Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning Bloemendaal 2012-2015
‘Vasthouden als het moet, loslaten als het kan’
Corsa 2010033860 – versie 13 september 2011
2
Inhoud
1. Algemeen
pag.
7
2. Kwaliteit en keuzevrijheid
pag.
13
3. Ontwikkelingen
pag.
17
pag.
25
pag.
33
pag.
74
a. b. c.
4.
5.
6.
Algemeen De Kanteling Bestuursakkoord (Bestuursafspraken) 2012-2015
Volksgezondheid
Programma maatschappelijke ondersteuning a. Programmalijn 1: Leefbaar en Betrokken b. Programmalijn 2: Opvoeden en opgroeien c. Programmalijn 3: Bloemendalers met een beperking d. Programmalijn 4: Kwetsbare Bloemendalers
Overzicht activiteiten 2012-2015 en inzet middelen
3
4
Hoofdstuk 1 Dit hoofdstuk bevat een inleiding en een korte toelichting op de Wet maatschappelijke ondersteuning. Voorts wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de relatie met drie andere beleidsnota’s (1. Ouderen, 2. Vrijwilligers en Mantelzorgers en 3. lokaal gezondheidsbeleid), alsmede de drie ‘routes’ waarlangs het voorliggende plan tot stand is gekomen. Hoofdstuk 2 In dit hoofdstuk wordt ingegaan op twee verplichte onderdelen binnen het Wmo-beleid: 1. kwaliteitsbeleid 2. keuzevrijheid Hoofdstuk 3 In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op twee voor het in de komende jaren te voeren Wmo-beleid belangrijke ontwikkelingen: 1. De Kanteling 2. Het bestuursakkoord c.q. de daarmee verband houdende decentralisaties Hoofdstuk 4 Gelet op de relatie met (de wet) maatschappelijke ondersteuning is in dit hoofdstuk de in 2009 vastgestelde nota ‘Natuurlijk gezond, actieprogramma gezondheidsbeleid Bloemendaal 2010-2013’ geactualiseerd. Hoofdstuk 5 In dit hoofdstuk is het Wmo-beleid uitgewerkt in vier programmalijnen: 1. Leefbaar en Betrokken 2. Opvoeden en opgroeien 3. Bloemendalers met een beperking 4. Kwetsbare Bloemendalers Hoofdstuk 6 Al het voorgaande mondt in dit hoofdstuk uit in actiepunten/activiteiten. Hierin is de volgende Indeling aangehouden: 1. ‘bestaande’ actiepunten/activiteiten: overgenomen uit het Wmo-plan 2008-2011 2. nieuwe actiepunten/activiteiten, op basis van rijksbeleid, nieuwe ontwikkelingen c.q. door inwoners/instellingen ingebrachte nieuwe ideeën Samenvattingen Elk(e) beschreven (deel van een) programmalijn is afgesloten met een samenvatting waarin – analoog aan de begroting – kort is aangegeven: wat willen we bereiken? wanneer zijn we tevreden? wat doen we ervoor? Hoe gaan we het volgen/bewaken? De tijdsplanning.
5
6
Hoofdstuk 1. Algemeen 1. Inleiding De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is sinds 1 januari 2007 van kracht. In deze wet is een aantal oude wetten en regelingen op het gebied van zorg, welzijn en wonen gebundeld. Daarnaast zijn de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ en enkele subsidieregelingen vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) overgeheveld naar de Wmo en daarmee de verantwoordelijkheid van de gemeente(n) geworden. De Wmo is een participatiewet, geen zorgwet. De essentie is dat iedere burger moet kunnen meedoen aan de samenleving. Dat loopt uiteen van het hebben van werk, je inzetten voor een ander, je buurt of wijk, tot het lid zijn van een sportvereniging en deelname aan cultuur. De Wmo neemt daarbij de eigen kracht en zelfredzaamheid van burgers als uitgangspunt. Burgers geven zelf invulling aan hun deelname aan de samenleving, zij maken daarin eigen keuzes. Tegelijkertijd redt niemand dat in zijn eentje. De eigen keuzes en mogelijkheden van mensen worden mede bepaald door de sociale verbanden waar mensen deel van uitmaken. Mensen met psychische, lichamelijke, verstandelijke of andere beperkingen hebben bovendien meer gerichte vormen van maatschappelijke ondersteuning nodig, ter compensatie van de belemmeringen die zij ondervinden. 2. Maatschappelijke ondersteuning Onder maatschappelijke ondersteuning wordt over het algemeen verstaan alle ondersteuning die aan burgers wordt geboden om ‘mee te doen’ aan de samenleving. Dat kan zijn in de vorm van: • • • • •
inclusief beleid: gemeentelijk beleid op verschillende terreinen laten bijdragen aan ‘meedoen’; civil society: burgers die elkaar ondersteunen, buiten de sfeer van de overheid en markt om; collectieve voorzieningen: een buurtcentrum of collectief openbaar vervoer; algemene voorzieningen: maatschappelijk werk, gezondheidszorg, zorgverzekeringen; individuele voorzieningen: woningaanpassingen, hulpmiddelen , huishoudelijke hulp, enz.
De Wmo fungeert als kaderwet. Dat wil zeggen, dat door de Rijksoverheid hoofdlijnen van beleid zijn aangegeven, maar dat de vrijheid van gemeenten om daar invulling aan te geven groot is. De Wmo verplicht gemeenten om, in overleg met burgers en andere belanghebbenden, een of meer plannen vast te stellen voor ten hoogste vier jaar en daarover binnen de gemeente verantwoording af te leggen. De plannen moeten in ieder geval betrekking hebben op negen, bondig omschreven prestatievelden. Deze zijn: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. 2. Op preventie gerichte ondersteuning aan jongeren met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning. 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal systeem. 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. 7. Maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld. 8. Het bevorderen van de openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. 9. Het bevorderen van verslavingsbeleid.
7
- beleidsplan In december 2007 is door de gemeenteraad het Beleidsplan Wmo voor de periode 2008-2011 vastgesteld. Het voorliggende plan heeft opnieuw betrekking op een vierjarige periode: 2012-2015. In het nieuwe plan is gekozen voor een indeling in vier groepen/clusters, omdat dit beter dan een indeling in negen prestatievelden aansluit bij de praktijk van alledag. De vier groepen/clusters zijn: *
* * *
Leefbaar en Betrokken: de sociale samenhang in en leefbaarheid van wijken en kernen. Ook (het voorkomen van) overlast valt hieronder. Voorts is onder deze cluster gebracht het vrijwilligerswerk en de mantelzorg. Opvoeden en opgroeien: 0-23 jarigen en degenen die daarbij betrokken zijn. Bloemendalers met een beperking: mensen met een lichamelijke, verstandelijke of andere beperking, inclusief chronisch zieken en ouderen die beperkingen ondervinden. Kwetsbare Bloemendalers: mensen met complexe, soms meervoudige problemen, zoals OGGzcliënten (OGGz = Openbare Geestelijke Gezondheidszorg), daklozen, verslaafden en slachtoffers van huiselijk geweld.
Elk van deze groepen/clusters heeft een relatie met een of meer prestatievelden. De maatschappelijke ondersteuning is per groep/cluster geconcretiseerd in een programma van activiteiten/actiepunten. Zie hiervoor hoofdstuk 5. De omschrijving van bepaalde prestatievelden is dermate ruim geformuleerd – dit geldt met name voor het onderdeel ‘leefbaarheid’ uit cluster 1- dat het grootste deel van de deelterreinen waarop een gemeente werkzaam is onder de Wmo zou kunnen vallen. Dit is onwerkbaar. Mede omdat op een aantal deelterreinen andere regelgeving van toepassing is, waardoor de Wet maatschappelijke ondersteuning dus niet leidend is, of omdat afzonderlijke beleidsplannen worden opgesteld, is besloten een aantal deelterreinen/aandachtsgebieden buiten de reikwijdte van het Wmo-plan 2012-2015 te houden en hierin dus niet uit te werken. Het betreft: -
Wet werk en bijstand en Wet Investeren in Jongeren (vanaf 2013: Wet Werken Naar Vermogen); minimabeleid en inkomensvoorzieningen; schuldhulpverlening en sociale werkvoorziening; arbeidsmarkttoeleiding en inburgering; openbare orde en veiligheid; economische zaken; volkshuisvesting en ruimtelijke ordening; onderwijs; sport (met uitzondering van sport voor gehandicapten en toegankelijkheid accommodaties) gemeentewerken en groenvoorziening.
8
3. Relatie met andere beleidsnota’s a. Ouderen, mantelzorgers en vrijwilligers In 2005 zijn beleidsnota’s vastgesteld op het gebied van ouderen (Ouderenbeleid gemeente Bloemendaal 2005-2010) en vrijwilligers (‘Het maatschappelijk hart van Bloemendaal’ Vrijwilligerswerkbeleid Bloemendaal 2005 t/m 2010 ). Gedurende de looptijd van deze nota’s is de Wmo beleidsnota 20082011 van kracht geworden. Deze drie beleidsnota’s zijn naast elkaar van kracht tot de inwerkingtreding van de Wmo beleidsnota 2012-2015. De Wmo doet een zwaar beroep op het ouderenwerk, vrijwilligerswerk en mantelzorg om participatie mogelijk te maken, zonder dat er beroep hoeft te worden gedaan op de overheid. De relevante prestatievelden zijn: 3. Het geven informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem; 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. De Wmo bestrijkt nagenoeg alle terreinen die nu ook in het ouderen- en vrijwilligersbeleid benoemd worden: wonen, welzijn, zorg, mantelzorg en vrijwilligerswerk. De collectieve en individuele voorzieningen die onderdeel waren van de WVG (Wet Voorzieningen Gehandicapten) zijn in principe overgenomen in de Wmo. De Wmo gaat echter uit van het compensatiebeginsel in plaats van zorgplicht. En mensen zullen nu eerst zelf oplossingen moeten proberen te vinden vóór er een beroep op de gemeente gedaan kan worden. Eigenlijk een verschuiving van “ik heb wat, ik krijg wat” naar “ik heb wat, krijg ik wat?”. Uitgangpunt van het nieuwe Wmo-beleidsplan is samenhangend beleid. Daardoor is het een voor de hand liggende keuze om beleidsplannen voor ouderen en vrijwilligerswerk in 2012 onderdeel te laten worden van het Wmo-beleidsplan 2012-2015. In hoofdstuk 5 komen de onderwerpen van de oude beleidsnota’s voor ouderen en vrijwilligerswerk aan de orde. b. Volksgezondheid: In de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) is vastgelegd, dat de gemeente iedere vier jaar een lokale nota gezondheidsbeleid uitbrengt. Alhoewel Bloemendaal in 2009 de nota “Natuurlijk gezond, actieprogramma gezondheidsbeleid Bloemendaal 2010-2013” vastgesteld heeft, gaan de ontwikkelingen – ook op het gebied van het gezondheidsbeleid – zo snel en zijn er zoveel aanknopingspunten met andere beleidsvelden (o.a. jeugdbeleid, veiligheidsbeleid, ouderenbeleid) c.q. de Wmo-prestatievelden, dat besloten is – mede uit het oogpunt van integraal werken - om de uitdagingen, doelstellingen en actiepunten op het gebied van volksgezondheid te actualiseren en op te nemen in het Wmo–beleidsplan. Zie hiervoor hoofdstuk 4.
9
4. Totstandkoming plan Het voorliggende plan is langs drie ‘routes’ tot stand gekomen. 1. Via de evaluatie van het Wmo-plan 2008-2011. 2. Aan de hand van aangereikte nieuwe ideeën en actiepunten. 3. Op basis van (toekomstig) Rijksbeleid c.q. autonome ontwikkelingen. Ad 1. Evaluatie Wmo-plan 2008-2011 Het eind 2007 vastgestelde plan mondde uit in een groot aantal doelstellingen en actiepunten/activiteiten. Deze zijn stuk voor stuk geëvalueerd. Hiertoe is een evaluatieformulier ontwikkeld dat o.a. via een digitaal Wmo-platform (zie het volgende punt) kon worden ingevuld. Het is ook toegezonden aan alle bekende, op het gebied van de Wmo werkzame, plaatselijke en regionale instellingen en organisaties. Ongeveer 30 personen/instellingen hebben de moeite genomen het evaluatieformulier in te vullen of terug te sturen. Een zodanig laag aantal dat aan de uitslagen geen conclusies verbonden mogen worden m.b.t. de gehele gemeente. Enkele opvallende punten uit de evaluatie: Onder bepaalde voorwaarden (voldoende toezicht/sociale controle ter voorkoming van overlast) is ca. 65% van degenen die gereageerd hebben voorstander van het openstellen van speelplaatsen bij basisscholen – na schooltijd – voor gebruik door kinderen uit de buurt. Het overgrote deel van de respondenten woont in een prettige buurt/wijk en heeft voldoende sociale contacten. Het in voldoende mate bij elkaar betrokken zijn van buurtbewoners alsmede de aanwezigheid van voldoende sociaal-culturele voorzieningen leverde een beduidend lagere score op. Het huldigen van sportkampioenen en de jaarlijkse dag van de vrijwilligers en mantelzorgers voorzien in een behoefte. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is bij het overgrote deel van de respondenten bekend. Men weet waarvoor men bij het CJG kan aankloppen. De Wmo-raad heeft nog niet gezorgd voor een grotere betrokkenheid van de inwoners bij het Wmo-beleid. Aanwezigheid en doel van De Brede Centrale Toegang is bij het overgrote deel van de respondenten niet of nauwelijks bekend. Over het algemeen is men bekend met instellingen die vrijwilligerswerk en mantelzorg ondersteunen. De (kwaliteit van de) informatieverstrekking vanuit deze organisaties en vanuit de plaatselijke loketten behoeft verbetering. Over de uitkomsten van de evaluatie is de gemeenteraad per brief geïnformeerd (corsanummer 2011021697). Een aanzienlijk aantal actiepunten/activiteiten uit het Wmo-plan 2008-2011 is in het nieuwe plan opnieuw opgenomen.
10
Ad 2. Nieuwe ideeën/actiepunten In artikel 11 van de Wmo is de verplichting vastgelegd ‘de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ bij de voorbereiding van de totstandkoming van het Wmo-plan te betrekken. Hieraan is als volgt invulling gegeven: • • •
•
Via de gemeentelijke website en de gemeentelijke advertentie zijn inwoners en instellingen in de gelegenheid gesteld voorstellen te doen voor het Wmo-plan 2012-2015. Een brief met dezelfde inhoud/strekking is naar alle plaatselijke en regionale instellingen gezonden. De verantwoordelijk portefeuillehouder heeft, in de periode april – oktober 2011, een groot aantal gesprekken gevoerd met ‘gebruikers’ van maatschappelijke ondersteuning en werkbezoeken afgelegd aan instellingen en organisaties, waarbij hij ook in gesprek is gegaan met personeelsleden. Er is, specifiek ten behoeve van het nieuwe plan, een digitaal Wmo platform opgericht waarop door inwoners/instellingen voorstellen/ideeën geplaatst konden worden.
Een en ander heeft een groot aantal voorstellen en ideeën voor het gemeentelijk Wmo-beleid opgeleverd. Geconcludeerd mag worden dat de ‘oude aanpak’, d.w.z. het rechtstreeks overleg door vertegenwoordigers van de gemeente met instellingen/inwoners met de bijbehorende verslaglegging, uiteindelijk inhoudelijk gezien het meeste heeft opgeleverd. Ad 3. rijksbeleid/autonome ontwikkelingen Er is sprake van een tweetal ontwikkelingen dat grote gevolgen kan hebben dan wel heeft voor het in de komende jaren te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Dit betreft allereerst de uit het Bestuursakkoord 2012-2015 voortvloeiende decentralisaties. Hiervan houden er drie verband met de Wmo, te weten: 1. Wet werken naar vermogen (Wwnv) 2. Functie begeleiding AWBZ 3. Jeugdzorg Daarnaast gaat het om de zg. Kanteling. Beide ontwikkelingen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 3.
11
12
Hoofdstuk 2. Kwaliteit en keuzevrijheid 1. Kwaliteitsbeleid De Wmo bepaalt dat het kwaliteitsbeleid onderdeel uitmaakt van het vierjarige Wmo-beleidsplan. In artikel 3 is de verplichting tot het voeren van een gemeentelijk kwaliteitsbeleid als volgt geformuleerd: ‘In het plan wordt in ieder geval aangegeven welke maatregelen de gemeente neemt om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd’ Uit een door het Verwey-Jonker Instituut uitgevoerd onderzoek naar ‘kwaliteitsbeleid in de Wmo anno 2010’ blijkt, dat de door de gemeenten tot op heden uitgebrachte beleidsnota’s hooguit een globaal beeld geven van voorgenomen kwaliteitsbeleid en het operationele kwaliteitsbeleid nauwelijks is uitgewerkt. Tot op heden formuleren de meeste gemeenten geen expliciete visie op de kwaliteit van de Wmo in de vorm van bijvoorbeeld kwaliteitsnota’s, indicatoren per prestatieveld of beschrijvingen van het kwaliteitsproces. Het kwaliteitsbeleid krijgt vooral in de concrete beleidspraktijk vorm, waarbij sprake is van een smalle en een brede benadering. Bij de smalle benadering – vooral aangetroffen bij kleine en middelgrote gemeenten – richt het kwaliteitsbeleid zich vooral op externe partijen, zorgaanbieders en producenten van hulpmiddelen. Deze gemeenten bouwen voort op het Wvg-beleid over de hulpmiddelen, collectief vervoer en woningaanpassing. Bij de brede benadering – aangetroffen bij met name de grote en samenwerkende gemeenten – richt het kwaliteitsbeleid zich zowel op externe partijen als op de eigen organisatie. Het kwaliteitsbeleid voor de eigen organisatie betreft vooral het loket, waaraan eisen worden gesteld op het gebied van toegankelijkheid, opleiding en competenties van medewerkers en klachtgerichtheid. Het loket is in de visie van deze gemeenten vooral een hefboom voor kwaliteitsverbetering op diverse prestatievelden. Bij de brede benadering zijn wethouders aanspreekbaar op het thema kwaliteit. Kwaliteitstoetsing is een integraal onderdeel van het beleid op de verschillende prestatievelden. In deze gemeenten wordt de voortgang aan de hand van managementinformatie, tevredenheidsmetingen en Wmo-monitors bijgehouden. a. Het gebruik van kwaliteitsinstrumenten In de praktijk wordt een groot aantal kwaliteitsinstrumenten gebruikt. Zowel ‘brede’ als ‘smalle’ gemeenten passen de volgende instrumenten toe: • • • • •
Keurmerken Kwaliteitseisen huishoudelijke hulp Tevredenheidsmetingen Klachtenregistraties Klantenpanels
In de gemeenten die de brede benadering voorstaan is sprake van een meer gedifferentieerd palet aan kwaliteitsinstrumenten, soms met een innovatief karakter. De meest voorkomende zijn: • • • • • •
Effectmetingen op basis van indicatoren Actief contractbeheer Audits bij zorgaanbieders Wmo-tour langs stadsdelen Opleidingseisen aan de medewerkers van het Wmo-loket Intervisie en bespreking casuïstiek voor loketmedewerkers
13
b. Kwaliteit in Bloemendaal Hoewel kwaliteitsbeleid in de Wmo-nota 2008-2011 niet als zodanig is uitgewerkt, wordt wel degelijk het nodige aan kwaliteit(beleid) gedaan. Gelet op de grootte van de gemeente is het niet verrassend dat de instrumenten die ingezet worden grotendeels als ‘smal’ getypeerd kunnen worden. Er wordt o.a. van de volgende instrumenten gebruik gemaakt: • • • • • • • • • • •
Jaarlijkse controle op veiligheid van de speeltoestellen Gebruik evidence-based methods in kader preventief jeugdbeleid Klanttevredenheidsonderzoeken Periodieke wijkschouw(en) Eisen aan de loketten m.b.t. toegankelijkheid, opleidingsniveau medewerkers en competenties Kwaliteitseisen hulp bij het huishouden Klachtenregistratie Wmo-raad ter vergroting van de betrokkenheid Kwaliteitseisen hulpmiddelen Kwaliteitseisen Wmo vervoer Smartgeformuleerde prestatieovereenkomsten op gebied ouderen- en vrijwilligersbeleid
In de komende vier jaar wordt extra aandacht besteed aan het bewaken van kwaliteit met behulp van genoemde en nieuw te ontwikkelen kwaliteitsinstrumenten.
14
2. Bieden keuzevrijheid Artikel 6 Wmo verplicht het college om burgers de keus te laten tussen ofwel een verstrekking in natura ofwel een persoonsgebonden budget (Pgb) als het gaat om individuele voorzieningen, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Algemene voorzieningen Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig en worden aan alle burgers aangeboden, al dan niet met een lichte toegangsbeoordeling. Het gaat uitsluitend om voorzieningen die incidenteel en kortdurend worden aangeboden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan mensen die een korte periode hulp bij het huishouden nodig hebben na een ziekenhuisopname. Burgers voor wie het gebruik van algemene voorzieningen een adequate compensatie kan bieden voor hun beperkingen, komen niet in aanmerking voor individuele voorzieningen. Voor algemene voorzieningen geldt geen verplichting tot het aanbieden van een Pgb. Individuele voorzieningen Zodra burgers aanspraak maken op langdurige of structurele zorg op maat, waarvoor een individuele toegangsbeoordeling geldt, is er sprake van individuele voorzieningen. Gelijkwaardigheid Overeenkomstig artikel 6 Wmo moeten voorzieningen in natura en het Pgb 'vergelijkbaar' zijn. Dat betekent dat de gemeente niet alleen verplicht is om een Pgb aan te bieden, maar ook de verstrekking in natura zal moeten organiseren. De keuze tussen beide vormen van verstrekking moet vervolgens zo uitgebalanceerd worden, dat burgers die kiezen voor één van beide mogelijkheden in een gelijkwaardige positie blijven ten opzichte van burgers die een andere keuze maken. Burgers kunnen dan in alle vrijheid kiezen voor de manier van verstrekken die het beste past bij hun situatie en bij hun voorkeur. Dit heeft onder andere gevolgen voor de vaststelling van de hoogte van het Pgb. Bestedingsvrijheid Kenmerkend voor het Pgb is de zekere bestedingsvrijheid van de budgethouders. Dat betekent dat de gemeente aan de budgethouders de vrijheid kan laten om het budget te besteden aan het doel waarvoor het is verstrekt, zonder precies van hen te verlangen dat zij zich strikt aan een programma van eisen houden. De wet laat de gemeente overigens wel de ruimte om van budgethouders te eisen dat zij zich houden aan een voorafgesteld programma van eisen. Het is aan de gemeente om hierin een keuze te maken. Eigen bijdrage Tot op heden is er op het vlak van het heffen van een eigen bijdrage een terughoudend beleid gevoerd. In de beleidsregels Wmo is vastgelegd voor welke voorzieningen en onder welke voorwaarden er een eigen bijdrage wordt gevraagd. In de praktijk gaat het dan vooral om de eigen bijdrage bij huishoudelijke hulp. De hoogte van de vergoeding/eigen bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld in het besluit Wmo. Gezien de bezuinigingen die het Rijk de gemeenten oplegt is het zeer de vraag of dit terughoudend beleid voortgezet kan worden. In het komende jaar zal, in overleg met de overige IASZ-gemeenten, onderzocht worden of het mogelijk is voor een aantal voorzieningen een eigen bijdrage te vragen. Dit zou dan bepaald moeten worden aan de hand van een inkomens- en/of vermogenstoets. Te denken valt aan bijvoorbeeld een eigen bijdrage aan een grote woningaanpassing zoals een traplift of een badkamerverbouwing in een woning die eigendom is van de aanvrager.
15
16
Hoofdstuk 3. Ontwikkelingen 1. De Kanteling Ruim drie jaar na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is de praktijk van deze wet volop in ontwikkeling. Gemeenten – primair verantwoordelijk - richten hun energie op de doorontwikkeling van de Wmo in de richting van een echte participatiewet. Aan deze doorontwikkeling liggen verscheidene oorzaken ten grondslag. Gemeenten hebben inmiddels de invoeringsjaren van de Wmo, waarin zorgvuldigheid en het voorkómen van ‘ongelukken’ prioriteit hadden, achter de rug en beginnen zich te concentreren op het meer realiseren van hun eigen ambities op het terrein van maatschappelijke ondersteuning. Een stimulans daarbij vormt het verstrijken van de termijn van de eerste tranche vierjarenplannen. Een derde reden voor de activiteit in gemeenteland betreft de financierbaarheid van de Wmo in de komen de jaren. In veel gemeenten staan de financiën onder druk. Doel Het project ‘De Kanteling’ is gestart in 2009 en beoogt de uitvoering van de Wmo van claim- en voorzieningengestuurd te veranderen in een uitvoering waarbij resultaat en participatie centraal staan. De Kanteling richt zich primair op het verbeteren van participatie van mensen met beperkingen en de kwaliteit van dienstverlening aan Wmo-klanten van de gemeente. In verschillende publicaties is aannemelijk gemaakt dat gekantelde gemeenten op deze aspecten mooie resultaten boeken. In het denken over de kanteling speelt naast een kwaliteitsaspect echter ook een financieel aspect een rol. Gesuggereerd wordt dat gekantelde gemeenten besparingen kunnen realiseren op met name individuele voorzieningen. Wanneer vanuit een financieel perspectief naar al dan niet kantelen wordt gekeken, dient eigenlijk het brede perspectief van een maatschappelijke kosten-batenanalyse te worden gekozen. In zo’n analyse worden niet alleen de kosten en baten op de gemeentelijke begroting betrokken, maar ook die van burgers en maatschappelijke partners. In het licht van de financiële situatie waarin veel gemeenten verkeren, is echter ook de ‘smalle’ vraag prominent aan de orde. Kost het gemeenten geld om te kantelen, of is de kwaliteitsverbetering te realiseren zonder extra kosten of zelfs met een besparing? Het antwoord hierop is niet zomaar voorhanden. Er zijn – begin 2011 - nog geen voorbeelden van gemeenten die al zo volledig en zo lang gekanteld zijn dat empirische antwoorden mogelijk zijn. Het is van belang de financiële kant van de Kanteling te doorgronden. Bij het besluit al dan niet te kantelen zal dit aspect, gegeven de financieel moeilijke situatie waarin gemeenten verkeren, immers vermoedelijk een doorslaggevende rol vervullen. De mechanismen die bepalend zijn voor de kosten en baten van de kanteling worden hierna beschreven. Uitgangspunten en 3-sporenbeleid De Kanteling is gebaseerd op een tweetal uitgangspunten en bestaat in de praktijk uit een drietal sporen. De uitgangspunten zijn inhoudelijk (de verantwoordelijkheidsladder) en procesmatig (resultaat/maatwerk in plaats van standaardvoorzieningen). De drie sporen zijn: 1. Het Gesprek. 2. Voorzieningen/arrangement. 3. Juridisch.
17
Verantwoordelijkheidsladder Het centrale inhoudelijke uitgangspunt van De Kanteling wordt gevormd door de gedachte dat een herschikking wenselijk is in de verdeling van verantwoordelijkheid voor het compenseren van belemmeringen in de participatie. Onder de AWBZ, Wvg en de eerste jaren van de Wmo is een (te) centrale plaats ingeruimd voor door de overheid gefinancierde voorzieningen, waar mensen met beperkingen recht op hebben. De primaire verantwoordelijkheid voor hun participatie ligt echter niet bij de overheid maar bij hen zelf en bij hun sociale omgeving. Ook bredere maatschappelijke verbanden hebben een verantwoordelijkheid in de zorg voor mensen met een beperking. Pas als burger en maatschappij het samen niet redden, komt de overheid in beeld. In eerste instantie kunnen burgers dan gebruik maken van tal van algemene voorzieningen. Pas als deze geen uitkomst bieden, komen individuele voorzieningen in beeld. Deze insteek wordt gevisualiseerd in de zogenaamde verantwoordelijkheidsladder: ⇒
Preventieve voorzieningen/inclusief beleid
⇒
Eigen kracht
⇒
Sociaal netwerk
⇒
Algemene voorzieningen
⇒
Lichte individuele voorzieningen
⇒
Zware individuele voorzieningen
Van belang bij deze ladder is dat het niet de bedoeling is om (op termijn) geen individuele voorzieningen meer aan te bieden. Resultaat: maatwerk in plaats van standaardvoorzieningen De Wmo is geen set van standaardvoorzieningen en van de burger wordt niet verwacht dat hij (direct) een voorziening aanvraagt, maar dat hij zich meldt bij de gemeente met een participatieprobleem. Vertegenwoordigers van de gemeente en de burger gaan dan met elkaar in gesprek om dit probleem in kaart te brengen, het resultaat van de ondersteuning vast te stellen, oplossingen te verkennen en aan de hand van de verantwoordelijkheidsladder vast te leggen. Toetssteen van het aldus samengestelde arrangement is niet een protocollaire beoordeling van beperkingen en toewijzing van voorzieningen, maar de vraag of het arrangement volgens klant en gemeente zal leiden tot het (wettelijk bepaalde) resultaat: meedoen. In het kader van De Kanteling worden door de VNG in samenwerking met Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland en CSO – Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties – een (nieuwe) modelverordening en beleidsregels gemaakt, waarin wordt uitgegaan van de volgende acht resultaten: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis. Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar geschikt huis. Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis. Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te hebben aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
18
Drie sporen Zoals eerder aangegeven bestaat De Kanteling in de praktijk uit drie sporen. Een toelichting: 1. Het Gesprek Wanneer een burger (of iemand in zijn netwerk of een signalerende professional) vindt dat hij een probleem heeft waar hij zelf niet uitkomt, zal hij zich (meestal) vroeg of laat ergens melden, al dan niet via een ander. Bij dat eerste contact moet worden vastgesteld welk traject de burger zou kunnen volgen. Vervolgens zal in een dialoog worden vastgesteld wat de burger bedoelt en nodig lijkt te hebben om zijn probleem op te lossen. 2. voorzieningen/arrangement Een cruciaal onderdeel van De Kanteling is het uitbreiden van het voorzieningenniveau in de gemeente. Om de beweging naar meer oplossingen in de sfeer van eigen kracht, sociale netwerken en algemene voorzieningen te kunnen maken, moeten er wel voorzieningen in deze sferen bestaan. Dat betekent dat gemeenten gericht moeten werken aan voorzieningen die zich richten op: • • •
het bevorderen van eigen kracht, zoals empowerment en reactivering; het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; het aanbieden van algemene voorzieningen, inclusief de daarvoor benodigde infrastructuur.
3. Juridisch/verordening Het derde spoor van De Kanteling betreft het vastleggen van de nieuwe uitgangspunten in het Wmobeleid, de Wmo-verordening en de bijbehorende beleidsregels. De VNG heeft een modelverordening gemaakt en werkt momenteel aan beleidsregels. Het uitvoeringsproces Er bestaan grote verschillen in de manier waarop gemeenten hun primaire proces (het Wmo-loket) hebben vormgegeven. Een grote groep gemeenten werkt min of meer zoals voorheen onder Wvg en AWBZ. Hun proces is vooral gericht op het beoordelen van aanvragen. Een meerderheid van de gemeenten werkt echter inmiddels met integrale intakes, waarbij vraagverheldering een belangrijke rol speelt. Al is deze vraagverheldering vaak nog erg aanbodgericht. In vele gemeenten zijn ook andere functies (maatschappelijk werk, MEE, ouderenwerk) gekoppeld aan het loket. Er zijn ook behoorlijke verschillen in het voorzieningenpakket dat gemeenten aan hun burgers aanbieden. Deze verschillen doen zich vooral op het gebied van de algemene voorzieningen voor. Dit aanbod is vaak historisch gegroeid en geen gevolg van gekanteld denken. Hetgeen er al is, bepaalt of er makkelijk quick-wins zijn te behalen dan wel dat er meer moeite gedaan moet worden om aanvullende algemene voorzieningen te realiseren. Kortom, in een gekantelde situatie: • • • • •
wordt meer tijd besteed aan vraagverheldering; wordt meer tijd besteed aan het doorspreken van oplossingen; hebben medewerkers een hoger functieniveau; zijn er minder burgers die een aanvraag voor een individuele voorziening indienen; is de duurzaamheid van arrangementen hoger.
Situatie in Bloemendaal/IASZ-gemeenten De uitvoering van de Wmo voor individuele voorzieningen is voor onze gemeente in handen gegeven van de Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ), dat wil zeggen dat daar de uiteindelijke beoordeling van de aanvraag en de besluitvorming plaatsvindt namens de gemeente. Daar vond al de afhandeling van Wvg aanvragen plaats. Doordat er niet langer sprake is van zorgplicht, maar van het compensatiebeginsel, zijn de besluitprocedures, hoewel beleidsarm overgenomen vanuit de Wvg, toch net even anders. De basis voor besluitvorming is niet meer “wat is de beperking van de cliënt, waar heeft de cliënt recht op en welke voorziening hebben we daarvoor”. De vraagstelling is nu “welke compensatie heeft de cliënt nodig voor zijn beperking, die hij niet zelf of met hulp van zijn omgeving regelen kan”. Bij complexe aanvragen wordt nagenoeg altijd huisbezoek afgelegd. Dat was ook al zo in de tijd van de Wvg. Voor eenvoudige aanvragen is een huisbezoek of een intensieve analyse niet altijd nodig.
19
Tijdens de eerste beleidsperiode is gekozen voor het inrichten van Wmo informatieloketten, naast het formele loket bij de IASZ, om eventuele drempels te verlagen die inwoners kunnen ondervinden bij het vragen om hulp of ondersteuning. Binnen de gemeente is Welzijn Bloemendaal verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo-informatieloketten, die in feite een aanvulling waren op de bestaande welzijnsloketten. Het grote verschil met deze loketten is dat inwoners die een Wmo-vraag hebben, altijd door beroepskrachten worden geholpen, dus niet door vrijwilligers. In het informatieloket werken meerdere disciplines samen, zoals maatschappelijk werk, ondersteuning mantelzorg, de IASZ, enz. In het informatieloket werken uitsluitend beroepskrachten, die de sociale kaart goed kennen, waaronder Wmo-consulenten van de IASZ, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Zij bieden informatie en ondersteuning aan iedereen die een beroep doet op de Wmo. Daarbij gaat het niet (in hoofdzaak) om hulp bij het invullen van een aanvraagformulier of hulp bij het indienen van een aanvraag. De beroepskrachten zijn juist speciaal getraind op vraagverheldering, om de “vraag achter de vraag” te herkennen en samen met de cliënt naar het geheel van problemen te kijken en een oplossing te zoeken die niet persé een individuele voorziening is, bijvoorbeeld door het inzetten van vrijwillige hulp, mantelzorg, activeringsprogramma’s, gebruik van de buurtbus, tafeltje dekje, enz. In feite dus de aanpak van De Kanteling. De uiteindelijke aanvraag behoeft bij de IASZ niet opnieuw uitgevraagd te worden, over een aanvraag “met begeleiding” behoeft de IASZ alleen nog te besluiten. Over de werkwijze zijn de cliënten tevreden, zoals blijkt uit de tevredenheidsonderzoeken. In de loop van 2011 is de “gekantelde” werkwijze verder uitgewerkt/geformaliseerd in de handelingsprotocollen van de IASZ. De gemeente zet al enige jaren in op het ondersteunen en versterken van de zelfredzaamheid van haar inwoners. Dat gebeurt onder andere door het subsidiëren van organisaties die zich aantoonbaar hiermee bezig houden of door het maken van prestatieafspraken, door het inkopen van cursussen, enz. Het is niet onwaarschijnlijk dat er een steeds grotere inzet van en samenwerking met (vrijwilligers-) organisaties gevraagd zal worden, waarbij subsidies steeds meer gekoppeld gaan worden aan prestatieafspraken. De geldende verordening en beleidsregels, alsmede het voorzieningenboek zullen naar aanleiding van de beleidsplannen van de drie IASZ gemeenten opnieuw worden vastgesteld. Dat zal in de loop van 2012 zijn. De (gekantelde) modelverordening en modelbeleidsregels van de VNG zullen daarbij als voorbeeld dienen. Uit het voorgaande mag blijken dat de “gekantelde” werkwijze in feite al geruime tijd gehanteerd wordt, ook al zijn de protocollen pas recent vastgesteld. Het is daarom niet de verwachting dat voor onze gemeente serieuze kostenbesparingen op het gebied van individuele voorzieningen te verwachten zijn. Beleidsvoornemens 2012-2015 De geldende Wmo-verordening en beleidsregels, alsmede het voorzieningenboek zullen opnieuw worden vastgesteld. De (gekantelde) modelverordening en modelbeleidsregels van de VNG zullen daarbij als voorbeeld dienen.
20
3. Bestuursakkoord (Bestuursafspraken) 2011-2015 ‘Positieve resultaten maar ook belangrijke zorgpunten’. De balans opmakend heeft het bestuur van de VNG na lang onderhandelen begin april 2011 besloten het Bestuursakkoord met het Rijk, het IOP en de UvW te ondertekenen en het resultaat voor te leggen aan de leden. Om tot een doelmatige taakverdeling en (dus) een compacte en slagvaardige overheid te komen, wordt een aantal taken gedecentraliseerd. Dit is een omvangrijke hervorming, die gepaard gaat met een overheveling van grote budgetten. Het Bestuursakkoord bevat richtinggevende processen en principeafspraken voor deze decentralisaties. Tijdens de ALV op 8 juni 2011 hebben de gemeenten, in meerderheid, besloten vast te stellen, dat de leden het onderhandelaarsakkoord voor hun rekening kunnen nemen, maar dat dit niet het geval is voor het onderdeel ‘werk’. Na enkele maanden windstilte, waarin onduidelijkheid bestond over de status van het akkoord, deelde de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Donner, begin september aan de 2e Kamer mee: ‘…met de VNG, het IPO en de UvW heb ik afgesproken het pakket aan afspraken in het vervolg aan te duiden als ‘ de bestuursafspraken 2011-2015’. Onder dit pakket wordt verstaan; het voornoemde onderhandelaarsakkoord dat door betrokken partijen op 21 april jl. is ondertekend, de correspondentie tussen kabinet en VNG naar aanleiding van de beslissing over het onderhandelaarsakkoord en de brieven van IPO en UvW daarover”. De decentralisaties die plaatsvinden en die verband houden met de Wmo zijn: 1. (Wet) werken naar vermogen (Wwnv). 2. Functie Begeleiding AWBZ. 3. Jeugdzorg. a. Wet werken naar vermogen De Wet werken naar vermogen, die in 2013 in werking treedt valt buiten de reikwijdte van dit beleidsplan en zal daarom niet verder worden toegelicht. Dat betekent niet dat er geen aandacht is voor de effecten van deze nieuwe wet. Met name op het gebied van vrijwilligerswerk bestaat de kans dat er meer mensen zullen toestromen. Enerzijds doordat de verplichting ‘work first’ (vermoedelijk) wijzigt, anderzijds doordat mensen met een beperking bezigheden gaan zoeken in deze sfeer. In het betreffende hoofdstuk wordt hier meer gedetailleerd op ingegaan. Met betrekking tot de overige twee te decentraliseren voorzieningen volgt hierna algemene informatie.
21
b. AWBZ-functie begeleiding De activiteiten die nu onder de extramurale AWBZ-functie begeleiding vallen, worden onder de compensatieplicht van de Wmo gebracht. Dit is incl. het vervoer dat aan de begeleidingsactiviteiten verbonden is. De extramurale begeleiding voor jeugd wordt budgettair betrokken bij de (taakstelling samenhangend met) de thans aan de orde zijnde decentralisatie. In het regeerakkoord is afgesproken dat gemeenten vanaf 2013 verantwoordelijk zijn voor mensen die voor het eerst of opnieuw een beroep doen op begeleiding en dat gemeenten vanaf 2014 verantwoordelijk zijn voor alle mensen die in aanmerking komen voor begeleiding. Rijk en VNG zullen onderzoeken of een persoonsgebonden budget (pgb) geen onredelijke beperking oplevert voor doelmatigheid en doeltreffendheid in de Wmo. Het in 2013 en 2014 over te hevelen bedrag staat thans nog niet vast. Naar huidig inzicht gaat het bij decentralisatie van begeleiding om een bedrag tussen de € 2,1 en € 3,3 mld. in 2014. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de PGB-maatregelen. Op de bedragen wordt een doelmatigheidskorting toegepast van 5%. Die korting kan hoger of lager uitvallen dan het vastgestelde bedrag van € 140 mln. (vanaf 2014) in het regeerakkoord. De middelen worden ingebracht in een nieuwe decentralisatieuitkering Wmo begeleiding. Ongeveer 180.000 mensen maken op dit moment gebruik van begeleiding (Bloemendaal: 178 1) * Somatische aandoening: 38.000 (31) * Psychogeriatrische aandoening: 14.000 (26) * Zintuiglijk gehandicapt: 5.000 ( 3) * Psychiatrische aandoening: 56.000 (65) * Lichamelijk gehandicapt: 14.000 (18) * Verstandelijk gehandicapt: 50.000 (35) Invoeringskosten Voor de invoeringskosten decentralisatie AWBZ-begeleiding is in totaal eenmalig € 130 mln. beschikbaar. De gemeenten ontvangen daarvan € 80 mln., mits zij kunnen aantonen dit bedrag werkelijk nodig te hebben. Het ligt voor de hand dat de gemeenten die € 80 mln ontvangen, verdeeld over 2012 en 2013. Welk deel in welk jaar moet nog worden vastgesteld. Alle gemeenten Eenmalige invoeringskosten (in mln. euro)
2012
2013
totaal
pm
pm
80
Uitvoeringskosten Voor de uitvoering van de AWBZ-begeleiding krijgen gemeenten structureel een bedrag dat gelijk is aan de uitvoeringskosten van Rijkszijde. Dat wordt overgeheveld naar gemeenten. Daarnaast stelt het kabinet vanaf 2016 structureel € 55 mln. beschikbaar voor uitvoeringskosten van zorg voor jeugd en AWBZ-begeleiding samen. In 2014 gaat het daarbij om € 35 mln. en in 2015 om € 45 mln. Alle gemeenten Uitvoeringskosten van zorg voor jeugd en AWBZ-begeleiding samen (in mln. euro)
1
2014
2015
2016 e.v.
35
45
55
CIZ: Basisrapportage AWBZ Bloemendaal per 1-1-2011, zie bijlage corsanr. 2011023554
22
c . Jeugdzorg Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de gehele jeugdzorg. De taken die onder de verzamelnaam jeugdzorg vallen zijn: 1. De provinciale jeugdzorg. De indicatiestellingen, crisisdienst, de kindertelefoon, advies- en meldpunt kindermishandeling. 2. De gesloten jeugdzorg. De zorg en behandeling in een jeugdzorginstelling voor jongeren met ernstige opvoed- en Opgroeiproblemen. 3. De jeugdbescherming. Hieronder vallen o.a. de onder toezicht stellingen, de ontzetting en ontheffing en het aanstellen van een gezinsvoogd. 4. De jeugdreclassering. Juridische en praktische ondersteuning in het juridische proces van jongeren die een delict hebben begaan en de uitvoering van de opgelegde maatregelen en straffen. 5. De jeugd- geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz). De Jeugd-ggz biedt hulp aan jongeren met psychiatrische stoornissen en psychische problemen zoals autisme, eetstoornissen, ADHD, gedragsstoornissen, depressiviteit etc. 6. De Jeugd- licht verstandelijke gehandicapten hulp (jeugd-lvg). Licht gehandicapten zijn jongeren met een IQ tot 85. Transitie en fasering Door het kabinet Rutte is het besluit genomen om de Jeugdzorg grondig te verbouwen. Het regeerakkoord stelt dat alle taken op het gebied van de jeugdzorg in de periode vanaf 2012 -2016 gefaseerd overgaan naar de gemeente. Het nieuwe beleid is erop gericht de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor deze voorzieningen bij de gemeente neer te leggen. Dat is complex, ingrijpend en veelomvattend. Maar dat niet alleen. De verbouwing is niet bedoeld om “slechts” financieringsstromen en bestuurlijke verantwoordelijkheden te verleggen, maar deze juist te laten volgen op de inhoudelijke omslag. Het gaat erom deze inhoudelijke slag te maken, gericht op minder inzet van gespecialiseerde opvangvoorzieningen voor kinderen en jongeren en meer inzet van voorzieningen om de opvoeding in de eigen sociale context te versterken. Overeenkomstig het regeerakkoord zullen de decentralisaties gepaard gaan met maximale beleidsvrijheid en minimale verantwoordingsverplichting en het wegnemen van onnodige bureaucratie. De uitvoeringsruimte van de gemeenten wordt vergroot door af te zien van uitgebreide kwaliteitseisen en dichtgetimmerde regelingen. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de controle. Kortom, de gemeenten worden verantwoordelijk voor alle jeugdzorg die nu onder het Rijk, de provincies, de gemeente, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet (ZvW) valt. De gemeente behoeft niet alles afzonderlijk op te pakken. Sommige onderdelen kunnen beter op regionaal niveau georganiseerd en bekostigd worden, zoals residentiële zorg, gesloten zorg en dure specialistische trajecten en interventies. Centra voor Jeugd en Gezin In het regeerakkoord staat dat de gerealiseerde Centra voor Jeugd en Gezin als front-office gaan dienen voor de over te hevelen taken. Invoeringskosten Ter compensatie van de invoeringskosten bij de decentralisatie van de jeugdzorg is eenmalig € 64 mln. beschikbaar: € 16 mln. in 2012 en € 48 mln. in 2013. Alle gemeenten invoeringskosten in mln. euro
2012
2013
16
48
Uitvoeringskosten Voor de uitvoering van de jeugdzorg krijgen gemeenten structureel een bedrag dat gelijk is aan de huidige uitvoeringskosten aan Rijkszijde. Dat wordt overgeheveld naar de gemeenten. Daarnaast stelt het kabinet vanaf 2016 structureel € 55 mln. beschikbaar voor uitvoeringskosten van zorg voor jeugd en begeleiding samen. In 2014 gaat het daarbij om € 35 mln. en in 2015 om € 45 mln. Zie hoofdstuk 5, Programmalijn ‘Opvoeden en Opgroeien’ voor meer informatie.
23
24
Hoofdstuk 4.
Volksgezondheid
1. Inleiding: uitdagingen voor het gezondheidsbeleid Goede gezondheid loont. Een goede gezondheid levert veel op. Gezonde mensen hebben in het algemeen een betere kwaliteit van leven, kunnen beter voor zichzelf zorgen en doen minder een beroep op de zorg. Ook kunnen ze langer en beter participeren in de maatschappij, of het nu op de arbeidsmarkt is of als vrijwilliger. Investeren in gezondheid loont op vele fronten. Huidige gezondheidssituatie Uit het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) “Van Gezond naar Beter” (2010) blijkt, dat onze levensverwachting tussen 2003 en 2008 met meer dan twee jaar gestegen is (vrouwen 82,3 jaar en mannen 78,3 jaar). Door vergrijzing, veranderde leefstijl en medische ontwikkelingen, zoals vroegtijdige opsporing en betere overlevingskansen, is het aantal mensen met een chronische aandoening (sterk) toegenomen. Dit heeft er echter niet toe geleid dat de ervaren gezondheid van mensen of het aantal jaren dat mensen zonder lichamelijke beperkingen leven, is gedaald. Het leven met een chronische ziekte en beperkingen kán dus samengaan met een goed ervaren gezondheid. Een groot aantal factoren beïnvloedt de volksgezondheid. Naast genetische aspecten zijn de veiligheid van de leefomgeving, de kwaliteit van de gezondheidszorg en het gedrag van mensen belangrijk. Veilige leefomgeving Gezondheidsrisico’s op het gebied van veiligheid, geluid en verkeer zijn in de loop der jaren teruggedrongen. Risico’s op het gebied van voedsel, van binnenmilieu en groenvoorziening (de toename van de bastaard satijnrups/vlinder en de ziekte van Lyme) blijven aandacht vragen. Gezondheidszorg In de gezondheidszorg gaat het om verbetering van behandelmogelijkheden maar ook om preventieve activiteiten zoals implementatie van (bevolkings)onderzoek en vaccinaties. Gedrag Gezondheid hangt vooral samen met gedrag en leefstijl. Mensen, die voldoende bewegen, gezond eten, niet roken en matig alcohol drinken leven langer, doen minder een beroep op de zorg en voelen zich gezonder. Aandachtspunt hierbij is het bevorderen van voldoende beweegmogelijkheden, thuis, in de buurt en op de werkplek. De uitdaging is dat mensen meer de mogelijkheid krijgen om zelf voor een gezond leven te kiezen. Hiernaast zijn er twee specifieke gezondheidsvraagstukken waar aandacht voor gevraagd wordt. * Toename chronische ziekten. Naast het aantal mensen met diabetes neemt ook het aantal Nederlanders met andere chronische aandoeningen toe (bijvoorbeeld hartziekten en beroertes). Verder stijgt het aantal mensen dat meer dan één chronische ziekte tegelijkertijd heeft. * Psychische aandoeningen Een groot deel van de ziektelast wordt veroorzaakt door psychische aandoeningen. Het gaat hierbij niet alleen om dementie, maar ook om angststoornissen en verslavingsproblematiek.
25
2. Kernpunten van beleid Een goede gezondheid begint bij jezelf. Mensen maken zelf keuzes vanuit hun eigen mogelijkheden, verantwoordelijkheid, motieven en belangen. Dat geldt zowel voor leefstijl (gedrag) als voor het gebruik van informatie en (zorg)voorzieningen. Het leefstijlbeleid is de afgelopen jaren steeds meer het terrein geworden van de overheid en professionals; nadruk lag op wat mensen moeten doen of juist laten. Daar is op zich niets mis mee, maar wat mensen zelf willen en kunnen is daarin onvoldoende meegenomen. Soms staan preventieve activiteiten ver van mensen af. Het is tijd voor een omslag! Een omslag van “gezond moeten leven” naar “gemakkelijker toegankelijk maken van gezonde keuzes”. Daarvoor is het belangrijk dat mensen kunnen beschikken over betrouwbare en toegankelijke informatie, goede en bereikbare voorzieningen en is het belangrijk dat zij zo min mogelijk belemmeringen ervaren om gezond te kunnen leven. De kracht ligt bij het individu in zijn directe woon- , werk- en leefomgeving. Als de inzet van de overheid van belang en nodig is dan zijn de gemeenten als eerste aan zet, omdat de gemeente het beste kan inspelen op de belevingswereld van mensen en rekening kan houden met de specifieke lokale omstandigheden. Visie. De visie met betrekking tot het gezondheidsbeleid 2012-2015 is “Gezondheid dichtbij”. Deze visie wordt uitgewerkt in drie thema’s: 1. Vertrouwen in gezondheidsbescherming, inclusief ziektepreventie. 2. Zorg en (veilig) bewegen dichtbij in de buurt. 3. Zelf beslissen over leefstijl. Per thema zal het beleid uitgewerkt worden. Hierbij zijn de uitgangspunten steeds: a. Wat kan het individu zelf? b. Wat kan in zijn directe leefomgeving worden georganiseerd? c. Wat kan de gemeente doen? Ad 1. Vertrouwen in gezondheidsbescherming, inclusief ziektepreventie Mensen kunnen sommige risicofactoren voor de gezondheid niet of moeilijk zelf beïnvloeden. Daarbij vertrouwt men terecht op een belangrijke rol van de overheid. Heldere wet- en regelgeving, toezicht op de naleving hiervan en toegankelijke en betrouwbare informatie zijn noodzakelijk. Risicofactoren zijn – naast genetische – externe factoren zoals milieu, infectieziekten, rampen en gevaarlijke stoffen in voeding en andere producten. De overheid is, naast crisisbeheersing, op het terrein van gezondheidsbescherming actief bij: a. de infectieziektenbestrijding. Alhoewel vele infectieziekten steeds minder voorkomen ontstaan nieuwe infectieziekten en komen oude terug (bijv. de recente bofuitbraak bij studenten, de EHEC-bacterie en de import van tuberculose en MRSA) De afgelopen jaren is op dit gebied veel geïnvesteerd, o.a. met de oprichting van het Centrum voor Infectieziektenbestrijding bij het RIVM en het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe vaccins en antibiotica. Regionaal is de GGD op dit terrein actief. b. het vaccinatiebeleid voor alle kinderen 0-12 jaar (voor de doelgroep 0-4 jarigen wordt dit reeds uitgevoerd in het CJG) en voor doelgroepen de griepprik. c. de product- en voedselveiligheid Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk, de overheid schept wettelijke randvoorwaarden en de Voedsel- en Waren Autoriteit controleert en handhaaft de regels. d. de bescherming tegen onveilige illegale drugs. e. de veiligheid van genees– en hulpmiddelen. f. veilige bloedvoorziening en bescherming door veilig werken in de zorg. Door veilig met bloed om te gaan worden infecties voorkomen. Vanzelfsprekend kunnen gemeenten zelf ook een belangrijke bijdrage leveren aan gezondheidsbescherming en risicoreductie, bijvoorbeeld door een bijdrage te leveren aan de gezonde schoolkantine en het “Vignet Gezonde School” onder de aandacht te brengen.
26
Ad 2. Zorg en (veilig) bewegen dichtbij in de buurt. a. Preventie en basiszorg dichtbij en toegankelijk. Gezondheid is in de eerste plaats iets van de mensen zelf. Maar, de zorg kan daarbij helpen. Zorg en preventie moeten dichter in de buurt georganiseerd worden. De behoeften en wensen van de mensen zijn uitgangspunt en niet de stelsels of sectoren die zorg leveren. Tijdige signalering van gezondheidsrisico’s door herkenbare en toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt (CJG, huisartsen) een betere digitale bereikbaarheid (e-health) en bewegen in de buurt zijn van belang. Toepassing van effectieve interventies en innovatieve behandelwijzen zijn belangrijke verantwoordelijkheden van de zorgverlener. Betrokken partijen moeten werken aan een sterkere fysieke, organisatorische en inhoudelijke verbinding tussen de publieke gezondheid en de basiszorg vanuit de Zorgverzekeringswet, de AWBZ en de Wmo. De (gezondheids)zorg is een belangrijke plek voor preventieve activiteiten. Zorgverleners zoals fysiotherapeuten, artsen, verpleegkundigen en andere paramedici doen al veel aan preventie door middel van advies, informatie, het verstrekken van medische hulpmiddelen en geneesmiddelen. Het is zeker niet de bedoeling dat de eigen verantwoordelijkheid van mensen door zorgverleners wordt overgenomen. Zo is het kabinet er bijvoorbeeld geen voorstander van om leefstijlinterventies in het basispakket van de zorgverzekeringswet (Zvw) op te nemen. Gezond gedrag is iets van de mensen zelf. Dat betekent dat mensen op eigen kosten kunnen sporten en dat die kosten niet ten laste komen van anderen via het verzekerde pakket. Belangrijk uitgangspunt is dat de zorg zich op een positieve manier richt op het bevorderen van gezondheid in plaats van het bestrijden van ongezondheid door herkenbare toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt. De wensen en behoeften van de mensen moeten centraal staan en niet de sectoren die de zorg leveren. Dit betekent een betere verbinding tussen het CJG (inclusief de GGD en de JGZ) en de basiszorg vanuit de Zvw, de AWBZ en de Wmo. Bij de samenwerking moeten bereikbaarheid en toegankelijkheid de leidraad zijn. Een goed voorbeeld in Bloemendaal van deze samenwerking is de financiering door zorgverzekeraar Agis van de mindfulness trainingen in het CJG. b. Aanpak perinatale sterfte. Betrouwbare informatie over gezond zwanger zijn en verbetering van de verloskundige zorg, o.a. door verbetering ontschotting tussen de eerste en tweede lijn. Met de JGZ Kennerland is afgesproken dat de prenatale voorlichting zo spoedig mogelijk in het CJG gegeven zal worden. Ook zal het contact tussen de jeugdartsen en de huisartsen tot stand gebracht moeten worden. c. GGZ problematiek. Extra punt van aandacht is de geestelijke gezondheid. Het is van belang dat mensen met psychische klachten vroeg gesignaleerd en preventief behandeld worden. Dit voorkomt nieuwe gevallen van psychische problematiek en vermindert het aantal mensen met chronische klachten. Het gaat erom dat de basisfunctie GGZ dichtbij huis, versterkt wordt. Een voorbeeld hiervan is de te organiseren slaapcursus “ik slaap weer”. Deze training zal op het CJG gegeven worden. d. E-Health. E-health is een belangrijk toekomstig onderdeel van de zorgketen. E-health omvat gerichte voorlichting, zelftests en behandeling via internet. E-health draagt bij aan het verlagen van de druk op het personeel in de zorg en sluit goed aan bij de jeugd. Het gaat om producten voor zelfmanagement van zowel somatische als psychische aandoeningen. E-health kan met veel voordelen worden ingezet in verschillende stadia van middelengebruik en verslaving. De mogelijkheid om als cliënt anoniem te blijven werkt drempelverlagend voor groepen die normaliter geen beroep doen op de verslavingszorg, zoals jongeren en hoger opgeleide vrouwen. e. Meer preventie in de spreekkamer. In de verloskundige zorg, de GGD, door de huisarts en in de GGZ wordt effectief ondersteuning geboden aan een gezonde leefstijl. Bij mensen die ziek zijn, bijvoorbeeld omdat ze een chronische aandoening of beperking hebben, kunnen zelfzorg en zelfmanagement de effectiviteit van de medische behandeling bevorderen. Hierbij dient nog veel vaker een verbinding gelegd te worden met het eigen gedrag. In de integrale zorg voor chronische patiënten stellen de patiënt en het zorgteam een individueel plan op. Voeding, bewegen, stoppen met roken en medicatie maken daarvan deel uit. Ook tijdens de uitvoering blijft de patiënt verantwoordelijk voor zijn gezondheid. f. Veilig sporten en bewegen in de buurt. Zoals iedereen inmiddels weet, is bewegen (als het even kan in de buurt) goed voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid en hangt bewegen nauw samen met de speerpunten genoemd in de gezondheidsnota 2008-2012, te weten schadelijk alcoholgebruik, depressie, roken, diabetes en overgewicht. 27
Voor sommige groepen is het sport- en beweegaanbod op dit moment nog geen vanzelfsprekendheid, bijvoorbeeld voor mensen met een beperking, jongeren met gedragsproblematiek, mensen met overgewicht en chronisch zieken. Het kabinet streeft ernaar dat voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod in de buurt aanwezig is, dat bovendien veilig en toegankelijk is. Hiervoor dienen gemeenten en de sportsector lokaal samen te werken met het onderwijs, de kinderopvang en het bedrijfsleven. Sportsupport is hierbij de aangewezen instelling, zoals in de sportnota genoemd. Vanuit het perspectief van de volksgezondheid is het inzicht krijgen in het aantal sportblessures en valincidenten van Bloemendalers evident. Ook de aard van de sportblessures en valincidenten is van belang. De Stichting Consument en Veiligheid houdt zich o.a. hiermee bezig. Ouderen Het is de bedoeling dat ouderen zolang mogelijk zelfstandig leven. Uiteraard speelt een goede gezondheid daarbij een belangrijke rol. Overigens vormen niet ziekten, maar vooral beperkingen - als gevolg van ziekten - de voornaamste obstakels voor een zelfstandig leven. Gemeenten spelen een rol bij de preventieve zorg voor ouderen vanuit de Wet Publieke Gezondheid (Wpg).Deze rol wordt belangrijker nu de functie van “begeleiding” uit de AWBZ naar de Wmo wordt overgeheveld. Door deze overheveling komen er meer mogelijkheden voor de gemeente om aan preventie te doen, omdat meer mensen in beeld komen. Met deze verbreding van de Wmo moeten gemeenten bevorderen dat (onnodig) gebruik van zwaardere zorg in de langdurige of curatieve zorg wordt tegengegaan. Gemeenten kunnen wonen, welzijn, vervoer en (preventieve) zorg in hun aanpak koppelen, om tot maatwerk te komen. Gebruik van de mogelijkheden van mantelzorg en vrijwilligerswerk, zowel om te doen als om te krijgen, staan voorop. Kwetsbaarheid bij ouderen is de opeenstapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren. Eenzaamheid, te weinig bewegen en ondervoeding spelen een rol. Het risico voor ernstige gezondheidsproblemen wordt daardoor vergroot evenals de kans op opname in een verzorging- of verpleegtehuis. Het signaleren, tijdig onderkennen en doorgeleiden van gezondheidsrisico’s en -problemen en het geven van voorlichting, advies en begeleiding is onderdeel van de reguliere zorg. Ook kunnen huisartsen, de wijkverpleegkundigen, apothekers en Wmo- medewerkers een belangrijke rol spelen bij het bewust maken van ouderen van wat ze zelf aan hun gezondheid kunnen bijdragen. In een aantal gemeenten bestaat een ‘Consultatiebureau voor ouderen’ waar ouderen vanaf 60 jaar terecht kunnen voor een preventieve controle op de gezondheid. Onderwerpen die besproken worden zijn bijvoorbeeld: • • • • • • •
gehoor en gezichtvermogen eet- en drinkgewoonten medicijngebruik beweging valrisico’s en veiligheid in huis mantelzorg sociaal en psychisch welbevinden.
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of een dergelijke algemene voorziening ook in Bloemendaal gerealiseerd kan worden.
28
Ad 3. Zelf beslissen over leefstijl Alhoewel er een omslag plaats moet vinden in het leefstijlbeleid (gezondheidsbevordering) blijven de vijf speerpunten uit de gemeentelijke Nota gezondheidsbeleid 2008-2012 wel van belang om de gezondheid te verbeteren. De speerpunten zijn (het voorkomen van) diabetes, overgewicht, depressie, roken en schadelijk alcoholgebruik. Echter, de genoemde overwegingen van zelfbeschikking leiden tot de inrichting van een nieuw leefstijlbeleid dat uitgaat van de volgende punten: a. het benutten van de (zorg)structuren en de intensivering van de inzet van de jeugdgezondheidszorg in het Centrum voor Jeugd en Gezin met op maat adviezen en verwijzing naar lokale (ook private) mogelijkheden. Naast het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd, vroege signalering van risico’s en inzet op weerbaarheid om verleidingen uit het dagelijks leven te weerstaan, is het stellen van grenzen en het bewust stimuleren van een gezonde basis bij de jeugd nodig. De bedoeling is dat de jeugd leert, dat gezond leven leuk en positief is en dat dat je uiteindelijk heel veel oplevert. De jongere zelf is het startpunt en zal zelf direct betrokken moeten worden bij interventies via sociale media, peer-to-peer educatie en de inzet van private initiatieven. De bestaande structuren zoals de Jeugdgezondheidszorg, het CJG, de school en het jongerenwerk staan centraal bij de informatievoorziening en de ondersteuning. Door innovatieve werkwijzen te gebruiken kan de JGZ haar rol bij pubers versterken. Voorbeelden hiervan zijn een web-based uitvoering van de contactmoment voor pubers en ziekteverzuimbegeleiding door de schoolarts. Massamediale campagnes passen niet in de eigen verantwoordelijkheid voor een gezond leven. Bovendien zijn er twijfels over de effectiviteit en het bereik. Vanuit de gedachte “gezond dichtbij’ wordt de menselijke maat juist gevonden via school, werk, buurt en zorg. Bij veel activiteiten is de school betrokken. Een gezonde school(omgeving) stimuleert immers de gezonde en bewuste keuze. Scholen zijn echter zelf verantwoordelijk voor een gezond en duurzaam schoolbeleid. De school heeft een algemeen signalerende taak in relatie tot het kind, waar bijvoorbeeld het opmerken van riskant middelengebruik in past. Door de interne zorgstructuur van de school kan – via het CJG - toeleiding naar zorg plaatsvinden. Het (op verzoek van scholen) ondersteunen blijft natuurlijk wel belangrijk, bijvoorbeeld met pedagogische ondersteuning, het aanbieden van effectieve interventies via het CJG of het ondersteunen van de gezonde school. Via het onder de aandacht brengen en – eventueel- faciliteren van “de gezonde schoolkantine” en het vignet “De gezonde school”. Scholen kunnen zich op een positieve manier inzetten voor een gezonde jeugd door te kiezen voor een rookvrij schoolplein en door het schoolplein ook na schooltijd open te stellen voor sport, spel en beweging.
b. aandacht voor weerbaarheid en een gezonde basis voor de jeugd. Ingezet wordt op het positief stimuleren van gezond gedrag en op het ontwikkelen van een gezonde leefstijl vanuit weerbaarheid. Op de scholen worden verschillende weerbaarheidtrainingen gegeven, waaronder bijvoorbeeld “Rots en Water”. c. inzet op de gezonde keuze en deze keuze gemakkelijk en aantrekkelijk maken. Als het om leefstijl gaat, maken mensen zelf keuzes. Die keuzes worden gemaakt in een omgeving waarin de gezonde keuze gemakkelijk moet zijn. Aan die omgeving dragen diverse maatschappelijke sectoren bij. Publiek Private Samenwerking (PPS) wordt gezien als een kansrijke methode om de gezonde keuzes aantrekkelijk en toegankelijk te maken, bijvoorbeeld op het terrein van voeding en bewegen. Mensen moeten zo min mogelijk drempels ondervinden wanneer zij ervoor kiezen om gezond te leven. Daar kan vanuit verschillende sectoren een bijdrage aan geleverd worden.
29
Voorbeelden zijn bossen en duinen waar je veilig kunt wandelen en hardlopen, gebouwen waar de trap meer voor de hand ligt dan de lift, een goed beschikbaar en herkenbaar aanbod van gezonde producten in de kantine en in de supermarkt (bijvoorbeeld de te zoute producten niet op ooghoogte, inzet van de taskforce zout) d. betrouwbare, toegankelijke informatie, toegesneden op informatiebehoefte en aandacht voor het bundelen van leefstijlinterventies. Om mensen in staat te stellen keuzes te maken, zijn kennis en praktische informatie nodig. Hiertoe zijn o.a. de websites www.kiesbeter.nl, www.ikkiesbewust.nl en www.loketgezondleven.nl in het leven geroepen. Door de voorgenomen decentralisatie van het toezicht op de Drank- en horecawet naar de gemeenten wordt een toename van de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol (en sigaretten) verwacht. Verder wordt er nagedacht over het verbod op cannabisproducten tot 18 jaar. De rol van de gemeente kan uiteenlopen van deelnemen tot ondersteunen of regie voeren. Het uitgangspunt is samenwerking die meerwaarde en efficiëntie oplevert. Innovatie, kennis en bundeling van financiën kunnen door middel van PPS worden aangeboord en ingezet om maatschappelijke doelen te bereiken. Door buiten gebaande paden op zoek te gaan naar nieuwe mogelijkheden kan een impuls worden gegeven. Het gaat erom PPS-mogelijkheden in te zetten voor “de gezonde werkplek of scholen”, e-health, ict-oplossingen en domotica (= huiselektronica) ter bevordering van zelfmanagement en leefstijlbegeleiding. Wat betekent dit voor Bloemendaal? Omdat de gemeente het dichtst bij de burger staat, is de gemeente het beste in staat om maatwerk te leveren, in te spelen op de leefwereld van de burgers en rekening te houden met de specifieke locale omstandigheden. Gemeenten hebben dan ook op het gebied van gezondheidsbevordering een grote mate van beleidsvrijheid. Voor gemeenten is het van belang om een goed inzicht te hebben in de gezondheidstoestand van hun inwoners. Dat is het startpunt om de zaken op te pakken die aansluiten bij de belevingswereld van de mensen en gezondheid meer van de mensen zelf te maken.
30
Samenvatting Same nvatting Programmalijn ‘Volksgezondheid’
Wat willen we bereiken?
Een omslag bereiken in het denken over gezond leven. De (preventieve) gezondheidszorg is erop gericht om inwoners te “verleiden” gezonde keuzes te maken op het gebied van eten, bewegen en welbevinden, in plaats van het “gezond moéten leven”.
Wanneer zijn we tevreden?
Als de keuze voor gezondheid (enigszins) gemakkelijker toegankelijk is gemaakt.
Wat doen we ervoor?
1.
2.
3. 4.
5. 6. 7.
Stimuleren van de publiek private samenwerking tussen de gemeente (PPS), het bedrijfsleven, gezondheidsinstellingen en het onderwijs. Kwaliteitsverbetering jeugdgezondheidszorg (4-19) op het CJG: - oproepen van alle jongeren 4-19 jaar door de jeugdarts. - signaleren en multidisciplinaire aanpak volgens de uitgangspunten en kwaliteitseisen van het CJG; - vaccinaties op het CJG. Project “de gezonde schoolkantine” en het vignet “De gezonde school” stimuleren. Inzicht krijgen in het aantal Bloemendalers met psychische ziekten en hun mogelijkheden tot participatie in de samenleving. Cursus mentale weerbaarheid (e-health) en de cursus “Ik slaap weer” door Presenz (GGZ in Geest). Inzicht krijgen in lichamelijke problematiek van Bloemendalers, waaronder sportblessures en valincidenten. Opzetten van een consultatiebureau voor ouderen.
Daarnaast worden nog enkele actiepunten uit de in 2009 vastgestelde nota ‘Natuurlijk gezond, actieprogramma gezondheidsbeleid Bloemendaal 2010-2013’ uitgevoerd. Zie hiervoor het eerste onderdeel van het overzicht op pagina 78. Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Door voorwaarden te verbinden aan subsidieverlening en toe te zien op de naleving. Door periodiek overleg en aan de hand van jaarverslagen. Aan de hand van een of meer tevredenheidonderzoeken.
Tijdsplanning
2012
: kwaliteitsverbetering jeugdgezondheidszorg. : publiek private samenwerking. : Cursus “Ik slaap weer”op het CJG.
2013
: Project “de gezonde schoolkantine en “het vignet “De gezonde school. : Inzicht krijgen in het aantal Bloemendalers met psychische ziekten en hun mogelijkheden tot participatie in de samenleving. : Cursus “Mentale weerbaarheid” op het CJG.
2014
: Inzicht krijgen in lichamelijke problematiek van de Bloemendalers, waaronder sportblessures en valincidenten.
2015
: Opzetten van een consultatiebureau voor ouderen.
31
32
Hoofdstuk 5. Programma maatschappelijke ondersteuning A. Programmalijn ‘Leefbaar en Betrokken’ Algemeen Deze programmalijn heeft betrekking op een leefbaar Bloemendaal: de sociale samenhang (het versterken van de civil society) met ‘de wijk’ als aangrijpingspunt en het als het enigszins mogelijk is bevorderen/toepassen van inclusief beleid. Ook het voorkómen en zo nodig bestrijden van (jeugd)overlast in wijk valt onder deze programmalijn, evenals het vrijwilligerswerk en de mantelzorg. Een deel van de projecten en activiteiten binnen deze programmalijn heeft een bovenwijkse of zelfs een regionale dimensie, zoals het verder professionaliseren van vrijwilligersorganisaties of het ontwikkelen van een aanbod van respijtzorg ten behoeve van mantelzorgers. Bij de uitwerking heeft een opsplitsing plaatsgevonden in drie onderdelen: 1. sociale samenhang/veiligheid, leefbaarheid wijken en kernen 2. vrijwilligerswerk 3. mantelzorgers Ad 1. sociale samenhang/veiligheid, leefbaarheid wijken en kernen 1. Inleiding Vrijwel alle inwoners maken deel uit van sociale verbanden en informele zorgrelaties. In een leefbare en sociale samenleving weten bewoners zich beschermd, zijn zij zoveel mogelijk zelfredzaam, maatschappelijk actief en zorgen zij voor elkaar. Bij de beoordeling van de mate van leefbaarheid spelen verschillende factoren een rol, zoals de aanwezigheid van voldoende voorzieningen, de mate van (sociale) veiligheid, een veilig en rustig milieu, de kwaliteit van de openbare ruimte en handhaving op leefbaarheid door de overheid. Maar ook sociale factoren, zoals de aanwezigheid en kwaliteit van buurtcontacten en vormen van burenhulp, alsmede algemene voorzieningen, zijn van belang voor de mate van leefbaarheid. Een van de manieren om de kwaliteit te meten is door middel van de periodieke wijkschouw. Een ander instrument kan zijn de “leefbarometer” die in 2011 door het ministerie van BZK is ontwikkeld. In het advies Burgerkracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (april 2011) staat dat 85% van de Nederlanders zich prima redt en zich om elkaar bekommert, maar dat 15% professionele ondersteuning nodig heeft. Van dit laatste aantal gaat het bij 10% van de mensen om lichte, meervoudige problemen en heeft 5% min of meer permanente steun nodig vanwege zware meervoudige problematiek. 2. Visie en centrale doelstelling Een wijk van een hoge (sociale) kwaliteit kenmerkt zich door een brede participatie, onderlinge betrokkenheid en zorgzaamheid. Ongeacht leeftijd, psychische, sociale, lichamelijke of verstandelijke beperking kan iedere burger zoveel als mogelijk meedoen aan de samenleving. Mensen die dit structureel niet zelfstandig of met behulp van de omgeving kunnen, krijgen ondersteuning en kunnen een beroep doen op een vangnet. Uitgangspunt hierbij is dat mensen in staat zijn zo lang mogelijk de regie over hun eigen leven te houden door een toegankelijke en naar elkaar omziende samenleving. De leden van deze samenleving zijn betrokken, ook (of juist) op hen die ondersteuning behoeven; zij houden ogen en oren open voor de noden van mensen in hun sociale omgeving en komen in actie als dat nodig is. Bewoners vormen zodoende onderling een gemeenschap. Voorbeelden hiervan zijn ouderen die thuis kunnen wonen omdat ze, als er iets mis gaat, met één druk op de knop de buren kunnen alarmeren. Of buurtbewoners die alarm slaan als ze het idee hebben dat iemand in de war lijkt te zijn. -DoelHet doel is dat het gewoon wordt dat mensen zich verbinden en verbonden voelen en dat ze van deze verbindingen, hun sociaal netwerk, gebruikmaken.
33
3. Bestaande situatie In Bloemendaal is het goed tot zeer goed wonen en leven, daar is vrijwel iedereen het over eens. Op de Leefbaarheidsindex (VROM) scoren alle wijken steevast ‘goed’ of ‘zeer goed. De kwaliteit van de veiligheid van de wijken wordt eveneens als goed tot zeer goed beoordeeld. ´De gemeente Bloemendaal is de één na beste woongemeente van Nederland’, zo bleek uit het jaarlijks onderzoek ‘De beste gemeenten’ van weekblad Elsevier en Bureau Louter (juni 2011). Los hiervan vallen altijd verbeteringen door te voeren en geldt een en ander uiteraard niet voor iedereen De onderwerpen die de sociale samenhang en leefbaarheid raken, zijn divers. Een deel betreft ‘harde’ voorzieningen: de aanwezigheid – bij voorkeur in de directe omgeving - van winkels, scholen, kinderopvang, speel- en sportvoorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen en mogelijkheden om elkaar te ontmoeten etc. Een ander deel, minder zichtbaar maar niet minder van belang, heeft betrekking op de onderlinge betrokkenheid, zorgzaamheid en veiligheid. Uit de evaluatie van het Wmo-beleidsplan 2008-2011 blijkt, dat ruim 80% aangeeft in een prettige buurt/wijk te wonen en voldoende sociale contacten te hebben. ‘Slechts’ 40% vindt dat de buurtbewoners in voldoende mate onderling betrokken bij elkaar zijn. Opvallend laag – 12% - is de score wat betreft de aanwezigheid van voldoende sociaal-culturele voorzieningen en mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten. Hoe gering het aantal respondenten ook was, deze cijfers zijn wel een signaal. Dorpshuizen en buurtverenigingen dragen bij aan sociale cohesie omdat zij mensen de mogelijkheid bieden elkaar te ontmoeten. In de kern Vogelenzang is een dorpshuis aanwezig. In Bloemendaal ook, maar meer ‘in naam’; omdat het vooral een horecagelegenheid betreft. In Overveen bevindt zich de Buurtvereniging Overveen. In Bennebroek is de Dorpsraad in 2011 heropgericht. Daarmee hebben de inwoners van deze kern het signaal afgegeven zich betrokken te voelen bij de ontwikkelingen binnen deze kern. Om de inwoners (nog) meer te betrekken bij beleid en uitvoering van de Wmo is in 2009 de Wmo-raad opgericht. De Wmo-raad is een voortzetting van de AGOG, die ten tijde van de WVG fungeerde als advieslichaam voor de gemeente. De Wmo-raad heeft nu tot taak de gemeente gevraagd en ongevraagd te adviseren over Wmo- aangelegenheden en wordt daarbij gevoed door de behoeften van de doelgroepen van de Wmo. Met betrekking tot de Wmo-raad wordt opgemerkt dat te weinig inwoners zich op dit moment betrokken voelen bij de Wmo-raad. Op dit punt streeft de Wmo-raad naar verbetering. Mede op basis van de evaluatie van het Wmo-beleidsplan 2008-2011 worden de volgende voorzieningen/activiteiten gecontinueerd: 1. De zorg voor goed onderhouden speelvoorzieningen. 2. Het jaarlijks organiseren in elke dorpskern van een straatspeelavond of spe(el)activiteit. 3. Het stimuleren van het organiseren van sportieve en culturele activiteiten voor kinderen tijdens straatfeesten. 4. Het streven naar openbaar maken (= openstellen ná schooltijd voor gebruik door kinderen uit de buurt) van zoveel mogelijk speelplaatsen bij basisscholen. 5. Het beleid m.b.t. het Jeugdhonk te Vogelenzang (gehuisvest in het Dorpshuis), de jongerenbus en de inzet van de jongerenwerkers. 6. Het financieel ondersteunen en betrekken van de Wmo-raad bij het beleid m.b.t. maatschappelijke ondersteuning. 7. Handhaven subsidieverstrekking aan buurtverenigingen, Oranjecomités en sociaal-culturele activiteiten, enz. 8. De periodieke wijkschouwen. 9. Instandhouding anti-discriminatievoorziening.
34
4. nieuwe activiteiten/actiepunten Het leefbaar maken en houden van de vijf dorpskernen van Bloemendaal kan de gemeente niet alleen. Dat is mede de eigen verantwoordelijkheid van bewoners en andere ‘gebruikers’. Tegelijkertijd streeft de gemeente ernaar om bewoners ruimte te geven om zaken op wijkniveau of dorpskernniveau op een laagdrempelige manier goed te regelen. Er bestaat nog steeds behoefte aan het creëren van aantrekkelijke plaatsen in wijken en buurten, plaatsen waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar ze een luisterend oor vinden. Niet alleen voor ouderen, maar ook voor jongeren, zoals een maatschappelijk centrum, een school of een plaats waar mensen kunnen sporten. Bekeken zal worden of hiervoor gebruik kan worden gemaakt van leegstand in schoolgebouwen die zich, naar verwachting, in toenemende mate in de komende jaren zal voordoen. Ook kerken en hun gebouwen hebben een functie in de leefbaarheid van een buurt. Uit de gesprekken van de wethouder met vertegenwoordigers van de plaatselijke kerken is gebleken, dat ook de kerken volop bereid zijn zich nog meer in te spannen voor de leefbaarheid van Bloemendaal. Dit in onderling overleg met elkaar en met de inwoners en daar waar nodig in samenwerking met de gemeente. Uit het door de portefeuillehouder gevoerd overleg met het bestuur van de Buurt Vereniging Overveen (BVO) is gebleken dat de BVO voornemens is, in overleg met omwonenden van het sportveld aan de Vrijburglaan en de gemeente, een buurtboomgaard aan te leggen nabij het verenigingsgebouw. Voor dit initiatief, dat de saamhorigheid in de buurt ten goede moet komen, is een startsubsidie gevraagd. Het voornemen bestaat dit initiatief, mits ruimtelijk uitvoerbaar, financieel te ondersteunen. Voorts is aangegeven dat behoefte bestaat aan een digitale marktplaats op lokaal (bijvoorbeeld wijk of dorpskern) niveau waarop vraag en aanbod rond concrete noden van bewoners en tevens informatie over de sociale kaart kunnen worden samengebracht. Met dit instrument behouden bewoners hun zelfredzaamheid en ontwikkelen zich sociale netwerken. Dit idee zal uitgewerkt (moeten) worden. Voorts wordt de aandacht gericht op het toegankelijk houden en maken van openbare ruimten. Dit naar aanleiding van de uitkomsten van het in 2011 gehouden onderzoek naar de toegankelijkheid van publieke voorzieningen in Bloemendaal. Om bijv. de bewoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig te laten participeren, is het nodig dat de openbare ruimte voor hen toegankelijk is.
35
5. Jeugd, buurt en overlast Bloemendaal heeft te maken met groepen jongeren die – veelal in hun eigen buurt - op straat samenkomen en rondhangen, de zgn. “hangjongeren”. Dit is geen nieuw en zeker geen specifiek Bloemendaals verschijnsel, het is van alle tijden en gebeurt overal. Bloemendaal kent een wisselend aantal van deze groepen. Vaak geeft dit rondhangen helemaal geen problemen, maar in sommige gevallen leidt het tot (ervaren) overlast. Hierbij kan worden gedacht aan het veroorzaken van geluidsoverlast, het maken van rommel, het plegen van kleine vernielingen en/of het (beperkt) nuttigen van alcohol en het gebruik van (soft)drugs. Meldingen komen bij de politie binnen en in de meeste gevallen handelt de politie de meldingen zelf af. Soms signaleren de jongerenwerkers beginnende problemen en pakken die, in samenwerking met verschillende partijen aan, waardoor er een bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van overlast. Soms is er echter geen sprake van overlast maar is er te weinig tolerantie van buurtbewoners. Daarom kan het van belang zijn dat bij klachten over overlast buurtbewoners en jongeren met elkaar in gesprek gaan. In dat geval is er een rol weggelegd voor het CJG. In het eindrapport van F.E. Woltring “ Programma Jeugd en Overlast Kennemerland” van december 2010 doet het praktijkteam “Jeugd en Overlast” o.a. de volgende aanbeveling: “De aanpak van jeugdoverlast is alleen effectief als er sprake is van maatwerk met een combinatie van preventie, zorg en repressie. Een goede samenwerking en kruisbestuiving tussen veiligheidsbeleid en jeugdbeleid, tussen veiligheidsketen en jeugd(zorg)keten moet daarom zoveel mogelijk worden nagestreefd en gestimuleerd. Van persoonsgerichte maatregelen is bekend dat alleen straffen niet effectief is, maar (in combinatie met) zorg wel. De werkzame factor van persoonsgerichte maatregelen is dus het bieden van zorg. Gebleken is echter dat deze kruisbestuiving in een aantal gevallen onvoldoende plaats vindt in Kennemerland. Zo wordt de sector Jeugdgezondheidszorg van de GGD nog onvoldoende betrokken bij de preventie van overlast terwijl zorgsignalen hier vaak in een vroegtijdig stadium bekend (zouden) moeten zijn. De GGD komt in beeld wanneer het gaat om het gebruik van genotsmiddelen en preventie, maar de signalerende bijdrage die geleverd kan worden bij de individuele aanpak van jongeren wordt vaak nog onvoldoende benut”. Het praktijkteam adviseert om in te zetten op een nauwere samenwerking tussen de zorg- en de veiligheidspartners”. In verband met de gewenste verbinding tussen curatieve veiligheidsmaatregelen en de preventieve meer zorggerelateerde inzet voor de jeugd, zou er – bij structurele overlast - een steviger verbinding gelegd moeten worden tussen het jongerenwerk, de politie, bureau Halt, (de front office van) het CJG, de jongere(n), ouders en buurtbewoners. Het overleg wordt geïnitieerd en voorgezeten door de coördinator van het CJG. Overlastmeldingen zijn hierbij leidraad en de rapportages van het hacq. Als er sprake is van overlast spreken de partijen in onderling overleg hun standaardacties af. In sommige gevallen zal er behoefte zijn aan aanvullende acties van instellingen zoals het maatschappelijk werk, de Jeugdgezondheidszorg, verslavingszorg, reclassering etc. Om te komen tot goede afspraken over de inzet van standaard- en aanvullende acties, zodat een meer integrale, gecoördineerde aanpak van overlast door jongeren wordt gerealiseerd, dient er een procedure “aanpak overlast jeugd” te worden ontworpen.
36
Samenvatting ‘Leefbaar en betrokken’ Wat willen we bereiken?
De mogelijkheid van deelname aan de samenleving voor alle inwoners bevorderen. Plekken/mogelijkheden in elke wijk/kern waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De (beleving van) overlast verminderen. Een sterke sociale cohesie in elke wijk/kern.
Wanneer zijn we tevreden?
Als alle inwoners daadwerkelijk de mogelijkheid hebben deel te nemen aan de samenleving. Als voldoende mogelijkheden tot ontmoeting bestaan en hier daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt. Als sprake is van overlast kan, op basis van een vastgestelde procedure, adequaat kan worden ingegrepen.
Wat doen we ervoor?
1. 2. 3. 4. 5.
Ontmoetingscentra creëren in iedere wijk. Een buurtboomgaard inrichten in Overveen. Bieden van een “digitale” marktplaats voor vraag en aanbod rond concrete noden van bewoners. Het bevorderen van de toegankelijkheid openbare ruimte en gebouwen. Overgaan tot vaststelling van een procedure ‘aanpak overlast jeugd’ en deze toepassen indien daartoe aanleiding bestaat.
Daarnaast worden nog diverse actiepunten uit het Wmo-plan 20082011 uitgevoerd. Zie pagina 34. Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Door -
jaarlijks te evalueren aan de hand van: tevredenheidsonderzoeken; veiligheidsmonitor; de rapportage ‘Waar staat je gemeente’ .
Tijdsplanning
1 , 3, en 4: vanaf 2012 doorlopend. 2 en 5 : in 2012 te realiseren.
37
Ad 2. Vrijwilligerswerk 1. Inleiding De vrijwillige inzet van burgers, zowel informeel en ongeorganiseerd als in georganiseerd verband, vormt een onmisbaar deel van de “civil society”. Met zijn vrijwillige inzet levert de burger actief een bijdrage. Hij geeft niet alleen zijn eigen meedoen vorm, maar draagt ook bij aan het meedoen van kwetsbare groepen. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om vrijwillige inzet in de zorg, maar om vrijwillige inzet op alle terreinen van de samenleving. Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald, wordt gedaan voor anderen of voor de samenleving. Vrijwilligers zijn onmisbaar in de huidige samenleving. Het doel van het beleidsplan “Het maatschappelijk hart van Bloemendaal Vrijwilligerswerkbeleid Bloemendaal 2005 t/m 2010” is het structureel waarderen, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk en mantelzorg in Bloemendaal. Deze doelstelling is overgenomen in het Wmo-beleidsplan 2008-2011. Volgens een onderzoek van Arts en Te Riele, gepubliceerd door het CBS2 was in 2009 ruim 22 procent van de volwassen bevolking vrijwilliger. Mensen met betaald werk waren bijna even vaak vrijwilliger als mensen zonder betaald werk. Niet-werkenden besteedden echter bijna twee keer zoveel tijd aan vrijwilligerswerk. In ditzelfde onderzoek wordt vermeld dat als er een andere methode van uitvragen gebruikt wordt, te weten het Permanent Onderzoek Leef Situatie (POLS), het percentage vrijwilligers zelfs 2 keer zo hoog is namelijk 42%. Dat betekent dat in Bloemendaal tussen de 2.500 en 5.000 inwoners op enig moment vrijwilligerswerk doet. Als het gaat om het soort organisatie waarvoor mensen vrijwilligerswerk doen, zijn er verschillen tussen werkenden en niet-werkenden. Werkenden zijn vaker actief voor school, jeugd- en buurthuiswerk en voor sport-, hobby- en cultuurverenigingen, terwijl niet-werkenden zich juist verhoudingsgewijs vaak inzetten in de verzorging en voor religieuze organisaties. Zo zet bijna 6 procent van de niet-werkenden zich in voor organisaties in de zorg, tegenover 2 procent van de werkenden. Bij sport, hobby en cultuur gaat het juist om respectievelijk bijna 6 procent van de nietwerkenden en ruim 9 procent van de werkenden. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren uit het POLS-onderzoek. Voor alle soorten organisaties geldt dat vrijwilligers zonder betaald werk bijna twee keer zoveel tijd aan vrijwilligerwerk besteden als vrijwilligers met betaald werk. 2. Visie en centrale doelstelling In het beleidsplan Wmo 2012-2015 verandert niets in de doelstellingen van de oude beleidsplannen. Voor deze beleidsperiode geldt echter ook de verwachting dat het Rijk steeds verdergaande bezuinigingen door zal voeren op het gebied van zorg en welzijn. Daardoor zal er steeds meer druk komen te liggen op het vrijwilligerswerk in de zorg. De Kanteling en de aankomende decentralisaties zijn daar voorbeelden van. De verantwoordelijkheidsladder (zie blz. 18) gaat ervan uit dat eerst in de eigen omgeving van de hulpvrager gezocht moet worden naar oplossingen. Vaak wordt “sociale” zorg geboden door organisaties die met vrijwilligers werken. Dat is veelal in de vorm van huisbezoek, gezelschap bieden, begeleiding bieden en veel hand- en spandiensten verrichten. Vrijwilligerswerk is daarmee in feite één van de pijlers van het “gekantelde” denken. De inzet van de gemeente zal daarom steeds meer gericht worden op het promoten van vrijwilligerswerk. Dat zal onder andere gebeuren door actief voorlichtings- en wervingscampagnes te ondersteunen.
2
“Vrijwilligerswerk onder werkenden en niet-werkenden”, sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2011, Webmagazine, woensdag 15 juni 2011.
38
3. Bestaande doelstellingen/activiteiten Waardering De gemeente toont haar waardering voor vrijwilligerswerk door elk jaar een vrijwilligersavond te geven en daarbij de vrijwilligersorganisatie van het jaar te laten kiezen. Dit beleid wordt voortgezet. Faciliteren De gemeente faciliteert en ondersteunt het vrijwilligerswerk door middel van subsidies. Vooral kleinere organisaties doen een beroep op een subsidie die aangevraagd kan worden voor het versterken van de organisatie, bijv. door het aanschaffen van een computer, voor PR, enz. Dit beleid wordt voortgezet. Werving van nieuwe vrijwilligers. Grotere organisaties als Welzijn Bloemendaal hebben daarvoor hun eigen methoden en de kosten worden gedekt door de subsidie die de gemeente verstrekt. Kleinere organisaties kunnen gebruik maken van de vacaturebank van de vrijwilligerscentrale, die gesubsidieerd wordt om te bemiddelen tussen vraag en aanbod. Dit beleid wordt voortgezet. De Vrijwilligerscentrale (VWC) is een (ver)bindende factor als het gaat om vrijwilligerswerk. VWC verricht zelf geen vrijwilligerswerk, ook al werken er wel vrijwilligers. Een opsomming van wat WVC doet voor vrijwilligers: -
-
-
VWC runt de vacaturebank, waar mensen kunnen zoeken naar vrijwilligerswerk van hun gading. Een van de taken daarbij is het informeren en adviseren over de soorten vrijwilligerswerk. VWC fungeert ook als makelaar voor vrijwilligerswerk in de vorm van maatschappelijk ondernemen. Daarbij kan gedacht worden aan bemiddeling tussen bedrijven, die, in plaats van een personeelsuitje, met het personeel een dag vrijwilligerswerk willen doen en instellingen die behoefte hebben aan een ploeg vrijwilligers. VWC regelt ook maatschappelijke stages voor scholieren op middelbare scholen. Leerlingen gaan bij een instelling een aantal uren werk doen. De vrijwilligerscentrale zoekt stage-plekken voor de scholieren en begeleidt scholen en instelling.
Subsidiering van (de activiteiten) de Vrijwilligerscentrale wordt voortgezet. 4. Nieuwe activiteiten/actiepunten De onderstaande ideeën/activiteiten zijn ingediend via het digitale Wmo-platform dan wel tijdens de door de portefeuillehouder gevoerde gesprekken met organisaties/particulieren. a.
Het financieel bijdragen aan de ontwikkeling en het in standhouden van de vrijwilligersacademie, zoals uitgewerkt door de Vrijwilligerscentrale en ondersteund door meerdere vrijwilligersorganisaties. Het doel van de Vrijwilligersacademie is het leveren van een bijdrage aan een breed, gevarieerd en kwalitatief goed scholingsaanbod voor vrijwilligers en beroepskrachten in alle sectoren die het vrijwilligerswerk ondersteunen.
b.
Bevorderen dat er in algemeen toegankelijke ruimten, zoals de bibliotheek, een vacaturewand ingericht wordt voor vrijwilligers. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een “folderrek”.
c.
Pilot opstarten om coach-vrijwilligers op te leiden die ingezet kunnen worden om potentiële vrijwilligers, die nu wegens een beperking moeilijk te plaatsten zijn toch mee te laten doen. Dit heeft een meerzijdig effect: de beperkte vrijwilliger kan participeren / zinvolle besteding van vrije tijd hebben, de coach heeft zijn/haar zinvolle vrijwilligerstaak, de organisatie wordt geholpen.
d.
Vrijwilligerswerk kan gepromoot worden door duidelijk te profileren wie en wat een vrijwilliger is, bijvoorbeeld door een poster met Bloemendaalse vrijwilligers. Onderzoeken of de gemeentelijke website (of een ander medium, bijv. sandwichborden) ingezet kan worden om vrijwilligerswerk te promoten.
e.
Budget beschikbaar stellen voor reclames/advertenties in het Weekblad Kennemerland-Zuid.
39
Samenvatting ‘Vrijwilligerswerk’ Wat willen we bereiken?
Vrijwilligers en hun organisaties zijn/worden gefaciliteerd hun taak te verrichten en hebben toegang tot ondersteuning, die bestaat uit: -
Up-to-date informatieverstrekking Op de vraag/behoefte afgestemde advisering; Andere vormen van concrete ondersteuning.
Vrijwilligers het gevoel geven dat hun inspanningen door ‘de samenleving’ zeer gewaardeerd worden. Wanneer zijn we tevreden?
Wanneer vrijwilligers tevreden zijn over het ondersteuningsaanbod
Wat doen we ervoor?
Naast het voortzetten van het huidige beleid zal de gemeente onderzoeken of de volgende nieuwe ideeën uitvoerbaar zijn: 1. Het opzetten van een Vrijwilligersacademie. 2. Het inrichten van een of meer ‘vacaturewanden’ (fysiek) ten behoeve van vrijwilligers. 3. Het opstarten van een Pilot coach-vrijwilligers. 4. Promoten vrijwilligerswerk d.m.v. gemeentelijke website. 5. Het beschikbaar stellen van een reclame-/advertentiebudget t.b.v. vrijwilligers (in Weekblad Kennemerland-Zuid).
Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Tijdsplanning
Door: Een periodiek tevredenheidsonderzoek. Overleg met instellingen, aan de hand van jaarverslagen en evaluatie van rapportages. Het stellen van subsidievoorwaarden en toezien op de naleving ervan. 1, 2, 3: Start 2012, beoordeling en besluit tot voortzetting 2013 4 en 5: continu met ingang van 2012
40
Ad 3. Mantelzorg 1. Inleiding Mantelzorg is onbetaalde zorg aan een partner, ouder, kind, vriend, kennis of buur. Mantelzorgers geven deze zorg omdat zij een persoonlijke, emotionele band hebben met degene die zij verzorgen. De zorg loopt uiteen van het doen van boodschappen tot het wassen en aankleden van iemand. Vaak is de zorg langdurend en intensief en heeft deze zorg een grote impact op het sociale leven van mantelzorgers. Mantelzorgers vinden het geven van zorg vanzelfsprekend. Enerzijds omdat zij de relatie met hun naaste in stand willen houden, anderzijds omdat ze het als een intrinsieke plicht voelen om voor de ander te zorgen. Mantelzorg hoort bij het leven en zolang de belasting van de mantelzorger niet te hoog is, ervaren velen het als een verrijking van het leven. Het wordt anders als mensen buiten de mantelzorg geen leven meer kunnen hebben. Ruim 200.000 mantelzorgers voelen zich zwaar belast of overbelast (Bron: presentatie SCP 10 november 2008). Mantelzorgers zijn van onschatbare waarde. We moeten zuinig zijn op onze mantelzorgers en ze morele en concrete steun bieden. Ook maatschappelijk gezien, zijn mantelzorgers goud waard. Als professionals alle zorg die mantelzorgers verlenen, over zouden moeten nemen, zou dat een enorme kostenpost zijn. 2. Ontwikkelingen Door een aantal maatschappelijke en politieke ontwikkelingen neemt de druk op de mantelzorg de komende jaren toe: 1. De extramuralisering en het steeds meer scheiden van wonen en zorg geeft bij mensen thuis complexe zorgsituaties, vaak zelfs complexer dan in een verpleeghuis. 2. Door de vergrijzing is er overigens ook een grote groep vitale en actieve ouderen, de zogenaamde 'zilveren kracht', inzetbaar. 3. In de huidige kabinetsperiode vinden er drie grote decentralisaties plaats (Jeugdzorg, AWBZbegeleiding en Werken naar vermogen), die samenhang vertonen wat betreft de doelgroepen en de aard van de ondersteuning die nodig is. 4. Er is een toenemend gebruik van digitale media en domotica (woonzorgtechnologie). 5. Door de bezuinigingen streeft men naar betaalbare maatschappelijke ondersteuning en activering. Mantelzorg is van onschatbare waarde Mantelzorg is van economische en morele waarde en als zodanig een essentieel onderdeel van de zorgketen. Vanuit die invalshoek moeten de mogelijkheden en grenzen van de mantelzorger meegenomen worden in het bepalen van de ondersteuning van zowel de mantelzorger als de zorgvrager. Deze visie op mantelzorgondersteuning past bij de gekantelde WMO-gedachte, namelijk dat de behoefte van de mensen leidend is. Ook andere WMO-uitgangspunten worden zo versterkt, zoals samenhang tussen welzijn, wonen en zorg, een wijkgerichte benadering, versterking van het lokaal netwerk en stimulering van de zelfredzaamheid. Cijfers: ‘Mantelzorg uit de doeken’, SCP 8 februari 2010 Het grootste deel van de zorg in Nederland wordt gegeven door mantelzorgers: van alle zorg in Nederland wordt 75% gedaan door mantelzorgers, 20% door professionals en 5% door vrijwilligers. Mantelzorgers voorkomen dat mensen worden opgenomen in het ziekenhuis of verzorgings- of verpleeghuis. In Nederland verrichten bijna drie miljoen mensen (ongeveer 19% van de bevolking) mantelzorg. Driekwart van deze mensen zorgt langer dan drie maanden voor een ander, gemiddeld ruim vijf jaar. De meerderheid verleent meer dan acht uur per week hulp. Het grootste deel (42%) van de mantelzorgers zorgt voor een (schoon)ouder, gevolgd door zorg voor een partner (20%), kennis/vriend (11%), kind (9%), ander familielid (10%), buur (5%)of anders (2%). Uit de meest recente gegevens van het SCP blijkt ook dat de meeste mantelzorg gegeven wordt door volwassenen in de leeftijdscategorie 45-54 jaar. Van de mantelzorgers is een aanzienlijk deel tussen de 12 en 18 jaar. Naar schatting draagt zo’n 10% van alle thuiswonenden kinderen van 12 jaar en ouder (mede) zorg voor een langdurig ziek familielid. Exacte cijfers van deze groep ontbreken echter. Vrouwen geven beduidend vaker mantelzorg dan mannen: 61% tegen 39%. Uit het SCP onderzoek komt naar voren dat 22% van de mantelzorgers zich niet belast voelt, 33% licht belast (ze hebben een voortdurend plichtsgevoel), 28% matig belast (zij ervaren problemen met het combineren van taken) en 17% ernstig belast (dat wil zeggen overbelast).
41
De belasting neemt toe als mensen veel hulp geven over een langere periode (meer dan 8 uur per week, langer dan drie maanden). De beleving van de mantelzorgers zelf is ook van belang voor de ervaren belasting. Mantelzorgers die geen alternatief zien voor de situatie en die geen hulp durven inroepen, ervaren relatief de grootste belasting. Allochtonen komen in deze categorie relatief vaker voor. Uit het SCP-onderzoek komt ook naar voren dat het feitelijke gebruik van mantelzorgondersteuning ver achter blijft bij de behoefte. Oorzaken hiervoor zijn: onbekendheid waar de voorziening is te verkrijgen (38%), verwachten niet in aanmerking te komen (16%), niet urgent genoeg en nog niet aan toegekomen (13%) en de voorziening sluit niet aan bij de behoefte (12%). 3. Mantelzorgers in Bloemendaal De gemeente Bloemendaal subsidieert Tandem en Platform Belangenbehartiging Mantelzorg (PBM) om mantelzorgers te ondersteunen en hun vragen te verhelderen en te beantwoorden. In 2011 zijn bij Tandem 298 mantelzorgers uit Bloemendaal geregistreerd en bij PBM 150 mantelzorgers bekend. Uit gesprekken met mantelzorgers en hun ondersteuners blijkt dat Tandem zich met name richt op de overbelaste groep mantelzorgers en dat de groep die bij PBM bekend is vooral bestaat uit ervaringsdeskundigen. Toch zou volgens landelijke schattingen de groep mantelzorgers in Bloemendaal vele malen groter moeten zijn dan de bij Tandem geregistreerde groep en zou ook de overbelaste groep twee maal zo groot zou zijn. Uit de enquête ‘Evaluatie Wmo-plan 2008-2011’ en uit gesprekken met mantelzorgers en hun ondersteuners blijkt dat mantelzorgers ook in 2011 nog te weinig zichtbaar zijn en de mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning nog te weinig bekend. Doel Het doel is ervoor te zorgen dat mantelzorgers de erkenning krijgen die ze verdienen en dat zij de weg naar ondersteuning vinden voordat zij overbelast zijn. De eigen kracht van mantelzorgers is uitgangspunt voor oplossingen voor hun behoefte aan ondersteuning. 4. Bestaande doelstellingen/activiteiten Waardering De gemeente toont haar waardering voor mantelzorgers door jaarlijks de dag van de mantelzorg te vieren en de bij Tandem geregistreerde mantelzorgers een kleine attentie te schenken. Dit kan gecontinueerd worden. Ondersteuning faciliteren De gemeente faciliteert en ondersteunt mantelzorgorganisaties door middel van subsidies. Er zijn meerdere organisaties die zich inzetten voor mantelzorgers. Zij bieden vooral ondersteuning, geven raad, zijn goed thuis in de zorgwereld, bieden lotgenotencontact en nog veel meer. Vaak hebben zij ook de beschikking over een team van beroepskrachten. Tandem en PBM zijn de organisaties die door de gemeente worden gesubsidieerd om deze diensten aan Bloemendaalse mantelzorgers te bieden. Subsidiering van de ondersteunende instellingen dient gecontinueerd te worden. Informatie over ondersteuning verbeteren Lang niet iedereen herkent zichzelf als mantelzorger. Men vindt het vanzelfsprekend dat men zorgt voor zijn partner, kind, ouder, familielid, vriend of kennis. Evenmin leeft het besef dat men informatie of ondersteuning kan krijgen, als het even (te) zwaar is, of men weet niet waar men terecht kan. Daarom is in 2010 een campagne gestart om meer bekendheid te geven aan Tandem, de organisatie die door de gemeente wordt gesubsidieerd om deze ondersteuning te bieden. Dat heeft geleid tot een groei van 73 naar 298 mensen die bij Tandem geregistreerd zijn. Gezien de landelijke cijfers zijn er naar alle waarschijnlijkheid alleen al twee maal zo veel mantelzorgers die zich overbelast voelen. Over jonge mantelzorgers is nog steeds weinig bekend. Inzicht verkrijgen in moeilijk bereikbare mantelzorgers Het probleem van de onvindbare of onbereikbare mantelzorgers is niet uniek voor Bloemendaal. Alle regiogemeenten signaleren hetzelfde. Daarom is er in 2009 besloten om een regiegroep mantelzorg in te richten waarin regiogemeenten en organisaties, die op enigerlei wijze bij mantelzorg betrokken zijn, gezamenlijk overleggen hoe dit probleem regionaal aan te pakken. In deze regiegroep wordt vooral aandacht besteed aan specifieke doelgroepen die extra moeilijk te bereiken zijn, zoals jonge mantelzorgers, allochtone mantelzorgers, werkende mantelzorgers en mantelzorgers voor mensen met een psychisch probleem. Daarmee wordt een brug gelegd naar de kleine doelgroepen, jeugdbeleid, ouderenzorg, geheel in lijn met de gedachte van de WMO. Het ingezette beleid wordt in het volgende tijdvak gecontinueerd.
42
5. Intensivering beleid Uit de evaluatie van het WMO-beleidsplan 2008-2011 blijkt echter dat mantelzorgers (van alle leeftijden) nog onvoldoende in beeld zijn. De ondersteuning van mantelzorgers behoeft daarom in het nieuwe plan nog meer aandacht. Een mantelzorger heeft een onontkoombare zware baan, die er opeens is en nooit ophoudt, ook als betrokkene opgenomen is in een instelling. Toch is mantelzorg ook een individuele keuze, vanwege de morele kant weliswaar een moeilijke keuze. Mantelzorgers hebben behoefte aan maatwerkoplossingen, zodat zij ook daadwerkelijk een keuze voor hun mantelzorgtaak kunnen maken. De mantelzorger heeft behoefte aan het versterken van de eigen kracht, zodat er een goed evenwicht is in draagkracht en draaglast, als gevolg waarvan de verzorgde langer zelfstandig kan blijven functioneren. Mantelzorg is geen verplichting, het moet altijd mogelijk zijn om professionele zorg in te schakelen. Mantelzorgers missen vanwege de onzichtbaarheid en vanzelfsprekendheid erkenning en in een aantal gevallen een luisterend oor. Mantelzorgondersteuning is het geheel aan voorzieningen en diensten dat direct of indirect gericht is op het verminderen van de draaglast en vergroten van de draagkracht van mantelzorgers. 6. Nieuwe activiteiten/actiepunten a. Bereiken van mantelzorgers Mantelzorgers klagen niet snel en zoeken niet snel hulp, vaak omdat zij ervan overtuigd zijn dat ze het best zelf kunnen regelen. Soms houdt de hulpbehoevende partner ook hulp tegen, omdat hij of zij geen vreemden in huis wil. Bovendien is er de angst dat beroepskrachten de regie overnemen. SCP concludeert in haar rapport 'Iemand moet het doen; ervaringen van verzorgers van partners' (oktober 2010) dat artsen en andere hulpverleners moeten meer aandacht besteden aan mensen die hun zieke partner verzorgen. Zij moeten de problemen van deze mantelzorgers opmerken, nagaan of deze mensen het nog trekken en ze de weg wijzen. Op de volgende wijzen kunnen mantelzorgers ’bereikt’ worden: * Meer bekendheid, deskundigheid en betrokkenheid bij de 1e lijn (huisarts, Wmo-consulent, thuiszorg) en 2e lijn (specialisten) tot stand brengen door ronde tafel gesprekken tussen deze professionals en mantelzorgers te organiseren. Toelichting: veel mantelzorgers zorgen liefst anoniem en in stilte voort, omdat men de hulpmogelijkheden niet kent of omdat men zich niet aangesproken voelt. Tegelijkertijd is bekend dat overbelasting met goede ondersteuningsvormen te voorkomen is of te verlichten. * Een meer outreachende en directe manier van werken organiseren, waarbij mantelzorgconsulenten of buurtcoaches de vijf kernen op buurtniveau ingaan om het ondersteuningsaanbod te promoten en ondersteuningswensen te inventariseren. Toelichting: Een aantal specifieke groepen mantelzorgers is extra moeilijk te bereiken, zoals jonge mantelzorgers, allochtone mantelzorgers en mantelzorgers voor mensen met een psychisch probleem, de zogenaamde kleine doelgroepen. * Aansluiten bij regionale creatieve projecten, zoals het VO-scholenproject van Tandem, om in contact te komen met jonge mantelzorgers. * Regisseren samenwerkingsverband mantelzorg voor mensen met psychische problemen. b. Erkennen van mantelzorgers * Zichtbaarheid vergroten door regelmatig, bijvoorbeeld een keer per jaar, campagnes over mantelzorg te organiseren.
43
c. Ondersteunen van mantelzorgers * Verbeteren informatie- en adviesverstrekking aan mantelzorgers en intermediairs door de vraag van mantelzorgers te verhelderen, ze goed de weg te wijzen en kennis van oplossingen en mogelijkheden op een creatieve manier op maat aan te reiken, in ieder geval via het Wmo-loket, maar ook via outreachende hulpverleners. * Organiseren van praktische deskundigheidsbevordering ten behoeve van mantelzorgers zelf, zoals tilcursussen. * Naast praktische ondersteuning, ook organiseren van geestelijke ondersteuning voor mantelzorgers, bijvoorbeeld door een luisterend oor.
* Zorgen voor goede afstemming met en tussen professionele instellingen, die intermediaire taak ligt vaak bij de mantelzorger. * Zorgen voor goede samenwerking tussen de mantelzorg en professionele instellingen als de thuiszorg, verzorgings- en verpleeghuizen. * Zorgen voor goede signaleringsystemen om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen. * Ontwikkelen van familiebeleid in de 1e en 2e lijn zorg en gezondheidszorg. * Zorgen voor voldoende respijtzorg op maat. * Zorgen voor voldoende professionele mensen en continuïteit in de professionele zorg, zodat mantelzorgers en betrokkenen daarop kunnen vertrouwen.
Samenvatting ‘Mantelzorg’ Wat willen we bereiken?
Mantelzorgers en hun organisaties zijn/worden gefaciliteerd hun taak te verrichten en hebben toegang tot ondersteuning, die bestaat uit: -
Up-to-date informatieverstrekking;. Op de vraag/behoefte afgestemde advisering; Andere vormen van concrete ondersteuning.
Mantelzorgers het gevoel geven dat hun inspanningen door ‘de samenleving’ zeer gewaardeerd worden. Wanneer zijn we tevreden?
Wanneer mantelzorgers tevreden zijn over het ondersteuningsaanbod.
Wat doen we ervoor?
Naast het voortzetten van het huidige beleid, worden de volgende nieuwe ideeën uitgewerkt: -
-
Bereiken van mantelzorgers door deskundigheidsbevordering bij 1e en 2e lijnszorg, meer outreachend werken en regionale initiatieven. Meer reclame maken voor de beschikbare ondersteuning. Ondersteuning steviger en gestructureerder aanbieden. Aanbod respijtzorg vergroten.
Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Door: Een periodiek tevredenheidsonderzoek. Overleg met instellingen, aan de hand van jaarverslagen en evaluatie van rapportages. Het stellen van subsidievoorwaarden en toezien op de naleving ervan.
Tijdsplanning
Met alle punten wordt in de loop van 2012 gestart.
44
45
B. Programmalijn ‘Opvoeden en opgroeien’ 1. Inleiding In Bloemendaal wonen ca. 6.000 jongeren van 0 tot 25 jaar. Het jeugdbeleid is continu in beweging, trends en ontwikkelingen volgen elkaar snel op en vragen veelvuldig om doorontwikkeling van bestaand beleid en uitvoering. Belangrijk is dat het beleid aansluit bij de tijd waarin we leven en antwoord geeft op de vragen waarvoor de gemeente de komende tijd zal komen te staan. Het thema opvoeden en opgroeien staat hoog op de maatschappelijke agenda. Alom wordt beseft dat wat er in de opvoeding en in de ontwikkeling van kinderen en jongeren gebeurt grote gevolgen heeft, niet alleen voor die kinderen en jongeren zelf, maar ook voor de samenleving.
Wat is de rol van de gemeente? De gemeente heeft als taak te zorgen voor een sluitende jeugdketen en draagt tevens zorg voor een samenhangend aanbod van voorzieningen en activiteiten op het terrein van de jeugd. Ook is het een taak van de gemeente om het aanbod af te stemmen op de vragen en behoeften van de Bloemendalers. De inbreng van ouders en jongeren (vooral de ”lastige” jongeren en ouders), de bijdrage van vertegenwoordigers van basisscholen en VO-scholen, de peuterspeelzalen, het jongerenwerk en de kinderopvang vormen belangrijke input bij de beleidsvorming. Sinds 2005 zijn de volgende beleidsnota’s op het gebied van het jeugdbeleid vastgesteld en in uitvoering gebracht: 1. De nota jeugd (corsanummer 2005002195). 2. “Wat er ook speelt in Bloemendaal, laat het vooral de kinderen zijn”. Nota preventie opvoedingsproblematiek in Bloemendaal (corsanummer 2007005286). 3. Nota Centrum Jeugd en Gezin en de Jeugdketen in Bloemendaal (corsanummer 2008017644). 4. De nota volksgezondheid (vooral gericht op de jeugd) 2010-2013 (corsanummer2009025075). Hiernaast is in dezelfde periode het beleidsplan WMO 2008-2011 vastgesteld. Omdat het Wmobeleidsplan en het beleid met betrekking tot de jeugd elkaar gedeeltelijk overlappen, is besloten om de hoofdlijnen van het jeugdbeleid op te nemen in het WMO beleidsplan 2012-2015. Genoemd tijdvak zal vooral in het teken staan van: -
de transitie van de gehele jeugdzorg naar de gemeente; de doorontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin, de toekomstige front office van de jeugdzorg.
Het kabinet Rutte heeft het besluit genomen de Jeugdzorg grondig te gaan verbouwen. Om veel problemen in samenhang aan te pakken, is het beleid erop gericht om de gehele jeugdzorg onder gemeentelijke regie te brengen. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte stelt dat alle taken op het gebied van de jeugdzorg (de provinciale jeugdzorg, de jeugdreclassering, de jeugdbescherming, de licht verstandelijk jong gehandicapten, de gesloten jeugdzorg en de jeugd-ggz) in de periode vanaf 2012- 2016 gefaseerd overgaan naar de gemeente. Het nieuwe beleid is erop gericht de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor deze voorzieningen bij de gemeente neer te leggen. Dat is complex, ingrijpend en veelomvattend. Maar dat niet alleen. De verbouwing is niet bedoeld om “slechts” financieringsstromen en bestuurlijke verantwoordelijkheden te verleggen, maar deze juist te laten volgen op de inhoudelijke omslag. Het gaat er om deze inhoudelijke slag te maken, gericht op minder inzet van gespecialiseerde 46
opvangvoorzieningen voor kinderen en jongeren (exclusie van jongeren) en meer inzet van voorzieningen om de opvoeding in de eigen sociale context te versterken (inclusie van jongeren). Overeenkomstig het regeerakkoord zullen de decentralisaties gepaard gaan met maximale beleidsvrijheid en minimale verantwoordingsverplichting en het wegnemen van onnodige bureaucratie. De uitvoeringsruimte van de gemeenten wordt vergroot door af te zien van uitgebreide kwaliteitseisen en dichtgetimmerde regelingen. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de (democratische) controle. Hoe bereidt de gemeente zich voor op de transformatie van de jeugdzorg? Vanuit welke visie dient er gewerkt te worden? Dient er een wijziging in pijlers van jeugdbeleid plaats te vinden? Welke dan? Hoe moet het CJG zich doorontwikkelen? Zijn er mogelijkheden om de instellingen beter met elkaar te laten samenwerken? Deze vragen worden in de komende periode beantwoord.
47
2. Wettelijk kader, visie en centrale doelstelling Het wettelijk kader voor het jeugdbeleid wordt gevormd door de Wet op de Jeugdzorg, waarin het basismodel en de totstandkoming van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) is geregeld en de Wmo, waarin de vijf functies van het preventief jeugdbeleid zijn bepaald. Deze functies zijn informatie en advies, signalering, toeleiding tot hulpverlening, pedagogische hulp en zorgcoördinatie. Deze functies dienen – in samenhang - uitgevoerd te worden in het CJG. De gemeente heeft de regie op de jeugdketen en moet ervoor zorgen dat er goede afspraken met de instellingen worden gemaakt en gehandhaafd zodat de keten sluitend wordt. Dit wordt door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkelingen als volgt gekenschetst: “Opvoeden is de afgelopen decennia steeds meer een individuele aangelegenheid geworden. Ouders ervaren steeds minder onderlinge steun bij de opvoeding van hun kinderen. Traditionele steunstructuren of gemeenschappen zoals kerk, buurschap en verenigingsleven waar mensen elkaar ontmoeten en steunen zijn grotendeels verdwenen. Dit heeft te maken met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen zoals verhuisbewegingen, scheiding van woon- en werkomgeving, invloed van sociale media als socialisatieomgeving, de veranderende rol van de pedagogische basisvoorzieningen (meer verzakelijking, minder ruimte voor betrokkenheid) en de secularisering en daarmee gepaard gaande ontmanteling van het verenigingsleven. De informele netwerken van gezinnen zijn door deze ontwikkelingen verdund. Daarvoor in de plaats zijn formele instituties gekomen als kinderopvang, peuterspeelzalen, onderwijs en sport. Deze relaties zijn over het algemeen minder duurzaam en persoonlijk dan informele relaties en kunnen het wegvallen van informele netwerken dan ook niet compenseren”. Voor de achterliggende visie wordt aansluiting gezocht bij het concept van de “Pedagogische civil society” van het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit van Utrecht. In deze visie is de sociale samenhang cruciaal voor het opgroeien en opvoeden van kinderen en jongeren en is het essentieel om de kracht van netwerken en de voorzieningen rond het kind en het gezin te versterken. De “Pedagogische civil society” heeft betrekking op de betekenis die (vrijwillige)verbanden van organisaties en burgers en de onderlinge betrokkenheid kan hebben voor opvoeden en opgroeien. De veronderstelling is dat een sterke “Pedagogische civil society” een positieve invloed heeft op het opvoedingsklimaat. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg noemen deze sociale opvoedomgeving, waarin sprake is van gevoelswarmte en betrokkenheid, ‘de village’. ‘It takes a village to raise a child” heeft Hillary Clinton jaren geleden al gezegd. In Bloemendaal kan ‘the village’ letterlijk genomen worden. Vanuit de regierol van de gemeente is het een mooie uitdaging om de samenhang tussen de Bloemendaalse instellingen te bevorderen. In deze context is er, naast de rol van ouders en opvoeders, ook een rol voor de scholen, de kinderopvang, de peuterspeelzalen en de (sport)verenigingen. Zij kunnen vanuit hun rol als ‘medeopvoeder’ ouders steunen in hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding. Voor ouders is dit van grote betekenis omdat zij zich hierdoor gesteund voelen in hun rol als ouder en een gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid voor het kind (kunnen) voelen.
48
De sociale opvoedomgeving kan verschillende functies hebben. Zij is: * medeopvoeder als kinderen buiten ouderlijk toezicht zijn; * een ruimte voor kinderen om even te ontsnappen aan ouderlijk toezicht; * tot steun voor ouders bij onzekerheden, vragen of problemen in de opvoeding, maar ook over wat goed is en wat niet, en over wat mag en wat niet mag; * een hulp voor ouders als zij daar behoefte aan hebben; * een vanzelfsprekende bron van kennis en kunde zijn waar het opgroeiende kinderen en opvoeden betreft. Als “the village” goed werkt, zullen ouders minder vaak een beroep doen op autoriteiten. De opvoedkundige kwaliteit van de leefomgeving is van belang voor de burgerschapsvorming en kan bijdragen aan preventie: het voorkomen en vroeg signaleren van problemen als kindermishandeling, jeugdcriminaliteit en jongerenoverlast. Het belang van de versterking van de pedagogische civil society is dus groot en de vraag is welke rol de overheid hierin kan spelen. Uitgangspunt is dat de gemeente zich niet bemoeit met de sociale netwerken van de gezinnen. Wel kan de gemeente vanuit een voorwaardenscheppende rol de onderlinge betrokkenheid tussen en de sociale steun aan ouders en jeugd versterken. Het beleid richt zich daarom op de volgende pijlers: 1. Kansen voor ontmoeting creëren en verbindingen tussen mensen stimuleren. 2. De dialoog over opvoeden stimuleren. 3. Stimuleren dat de blik van professionals wordt verbreed van alleen “het gezin” naar “het gezin en de sociale omgeving”. 4. Jongerenparticipatie. 5. Verbetering van de pedagogische buurtkwaliteit. Met het vernieuwde (preventieve) jeugdbeleid richt de gemeente zich op de ondersteuning van de gewone gezonde positieve ontwikkeling van alle kinderen en jongeren. Via de versterking van de pedagogische civil society steunt de gemeente gezinnen in hun belangrijke taak in opvoeding en samenleving en zet sterk in op het voorkómen van problemen. Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat wordt ingegrepen als het moet zodat ongewenste situaties niet ontstaan of blijven voortbestaan. Ook dit aspect dient in het beleid nadrukkelijk tot uiting te komen. Het vernieuwde Bloemendaalse jeugdbeleid gaat uit van de levensloopbenadering. Deze benadering is behulpzaam bij het vaststellen van de aard en omvang van de behoefte van jongeren en ouders aan ondersteuning. Zo vraagt elke levensfase om een andere mate van ondersteuning en verschuift daarmee ook de rol van de overheid en de instanties. In de baby en peutertijd zijn kinderen volledig aangewezen op ondersteuning van hun omgeving. Ouders, consultatiebureau maar ook peuterspeelzaal en kinderdagverblijf bieden die ondersteuning. Vanaf hun vierde is de juf of meester van grote invloed op het welbevinden van het kind. Tot het twaalfde levensjaar is de invloed van ouders en medeopvoeders zoals docenten maar ook bijvoorbeeld de voetbal– of hockeytrainer groot. Met het ouder worden, neemt ook de invloed van leeftijdsgenootjes toe. Op de middelbare school en vooral in de puberleeftijd is de invloed van vrienden zeer groot. Meer en meer ontdekken jongeren wie ze zijn en komen ze los van het ouderlijk gezag. Als de jongeren op eigen benen staan, is de behoefte aan ondersteuning over het algemeen minder. De pedagogische civil society draagt bij aan de centrale doelstelling: De Bloemendaalse jeugd optimale kansen geven om op te groeien, zich te ontwikkelen en te ontplooien zodat zij nu en later actief kunnen deelnemen aan de samenleving.
49
3. Opvoeden en opgroeien. Als jongeren problemen hebben, dan kunnen ze daarvoor over het algemeen terecht bij hun ouders en vrienden en vriendinnen. Ouders en opvoeders ervaren in Bloemendaal over het algemeen geen onoverkomelijke problemen bij de opvoeding van hun kinderen. Dit betekent niet dat “opvoeden en opgroeien” geen thema is in Bloemendaal, integendeel. De lat ligt in Bloemendaal voor ouders én jongeren hoog. Ouders en verzorgers hebben behoefte aan (in)formele steun bij de opvoeding en jongeren hebben behoefte aan een positief opgroeiklimaat in de wijk. Het is normaal en goed om met elkaar over opvoeden te praten. Iedereen, zowel professional als niet professional, levert een bijdrage als het nodig is. Dat kan in de buurt, rond de school of langs de zijlijn van het sportveld. De voorwaarden voor het versterken van de pedagogische kwaliteit in de buurt kunnen gecreëerd worden door: • • •
kansen voor (digitale) ontmoeting te scheppen en verbindingen te stimuleren tussen mensen; de (digitale) dialoog over opvoeden te stimuleren; te stimuleren dat, bij hulpverlening aan het gezin, ook de sociale omgeving wordt betrokken.
Landelijke trends en ontwikkelingen De afgelopen jaren is er op het gebied van opvoeden en opgroeien veel nieuw beleid ingezet. Onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Jeugd en Gezin zijn de Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkeld, zijn de Verwijsindex voor Risico Jongeren en het Digitaal dossier Jeugdgezondheidszorg (voor 0-4 jarigen) ingevoerd. Ook het huidige kabinet heeft vele ambities op het terrein van de jeugd. Het kabinet vindt het belangrijk mensen te stimuleren om zelf initiatieven te nemen. Ouders moeten kunnen aankloppen bij familie en vrienden voor vragen over opvoeding en als dat niet gaat bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Zo wordt voorkomen dat normale opvoedvragen ook meteen zorgvragen worden. In overleg met ouders, maatschappelijke organisaties en gemeenten wil het kabinet de kwaliteit van het 'gewone' opvoeden agenderen om zodoende een veilige en stimulerende opvoedcontext binnen en buiten het gezin te versterken, waarmee uitval naar speciale voorzieningen zoveel mogelijk wordt voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid voor een samenhangend en ontwikkelingsgericht jeugdbeleid ligt bij de gemeenten. De positie van kwetsbare jongeren wordt beïnvloed door verschillende maatregelen uit het Regeerakkoord, zoals de stelselherziening jeugdzorg en de bijstelling passend onderwijs. Hoewel deze maatregelen door de regering nog verder moeten worden uitgewerkt, wordt er in deze beleidsnota al wel op ingegaan. We zien dat ook de media inspelen op de behoefte van ouders aan informatie. Zowel het aanbod aan tijdschriften als televisieprogramma’s over opgroeien en opvoeden is omvangrijk. Ook is sprake van een toename van het aanbod van populaire boeken over dit thema, is er belangstelling voor lezingen van auteurs of pedagogen op dit gebied en vergeet vooral de steeds groter wordende rol van de social media niet. Lokale ontwikkelingen Binnen het thema opvoeden en opgroeien is het Centrum voor Jeugd en Gezin een belangrijk instrument. Het CJG is een netwerkorganisatie, geregisseerd door de gemeente, en richt zich op kinderen en jongeren tot 23 jaar, hun ouders en professionals. Binnen het CJG Bloemendaal is een CJG coördinator aangesteld, het consultatiebureau gerealiseerd, de front office gerealiseerd en wordt nauw samengewerkt met o.a. het maatschappelijk werk, de jeugdgezondheidszorg, bureau Jeugdzorg, het jongerenwerk, de scholen, OOK pedagogische expertise groep en de Jeugdriagg. Hiernaast heeft de GGZ door middel van de mindfulness trainingen, de yoga, de kinderyoga en de verloskundigen een plek gekregen. De relatie met de kinderopvang en de peuterspeelzalen zal nog versterkt dienen te worden. De samenwerking met Heemstede, Zandvoort en Haarlemmerliede/Spaarnwoude en Haarlem is o.a. bevestigd in het regio overleg jeugd en in de regionale stuurgroep CJG. Inmiddels krijgen de meeste CJG- medewerkers van zowel Heemstede als Bloemendaal een training door “De Jeugdzaak” over de basisgedachte van het CJG: “1 gezin,1 plan”. Voor de aanpak “1 gezin, 1 plan” moet gekozen worden als er verschillende hulpverleningsinstanties bij een gezin betrokken zijn. De beroepskrachten moeten van elkaar weten wat ze doen. Daarbij moet één van hen het overzicht houden en de coördinatie van zorg op zich nemen, zodat zowel de gezinsleden als de hulpverlener één aanspreekpunt hebben. Hierbij hanteren de hulpverleners op passende wijze het privacyreglement van het Ministerie van VWS, waarbij het o.a. van groot belang is dat de hulpverleners niet over de jongere en/of het gezin praten maar met de jongere en/of het gezin en informatie delen.
50
De gemeente faciliteert de samenwerking met de kern- en ketenpartners, de doorontwikkeling van het CJG door middel van regievoering en de financiering. Ter bevordering van het werken in het CJG is sinds de opening veel aandacht besteed aan de deskundigheidsbevordering van en het op uniforme wijze werken binnen het team. Hierbij streven we naar een outreachende werkwijze, uitgaande van “1 gezin, 1 plan”. Vanuit het CJG is samenwerking met het onderwijs. De samenwerking met het basisen voortgezet onderwijs is sinds het schooljaar 2010-2011 vorm gegeven via de zorg(advies) teams. De komende periode wordt de werking van deze teams geëvalueerd en bevorderd dat de zorg(advies) teams zoveel mogelijk hun plek krijgen op het CJG. Met betrekking tot het Bloemendaalse Centrum voor Jeugd en Gezin is al veel georganiseerd/in gang gezet en is een aantal zaken in ontwikkeling. Lokaal CJG is geopend (oktober 2010) inclusief een nieuw consultatiebureau. Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar en spreekuur Jeugdriagg op het CJG. Zorg(advies)teams werkzaam t.b.v. het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Er is een “CJG magazine” gemaakt en huis aan huis verspreid. Consultatieteam en adviesteam (Bureau Jeugdzorg, jeugdarts, Jeugdriagg en coördinator) is opgezet. Training basisgedachte CJG “1 gezin 1 plan“ voor Bloemendaalse en Heemsteedse medewerkers van het CJG. Bijeenkomsten voor primair en voortgezet onderwijs en peuterspeelzalen/kinderopvang, mede in het kader van het tot stand komen van het WMO beleidsplan. Deskundigheidsbevordering voor de intern begeleiders op het CJG (verschillende bijeenkomsten). Opvoedspreekuur door een pedagoog van de JGZ Kennemerland 1x per week of op afspraak. Inloop CJG: elke ochtend van 8.30 uur tot 12.30 uur. Ouderpanel is opgezet en komt regelmatig bij elkaar. Mindfulness trainingen 1 keer per week in een cyclus van negen bijeenkomsten twee maal per jaar. Het Vriendenproject van OOK, Pedagogische Expertisegroep op alle basisscholen (bevorderen sociaal-emotionele vaardigheden). Maatwerktrainingen en individuele pedagogische ondersteuning door OOK op alle basisscholen (intensieve begeleiding van leerlingen). Faalangsttraining op het Kennemer Lyceum. Bijeenkomsten “jongeren en verkeer” op het CJG. “Stevig Ouderschap” door de Jeugdgezondheidszorg Kennemerland. Brugklastraining op school en bijeenkomst voor ouders op het CJG. Het project “Nieuwe Kansen” door Kontext (intensieve begeleiding van jongeren met complexe problemen op het vlak van justitie, huisvesting, dagbesteding, verslaving etc.). Regulier aanbod JGZ 4-19 jaar, schoolmaatschappelijk werk, de Jeugdriagg etc. Spreekuur op het CJG door een verloskundige van de “Verloskundige praktijk Kleverpark” Haarlem. Thema bijeenkomst vanuit het CJG met betrekking tot opvoeden en opgroeien (“De grenzeloze generatie” Frits Spangenberg). Yoga (4 avonden per week) in het CJG en Kinderyoga (workshops en 1 a 2 maal per week). Logopedisch spreekuur vanaf september 2011. Regionaal Triple P (Positief Pedagogisch Programma). Verwijsindex Risico Jongeren. Digitaal kinddossier (JGZ 0-4 gerealiseerd, GGD in ontwikkeling). Websites. Overlegvormen Regionaal overleg CJG (ambtenaren Zandvoort, Heemstede, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Bloemendaal en de directeuren of regiomanagers van de JGZ 0-4 , de GGD, Stichting MEE, WSNS, Bureau Jeugdzorg, de Jeugdriagg en Kontext). Regionaal overleg jeugd (ambtenaren Heemstede, Haarlem, Haarlemmerliede, Zandvoort en Bloemendaal). Lokale stuurgroep CJG (wethouder, hoofd afdeling, beleidsmedewerker en CJG coördinator) Zorg (advies) teams op de scholen (intern begeleider, jeugdverpleegkundige en maatschappelijk werk). Sociaal team. Consultatieteam op het CJG (Bureau jeugdzorg, jeugdarts, coördinator CJG en Jeugdriagg).
51
In ontwikkeling Kraamzorg. De opvoedpoli (www.opvoedpoli.nl) in het CJG. Regionale ontwikkeling bemoeizorg (sociale teams). Kwaliteitsverbetering jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar en vaccinatie op locatie. Het bieden van gespecialiseerde gezinshulp. Intensivering samenwerking kern- en ketenpartners. Ontwikkeling uitgangspunt CJG “1 gezin, 1 plan”. Voorbereiding op de decentralisatie Jeugdzorg door: -implementatie visie en missie op basis van de “pedagogische civil society”; -implementatie van de kwaliteitseisen CJG; -inzicht krijgen in het aantal Bloemendaalse jongeren dat onder jeugdzorg, Awbz en Zvw valt; -samenwerking met de regio; -inzicht krijgen in de financiën. Home Start. Logopedische screening. Eigen kracht conferenties. Aantrekken gastheer/-vrouw ten behoeve van het CJG. Bijeenkomst op het CJG voor huisartsen. Themabijeenkomsten. Trainingen in verband met echtscheiding.
Doelgroepen Het CJG richt zich, naast het bevorderen van de samenwerking en afstemming tussen de professionals, op twee doelgroepen: 1. alle Bloemendaalse ouders en jeugd; 2. Bloemendaalse ouders en jeugd die (tijdelijk) extra ondersteuning behoeven. Hoewel de tweede groep onderdeel uitmaakt van de eerste is het voor de verdere ontwikkeling van het aanbod van belang om onderscheid te maken tussen deze twee groepen. De activiteiten en beleidsmaatregelen worden analoog aan deze tweedeling ingedeeld.
52
1. Activiteiten voor alle ouders en jeugd. Het CJG wil àlle ouders en jongeren met vragen en zorg over opvoeden en opgroeien bereiken opdat deze niet uitgroeien tot problemen en/of problemen niet groter worden. In het CJG komt alle kennis over opvoeden en opgroeien samen. De CJG- medewerkers treden actief naar buiten met deze kennis. Niet alleen ten behoeve van ouders en jongeren maar zeker ook voor professionals van bijvoorbeeld de scholen, peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen. Soms is het lastig om de vraag precies te formuleren, de CJG medewerker kan dan beter met de klant meedenken en hem/haar ondersteunen. Via contacten met ouders en jongeren, onderling, trainingen, cursussen, thema -bijeenkomsten en via contacten met de lokale en regionale instellingen kunnen de medewerkers van het CJG hun kennis delen en verspreiden. Van belang is, dat samen met partijen de voorlichting verder vorm gegeven gaat worden. Een jaarlijks programma van bijeenkomsten en activiteiten, dat inhoudelijk is afgestemd op de verschillende ontwikkelingsfasen van het kind en de jongere is wenselijk. Het is bovendien van belang dat ook ouders en jongeren actief bij de invulling en zó mogelijk bij de uitvoering van de themabijeenkomsten worden betrokken. Hierbij zal samengewerkt worden met de regiogemeenten en gebruik worden gemaakt van de social media. Met de planning van activiteiten en themabijeenkomsten wordt er - waar mogelijk - aangesloten bij landelijke en regionale activiteiten. De reeds bestaande samenwerking met Heemstede, Zandvoort, Haarlem en Haarlemmerliede en Spaarnwoude zal gecontinueerd worden en – mede in het kader van de jeugdzorg - geïntensiveerd. Overleg is gaande met de opvoedpoli (www.opvoedpoli.nl) en met de kraamzorg over mogelijke deelname aan het CJG. Hiernaast is er overleg gaande met de GGD omtrent de kwaliteitsverbetering van de jeugdgezondheidszorg in het CJG. Hierbij is het o.a. van belang dat de vaccinaties in het CJG worden gegeven. Tevens zijn de contacten aangehaald met de provincie en bureau Jeugdzorg en wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de bemoeizorg in regionaal verband. Ook is het de bedoeling om de samenwerking met de partners in het CJG intensiveren: we streven ernaar alle opvoed- en opgroeiactiviteiten voor Bloemendaalse ouders en jeugd onder de noemer van het CJG te kunnen aanbieden. Omdat het CJG pas recent werkzaam is, is het logisch dat nog niet iedere ouder de weg naar het CJG weet te vinden. Hierbij speelt een rol dat belangrijke onderdelen van het CJG, zoals de jeugdgezondheidszorg, zich nog niet altijd onder de noemer van het CJG profileren. Voor ouders schept dit verwarring: horen de verpleegkundige of de jeugdarts van de GGD en het consultatiebureau nu wel of niet tot het CJG? Om hier meer duidelijkheid in te scheppen en het CJG meer te kunnen profileren, zal de samenwerking met de partners geïntensiveerd worden. Ook is het van belang dat de medewerkers niet a priori doorverwijzen naar hun eigen organisatie. De training “1 gezin 1 plan” die door alle medewerkers van het CJG gevolgd zou moeten worden, levert hier een bijdrage aan. Ook kan door middel van social media overleg en uitwisselen gemakkelijker plaatsvinden en kunnen ouders en jongeren beter betrokken worden. De komende periode zal het CJG nader onder de aandacht gebracht worden om de naamsbekendheid van het centrum te vergroten. Bijvoorbeeld door de activiteiten van het CJG op te laten nemen in schoolgidsen en nieuwsbrieven. Hiernaast zal worden ingezet op samenwerking met professionals. In 2010 is de website van het CJG Bloemendaal opgezet. Deze site, die op regionaal niveau wordt onderhouden door de Stichting Stadsbibliotheek Haarlem e.o., richt zich met name op ouders en professionals. De jongerenwerkers communiceren met de jongeren via Hyves. Het is van groot belang om goed in te spelen op de social media. Jongeren communiceren via de social media. Daar liggen de kansen voor de medewerkers van het CJG om de jongeren (en hun ouders en de professionals) te bereiken. Naast de digitale informatie is door het ouderpanel aangeraden de groeigids te verspreiden onder (aanstaande) ouders. Het CJG heeft ook een belangrijke functie als het gaat om mensen met elkaar in contact te brengen, zodat het gesprek over opvoeden op gang wordt gebracht. Het CJG hoeft hierbij niet altijd de organisator te zijn maar heeft wel een aanjaagfunctie om deze ontmoetingen tot stand te brengen en daar waar nodig te zorgen voor deskundige begeleiding of ondersteuning. Natuurlijk is het van belang dat het aanbod van opvoedondersteuning aansluit bij de behoeften van ouders en jongeren. De ervaring is dat de Bloemendaalse bevolking behoefte heeft aan een (heel) hoge kwaliteit van de opvoed- en opgroeiondersteuning. Samenwerking met het particulier initiatief en het inhuren van ZZP’ers ligt voor de hand. Dit sluit aan bij de nieuwe trend in de volksgezondheid: het stimuleren van Publiek Private Samenwerking (PPS).
53
2. Activiteiten voor ouders en jeugd die (tijdelijk) extra ondersteuning nodig hebben. Soms is meer nodig om ouders en kinderen te ondersteunen. In die gevallen moet het CJG kwalitatief hoogwaardige en passende hulp bieden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het aanbod van zowel de partners in het CJG als van andere aanbieders. Dit aanbod is uitgebreid en divers, maar soms wordt toch via het CJG geconstateerd dat het aanbod niet sluitend is op de vraag. Bijvoorbeeld op de vraag om ondersteuning en hulp aan kinderen die te maken hebben met echtscheiding en de vraag om ondersteuning en hulp aan ouders met jonge, waaronder pasgeboren, kinderen, die problemen op verschillende terreinen ondervinden (zoals overbelasting door ziekte, opvoedproblematiek, weinig sociale contacten, financiële problemen). Door in een vroeg stadium hulp te bieden en sociale relaties te versterken kan de weerbaarheid van gezinnen worden vergroot . Deze hulp kan via het CJG geboden worden in de vorm van ondersteuningsactiviteiten/programma’s als KIES (kind in een echtscheidingssituatie of Kopzorgen) en/of het – tijdelijk- aanbieden van gespecialiseerde gezinshulp. Onderzocht zal worden of het project Home- Start passend is vanuit het CJG. Home-Start, thuis in gezinnen, is een programma voor opvoedingsondersteuning. Ervaren en getrainde vrijwilligers bieden ondersteuning, praktische hulp en vriendschap aan ouders met ten minste één kindje van zes jaar of jonger. De gezinnen geven zelf aan op welke gebieden zij ondersteuning wensen: hun vragen staan centraal. Door de ondersteuning probeert Home-Start te voorkomen dat alledaagse problemen uitgroeien tot ernstige en langdurige problemen. Zij versterken de sociale relaties van de ouders, moedigen aan om efficiënt en effectief gebruik te maken van beschikbare voorzieningen, regelingen en diensten. De gemeente dient een contract te sluiten met een bestaande instelling (zoals Kontext of de jeugdgezondheidszorg) om Home- Start te kunnen uitvoeren. Ook is van belang om erop te wijzen dat overal in het land “Eigen Kracht- conferenties” plaatsvinden. Sinds 2001 organiseert de “Eigen kracht Centrale” conferenties voor individuen, familie, buurten, groepen of wijken vanuit het principe: een plan maken met de betrokkenen, waarbij de regie in handen blijft van de persoon of personen om wie het gaat. De eigen kracht coördinator roept het sociale netwerk van betrokkene(n) bijeen en er wordt een plan gemaakt. Het blijkt dat de meeste plannen uitgevoerd worden en – belangrijk - mensen zijn vaak zeer tevreden over deze aanpak. Eigen kracht conferenties kunnen ook in Bloemendaal – vanuit het CJG – georganiseerd worden.
54
Passend onderwijs Een belangrijke ontwikkeling in het onderwijs is de invoering van Passend onderwijs, naar verwachting per 1 augustus 2012. Passend onderwijs staat voor maatwerk in het onderwijs. Voor elk kind en iedere jongere dient onderwijs te worden aangeboden dat, ongeacht de extra zorgbehoefte, aansluit bij zijn of haar mogelijkheden en talenten. Enkele onderdelen van het nieuwe stelsel zijn: * Scholen krijgen een zorgplicht: leerlingen moeten een zo goed mogelijk passend onderwijsaanbod krijgen op de school van aanmelding of een andere school in de regio. * Ouders mogen verwachten dat de school een zo passend mogelijke plek voor hun kind vindt. Van ouders wordt hierbij verwacht dat zij zelf ook meedenken over hoe zij hun kind het beste kunnen ondersteunen. Scholen richten zich zo veel mogelijk op hun kerntaak: goed onderwijs geven. De extra ondersteuning voor leerlingen met een beperking of met een extra zorgbehoefte moet goed afgestemd zijn met het (jeugd)zorgdomein. Hiervoor dienen scholen onder andere samen te werken met het CJG en met de leerplicht.
Project nieuwe structuur Bemoeizorg Bemoeizorg is het, op basis van een gesignaleerde bedreiging van de ontwikkeling of gezondheid van jeugdigen, bieden van ongevraagde hulp aan gezinnen die de problemen niet (h)erkennen en/of hulpverlening afwijzen en/of niet binnen de reguliere hulpverlening passen (multi problematiek). Het doel van bemoeizorg is het toeleiden naar voorzieningen. Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZNH) coördineerde tot november 2008 via het ‘Vangnet Jeugd’ de uitvoering van de bemoeizorg. Als gevolg van het besluit van BJZ om terug te gaan naar de kerntaken voert BJZ deze taak per genoemde datum niet langer uit. De provincie Noord-Holland heeft per regio (opgepakt door het regionaal overleg Jeugd) subsidie beschikbaar gesteld (tot en met 2012) om te komen tot een nieuwe structuur op het vlak van bemoeizorg en om een tijdelijke constructie te financieren, zolang de nieuwe werkwijze nog niet is gerealiseerd. Het uiteindelijke doel is om kinderen en jongeren die in de problemen zijn geraakt, via het opzetten van een verbeterde structuur van bemoeizorg en verbeterde samenwerkingsafspraken, sneller en beter te helpen. De GGD Kennemerland is bereid gevonden om tijdelijk zorg te dragen voor de uitvoering van de bemoeizorg jeugd gedurende de periode dat de gewenste nieuwe structuur nog niet is gerealiseerd. Momenteel loopt er een regionaal onderzoek naar de werking van de sociale teams in de gemeenten en naar de verbinding tussen deze teams en de (uitgangspunten van de) CJG’s. Het centrale element in de nieuw op te zetten bemoeizorg keten is voor de gemeenten in Zuid-Kennemerland het CJG. In de nieuwe keten wordt het CJG ‘opdrachtgever’ voor de bemoeizorg inzet. De feitelijke bemoeizorg zal worden uitgevoerd door een bemoeizorgteam. De CJG’s in de regio worden hiermee het centrale punt voor de inzet van zowel de gevraagde als de ongevraagde hulp.
55
Aanbod voor kwetsbare Bloemendaalse kinderen en jongeren Er is voor kinderen in een kwetsbare positie, bijvoorbeeld voor kinderen met een verstandelijke of fysieke beperking of voor kinderen die om financiële redenen niet kunnen participeren, vaak een aanvullend aanbod nodig.
Welke instellingen bieden activiteiten aan voor kwetsbare kinderen en jongeren? - De Baan: activiteiten voor jeugdigen. - Tandem: activiteiten voor jonge mantelzorgers. - Stichting Thuiszorg Gehandicapten - Stichting Paardrijden Gehandicapten (paardrijlessen voor kinderen). - Sportsupport Kennemerland (aangepast sporten). - OCK ’t Spalier voor Noord-Holland. - Activiteiten in het kader van het minimabeleid (iasz) Het is de bedoeling dat het huidige aanvullende aanbod voor de kinderen met een beperking gecontinueerd zal worden en –zoals ook in de sportnota is aangegeven- bezien zal worden of het minimabeleid uitkomst biedt indien kinderen niet aan sport of cultuur kunnen deelnemen vanwege financiële redenen. Hiernaast zal vanuit het CJG aandacht gegeven worden aan de jongeren, die veelal niet deel kunnen nemen aan algemene sportieve activiteiten, zoals jongeren met mentale problemen.
4. De decentralisatie van de jeugdzorg Als problemen te zwaar zijn om op te lossen met de gemeentelijke voorzieningen, dan is het – voorlopig nog - zaak dat de jongeren zo snel mogelijk terechtkomen bij de geïndiceerde zorg door de provincie, de AWBZ of de zorgverzekeraars. Naast de geïndiceerde, vrijwillige jeugdzorg zijn de onvrijwillige jeugdzorgmaatregelen bekend: de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, welke gefinancierd worden door het Rijk. De toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg loopt via Bureau Jeugdzorg (BJZ). Hiernaast organiseert BJZ de kindertelefoon en het advies en meldpunt kindermishandeling. Alle taken van de jeugdzorg worden in de periode 2012-2016 overgeheveld naar de gemeente. Met de komst van het CJG is een basis gelegd voor deze transformatie; het CJG zal dienen als front-office voor alle jeugdzorg. Met de decentralisatie wordt beoogd dat kinderen en jongeren sneller en beter worden ondersteund via een efficiëntere, effectievere en minder dure jeugdzorg met minder scheidslijnen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de wijziging van de negatieve etikettering in de vorm van de indicatiestelling, een betere nazorg en van de institutionele benadering naar een systeem van meedenken met het gezin vanuit een situationele benadering (paradigma shift!). De wmo-periode 2012-2015 zal in het teken staan van de transitie c.q. transformatie van de jeugdzorg naar de gemeente. De ambulante begeleiding jeugd en gezin zal per 2013 overgaan naar de gemeenten en per 2014 zullen de jeugdzorg, de jeugd- ggz, de jeugd- lvg, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming fasegewijs overgeheveld worden. Eind 2016 moet de decentralisatie gerealiseerd zijn.
56
Welke voorzieningen worden naar de gemeente overgeheveld?
1. De Jeugd- geestelijke gezondheidszorg (zowel AWBZ als Zorgverzekeringswet). De Jeugd- ggz biedt hulp aan jongeren met psychiatrische stoornissen en psychische problemen zoals autisme, ADHD, eetstoornissen, depressiviteit, verslaving, angststoornissen, gedragsstoornissen of schizofrenie. Ongeveer de helft van de cliënten zijn de ouders. De kosten worden gedekt uit de AWBZ of uit de Zorgverzekeringswet, eventueel uitgekeerd als een persoonsgebonden budget (PGB). 2. De Jeugd-licht verstandelijk gehandicapten (De jeugd-lvg). Een licht verstandelijke handicap wordt vastgesteld op basis van het intelligentieniveau (IQ tussen de 50 en 85) in combinatie met een ontwikkelingsstoornis en problemen in het sociaal aanpassingsvermogen. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren zijn extra kwetsbaar en hebben daardoor een verhoogde kans (40-60%) op het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis. Een licht verstandelijke handicap is vaak niet direct zichtbaar. 3. De Provinciale Jeugdzorg. Hieronder vallen o.a. de indicatiestellingen, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de verblijfen crisis (24 uurs) dienst, de kindertelefoon en de uitvoering van de jeugdreclassering en jeugdbescherming. 4. De Jeugdbescherming. Dit is aan de orde als de ontwikkeling van een jongere veilig gesteld moet worden. Of dat nodig is, wordt onderzocht door de Raad van de Kinderbescherming. Afhankelijk van de uitkomst kan de rechter een maatregel van de kinderbescherming opleggen. De meest voorkomende maatregel is de ondertoezichtstelling (ots). Ontheffing en ontzetting zijn zwaardere maatregelen. Bij een ots krijgt het kind een gezinsvoogd toegewezen. In principe blijft het kind thuis wonen, maar de rechter kan ook beslissen om de jongere in een pleeggezin te plaatsen. De hulp wordt gefinancierd door het ministerie van justitie via de provincies. 5. De Jeugdreclassering. Bij jongeren die een delict hebben begaan, organiseert de Raad voor de Kinderbescherming onder meer hulp voor diagnostiek en advies. De jeugdreclassering- nu nog ondergebracht bij de bureau’s jeugdzorg- biedt juridische en praktische ondersteuning in het juridische proces en is verantwoordelijk voor de uitvoer van opgelegde maatregelen en straffen. Veel van de jongeren krijgen bij een opgelegde maatregel, straf of begeleiding een training of gedragsinterventie die erop gericht is de kans op recidive te verkleinen. De trainingen of gedragsinterventies worden vaak verzorgd door daarvoor gespecialiseerde aanbieders. 6. De gesloten Jeugdzorg. De gesloten jeugdzorg bestaat uit zorg en behandeling in jeugdzorginstellingen voor jongeren tot 21 jaar met ernstige opvoed– en opgroeiproblemen. Gesloten opname is een vorm van zorg en niet van straf. 7. De extramurale begeleiding van de jongeren, die nu onder de AWBZ valt, inclusief het vervoer. Het gaat hierbij om activiteiten voor jongeren, dagbesteding etc. Het is de bedoeling dat de preventie en vrijwillige hulpverlening in goede afstemming met gedwongen hulpverlening georganiseerd wordt door de (samenwerkende )gemeenten met de lokale CJG’s als front office.
57
Waarom een transitie jeugdzorg? Ondanks dat het met de Nederlandse jeugd goed gaat, groeit het gebruik van de gespecialiseerde zorg in ons land onrustbarend. Volgens Jo Hermanns, hoogleraar opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam verblijven in Nederland 20.000 jongeren in 24-uurs zorg (Jeugdzorg, justitiële jeugdinrichtingen, kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken), 22.000 kinderen in pleeggezinnen en 235.000 kinderen in een bijzondere vorm van onderwijs, voor een deel gescheiden van hun “gewone” leeftijdgenootjes. Hij schat dat één op de zeven kinderen een of andere vorm van zorg krijgt, de “rugzakjes”, de persoonsgebonden budgetten, time-out en reboundvoorzieningen niet meegerekend. “ Tom van Yperen, bijzonder hoogleraar effectieve jeugdzorg bij de universiteit Utrecht verklaart, dat de provinciaal gefinancierde jeugdzorg in de periode 1997-2007 met 7,4 % per jaar groeide, terwijl de cijfers over het zorggebruik in de jeugd-ggz een groei laten zien van 12,5 % gemiddeld per jaar. De aanvragen voor het speciaal onderwijs, vooral als het gaat om ernstige gedragsproblemen groeien naar schatting met gemiddeld 17,5% per jaar. Als dit doorzet betekent dit een verdubbeling van het aantal leerlingen in het special onderwijs binnen vijf jaar. Voor deze groei zijn verschillende verklaringen te geven: Zo is de samenleving complexer dan vroeger. Wellicht dat daardoor kinderen eerder in de problemen komen. Wetenschappelijke cijfers duiden echter niet op een toename van het aantal problemen. Wel is het zo, dat het aantal diagnoses zich uitbreidt. Micha de Winter (hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Utrecht) vraagt zich daarbij af, wie de diagnoses stelt. Is dat een arts of worden diagnoses ook door anderen gesteld? Veel partijen zijn het er over eens dat ook de inrichting van ons stelsel van ondersteuning en zorg voor jeugdigen de groei in de hand werkt. Er wordt bijvoorbeeld onvoldoende aan preventie gedaan en er is veel te weinig lichte hulp in de directe omgeving van de gezinnen voorhanden. Het fundament onder het huidige stelsel van jeugdzorg is het in de huidige wet op de Jeugdzorg verankerde Recht op Jeugdzorg. Het accent zal veel meer moeten komen te liggen op de plicht om een goede opvoeding te bieden aan jeugdigen. De visie dat zorg dichtbij en gemakkelijk toegankelijk moet zijn,wordt inmiddels breed gedragen. Deze visie geldt ook voor de meer gespecialiseerde jeugdzorg. Een nieuw inzicht is dat we nog veel meer kunnen inzetten op het versterken van de opvoeding en dat we af moeten van zorg overnemen. Dat er nog veel meer gewerkt kan worden aan het herstel van het gewone leven, aan het versterken van de eigen kracht en autonomie van jongeren en hun ouders meer praten met en minder praten over. Dat vraagt een ander denken en anders handelen, dat betekent niet alleen een transitie maar is een transformatie. De missie is: een sterke basis en een samenhangende zorgstructuur voor gezond en veilig opgroeien. Gezond en veilig opgroeien bevat zowel de fysieke gezondheid, het psychisch welbevinden, de cognitieve capaciteiten, sociale relaties en de plek in de samenleving. De verbouwing is niet bedoeld om “slechts” financieringsstromen en bestuurlijke verantwoordelijkheden te verleggen, die zijn volgend op de inhoudelijke slag. Het gaat er juist om deze inhoudelijke slag te maken, gericht op minder inzet van gespecialiseerde opvangvoorzieningen voor kinderen en jongeren (exclusie van jongeren) en meer inzet van voorzieningen om de opvoeding in de eigen sociale context te versterken (inclusie). Hiervoor is een zeer breed draagvlak aanwezig. Het CJG zal zich moeten richten op het beantwoorden/oplossen van bijvoorbeeld 80% van de vragen, outreachend en met het oog op de pedagogische civil society zodat het inhuren van gespecialiseerde zorg een uitzondering zal zijn. De vraag is hoeveel Bloemendaalse jongeren er eigenlijk onder toezicht staan (ots), hoeveel jongeren vallen onder de jeugdreclassering, hebben een voogd, wonen in een pleegzorggezin, vallen onder de kinderbescherming of het meldpunt kindermishandeling, gaan naar de dagbehandeling, wonen - al dan niet dag en nacht - in instellingen en welke instellingen? Wat kost dat en wie betaalt dat? Ook niet onbelangrijk: wie bepaalt dat en op grond waarvan? Deze vragen zullen in de komende periode beantwoord moeten worden. Naar schatting (T. van Yperen, 2011) doen momenteel 726 Bloemendaalse jongeren vanaf 1 tot 17 jaar een beroep op de jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdggz, jeugd lvg en opvoedhulp. Fasegewijs zal er – naar schatting- een bedrag van € 4.354.500,- per jaar naar de gemeente overgeheveld worden.
58
Hiernaast is het de vraag hoe de stelselherziening Jeugdzorg kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van zorg. Hiervoor is een aantal kwaliteitseisen opgesteld, die leidend kunnen zijn bij elke beslissing met betrekking tot de invoering van de jeugdzorg bij de gemeente.
Kwaliteitseisen ter voorbereiding op de Jeugdzorg 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7. 8.
9. 10. 11. 12.
Eerst de kwaliteit van zorg, dan de organisatie. Jongeren en ouders centraal, niet de instanties: - niet verwijzen, maar deskundige juiste hulp naar jongere/ouders toe; - multi-disciplinaire aanpak; - gecoördineerde samenwerking van hulpverleners; - taken combineren in personen (zorgcoördinatie); - ouders zijn lid van de zorg (advies) teams; - gebruik van social media; - met de jongere/ouders in plaats van over; - aandacht voor de sociale context (pedagogische civil society); - 1 gezin, 1 plan; - ondersteunen eigen kracht; - vasthoudend vooral als de veiligheid in het geding is. Mogelijkheid tot drang of dwang. Eigen kracht versterkend. De voorzieningen en professionals richten zich op de versterking van de eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en sociale netwerken. Jeugdigen en ouders worden serieus genomen als zij een vraag hebben. Als er professionele ondersteuning of zorg nodig is, is ze erop gericht zoveel mogelijk zonder die hulp verder te kunnen. Uitnodigend. Vasthoudend. Als de veiligheid in het geding is, dan kaart men dat aan, laat men de jeugdige en Zijn opvoeders niet los en bestaat de mogelijkheid met drang of dwang te handelen. Effectief en efficiënt. De geboden diensten zijn op wetenschappelijke inzichten en ervaring gebaseerd. Er is geen onnodige bureaucratie en men werkt kosteneffectief. Gemotiveerde en competente medewerkers. Deskundige hulpverleners die “staan” voor hun cliënten. Helpen zoals je zelf geholpen zou willen worden. Vroegtijdige hulpverlening. Via outreachend werken en deskundigheid hulpverlening in 80% van de gevallen door degene die risico’s en problemen signaleert. Dit scheelt doorschuifgedrag. Samenwerking met de regiogemeenten. Aantrekken van een universitair geschoolde (ervaren) pedagoog of gedragswetenschapper voor o.a. het stellen van de indicatie voor zorg. Bestuurlijk draagvlak. Een lerende organisatie
Financiering en wettelijk kader Samen met de nieuwe financiering komt er een nieuw wettelijk kader voor al deze vormen van ondersteuning en hulp aan kinderen en hun opvoeders. Voor de realisatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft de gemeente vanaf 2008 tot en met 2011 financiële middelen van het Rijk ontvangen via de brede doeluitkering CJG (BDU CJG). Vanaf 2012 worden de financiële middelen via een nieuwe decentralisatie-uitkering binnen het gemeentefonds verstrekt; de decentralisatie uitkering Centrum jeugd en Gezin (DU CJG). Deze uitkering bedraagt voor Bloemendaal vanaf 2012 € 438.447,- per jaar. Naar schatting zal deze uitkering fasegewijs oplopen tot € 4.354.500,- per jaar vanaf 2015. Uiteraard heeft dat alles te maken met de overheveling van de middelen in verband met de transitie jeugdzorg naar de gemeente.
59
‘Programmalijn Samenvatting ‘Progr ammalijn Opvoeden en opgroeien’ Wat willen we bereiken?
De -
pedagogische civil society wordt versterkt door: meer kansen voor ontmoeting; verbindingen tussen mensen worden gestimuleerd; de dialoog over opvoeden wordt gestimuleerd; de sociale omgeving wordt betrokken bij hulpverlening aan het gezin.
Verder willen we een goed georganiseerde jeugdzorg bij de gemeente, waarin de gedecentraliseerde jeugdzorg stevig verankerd wordt/kan worden. De onderdelen van gedecentraliseerde jeugdzorg zijn: - de jeugd geestelijke gezondheidszorg (AWBZ en zorgverzekering); - de jeugd licht verstandelijk gehandicapten; - de provinciale jeugdzorg (indicatiestellingen, crisisdienst, AMK, kindertelefoon); - de jeugdreclassering; - de jeugdbescherming. Wanneer zijn we tevreden?
Wij zijn tevreden als: in en vanuit het CJG gewerkt wordt volgens de kerngedachten van het CJG en mensen daar tevreden over zijn. alle onderdelen van de jeugdzorg goed georganiseerd zijn in en vanuit het CJG en mensen daar tevreden over zijn.
Wat doen we ervoor?
1.
2. 3. 4.
5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Voorbereidingen treffen op en uitvoering gedecentraliseerde Jeugdzorg, waarbinnen het Centrum voor Jeugd en Gezin een kernfunctie gaat vervullen. Daarbij aandacht voor: - implementatie van de kwaliteitseisen van het CJG; - implementatie uitgangspunt 1 gezin, 1 plan; - implementatie zorgcoördinatie op casus en proces. - samenwerken met de regiogemeenten; - inzicht verkrijgen in het aantal Bloemendaalse jongeren dat onder de decentralisatie jeugdzorg valt - financiële aspecten. Intensivering samenwerking kern- en ketenpartners. De kwaliteitseisen jeugdzorg implementeren in het CJG. Verder ontwikkelen en uitdragen van de basisgedachten van het CJG: 1 gezin 1 plan en de zorgcoördinatie op casus en proces. Ontwikkeling nieuwe regionale werkwijze voor de uitvoering van bemoeizorg waarbij wordt uitgegaan van een centrale rol van het CJG. Realiseren Meldpunt ’jeugd en overlast’ op CJG, incl. protocol overlast jeugd. Het bieden van ondersteuning aan gezinnen via gespecialiseerde gezinshulp. Kraamzorg onderbrengen in het CJG. Inzetten van social media en multidisciplinair digitaal overleg. Het bieden van ondersteuning aan gezinnen via HomeStart. Organiseren van “Eigen Kracht Conferenties” vanuit het CJG. Het bieden van ondersteuning aan kinderen in een echtscheidingssituatie (KIES en Kopzorgen) vanuit het CJG. Groeigids verspreiden vanuit het CJG. Jaarkalender opstellen van themabijeenkomsten en activiteiten in het CJG en uitvoeren. Bijeenkomst op het CJG voor huisartsen. De opvoedpoli een (belangrijke) plek in het CJG geven. Logopedische screening van kinderen/jongeren in het CJG.
60
Hiernaast worden nog diverse actiepunten uit het Wmo-plan 20082011 en aanverwante documenten uitgevoerd. Zie het eerste deel van het overzicht op pagina 75. Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Door middel van: -
Tijdsplanning
De Stuurgroep CJG; Het toezien op de uitvoering van op te stellen werkplannen; Het stellen van subsidievoorwaarden en toezien op de naleving; Overleg, periodiek tevredenheidsonderzoek, managementrapportages.
In de periode 2012-2015 zullen alle onderdelen ontwikkeld worden. In het eerste jaar zal het zwaartepunt liggen op de transitie van de jeugdzorg.
61
C. Programmalijn ‘Bloemendalers met een beperking’ 1. Inleiding Deze programmalijn heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning gericht op zelfredzaamheid van mensen met een beperking, niet zijnde zware psychische of psychosociale problematiek. Het gaat om individueel te verlenen voorzieningen, die aan de behoefte van het individu zijn aangepast. Het individuele gebruikskarakter van de voorziening betekent niet, dat de gemeente het verlenen van die voorziening niet op collectieve wijze vorm kan geven. De gemeente is, met uitzondering van die voorzieningen waarvoor een zorgplicht geldt, vrij om te bepalen welke concrete voorzieningen zij zal verlenen en welke niet. Onder deze programmalijn vallen ook algemene maatregelen die, zonder dat men zich tot de gemeente hoeft te wenden, ten goede zouden kunnen komen aan een ieder die daaraan behoefte heeft. De maatregel hoeft niet uitsluitend gericht te zijn op mensen met een beperking, als zij er maar baat bij hebben. De deelname van mensen met een beperking aan het maatschappelijk verkeer zal bevorderd worden als zij zich met hun rolstoel, of met welk hulpmiddel dan ook, gemakkelijk kunnen bewegen in hun leefomgeving, en toegang hebben tot alle openbare faciliteiten als bibliotheek en gemeentehuis. Maar ook het organiseren van activiteiten met een sociaal-recreatief karakter of sportief karakter voor specifieke doelgroepen is een voorbeeld. Door het gebruik van het woord “bevorderen” heeft de gemeente een grote beleidsvrijheid. Zij kan zelf invulling geven aan dit beleidsterrein, maar ze kan evenzeer, als pleitbezorger van de mensen om wie het gaat, veranderingen pogen aan te brengen op terreinen waar zij geen directe bevoegdheid heeft. Binnen deze programmalijn vallen ondermeer de doelgroepen gehandicapten en ouderen. Mensen die door hun beperking minder zelfredzaam zijn, hebben recht op compensatie en/of ondersteuning. Zelfredzaamheid binnen de Wmo wordt gezien als het vermogen om de dagelijkse dingen te doen, zoals het huishouden doen, de boodschappen doen, eten koken, je kunnen verplaatsen in en om huis enz. Lichamelijke verzorging maakt geen onderdeel uit van de Wmo. Om goede ondersteuning te bieden wordt, in het Wmo-loket, samen met de aanvrager bekeken of er een beroep gedaan kan worden op het sociale netwerk (familie, buren, vrienden). Vervolgens wordt gekeken naar de inzet van algemene en/of collectieve voorzieningen, zoals het vrijwilligerswerk of een ondersteunende dienst als tafeltje dekje, de boodschappenservice, de buurtbus, enz. Pas als die mogelijkheden niet voldoende zijn, wordt individuele hulp ingezet, bijvoorbeeld door een Wmo-taxi vervoerspas, een scootmobiel en/of individuele ondersteuning door een zorgaanbieder. Individuele voorzieningen Het zal geen verbazing wekken dat de doelgroepen veel gebruik maken van individuele voorzieningen. Het besluiten over individuele voorzieningen is een taak die neergelegd is bij de IASZ. De rechten en plichten voor het verkrijgen van een individuele voorziening zijn vastgelegd in de Verordening verstrekking voorzieningen Wmo en de bijbehorende beleidsregels. Voor alle individuele voorzieningen geldt dat een aanvrager keuzemogelijkheden geboden wordt. Men kan men kiezen uit een persoonsgebonden budget (PGB) of een voorziening in natura. Individuele voorzieningen zijn in te delen in vier hoofdgroepen: a. b.
c.
d.
Huishoudelijke hulp: er zijn drie categorieën te onderscheiden, met een oplopend niveau van signalering en/of begeleiding. Leefvoorzieningen: hulpmiddelen, waarvan het gebruik een min of meer permanent karakter zal hebben, zoals een rolstoel, een tillift, enz. Het gaat hier niet om tijdelijke hulpmiddelen zoals een rolstoel omdat men een gebroken been heeft. Ook een vervoersvoorziening is een leefvoorziening. Woonvoorzieningen: aanpassingen aan een woning, zodat een inwoner zich in en om de woning goed kan verplaatsen. Daarbij kan men denken aan een traplift, aanpassen van een toilet of doucheruimte enz. Vervoersvoorzieningen: het Wmo-taxivervoer, evenals aanpassingen aan de eigen auto, de gehandicaptenparkeerkaart en gehandicaptenparkeerplaats.
Het verstrekken van deze voorzieningen vormde een belangrijk onderdeel van het Wmo-beleid in 2008-2011 en wordt in het volgende tijdvak gecontinueerd, wets- en beleidswijzigingen daargelaten.
62
2. Visie en centrale doelstelling Welzijn Bloemendaal heeft, naast het bestaande welzijnsloket, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Wmo- informatieloket, waar beroepskrachten informatie en ondersteuning bieden aan iedereen die een beroep doet op de Wmo. De beroepskrachten, van meerdere disciplines, zijn er speciaal op getraind om de “vraag achter de vraag” te herkennen en samen met de cliënt naar een oplossing te zoeken die niet perse een individuele voorziening is. In feite dus de aanpak van De Kanteling. De uiteindelijke beoordeling en toewijzing wordt gedaan bij de Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ), waar de uitvoering van de Wmo voor individuele voorzieningen is neergelegd. In 2008 heeft de gemeenteraad uitgesproken Welzijn Ouderen Bloemendaal, zoals de instelling toen heette, te willen laten uitgroeien tot een brede welzijnsorganisatie. De bestaande taken moesten worden uitgebreid met jongerenwerk en meer Wmo gerelateerde taken, zoals ondersteunende activiteiten voor inwoners. De functie van de organisatie moest er één worden van spin in het sociale web. In 2009 zijn de ouderenorganisaties van Bloemendaal en Bennebroek gefuseerd tot één welzijnsorganisatie: Stichting Welzijn Bloemendaal, kortweg WB. En er is een start gemaakt met de hervorming. Uiteindelijk hebben de hervormingen geleid tot prestatieafspraken tussen gemeente en WB, over de uitvoering van een groot aantal van genoemde taken. Deze prestatieovereenkomst wordt jaarlijks bezien en geactualiseerd. In de gemeentelijke begroting is hiervoor in totaal € 565.000,-opgenomen. Doelstelling De doelstelling van het beleid is dat mensen met een beperking volwaardig kunnen (blijven) deelnemen aan de samenleving. In de wandeling wordt dit vaak WWZ genoemd: Wonen Welzijn en Zorg. Dat houdt in dat iedereen op het gebied van wonen, welzijn en zorg ondersteuning kan krijgen, naast individuele voorzieningen, teneinde te kunnen participeren. Ondersteuning hierbij dient maatwerk te zijn, uitgaande van wensen en behoeften van de hulpvrager, de participatieladder, het eigen sociale netwerk van de hulpvrager en bestaande vrijwillige en/of algemene voorzieningen. Te denken valt aan: a. het versterken van de eigen kracht, bijvoorbeeld door sociale netwerken te bouwen of te verstevigen waardoor participatie mogelijk wordt en/of blijft; c. het geven van voorlichting over- en bemiddelen naar vrijwillige diensten; b. het bieden van activeringsprogramma’s. Ouderen “Iedereen wil oud worden, niemand wil oud zijn”, “Ouderdom komt met gebreken”. De Nederlandse taal staat bol van de spreekwoorden en gezegden die verwijzen naar de ongemakken en beperkingen die een hogere leeftijd met zich meebrengt. Al jaren behoort Bloemendaal tot de meest vergrijsde gemeenten van Nederland. Per 1 januari 2011 waren 5.359 mensen 65 jaar of ouder, dat is bijna een kwart van de inwoners van Bloemendaal. Bijna 9% van de inwoners is zelfs 80 jaar of ouder. Op 1 januari 2011 verbleven 494 inwoners in een verzorgings- of verpleeghuis. Over het algemeen redden de senioren zich prima, maar met het klimmen der jaren wordt de behoefte aan specifieke voorzieningen groter en wordt men meer afhankelijk van anderen om volwaardig aan de samenleving te kunnen blijven deelnemen. Voor ouderen is tot aan de in werkingtreding van dit beleidsplan een apart beleidsplan van kracht, te weten het “Ouderenbeleid gemeente Bloemendaal 2005-2010”. Veel van de daarin genoemde doelstellingen zijn nog steeds actueel en zullen worden overgenomen. Ervaring heeft geleerd dat de meeste doelstellingen en voorzieningen die oorspronkelijk ontworpen en bedoeld zijn voor de doelgroep ouderen, net zo toepasbaar zijn voor mensen die anderszins een beperking hebben. Gehandicapten In de basisrapportage AWBZ van het CIZ per 1 januari 20113 wordt gemeld dat 1208 mensen een zorgindicatie hebben, zowel intramuraal als extramuraal. Zonder te willen generaliseren, kan wel gesteld worden dat als men een AWBZ- zorgindicatie heeft, men ook beperkt is in zijn dagelijks leven. Voor de Wmo gaat het in hoofdzaak om de zelfstandig wonenden. In Bloemendaal zijn dat 430 mensen Het gaat hierbij om alle leeftijdsgroepen, dus ook ouderen, en alle typen aandoeningen (zie de bijlage Kengetallen). Daarnaast is er natuurlijk ook een grote groep die wel gehandicapt/beperkt is, maar zonder een indicatie van het CIZ. Over de grootte van die groep zijn geen cijfers bekend.
3
CIZ: Basisrapportage AWBZ Bloemendaal per 1-1-2011, zie bijlage corsanr. 2011023554
63
3. Bestaande doelstellingen/activiteiten - WonenVeel van de gestelde doelen uit het huidige ouderenbeleidsplan zijn nu overgenomen in de Woonvisie 2011. Daarom is ervoor gekozen huisvesting, in de zin van volkshuisvesting, niet langer in het Wmobeleidsplan op te nemen. Dat betekent niet dat er geen aandacht meer is voor de huisvesting van ouderen (of mensen met een beperking), het betekent dat dit onderwerp buiten de directe invloedssfeer van dit beleid valt. Hetzelfde geldt voor de ver- en nieuwbouw van verzorgingshuizen, verpleeghuizen, seniorencomplexen, enz. Individuele woningaanpassingen Het spreekt vanzelf dat indien een inwoner een beperking ervaart in en om zijn woning, er dan beoordeeld wordt of de inwoner in aanmerking komt voor een voorziening/woningaanpassing. Dat kan bijvoorbeeld gaan om het rolstoel toe- of doorgankelijk maken, een traplift, enz. De voorwaarden hiervoor zijn vastgelegd in de Verordening verstrekking voorzieningen Wmo. Het afhandelen van aanvragen is een taak van de IASZ. Benodigde middelen: Onderdeel van de IASZ begroting. Wonen-Plus Wonen- Plus is een aanbod van praktische diensten, variërend van huishoudelijke klusjes, tot boodschappenservice, van tuinman tot pedicure. Inwoners van 55 jaar en ouder kunnen zich abonneren bij Welzijn Bloemendaal en krijgen dan korting op de kosten, als ze gebruik maken van de diensten van een van de aangesloten bedrijven. Een medewerker van WB doet de bemiddeling tussen vraag en aanbod. Door deze dienst worden inwoners ondersteund om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Dit beleid wordt voortgezet. Dienst Wonen met Zorg. Deze dienst biedt extra ondersteuning en begeleiding aan inwoners die eigenlijk niet meer zelfstandig kunnen wonen, die een verblijfsindicatie hebben voor een verzorgingshuis en op een wachtlijst staan. Ook deze taak wordt door WB uitgevoerd en dit beleid wordt voortgezet. - Zorg a. Intramurale Zorg Bloemendaal heeft een aantal professionele zorginstellingen (verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrisch ziekenhuis) binnen haar gemeentegrenzen. De verantwoordelijkheid voor de verzorging en begeleiding van de bewoners van deze instellingen ligt (tot nu toe) bij het Rijk en valt buiten de scope van de Wmo. Vaak bieden deze instellingen ook ambulante zorg, bijvoorbeeld door middel van begeleid wonen. Deze cliënten maken ook gebruik van individuele en collectieve voorzieningen. b. Pakketmaatregel AWBZ Voor de zorg voor mensen die sinds 2009 als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ niet (meer) in aanmerking komen voor individuele begeleiding of dagbesteding is een beperkt extra budget beschikbaar gesteld door het Rijk, teneinde deze mensen te helpen een oplossing te zoeken. In zeer schrijnende gevallen bekostigt de gemeente de voortzetting van dagbesteding. Daarnaast heeft de gemeente bij Welzijn Bloemendaal de taak neergelegd om deze mensen te begeleiden naar activiteiten, al dan niet binnen het eigen programma-aanbod. Dit beleid wordt voortgezet. - Welzijn De Wmo heeft een groot welzijnscomponent. Welzijn is een zeer breed en ook rekbaar begrip, net als de Wmo zelf. Een veelgebruikte definitie van welzijn is: 'Welzijn is de mate waarin mensen naar eigen wens en vermogen deelnemen en deel kunnen nemen aan de samenleving. Welzijn is ook de basis van waaruit mensen met anderen werken aan hun sociale omgeving, met als doel zelfredzaamheid, persoonlijke ontwikkeling en ontwikkeling van de sociale kwaliteit' Welzijn is méér dan een dak boven je hoofd hebben, te eten hebben, je rekeningen kunnen betalen en medische zorg kunnen krijgen. Welzijn betekent ook of juist dat men zo zelfredzaam mogelijk kan leven en sociaal en fysiek actief kan zijn. Je kunnen verplaatsen, al dan niet met een individueel hulpmiddel of een vervoersvoorziening is daarbij een belangrijke aspect. Het spreekt vanzelf dat signalering van een mogelijke zorgbehoefte een belangrijke rol heeft. Daarom is het noodzakelijk dat informatie en advies over ondersteuningsmogelijkheden algemeen bekend wordt. De drempel om hulp te vragen moet zo laag mogelijk zijn. Sociaal actief / eenzaamheid Naarmate mensen ouder worden, wordt hun netwerk kleiner. Daarvoor is een aantal vanzelfsprekende redenen aan te wijzen: door pensionering of door arbeidsongeschiktheid vallen veel van de werkcontacten weg, leeftijdgenoten (familie, vrienden en kennissen) komen te overlijden, kinderen 64
hebben minder tijd voor hun ouders, verhuizing naar een andere wijk, enz. Dat heeft tot gevolg dat senioren minder vanzelfsprekend in contact komen met anderen. Zeker als mensen van nature al niet zo “sociaal” ingesteld zijn, is het risico op vereenzaming aanwezig. Eenzaamheid is niet uniek voor ouderen. Eenzaamheid komt in alle leeftijdsgroepen en in alle doelgroepen voor. De bestrijding van eenzaamheid en sociale activering blijft, net als in het ouderenbeleidsplan, een belangrijk actiepunt. Welzijn Bloemendaal speelt hierin een belangrijke rol. De ouderenadviseurs en sociaal-cultureel werkers hebben de opdracht deze problemen te signaleren en waar mogelijk aan te pakken, door middel van sociale activering. Daarnaast zijn er welzijnsspreekuren, waar mensen terecht kunnen met allerlei vragen en wordt een uitgebreid pakket van activiteiten geboden, waar inwoners tegen een kleine vergoeding aan kunnen deelnemen. Zie onder 4.1 voor nieuwe ideeën. Benodigde middelen: Onderdeel van de prestatieovereenkomst met WB. Fysiek actief Naarmate mensen ouder worden, wordt vaak ook de conditie minder. Senioren zijn in het algemeen fysiek niet zo fit meer als toen ze jong waren. Ook snellere vermoeidheid gaat een rol spelen. Dat leidt nogal eens tot minder deelname aan sportieve activiteiten. En daarmee ontstaat een vicieuze cirkel, door minder te bewegen wordt de conditie slechter, hetgeen weer effect heeft op de algemene gezondheid, waardoor men (nog) minder gaat bewegen, enz. Behalve het effect op de gezondheid betekent het ook dat er weer een mogelijkheid tot sociaal verkeer wegvalt. Het bovenstaande gaat vanzelfsprekend ook op voor mensen met een andere beperking. Tot nu toe worden sportverenigingen en organisaties gesubsidieerd om een aanbod voor de doelgroep in stand te houden. Het gaat hierbij om de regeling Meer Bewegen Voor Ouderen (MBVO) en subsidies aan gehandicaptensport (waaronder Rolstoelhockey en Paardrijden voor gehandicapten). In totaal profiteren 144 ouderen en 45 sportleden van deze voorzieningen. Het beleid om ouderen en gehandicaptensport te subsidiëren, zal worden voortgezet. Vervoer Een ander effect van ouder worden is dat het niet meer vanzelfsprekend is dat je kunt gaan en staan waar je wilt. Als men fysieke beperkingen ondervindt is openbaar vervoer niet altijd meer mogelijk. In dat geval wordt men afhankelijk van andere voorzieningen, collectief of individueel. Algemene vervoersvoorzieningen, d.w.z. openbaar vervoer en de algemene OV-taxi, behoren niet tot de Wmo en waren ook geen onderdeel van het ouderenbeleidsplan. Hetzelfde geldt voor ziekenvervoer. Het parkeerbeleid en de parkeergelegenheid voor gehandicapten, anders dan de toewijzing van een individuele parkeerplaats, behoren tot het domein van ‘civiele techniek en verkeer’. Het vervoer voor mensen met een beperking is wel onderdeel van de Wmo, zoals het Wmotaxivervoer, evenals aanpassingen aan de eigen auto, de gehandicaptenparkeerkaart en gehandicapten-parkeerplaats. Het betreft dan altijd een individuele voorziening, die aangevraagd moet worden. De beoordeling daarvan is in handen van de IASZ. Behalve het formele Wmo vervoer, waarvoor men een beschikking/pasje nodig heeft, kunnen oudere inwoners al heel lang gebruik maken van de individuele vervoersdienst van Welzijn Bloemendaal. Sinds 2010 beschikt de gemeente ook over een buurtbus, die binnen de gemeentegrenzen rijdt. De exploitatie is in handen van Welzijn Bloemendaal en de uitvoering ervan is onderdeel van de prestatieovereenkomst. Iedereen kan gebruik maken van de bus, maar ouderen gaan vóór. De bus is niet geschikt voor rolstoelvervoer.
65
4. Ontwikkelingen Decentralisatie AWBZ In het kader van de decentralisatie van de AWBZ-functie begeleiding zal een aantal taken ondergebracht worden in de Wmo. Bloemendalers met een beperking zullen daardoor voor meer voorzieningen bij de gemeente aankloppen. In de komende beleidsperiode zal het nodige veranderen als de gehele extramurale begeleiding uit de AWBZ gehaald wordt en ondergebracht binnen de Wmo als nieuwe taak. De voorbereidingen voor deze decentralisatie zullen in 2012 plaatsvinden. Vanaf 2013 is de gemeente verantwoordelijk voor nieuwe cliënten en in 2014 zullen ook de bestaande cliënten onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Er is nog te weinig bekend over de zwaarte van de taken, de omvang van de doelgroep, de middelen en de huidige aanbieders om al “stevige” uitspraken te doen over de impact op het beleid van de komende jaren. Het lijkt voor de hand te liggen dat er, alleen al uit kostenbeheersend oogpunt, in de regio samengewerkt gaat worden. Daartoe wordt nu al overleg gevoerd met regiogemeenten en met de huidige aanbieders. In 2012 zullen afspraken gemaakt moeten worden over de vorm van samenwerking. Wmo-agenda Welzijn Bloemendaal Net als de gemeente voorziet/verwacht Welzijn Bloemendaal een taakverzwaring, niet alleen voor zichzelf maar voor alle vrijwilligers- en welzijnsorganisaties, die collectieve voorzieningen bieden, door de aanwas van cliënten met een ander type zorgvraag. In de notitie “Wmo-agenda Welzijn Bloemendaal” - van juni 2011 - wordt aangegeven welke taakuitbreiding de organisatie verwacht en welke speerpunten er voor de komende periode zijn. De notitie/agenda is bedoeld als overlegdocument ter voorbereiding op gesprekken met de gemeente over de toekomstige rol van WB en de prestatieovereenkomst. De belangrijkste speerpunten voor deze programmalijn zijn: a.
Het uitbreiden van het aanbod in aansluiting op nieuwe doelgroepen: De komende ontwikkelingen betekenen voor de gemeente dat nieuwe doelgroepen om ondersteuning vragen. Het gaat om jeugdigen of volwassenen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking, mensen die geen werkplek meer krijgen op een sociale werkplaats, licht dementerende ouderen, (licht) psychiatrische jonge en oudere patiënten en verslaafden.
b. Speciale aandacht voor mensen met een zwak sociaal netwerk: vereenzaming. Door de afnemende bekostiging van ondersteunende en activerende begeleiding vanuit de AWBZ, zullen steeds meer mensen aangewezen zijn op hun sociale netwerk. Als zij dit niet hebben vanwege immobiliteit, visuele en auditieve handicaps of door het eenvoudigweg ontbreken van voldoende betrokkenen, zullen zij geholpen moeten worden bij het opnieuw opbouwen en versterken van hun netwerk. Eenzaamheid speelt overigens niet alleen bij ouderen, maar ook bij jongeren en andere doelgroepen. c.
Opvang door collectieve dagbestedingsarrangementen van cliënten met psychische aandoeningen die geen toegang meer hebben tot de AWBZ of PGB. Cliënten met een (lichte) verstandelijke beperking en cliënten met psychische stoornissen zullen steeds meer een beroep gaan doen op de Wmo. Zij hebben geen toegang meer tot de AWBZ, hebben geen recht meer op een PGB en kunnen in veel gevallen geen beroep meer doen op de geestelijke gezondheidszorg wegens de kosten van de eigen bijdrage. Uit oogpunt van efficiency wordt het noodzakelijk een collectief aanbod te ontwikkelen voor dagbesteding. Er zal moeten worden geïnvesteerd in ontmoetingsplekken met een structureel programma. Ook zal er zorg voor deze doelgroepen dichtbij en vanuit het sociale netwerk moeten worden georganiseerd. Onderzocht moet worden hoe dit in samenwerking met andere organisaties gedaan kan worden (de Baan, MEE, Roads, de Hartenkampgroep, GGZ InGeest en zeker ook Welzijn Bloemendaal)
66
Wmo en sport In de relatie WMO en Sport kunnen we ten minste twee groepen beperkten onderscheiden: ouderen en gehandicapten. In de sportnota wordt aandacht geschonken aan sport voor ouderen. Er worden diverse projecten genoemd (GALM project, project Denken en Doen). Naar verwachting wordt in 2012 met ten minste één project gestart. In 2011 is in het kader van de sportnota een gesprekkencyclus gestart om de behoeften te peilen van de verenigingen en organisaties die sport voor gehandicapten aanbieden. De kernvraag is: hoe kunnen we er voor zorgen dat de inactieve inwoner met een beperking gaat en blijft sporten? In dit kader is ook de relatie met het gezondheidsbeleid heel helder. Daarnaast bestaat het voornemen om de regeling Meer Bewegen Voor Ouderen in een modern jasje te steken en af te stemmen op het sportbeleid. Het resultaat van deze exercities is dat het voornemen bestaat in 2012 een nieuwe subsidieregeling te maken, afgestemd op de eerdere subsidieregeling MBVO en subsidieregels uit de sportnota. Deze regeling zou financieel kunnen vallen onder de Wmo, daarmee gehoor gevend aan de motie van de raad om te onderzoeken of en hoe het mogelijk is om geld uit het budget WMO ten gunste van de doelstellingen van sport en sportverenigingen te besteden. Meten is Weten In het kader van de sportnota is de gemeente van plan een sportmonitor te houden, waarin ook ouderen en gehandicapten aan bod komen. In het budget van de sportnota is rekening gehouden met onderzoekskosten. De verwachting is dat er in 2012 gestart wordt met deze monitor. Deze monitor zou uitgebreid kunnen worden met vragen betreffende andere collectieve voorzieningen op het gebied van participatie voor beperkten. Daarmee wordt meetbaar hoe effectief de voorzieningen zijn. De kosten voor zo’n monitor worden, afhankelijk van de opzet, geschat tussen de € 5.000 en €25.000. Deze kosten zouden verdeeld moeten worden tussen Wmo, Sport en gezondheidsbeleid.
67
5. Nieuwe ideeën Naast het voortzetten van het huidige beleid en de hierboven genoemde beleidsvoornemens zal de gemeente onderzoeken of de volgende nieuwe ideeën uitvoerbaar zijn: a. Eenzaamheidsbestrijding. b. Openhouden Wijksteunpunt Vogelenzang. c. Maatschappelijk centrum in iedere kern. d. Inlooppunt senioren MFA Bennebroek. e. Verbetering inzet buurtbus. f. Betere busverbinding vanuit Bennebroek. g. Meer aandacht voor sport voor ouderen. h. Meldpunt zorgmeldingen. i. Dagactiviteiten voor ouderen. Ad a. Veel ouderen verkeren in grote eenzaamheid. Daarnaast zijn er veel jongeren die het net iets te ver vinden gaan om zich als vrijwilliger op te geven bij Welzijn Bloemendaal. Maar die best bereid zijn vriendschappelijk contact op te bouwen met één of twee ouderen op loopafstand in hun wijk. Zorg voor een vraag- en aanbodlijstje per wijk en breng zó die contacten tot stand. Uitvoering: Welzijn Bloemendaal zal gevraagd worden dit idee verder te onderzoeken en/of uit te werken. Benodigde middelen: nog niet bekend. Implementatie: vanaf 2012 Ad b. De Dorpsraad Vogelenzang acht het openhouden van het wijksteunpunt in Vogelenzang van groot belang voor de leefbaarheid. Het gaat hier om een essentiële voorziening voor de oudere inwoners, zowel voor bewoners (van de zorgvoorziening ”Meerleven”/Zorgcontact) als nietbewoners. Opheffen van de voorziening zou een groot gemis betekenen. Toelichting: De gemeente heeft in 2011 overleg gevoerd met “Meerleven” en Zorgcontact. Ad c. In iedere kern is er een herkenbare plaats, geen loket, waar mensen op weg worden geholpen en niet van hot naar her gestuurd, waar een luisterend oor is, bijvoorbeeld een maatschappelijk centrum. Toelichting: Het past in het streven van de gemeente om in elke kern een ontmoetingspunt te realiseren, mits hiervoor voldoende draagvlak onder inwoners bestaat. Daarvoor is onderzoek nodig. Daarnaast moet onderzocht worden in hoeverre de bestaande voorzieningen, zoals Welzijn Bloemendaal en het Dorpshuis bijvoorbeeld, al in deze functie voorzien en/of uitgebreid kunnen worden. Benodigde middelen: nog niet bekend Implementatie: nog niet bekend Ad d. Gedacht wordt aan een multifunctionele accommodatie in de (oude) Franciscusschool. Zonder veel extra investering zou daarin een inlooppunt voor senioren kunnen worden gerealiseerd. In ieder geval moet daar een gemeenteloket komen zodat ouderen niet steeds naar Bloemendaal hoeven te reizen voor een bezoek aan de gemeente. Toelichting: De gemeente is bezig met de herontwikkeling van een sobere MFA in Bennebroek, o.a. in en om de Franciscusschool. Dit idee zal in de planvorming worden meegenomen. Ad e. In Bloemendaal bestaat een buurtbusvoorziening. Vanuit Vogelenzang is de oost-westverbinding niet goed, bijv. naar het ziekenhuis in Hoofddorp. De Dorpsraad Vogelenzang verzoekt de inzet van de buurtbus vanuit Vogelenzang te verbeteren. Zie verder onder Ad f. Ad f. Aandacht zou moeten worden geschonken aan het feit dat inwoners van bijv. de Meerwijk in Bennebroek niet vanaf de Schoollaan de bus kunnen nemen naar Haarlem Centrum. De bus die daar langs komt gaat naar Schalkwijk. Om naar Haarlem-Centrum te komen moeten ouderen helemaal naar de Rijksstraatweg lopen. Toelichting: Naast de aangedragen ideeën speelt ook dat de provincie het voornemen heeft om met ingang van 2012 buslijnen op te heffen/ diensten te beperken. Uitvoering: Er wordt gesproken over uitbreiding van de diensten en de inzetbaarheid van de buurtbus. Benodigde middelen: nog niet bekend. Implementatie: 2012 Ad g. Kan de gemeente helpen bij het zoeken naar publiciteit voor verenigingen. Advertenties in kranten zijn duur. Bijvoorbeeld: Wij zijn op zoek naar leden die in clubverband regelmatig willen tennissen. Er zal worden bezien op welke wijze de gevraagde ondersteuning kan worden geboden. Benodigde middelen: nog niet bekend. Implementatie: nog niet bekend Ad h. Het is niet bekend waar men binnen de gemeente heen moet met zorgmeldingen. Er zal worden bezien op welke wijze de informatieverstrekking verbeterd kan worden. Benodigde middelen: nog niet bekend. Implementatie: 2012
68
Ad i. Zorgorganisaties hebben steeds vaker te maken met cliënten die vanwege ouderdom niet mee terecht kunnen op reguliere dagbesteding. Mensen met een verstandelijke beperking worden steeds ouder. Deze cliënten komen thuis te zitten en hebben geen zinvolle invulling van hun dag meer. Vanwege de kleinschaligheid in veel woonsituaties zijn cliënten vaak een groot deel van de dag alleen. De Baan wil in samenwerking met zorgorganisaties beginnen met één dagdeel per week een aanbod te realiseren. Stimulering, bewegen, ontmoeting, prikkelen, lichte productie werkzaamheden, dagjes uit: allerlei soorten activiteiten gericht op beleving en voorkomen van achteruitgang komt aan bod in deze activiteit. De doelstelling van deze activiteit wordt tweeledig: we gaan ook actieve oudere mensen benaderen met de vraag of zij iets willen betekenen voor deze doelgroep. Dit voorstel zal beoordeeld worden in het kader van de decentralisatie AWBZ. Daarbij zal het reeds bestaande aanbod, zowel lokaal als regionaal, meegewogen worden. Benodigde middelen: nog niet bekend. Implementatie: nog niet bekend
Samenvatting ‘Bloemendalers met een beperking’ Wat willen we bereiken?
Deelname aan het maatschappelijk verkeer etc. is bevorderd, niet alleen door het verstrekken van voorzieningen, al dan niet individueel, maar vooral ook door meer sociale contacten/activiteiten door sport en bewegen. De ‘gekantelde’ aanpak is vastgelegd in verordening en beleidsregels. Het gedecentraliseerde AWBZ onderdeel begeleiding is geïmplementeerd.
Wanneer zijn we tevreden?
We zijn tevreden als meer mensen aangeven het gevoel te hebben dat zij mee kunnen doen, ondanks hun beperking. Als de verordening en beleidsregels ertoe geleid hebben dat de vraag naar individuele voorzieningen is afgenomen ten gunste van algemene voorzieningen.
Wat doen we ervoor?
1. Beleidsvoorbereiding Decentralisatie AWBZ 2. Overleg met Welzijn Bloemendaal over rol in Decentralisatie AWBZ. 3. In 2012 een nieuwe subsidieregeling maken: Sport en Bewegen voor mensen met een beperking. Afgestemd op de eerdere subsidieregeling MBVO en subsidieregels uit de sportnota. 4. De sportmonitor uitbreiden met vragen over andere collectieve voorzieningen voor beperkten. Daarmee wordt meetbaar hoe effectief de voorzieningen zijn voor participatie en gezondheid. 5. De volgende ideeën uitwerken en zo mogelijk implementeren: a. Eenzaamheidsbestrijding. b. Openhouden Wijksteunpunt Vogelenzang. c. Maatschappelijk centrum in iedere kern. d. Inlooppunt senioren MFA Bennebroek. e. Verbetering inzet buurtbus. f. Betere busverbinding vanuit Bennebroek. g. Meer aandacht voor sport voor ouderen. h. Meldpunt zorgmeldingen. i. Dagactiviteiten voor ouderen.
Hoe gaan we het volgen/bewaken?
Door middel van: -
Tijdsplanning
Een of meer tevredenheidssonderzoeken; Het opnemen van subsidievoorwaarden en toezien op de naleving; Het maken van prestatieafspraken en toezien op de naleving; Aan de hand van de sportmonitor.
1 en 5: vanaf 2012 voorbereiden, vanaf 2013 inplementatie 2, 3, 4: in 2012
69
Programmalijn ‘Kwetsbare Bloemendalers’ 1. Inleiding Met het begrip ‘Kwetsbare Bloemdalers’ bedoelen we vooral die inwoners die sociaal kwetsbaar zijn. Men is sociaal kwetsbaar als men onvoldoende mensen heeft om op terug te vallen in moeilijke tijden of onvoldoende steun ondervindt van mensen uit de omgeving. De meest kwetsbare Bloemendalers vallen onder de prestatievelden 7, 8 en 9. Het verschil met de groep beschreven in programmalijn C is, dat mensen met een beperking niet sociaal kwetsbaar hoeven te zijn. Van de volgende zogenoemde kleine doelgroepen weten we dat ze kwetsbaar zijn of kunnen zijn: -
Ouderen met psychogeriatrische problemen. Mensen met ernstige en langdurige psychiatrische klachten. Zorgwekkende zorgmijders. Mensen met verslavingsproblemen. Dak- en thuislozen. Slachtoffers huiselijk geweld. Inburgeraars.
Zorgwekkende zorgmijders De doelgroep, die moeilijkst te bereiken is en lastig aan te pakken, wordt in vaktermen 'zorgwekkende zorgmijders' genoemd. Het gaat dan om mensen die hulp nodig hebben, maar die daar niet om vragen of die hulp weigeren, mogelijk omdat ze psychisch niet in orde zijn. Daarnaast is er een groep mensen met meer zichtbare problemen, deze mensen vertonen onaangepast gedrag en veroorzaken overlast voor hun omgeving. Zorgwekkende zorgmijders hebben zorg nodig om te voorkomen dat hun gezondheidstoestand steeds slechter wordt, maar ongevraagde hulp wordt door zorgmijders niet altijd op prijs gesteld. Als er meldingen zijn van zorgwekkende situaties en overlast dan zal Vangnet en Advies van de GGD Kennemerland onderzoek doen en eventueel bemoeizorg toepassen. Het is echter onduidelijk, zo blijkt uit de evaluatie van het vorige Wmo-beleidsplan, waar mensen met hun zorg- en overlast meldingen in Bloemendaal naar toe kunnen. Een duidelijk herkenbaar meldpunt is wenselijk. Meten is weten Voor Bloemendaal is nog niet het exacte aantal mensen bekend dat behoort tot de zogenoemde kleine doelgroepen. Als we weten wie onze kwetsbare burgers zijn, dan is het mogelijk aanbod en behoefte beter op elkaar af te stemmen. Er zijn wel cijfers bekend van diverse kwetsbare groepen uit enigszins gedateerde landelijke onderzoeken. Deze cijfers zijn hieronder vertaald naar onze regio. De term 'verloederden en verkommerden' doet ouderwets aan, maar is een gangbaar begrip in landelijk onderzoek. Eind 2011 verschijnt er een onderzoek naar deze groep in Nederland van het Trimbos instituut. Uit de handreiking OGGz in de Wmo (Movisie, 2007) blijkt dat 0,7% van de landelijke bevolking sociaal kwetsbaar is. Vertaald naar de regio Zuid- en Midden Kennemerland gaat Movisie uit van 2.592 personen. Hoewel deze rekenwijze niet gegeneraliseerd kan worden zou het in Bloemendaal dan kunnen gaan om 100 tot 200 personen. Het is wenselijk zijn om meer inzicht in te krijgen in de omvang van de doelgroep en daarvoor een goed instrument te ontwikkelen. Voorzieningen: algemeen, collectief en individueel De gemeente Haarlem, door de Rijksoverheid aangewezen als centrumgemeente, is verantwoordelijk voor het vangnet voor de meest kwetsbaren. De ondersteuning waar het hier om gaat is specialistisch en individueel. Voor mensen die kwetsbaar zijn en zelfstandig wonen zijn de lokale voorzieningen in Bloemendaal daarop aanvullend. Van belang voor een ieder en vooral voor kwetsbare mensen is dat de ondersteuning op maat is. Het uiteindelijke doel is zoveel als mogelijk maatschappelijke participatie voor kwetsbare burgers door behoud van hun zelfstandigheid. Maatschappelijke ondersteuning voor vluchtelingen zal door het wegvallen van de budgetten voor integratie ook specifieke aandacht dienen te krijgen. Informatie, advies en cliëntondersteuning Informatie, advies en cliëntondersteuning zijn onontbeerlijk voor een goede en vraaggerichte dienstverlening aan kwetsbare burgers en voor een goede uitvoering van het compensatiebeginsel. De sleutel is de 'vraag achter de vraag': waar heeft de cliënt nu werkelijk behoefte aan? Het is de taak van de WMO-consulenten onder andere door huisbezoeken om samen met de cliënt de vraag te verhelderen en hierop maatwerk te leveren. Ook een goede actuele digitale sociale kaart is hiervoor onontbeerlijk.
70
2. Vangnet: regionaal De gemeente Haarlem is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de vangnettaken ten behoeve van de kleine doelgroepen. Zij doet dat in goed overleg met de regiogemeenten. Tot de vangnetfunctie van Haarlem als centrumgemeente behoren vier taken: Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang Maatschappelijke opvang gaat over de problematiek van dak- en thuislozen. Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Onder vrouwenopvang valt het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld. Het beleid ter preventie en bestrijding van huiselijk geweld is hieraan gerelateerd. De gemeente van herkomst blijft te allen tijde verantwoordelijk voor vervolgoplossingen (woonruimte, dagbesteding of een baan) na de maatschappelijke opvang in de regio. De ervaring leert dat dak- en thuislozen in de plaats van herkomst de meeste kans hebben om weer een zelfstandig bestaan op te bouwen. Aanpak huiselijk geweld Huiselijk geweld is de meest voorkomende vorm van geweld, dat zich afspeelt in veelal duurzame relaties. En ook al speelt dit geweld zich af in de privé-sfeer, de overheid neemt de verantwoordelijkheid voor de preventie en de aanpak van het probleem. De inzet is om huiselijk geweld te voorkomen en, als het zich toch voordoet, om direct in te grijpen en het te stoppen met de juiste hulpverlening en nazorg. De lokale gemeente heeft een eigen rol in bewustwording, preventie en signalering van huiselijk geweld. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) In de OGGz gaat het om kwetsbare mensen en risicogroepen. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met een lichte verstandelijke beperking (LVG), een psychiatrische beperking, licht dementerenden of een combinatie hiervan (dubbele diagnose). Deze mensen kunnen een risico vormen voor zichzelf of voor hun omgeving. Het zijn de mensen die moeilijk te bereiken zijn en waarvoor een vorm van bemoeizorg nodig is. Ambulante verslavingszorg Ambulante verslavingszorg betreft de preventie en bestrijding van verslavingsproblematiek, inclusief de bestrijding van overlast door deze problematiek. Deze vier onderwerpen hebben veel met elkaar te maken, waarbij goede samenwerking tussen zorgaanbieders van belang is. Dit komt tot uiting in de convenanten OGGz en ‘Een Vuist tegen Huiselijk Geweld in Kennemerland’. 3. Huidig beleid De gemeente Haarlem stemt als centrumgemeente het vangnetbeleid regelmatig af met de 9 gemeenten in de regio Zuid- en Midden Kennemerland en met de gemeente Haarlemmermeer. Op grond van het OGGz-convenant 2010-2014 en het convenant ‘Een Vuist tegen Huiselijk Geweld in Kennemerland’ verlenen de gemeenten gezamenlijk subsidie aan een veelheid van zorgaanbieders en onderhouden ze, indien nodig gezamenlijk, de subsidierelaties met diverse zorgaanbieders. Zo wordt in regionaal verband voorzien in de behoefte aan de hierboven genoemde vier vangnetfuncties. Daarnaast verstrekt de gemeente Bloemendaal subsidie voor collectieve preventie aan enkele zorgaanbieders, waarin ook de eigen speerpunten, alcohol- en depressiepreventie, zijn opgenomen. De hoofdtaak voor de vangnetfunctie ligt bij de centrumgemeente, maar de gemeenten van herkomst blijven verantwoordelijk voor vervolgoplossingen, ook als het gaat om daklozen of de OGGz-groep, die tijdelijk buiten hun eigen gemeente verblijven. Dus zowel preventief als na de maatschappelijke de opvang en na de crisis, is de gemeente aan zet bij deze zeer diverse groep kwetsbaren. In Bloemendaal functioneert, onder voorzitterschap van de gemeente, een lokaal OGGz-netwerk in de vorm van een Sociaal Team, dat een keer per zes weken bij elkaar komt en waarin men voor meervoudige probleemsituaties in samenhang met de jeugd- en veiligheidsketen tot een sluitende aanpak komt. Het is een breed overleg, waar diverse lokale partijen, zoals politie en corporaties, gezamenlijk de zorg- en overlastsituaties, bespreken en besluiten wie de zorg gaat coördineren. Deze aanpak moet voorkomen dat men bij multiproblematiek langs elkaar heen werkt. 71
Verreweg de meeste mensen die aangemeld worden voor bespreking in het Sociaal Team, behoren tot de 'zorgwekkende zorgmijders'. Men vraagt het Sociaal Team te helpen bij het terugdringen van de overlast die deze mensen veroorzaken en/of bij vastgelopen aanpakken voor deze zorgmijders. Toch blijkt, ook met hulp vanuit het Sociaal Team, dat overlastsituaties moeilijk zijn op te lossen en de aanpak bij deze groep vaak niet werkt. Het is wenselijk om het Sociaal Team en zijn aanpak te evalueren. Het beleid op bovenstaande onderdelen, veelal bestaande uit subsidieverstrekkingen ten behoeve van opvang en ondersteuning, wordt gecontinueerd in de volgende planperiode.
4. Ontwikkelingen 2012-2015 Relevant voor de kleine doelgroepen is de AWBZ-pakketmaatregel: met ingang van 1 januari 2008 is de grondslag 'psychosociaal' voor ondersteunende begeleiding uit de AWBZ geschrapt. Dit heeft gevolgen voor mensen met lichte beperkingen, zoals lichte psychiatrische problematiek en licht dementerenden. De gemeente heeft zeer beperkt middelen gekregen om ondersteuning te regelen voor zeer schrijnende gevallen. Vanaf 1 januari 2013 gaat de functie 'begeleiding', zowel individueel als groepsbegeleiding, in 2 fasen van de AWBZ over naar de Wmo. Daartoe behoort ook de dagbesteding voor verstandelijk en lichamelijk beperkten, psychiatrische patiënten en dementerenden.
- Visie 2012-2015: inclusief beleid Mensen worden meestal niet zomaar kwetsbaar, maar glijden langzaam af. Vroegtijdig signaleren van dreigende kwetsbaarheid is wenselijk, zodat mensen opgevangen kunnen worden in eigen netwerken, gebruik kunnen maken van laagdrempelige zorg en daarmee blijven participeren. Een beroep op dure professionele zorg kan zo eventueel worden voorkomen. Een persoon met een lichte handicap bijvoorbeeld of een dreigende schoolverlater heeft wellicht veel baat bij een betrokken maatje of mentor in plaats van professionele zorg. In het gesprek ter voorbereiding van dit Wmo-beleidsplan noemen de wederzijdse maatjes binnen GGZinGeest deze vorm van contact de 'brug naar de samenleving'. Bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van sociaal kwetsbare mensen, dus mensen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, door inclusief beleid. Dat wil zeggen dat bij het ontwikkelen van beleid en vooral bij het ontwikkelen van algemene en collectieve voorzieningen van te voren goed nagedacht wordt over de gebruiksmogelijkheden, ook voor mensen met een beperking. Uitgangspunten Maatwerk: bij sociaal kwetsbare mensen is er veelal sprake van meervoudige problematiek, vaak licht, soms zwaar. Dit vereist een gecombineerde aanpak op maat. Kennis van de doelgroep door participatie: om maatwerk te kunnen leveren is kennis van de doelgroep en diens behoeften nodig. Goede regionale samenwerking: samenwerking voorkomt dubbelingen in het aanbod en is daardoor efficiëntier wat betreft het aanbod. Doel Het voorkomen van (verergering van) problemen waardoor sociaal kwetsbare mensen uitvallen. Het beleid moet erop gericht zijn dat sociaal kwetsbare mensen zo snel mogelijk zelf (weer) hun problemen kunnen oplossen.
72
Nieuwe activiteiten/actiepunten1. Meetinstrument inzetten (in samenwerking met gemeente Haarlem) waarmee in beeld kan worden gebracht hoeveel Bloemendaalse burgers kwetsbaar zijn en hoe goed de diverse betrokken instellingen deze mensen bereiken en of de ingezette interventies werken. Zo is het mogelijk het aanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte. 2. Beleidsparticipatie van kwetsbare groepen organiseren, bijvoorbeeld door werkbezoeken van de Wmo-raad en themamiddagen. De diversiteit van de lokale bevolking kan op deze manier vertaald worden in beleid. 3. Organiseren van en bekendheid geven aan lokaal Meldpunt Zorg en Overlast, waar men terecht kan met signaleringen uit de buurt. Het Meldpunt heeft korte lijnen richting Brede Centrale Toegang (BCT), Sociaal Team, CJG en het Veiligheidshuis. 4. Zorgen voor lokale bekendheid van de Brede Centrale Toegang (BCT) 5. Ontwikkelen 2e kansbeleid en vroegtijdige melding van huurschulden door corporaties om uithuiszettingen door huurschulden te voorkomen. 6. Ontwikkelen lokale aanpak voor dreigend daklozen. 7. Maatschappelijke ondersteuning op maat voor vluchtelingen organiseren via Wmo-loket. 8. Mobiliseren van sociale netwerken, bijvoorbeeld door Eigen Kracht Conferenties, bij sociaal kwetsbare mensen. 9. Investeren in maatjesprojecten voor sociaal kwetsbare mensen om mensen uit hun sociale isolement te halen. 10. Evalueren werkwijze Sociaal Team, ook als onderdeel van de ketens OGGz, Veiligheid en Jeugd, met als doel een meer efficiënte en effectieve werkwijze.
Samenvatting Programmalijn ‘Kwetsbare Bloemendalers’ Wat willen we bereiken?
De regionale afspraken voor vrouwenopvang , de verslaafdenzorg, huiselijk geweld en overige kwetsbare groepen zijn zoveel mogelijk afgestemd op individueel of lokaal maatwerk. De sociale ondersteuning door o.a. maatjesprojecten is toegenomen. De bekendheid van meldpunten, steunpunten is toegenomen.
Wanneer zijn we tevreden?
We zijn tevreden als individueel, dan wel lokaal maatwerk waar mogelijk wordt toegepast. We zijn tevreden als aantoonbaar meer mensen gebruik maken van voorzieningen als maatjesprojecten.
Wat doen we ervoor?
In aanvulling op het huidige beleid c.q. de reeds in gang gezette activiteiten – zie het eerste deel van het overzicht op pagina 77, is sprake van de volgende beleidsvoornemens: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Meetinstrument inzetten (aantal kwetsbaren, mate kwetsbaarheid, bereik interventies). Werkbezoeken en themamiddagen organiseren. Opzetten van een Meldpunt Zorg en Overlast. Bekendheid geven aan Brede Centrale Toegang. Opstellen van 2e kansbeleid/beleid ‘voorkomen huisuitzettingen’. Beleid ‘Lokale aanpak dreigend daklozen’. Maatschappelijke ondersteuning van vluchtelingen. Versterken sociale netwerken, door bv. Eigen-krachtconferenties. Investeren in Maatjesprojecten. De inzet van het Sociaal Team.
Hoe gaan we het volgen/bewaken? volgen/bewaken?
-
Door het inzetten van meetinstrumenten, door evaluatie van (regionale) rapportages, door veiligheidsmonitor. Periodiek tevredenheidsonderzoek.
Tijdsplanning
Met ingang van 2012 zullen alle actiepunten geleidelijk aan worden opgepakt.
73
Hoofdstuk 6. Overzicht activiteiten 2012-2015, kosten en budgetten Onder constructie
74