. 2. Indien een arbeidsovereenkomst voor een kortere periode wordt gesloten, stelt het college de verdiencapaciteit voor de duur van de arbeidsovereenkomst vast. 3. De verdiencapaciteit wordt uitgedrukt als percentage van de bruto loonkosten. 4. De minimale verdiencapaciteit bedraagt 25% van de bruto loonkosten, tenzij bij het bepalen hiervan blijkt dat dit percentage niet reëel is. Artikel 23 Hoogte van de vergoeding voor de opstapbaan 1. Het college betaalt de werkgever een vergoeding voor de opstapbaan. 2. De vergoeding van de opstapbaan, als benoemd in het eerste lid, is het loon plus de verplichte werkgeverslasten minus de verdiencapaciteit. 3. Kosten anders dan de kosten genoemd in lid 2, worden apart in rekening gebracht.
Re-integratievergoedingen voormalige ID- en WIW-banen Artikel 24 Re-integratievergoeding voormalige ID-ers 1. Het college kan een re-integratievergoeding ten behoeve van een klant verlenen aan die werkgever die op 31 december 2003 een loonkostensubsidie ontving voor deze klant op grond van Het Besluit inen doorstroombanen. 2. De re-integratievergoeding als genoemd in het eerste lid wordt stopgezet op het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de klant eindigt. 3. De hoogte van de onder het eerste lid genoemde re-integratievergoeding is gelijk aan het brutoloon tot maximaal 130% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% in de eerste vijf jaar van het dienstverband en tot maximaal 150% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% na het vijfde jaar van het dienstverband. 4. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, die voor de toepassing van dit artikel 36 uur per week bedraagt. 5. De re-integratievergoeding wordt geweigerd voor zover: a) het brutoloon dat een klant gedurende de eerste vijf jaar van het dienstverband ontvangt meer bedraagt dan 130% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. b) het brutoloon dat een klant na het vijfde jaar van het dienstverband ontvangt meer bedraagt dan 150 % van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. c) de arbeidsduur van het dienstverband met de klant na 1 januari 2007 is uitgebreid ten opzichte van de arbeidsduur van voor 1 januari 2007. 6. De werkgever verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 maart van het daaropvolgende kalenderjaar, per klant een schriftelijke jaaropgave, waarin opgenomen een specificatie van het aantal gewerkte uren, de loonkosten en de begin en einddatum van het dienstverband te zien zijn. 7. De werkgever levert tevens aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 maart van het daaropvolgende kalenderjaar, het door het college verstrekte declaratieformulier, voorzien van de gevraagde bewijsstukken, in bij het college. Dit declaratieformulier dient vergezeld te zijn van een accountantsverklaring. Artikel 25 Voorwaarden van de re-integratievergoeding voormalige ID-ers 1. De klant, genoemd in het eerste lid van artikel 24, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep, als benoemd in artikel 2. 2. In de arbeidsovereenkomst is de duur van de arbeidsovereenkomst vastgelegd en duidelijk en eenduidig vastgelegd hoeveel uur de klant verplicht wordt arbeid te verrichten en tegen welk loon. 3. De re-integratievergoeding wordt alleen verstrekt indien de verstrekking de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien hierdoor geen verdringing van regulier werk plaatsvindt. Artikel 26 Re-integratievergoeding voormalige WIW-ers 1. Het college kan een re-integratievergoeding ten behoeve van een klant verstrekken aan die werkgever die op 31 december 2003 reeds een loonkostensubsidie ontving voor deze klant op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden. 2. De re-integratievergoeding als genoemd in het eerste lid wordt stopgezet op het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de klant eindigt. 3. De hoogte van de onder het eerste lid genoemde re-integratievergoeding is gelijk aan het brutoloon tot maximaal 130% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% in de eerste vijf jaar van het dienstverband en tot maximaal 150% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% na het vijfde jaar van het dienstverband. 4. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, die voor de toepassing van dit artikel 36 uur per week bedraagt.
5. De re-integratievergoeding wordt geweigerd voor zover: a) het brutoloon dat een klant gedurende de eerste vijf jaar van het dienstverband ontvangt meer bedraagt dan 130% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. b) het brutoloon dat een klant na het vijfde jaar van het dienstverband ontvangt meer bedraagt dan 150 % van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. c) de arbeidsduur van het dienstverband met de klant na 1 januari 2007 is uitgebreid ten opzichte van de arbeidsduur van voor 1 januari 2007. 6. De werkgever verstrekt aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 maart van het daaropvolgende kalenderjaar, per klant een schriftelijke jaaropgave, waarin een specificatie van het aantal uren, de loonkosten en de begin- en einddatum van het dienstverband te zien zijn. 7. De werkgever levert tevens aan het einde van het kalenderjaar, uiterlijk voor 1 maart van het daaropvolgende kalenderjaar, het door het college verstrekte declaratieformulier, voorzien van de gevraagde bewijsstukken, in bij het college. Dit declaratieformulier dient vergezeld te zijn van een accountantsverklaring. Artikel 27 Voorwaarden van de re-integratievergoeding voormalige WIW-ers 1. De klant, genoemd in het eerste lid van artikel 26, behoort in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot de doelgroep, als benoemd in artikel 2. 2. In de arbeidsovereenkomst is de duur van de arbeidsovereenkomst vastgelegd en duidelijk en eenduidig vastgelegd hoeveel uur de klant verplicht wordt arbeid te verrichten en tegen welk loon. 3. De re-integratievergoeding wordt alleen verstrekt indien de verstrekking de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien hierdoor geen verdringing van regulier werk plaatsvindt. Artikel 28 Wijze van betaling Het college verstrekt op de vergoeding zoals genoemd in artikel 24 en de vergoeding zoals genoemd in artikel 26 jaarlijks een voorschot. Artikel 29 Terugvordering 1. Het college kan de vergoeding, benoemd in artikel 24 terugvorderen, verrekenen of weigeren indien het college constateert dat aan de voorwaarden als genoemd in artikel 25 niet voldaan wordt. 2. Het college kan de vergoeding, benoemd in artikel 26 terugvorderen, verrekenen of weigeren indien het college constateert dat aan de voorwaarden als genoemd in artikel 27 niet voldaan wordt. Artikel 30 Onvoorziene gevallen In gevallen, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 31 Citeertitel en inwerkingtreding 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels gesubsidieerde arbeid en reintegratievergoedingen gemeente Best. 2. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 in werking. 3. Voor zover dit voor belanghebbenden nadelige gevolgen heeft, wordt met betrekking tot besluiten die genomen zijn voor de vaststelling van deze beleidsregels afgezien van inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 2 Doelgroep De Re-integratieverordening sluit anderen dan uitkeringsgerechtigden uit van de voorziening van loonkostensubsidie en vergoeding voor detachering. Artikel 2 beperkt de doelgroep daarom tot uitkeringsgerechtigden. Mensen met een Anw-uitkering of mensen aan wie het UWV een uitkering verstrekt zonder dat deze wordt aangevuld met een WWB-uitkering, alsmede nuggers behoren daarom niet tot de doelgroep van de voorzieningen zoals genoemd in deze beleidsregels. Tot de doelgroep behoren wel de personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet. Hieronder vallen de personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot de andere doelgroep behoren. Concreet gaat het hier om personen die een dienstverband hebben, dat geheel of gedeeltelijk uit het re-integratiebudget wordt gefinancierd, dus personen met een voormalige Wiw- of ID-baan. De artikelen 24 tot en met 29 richten zich specifiek op deze doelgroep. Artikel 3 Vergoeding voor loonkosten De werkgever kan een loonkostensubsidie ontvangen bij het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde. De loonkostensubsidie is een prikkel om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken een uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Uitkeringsgerechtigden kunnen een langere afstand tot de arbeidsmarkt hebben en werkgevers zijn daardoor soms wat terughoudend deze personen in dienst te nemen. Een arbeidsovereenkomst kan tot resultaat hebben dat een uitkeringsgerechtigde uit de uitkering stroomt. Binnen deze arbeidsovereenkomst heeft de uitkeringsgerechtigde de gelegenheid om werkervaring op te doen en de mogelijkheid om zijn kwalificaties voor de arbeidsmarkt te verbeteren. Omdat de uitkeringsgerechtigden een grotere afstand tot de arbeidsmarkt kunnen hebben, zullen zij naar verwachting een langere inwerkperiode nodig hebben en in het begin een lagere productiviteit hebben. De loonkostensubsidie kan de werkgever compenseren voor deze extra kosten. De doelgroep is conform de Re-integratieverordening beperkt tot uitkeringsgerechtigden. Op grond van de EU-regelgeving worden loonkostensubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als verboden staatssteun. Dit is niet het geval als sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Onderhavige subsidieregelingen zijn dusdanig vormgegeven dat sprake is van een dergelijke generieke regeling. Van verboden staatssteun is daarom geen sprake. Artikel 4 Hoogte van de subsidie In dit artikel is de hoogte van de loonkostensubsidie vastgelegd. Er is gekozen om een forfaitair bedrag vast te stellen omdat dit duidelijk is. Daarnaast vereist een forfaitair bedrag geen extra berekeningen in de uitvoering die afhankelijk zijn van variabelen als hoogte van de uitkering of loon. De uitvoering van de regeling kan hierdoor eenvoudig blijven. Artikel 5 Duur van de subsidie Op het moment dat de arbeidsovereenkomst met de werknemer binnen zes maanden verbroken wordt zal de loonkostensubsidie worden stopgezet. De loonkostensubsidie wordt naar rato van het aantal gewerkte maanden toegekend. Om de uitvoering van het besluit eenvoudig te houden, wordt de loonkostensubsidie per maand verstrekt. De totale loonkostensubsidie zal altijd een veelvoud zijn een geheel getal. De loonkostensubsidie kan niet eerder stopgezet worden dan de eerste dag nadat de periode van een hele maand verstreken is.
Bijvoorbeeld indien een arbeidsovereenkomst halverwege een periode van een maand verbroken wordt, zal de subsidie niet eerder stopgezet worden dan na afloop van deze maand. Niet elke arbeidsovereenkomst vangt aan op de eerste dag van de kalendermaand, om te voorkomen dat door de systematiek te veel subsidie wordt verstrekt, is er een maximum subsidiebedrag per klant vastgelegd. Dit maximum komt overeen met zes maal het loonkostensubsidiebedrag per maand in geval de subsidie na zes maanden niet wordt verlengd. Artikel 6 Voorwaarden van de subsidie Aan de loonkostensubsidie zijn de verschillende voorwaarden verbonden. Ten eerste dient de duur van de arbeidsovereenkomst minimaal 6 maanden te zijn. In de arbeidsovereenkomst dient duidelijk te zijn vastgelegd hoeveel uren de uitkeringsgerechtigde voor de werkgever gaat werken. Uiteraard dient ook de duur van de arbeidsovereenkomst duidelijk te zijn vastgelegd. De klant dient in de periode direct voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsovereenkomst te behoren tot de doelgroep. De gemeente dient zich ervan te vergewissen dat de plaatsing niet leidt tot verdringing van reguliere banen of tot concurrentievervalsing. Het college kan daartoe aan de werkgever verzoeken een verklaring van het betrokken medezeggenschapsorgaan te overleggen waaruit blijkt dat dit orgaan akkoord gaat met de plaatsing. Tevens kan het college bij de Centrale organisatie werk en inkomen nagaan of recentelijk ontslagen hebben plaatsgevonden. Of er sprake is van concurrentievervalsing is moeilijker vast te stellen. Een indicatie hiervoor kan het aandeel gesubsidieerde arbeidskrachten in het totale personeelsbestand van een organisatie zijn. Indien daar aanleiding toe is zal het college hiertoe nader onderzoek moeten (laten) verrichten. Artikel 7 Verplichtingen verbonden aan de subsidie Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 8 Vergoeding voor detachering In dit artikel is opgenomen dat het college een vergoeding voor de detachering kan verstrekken aan de uitvoerende organisatie voor de loonkosten van de klant die deelneemt aan de voorziening. Doel van de voorziening detachering is om uitkeringsgerechtigden de gelegenheid te bieden om werkervaring op te doen en zo de kans op uitstroom naar reguliere arbeid te vergroten. De uitvoerende organisatie streeft ernaar klanten bij die inlenende werkgevers te plaatsen waar de kans op reguliere arbeid groot is. Door gebruik te maken van een detacheringconstructie loopt de inlenende werkgever weinig risico en kan deze daarnaast gebruik maken van de begeleiding en ondersteuning van de uitvoerende organisatie die de klant in dienst heeft. De uitvoerende organisatie ontvangt hiervoor een vergoeding. De uitvoerende organisatie ontvangt de vergoeding indien hij een arbeidsovereenkomst aangaat met een persoon die voldoet aan de doelgroepomschrijving zoals genoemd in artikel 2 en indien voldaan is aan de voorwaarden als genoemd in artikel 11. Het college wijst de organisatie aan die als uitvoerende organisatie optreedt in een detacheringovereenkomst. Artikel 9 verplichtingen verbonden aan de vergoeding voor detachering Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 10 Detacheringsovereenkomst In dit artikel zijn de eisen voor een detacheringovereenkomst vastgelegd. De uitvoerende organisatie sluit een detacheringovereenkomst met een inlenende organisatie. De detacheringovereenkomst heeft ten doel de verplichtingen van klant ten opzichte van de inlenende werkgever vast te leggen, ook de verplichtingen tussen de uitvoerende organisatie en de inlenende organisatie zijn hierin vastgelegd. In de detacheringovereenkomst is omschreven wat de klant bij de inlenende werkgever gaat doen en voor hoeveel uur. Ook de duur van de overeenkomst is vastgelegd.
De uitvoerende organisatie vraagt de inlenende werkgever een vergoeding te verstrekken voor de arbeid die de klant verricht. Dit is de inleenvergoeding. Voor wat betreft de verhouding van deze subsidie tot EU-regelgeving wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3. Artikel 11 Voorwaarden voor de vergoeding voor detachering Uitgangspunt is dat de klant uit de uitkering is. De minimale omvang van het dienstverband is derhalve afgestemd op het aantal uren dat nodig is om uitstroom uit de uitkering te realiseren. Standaard is een dienstverband van 32 uur per week. Minder uren is mogelijk indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan wel indien de klant met minder uren uit de uitkering kan geraken. Meer uren kán als dat nodig is om uit de uitkering te komen. Artikel 12 Duur van de vergoeding voor detachering In dit artikel is de duur van de vergoeding opgenomen. De duur van de vergoeding is maximaal een jaar per klant. De ervaring leert dat niet iedereen de capaciteiten heeft om binnen een jaar door te groeien naar regulier werk. Voor deze personen staat de mogelijkheid open om het contract te verlengen. Dit kán hetzelfde werk bij dezelfde werkgever zijn, maar dat hoeft niet. Rekening houdend met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd mogen tezamen maximaal 36 maanden duren) is daarna nog één maal verlenging van het tijdelijk dienstverband mogelijk. De elkaar opvolgende contracten mogen bij elkaar maximaal een periode van 36 maanden bestrijken (perioden tussen de contracten van minder dan drie maanden tellen ook mee!) en in die periode mogen maximaal drie tijdelijke contracten worden aangegaan. Soms volstaat een dienstverband dat korter is dan een jaar. Dit is mogelijk mits het dienstverband een minimum duur van zes maanden heeft. Als iemand verhuist naar een andere gemeente zal het college die gemeente verzoeken de subsidieverplichting over te nemen c.q. een ander dienstverband of re-integratietraject aan te bieden. De subsidieverplichting wordt beëindigd zodra dit geregeld is of in ieder geval na drie maanden gerekend vanaf de datum dat de betrokken werknemer formeel is ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de andere gemeente. De uitvoerende organisatie dient de aanvraag voor verlenging minimaal twee maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst bij het college in. Een verlenging wordt toegekend op het moment dat verlenging volgens het college noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling van de klant naar een reguliere arbeidsovereenkomst. Het college beoordeelt dit op basis van de motivatie van de uitvoerende organisatie. De vergoeding wordt stopgezet op het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen de klant en de uitvoerende organisatie afloopt dan wel wordt beëindigd. De vergoeding wordt in tijdvakken van een maand toegekend aan de uitvoerende organisatie door het college. Om de uitvoering van het besluit eenvoudig te houden is besloten de vergoeding per maand te verstrekken. De totale vergoeding zal altijd een veelvoud zijn een geheel getal. De vergoeding kan niet eerder stopgezet worden dan de eerste dag nadat de periode van een hele maand verstreken is. Bijvoorbeeld indien een arbeidsovereenkomst halverwege de kalendermaand verbroken wordt, zal de vergoeding niet eerder stopgezet worden dan na afloop van deze maand. Artikel 13 Vaststellen verdiencapaciteit In verband met het vaststellen van de inleenvergoeding zal de verdiencapaciteit van de klant worden bepaald. De verdiencapaciteit geeft op een schaal van 0 tot 100 aan in hoeverre iemand volgens de geldende normen en maatstaven werkt. Naarmate iemand meer werkervaring heeft opgedaan zal normaliter de verdiencapaciteit toenemen. De wijze waarop de verdiencapaciteit wordt vastgesteld is onderwerp van de afspraken die de klantmanager met de uitvoerder maakt.
Bij nieuwe dienstverbanden kan de vaststelling van de verdiencapaciteit in twee stappen plaatsvinden. De definitieve vaststelling vindt dan plaats nadat de klant een week (met behoud van uitkering) bij de inlener heeft proefgedraaid. Bij een verlenging is dat niet nodig en kan de verdiencapaciteit altijd in één keer worden bepaald. Artikel 14 Hoogte inleenvergoeding De hoogte van de inleenvergoeding staat steeds voor een jaar vast. Bij een verlenging van de detacheringsovereenkomst en bij het aangaan van een nieuwe detacheringsovereenkomst worden de verdiencapaciteit en de inleenvergoeding opnieuw vastgesteld. Omdat het mogelijk is binnen zekere grenzen maatwerk te leveren kan het voorkomen dat een detacheringsovereenkomst korter dan een jaar duurt. In dat geval geldt dat de inleenvergoeding voor die periode wordt vastgesteld. Uitgangspunt is dat een werkgever altijd een bijdrage betaalt. De minimale bijdrage bedraagt 25% van de bruto loonkosten. Deze minimale bijdrage geldt ook in het geval dat de verdiencapaciteit minder is dan 25%. De relatie tussen inleenvergoeding en verdiencapaciteit is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Uitgangspunt is dat de verdiencapaciteit aangeeft in hoeverre iemand productief is. De werkgever betaalt in feite voor dat deel loon. Stijgt de verdiencapaciteit dan stijgt de inleenvergoeding mee met eenzelfde percentage. Een verdiencapaciteit van 40% betekent een inleenvergoeding van 40% van de bruto-loonkosten. Een verdiencapaciteit van 60% betekent een inleenvergoeding van 60% van de bruto-loonkosten enz. Artikel 15 Hoogte van de vergoeding voor detachering Het college betaalt een vergoeding voor detachering aan de uitvoerende organisatie. De vergoeding is een bedrag ter hoogte van de kosten van het loon voor de klant plus de bijbehorende verplichte werkgeverslasten. De werkgeverslasten zijn de verplichtingen op basis van de Wet op loonbelasting en de premies werknemersverzekeringen en de werkgeverslasten voor de zorgverzekeringswet die de werkgever over de loonkosten van de klant dient te betalen. De uitvoerende organisatie heft een inleenvergoeding, deze inleenvergoeding zal volledig verrekend worden in de vergoeding voor detachering. In deze beleidsregels is alleen de vergoeding voor de loonkosten van de klant opgenomen. De voorziening detachering gaat meestal samen met de trajectbegeleiding, plaatsing en een intake. De kosten voor deze aanvullingen zijn niet in de beleidsregels opgenomen, maar worden afzonderlijk ingekocht en in rekening gebracht. Artikel 16 Vergoeding voor de opstapbaan In dit artikel is opgenomen dat het college een vergoeding voor de opstapbaan kan verstrekken aan de werkgever voor de loonkosten van de klant die deelneemt aan de voorziening. Doel van de voorziening is om uitkeringsgerechtigden de gelegenheid te bieden om werkervaring op te doen en zo de kans op uitstroom naar reguliere arbeid te vergroten. De werkgever plaats de klant (anders dan in geval van detachering) binnen zijn eigen organisatie. Voor wat betreft de verhouding van deze subsidie tot EU-regelgeving wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3. Artikel 17 Verplichtingen verbonden aan de vergoeding voor de opstapbaan Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 18 Arbeidsovereenkomst Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 19 Voorwaarden van de vergoeding voor de opstapbaan Voor wat betreft de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 11. Artikel 20 Duur van de vergoeding voor de opstapbaan Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12, waarbij voor “uitvoerende organisatie” wordt gelezen “werkgever”. Artikel 21 Vaststellen verdiencapaciteit Voor wat betreft de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13. Artikel 22 Hoogte verdiencapaciteit De hoogte van de verdiencapaciteit staat steeds voor een jaar vast. Bij een verlenging van de arbeidsovereenkomst en bij het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt de verdiencapaciteit opnieuw vastgesteld. Uitgangspunt is dat een werkgever altijd een bijdrage betaalt. De minimale bijdrage bedraagt 25% van de bruto loonkosten. Deze minimale bijdrage geldt ook in het geval dat de verdiencapaciteit minder is dan 25%. De relatie tussen vergoeding voor de opstapbaan en verdiencapaciteit is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Uitgangspunt is dat de verdiencapaciteit aangeeft in hoeverre iemand productief is. De werkgever betaalt in feite voor dat deel loon. Stijgt de verdiencapaciteit dan daalt de vergoeding voor de opstapbaan. Een verdiencapaciteit van 40% betekent een vergoeding van 60% van de bruto-loonkosten. Een verdiencapaciteit van 60% betekent een vergoeding van 40% van de bruto-loonkosten enz. Artikel 23 Hoogte van de vergoeding voor de opstapbaan Het college betaalt een vergoeding voor de opstapbaan aan de werkgever. De vergoeding is een bedrag ter hoogte van de kosten van het loon voor de klant plus de bijbehorende verplichte werkgeverslasten minus de verdiencapaciteit. De werkgeverslasten zijn de verplichtingen op basis van de Wet op loonbelasting en de premies werknemersverzekeringen en de werkgeverslasten voor de zorgverzekeringswet die de werkgever over de loonkosten van de klant dient te betalen. In deze beleidsregels is alleen de vergoeding voor de loonkosten van de klant opgenomen. De voorziening opstapbaan gaat meestal samen met de trajectbegeleiding, plaatsing en een intake. De kosten voor deze aanvullingen zijn niet in de beleidsregels opgenomen, maar worden afzonderlijk ingekocht en in rekening gebracht. Artikel 24 Re-integratievergoeding voormalige ID-ers De gemeenteraad heeft besloten gesubsidieerde arbeid op grond van het Besluit in- en doorstroombanen en de Wet Inschakeling Werkzoekenden af te bouwen (raadsbesluit 13 juli 2004). Dit artikel regelt het verstrekken van een re-integratievergoeding aan werkgevers die tot 31 december 2003 een subsidie ontvingen op basis van het tot die datum geldende Besluit in- en doorstroombanen. De vergoeding wordt verstrekt aan de werkgevers, maar is wel gekoppeld aan individuele klanten die niet uitwisselbaar zijn. Op het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen de bovengenoemde werkgever en klant eindigt, stopt ook de verstrekking van de re-integratievergoeding. Nieuwe vergoedingen worden indachtig het raadsbesluit van 13 juli 2004 niet meer verleend. In dit artikel is de hoogte van het loon beschreven en de hoogte van de daaraan gekoppelde reintegratievergoeding aan de werkgever. Bij de vaststelling van de totale loonkosten wordt uitgegaan van het bruto jaarsalaris van de klant, vermeerderd met de vakantietoeslag. Daarnaast is in dit artikel opgenomen dat in bepaalde situaties de subsidie kan worden uitgesloten. De voorwaarden van de oude regeling zijn grotendeels overgenomen. Bij de beoordeling of de grens van 130% of 150% van het minimumloon niet overschreden wordt, wordt een onregelmatigheidstoeslag niet meegerekend.
Omdat de werkgever meer dan 130% respectievelijk meer dan 150% van het Wettelijk minimumloon kan betalen, is de hoogte van de re-integratievergoeding niet gekoppeld aan een percentage van de bruto-loonkosten, maar een percentage van het Wettelijk Minimumloon. Betaalt de werkgever meer dan het Wettelijk Minimumloon, dan komen die meerkosten voor rekening van de werkgever. Artikel 25 Voorwaarden van de re-integratievergoeding voormalige ID-ers Voor wat betreft de voorwaarde genoemd in artikel 25 lid 3 wordt verwezen naar hetgeen hierover is vermeld bij artikel 6. De overige leden behoeven geen toelichting. Artikel 26 Re-integratievergoeding voormalige WIW-ers Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 24, waarbij voor “Besluit in- en doorstroombanen” wordt gelezen “Wet Inschakeling Werkzoekenden”. Artikel 27 Voorwaarden van de re-integratievergoeding voormalige WIW-ers Voor wat betreft de voorwaarde genoemd in artikel 27 lid 3 wordt verwezen naar hetgeen hierover is vermeld bij artikel 6. De overige leden behoeven geen toelichting. Artikel 28 Wijze van betaling Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 29 Terugvordering Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 30 Onvoorziene gevallen Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 31 Citeertitel en inwerkingtreding. Dit artikel behoeft geen toelichting.