beleidsnota
nr 21 - november 2007
Geert Janssens, Caroline Ven en Lode Vereeck
Concurrentiekracht en deugdelijk economisch bestuur Welke beleidselementen bepalen onze concurrentiekracht?
vk w Metena november 2007
Concurrentiekracht en deugdelijk economisch bestuur Welke beleidselementen bepalen onze concurrentiekracht? Geert Janssens, Caroline Ven en Lode Vereeck
Auteur
Geert Janssens is projectmanager bij VKW Metena. Caroline Ven is directeur van VKW Metena. Prof. dr. Lode Vereeck is professor aan de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van de Universiteit Hasselt.
issn nummer 1780-9525 Geert Janssens, Caroline Ven en Lode Vereeck Concurrentiekracht en deugdelijk economisch bestuur. Welke beleidselementen bepalen onze concurrentiekracht? Beleidsnota nr. 21 / November 2007 Wettelijk depot d/2007/10.346/8
vk w Metena november 2007
Inhoudstafel
Synopsis
4
Inleiding
5
1. Metena Economic Governance and Attitude-index (MEGA-index)
6
2. Loonkosten, productiviteit en wisselkoers
8
3. Flexibiliteit
12
4. Kwalitatief overheidsoptreden
15
5. Ondernemerschap en innovatie
18
6. Normen en waarden
21
Besluit
23
Bibliografie
24
Bijlage: Berekening van de MEGA-index
26
Synopsis
Het debat rond concurrentiekracht wordt vaak verengd tot een analyse van de relatieve loonkostenniveaus en –ontwikkeling. Mocht concurrentiekracht echter louter worden bepaald door loonkosten, dan zouden heel wat Westerse economieën internationaal al lang van de kaart zijn geveegd. In deze beleidsnota heeft VKW-Metena een ruimer meetinstrument van concurrentiekracht ontwikkeld, de Metena-economic governance and attitude-index (MEGA-index), of indicator m.b.t. goed economisch bestuur. Deze plaatsen we naast de ontwikkeling van de reële effectieve wisselkoers, die verschillen in (loon)kosten- en wisselkoersontwikkeling t.o.v. de handelspartners synthetiseert. Het is de bedoeling na te gaan of we via andere elementen dan prijzen en kosten onze plaats in de internationale handel kunnen waarmaken. De MEGA-index werd samengesteld uit 27 indicatoren, onderverdeeld in vier clusters, m.n. flexibiliteit, kwalitatieve overheidsdiensten, ondernemerschap & innovatie en normen & waarden aangezien deze domeinen in de nieuwere concurrentietheorieën als cruciaal worden bevonden. We hebben ons voor dit onderzoek beperkt tot de landen van de Europese Unie, de Verenigde Staten, Canada, Japan en de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China). Van de 34 onderzochte landen, bekleedt België in de MEGA-index de 11de plaats met een score van 6,1 (op 10). Het is opvallend dat de Noord-Europese en Angelsaksische landen het best presteren qua goed economisch bestuur. Hoewel de BRIC-landen volop aan het opkomen zijn in de wereldeconomie, onder meer dankzij hun toegenomen openheid t.o.v. de wereldhandel, staan zij internationaal vergeleken aan de staart qua goed economisch bestuur. Dit is wellicht ook de reden waarom ondanks hun enorme kostenvoordeel, zij de Westerse economieën niet onmiddellijk van de kaart zullen vegen. Ten opzichte van onze buurlanden daarentegen zijn de verschillen weinig uitgesproken, wat ons doet concluderen dat loonkostenvergelijkingen met deze landen toch de relevante concurrentiekrachtmaatstaf zijn. België behaalt vooral een zwakke score op de cluster m.b.t. ondernemerschap en innovatie (score 4,2), maar op het vlak van normen en waarden scoren we eerder hoog (8,3), al zijn wat die cluster betreft de verschillen tussen de Westerse landen nogal klein. Qua overheidsoptreden verliest België aan concurrentiekracht (score 6,5) wegens een te nadrukkelijke focus op passieve overheidsuitgaven (meer bepaald in het domein van de sociale zekerheid). Ondanks heel wat inspanningen die werden geleverd om de administratieve en andere belemmeringen voor ondernemingen weg te nemen, zouden we ook qua flexibiliteit (score 7) beter presteren, mocht de arbeidsmarktwerking minder rigide worden gemaakt.
vk w Metena november 2007
Inleiding
Deze periode van het jaar staat de concurrentiekracht van de Belgische economie doorgaans voorop in het economisch nieuws. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) publiceert immers haar technisch verslag over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenstijging, ditmaal voor de tiende keer. Het technisch verslag dient als basis voor de loononderhandelingen tussen de sociale partners en geeft weer of er al dan niet van een te snelle stijging van de loonkosten sprake is in vergelijking met onze drie belangrijkste handelspartners Duitsland, Frankrijk en Nederland. Deze jaarlijkse analyse kwam er sinds de Wet van 26 juli 1996 m.b.t. de bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen van kracht werd. Aan de grondslag van deze wet ligt het probleem van de concurrentiekrachtpositie van ons land. Doordat onze loonkosten t.o.v. de buurlanden in het verleden sneller zijn gestegen, wordt het moeilijker om onze goederen aan de man te brengen en komt op termijn onze welvaart in gevaar. België is immers een kleine, zeer open economie en dus afhankelijk van de uitvoerprestaties. Concurrentiekracht kan worden omschreven als de mate waarin een land erin slaagt in een open omgeving van vrije handel goederen en diensten te produceren die kunnen concurreren op de internationale markt, en het tegelijkertijd het reële inkomen van de bevolking op peil kan houden of verhogen. Onder meer uit vakbondskringen wordt vaak kritiek geuit op deze eenzijdige benadering van de concurrentiekracht. Indien enkel de loonkosten determinerend zijn – zo wordt gesteld – dan eindigen we in een race naar de bodem, waarbij lage loonlanden de norm worden en we de werknemers dwingen tot een collectieve verarming. Dat is een van de redenen waarom doorheen de loop van de jaren het concurrentieverslag van de CRB werd aangevuld met een ruimere set aan indicatoren, onder meer over vorming en uitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling (O&O). De vraag is of dit terecht is. In deze beleidsnota trachten we vanuit wetenschappelijke bevindingen tot een ruimere meting van concurrentiekracht te komen en gaan we op zoek naar die determinanten van goed economisch bestuur, die maken dat landen met een hoge loonkostenstructuur toch kunnen blijven concurreren in de internationale handel. We hebben hiervoor in samenwerking met Prof. Dr. Lode Vereeck van de Universiteit Hasselt een nieuwe indicator ontwikkeld, de Metena-economic governance and attitude-index (MEGAindex) die de relatieve prestaties van een selectie geïndustrialiseerde landen en opkomende economieën synthetiseert. De centrale vraag die we ons daarbij stellen is of ons land in staat is via een beter economisch bestuur onze loonkostenhandicap te overbruggen.
1. Metena Economic Governance and Attitude-index (MEGA-index) Om de welvaart van een regio in de geglobaliseerde economie te vrijwaren, moet een regio de concurrentie met andere regio’s aankunnen. De kracht om te concurreren is dus van essentieel belang voor de huidige en toekomstige economische groei. Het begrip “concurrentiekracht” lijkt enerzijds te wijzen op een krachtmeting met winnaars en verliezers (zero sum game) en wordt anderzijds vaak verengd tot loonconcurrentie. Beide opvattingen zijn achterhaald. Concurrentie leidt immers tot een win-win situatie dankzij de arbeidsspecialisatie die veroorzaakt wordt door mededinging en dankzij schaalvoordelen die zo kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast houden hoge loonlanden zich economisch meer dan staande in de wereldeconomie. Andere factoren dan loonkosten spelen m.a.w. ook een belangrijkere rol. Daarom dringt zich ook eerder een nieuwe definitie van “concurrentiekracht” op.
omschreven worden als de “mate waarin de economische structuur van een regio voldoende gezond en flexibel is om in de toekomst te kunnen groeien”. De huidige groeiprestaties worden dan ook beschouwd als de resultanten van structurele concurrentiekrachtbevorderende maatregelen uit het verleden. De structurele maatregelen waarvan sprake behoren grotendeels tot de bevoegdheden van overheden. Het vrijwaren en bevorderen van de welvaart is daarenboven onderdeel van “goed bestuur”. Daarom stelt Metena de “economic governance and attitude-index” (MEGA-index) voor. Deze index synthetiseert en vergelijkt internationaal de beleidsdeterminanten van de concurrentiekracht van België. Uit de index kan de economische sterkte-zwakte van het beleid m.b.t. de toekomstige concurrentiekracht afgeleid worden. De MEGA-index kan worden beschouwd als een aanvulling op concurrentiekrachtindicatoren zoals die onder meer door de Europese Commissie worden berekend. De
Op basis van nieuwe theoretische en empirische inzichten in de determinanten van groei kan “concurrentiekracht”
9
European Commission, “Price and Cost Competitiveness”.
2000
8
2006 7 6 5 4 3 2 1
Figuur 1: Metena - Economic governance and attitude-index (MEGA-index).
Finland
VS
UK
Canada
Japan
Denemarken
Ierland
Zweden
Duitsland
België
Nederland
Oostenrijk
Spanje
Frankrijk
Estland
Portugal
Slovenië
Slovakije
Hongarije
Litouwen
Italië
Letland
Luxemburg
Polen
Tsjechië
Roemenië
Griekenland
Cyprus
Rusland
China
Brazilië
India
Bulgarije
Malta
0
vk w Metena november 2007
Commissie berekent de reële effectieve wisselkoers van een land gebruik makend van verschillende prijs- en kostenindicatoren. Vooral tussen economieën met een vergelijkbare economische structuur is dit zinvol. In zulk geval zal immers het feit dat de munt duurder is geworden en/of de kosten sterker zijn gestegen t.o.v. de handelspartners bepalen of men zijn waren internationaal nog aan de man kan brengen. Het belang van de jaarlijkse opvolging van de loonnorm door de Centrale Raad van het Bedrijfsleven moet ook in die context worden geplaatst. Veronderstellend dat de economische structuur tussen België en de drie buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland - die tevens onze belangrijkste handelspartners zijn - niet erg verschillend is, zullen het vooral de elementen van onze kostenstructuur en dus de loonkosten zijn, die maken of we concurrentieel zijn of niet. In het volgend hoofdstuk belichten we eerst de concurrentiemaatstaven gebaseerd op prijzen en kosten waarbij zowel de verschillen in niveau als ontwikkeling aan bod komen. Nadien zoomen we dieper in op de verschillen qua economische structuur van de diverse landen die meespelen in de geglobaliseerde wereld en gaan we na of dit hun relatieve concurrentiekrachtpositie versterkt al dan niet verzwakt. De nieuwere concurrentiekrachttheorieën wijzen het belang van vier clusters aan, m.n. flexibiliteit, kwalitatieve overheidsdiensten, ondernemerschap & innovatie en normen & waarden. Deze nieuwere factoren vormen een tegenwicht voor het loonnadeel en verklaren mee waarom Europese landen, die slechter scoren in de traditionele determinanten, toch overeind blijven in de geglobaliseerde economie.
Barro J. (1997), “Determinants of Economic Growth”, Cambridge (Mass.): Harvard University (HIID), Development Discussion Paper No. 579.
In samenwerking met prof. dr. Lode Vereeck van de Universiteit Hasselt, werd de MEGA-index ontwikkeld waarin in totaal 27 indicatoren die relevant zijn voor bovenstaande vier clusters werden opgenomen. Op basis daarvan werd een score tussen 0 (slechtste) en 10 (beste) berekend voor de onderzochte landen. We hebben ons voor dit onderzoek beperkt tot de landen van de Europese Unie, de Verenigde Staten, Canada, Japan en de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China). Van de 34 onderzochte landen, bekleedt België in de MEGA-index de 11de plaats met een score van 6,1. Het is opvallend dat de Noord-Europese en Angelsaksische landen het best presteren qua goed economisch bestuur. Ondanks deze hele rits landen die we moeten laten voorgaan, doet België het wel beduidend beter dan de Zuid- en Oost-Europese landen. Van onze drie belangrijkste handelspartners, doen Duitsland en Nederland het beter en Frankrijk het minder goed dan België, maar de verschillen zijn al bij al beperkt. Het is dus terecht dat we deze landen beschouwen als vergelijkbaar qua economische structuur en dus zoveel klemtoon leggen op de loonkostenhandicap die we ten opzichte van deze referentielanden hebben opgebouwd. We zijn op dit ogenblik immers niet in staat onze loonkostenhandicap te compenseren door een beter structureel economisch beleid, iets waar Finland, Denemarken en Zweden wel in slagen. Hoewel de BRIC-landen volop aan het opkomen zijn in de wereldeconomie, onder meer dankzij hun toegenomen openheid t.o.v. de wereldhandel, staan zij internationaal vergeleken aan de staart qua goed economisch bestuur. Dit is wellicht ook de reden waarom ondanks hun enorme kostenvoordeel, zij de Westerse economieën niet onmiddellijk van de kaart zullen vegen.
2. Loonkosten, productiviteit en wisselkoers De meest voor de hand liggende manier voor het meten van de concurrentiekracht van een regio of land is te kijken naar de relatieve evolutie van de interne prijzen of kosten (cf. lonen). Wanneer een dergelijke indicator ook nog eens wordt gecorrigeerd voor wisselkoersverschillen dan geeft dit perfect weer of een land duurder dan wel goedkoper is geworden op de internationale afzetmarkten. Helaas bestaat er hier niet zoiets als de ideale indicator. We zien onszelf gedwongen om verschillende deelindicatoren naast mekaar te leggen. Globaal vallen indicatoren uiteen in twee categorieën, absolute en relatieve.
2.1. Absolute indicatoren
US dollars
Het meest voor de hand liggend zijn indicatoren in absolute waarden. Wanneer de loonkosten van een werknemer in land A hoger liggen dan die in land B dan heeft land A een concurrentienadeel ten opzicht van B. Wie een blik werpt op
Figuur 2a: Uurloonkosten, 2005. Bron: ILO-KILM.
figuur 2.a ziet onmiddellijk dat Noorwegen samen met de rest van de westerse industrielanden in absolute termen zeer hoge uurloonkosten heeft. Daartegenover staan opkomende industrieën zoals Brazilië en China alsook Oost-Europese nieuwkomers met zeer lage loonkosten. Hieruit besluiten dat de concurrentiekracht van de ontwikkelde landen helemaal is weggezakt, is iets te gemakkelijk. De verschillen inzake absolute loonkosten gaan gepaard met verschillen in termen van productiviteit die meestal voor een groot gedeelte maar niet helemaal compenserend werken. Hetzelfde geldt voor de verschillen inzake prijzen waar het mogelijk is dat de onderliggende waarde van de goederen of diensten waarop ze betrekking hebben, het verschil kan maken. Daarbovenop zouden ook wisselkoersverschillen in rekening moeten worden gebracht. Dit soort correcties wordt echter meestal toegepast op relatieve indices. In wat volgt zullen we ons bijgevolg daarop concentreren.
vk w Metena november 2007
2.2. Relatieve indicatoren Relatieve indicatoren zijn goed in staat om de evolutie in de tijd weer te geven. Ze vertrekken van een basisjaar met waarde 100 en brengen jaar na jaar de groei van de onderliggende waarden in rekening. Zo kunnen evoluties in prijzen, loonkosten, wisselkoersen, productiviteit,… tegenover mekaar uitgespeeld worden. In één oogopslag kan niet alleen de relatieve positie van een land maar ook de richting die men uitgaat afgelezen worden. Land B is vandaag misschien goedkoper maar wellicht niet meer over enkele jaren indien een trend zich mogelijks verderzet.
Tweemaal per jaar berekent de Europese Commissie per lidstaat van de Europese Unie een aantal relatieve indicatoren. We bespreken er hier twee. De zogenaamde nominale effectieve wisselkoers is een gewogen gemiddelde wisselkoersevolutie van een munt versus andere munten. De weging gebeurt op basis van dubbele exportgewichten. De reële effectieve wisselkoers op basis van loonkosten per eenheid product corrigeert de nominale effectieve wisselkoers voor verschillen inzake de evolutie van de loonkosten gecorrigeerd voor productiviteit.
2.2.1 De nominale effectieve wisselkoers Uiteraard zijn relatieve indices veel minder betrouwbaar wanneer er grote verschillen inzake ontwikkelingsgraad bestaan. De prijzen en lonen in China zijn niet vergelijkbaar met die van ons en stijgen veel sneller, zelfs wanneer gecorrigeerd voor productiviteitsverschillen. In een relatieve index waar alle landen in het basisjaar op 100 wordt gezet, zou men de illusie kunnen krijgen dat China op enkele jaren tijd veel minder competitief is geworden. Door te kijken naar de absolute verschillen zoals weergegeven in figuur 2.a ziet men dan dat het nog een tijdje zal duren vooraleer daarvan effectief sprake is.
De concurrentiekracht van een land wordt onvermijdelijk beïnvloed door de ontwikkeling van de waarde van de munt van dat land ten opzichte van de waarde van de mun-
Bron: Europese Commissie (2006). Dubbele exportgewichten worden berekend op basis van twee gewichten, vanuit het oogpunt van een bepaald referentieland ten opzichte van haar concurrenten op de wereldmarkt. Eerst berekent men voor elk van de concurrerende landen afzonderlijk de bijdrage per land (exclusief dit van het referentieland) tot het totale aanbod van goederen of diensten in het concurrerend land (inclusief het aanbod van de eigen producenten in dat land). Daarna berekent men het relatieve belang dat elk concurrerend land heeft in de internationale handel van het referentieland. Deze twee gewichten worden gecombineerd tot één gewicht. Dubbele exportgewichten houden er dus rekening mee dat de export van het referentieland concurrentie ondervindt van zowel importsubstitutie op de exportmarkt als export vanuit andere landen naar het exportland.
110
Index 1999 = 100
105
100
vs gr41 vs IC36 vs EU27 vs EUR13
95
90 1994
1995
1996
1997
Figuur 2b: Nominale effectieve wisselkoers (BLEU). Bron: Europese Commissie - AMECO - databank.
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
10
ten van de respectievelijke handelspartners. Binnen de eurozone speelt de wisselkoers uiteraard geen rol meer, maar dat belet niet dat de eurowisselkoers relevant blijft voor de concurrentiepositie ten aanzien van landen of landengroepen die niet tot de eurozone behoren. Voor België wordt de nominale effectieve wisselkoers in één adem berekend met deze van Luxemburg. Figuur 2.b geeft de nominale effectieve wisselkoers voor de BelgischLuxemburgse Unie (BLEU) sinds 1994 en ten opzichte van verschillende handelsblokken. Logisch is dat de Belgische frank, die later in de euro is overgegaan, tegenover de eurozone met 13 landen (inclusief Slovenië) een vlak verloop kent vanaf 1999. De creatie van een Europese muntunie beoogde immers de uitschakeling van wisselkoersschommelingen. Wanneer de eurozone wordt uitgebreid tot de 27 landen die momenteel deel uitmaken van de Europese Unie, zien we al wat meer variatie. Toch blijft deze vrij beperkt. Wanneer we verder uitbreiden tot de groep van 36 industrielanden - zijnde de EU-27 inclusief Noorwegen, Zwitserland, Australië, de VS, Canada, Japan, Mexico, Nieuw-Zeeland en Turkije – dan
moeten we vaststellen dat de nominale wisselkoers van de BLEU sinds 2000 sterk apprecieerde. De index steeg van 96,7 naar 104,7. Dit betekent dat de euro sinds 2000 ongeveer 8% duurder werd. Zonder rekening te houden met andere factoren komt dit er op neer dat onze export duurder is geworden en we inboeten aan concurrentiekracht. Indien aan de groep van deze 36 industrielanden (IC-36) ook nog Rusland, China, Brazilië, Korea en Hong Kong toevoegen dan bekomen we een groep van 41 landen (GR-41) die goed is voor het gros van de totale Belgische export. Figuur 2.b laat zien dat de appreciatie van de euro ten opzichte van deze brede groep landen sinds 1996 nog iets groter was, ongeveer 9%. Zeker is dat het verlies aan nominaal concurrentiekracht inmiddels verder toeneemt als gevolg van de aan de gang zijnde scherpe val van de dollar.
2.2.2 Reële effectieve wisselkoers Daar waar de nominale effectieve wisselkoers enkel uitgaat van wisselkoersevoluties brengt de reële effectieve wis-
115
Index 1999 = 100
110
105
100
95
90
vs IC36 vs EU27 vs EUR13
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Figuur 2c: Reële effectieve wisselkoers op basis van loonkosten per eenheid product (BLEU). Bron: Europese Commissie - AMECO - databank.
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
vk w Metena november 2007
selkoers ook de interne prijs- of kostenevolutie in rekening. Een appreciatie van de gewogen wisselkoers kan immers ongedaan gemaakt worden door een relatief minder sterke stijging van het intern prijspeil of vice versa. Vaak worden de loonkosten gebruikt als maatstaf voor het berekenen van een reële effectieve wisselkoers. In figuur 2.c wordt de nominale wisselkoers gecorrigeerd voor evoluties in de loonkosten per eenheid product, i.e. de nominale loonkosten gecorrigeerd voor productiviteitsverschillen. We lezen af dat de BLEU er sinds 1994 redelijk goed uitkomt. Het verlies aan concurrentiekracht ten opzichte van de IC-36 sinds 2000 kan grotendeels toegeschreven worden aan nominale wisselkoersbewegingen. Dat ons land sinds 1994 ten opzichte van de EU-27 lichtjes goedkoper is geworden, wijst wellicht op een inhaalbeweging in het voormalig Oostblok inzake loonkosten. Immers, zoals we uit figuur 2.b kunnen afleiden, spelen wisselkoersbewegingen ten aanzien van deze landen sinds 1999, nauwelijks nog een rol van betekenis.
11
2.3. Reële effectieve wisselkoers ten opzicht van de buurlanden Ons land beschikt over een wetgevende basis die oplegt dat de Belgische loonkosten in de pas moeten blijven met het gewogen gemiddelde van de loonkosten in Duitsland, Nederland en Frankrijk (de loonnorm). Figuur 2.d is weerom een reële effectieve wisselkoers op basis van loonkosten per eenheid product maar met als referentiekorf de drie betreffende buurlanden. Ze geeft de evolutie weer sinds 1987, het jaar waarin de OESO startte met het systematisch verzamelen van de nodige gegevens. We zien dat sinds 1996, het jaar waarin de Wet ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen in voege trad, onze loonkosten gecorrigeerd voor productiviteit toch sneller zijn blijven stijgen dan in de buurlanden. Gemeten sinds 1987 loopt de loonkostenhandicap zelfs op tot om en bij 10%.
116
Index 1987 = 100
114 112 110 108 106 104 102 Per eenheid product Productiviteit per werknemer Per werknemer
100 98 96
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur 2d: Jaar Reëel effectieve wisselkoers België versus EU-3 op basis van loonkosten per eenheid product. Bron: Oeso, eigen berekeningen.
12
3. Flexibiliteit
Alhoewel het belang van de traditionele factoren zoals de wisselkoers, de productiviteit en de relatieve kostenontwikkelingen niet onaanzienlijk is, heeft het beleid in België er – met uitzondering van de loonkosten - weinig rechtstreekse invloed op. Onderzoek toont bovendien aan dat lagere loonkosten pas echt goed doorwerken indien de productmarkten gedereguleerd worden. Flexibiliteit van zowel de productmarkten als van de arbeidsmarkt is dan ook een belangrij-
ke determinant van de concurrentiekracht. Globalisering en technologische vooruitgang vereisen immers snelle antwoorden van bedrijven en werknemers op veranderende omstandigheden. Een belangrijk onderdeel van flexibiliteit (op productmarkten en arbeidsmarkt) is het beperken van de administratieve lasten. Uit onderzoek blijkt dat een vermindering ervan met 25% tot een bijkomende groei van 1,7% in de Europese Unie kan leiden. Voor de berekening van de MEGA-index werden een vijftal indicatoren opgenomen die de verschillende aspecten
Uit een longitudinale analyse van 145 landen blijkt dat gemiddeld acht procent van de economische groei verklaard wordt door de groei in totale factorproductiviteit. Voor westerse landen ligt die procentuele bijdrage nog wat hoger. Zie: Baier, S.L., Dwyer, G.P. and Tamura, R. (2002), “How Important are Capital and Total Factor Productivity for Economic Growth?”, Atlanta: Federal Reserve Bank of Atlanta, Working Paper 2002-2a. Voor het belang van de wisselkoers, zie: Hausmann, R., Pritchett, L. and Rodrik, D. (2005), “Real Exchange Rate Appreciation and Loss of Competitiveness. The Case of Latvia”, Journal of Economic Growth 10(4), pp.1381-1338. Estevão, M. (2005), “Product Market Regulation and the Benefits of Wage Moderation”, Washington: International Monetary Fund, IMF Working Paper WP/05/191.
Nicoletta G. and Scarpetta S., (2003), “Regulation, Productivity and Growth: OECD Evidence”, Economic Policy 36, pp. 9-72; Blanchard O. and Giavazzi F., (2001), “Macroeconomic Effects of Regulation and Deregulation in Goods and Labour Markets”, National Bureau of Economic Research Working Paper no. 8120; Besly T. and R. Burgess (2004) “Can Labour Regulation Hinder Economic Performance? Evidence from India”, Quarterly Journal of Economics 119, pp. 91134. CPB, (2004), Reducing the Administrative Burden in the European Union, Den Haag: CPB, Memorandum.
10 2006 9 2000 8 7 6 5 4 3 2 1
Figuur 3a: MEGA-index:Cluster flexibiliteit.
VS
Canada
Ierland
Denemarken
UK
Finland
Estland
Zweden
Nederland
Japan
Litouwen
België
Letland
Duitsland
Oostenrijk
Frankrijk
Slovakije
Hongarije
Spanje
Portugal
Tsjechië
Roemenië
Italië
Slovenië
Polen
Rusland
China
Griekenland
India
Brazilië
0
vk w Metena november 2007
13
van de flexibiliteit van de economie belichten. Het betreft de Oeso-indicator m.b.t. de arbeidsmarktregulering (employment protection legislation of EPL) en indicatoren op basis van cijfers van de Wereldbank m.b.t. het gemak om een bedrijf te starten (afhankelijk van de tijd en de procedures die dit in beslag neemt, de minimale opstartkosten enz.), de kwaliteit van de regelgeving en de administratieve lasten bij de bedrijfsvoering.
en procedures om werknemers te ontslaan, hoe strikt de wetgeving is t.o.v. tijdelijke contracten en hoe moeilijk het is voor bedrijven om over te gaan tot collectief ontslag. In een concurrerende omgeving is het immers belangrijk dat bedrijven zich vlot kunnen aanpassen aan de veranderende marktomgeving. Hoe gemakkelijker een bedrijf mensen kan aanwerven en ontslaan, hoe beter het gewapend is in de concurrentiestrijd. De Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk scoren in dat opzicht het best. Deze landen hanteren dan ook niet toevallig een ander sociaal model dan in continentaal Europa. Daarom is het des te opmerkelijker dat ook de Scandinavische landen zoals Denemarken en Finland beduidend beter scoren op dit criterium dan België. Deze landen staan nochtans ook bekend om hun uitgebouwde sociale welvaartsstaat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het huidige debat in Europa rond het zogenaamde “flexicurity”-model dat ontstaan is in Denemarken stilaan komt overgewaaid. De Europese Commissie deed in een recente mededeling een oproep aan de verschillende lidstaten om
Op deze clusterindicator m.b.t. flexibiliteit staat ons land slechts op de 13de plaats, maar met een score van 7 sluiten we toch mooi aan bij de ruime middengroep. Canada is het meest flexibel en India, Brazilië en China zijn de hekkensluiters. België blijkt vooral zwak te scoren op het gebied van arbeidsmarktflexibiliteit. We baseren ons daarvoor op de “employment protection legislation”-index van de Oeso. Deze indicator geeft weer hoe moeilijk het is in termen van kost
4,5 4,0 3,5 3,0
Score tussen 0 en 6
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5
Figuur 3b: Arbeidsmarktregulering. Bron: Oeso (Employment protection legislation).
VS
UK
Canada
Ierland
Hongarije
Japan
Denemarken
Tsjechië
Finland
Slovakije
Polen
Oostenrijk
Italië
Nederland
België
Duitsland
Zweden
Frankrijk
Griekenland
Spanje
Portugal
Luxemburg
0,0
14
gemeenschappelijke regels vast te leggen rond “flexicurity”. Dit begrip verwijst naar de succesvolle combinatie van arbeidsmarktflexibiliteit en zekerheid voor werknemers. In tegenstelling tot België, waar zulk “gevoel” van zekerheid wordt verkregen via regelgeving en door werkloosheidsuitkeringen onbeperkt in de tijd toe te kennen, voert Denemarken een veel dynamischer beleid waarbij mensen via een actief begeleidingssysteem wel zekerheid hebben over een job, maar daarom niet steeds binnen hetzelfde bedrijf.
bedrijf opstarten verloopt daarentegen met heel wat hinderpalen in de BRIC-landen en heel wat landen uit Oost- en Zuid- Europa. België situeert zich wat dat betreft iets beter dan de middenmoot. Eens het bedrijf is opgestart, schuift België dan weer een paar plaatsjes naar voren in de rangschikking en laten we onze buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk achter ons. Onder meer dankzij de inspanningen om de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen, zijn er niet zoveel hinderpalen om in België een bedrijf te voeren. Dit neemt niet weg dat weer eens in de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk het nog gemakkelijker is een bedrijf te runnen.
Binnen het hele proces van creatieve destructie die eigen is aan een dynamische en competitieve economie is het niet enkel belangrijk dat bedrijven vlot werknemers kunnen aanwerven en afdanken. In de eerste plaats moeten natuurlijk bedrijven worden opgericht. Het is opvallend dat diezelfde landen die een flexibel arbeidsmarktbeleid voeren, ook de minste lasten op de bedrijven leggen bij hun opstart. Een
Ook inzake de kwaliteit van de regelgeving scoort ons land iets beter dan gemiddeld ten opzichte van de onderzochte landen, al klagen bedrijven wel over de hoeveelheid reglementering waardoor een deel van het positieve effect ervan teniet wordt gedaan. Eens te meer zijn wat dit criterium betreft de BRIC-landen hekkensluiters.
Europese Commissie, “Towards Common Principles of Flexicurity: More and better jobs through flexibility and security.”, juni 2007.
160 140
Ranking tussen 1 en 178
120 100 80 60 40 20
Figuur 3c: Hinderpalen bij de bedrijfsvoering. Bron: Wereldbank (ease of doing business).
VS
UK
Canada
Denemarken
Ierland
Noorwegen
Japan
Finland
Zweden
Estland
Litouwen
België
Duitsland
Letland
Nederland
Oostenrijk
Frankrijk
Slovakije
Spanje
Portugal
Roemenië
Tsjechië
Slovenië
Hongarije
Italië
Polen
China
Rusland
Griekenland
India
Brazilië
0
vk w Metena november 2007
15
4. Kwalitatief overheidsoptreden
Uit een meta-analyse van 93 studies kan geconcludeerd worden dat het beleid zowel een positieve als negatieve bijdrage kan leveren tot de economische prestaties van een regio. Zo hebben de fiscale ontvangsten,10 consumptieve uitgaven en uitgaven voor militaire doeleinden een negatieve impact. Overheidsuitgaven kunnen de concurrentiekracht vooral verzwakken door hun negatief effect op het arbeidsaanbod. Dat is bijvoorbeeld het geval bij te genereuze uitkeringen in de sociale zekerheid (werkloosheidsvallen). Bestedingen in onderwijs, gezondheid, infrastructuur en een institutioneel kader (gericht op de bescherming van eigendomsrechten11) echter kunnen belangrijke productivi-
teitswinsten en groei opleveren. Cruciaal is wel de kwaliteit van de geleverde overheidsdiensten. Voor de berekening van de MEGA-index werden 12 indicatoren opgenomen met betrekking tot het overheidsoptreden: de index of fiscal freedom (hoe vrij is het land van belastingen), publieke uitgaven voor onderwijs (in % BBP), aantal afgestudeerden voortgezet onderwijs, aantal internetgebruikers per 1000 inwoners, publieke gezondheidsuitgaven (in % BBP), aantal ziekenhuisbedden per 1000 inwoners, de levensverwachting, overheidsuitgaven sociale zekerheid (in % BBP), militaire uitgaven (in % BBP), bescherming van eigendomsrechten, politieke stabiliteit, bescherming van politieke rechten en vrije meningsuiting. We hebben getracht om zowel de overheidsinvesteringen en beleidsvoorkeuren op te nemen als het institutioneel kader. Hoe meer vrijheden een land toekent en hoe meer het openstaat voor privé-initiatief en individueel eigendoms-
Nijkamp, P. and J. Poot (2003), “Meta-analysis of the Effect of Fiscal Policies on Long-Run Growth”, European Journal of Political Economy 20/1, pp. 91-124 10 Michaelis J. and A. Birk (2006), “Employment and Growth Effects of Tax Reforms”. Economic Modelling 23 (6), pp.909-925; Myles, G. (2000), “Taxation and Economic Growth”, Fiscal Studies 21/1, pp. 141-168. 11 Posner R. (1998), “Creating a Legal framework for Economic Development”, World Bank Research Observer, 13/1, pp. 1-11.
8
2006 2000
7
6
5
4
3
2
1
Figuur 4a: MEGA-index: Cluster overheid.
Japan
Finland
Canada
Zweden
Luxemburg
Ierland
Oostenrijk
Denemarken
VS
Nederland
Duitsland
UK
België
Estland
Letland
Slovenië
Hongarije
Spanje
Litouwen
Cyprus
Tsjechië
Portugal
Frankrijk
Slovakije
Italië
Polen
Bulgarije
Griekenland
Roemenië
Brazilië
Rusland
India
China
0
16
recht, hoe gemakkelijker ondernemende initiatieven er voet aan de grond zullen krijgen en concurrerende activiteiten kunnen worden ontwikkeld.
zij niet uit op het gebied van vrijheid van meningsuiting en politieke vrijheden en ook eigendomsrechten zijn in die landen geen zekerheid. Zo worden China en Rusland volgens de Heritage Foundation gekenmerkt door een inefficiënt rechtssysteem, corruptie en overheidsinmenging. Willekeurige onteigeningen zijn er niet ondenkbaar.
In het geheel van de cluster m.b.t. de overheid van de MEGA-index staat België op de 12de plaats met een score van 6,5. Finland scoort het best op dit criterium en ook Nederland en Duitsland doen het beter dan ons land. Frankrijk daarentegen staat verder achteraan in de rangschikking, maar we moeten hierbij opmerken dat de verschillen in de ruime middengroep zeer klein zijn. Dit geldt eens te meer niet voor de BRIC-landen waar we op het gebied van overheidsoptreden van een weinig ondersteunend beleid kunnen spreken.
Stellen dat de fiscale en parafiscale lastendruk in ons land zwaar is, komt neer op het intrappen van een open deur. Een andere manier om dit te bekijken is door te berekenen in welke mate een land “vrij” is van belastingen. We baseren ons hiervoor op de berekeningen van de Heritage Foundation die deze index berekent op basis van het hoogste marginaal tarief voor de personenbelastingen, vennootschapsbelastingen en het totaal aandeel van de overheidsontvangsten in de economie.12 Enkel in Zweden en Denemarken zijn
De grote inkomensongelijkheden in die landen maakt immers dat slechts een kleine groep van de bevolking toegang heeft tot onder meer gezondheidszorgen, hoger onderwijs en moderne communicatiemiddelen. Bovendien munten
12 ������������������������������������������������������� Heritage Foundation, “Index of Economic Freedom”, 2007.
100
Index tussen 0 en 100
90
80
70
60
Bron: Heritage Foundation (Index of fiscal freedom).
Slovakije
Bulgarije
Roemenië
Estland
Litouwen
Letland
Cyprus
Brazilië
India
Rusland
Ierland
Canada
Japan
Tsjechië
VS
Portugal
Hongarije
China
Polen
Luxemburg
UK
Finland
Griekenland
Malta
Figuur 4b: Vrijheid van belastingen.
Duitsland
Spanje
Italië
Slovenië
Nederland
Oostenrijk
België
Frankrijk
Zweden
40
Denemarken
50
vk w Metena november 2007
17
burgers en bedrijven minder “vrij” van belastingen t.o.v. in België. Frankrijk en Nederland doen het iets beter dan ons land, maar van de West-Europese landen is het Ierland dat er het beste uitkomt. Op dit criterium scoren vooral de OostEuropese landen goed, alsook India, Rusland en Brazilië.
heidsmiddelen eerder op militaire uitgaven wat in lijn ligt van de politieke instabiliteit die in deze regio’s heerst. Het is dus goed en gezond leven in België wat ook tot uiting komt in de levensverwachting van de bevolking, die net als in heel wat Europese landen net geen 80 jaar bedraagt. We dragen in België blijkbaar goed zorg voor onze belangrijkste economische asset, de mens. In India en Rusland zijn de meeste mensen een veel korter leven beschoren en in Brazilië, China en de meeste Oost-Europese landen stijgt de levensverwachting amper boven 70 jaar uit.
Daar staat dan wel tegenover dat deze laatste landen in het algemeen ook een kwalitatief minder goed uitgebouwde overheidsdienstverlening te bieden hebben. Zo investeren deze landen doorgaans weinig in onderwijs en in gezondheidszorgen wat beide wél troeven zijn in België. Vooral Rusland, India en China concentreren hun schaarse over-
85
80
75
70
Figuur 4c: Levensverwachting. Bron: Wereldbank.
Japan
Spanje
Italië
Zweden
Frankrijk
België
Canada
Ierland
Oostenrijk
Cyprus
Nederland
Luxemburg
UK
Griekenland
Finland
Duitsland
Portugal
VS
Denemarken
Slovenië
Polen
Tsjechië
Slovakije
Estland
Hongarije
China
Bulgarije
Letland
Roemenië
Litouwen
Brazilië
India
60
Rusland
65
18
5. Ondernemerschap en innovatie
Concurreren met een loonhandicap is enkel mogelijk met nieuwe producten die in de markt gezet worden door dynamische ondernemers (of door de invoering van nieuwe productiemethoden). Onderzoek toont aan dat regio’s met een hoge mate van ondernemerschap en innovatie over een grotere economische slagkracht beschikken.13 Het beleid kan hierop inspelen via onderwijs en onderzoek en het scheppen van een gunstig kader voor een actieve risicokapitaalmarkt. 14
We moeten echter spijtig genoeg vaststellen dat het net in deze cluster is van ondernemerschap en innovatie dat ons land met 4,2 een lage score behaalt binnen de MEGA-index. We hebben ons voor de berekening gebaseerd op cijfers m.b.t. de in- en uitstroom van ondernemingen (oprichtingen en gemak om een bedrijf te sluiten), de beschikbaarheid van risicokapitaal, zowel voor de opstartfase als de uitbreiding van een onderneming, het aantal onderzoekers (per 1000 inwoners), investeringen in O&O en het aandeel van de export van hoogtechnologische producten in de totale uitvoer van industriële goederen.
13 �������������������������������������������������������������������������� Wennekers S. and R. Thurik (1999), “Linking Entrepreneurship and Economic Growth”, Small Business Economics 13/1, pp. 27-56; OECD (2001), Linking Entrepreneurship and Economic Growth, Paris: OECD, STI Working paper 2001/2; OECD, (2001), Science, Technology and Industry Outlook: Drivers of Growth: Information Technology, Innovation and Entrepreneurship, Paris: OECD, pp. 1126; Mueller, P. (2006), “Exploring the Knowledge Filter: How Entrepreneurship and University-Industry Relationships Drive Economic Growth”, Research Policy 35(10), pp.1499-1508; Wong P., Ho Y. and E. Autio (2005), “Entrepreneurship, Innovation and Economic Growth: Evidence from GEM Data”, Small Business Economics 24/3, pp. 335-350. 14 Timmons J. and W. Bygrave (1986) “Venture capital’s role in financing innovation for economic growth”, Journal of Business Venturing 1(2), pp.161-176.
9
Eens te meer scoren het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de Scandinavische landen het best. De score van onze buurlanden is vergelijkbaar met de Belgische prestaties en ook op dit punt moeten vooral India en Brazilië afhaken.
2006 2000
8 7 6 5 4 3 2 1
Figuur 5a: MEGA-index: Cluster ondernemerschap en innovatie.
UK
Japan
Finland
VS
Zweden
Denemarken
Canada
Duitsland
België
Frankrijk
Ierland
Nederland
Luxemburg
Portugal
Oostenrijk
Spanje
Slovenië
Rusland
China
Slovakije
Hongarije
Griekenland
Italië
Brazilië
Polen
India
Tsjechië
0
vk w Metena november 2007
19
Uit een meer gedetailleerde analyse blijkt het in ons land niet zo moeilijk te zijn een bedrijf te sluiten (rekening houdend met de tijd en de kost die dat in beslag neemt). Internationaal vergeleken is ook redelijk wat risicokapitaal voorhanden in België, al steken het Verenigd Koninkrijk en Zweden er op dat punt ver bovenuit.
vermoeden dat er meer achter zit. Waarschijnlijk weegt de vergoeding voor het ondernemerschap die bestaat uit de (potentiële) winsten die men kan realiseren voor velen niet op tegen de risico’s die men loopt. Zeker indien men dit vergelijkt met het zeer beschermd statuut dat men kan genieten als werknemer en de comfortabele en stevig uitgebouwde sociale zekerheidsnetten die rond dat statuut zijn gebouwd.
Toch leidt dit niet tot een stevige dynamiek van bedrijfsoprichtingen. Het aandeel nieuwe oprichtingen in verhouding tot het bestaande aantal bedrijven ligt in Frankrijk en vooral Duitsland een pak hoger, en zelfs China gaat ons land vooraf. Ondanks heel wat (administratieve) hinderpalen die werden weggenomen bij de opstart van een onderneming, blijft het ondernemerschap in België een weinig aantrekkelijke levenskeuze.
Finland telt veruit het hoogste aandeel aan onderzoekers in zijn bevolking. Nadien volgen Zweden, Japan en de VS, maar ook België stelt relatief meer onderzoekers tewerk dan gemiddeld in de onderzochte landen. Dit vertaalt zich ook in een iets hoger dan gemiddeld bestedingspatroon aan onderzoek en ontwikkeling in verhouding tot het BBP. Toch tippen we maar aan de helft van de onderzoeksbestedingen in Zweden en Finland. Ook op dit criterium bengelen de BRIClanden aan de staart. Wel is opvallend dat China een pak meer aan O&O-uitgaven realiseert dan bijvoorbeeld India.
Mogelijk heeft dit te maken met een minder positieve beeldvorming over het bedrijfsleven, maar we kunnen toch
0,25
0,15
0,10
0,05
Figuur 5b: Nieuwe bedrijven. Bron: Wereldbank.
Duitsland
UK
Slovakije
Canada
Luxemburg
Spanje
Roemenië
Denemarken
Ierland
Estland
Finland
China
Frankrijk
Hongarije
Oostenrijk
Noorwegen
Griekenland
Slovenië
Polen
Italië
België
Nederland
Letland
Zweden
Tsjechië
India
Portugal
0,00 Litouwen
nieuwebedrijven bedrijven in totaal %% nieuwe totaalaantal aantal
0,20
20
Zoals eerder al gesteld, is het zeker voor landen met een hoge loonkost een must om zich te specialiseren in de productie van goederen met een hoge toegevoegde waarde. Dit zijn vaak goederen uit het hoogtechnologische segment, met een hoog innovatief gehalte. Hoewel België zich qua aantal onderzoekers en uitgaven aan O&O in de goede middenmoot bevindt, komt dit niet tot uiting in onze actieve deelname aan de internationale handel.
Rusland en Griekenland. Duitsland, Frankrijk en vooral Nederland doen het stukken beter dan België en ook China heeft duidelijk deze boot niet gemist. Voor het behoud van ons concurrentievermogen moet dit een dringend aandachtspunt worden. Het volstaat blijkbaar niet over een excellent opleidingssysteem te beschikken en voldoende te investeren in O&O, er moet ook iets mee gedaan worden. Mogelijk bestaat er een verband tussen aan de ene kant het gebrek aan ondernemerschap en de appetijt risico te nemen en aan de andere kant de ontwikkeling van innovatieve activiteiten in België. Dit is echter de wissel op de toekomst die we beter niet missen.
Het aandeel van hoogtechnologische producten in onze totale uitvoer van industriële goederen bedraagt amper de helft van in de onderzochte landen en we bevinden ons qua specialisatiegraad in dat segment in het gezelschap van
50
40
30
20
Figuur 5c: Export van high tech producten. Bron: Wereldbank.
Malta
VS
Cyprus
China
UK
Nederland
Finland
Hongarije
Japan
Frankrijk
Denemarken
Estland
Duitsland
Noorwegen
Canada
Zweden
Brazilië
Oostenrijk
Luxemburg
België
Griekenland
Italië
Rusland
Spanje
Slovakije
Litouwen
Letland
Slovenië
Bulgarije
0
Polen
10
Roemenië
In % van de uitvoer van industriële goederen
60
vk w Metena november 2007
21
6. Normen en waarden
Het vertrouwen van de bevolking in de overheid, in het bijzonder de rechtsstaat, is een belangrijke determinant van de economische prestaties van een regio.15 Omgekeerd duiden empirische studies de substantiële negatieve effecten van corruptie op de economische groei aan.16 Met andere woorden de handhaving van normen en waarden bevordert het vertrouwen en de samenwerking binnen de regio en dus de omvang van economische relaties en transacties. De impact van de burgerlijke en democratische vrijheden is
weliswaar beperkt, maar toch meetbaar.17 Bepaalde studies geven zelfs een positief verband aan tussen de religieuze beleving en economische groei, omdat bepaalde individuele waarden die vanuit het geloof worden gepredikt, zoals ethiek, eerlijkheid en openheid t.o.v. anderen, productiviteitsbevorderend zijn.18 In de MEGA-index werd daarom ook een cluster toegevoegd die de verschillen qua normen en waarden tracht weer
15 Cherchye L. and W. Moesen (2004), “Trust in the public sector and macroeconomic outcomes”, Empirical Economics Letters 3/4, pp. 169 – 179; Zipfel J. (2004), “Determinants of Growth”, Miami: Florida State University 16 ������������������������������������������������������������������������������� Mauro, P. (1995), “Corruption and Growth”, Quarterly Journal of Economics 110, pp. 681-712; Mauro, P. (2004), “The Persistence of Corruption and Slow Economic Growth”, Washington: IMF Staff Papers, Vol. 51.
17 ����������������������������������������������������������������������� Kormendi, R.C. and P.G. Meguire (1997), “Macroeconomic Determinants of Growth: Cross-Country Evidence”, Journal of Monetary Economics 16/2, pp. 141163. 18 Robert J. Barro and Rachel M. McCleary. “Religion and Economic Growth”, Harvard University, April 8, 2003
2006 2000 10 8 6 4 2
Finland
Zweden
Denemarken
Nederland
Luxemburg
UK
Canada
Duitsland
Oostenrijk
VS
Ierland
België
Spanje
Frankrijk
Malta
Portugal
Japan
Slovenië
Cyprus
Estland
Italië
Hongarije
Tsjechië
Litouwen
Letland
Figuur 6a: MEGA-index: Cluster waarden en normen.
Slovakije
Griekenland
Polen
Brazilië
Bulgarije
India
Roemenië
China
Rusland
0
22
te geven als determinant van concurrentiekracht. Hoe meer democratische vrijheden burgers in een land genieten, hoe minder corruptie er heerst en hoe beter de wetten worden afgedwongen via een sluitend juridisch systeem, hoe beter de score. Toch geven we deze cluster een minder zwaar gewicht in de totale MEGA-index aangezien de meeste wetenschappelijke studies een significant positief verband aangeven met concurrentiekracht, maar het geen zware impact toebedelen.
en Oost-Europese landen. Vooral China en Rusland scoren bijzonder slecht onder meer door het flagrante gebrek aan burgervrijheden in deze contreien en de corruptie die er veel sterker is ingebed. Dat laatste is ook een probleem in India. Hoewel België qua corruptie zich in de betere helft van de onderzochte landen bevindt, worden vooral de Scandinavische landen als veel minder corrupt gepercipieerd. Ook Duitsland en Nederland doen het beter dan ons land, terwijl Frankrijk zich eerder rond hetzelfde niveau bevindt.
Op het gebied van waarden en normen behaalt België een score van 8,3. Een tiental landen waaronder Duitsland en Nederland krijgen een nog betere score, maar al bij al zijn de verschillen tussen de Westerse landen eerder beperkt. Dat kan niet gezegd worden van de BRIC-landen en van de Zuid-
Eenzelfde conclusie kan worden getrokken op het gebied van de naleving en handhaving van de wet. Ook op dit vlak hebben de BRIC-landen een enorme achterstand ten opzichte van de Westerse economieën wat uiteraard een handicap kan betekenen in het aantrekken en ontwikkelen van economische activiteiten.
100
Index tussen 0 en 100
80
60
40
20
Figuur 6b: Vrijheid van corruptie. Bron: Heritage Foundation.
Finland
Zweden
Denemarken
UK
Oostenrijk
Nederland
Canada
Luxemburg
VS
Duitsland
Frankrijk
België
Ierland
Japan
Malta
Spanje
Estland
Portugal
Slovenië
Italië
Cyprus
Hongarije
Slovakije
Litouwen
Griekenland
Letland
Tsjechië
Bulgarije
Polen
Brazilië
China
India
Roemenië
Rusland
0
vk w Metena november 2007
Besluit
België heeft in termen van loonkostenontwikkeling een concurrentiekrachtprobleem. In absolute termen behoren we met ons loonkostenniveau tot de duurste landen ter wereld. Ook de ontwikkeling van onze loonkosten ten opzichte van de drie belangrijkste handelspartners, Duitsland, Frankrijk en Nederland, valt in ons nadeel uit. Dat is de reden waarom het jaarlijks technisch verslag van de CRB over de maximale beschikbare marges van de loonkostenstijging (de loonnorm) zo belangrijk is. We kunnen echter ook niet om de realiteit heen kijken dat indien prijzen en kosten de enige maatstaf van concurrentiekracht zouden zijn, de Westerse economieën al lang van de kaart zouden zijn geveegd door de lage loonlanden. Er zijn dus andere krachten die spelen om als economie het hoofd boven water te houden in de internationale handel. We hebben vanuit de wetenschappelijke literatuur een selectie gemaakt van die determinanten en deze gesynthetiseerd in een eenduidige maatstaf, de Metena-economic governance and attitude-index (MEGA-index). Volgens deze nieuwe indicator van goed economisch bestuur heeft ons land heel wat troeven in handen vergeleken met opkomende economieën, zoals de BRIC-landen en landen uit Oost-Europa. Toch moeten we vaststellen dat we nog ver staan van de uitstekende prestaties van de Angelsaksische en Scandinavische economieën, waarvan vooral die laatste landen dankzij troeven zoals flexibiliteit, ondernemerschap en innovatie alsook een efficiënte overheid er op schitterende wijze in slagen hun loonkostennadeel te compenseren niet alleen ten opzichte van de opkomende economieën, maar ook t.o.v. de andere geïndustrialiseerde landen. België heeft op dat vlak nog een hele weg voor de boeg om tot die kerngroep van meest concurrentiële economieën te behoren. Een ander besluit dat we kunnen trekken uit dit onderzoek, is dat de prestaties op het vlak van economisch bestuur per saldo weinig verschillen tussen ons land en de naaste buurlanden. Dat betekent dat we niet kunnen stellen dat België zijn concurrentiekrachthandicap in termen van kosten kan compenseren via een meer ondersteunende structuur. Daarom blijft het opvolgen van de relatieve loonkosten tussen België en deze referentielanden een belangrijke voorwaarde om onze exportprestaties en dus onze welvaart te vrijwaren.
23
24
Bibliografie
Augmoglu, D. (2008). Introduction to Modern Economic Growth. Princeton: University Press, forthcoming: September . Baier, S.L., Dwyer, G.P., Tamura, R. (2002). How Important are Capital and Total Factor Productivity for Economic Growth? Atlanta: Federal Reserve Bank of Atlanta, Working Paper 2002-2a. Barro R.J., McCleary, R.M. (2003). Religion and Economic Growth. Cambridge: Harvard University, April 8. Barro, R.J. (1997). Determinants of Economic Growth. Cambridge (Mass.): Harvard University (HIID), Development Discussion Paper No. 579. Besly, T., Burgess, R. (2004). Can Labour Regulation Hinder Economic Performance? Evidence from India. Quarterly Journal of Economics; 119: 91-134. Blanchard, O., Giavazzi F. (2001). Macroeconomic Effects of Regulation and Deregulation in Goods and Labour Markets. Massachusetts: National Bureau of Economic Research, Working Paper no. 8120. Centraal Planbureau. (2004). Reducing the Administrative Burden in the European Union. Den Haag: CPB, Memorandum. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. (2006). Technisch verslag m.b.t. de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling. Brussel: CRB. Cherchye, L., Moesen, W. (2004). Trust in the public sector and macroeconomic outcomes. Empirical Economics Letters; 3/4: 169 – 179. Estevão, M. (2005). Product Market Regulation and the Benefits of Wage Moderation. Washington: International Monetary Fund, IMF Working Paper WP/05/191. European Commission. (2007). Price and Cost Competitiveness. European Commission. (2007). Towards Common Principles of Flexicurity: More and better jobs through flexibility and security, juni. Hausmann, R., Pritchett, L., Rodrik, D. (2005). Real Exchange Rate Appreciation and Loss of Competitiveness. The Case of Latvia. Journal of Economic Growth 10; 4: 1381-1338. Kane T., Holmes, K.R., O’Grady M.A. (2007). 2007 Index of Economic Freedom. The Link Between Economic Opportunity and Prosperity. Washington: The Hertitage Foundation. KBC Asset Management. (2007). Belgische concurrentiepositie onder druk, Economic Research Notes, augustus.
vk w Metena november 2007
Kormendi, R.C., Meguire, P.G. (1997). Macroeconomic Determinants of Growth: Cross-Country Evidence. Journal of Monetary Economics 16/2: 141-163. Krugman, P. (1996). Making sence of the competitiveness debate. Oxford Review of Economic Policy; vol.12 (3): 17-25. Mauro, P. (1995). Corruption and Growth. Quarterly Journal of Economics; 110: 681-712. Mauro, P. (2004). The Persistence of Corruption and Slow Economic Growth. Washington: IMF Staff Papers; Vol. 51. Michaelis, J., Birk, A. (2006). Employment and Growth Effects of Tax Reforms. Economic Modelling; 23 (6): 909-925 Mueller, P. (2006). Exploring the Knowledge Filter: How Entrepreneurship and University-Industry Relationships Drive Economic Growth. Research Policy; 35 (10): 1499-1508. Myles, G. (2000). Taxation and Economic Growth. Fiscal Studies; 21/1: 141-168. Nicoletta, G., Scarpetta S. (2003). Regulation, Productivity and Growth: OECD Evidence. Economic Policy; 36: 9-72. Nijkamp, P., Poot, J. (2003). Meta-analysis of the Effect of Fiscal Policies on Long-Run Growth. European Journal of Political Economy; 20/1: 91-124. OECD. (2001). Linking Entrepreneurship and Economic Growth. Paris: OECD, STI Working paper 2001/2. OECD. (2001). Science, Technology and Industry Outlook: Drivers of Growth: Information Technology, Innovation and Entrepreneurship. Paris: OECD, 1-126. Posner, R. (1998). Creating a Legal framework for Economic Development. World Bank Research Observer; 13/1: 1-11. Timmons, J., Bygrave, W. (1986). Venture capital’s role in financing innovation for economic growth. Journal of Business Venturing; 1 (2): 161-176. Wennekers, S., Thurik, R. (1999). Linking Entrepreneurship and Economic Growth. Small Business Economics 13/1: 27-56. Wong, P., Ho, Y., Autio, E. (2005). Entrepreneurship, Innovation and Economic Growth: Evidence from GEM Data. Small Business Economics 24/3: 335-350. Zipfel, J. (2004). Determinants of Growth. Miami: Florida State University.
25
26
Bijlage: Berekening van de MEGA-index De MEGA-index wordt berekend op basis van 27 indicatoren die werden opgedeeld in 4 clusters: flexibiliteit, kwalitatieve overheidsdiensten, ondernemerschap & innovatie en normen & waarden. Telkens werden de meest recente beschikbare data genomen. De indicatoren werden telkens genormaliseerd naar een waarde tussen 0 en 10, waarbij een hogere score verwijst naar een positivere impact op de concurrentiekracht. Elke cluster wordt berekend op basis van een rekenkundig gemiddelde van de genormaliseerde deelindicatoren. De MEGA-index is een gewogen gemiddelde waarbij flexibiliteit, het overheidsoptreden en ondernemerschap & innovatie elk voor 30% en de cluster normen en waarden voor 10% doorweegt.
Lijst van indicatoren:
bron
Cluster flexibiliteit Employment protection legislation Ease of starting a business Ease of doing business Regulatory quality Administrative burden
Oeso Wereldbank Wereldbank Wereldbank Wereldbank
Cluster overheid Index of fiscal freedom Educaton expenditures (% of GDP) School enrollment in tertiary education (in %) Internet users per 1000 inhabitants Public health expenditures (% GDP) Hospital beds per 1000 inhabitants Life expectancy at birth Public social expenditures (% GDP) Military expenditures (% GDP) Index of property rights Political stability Voice and accountability
Heritage Foundation Wereldbank Wereldbank Wereldbank Wereldbank Wereldbank Wereldbank Oeso Wereldbank Heritage Foundation Wereldbank Wereldbank
Cluster ondernemerschap & innovatie Entry rate (%) Ease of closing a business R&D expenditures (% of GDP) Researchers per 1000 population Share of high tech products in exports Venture capital early stage Venture capital expansion stage
Wereldbank Wereldbank Oeso Oeso Wereldbank Eurostat Eurostat
Cluster normen en waarden Index of civil rights Freedom from corruption Rule of law
Earthtrends Heritage Foundation Wereldbank
voorheen reeds verschenen in de reeks beleidsnota
1. De concurrentiepositie van België anno 2004: het falen van de loonnorm
door Marc De Vos, Geert Janssens, Johan Van Overtveldt
2. De relatie tussen loonlastenverlaging en jobs
door Jozef Konings
3. ‘Duovaardigheid’ bevorderen: op weg naar een organisatie die resultaatgerichtheid en aanpassingsvermogen met elkaar verzoent
door Julian Birkinshaw, Cristina Gibson, met Aimé Heene
4. Rusland na het communisme: een normaal land
door Andrei Shleifer en Daniel Treisman
5. Loonkosten en jobcreatie: regionale en sectorale verschillen
door Jozef Konings
6. Snelle jongens: Naar een betere intergratie van nieuwkomers in de onderneming
door Keith Rollag, Salvatore Parise, Rob Cross en ingeleid door Leon Vliegen
7. Vennootschapsbelasting in Europees perspectief
door Hylke Vandenbussche
8. Zin en onzin van fusies en overnames
door Herman Vantrappen, Koen Dejonckheere, Paul Van Hooghten
9. Mobiliteit, rekeningrijden en de prijsstructuur in de transportsector
door Bruno De Borger
10. Notionele interestaftrek: een nieuwe fiscale incentive
door Chris Vandermeersche
11. Leidt de EU-uitbreiding tot sociale afbouw?
door Filip Abraham
12 a. Het QWERTY-model. Sociaal-economisch overleg in België
door Johan Van Overtveldt, Geert Janssens en Serge Huyghe
12 B. De AZERTY-toets. Internationale lessen voor het Belgisch overlegmodel
door Johan Van Overtveldt, Geert Janssens en Serge Huyghe
13. Vennootschapsbelasting, tewerkstelling en groei
door Jozef Konings en Hylke Vandenbussche
14. Processie van Echternach. Het Belgische concurrentievermogen: twee vooruit, drie achteruit
door Geert Janssens en Johan Van Overtveldt
15. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Vlaanderen
door Xavier Carbonez
16. Blind date!? Het psychologisch contract als uitdaging voor HRM
door Dirk Buyens, Ans De Vos en Thomas Dewilde
17. Kortsluiting op energiefactuur. Stijgende energieprijzen zijn voetveeg voor concurrentiekracht
door Daan Killemaes
18. Aandeelhouderswaarde. Tien principes om ze te creëren
door Alfred Rappaport. Met uitgebreide commentaar van Ignace Van Doorselaere
19. Röntgenfoto van de Belgische economie. Tien zwakke plekken van onze economie. Prioriteiten voor de begrotingsopmaak
door Caroline Ven
20. Ondernemingsparticipatie. De betere kruiden in de soep
door Geert Janssens
Het concurrentiekrachtdebat wordt vaak verengd tot
vkw Metena
een discussie over verschillen in loonkostenniveaus of -ontwikkeling. Toch blijken enkele hogeloonlanden zo-
Vertrekkend vanuit een
als de Scandinavische landen goed stand te houden in
economische oriëntatie
de internationale concurrentiestrijd.
doet vkw Metena aan on-
In deze beleidsnota werden andere, relevante indicato-
derzoekswerk dat betrek-
ren onderzocht en samengevat in de Metena-Economic
king heeft op brede maat-
Governance and Attitude-index (MEGA-index).
schappelijke problemen en discussies.
verantwoordelijke uitgever vkw Denktank Sneeuwbeslaan 20 2610 Wilrijk www.vkwmetena.be
[email protected]
anders durven ondernemen