Beleidskader nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
nin teu ers nd &o zo rg ali ch ps no me rko vo o g: vin zo l
an g
mo
ge lijk
in
de
eig en
g:
lee
vin
ge
fom
ge
m fo
lee
rs
en
Algemene voorzieningen / toegang
eig
1e LIJN
de
Bu rge
VROEGSIGNALERING
Maatwerkvoorzieningen
ng
va n
de
PREVENTIE
2e LIJN
in ht ac kr ing en un eig rste op de er on we & jk rg eli zo og n m va g g di lin oe ha sp sc o af sz n er ere rg rd Bu evo b
g
Regio Midden-Limburg Oost
0e LIJN Het bevorderen van sociale samenhang, veiligheid, leefbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld / het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers
VERSIE 12 DECEMBER 2013
02 - Deel 1
Voorwoord Door de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen gemeenten er per 1 januari 2015 een belangrijke taak bij: de ondersteuning van thuis wonende inwoners met langdurige zorgvragen. Deze overheveling van huidige AWBZ-taken naar de gemeenten is complex. De verantwoordelijkheid gaat bovendien gepaard met forse bezuinigingen. Al met al gaat het om een forse uitdaging. Als gemeentebesturen in de regio MiddenLimburg Oost willen we deze uitdaging aangaan door intensieve samenwerking. Krachtenbundeling maakt het mogelijk taken te verdelen en maximaal gebruik te maken van elkaars kennis en kunde. Het eerste gemeenschappelijk resultaat is dit beleidskader. Het biedt gemeenschappelijke uit-gangspunten, structuren en voordelen. In de verdere uitwerking blijft het mogelijk om dit gemeenschappelijke kader uit te werken tot lokaal maatwerk. Met dit beleidskader zetten we een volgende stap in de richting van de participatiesamenleving. Dat is een samenleving waarin iedereen naar eigen vermogen meedoet, ongeacht lichamelijke of psychische beperkingen of problemen. In zo’n samenleving is het onze verant-woordelijkheid als gemeenten om te zorgen voor een maatschappelijke ondersteuning, die een verbinding maakt tussen burgers, gemeente, vrijwilligers, maatschappelijke partners, aanbieders, zorgverzekeraars en zorgpartners als huisartsen en wijkverpleegkundigen. Bij die verantwoordelijkheid hebben we samen één leidende gedachte: als we mensen en organisaties willen verbinden, moeten we de dingen niet anders doen; we moeten juist andere dingen doen. Met dit beleidskader Wmo zetten we daar samen onze schouders onder.
Namens de colleges van B&W van de samenwerkende gemeenten
Echt-Susteren Maasgouw Dhr. G.H.C. Frische Mw. A.C.H. Smeets-Palmen
Roerdalen Dhr. J.J.M. Ramakers
Roermond Mw. M.A.J. Smitsmans-Burhenne, MSc
Deel 1 - 03
Samenvatting en leeswijzer DE MAATSCHAPPELIJKE OPGAVE Nederland staat voor een grote uitdaging: de omslag van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Één van de omvangrijkste herzieningen in het sociaal domein is ingebed in een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning, die vanaf 1 januari 2015 zijn intrede zal doen. Te weten de decentralisatie van een aantal AWBZ-taken van het Rijk naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daarmee wordt een aantal huidige AWBZ-taken, zoals o.a. de begeleiding onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid geplaatst. Uitgangspunt is dat de lokale overheid het dichtst bij de burger staat en deze taken daardoor het best ‘op maat’ kan uitvoeren. Burgerkracht speelt daarbij een belangrijke rol. De rol van de gemeente verschuift steeds meer naar het faciliteren en regisseren van maatschappelijke ondersteuning. Voor de meest kwetsbare burgers zal de gemeente zorg dragen voor een adequaat vangnet, waarbij het stimuleren van zelfredzaamheid altijd voorop staat. AFSTEMMING MET ANDERE DOMEINEN EN DECENTRALISATIES De nadrukkelijke focus op zelfredzaamheid en participatie van burgers vraagt veel van burgers en maatschappelijke partners, maar ook van de gemeentelijke organisatie. Vooral ook omdat de Wmo 2015 aanstuurt op integrale afstemming met regelingen voor andere zorg- en leefdomeinen: Jeugdwet, Participatiewet, Wet Langdurige Zorg (WLZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw). VISIE: ‘PARTICIPEREN NAAR VERMOGEN IS DE REGEL’ Na een lokaal voorbereidingstraject hebben de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Roerdalen en Roermond besloten om de verdere vormgeving van beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en de decentralisatie AWBZ gezamenlijk op te pakken. Daarbij staat de visie ‘Participeren naar vermogen is de regel’ centraal als stip op de horizon. Redenen voor samenwerking zijn o.a. de eenduidigheid naar burgers in de aanpak en het ondersteuningsaanbod, krachtenbundeling op het gebied van expertise en tegengaan van gemeentelijke versnippering in de contacten en afspraken met aanbieders.
04 - Deel 1
FASERING De omslag naar een andere samenleving in combinatie met beperktere financiële middelen betekent een verandering van denken én doen die zo groot is dat we er met z’n allen naar verwachting jaren over zullen doen om deze gestalte te geven. Daarom is het verandertraject opgedeeld in een transitiefase, waarbij gemeenten ervoor moeten zorgen dat gemeenten op 1 januari 2015 gereed zijn om de nieuwe taken binnen de nieuwe kaders van de Wmo 2015 uit te voeren, en een transformatiefase waarbij gelijktijdig wordt ingezet op de omslag naar de participatiesamenleving. Dit beleidskader geeft richting voor zowel de transitie als de transformatie. COULEUR LOCALE Bij de verdere uitwerking van dit beleidskader staat de aansluiting bij lokale structuren en ruimte voor ‘couleur locale’ voorop. Bij de omslag naar de participatiesamenleving is het namelijk van belang om aan te sluiten bij de leefwereld van de burger, zijn eigen omgeving en netwerken in de wijk of buurt. ALGEMENE REGIONALE BELEIDSUITGANGSPUNTEN In het beleidskader zijn de volgende gezamenlijke algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd: 1. Lokaal waar mogelijk en regionaal waar nodig 2. Burgerkracht is uitgangspunt 3. Mogelijkheden staan centraal, niet beperkingen 4. Investeren in het zelfoplossend vermogen van mensen 5. Integraal beleid, dat zich richt op alle leefgebieden van burgers 6. Ondersteuning is in principe tijdelijk en zo dichtbij en eenvoudig als mogelijk 7. Sterke verbinding en balans tussen formele en informele zorg 8. Samenwerking en ontschotting 9. Algemene voorzieningen gaan voor individuele voorzieningen (maatwerkvoorzieningen) 10. Individueel maatwerk door ondersteuningsarrangementen 11. Geen burger tussen wal en schip 12. Focus op preventie 13. Wederkerigheid 14. Financiële kaders zijn medebepalend 15. Ruimte voor innovatie
THEMA’S In het beleidskader zijn de thema’s opgenomen die het wetsvoorstel Wmo 2015 voorschrijft voor besluitvorming aan de gemeenteraden, waaronder: • Sociale samenhang, toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid; • Ondersteuning van mantelzorgers en andere vrijwilligers; • Preventie door inzet op zelfredzaamheid en participatie; • Vroegsignalering van ondersteuningsvraag; • Algemene voorzieningen; • Maatwerkvoorzieningen.
VERVOLGTRAJECT In de volgende fase van beleidsontwikkeling krijgt de uitwerking van deze hoofdlijnen gestalte in concrete plannen. Deze concrete plannen zullen in een later stadium worden aangeboden aan de daarvoor bevoegde bestuurlijke gremia, waarbij het vaststellen van de financiële kaders en het vaststellen van de verordening Wmo 2015 is voorbehouden aan de gemeenteraden. Gemeenteraden, Wmo-raden, aanbieders en andere maatschappelijke partners zullen een rol krijgen in dit vervolgtraject.
Per thema is aangegeven wat de kern is van het wettelijk kader Wmo 2015, wat de beleidsvoornemens zijn in Midden-Limburg Oost, welke elementen al gerealiseerd zijn op 1 januari 2015 en wat daarna nog volgt. Naast inhoudelijke thema’s behandelt het beleidskader volgens dezelfde systematiek ook de randvoorwaardelijke processen die nodig zijn voor invoering van de Wmo 2015. Hierbij gaat het om de bepaling van toegang tot de voorzieningen, communicatie, kwaliteitsbeleid en het organisatorisch voorbereiden van de gemeentelijke bedrijfsvoering op de komst van de nieuwe wet. Aan andere wettelijk bepaalde aspecten, zoals de integraliteit van de dienstverlening, de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders en de keuzemogelijkheden van cliënten binnen de maatwerkvoorzieningen is ook aandacht besteed. Niet in expliciet genoemde thema’s maar door het gehele beleidskader heen. FINANCIËN EN RISICO-ANALYSE Uiteraard gaat de beoogde decentralisatie gepaard met grote risico’s op uiteenlopend vlak. Daarom moet een door de zeven Midden-Limburgse gemeenten geïnitieerde ‘quickscan risicobeheersing decentralisatie sociaal domein’ de basis leggen voor regionale én lokale risicobeheersing. Tot slot komen de financiële kaders aan de orde. De aangekondigde rijksbezuinigingen (25% in huidige AWBZ-taken) en de lopende bezuinigingen in Midden-Limburg Oost bepalen in hoge mate de mogelijkheden binnen het nieuwe systeem. Het streven naar een budgettair neutrale overgang maakt vergaande herijking onontkoombaar: ‘We moeten dingen niet anders doen, maar andere dingen doen.’
Deel 1 - 05
06
VOORWOORD 03
SAMENVATTING EN LEESWIJZER
04
PRELUDE 08
INLEIDING 10
DEEL 1: ALGEMENE BELEIDSKADERS
12
DEEL 2: SPECIFIEKE BELEIDSKADERS PER THEMA
20
DEEL 3: RANDVOORWAARDELIJKE PROCESSEN
34
DEEL 4: FINANCIèN EN RISICO-ANALYSE
36
BIJLAGE 1 BEGRIPPENLIJST / AFKORTINGEN
40
BIJLAGE 2: GEVOLGEN HERVORMING LANGDURIGE ZORG VOOR GEMEENTE
44
BIJLAGE 3: FEITEN EN CIJFERS OVER DE OVERHEVELING VAN AWBZ ZORG NAAR WMO
46
07
Prelude “De omslag naar een participatiesamenleving is in het bijzonder zichtbaar in de sociale zekerheid en in de langdurige zorg. De klassieke verzorgingsstaat uit de tweede helft van de twintigste eeuw heeft juist op deze terreinen regelingen voortgebracht die in hun huidige vorm onhoudbaar zijn en ook niet meer aansluiten bij de verwachtingen van mensen. In deze tijd willen mensen hun eigen keuzes maken, hun eigen leven inrichten en voor elkaar kunnen zorgen. Het past in die ontwikkeling zorg en sociale voorzieningen dicht bij mensen en in samenhang te organiseren. Om dit te bereiken, decentraliseert de regering overheidstaken op drie gebieden. Ten eerste heeft de regering u onlangs een voorstel gedaan voor een nieuw stelsel van jeugdzorg met ingang van 2015. Kinderen moeten veilig opgroeien en hun talenten kunnen ontwikkelen, om later naar vermogen te participeren in de samenleving. Het nieuwe stelsel brengt de jeugdzorg via de gemeenten dicht bij het kind. Juist gemeenten zijn in staat om op basis van de specifieke situatie van het kind dat hulp nodig heeft, maatwerk te leveren in samenspraak met andere domeinen, zoals wonen, onderwijs, veiligheid en sport. Ten tweede komt de regering in het komende parlementaire jaar met een voorstel om de langdurige zorg grondig te hervormen. Dat is nodig omdat de uitgaven daarvoor explosief blijven stijgen. Die bedragen nu al 2200 euro per Nederlander per jaar. Lichtere vormen van langdurige zorg worden straks uitgevoerd door gemeenten, die beter kunnen beoordelen of een traplift of taxivergoeding noodzakelijk is. Vergoeding van huishoudelijke hulp blijft beschikbaar voor mensen die deze hulp echt nodig hebben en niet zelf kunnen betalen. Medische zorg zoals verpleging valt straks onder de reguliere zorgverzekering. Ten derde gaan gemeenten samen met sociale partners werkbedrijven oprichten om mensen in de bijstand of met een arbeidsbeperking te helpen bij het vinden van een baan.” Koning Willem-Alexander, troonrede 2013.
08 - Prelude
Prelude - 09
Inleiding DE WOORDEN UIT DE TROONREDE VAN DE KONING PLAATSEN NEDERLAND VOOR EEN GROTE OPGAVE. IEDEREEN - BURGER, OVERHEID, MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES, BEDRIJFSLEVEN - ZAL MOETEN BIJDRAGEN AAN DE OMSLAG NAAR DE BEOOGDE PARTICIPATIESAMENLEVING. Met het beleidskader Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeenten Echt-Susteren, Maagouw, Roerdalen en Roermond dat nu voor u ligt, wordt een eerste gezamenlijke aanzet gegeven voor deze in de troonrede geschetste omslag. Als start van dit omvangrijke proces geeft dit beleidskader de gemeenschappelijke contouren weer voor de invulling van de nieuwe Wmo 2015 en de decentralisatie van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wmo 2015. TRANSITIE EN TRANSFORMATIE De omslag naar een andere samenleving in combinatie met beperktere financiële middelen betekent een verandering van denken én doen die zo groot is dat we er met z’n allen naar verwachting jaren over zullen doen om deze gestalte te geven. Daarom is het verandertraject opgedeeld in een transitiefase, waarbij gemeenten er voor moeten zorgen dat zij op 1 januari 2015 gereed zijn om de nieuwe taken binnen de nieuwe kaders van de Wmo 2015 uit te voeren, en een transformatiefase waarbij gelijktijdig wordt ingezet op de omslag naar de participatiesamenleving. Dit beleidskader geeft richting voor zowel de transitie als de transformatie. Dit betekent concreet dat gemeenten er niet meer voor kunnen kiezen om dingen anders te doen, we zullen andere dingen moeten gaan doen. SAMENWERKING IN DE REGIO MIDDEN-LIMBURG OOST Vanwege de complexiteit van deze opdracht hebben de gemeenten in de regio Midden-Limburg Oost gekozen voor intensieve samenwerking. Krachtenbundeling maakt het mogelijk taken te verdelen en aanwezige expertise in de betrokken gemeenten te benutten. Bovendien stuurt het Rijk aan op een regionale niet-vrijblijvende samenwerking. Voor de burgers in onze regio betekent deze krachtenbundeling meer eenduidigheid in het ondersteuningsaanbod. Ook verwachten gemeenten dat zij hun rol richting de aanbieders en andere maatschappelijke partners die gemeente-overschrijdend zijn georganiseerd, beter kunnen vervullen. Samenwerking wordt gezien als een voorwaarde om op deze complexe opgave een gedegen, toekomstbestendig beleid te kunnen voeren binnen de krappe financiële kaders van het Rijk. Afstemming met de decentralisaties Jeugdzorg en de Participatiewet staat daarbij voorop. Ook zal de regio Midden-Limburg Oost afstemming zoeken met de regio Midden-Limburg West, bestaande uit de gemeenten Leudal, Nederweert en Weert OPZET NIEUWE BELEIDSKADERS WMO 2015 Omdat de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo integraal deel uitmaakt van de nieuwe Wmo 2015, hebben de gemeenten als startpunt van de samenwerking gekozen voor een gemeenschappelijk beleidskader Wmo 2015 en niet voor een smalle variant die enkel voorziet in een gezamenlijk beleid op het gebied van de
010 - Inleiding
decentralisatie van AWBZ-taken. De regio Midden-Limburg Oost wil een integrale benadering vanuit de overtuiging dat deze het meeste recht doet aan de transitie van AWBZ-taken naar de Wmo én aan de hiermee gepaard gaande, grootschalige transformatie van het sociaal domein. Uiteraard wordt hierbij voortgebouwd op het beleid en de ervaring die in de gemeenten Maasgouw, Echt-Susteren, Roerdalen en Roermond zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007, zoals bijvoorbeeld de documenten: • tussenrapportage transitie AWBZ/Wmo van de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw en Roerdalen; • welzijnsvisie van de gemeente Roermond; • de lokale Wmo-beleidsplannen van de diverse gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Roerdalen en Roermond. Daarnaast hebben de gemeenten kwantitatieve analyses van de nieuwe AWBZ / Wmo-taken uitgevoerd, waarvan de belangrijkste en in het oog springende punten in bijlage 3 zijn samengevat. Tot slot is in het voortraject fors ingezet op contacten met de aanbieders en het maatschappelijk middenveld. Naast oriëntatie op de nieuwe taken en doelgroepen is er samen met de maatschappelijke partners vooral gekeken naar kansrijke, innovatieve ideeën en/of projecten die kunnen aansluiten bij het uitgangspunt van ‘andere dingen doen’. De verworvenheden uit deze trajecten zijn input voor de verdere uitwerking van deze beleidskaders. Bij de verdere uitwerking zullen de maatschappelijke partners ook weer intensief betrokken worden. COULEUR LOCALE IN UITWERKING VAN DE KADERS Dit uniforme regionale beleidskader wordt in februari en maart 2014 aan de gemeenteraden van de vier gemeenten voorgelegd. Binnen de verdere samenwerking staat de aansluiting bij de lokale structuren en ruimte voor ‘couleur locale’ voorop. Bij de omslag naar een participatiesamenleving is het van belang om aan te sluiten bij de leefwereld van de burger, zijn eigen omgeving en netwerken in de eigen wijk of buurt. In het uitwerkingstraject staat zinvolle samenwerking en congruentie van beleid rondom nog nader te bepalen onderwerpen en thema’s voorop, maar zal er tevens oog zijn voor lokale verschillen en accenten.
VERVOLGTRAJECT In de volgende fase van beleidsontwikkeling krijgt de uitwerking van deze hoofdlijnen gestalte in concrete plannen. Ten tijde van het schrijven van dit beleidskader is reeds gelijktijdig een start gemaakt met deze uitwerking. De concrete vervolgplannen zullen in een later stadium worden aangeboden aan de daarvoor bevoegde bestuurlijke gremia, waarbij het vaststellen van de financiële kaders en het vaststellen van de verordening Wmo 2015 is voorbehouden aan de gemeenteraden. Naast deze formele ‘wettelijke bevoegdheden’ zal aan gemeenteraden, maar ook aan Wmo-raden, burgers, cliënten, aanbieders en andere maatschappelijke partners een pro-actievere rol worden toebedeeld bij de verdere beleidsontwikkeling in het vervolgtraject. Bij de verdere uitwerking zullen tevens nadere keuzes worden voorgelegd met betrekking tot de lokale en regionale onderdelen, de beleidsmatige accenten, de schaalgrootte van samenwerking en de verdere uitvoering. Met andere woorden: in de uitwerkingen kunnen inwoners concreet zien welke veranderingen vanaf 2015 zichtbaar zullen zijn. Deze uitwerkingsplannen betreffen bijvoorbeeld: • vervolgplannen en -documenten (afzonderlijke colleges dan wel gemeenteraden, 2de t/m 3de kwartaal 2014); • gemeentelijke verordening (afzonderlijke gemeenteraden, oktober 2014); • beleidsregels (afzonderlijke colleges, laatste kwartaal 2014); • financieel besluit (afzonderlijke colleges of gemeenteraden, laatste kwartaal 2014). VOORBEHOUD Bij het maken van dit beleidskader is uitgegaan van de (concept –)Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het wetsvoorstel kan gedurende het landelijke besluitvormingstraject nog aan wijzigingen onderhevig zijn. De verwachting is dat de wettekst Wmo 2015 medio juli 2014 gepubliceerd en daarmee definitief wordt. Uitgaande van de invoeringsdatum van 1 januari 2015 is het voor gemeenten niet haalbaar om met het maken van de beleidskaders en verdere uitwerkingen te wachten op de definitieve vaststelling. Dit betekent dat we anticiperen op een nog vast te stellen wet en dit beleidskader daarom geschreven is vanuit de kennis van vandaag.
Inleiding - 011
DEEL 1: Algemene beleidskaders 1.1 TRANSFORMATIE VAN HET SOCIAAL DOMEIN De ontwikkeling in de richting van een participatiesamenleving is niet nieuw. De Wmo gaf in 2007 al een aanzet voor de ‘civil society’, oftewel een samenleving waarin de eigen verantwoordelijkheid en die voor de ander centraal staan. Dit gedachtengoed ligt nu concreet ten grondslag aan een aantal fundamentele keuzes die het Rijk maakt met betrekking tot herziening van de sociale zekerheid, de jeugdzorg en de langdurige zorg. Drie grootschalige decentralisaties (Participatiewet, Jeugdzorg en AWBZ) naar gemeenten zijn hier van het gevolg. De gezamenlijke visie, de raakvlakken met de leefwereld van de burger, de overlap in doelgroepen en de innovatieve mogelijkheden voor nieuwe vormen van ondersteuning bindt de drie decentralisaties en maakt intensieve afstemming en samenhang wenselijk en noodzakelijk. Anders dan in de Participatiewet en de decentralisatie van de Jeugdzorg vloeit de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo rechtstreeks voort uit de herziening van ons huidige zorgstelsel en de hervormingen in de langdurige zorg. In de afgelopen periode is gebleken dat de AWBZ financieel onhoudbaar is en qua uitvoering niet meer past bij het oorspronkelijke doel, namelijk een vangnet zijn voor langdurige en onverzekerbare zorg. De AWBZ is overbelast. Te veel zaken die burgers zelf kunnen regelen, worden betaald uit collectieve middelen. Wanneer we niets veranderen aan het huidige zorgstelsel, bestaat het gevaar dat de helft van het inkomen van een modaal gezin opgaat aan zorg. Omwille van solidariteit en garanties voor de komende generaties heeft de regering keuzes gemaakt voor hervormingen. De hervorming van de langdurige zorg is gebaseerd op de visie dat de samenleving mensen meer mogelijkheden biedt om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven, voor meer gelijke deelname en meer eigen regie. Wie ondersteuning en zorg nodig heeft krijgt die zoveel mogelijk dichtbij, in de eigen leefomgeving. Deze ondersteuning en zorg zijn gericht op zelfredzaamheid van mensen en het versterken van de zelfstandigheid. Voor kwetsbare mensen die vanwege hun beperkingen niet meer thuis kunnen wonen en een beschermende en veilige omgeving nodig hebben is zorg beschikbaar via de Wet Langdurige Zorg (WLZ, voorheen de kern-AWBZ). De ‘lichtere’ AWBZ-functies voor thuiswonende mensen (zoals o.a. begeleiding) worden gedecentraliseerd naar de gemeenten in de Wmo. Daarnaast behoren personen die voorheen onder de AWBZ in aanmerking kwamen voor een zorgzwaartepakket 1 tot en met 4 ook tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor hun ondersteuning in de thuissituatie. Tot slot heeft het Rijk besloten een aantal inkomensondersteunende maatregelen voor chronisch zieken en gehandicapte mensen te beëindigen en deze onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te brengen. De medische AWBZ-functies (zoals o.a. thuisverpleging) worden ondergebracht
012 - Inleiding
in de Zorgverzekeringswet (Zvw) die wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars. De taakverdeling ziet er vanaf 2015 grofweg als volgt uit: • gemeenten - ondersteuning in de thuissituatie; • zorgverzekeraars - medische zorg; • Rijksoverheid - langdurige zorg. Hierdoor ontstaat een situatie waarin mensen in eerste instantie zelf met hun sociale omgeving een oplossing proberen te vinden voor hun behoefte aan ondersteuning en in tweede instantie voor hun zorg of ondersteuning een beroep kunnen doen op gemeenten en de zorgverzekeraar. Voor een visueel overzicht van de gevolgen van de hervormingen in de langdurige zorg voor gemeenten wordt verwezen naar bijlage 2.
1.2 DECENTRALISATIE AWBZ - WMO Bij de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo gaat het concreet om de functies begeleiding, kortdurend verblijf, persoonlijke verzorging en beschermd wonen, inclusief het vervoer van en naar de voorzieningen voor thuiswonende burgers. • Begeleiding: Binnen de functie Begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen 'Begeleiding Indivi dueel' en 'Begeleiding Groep”. Begeleiding Individueel wordt ingezet voor onder andere woon begeleiding of thuisbegeleiding. Onder Begeleiding Groep vallen onder andere verschillende soorten dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking en voor mensen met een psychische of psychiatrische beperking en de dagopvang voor ouderen met lichamelijke en/of psychogeriatrische beperkingen. Het doel van begeleiding is het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van burgers met een beperking. • Kortdurend verblijf: Hierbij gaat het om het tijdelijk opvangen van mensen die ondersteuning nodig hebben bv. ter ontlasting van mantelzorgers. • Persoonlijke verzorging: In eerste aanleg zou de gehele persoonlijke verzorging vanuit de AWBZ naar de Wmo worden overgeheveld. In de kamerbrief van 6 november 2013 heeft de staatssecretaris van het Ministerie van VWS echter laten weten dat het grootste deel van de persoonlijke verzorging naar de Zvw gaat en dat enkel de ondersteuning voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-ondersteuning) van mensen met een verstandelijke beperking, zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek naar de Wmo gaat. Naar schatting 5% van de cliënten die persoonlijke verzorging krijgen vallen dan onder het Wmo-regime. Ten tijde van het schrijven van dit beleidskader heeft de VNG zich
2
echter verzet tegen deze wijziging. In hoeverre dit in de nabije toekomst leidt tot bijstellingen, is nu nog niet bekend. • Beschermd wonen: Het bieden van begeleiding en onderdak van personen met psychische of psychosociale problemen, die zich niet op eigen kracht in de samenleving kunnen redden. Gemeenten zijn niet verplicht om de functies op dezelfde wijze uit te voeren. De taken worden overgeheveld, niet de individuele rechten van de huidige cliënten. Gemeenten hebben de vrijheid om hun beleid in dezen anders te organiseren. Wel is er sprake van een overgangsrecht voor de cliënten die nu deze zorg vanuit de AWBZ ontvangen. Voor cliënten die gebruik maken van de functies begeleiding of kortdurend verblijf is deze overgangstermijn één jaar, voor beschermd wonen vijf jaar. Deze overgangstermijnen gelden, tenzij de afgesproken indicatietermijn binnen deze periode vervalt of als cliënten instemmen met een alternatief aanbod. De overheveling van deze functies naar de Wmo gaat gepaard met een grote budgetkorting van 25%. Daarom is het van belang om ruim voor 1 januari 2015 in samenspraak met cliënten en zorgorganisaties afspraken te maken over de wijze waarop gemeenten invulling willen geven aan de uitvoering van deze taken. Nadere cijfermatige en inhoudelijke toelichting per gemeente en op regioniveau vindt u in bijlage 3, evenals specifieke aandachtspunten en verschillen.
1.3 ONS TOEKOMSTBEELD De decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo is niet als een op zichzelf staande ontwikkeling aan gemeenten opgedragen. Het Rijk heeft er voor gekozen om de decentralisatie integraal deel te laten uitmaken van een geheel nieuw wettelijk kader voor maatschappelijke ondersteuning: de nieuwe Wmo 2015. De nieuwe Wmo 2015 gaat over zowel de transitie (uitvoeren van nieuwe taken) als transformatie (omslag naar participatiesamenleving). Daarbij staan wij gezamenlijk het volgende toekomstbeeld voor: De contouren van de participatiesamenleving worden steeds scherper. Burgers geven in toenemende mate zelf vorm aan voorzieningen in hun eigen wijk of dorp. Aan de horizon gloort, zoals dat heet, een volledig gekanteld stelsel. Dit wil zeggen een overheid die niet meer als allesbepalende partij vanzelfsprekend de helpende hand biedt. De overheid faciliteert alleen nog en voert de regie. Het initiatief komt bij de burgers; we helpen elkaar, met meer ruimte en mogelijkheden voor mantelzorgers, vrijwilligers en professionals. Van versnippering van zorg komen we tot concentratie van georganiseerde
CPB Policy Brief 2011, ÔTrends in gezondheid en zorgÕ
Inleiding - 013
"De burger staat centraal. Burgers willen minder klant en consument zijn, meer eigenaar in een doe-het-zelfsamenleving." steun rondom de cliënt in diens eigen omgeving. Onder regie van één persoon, die in nauwe samenhang met professionals en informele partners alle hulpvragen in kaart brengt. In samenspraak met de cliënt komt in een zo vroeg mogelijk stadium - liefst preventief - integrale steun op alle leefdomeinen (denk o.a. aan werk, inkomen, zorg, mobiliteit, opvoeden). Hierbij overweegt de cliënt naast de eigen mogelijkheden de hulp van naasten. Dit betekent breed kijken en breed handelen, gebruikmakend van lokale netwerken en de veel geroemde eigen kracht van mensen, wijken en dorpen. Iedereen doet naar eigen vermogen mee in de samenleving, ook als er sprake is van lichamelijke of psychische beperkingen of problemen. Doordat de maatschappelijke ondersteuning verbindingen maakt tussen burgers, gemeenten, vrijwilligers en zorgpartners, zoals huisarts en wijkverpleegkundige, kan de cliënt voor alle hulpvragen laagdrempelig terecht.
1.3 GEMEENSCHAPPELIJKE VISIE SOCIAAL DOMEIN De visie om uit te gaan van de eigen kracht van de burger en zijn sociale netwerken, is bij alle drie de decentralisaties het gemeenschappelijke uitgangspunt. In de onderstaande piramide (de 3D piramide), die model staat voor de herinrichting van het sociale domein en de Wmo 2015, is weergegeven hoe deze beweging, die voor alle transities geldt, er uit ziet.
teu n nd ers &o zo rg de
SPECIALISTISCHE ONDERSTEUNING
g: vin ge ee fom de eig en l in eli jk og gm an zo l rge rs Bu
g:
vin ge
m fo
lee
INTEGRALE VRAAGVERKENNING & LICHTE ONDERSTEUNING
en eig
014 - Deel 1
1e LIJN
de
vo ork o
me
no ps
ch a
lin
gv an
2e LIJN
in ht ac kr ing en un eig rste op de er on we & jk rg eli zo og n m va g g di lin oe ha sp sc o af sz n er re rg rde Bu evo b
ing
Dit leidt tot de volgende stip op de horizon, onze invulling van het begrip ‘participatiesamenleving’. Het betreft een lange termijn visie, met als ijkpunt het jaar 2020.
STIP OP DE HORIZON Een lokale samenleving waarin iedereen naar vermogen meedoet en waarin (organisaties van) burgers/inwoners verantwoording nemen voor elkaar en voor het leefbaar houden van hun omgeving. Maar ook een samenleving waarin uitval en uitsluiting, eenzaamheid en ongelijkheid worden tegengegaan. Mensen die er écht niet in slagen op eigen kracht deel te nemen kunnen op ondersteuning rekenen. In een dergelijke samenleving voelen burgers/inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties zich medeverantwoordelijk en leveren daaraan een positieve bijdrage. Participeren naar vermogen is de regel.
0e LIJN VERSTERKEN VAN BURGERKRACHT & SOCIALE SAMENHANG
0-DE LIJN Het fundament (ook wel de 0-de lijn genoemd) van de 3D-piramide vertegenwoordigt de alledaagse interacties tussen mensen in hun omgeving ofwel de sociale samenhang die er voor moeten zorgen dat burgers in staat zijn zich zoveel mogelijk op eigen kracht en/of met behulp van de directe omgeving in de samenleving te handhaven. Het betreft burgers die zelfstandig en zelfredzaam zijn. Naar schatting heeft deze basis betrekking op 80% van de burgers in de samenleving. 1-STE LIJN Het middendeel (de 1-ste lijn) kenmerkt zich erdoor dat burgers een steuntje in de rug nodig hebben om zich (weer) in de samenleving te kunnen handhaven. Burgers hebben behoefte aan lichte, generieke basisondersteuning. Er vindt een integrale (voor ondersteuning belangrijke leefdomijnen) vraagverheldering plaats waarna diverse uitkomsten mogelijk zijn: • verder op eigen kracht of met behulp van de directe omgeving (0e lijn); • lichte ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet (gemeentelijk domein), de WLZ en/of de Zvw waarbij een integrale afstemming tussen deze domeinen van wezenlijk belang is; • toegang tot meer specialistische vormen van ondersteuning (vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet (gemeentelijk domein), de WLZ en/ of de Zvw). Naar schatting heeft dit middendeel betrekking op 15% van de burgers in de samenleving. 2-DE LIJN De top van de piramide (de 2-de lijn) vertegenwoordigt de zwaardere, meer specialistische vormen van ondersteuning. Het betreft complexe ondersteuningsof hulpvragen. Complex betekent in deze context bijvoorbeeld ingewikkeld of duur in de uitvoering, er is sprake van multiproblematiek of er is sprake van een zeldzaam of onverwacht beloop. Deze vormen van ondersteuning vormen een vangnet voor de resterende 5% van de burgers in de samenleving. Ze zijn vaak professioneel en specialistisch van aard. HOOFDBEWEGINGEN Om de noodzakelijke transformatie van de samenleving vorm te geven, staan in de bovenstaande piramide twee hoofdbewegingen centraal: • burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving: het voorkomen van opschaling van zorg en ondersteuning; • burgers zo spoedig mogelijk weer in de eigen leefomgeving: het bevorderen van afschaling van zorg en ondersteuning.
2
1.4 NADERE INVULLING OP BASIS VAN WMO 2015 De conceptwettekst Wmo 2015 geeft nadere invulling aan de grote opgaves in het sociale domein binnen de uitgangspunten zoals hier voor verwoord. De Wmo 2015 geeft gemeenten namelijk enerzijds de opdracht er voor te zorgen dat burgers zich zo lang mogelijk kunnen handhaven in de eigen leefomgeving. Wanneer dit door door omstandigheden (tijdelijk) niet mogelijk is, kunnen burgers een beroep doen op beschermd wonen of opvang. Anderzijds is de opdracht in deze gevallen om die ondersteuning te bieden waardoor burgers zich uiteindelijk weer zoveel mogelijk op eigen kracht kunnen handhaven en wellicht weer in een eigen woning kunnen verblijven. De Wmo 2015 geeft de volgende opdracht voor maatschappelijke ondersteuning aan gemeenten: • het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; • het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen in de eigen leefomgeving; • het bieden van beschermd wonen en opvang. Deze drie onderdelen van maatschappelijke ondersteuning worden in de wet vervolgens nader gespecificeerd naar de volgende thema’s: • het bevorderen van - sociale samenhang, - toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een handicap, - de veiligheid en leefbaarheid alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; • het ondersteunen van vrijwilligers & mantelzorgers; • het vroegtijdig vaststellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning nodig hebben; • het voorkomen dat burgers aangewezen zijn op ondersteuning; • algemene voorzieningen; • maatwerkvoorzieningen voor ondersteuning van zelfredzaamheid & participatie; • maatwerkvoorzieningen voor opvang & beschermd wonen. In de figuur op pagina 14 wordt de eerder genoemde piramide nader ingevuld voor de specifieke opdracht in het kader van de Wmo 2015 met o.a. de in de wet genoemde thema’s.
De termen 0-de, 1-ste en 2-de lijn hebben hier een andere betekenis dan in de gezondheidszorg. Zij worden landelijk gebruikt ter verheldering van de transities in het sociaal domein, met name bij de jeugdhulp en de Wmo.
Deel 1 - 015
g ni n ers teu on d ez org & va nd no ps ch ali ng
1e LIJN
en le e
Algemene voorzieningen / toegang
eig
: vo ork om e
VROEGSIGNALERING
Maatwerkvoorzieningen
de
eig
en
g:
lee
vin
fom g
ge m fo
ev ing
in ht ac k r i ng en un eig rste op de er on we & jk rg eli zo og n m va g g di li n oe ha sp sc o af sz n er ere rg rd Bu evo b
PREVENTIE
2e LIJN
Het bevorderen van sociale samenhang, veiligheid, leefbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld / het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers
Bu
rge
rs
zo lan
gm
og e
lijk
in
de
0e LIJN
In de Wmo 2015 krijgen eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociaal netwerk, maar ook algemene voorzieningen een veel nadrukkelijkere rol dan nu het geval is om de burger (weer) te laten participeren in de eigen leefomgeving. Maatwerkvoorzieningen gelden als sluitstuk van de ondersteuning aan burgers. Daarnaast hebben ook in de nieuwe Wmo 2015 preventie en vroegsignalering een voorname positie. Concreet betekent dit dat zowel in de 0-de als in de 1-ste en 2-de lijn aandacht voor preventie en vroegsignalering noodzakelijk is. In het nieuwe systeem heeft de gemeente een regierol en soms ook een uitvoeringsrol. Met name in de 1-ste lijn, waarin burgers die er niet in zijn geslaagd om problemen op eigen kracht oplossen, zich met een ondersteuningsvraag tot de gemeente zullen wenden. Het helpen met de verheldering van de vraag, het ondersteunen in de zoektocht naar mogelijkheden, het beheren van de toegang tot voorzieningen en het doorverwijzen naar specialistische voorzieningen in de 2e lijn, danwel naar de andere domeinen van bijvoorbeeld de Jeugdhulp, heeft in de piramide een plek onder de noemer ‘toegangsfunctie’.
1. LOKAAL WAAR MOGELIJK EN REGIONAAL WAAR NODIG In de inleiding is al aangegeven dat het succes van een toekomstbestendig Wmo-beleid wordt bepaald door een goede balans tussen lokale inkleuring enerzijds en regionale samenwerking anderzijds. Aansluiting bij lokale structuren en buurt- en wijknetwerken is van belang. Dit betekent dat het beleid ook maatwerkmogelijkheden moet bieden en dat de uitvoering moet kunnen aansluiten op de lokale praktijk. Daar waar samenwerking en schaalvergroting meerwaarde biedt, wordt gekozen voor opschaling naar (sub)regionaal niveau. In de verdere uitwerking zal deze balans centraal staan.
1.5 A LGEMENE BELEIDSUITGANGSPUNTEN IN DE REGIO MIDDEN-LIMBURG OOST
2. B URGERKRACHT IS UITGANGSPUNT De burger staat centraal. Burgers zijn richtingbepalers in een doe-het-zelf samenleving. Burgerkracht wordt aangewend door burgers die hun invloed op een duurzame samenleving willen vergroten. In plaats van 'burgerkracht' kunnen we hier ook spreken van 'eigen kracht', 'zelfsturing' of 'empowerment van de burger'. Burgerkracht is de basis van ons beleid.
Uitgaande van het geschetste toekomstbeeld en de beleidslijnen zoals visueel gemaakt in de piramides, rekening houdend met de lokale beleidsontwikkelingstrajecten op het gebied van de Wmo en de decentralisatie van de AWBZ en de inbreng van maatschap-
3. M OGELIJKHEDEN STAAN CENTRAAL, NIET BEPERKINGEN In het huidige systeem-denken staan beperkingen en problemen vaak centraal. De oplossing wordt gezocht in het laten verhelpen van deze problemen. Dit leidt
De verschillende thema’s zijn nader beschreven in DEEL 2.
016 - Deel 1
pelijke partners en Wmo-raden tot nu toe, komt de regio Midden-Limburg Oost tot de volgende gemeenschappelijke beleidsuitgangspunten. Deze beleidsuitgangspunten zullen centraal staan bij de verdere uitwerking op alle thema’s uit DEEL 2 en onderdelen in het vervolgtraject.
ertoe dat er (te) weinig gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die de burger zelf heeft bij het oplossen van zijn problemen. Het hebben van een beperking hoeft niet per definitie participatie in de weg te staan. De focus op de mogelijkheden van de burger kan leiden tot andere, individueel bepaalde en daardoor duurzamere oplossingen waarbij meer recht gedaan wordt aan het versterken van de eigen regie over het leven. 4. I NVESTEREN IN HET ZELFOPLOSSEND VERMOGEN VAN MENSEN Waar ondersteuning en hulp noodzakelijk is, moet deze zich richten op het leren zelf te doen: help mensen om zichzelf te helpen. Dat kost aanvankelijk wellicht een extra investering, maar het is wel een investering in de toekomst. Ook waar ondersteuning (nog) niet aan de orde is, staat investeren in het zelfoplossend vermogen van de burger en van de samenleving centraal. 5. I NTEGRAAL BELEID, DAT ZICH RICHT OP ALLE LEEFGEBIEDEN VAN BURGERS Het uitgaan van eigen kracht en mogelijkheden boven beperkingen en de gelijkheid van alle burgers betekent dat er in principe geen ruimte is voor het voeren van categoraal beleid voor specifieke doelgroepen. Het benoemen van een groep mensen tot ‘probleemdragers’ enkel op basis van een persoonlijk kenmerk zoals geslacht, leeftijd of beperking doet onrecht aan de eigen mogelijkheden en kansen. Niet de kenmerken, maar de mogelijkheden staan centraal. Dus integraal beleid in plaats van categoraal beleid, dat zich richt op het versterken van alle leefgebieden van de burger met een ondersteuningsvraag.
le oplossingen voor een veelheid van (soms alledaagse) problemen. De Wmo 2015 richt de focus voor het zoeken en vinden van ondersteuning op de eigen omgeving en de directe leefwereld van de burger. Om dit te bereiken is een andere rolverdeling tussen de formele/professionele zorg en informele zorg noodzakelijk. Burgers, vrijwilligers en mantelzorgers moeten in staat worden gesteld om deze functie goed te kunnen uitvoeren. Daarbij is het uitgangspunt van gelijkwaardigheid tussen burger, professional en gemeente een voorwaarde. Professionals krijgen een grotere rol in het ondersteunen van de informele zorg in plaats van het zelf uit te voeren. 8. S AMENWERKING EN ONTSCHOTTING Regelgeving, verantwoording of structuren mogen de meest optimale hulp niet in de weg staan. Waar mogelijk worden regels door de overheid of eigen organisatie beperkt, om uitvoerders en burgers de ruimte te geven voor optimale oplossingen. Samenwerken en ontschotten, binnen en tussen organisaties, is daarvoor een voorwaarde. 9. A LGEMENE VOORZIENINGEN GAAN VOOR INDIVIDUELE VOORZIENINGEN (MAATWERKVOORZIENINGEN) Maatwerkvoorzieningen zijn in onze visie als sluitstuk alleen van toepassing als er geen alternatief is, of als er geen algemene voorziening voor handen is. Aangezien de algemene voorzieningen (op onderdelen) een volwaardig (doelmatiger) alternatief kunnen bieden, worden maatwerkvoorzieningen waar mogelijk omgevormd naar algemene voorzieningen.
6. O NDERSTEUNING IS IN PRINCIPE TIJDELIJK EN ZO DICHTBIJ EN EENVOUDIG ALS MOGELIJK Het uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat ondersteuning zoveel als mogelijk aansluit bij de leefwereld van de burger. Niet het systeem staat centraal, maar de beleving van de burger. Dit betekent dat ondersteuning zo dicht mogelijk bij de burger georganiseerd wordt. Hierbij staat niet alleen de burger met zijn ondersteuningbehoefte centraal, maar ook diens directe omgeving. Ondersteuning die vanuit de overheid gegeven wordt is in beginsel gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en heeft daarom een tijdelijk karakter. Zodra de burger zelf in staat is (weer) de regie over zijn eigen leven te voeren trekt de overheid zich terug.
10. I NDIVIDUEEL MAATWERK DOOR ONDERSTEUNINGSARRANGEMENTEN Het aanbod van voorzieningen is niet leidend, de ondersteuningsbehoefte van de burger is dat wel. Dit betekent dat de ondersteuning opgebouwd kan zijn uit de verschillende onderdelen uit de 0-de, 1-ste en 2-de lijn van de eerder beschreven piramide. Een burger kan immers meerdere vragen hebben of een vraag kan uit meerdere oplossingen bestaan. Hier van is bijvoorbeeld een deel zelf op te lossen, een ander deel via een algemene voorziening en een derde deel middels een maatwerkvoorziening. Zo’n pakket van ondersteuning noemen we een ‘arrangement’. Bij gezinnen waar zowel ondersteuning en/of hulpverlening vanuit de Jeugdhulp als de Wmo geboden wordt, zal zoveel als mogelijk aangesloten worden bij het concept van één gezin, één plan.
7. S TERKE VERBINDING EN BALANS TUSSEN FORMELE EN INFORMELE ZORG In de huidige praktijk zijn we gewend aan professione-
11. G EEN BURGER TUSSEN WAL EN SCHIP De transitie en zeker de transformatie vragen een grote investering van alle betrokkenen: burgers, maat-
Deel 1 - 017
schappelijke organisaties en gemeenten. Het risico bestaat dat burgers met een ondersteuningsvraag uit het oog worden verloren. Als gemeenten in Midden-Limburg Oost blijven we oog houden voor kwetsbare burgers en willen we voorkomen dat burgers tussen wal en schip terechtkomen. Met name de aansluiting met de andere decentralisaties wordt goed geborgd, bijvoorbeeld rondom jongeren uit de Jeugdwet die de 18-jarige leeftijd bereiken of burgers met dagbestedingsactiviteiten waarbij een overlap bestaat tussen de Participatiewet en de Wmo. 12. F OCUS OP PREVENTIE De insteek van een goed functionerend zorg- en ondersteuningsstelsel is het voorkomen van de noodzaak voor zorg en ondersteuning: voorkomen is beter dan genezen. Preventie betekent ook investeren in de zelfredzaamheid en participatie van burgers die op ondersteuning zijn aangewezen. Uitgangspunt is zoveel mogelijk functioneren zonder die ondersteuning. Waar dit niet realistisch is, streven we naar een zo licht mogelijke vorm uit de keten van zorg en ondersteuning. 13. W EDERKERIGHEID Als de focus ligt op de mogelijkheden van een burger in plaats van op zijn beperkingen, zal ook blijken dat het hebben van een beperking participatie op andere aspecten van het dagelijks leven niet altijd in de weg hoeft te staan. Sterker, door een beroep te doen op aanwezige kwaliteiten van burgers en die ten behoeve van de samenleving in te zetten, snijdt het mes aan twee kanten: voor de persoon zelf en voor de samenleving. Dit gebeurt in het kader van de Wmo uiteraard op basis van vrijwilligheid. We willen met betrekking tot wederkerigheid in de toekomst nieuwe ervaringen gaan opdoen. 14. F INANCIËLE KADERS ZIJN MEDEBEPALEND Bovenstaande uitgangspunten worden gewogen binnen de hier voor beschikbare, financiële kaders. Een aantal taken uit de AWBZ komen bij de gemeenten terecht, evenwel met minder financiële middelen. Deze bezuinigingen geven een extra dimensie aan de transitie en transformatie waarvoor de gemeenten zich gesteld zien. Het streven is optimale transformatie met een budgettair neutraal karakter. 15. R UIMTE VOOR INNOVATIE Nu gemeenten ’andere dingen moeten gaan doen’ (in plaats van ‘dingen anders te doen’) is ruimte voor innovatie belangrijk. Samen met maatschappelijke partners moeten we nieuwe wegen bewandelen om de burger écht centraal te stellen en de transitie en transformatie binnen de nieuwe beleidskaders vorm te geven. Ook
018 - Deel 1
nieuwe technologieën kunnen er aan bijdragen dat mensen langer in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen en dat noodzakelijke zorg efficiënter kan worden verleend. Kleinschalige pilots, dicht bij de burger georganiseerd, zullen samen met partners opgestart worden om werkenderwijs ervaring op te doen met nieuwe concepten en mogelijkheden.
1.6 FASERING IN DE AANPAK Wat is er nodig om de transformatie van de samen leving en de genoemde stip op de horizon te bereiken? Zoals eerder beschreven hebben wij in de afgelopen periode al diverse stappen gezet en is het proces in te delen in een transitiefase en een transformatiefase. Deze fasering trekken we door in dit beleidskader en de verdere uitwerking daarvan. EVALUATIE FASE 1 KLAAR VOOR DE START
EVALUATIE
FASE 2 SAMEN OP WEG
EINDRESULTAAT STIP OP DE HORIZON PARTICIPEREN NAAR VERMOGEN IS DE REGEL
FASE 1: KLAAR VOOR DE START Het beleid op korte termijn, tot 1 januari 2015, richt zich op de ontwikkelingen die samenhangen met de transitie van de AWBZ naar de Wmo. Kernpunt voor de periode 2013-2014 is het klaarstomen van alle betrokkenen (burgers, zorgvragers, vrijwilligers, mantelzorgers, verenigingen, professionele instellingen, gemeenten) voor deze transitie en het organiseren van de noodzakelijke structuren voor implementatie van de nieuwe Wmo 2015. FASE 2: SAMEN OP WEG Het beleid op de middellange termijn (2014 t/m 2019) richt zich op het bereiken van de geschetste ‘stip op de horizon’. Daartoe moeten mogelijk andere stappen gezet worden die aanvullend zijn aan het traject dat is ingezet voor ‘klaar voor de start’. Deze stappen kunnen gelijktijdig worden gezet met de stappen voor de korte termijn, of volgtijdelijk. In beide gevallen is het resultaat van de inspanningen echter pas te verwachten op de middellange termijn. De aanvullende stappen voor deze fase zullen zich nadrukkelijker richten op het versterken van de basis van de piramide en de verschuiving van de top naar de onderkant van de piramide. Dan gaat het bijvoorbeeld om het versterken van de eigen kracht van de burger, zodat deze zoveel mogelijk zelf zijn problemen kan oplossen. Een ander voorbeeld is de ontmanteling van maatwerkvoorzieningen ten gunste van algemene voorzieningen. Vraaggestuurde vernieuwing van het aanbod zet geleidelijk de transformatie in gang.
EINDRESULTAAT Het eindresultaat van het beleid, zoals ingezet in fase 1 en 2, is het toekomstbeeld zoals geschetst in paragraaf 1.3: een samenleving waarin participeren naar vermogen de regel is.
maatschappelijke ondersteuning om vragen. Iedere decentralisatieopgave kent haar eigen kaders en ook de (landelijke) besluitvormingstrajecten zijn niet gelijktijdig en uniform.
1.7 3 D: VERBINDEN WAAR MOGELIJK, BEGRENZEN WAAR NODIG De Wmo 2015 vraagt om nadrukkelijke afstemming met de decentralisatie van de Jeugdzorg en de nieuwe Participatiewet. Maar ook met de andere domeinen binnen de zorg, namelijk de Zorgverzekeringswet en de wet Langdurige Zorg (WLZ). Daarnaast zijn er nog de door het Rijk aangekondigde maatregelen zoals de stelselwijziging voor passend onderwijs, de decentralisatie van de MEE-middelen voor cliëntondersteuning, de aangekondigde bezuinigingen op de hulp in het huishouden en het scheiden van wonen en zorg. Het Rijk wil met deze maatregelen het huidig sociaal stelsel effectiever organiseren: van een verzorgingsstaat met een hoog gehalte aan regulering, verkokering en claimgedrag naar een participatiesamenleving met zelfredzaamheid, maatschappelijk initiatief en een regisserende overheid. De diverse decentralisatieopgaven hebben alle ditzelfde doel. Bovendien gaan alle decentralisatieopgaven er van uit dat de regie voor het eigen leven bij de burger gelegd wordt en staat de eigen kracht centraal. Vaak blijken doelgroepen zich ook te overlappen; uit onderzoek blijkt dat de effecten van verschillende decentralisaties regelmatig terechtkomen in één huishouden of zelfs bij één persoon. Effectievere zorg en ondersteuning vragen dus van gemeenten, organisaties en andere betrokkenen dat we elkaar opzoeken en verbinding maken waar mogelijk. We willen immers voorkomen dat inhoudelijke en financiële schotten overeind blijven, dat de deur van cliënten en gezinnen wordt platgelopen door verschillende hulpverleners en dat burgers zich voor elke vraag bij een ander loket moeten melden. Meer samenhang leidt tot slimme combinaties waar alle partijen profijt van hebben. Verbinden kent echter ook grenzen. Elk decentralisatietraject kent zijn eigen route en aandachtspunten. Het vraagt ontzettend veel van gemeenten om de kennis en kunde te verwerven voor optimale vormgeving van de decentralisatieopgaven. We moeten niet denken dat we nu al de benodigde expertise kunnen bundelen, de wederzijdse effecten in kaart brengen of de mogelijke risico’s onder vangen. Dat zou een onderschatting betekenen van de specifieke expertise waar de domeinen werk en inkomen, jeugdhulp en
Deel 1 - 019
DEEL 2: Specifieke beleids kaders per thema DEEL 2 zoomt verder in op de specifieke thema’s die volgens het wetsvoorstel Wmo 2015 deel moeten uitmaken van het maatschappelijke ondersteuningsbeleid. Bij elk thema noemen we de belangrijkste wettelijke kaders3 en de specifieke regionale uitgangspunten. Tot slot geven we aan wat er op 1 januari 2015 gerealiseerd moet zijn (‘klaar voor de start’) en wat nog moet volgen om door te groeien naar een participatiesamenleving (‘samen op weg’).
2.1 SOCIALE SAMENHANG, VRIJWILLIGERSWERK, TOEGANKELIJKHEID VAN VOORZIENINGEN, (HUISELIJKE) VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID. SOCIALE SAMENHANG HEEFT EEN FUNDAMENTELE ROL IN DE MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING. EEN STERK ONTWIKKELDE SOCIALE SAMENHANG EN EEN PRETTIGE EN VEILIGE LEEFOMGEVING DRAGEN BIJ AAN HET IN STAND HOUDEN VAN SOCIALE VERBANDEN ZOALS VRIJWILLIGERSWERK EN WEDERZIJDSE HULPRELATIES. EEN GOEDE TOEGANKELIJKHEID VAN VOORZIENINGEN IS ESSENTIEEL.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • Sterke sociale structuren zijn het fundament van de maatschappelijke ondersteuning. De wet verplicht de gemeente algemene maatregelen te nemen om de sociale samenhang te bevorderen. • Sociale samenhang en leefbaarheid kennen vele verschijningsvormen, zoals, (huiselijke) veiligheid, vrijwilligerswerk, wonen en economische activiteit. • Huiselijk geweld moet worden voorkomen en bestreden en de (huiselijke) veiligheid moet worden bevorderd. • De wetgever laat veel ruimte aan de gemeente; deze krijgt de vrijheid om afhankelijk van het lokale, sociale en demografische profiel, keuzes te maken. • Voorwaarde voor participatie is een goede, fysieke toegankelijkheid van voorzieningen. 2. UITGANGSPUNTEN • De uitvoering is in principe lokaal, wijk-, kern- of buurtgericht. • Bij de verdere uitwerking wordt de nadruk gelegd op: • ontmoeting en contact tussen bewoners; • wederzijdse hulprelaties; • participatie (meedoen) en gezamenlijke activiteiten; • Aansluiting bij burgerinitiatieven heeft de voorkeur; stimuleren en faciliteren doen we daar waar nodig. • Uitgangspunt is een inclusieve samenleving en aansluiting bij burgerkracht, waarbij voorzieningen voor mensen met een beperking toegankelijk zijn. • Sociale samenhang, veiligheid in huis en leefbaarheid hangen nauw samen en worden in samenhang met elkaar bezien in de verdere uitwerking. • Het activeren van vrijwilligers en buurtnetwerken, is een belangrijke aanvul-
3
020 - Deel 2
Voor meer inzicht in de wettelijke kaders verwijzen we naar het wetsvoorstel Wmo 2015, de memorie van toelichting en de bijbehorende, artikelsgewijze toelichting.
lende taak binnen dit thema. • U itgangspunt bij de aanpak van huiselijk geweld is de ketenbenadering. 3. TOELICHTING De mate waarin mensen participeren in elkaars contacten draagt bij aan het in stand houden van sociale verbanden en wederzijdse hulprelaties in wijken, kernen en buurten. Hoe sterker de sociale samenhang en hoe beter de leefbaarheid, des te groter de kans dat burgers een actieve bijdrage leveren en elkaar helpen. Er zijn vele manieren waarop de gemeente de sociale samenhang en de leefbaarheid kan bevorderen, samen met professionals, burgers en vrijwilligers. De regering meent dat het nieuwe element huiselijke ‘veiligheid’ wezenlijk deel uitmaakt van de mogelijkheid tot participatie. Voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld heeft dan ook een belangrijke plek in de wet. 4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Op lokaal niveau meer zicht krijgen op de sociale structuren, leefbaarheid en de toegankelijkheid van voorzieningen. In dialoog met burgers en maatschappelijk middenveld worden witte vlekken en wensen tot verbetering geformuleerd. • Per 2015 is er een vastgestelde regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling. FASE 2: SAMEN OP WEG • Een afgewogen structuur van (multifunctionele) ontmoetingsmogelijkheden, vrijwilligers- en buurtinitiatieven en verenigingen in wijken, kernen en buurten. • Behoud sterke sociale structuren maar ook op zoek naar nieuwe dragers van sociale samenhang. • Goed werkende formele en informele contacten en netwerken. • Optimale, lokale dialoog tussen gemeente, burger en professional. • Vrijwilligerswerk wordt gewaardeerd, verbreid, versterkt en verankerd. Er is interactie tussen de verschillende sociale verbanden en de verenigingen zijn toekomstbestendig. • Fysieke en sociale toegankelijkheid van voorzieningen voor mensen met een beperking. • Afnemend huiselijk geweld; en aanpak in een zo vroeg mogelijk stadium.
Deel 2 - 021
2.2 DE ONDERSTEUNING VAN MANTELZORGERS EN ANDERE VRIJWILLIGERS EEN VAN DE KERNTAKEN VAN GEMEENTEN IS HET INZETTEN EN ONDERSTEUNEN VAN MANTELZORGERS EN ANDERE VRIJWILLIGERS MET ALS DOEL DAT MENSEN LANGER THUIS KUNNEN BLIJVEN WONEN.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • Het ondersteunen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers was al een taak van gemeenten in de huidige Wmo, maar deze taak wordt met de nieuwe Wmo steeds belangrijker. • Het college van B&W moet algemene maatregelen treffen ter bevordering en ondersteuning van mantelzorg en ander vrijwilligerswerk. • De nieuwe Wmo verplicht gemeenten om de mantelzorger te betrekken bij de ondersteuningsaanvraag. • Het college van B&W moet een verordening opstellen voor de wijze waarop de gemeente een jaarlijkse blijk van waardering geeft aan mantelzorgers. • Ondersteuning van mantelzorgers geldt binnen de Wmo 2015 alleen voor mantelzorgers van zorgvragers met ondersteuning vanuit de Wmo. Dit in tegenstelling tot de ‘oude Wmo’ die ondersteuning bood aan alle mantelzorgers. • Mantelzorgers van AWBZ-zorgvragers vallen vanaf 2015 onder de Wet Langdurige Zorg (WLZ). • De ondersteuning van mantelzorgers onder de Wmo en de WLZ gebeurt in afstemming. • Voor gemeenten is de woonplaats van de zorgvrager leidend: wanneer de zorgvrager ingezetene is, moet de gemeente ook ondersteuning bieden aan een mantelzorger die geen ingezetene is. • Mantelzorg en vrijwilligerszorg zijn niet verplicht. Mantelzorgers en vrijwilligers hoeven geen lijfsgebonden zorg te verrichten. Deze blijft voorbehouden aan gekwalificeerde mensen op basis van professionele standaarden. • De ondersteuning die gegeven wordt aan mantelzorgers en andere vrijwilligers geldt als algemene voorziening, al dan niet met betaling van een eigen bijdrage. 2. UITGANGSPUNTEN • Tot op heden was het ondersteunen van mantelzorgers primair een lokale aangelegenheid. Elke gemeente was vrij in de vormgeving hier van. Vanwege de aard van ondersteuning is de lokale aansluiting ook in de toekomst belangrijk. • Aanvullend aan de verdere lokale invulling richt de verdere gezamenlijke uitwerking van beleid zich concreet op: - de jaarlijkse blijk van waardering; - het maken van afspraken over de samenwerking met zorgkantoor (in het kader van de WLZ) en zorgverzekeraar (in het kader van de Zvw). • De informele zorg wordt steeds belangrijker om mensen langer thuis te kunnen laten wonen. Naast de aandacht hier voor in de Wmo en WLZ is er ook landelijk veel aandacht voor dit thema. Bij de uitwerking van deze beleidskaders zullen deze doelen centraal staan: - versterking van informele zorg door te focussen op een goede balans tussen werk, zorg, ondersteuning en vrije tijd. - verlichting van de werkzaamheden, door het organiseren van goede ondersteuning (bijvoorbeeld het organiseren van respijtzorg), het realiseren van
022 - Deel 2
de jaarlijkse ‘blijk van waardering’ voor mantelzorgers en het (h)erkennen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers. - verbinding tussen cliënt, mantelzorger, vrijwilliger en hulpverlener, vanuit het uitgangspunt dat formele en informele zorg gelijkwaardig zijn. 3. TOELICHTING Mantelzorg is de zorg aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorgers hebben vaak geen keuze; de hulp vloeit voort uit de relatie die een mantelzorger met iemand heeft. Dit onderscheidt mantelzorgers van (zorg)vrijwilligers. 4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • De jaarlijkse blijk van waardering is in iedere gemeente in Midden-Limburg Oost bij verordening vastgesteld. • Vaststellen van de algemene maatregelen ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en andere vrijwilligers. • Het minimaal continueren van het huidige ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en andere mantelzorgers in de regio Midden-Limburg Oost. • Op regionale schaal afspraken maken met het zorgkantoor en zorgverzekeraar over afstemming in het ondersteunen van mantelzorgers onder de Wmo en de WLZ en Zvw. FASE 2: SAMEN OP WEG Het uitbreiden van de ondersteuning aan mantelzorgers en zorgvrijwilligers, zodat deze optimaal inzetbaar en in balans zijn en zich optimaal ondersteund voelen. Met name in 2014 komen er landelijk verschillende ondersteuningsinstrumenten beschikbaar voor gemeenten om het beleid rond mantelzorgers en zorgvrijwilligers verder te ontwikkelen, waarbij wordt aangesloten.
Deel 2 - 023
2.3 PREVENTIE PREVENTIE BETEKENT VOORKOMEN DAT BURGERS AANGEWEZEN RAKEN OP (ZWAARDERE EN LANGDURIGE VORMEN VAN) ONDERSTEUNING.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • De conceptwettekst Wmo geeft gemeenten opdracht voor beleid dat voorkomt dat ingezetenen aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning. • Preventieve inzet is ook investeren in de zelfredzaamheid en participatie van burgers zodat zij waar mogelijk en zo snel mogelijk zonder ondersteuning kunnen functioneren. 2. UITGANGSPUNTEN • Preventief beleid vraagt om een integrale benadering. Gemeenten moeten komen tot samenhangend beleid en samenwerking met aanpalende beleidsterreinen, zoals die van gezondheid, welzijn, wonen, schuldhulpverlening en lokale werkgelegenheid. • Preventief beleid wordt waar mogelijk en nodig bij voorkeur ‘outreachend’ vormgegeven: doelgericht, op basis van signalen, ondersteuning biedenend aan mensen die hier zelf niet om zouden vragen. • Organisatie in de directe leefomgeving van de burger is het meest effectief en daarom leidend in de aanpak. 3. TOELICHTING • De definiëring van preventieve inzet in de conceptwettekst Wmo 2015 sluit aan bij de twee hoofdbewegingen die centraal staan in de transformatieopgave en de ‘stip op de horizon’. • Preventie staat niet op zichzelf. Het maakt integraal deel uit van de andere thema’s binnen dit beleidskader. Elk thema zet zoveel mogelijk in op preventie, bijvoorbeeld in de vorm van mantelzorg en vrijwilligerswerk of door inzet van het sociale netwerk en van algemene voorzieningen (om inzet van maatwerk te voorkomen). Dit is kortheidshalve niet bij elk thema afzonderlijk genoemd, maar in de Wmo-piramide in DEEL 1 is dit visueel vormgegeven. 4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START Vóór 2015 hoeven er geen nieuwe/andere structuren te staan voor de uitvoering van preventief beleid. Sinds de invoering van de Wmo in 2007 zetten de gemeenten al in op een integrale ketenbenadering, waarin preventie cruciaal is.
024 - Deel 2
FASE 2: SAMEN OP WEG Omdat preventie een integraal onderdeel is, zal deze in de doorontwikkeling van de transformatie van het sociaal domein richting ‘stip op de horizon’ steeds beter vorm krijgen. Belangrijke ontwikkelingen in dit kader zijn: • Betrokkenen (overheid, burgers, organisaties) denken preventiegericht; eigen kracht en sociaal netwerk staat voorop. Minder denken in ‘voorzieningen’. • Structuren staan zo dicht mogelijk bij de burger. 'Outreachen' maakt dat zorgvragen vroeg en snel aan bod komen en ook weer zo snel mogelijk afnemen. 2.
Deel 2 - 025
2.4 VROEGSIGNALERING VROEGSIGNALERING BETEKENT HET IN EEN ZO VROEG MOGELIJK STADIUM SIGNALEREN DAT ER ONDERSTEUNING NODIG IS MET ALS DOEL HET VOORKOMEN VAN (VERERGEREN VAN) PROBLEMEN.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • Het vroegtijdig signaleren dat burgers ondersteuning nodig hebben behoort tot één van de kerntaken van gemeenten in de Wmo 2015. Het tijdig signaleren en oppakken van ondersteuningsvragen leidt ertoe dat inzet van zwaardere vormen van ondersteuning en zorg niet nodig zijn. • Als instrument om te kunnen signaleren is de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling als verplichting in de wet opgenomen. Deze meldcode is al sinds 1 juli 2013 verplicht voor alle instellingen die met en voor gezinnen werken. • Als structuur om signalen rondom huiselijk geweld en kindermishandeling op te pakken, is het steunpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als verplichting in de wet opgenomen. Het betreft een verplichte algemene voorziening (zie ook paragraaf 2.5). 2. UITGANGSPUNTEN • In het kader van tijdige signalering is integraal beleid (een samenhangende keten) van groot belang. Denk hierbij aan afstemming met de nieuwe Jeugdwet, waarbij vroegsignalering ook aan de orde is, of afstemming met het welzijnsbeleid, schuldhulpverlening en het woonbeleid. Ook het toeleiden van zorgmijdende mensen naar zorg en ondersteuning is een taak in het kader van preventie en vroegsignalering. Belangrijk is dat de nu nog versnipperde aanpak van vele hulpverleners in één huishouden tot het verleden behoort en dat onder regie van één persoon signalen worden gedeeld en overeenkomstig éénduidig wordt opgetreden zodat er een doorlopende lijn ontstaat: van preventie en vroegsignalering, via ondersteuning en herstel naar nazorg en participatie. • Naast de samenhangende keten is ook een meer outreachende (er op af ) aanpak van belang. • Naast professionals (2-de lijn) spelen ook vrijwilligers en burgers (0-de lijn) zelf een belangrijke rol als het gaat om vroegsignalering. Zij zijn vaak de eerst die zien dat het met de buurvrouw in de straat niet goed gaat. Verscheidene partners en leefdomeinen spelen hier een rol bij, waarbij een actieve en waakzame houding van alle betrokkenen vereist is. 3. TOELICHTING • Door de wettelijke verplichting lijkt het accent binnen de vroegsignalering te liggen op huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat is echter niet het geval. Het tijdig signaleren van moeilijkheden zodat voorkomen kan worden dat er een probleem ontstaat danwel het tijdig signaleren van problemen zodat deze niet verergeren is een belangrijk aspect door de gehele piramide in zowel de 0e, de 1e en 2e lijn. Het versterken van de ‘normale’ situatie is daar onderdeel van.
026 - Deel 2
4. RESULTAAT: FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Er is meer bewustzijn onder professionals ten aanzien van het herkennen van ‘niet-pluis’-signalen. • Het is voor diegenen die signaleren duidelijk waar ze met hun signalen terecht kunnen. • De huidige structuren om signalen op te vangen worden in samenhang gebracht en beter bekend gemaakt. • Het samenvoegen van het Steunpunt Huiselijk Geweld met Algemeen Meldpunt Kindermishandeling tot een algemene voorziening, conform wettelijke verplichting (zie ook paragraaf 2.5 Algemene Voorzieningen). • Professionals denken en handelen ‘gekanteld’ op basis van de uitgangspunten van de nieuwe Wmo. FASE 2: SAMEN OP WEG • Het bewustzijn ten aanzien van het herkennen van ‘niet-pluis’-signalen is uitgebreid onder burgers en vrijwilligers en doorontwikkeld bij professionals. De structuur voor het neerleggen en afhandelen van signalen is hierop ingericht. • De structuren om signalen op te vangen worden herijkt en/of heroverwogen in het licht van het wettelijk kader en ons beleidskader, in afstemming met de structuren zoals ingericht binnen de Jeugdwet. • Ketensamenwerking is gerealiseerd.
Deel 2 - 027
2.5 ALGEMENE VOORZIENINGEN ALGEMENE VOORZIENINGEN ZIJN VOORZIENINGEN DIE ZONDER VOORAFGAAND ONDERZOEK TOEGANKELIJK ZIJN EN ZICH RICHTEN OP HET VERSTERKEN VAN DE ZELFREDZAAMHEID, PARTICIPATIE OF OPVANG.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • Algemene voorzieningen kunnen een volwaardig en dus voorliggend alternatief voor maatwerkvoorzieningen vormen. Naast de mogelijkheid van toegang zonder voorafgaand onderzoek is er die van toegang na onderzoek; na melding van een burger met een ondersteuningsvraag kan namelijk blijken dat de passende oplossing een algemene voorziening is. Deze gaat dan boven een maatwerkvoorziening. • In de wet verplicht gestelde algemene voorzieningen zijn: hulp op afstand (op grond van de Jeugdwet), cliëntondersteuning en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). • Een algemene voorziening kan voor een doelgroep gelden of voor iedereen. • Een algemene voorziening is in beginsel vrij toegankelijk voor iedereen die tot de doelgroep behoort. • Voor een algemene voorziening (niet zijnde cliëntondersteuning) kan een (niet-inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten worden gevraagd. • Het aanbod van algemene voorzieningen hoeft niet in elke gemeente gelijk te zijn; algemeen gebruikelijke zaken kunnen hier van worden uitgesloten. • Op 1 november 2014 moeten algemene voorzieningen getroffen zijn. 2. UITGANGSPUNTEN • Elke algemene voorziening kent een eigen vorm van laagdremperlige toegangsbepaling. • Elke algemene voorziening (m.u.v. cliëntondersteuning) kent een regeling voor het al of niet heffen van een (niet-inkomensafhankelijke) eigen bijdrage en de hoogte daarvan. • Met het oog op de gewenste transformatie in de samenleving is heroverweging c.q. herijking van de huidige algemene voorzieningen noodzakelijk. • In het belang van diezelfde transformatie moeten maatwerkvoorzieningen zoveel mogelijk omgevormd worden naar algemene voorzieningen. 3. TOELICHTING • Drie redenen voor het organiseren van algemene voorzieningen: • een algemene voorziening doet recht aan het realiseren van een door de regering gewenste, inclusieve samenleving; • uit het programma 'welzijn nieuwe stijl' is gebleken dat cliënten zich beter en prettiger voelen bij het gebruik van algemene voorzieningen dan bij dat van maatwerkvoorzieningen (minder afhankelijkheid en meer regie); • de gemeente is doelmatiger in het organiseren van algemene voorzieningen.
028 - Deel 2
4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Er is een structuur van algemene voorzieningen die een alternatief biedt voor maatwerk voorzieningen, dan wel anderszins bijdraagt in de ondersteuningsbehoefte van een burger. • Van alle huidige voorzieningen is duidelijk welke behoren tot de algemene voorzieningen als bedoeld in de conceptwettekst Wmo 2015. • Per algemene voorziening is duidelijk of deze voor de gehele bevolking toegankelijk is of voor een specifieke groep burgers; dit geldt ook voor de eventuele noodzaak van toegangsbepalingen. • De in de wet verplicht gestelde algemene voorzieningen zijn per 1 november 2014 operationeel. • Er is een (niet-inkomensafhankelijke) eigenbijdragesystematiek voor algemene voorzieningen (m.u.v. cliëntondersteuning). • Er is/zijn een of meerdere afspraakmodellen (contracten, subsidieafspraken of anderszins) voor het samen met partners aanbieden van (voorlopige) algemene voorzieningen. Deze passen binnen de financiële kaders en leiden tot een werkbare situatie. FASE 2: SAMEN OP WEG • Heroverweging van de bestaande algemene voorzieningen: moeten deze voorzieningen blijven bestaan of is herijking nodig naar de nieuwe situatie dan wel nieuwe doelstellingen? • Waar nodig en mogelijk omvorming van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen. • Na analyse van witte vlekken ontwikkeling van (nieuwe) algemene voorzieningen, inclusief vaststelling van de toegangsbepaling. • Na evaluatie van de hierboven gemaakte keuzes doorontwikkeling van de dan geldende (niet-inkomensafhankelijke) eigenbijdragesystematiek. • Onderzoeken of voorzieningen en/of structuren binnen de drie decentralisaties (AWBZ, Jeugdwet & Participatiewet) en tussen de diverse domeinen (AWBZ/Zvw) met elkaar kunnen worden verbonden c.q. op elkaar kunnen worden afgestemd.
Deel 2 - 029
2.6 MAATWERKVOORZIENINGEN EEN MAATWERKVOORZIENING IS EEN OP DE BEHOEFTEN, PERSOONSKENMERKEN EN MOGELIJKHEDEN VAN EEN PERSOON AFGESTEMD GEHEEL VAN DIENSTEN, HULPMIDDELEN, WONINGAANPASSINGEN EN ANDERE MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN ZELFREDZAAMHEID, PARTICIPATIE, OPVANG EN BESCHERMD WONEN.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • In het wettelijk kader zijn al veel zaken geregeld met betrekking tot de maatwerkvoorzieningen. • Maatwerkvoorzieningen vormen de sluitpost van het arrangement. De gemeente neemt deze pas in overweging nadat tijdens het keukentafelgesprek dat volgt op een melding van een burger duidelijk is geworden dat de burger niet op eigen kracht, niet met hulp van zijn sociale netwerk of met een algemene voorziening zelfredzaam kan zijn of maatschappelijk kan participeren. De burger kan dan een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening. • Na onderzoek op basis van de aanvraag moet de gemeente binnen twee weken een beschikking afgeven. • De gemeente kan een maatwerkvoorziening weigeren wanneer er sprake is van recht op zorg via de AWBZ of Zvw. • Alleen burgers uit eigen gemeente komen in aanmerking voor maatwerkvoorzieningen. Voor maatwerk in opvang en beschermd wonen geldt een landelijke toegankelijkheid, d.w.z. ingezetenen van elke Nederlandse gemeente kunnen zich tot elk college wenden. • Maatwerkvoorzieningen in het kader van beschermd wonen (RIBW) komen onder (financiële) verantwoordelijkheid van de centrumgemeente (voor onze regio: Venlo). Waarschijnlijk geldt dit ook voor de opvangvoorzieningen, maar hierover geeft de concept-wet nog geen uitsluiting • Cliënten, in het bijzonder kleine doelgroepen, moeten kunnen kiezen tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen. • Gemeenten kunnen maatwerkvoorzieningen (laten) aanbieden op basis van ZIN of PGB; ZIN geldt als uitgangspunt. • De wet koppelt voorwaarden aan het verstrekken van een PGB (o.a. cliënt kan de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren, cliënt kan motiveren waarom ZIN niet passend is, de kosten van ondersteuning door het PGB zijn hoger dan die van ZIN, trekkingsrecht via SVB). • Gemeenten kunnen bepalen of er een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage geldt voor maatwerkvoorzieningen (zowel voor ZIN als voor PGB). • Gemeenten maken regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. 2. UITGANGSPUNTEN • Passend bij de algemene uitgangspunten uit DEEL 1, wordt er bij de maatwerkvoorzieningen specifiek op ingezet om maatwerkvoorzieningen om te vormen naar algemene voorzieningen en individuele maatwerkvoorzieningen naar collectieve voorzieningen. • We hebben oog voor de maatschappelijke ontwikkelingen en de daarop gebaseerde beleidskeuzes die leiden tot verschuivingen in de inkoopvolumes bij zorgaanbieders. We zien dat zorgaanbieders al massaal anticiperen op de maatschappelijke ontwikkelingen. Dit kan gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt.
030 - Deel 2
3. TOELICHTING De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie komt dan waarin deze verkeerde vóór de ondersteuning. De gevraagde ondersteuning dient in een redelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de cliënt was vóór de ondersteuning. Ook in de nieuwe Jeugdwet bestaat de mogelijkheid voor PGB’s. Het wettelijk kader is echter anders geformuleerd dan in de nieuwe Wmo 2015. Desondanks wordt gestreefd naar samenhang tussen de twee decentralisaties op dit gebied. 4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Herindicatieplannen voor bestaande cliënten Wmo en AWBZ gereed voor uitvoering. • Structuur rondom het onderzoek dat volgt op een melding van de burger. • Structuur rondom het afhandelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. • Criteria voor de toegang (ook in spoedsituaties). • Keuzevrijheid in aanbieders van maatwerkvoorzieningen binnen de financiële kaders. • Beschermd wonen aangemerkt als maatwerkvoorziening, die voorlopig (tot uiterlijk 5 jaar na inwerkingtreding van de wet) in de huidige vorm gehandhaafd blijft. • Een (inkomensafhankelijke) eigenbijdragesystematiek voor zowel ZIN als PGB. • Structureel toezicht op het gebruik van de maatwerkvoorziening. • Een of meerdere afspraakmodellen (contracten, subsidieafspraken of anderszins) voor het door partners aanbieden van maatwerkvoorzieningen die passen binnen de financiële kaders en die tot een werkbare situatie leiden. • Regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van voorzieningen. • Onderzoek naar de effectiviteit van de huidige maatwerkvoorzieningen, in het kader van zelfredzaamheid & participatie, beschermd wonen & opvang, en naar wat nodig is om dit te herijken. • Ontwikkeling van (nieuwe) maatwerkvoorzieningen of herinrichting van bestaande, zodat deze bijdragen aan de genoemde doelstellingen; uiteraard kan het aanbod van maatwerkvoorzieningen nooit uitputtend zijn. • Onderzoek naar de mogelijkheden voor meer formeel zeggenschap in onderwerpen van beleid die
de samenwerking c.q. afstemming tussen de lokale gemeenten en de centrumgemeente raken, zoals de maatwerkvoorzieningen voor opvang en beschermd wonen. • Onderzoek naar de mogelijkheden van een gezamenlijke PGB-regeling voor Jeugd en Wmo • In hoofdlijnen duidelijk wat de gemeente onderneemt om de noodzaak bij betrokkenen te onderzoeken en hen vervolgens met maatwerkvoorzieningen terzijde te staan. FASE 2: SAMEN OP WEG • Het, al dan niet in samenwerking met de centrumgemeente, onderzoeken van alternatieven voor beschermd wonen. • Het ontwikkelen van (nieuwe) professionele standaarden voor maatwerkvoorzieningen. • Onderzoeken of voorzieningen en/of structuren binnen de drie decentralisaties (AWBZ, Jeugdwet & Participatiewet) en tussen de diverse domeinen (AWBZ/Zvw) met elkaar kunnen worden verbonden c.q. op elkaar kunnen worden afgestemd.
Deel 2 - 031
2.7 TOEGANG ONDER TOEGANG VERSTAAN WE DE WIJZE WAAROP EEN BURGER VAN 18 JAAR EN OUDER IN AANMERKING KAN KOMEN VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN HOE DE GEMEENTE DIT BEPAALT.
1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • Eigen verantwoordelijkheid staat voorop, eventueel met hulp uit het sociaal netwerk. Pas daarna komt (aanvullende) ondersteuning door de gemeente in beeld op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. • Om de noodzaak en aard van de ondersteuning vast te stellen, is een onderzoek in de vorm van een keukentafelgesprek van wezenlijk belang. Aspecten die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen, zijn: - de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren; - de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te verbeteren, maatschappelijk te participeren of te voorzien in een adequate vorm van wonen of opvang door inzet van: a. eigen kracht; b. gebruikelijke hulp vanuit het sociaal netwerk; c. mantelzorg; d. algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten; - de mogelijkheden om in samenwerking met andere partijen, zoals jeugdhulp, welzijn, wonen of partijen op het terrein van werk en inkomen, te komen tot verbetering van zelfredzaamheid, participatie of de behoefte aan beschermd wonen of opvang. 2. UITGANGSPUNTEN • Zo efficiënt en doelmatig mogelijk inrichten van het proces om de toegang tot voorzieningen te bepalen. Dit betekent terugdringing van bureaucratie (zo min mogelijk stappen om tot de voorziening te komen). • Een, op de persoonlijke situatie van de burger toegesneden, zo kort mogelijke indicatietermijn om zodoende te bevorderen dat burgers met een maatwerkvoorziening op termijn verder kunnen met een algemene voorziening, op eigen kracht en/of met behulp van hun sociaal netwerk. 3. TOELICHTING Om de toegang te bepalen tot een mogelijke voorziening meldt de burger zich met zijn ondersteuningsvraag (de zgn. melding). Hierop vindt een gekanteld vraagverhelderingsgesprek (keukentafelgesprek) plaats met een gekwalificeerde generalist. Deze heeft de ervaring om een effectief en efficiënt ondersteuningsarrangement samen te stellen dat past bij de vraag achter de vraag. Dit arrangement omvat niet alleen de noodzakelijke algemene en/of maatwerkvoorziening, maar houdt ook in dat de burger waar mogelijk zelf of met behulp van zijn sociaal netwerk een oplossing creëert of wordt ondersteund om zelf zijn oplossingen te organiseren. Indien na de melding en het keukentafelgesprek blijkt dat een maatwerkvoorziening onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsarrangement, kan voor dit specifieke onderdeel een 'aanvraag' worden ingediend. Er vindt dan aanvullend aan het keukentafelgesprek een specialistisch onderzoek plaats, waarvan de bevindingen in een beschikking aan de burger worden vastgelegd.
032 - Deel 2
Als blijkt dat de vraag verder reikt dan maatschappelijke ondersteuning, moet de generalist verbinding leggen met de andere pijlers in het sociaal domein en daarbuiten (Participatiewet en Jeugdwet onder verantwoordelijkheid van de gemeente, plus Wet Langdurige Zorg (WLZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw) onder verantwoordelijkheid van derden). Bij gezinnen waar zowel ondersteuning en/of hulpverlening vanuit de Jeugdhulp als de Wmo geboden wordt, zal zoveel als mogelijk aangesloten worden bij het concept van één gezin, één plan. De breed georiënteerde consulenten die het keukentafelgesprek houden, moeten kennis hebben van de sociale kaart maar ook van de ‘welzijnskaart’. De nieuwe focus op welzijnsactviteiten van professionele organisaties, maar ook vrijwilligersorganisaties, verenigingen en andere burgerinitiatieven in de eigen wijk of buurt brengt een omslag in denken en doen met zich mee voor de uitvoeringsorganisatie maar ook voor andere partijen. De visuele voorstelling van de toegangsbepaling is hieronder schematisch weergegeven.
4. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Het systeem om de toegang te bepalen tot de maatwerkvoorziening en algemene voorziening is operationeel en ingericht op de nieuwe doelgroepen in het kader van de AWBZ, als ook voor de huidige Wmo-cliënten, uitgaande van de eigen mogelijkheden van de burger. • Er zijn overgangsregelingen voor de bestaande cliënten. FASE 2: SAMEN OP WEG Gelijktijdige start met pilots waarin geëxperimenteerd wordt met nieuwe vormen van toegangsbepaling, maar ook met een meer outreachende werkwijze waarin preventief werken, vroegsignalering en het stimuleren van burgerkracht een rol hebben. Hierbij valt te denken aan een sociaal wijkteam met daarin meerdere disciplines zitting hebben. Maar ook aan mogelijkheden om aan te sluiten bij de methode ‘1 gezin, 1 plan’ uit de Jeugdwet.
Deel 2 - 033
DEEL 3: Randvoorwaardelijke processen In DEEL 3 worden de belangrijkste randvoorwaardelijke processen die noodzakelijk zijn om het inhoudelijke beleid te kunnen implementeren per 1 januari 2015 nader uitgewerkt in de volgende thema’s: • Communicatie • Kwaliteitsbeleid • Bedrijfsvoering
3.1 COMMUNICATIE COMMUNICATIE HEEFT BETREKKING OP HET VOORAF INFORMEREN VAN BETROKKEN PARTIJEN OVER DE WMO EN DE NIEUWE ROL DIE DE GEMEENTE GAAT SPELEN, HET PROCES VAN INTERACTIEVE BELEIDSONTWIKKELING WAARIN HET BELEID TOT STAND KOMT, HET MAATSCHAPPELIJKE DEBAT DAT IN VEEL GEMEENTEN GEVOERD ZAL WORDEN OVER DE WMO EN HET INFORMEREN VAN BETROKKEN PARTIJEN OVER DE INVULLING DIE DE GEMEENTE GEEFT AAN DE WMO. 1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER In de memorie van toelichting bij de conceptwettekst Wmo staat dat gemeenten bij het maken van hun transitieplannen alle partners moeten betrekken. Gemeenten zijn ook verplicht aan te geven op welke wijze zij met hun burgers communiceren 2. UITGANGSPUNTEN • Intensieve betrokkenheid van organisaties en inwoners bij de beleidskeuzes betekent: in gesprek gaan, vragen stellen en luisteren. • Waar mogelijk en wenselijk wordt communicatie goed afgestemd met de drie decentralisaties, zodat er uniformiteit is in de boodschap naar betrokken partijen. • Twee sporen in de communicatiestrategie: informeren en draagvlak. - Het is van belang doelgroepen goed te informeren (inhoud, proces, planning). - Uitgangspunt is gedragsbeïnvloeding, dus het stimuleren van de eigen kracht van inwoners en de integrale aanpak van problemen door de gemeente. Dit vereist verandering van houding en gedrag bij alle betrokken partijen (inwoners, cliënten, gemeenteambtenaren en professionals uit maatschappelijke en zorgorganisaties). • In de regionale communicatie is er één boodschap. Een communicatieteam draagt zorg voor de afstemming op 3D-nivo. Na de regionale afstemming geldt voor de uitvoering: lokaal wat lokaal kan, regionaal wat regionaal moet of beter is.
034 - Deel 3
3. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START Op korte termijn komt er een communicatieplan, dat is afgestemd met de andere twee decentralisaties (Jeugdwet en Participatiewet) met daarin: • de opgave; • de doelgroepen; • de doelen op korte en lange termijn; • de strategie; • de kernboodschap(pen); • een kalender met middelen en activiteiten naar doelgroepen. Het communicatieplan regelt ook de organisatie en geeft onder andere antwoorden op de volgende vragen: • Wie zijn de sleutelfiguren binnen de verschillende doelgroepen (intern à politiek en ambtelijk; extern à maatschappelijk middenveld, burgers, pers/ media)? • Hoe brengen we de sleutelfiguren op de hoogte van de komende veranderingen in het maatschappelijk domein? • Hoe laten we medewerkers van de betrokken gemeenten, professionals en cliënten en hun verzorgers waar mogelijk meedenken over de vorming van een nieuwe ondersteuningsstructuur? • Hoe zorgen we er voor dat inwoners en maatschappelijke partners weten welke bijdrage van hen wordt verwacht in de nieuwe situatie en dat zij bereid zijn die bijdrage naar vermogen te leveren? FASE 2: SAMEN OP WEG Communicatie met burgers en partners blijven voortzetten gericht op de houding- en gedragsverandering die past bij de participatiesamenleving.
3.2 KWALITEITSBELEID DE NIEUWE WMO STELT NADERE EISEN AAN DE KWALITEIT VAN DE MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING. IN HET DENKEN OVER KWALITEIT MOET DE BURGER CENTRAAL STAAN. INGEZETENENPARTICIPATIE NEEMT HIERBIJ EEN BELANGRIJKE ROL IN. 1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER • De Wmo 2015 legt de integrale verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de wet bij het college van burgemeester en wethouders. Deze verantwoordelijkheid richt zich op: - de kwaliteit van de uitvoering: kwaliteitseisen op het gebied van de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteitsbeleving van de burger moeten worden vastgelegd in de verordening. - de handhaving van de kwaliteit: regels voor de
bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik moeten worden vastgelegd in de verordening. - het toezicht daarop: toezicht houden op een integrale uitvoering van de dienstverlening. • Samenwerking met zorgverzekeraars en andere organisaties speelt binnen dit thema een belangrijke rol. • Gemeenten zijn verplicht de kwaliteitsbeleving van burgers jaarlijks te onderzoeken en de resultaten hier van vóór 1 juli te publiceren. • Gemeenten zijn niet alleen verantwoordelijk voor klachten over gedragingen van gemeentepersoneel, maar worden dat ook voor de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. • Het gemeentelijk toezicht op de bedrijfsvoering van de aanbieders is een wezenlijke wijziging t.o.v. de huidige wet. Daarnaast bevat de wet bepalingen om de positie van mensen te waarborgen m.b.t. medezeggenschap, calamiteiten en geweld. • Ingezetenenparticipatie is een belangrijk thema. De wijze waarop de gemeente daaraan vorm geeft moet zijn vastgelegd in de verordening. 2. TOELICHTING Er zijn in de huidige concept-wettekst veel kwaliteitseisen opgenomen. Deze waren vooral verbonden aan de overheveling van de functie Persoonlijke Verzorging. Nu het Rijk heeft besloten de Persoonlijke Verzorging niet over te hevelen naar de Wmo maar naar de Zvw, wordt verwacht dat deze kwaliteitseisen in een later stadium naar beneden worden bijgesteld. Vandaar dat in deze paragraaf vooral is gefocust op de algemene bepalingen rondom kwaliteitseisen, die naar alle waarschijnlijkheid overeind zullen blijven. Dit, in combinatie met de technische aard van het thema heeft ertoe geleid dat er (nog) geen aanvullende uitgangspunten zijn geformuleerd. Het thema zal een prominente rol krijgen in de verdere uitwerking van deze beleidskaders, evenals de wijziging dat gemeenten in de nieuwe situatie ook verantwoordelijk worden voor de bedrijfsvoering, klachtafhandeling en medezeggenschapsprocedures van aanbieders. Er zal nader bepaald worden op welke onderdelen gezamenlijk opgetrokken wordt met de Jeugdwet en/of de Praticipatiewet. 3. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Gemeenten hebben de wettelijk geformuleerde eisen rondom kwaliteit, handhaving, toezicht, ingezetenenparticipatie en andere hiermee samenhangende onderwerpen vastgelegd in de door de gemeenteraad vast te stellen verordening.
Deel 3 - 035
"Met de komst van de Wmo 2015, samen met de Jeugdwet en Participatiewet, verandert er veel binnen gemeenten. Dit vergt in korte tijd veel nieuwe ontwikkelingen en besluiten." FASE 2: SAMEN OP WEG • Gemeenten onderzoeken jaarlijks de kwaliteitsbeleving bij cliënten en publiceert de resultaten van dit onderzoek vóór 1 juli. • Gemeenten voeren de wettelijke taken op dit gebied uit en ontwikkelen het kwaliteitsbeleid door waar nodig en wenselijk in afstemming met de structuren zoals ingericht binnen de Jeugdwet en/ of de Participatiewet.
zaken te organiseren (landelijk, regionaal, lokaal); - realiseren van de benodigde cultuuromslag binnen de organisatie; - beleid maken op gemeentelijk maatschappelijk vastgoed (clustering vs. spreiding); - beschikbare middelen verdelen (organisatie vs. ondersteuning burgers); - evaluatie, verantwoording en communicatie inrichten.
3. BEDRIJFSVOERING
• De eisen die gemeenten stellen aan de bestuursstructuur en bedrijfsvoering van aanbieders brengen ook verschillende vragen en raakvlakken met zich mee: - organiseren en inrichten van contacten met aanbieders van zorg en ondersteuning; - afspraken maken met aanbieders (contracten/ subsidieafspraken, werkafspraken e.d.); - effectief en resultaat gericht inrichten van bekostigingsmodellen; - formuleren van eisen aan kwaliteit en verantwoording van aanbieders; - stimuleren van de juiste cultuuromslag binnen organisaties; - verwachtingen van aanbieders ten aanzien van evaluatie, verantwoording en communicatie.
BEDRIJFSVOERING IS DE VERZAMELNAAM VOOR ALLE NOODZAKELIJKE ORGANISATORISCHE PROCESSEN EN ANDERE VORMEN VAN RANDVOORWAARDELIJKE ONDERSTEUNING OM IN 2015 GEREED TE ZIJN VOOR DE UITVOERING VAN DE NIEUWE WMO. 1. KERN VAN HET WETTELIJK KADER De conceptwettekst Wmo 2015 geeft gemeenten een tweedelige opdracht voor de bedrijfsvoering: • het klaarstomen van haar eigen organisatiestructuur voor de uitvoering (interne component); • conform de verordening eisen stellen aan aanbieders met betrekking tot hun bestuursstructuur en bedrijfsvoering (externe component). 2. UITGANGSPUNTEN • Het voorbereiden van de gemeentelijke bedrijfsvoering op de nieuwe Wmo en het daarbij behorende nieuwe sociaal stelsel hangt nauw samen met andere inhoudelijke en organisatorische thema’s van dit beleidskader. Enkele voorbeelden: - inrichten van een doelmatige, rechtmatige, duurzame en kostenefficiënte uitvoeringsstructuur; - organiseren van de benodigde (menselijke) capaciteit en kwaliteiten; - nieuwe structuren aanbrengen of bestaande verbeteren; - de meest effectieve schaalgrootte bepalen om
036 - Deel 3
Tot op heden hebben in de regio met name visie, ambitie en beleid ten aanzien van de decentralisatieopgave centraal gestaan. Inrichting van de bedrijfsvoering vraagt echter ook om een analyse van de financiële, juridische en organisatorische gevolgen en risico’s. De regio Midden-Limburg Oost heeft daarom besloten tot een zogenoemde quickscan van de gemeentelijke organisaties. De 'quickscan risicobeheersing decentralisatie sociaal domein' geeft een risicoanalyse van de drie transities in het sociaal domein. Deze ziet op risico’s van visievorming, beleidskeuzes en inrichting van bedrijfsprocessen. Daarbij komen ook de financiële risico’s in
beeld. Hieruit volgen adviezen voor onder andere de interne bedrijfsorganisatie, ICT-oplossingen en het vormgeven van contractbeheer. De eerste resultaten van de quickscan komen eind 2013. De resultaten dienen als onderlegger voor verdere besluitvorming over de interne bedrijfsvoering. Op basis van de uitkomsten van deze quick scan, gaat de regio Midden-Limburg Oost nader bepalen welke aspecten regionaal en welke lokaal georganiseerd moeten worden om een goede implementatie vanaf 2015 te waarborgen. Vanwege de tijdsdruk wordt momenteel parallel aan het traject van de quick scan onderzocht wat de mogelijkheden zijn m.b.t. het opstellen van een gezamenlijk strategisch inkoopplan van de Jeugdhulp en de AWBZ/Wmo. Nadere besluiten over de eisen die gemeenten stellen aan externe bedrijfsvoering (aanbieders) volgen via de uitvoeringsplannen, verordeningen en protocollen in de loop van 2014. 3. RESULTAAT FASE 1: KLAAR VOOR DE START • Besluitvorming over de gemeentelijke bedrijfsvoering en uitvoering daarvan op grond van de resultaten van de quickscan, in samenhang met de andere twee decentralisaties. Doorvoering hier van in de uitvoeringsplannen van de gemeenten in de regio Midden-Limburg Oost. • Vaststelling van de eisen aan de bestuursstructuur en bedrijfsvoering van aanbieders en vastlegging hier van in de gemeentelijke verordening. • (Onderzoek naar mogelijkheden van) een gemeenschappelijk strategisch inkoopplan Jeugdhulp en AWBZ/Wmo. FASE 2: SAMEN OP WEG • Vanuit ervaring toewerken naar een doelmatige, rechtmatige, duurzame en kostenefficiënte gemeentelijke bedrijfsvoering in samenhang met de andere decentralisaties. Het laagst mogelijke afbreukrisico in kaart brengen. Effectief organiseren van de benodigde menselijke capaciteit en kwaliteit en de gewenste, interne cultuuromslag maken. • Op basis van ervaring relaties met zorgaanbieders ontwikkelen waarin effectiviteit, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg en ondersteuning maximaal tot uiting komen.
Deel 3 - 037
DEEL 4: Financiën en risico-analyse 4.1 FINANCIËN FINANCIËN HUIDIGE WMO In de huidige financiën van de Wmo zitten al bestaande budgetten die opgenomen zijn in de diverse gemeentebegrotingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de budgetten met als doel het stimuleren van participatie van (kwetsbare) burgers; deze komen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds. Dezelfde systematiek geldt voor een deel van de verstrekkingen van concrete Wmo-voorzieningen, met name die in het kader van de ‘oude’ Wet voorziening gehandicapten. Voor het budget Hulp bij het Huishouden geldt een andere systematiek. Dit wordt namelijk jaarlijks overgeheveld via de zogenaamde ‘integratie-uitkering Wmo binnen de algemene uitkering gemeentefonds’. Gemeenten krijgen via de jaarlijkse gemeentefondscirculaires van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in mei en september informatie over de ontwikkelingen binnen deze integratie-uitkering Wmo. RIJKSBEZUINIGING OP HULP BIJ HET HUISHOUDEN Op 1 januari 2015 daalt het gemeentelijk budget met 40%, terwijl de gemeente (bij gebrek aan een overgangsregeling in de concept-Wmo 2015) bestaande indicaties moet handhandhaven tot het einde van de looptijd (of zoveel eerder als op basis van de Awb zorgvuldig kan worden geacht). Bovendien brengt de herijkte Wmo 2015 een ander wettelijk kader met zich mee dan de ‘oude’ Wmo. De financiële gevolgen hier van zijn nog niet duidelijk. De VNG voert hierover overleg met het Rijk. Vooralsnog zien we deze ontwikkelingen als een financieel risico. De korting van 40% betekent landelijk een bedrag van 600 miljoen euro. FINANCIËN EN DECENTRALISATIE AWBZ NAAR WMO De gemeenten krijgen extra budgetten van het Rijk voor de extra taken als gevolg van de decentralisatie van de AWBZ-functies begeleiding, kortdurend verblijf én de overheveling van de ADL-ondersteuning uit de AWBZ-functie Persoonlijke Verzorging. Het Rijk heeft echter aangekondigd dat de budgetten die nu in deze AWBZ-functies omgaan met 25% dalen tot 9 miljard euro landelijk. Hoe dit uitwerkt op de gemeentelijke budgetten en welke bedragen met de overheveling gemoeid zijn, is nog niet bekend. Daarbij komt het recente besluit van het Rijk om de persoonlijke verzorging niet naar de gemeenten over te hevelen, maar naar de Zorgverzekeringswet. Het effect hier van op het landelijk budget is ook niet bekend. Meer duidelijkheid volgt in de meicirculaire van het Rijk in 2014. Verder staat in de conceptwettekst Wmo 2015 dat burgers met een AWBZ-indicatie op het moment van overgang naar de Wmo deze indicatie nog maximaal één jaar behouden bij wijze van overgangsregeling. Zoals het er nu naar uitziet, geeft het Rijk geen compensatie voor de extra kosten hier van.
038 - Deel 4
FINANCIËN BEPALEN IN HOGE MATE HET BELEIDSMATIG KADER Het beheer van lokale budgetten behoort tot de gemeentelijke autonomie. De aangekondigde bezuinigingen van het Rijk komen bovenop de interne bezuinigingsronden die een aantal gemeenten in de regio Midden-Limburg Oost doorlopen hebben en/ of nog gaan doorlopen. Deze financiële kaders bepalen in hoge mate de beleidskaders en beleidsuitwerkingen voor de nieuwe Wmo en de decentralisatie van de AWBZ. De Rijksbudgetten zijn in eerste aanleg maatgevend voor het te voeren beleid. Uitgangspunt is een budgettair neutrale uitwerking. Hierbij geldt als kanttekening dat de forse bezuinigingen nopen tot vergaande herijking: we moeten dingen niet anders doen, maar andere dingen doen. Dit betekent dat bestaande structuren en werkwijzen uit zowel de huidige Wmo als de AWBZ niet meer voldoen. Investering is nodig in een geheel nieuw systeem van maatschappelijke ondersteuning geënt op de lokale en regionale situatie. Het ontwikkelen hier van brengt kosten en voorinvesteringen met zich mee. De verwachting is echter dat deze zich op de langere termijn terugbetalen. Of dit ook daadwerkelijk zo is, is (nog) niet duidelijk. Gemeenten experimenteren momenteel op onderdelen, maar er is nog geen onderbouwde landelijke consensus over het financiële en maatschappelijke rendement van de vernieuwingen.
decentralisatie sociaal domein’ plaats. De uitkomsten hier van moeten de basis leggen voor een zowel regionaal als lokaal in te richten structuur voor risicobeheersing. Het organiseren van expertise op financiële, juridische en bedrijfsvoeringsaspecten maakt deel uit van dit parallelle traject. In de volgende fase vanaf januari 2014 zal dit traject nadrukkelijk gekoppeld worden met de verdere inhoudelijke uitwerking van deze beleidskaders op 't gebied van de Wmo 2015 en de decentralisatie van de AWBZ. Daarbij gaan we verder in op de mogelijkheden om te anticiperen op de risico’s en het organiseren van oplossingen. Feit is dat we hierbij andere gemeentelijke afdelingen en expertises moeten betrekken en dat lokale en regionale trajecten gelijktijdig moeten starten. Het richtinggevend kader voor deze doorontwikkeling bestaat uit twee aspecten: 1. Het zodanig inrichten van randvoorwaardelijke en organisatorische zaken dat de inhoudelijke beleidsvoornemens een efficiënte en effectieve uitvoering kunnen krijgen; in principe (binnen de wettelijke kaders) is de ‘inhoud’ leidend en het ‘systeem’ ondersteunend; 2. het huidige systeem van dichtprotocolleren en controle achteraf transformeert naar een systeem van monitoring en ‘in control zijn’ vooraf.
4.2 RISICO-INVENTARISATIE Het is duidelijk dat gemeenten voor een grote uitdaging staan. We realiseren ons terdege dat deze nieuwe Wmo en decentralisatie van de AWBZ, net als de andere decentralisaties in het sociaal domein (Participatiewet en Jeugdwet), grote risico’s met zich meebrengen. In de vorige paragraaf zijn de grootste financiële risico’s kort aangestipt: het in gebreke blijven van het Rijk m.b.t. het bekend maken van de budgetten, de korting van 40% op het budget Hulp bij het Huishouden, het ontbreken van een wettelijke overgangsregeling Hulp bij het Huishouden, de korting van 25% op de budgetten AWBZ en de verplichte overgangsregeling AWBZ zonder financiële compensatie. Naast deze financiële risico’s betreft het ook risico’s op politiek, samenwerkings-, bedrijfsvoerings-, zorginhoudelijk, organisatorisch en juridisch vlak. Om de risico’s beter in kaart te brengen, de wijze van aanpak te bepalen en de risico’s te monitoren, vindt momenteel in opdracht van de zeven Midden-Limburgse gemeenten een ‘quickscan risicobeheersing
Deel 4 - 039
Bijlage 1
Begrippenlijst / Afkortingen 0e lijn
de alledaagse interacties tussen mensen in hun omgeving ofwel de sociale samenhang die er voor moeten zorgen dat burgers in staat zijn zich zoveel mogelijk op eigen kracht en/of met behulp van de directe omgeving in de samenleving te handhaven
1e lijn
Lichte(re) vormen van ondersteuning, burgers die een steuntje in de rug nodig hebben om zich (weer) in de samenleving te kunnen handhaven
2e lijn
de zwaardere, meer specialistische vormen van ondersteuning
Aanbieder
natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren
Algemene voorziening aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang AMK
Algemeen Meldpunt Kindermishandeling
Arrangement
een mix van (ondersteunings)mogelijkheden passend bij de vraag van de burger/ cliënt
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Beschermd wonen
wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving
BG
Begeleiding
BGG
Begeleiding Groep
BGI
Begeleiding Individueel
Burger
algemeen, als het over inwoner gaat
BZK
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Calamiteit
niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid
Centrumgemeente
gemeente die in een intergemeentelijk samenwerkingsverband volgens de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR), een bepaalde functie uitvoert voor omliggende gemeenten
040 - Bijlage 1
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CPB
Centraal Planbureau
Civil society
samenleving waarin mondige burgers vooral zelf (zonder tussenkomst van politieke partijen) voor hun belangen en Idealen opkomen, al of niet door zich te organiseren
Cliënt
persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan
Cliëntondersteuning
ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen
Couleur locale
de stemming of sfeer die lokaal overheersend is en het bijzondere karakter aanduidt
Decentralisatie
Het overhevelen van taken en bevoegdheden naar een lager niveau van bestuur
Formele zorg
diegenen die beroepsmatig in de zorg werkzaam zijn
Gebruikelijke hulp
hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten
Huiselijk geweld
lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring
Huiselijke kring
een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger
huishoudelijke hulp/ hulp bij het huishouden
ondersteunen of overnemen van activiteiten in het huishouden dan wel van de leefeenheid waartoe de cliёnt behoort
Hulpmiddel
roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen
Inclusieve samenleving
Samenleving waarin mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet met anderen te participeren
Informele zorg
zorg en ondersteuning die wordt verleend door mantelzorgers, familieleden, buren, vrienden en vrijwilligers aan mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, zonder daarvoor aanspraak te maken op betaling van loon
Kanteling
de omslag maken in de manier van denken en werken bij het toekennen van voorzieningen en hulpmiddelen; van claim- en aanbodgericht naar vraag- en resultaatgericht, en gebaseerd op participatie en zelfredzaamheid. Bij het vinden van oplossingen op zoek gaan naar de mogelijkheden en niet langer laten leiden door de beperkingen van een persoon
Kindermishandeling
elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel
KVB
Kortdurend verblijf
Bijlage 1 - 041
WLZ
Wet Langdurige Zorg, nieuwe benaming voor de kern-AWBZ
MEE
ondersteunt mensen met een beperking. Biedt hulp op het gebied van opvoeding & ontwikkeling, leren & werken, samenleven & wonen en regelgeving & geldzaken
Maatschappelijke ondersteuning
1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld 2. het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving 3. bieden van beschermd wonen en opvang
Maatschappelijk middenveld
geheel van zowel professionele als vrijwillige organisaties die geen onderdeel van de overheid uitmaken, zonder winstoogmerk opereren en niet op familie- of vriendenbanden berusten
Maatwerkvoorziening
op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen
Mantelzorg
hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep
MERR
de samenwerkende gemeenten Maasgouw, Echt-Susteren, Roerdalen en Roermond
MvT
Memorie van Toelichting
Opvang
onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving
Participatie
deelnemen aan het maatschappelijke verkeer
PGB
Persoonsgebonden Budget, bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliёnt van derden heeft betrokken
Professionele standaard
richtlijnen, modules, kwaliteitsindicatoren, normen, standaarden dan wel organisatiebeschrijvingen die betrekking hebben op het gehele proces of een deel van een specifiek proces van een maatwerkvoorziening en die vastleggen wat noodzakelijk is om vanuit het perspectief van de cliënt een goede maatwerkvoorziening te verstrekken
Protocol
een set van regels, meestal in de vorm van een aantal uit te voeren stappen
Respijtzorg
de tijdelijke en volledige overname van de zorg van een mantelzorger met het doel om die mantelzorger vrijaf te geven
PV
Persoonlijke verzorging
RIBW
Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen
Sociaal Netwerk
personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt
SHG
Steunpunt Huiselijk Geweld
042 - Bijlage 1
Sociale samenhang
De samenhang tussen mensen in een gemeenschap, de sociale relaties tussen mensen
Sociale domein (decentralisaties)
Decentralisaties van de AWBZ naar Wmo, de Jeugdzorg en de Participatiewet
SVB
Sociale Verzekeringsbank
Transformatie
doelbewuste verandering/ omvorming
Transitie
overdracht van taken
Verordening
een voor burgers algemeen bindende regeling vastgesteld door de overheid
Voorziening
algemene voorziening of maatwerkvoorziening
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Woningaanpassing
bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Zelfredzaamheid
in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden
ZIN
Zorg In Natura
Zvw
Zorgverzekeringswet
Bijlage 1 - 043
Bijlage 2
Gevolgen hervorming langdurige zorg voor gemeente per 1 januari 2015
Hulp bij het huishouden (HbH)
Deels Persoonlijke Verzorging (PV)
Functie Begeleiding (BG)
Begeleiding Individueel
044 - Bijlage 2
Begeleiding Groep
Zorgzwaartepakketten (ZZP's)
ZZP 1
ZZP 2
ZZP 3 (deels)
ZZP 4 (deels)
Gevolgen hervorming langdurige zorg voor gemeenten
Inkomstenmaatregelen (IM)
Compensatie Eigen Risico (CER)
Regeling Specifieke Zorgkosten (RSZ)
Kortdurend Verblijf (KDV)
Jeugd-AWBZ (wordt verantwoordelijkheid Jeugdwet)
Wet Tegemoetk oming Chronisch Zieken en Gehandicapten (WICG)
Bijlage 2 - 045
Bijlage 3
Feiten en cijfers over de overheveling van AWBZ zorg naar Wmo BINNEN DE HUIDIGE AWBZ IS EEN AANTAL PARTIJEN BETROKKEN BIJ DE ZORG RONDOM EEN BURGER. HET SYSTEEM IS ALS EEN KETEN VORMGEGEVEN WAARBIJ DE OUTPUT VAN EEN SCHAKEL INPUT VORMT VOOR EEN VOLGENDE. IN HET ONDERSTAANDE SCHEMA IS DE AWBZ ZORG VOOR EEN BURGER WEERGEGEVEN MET DE DAARBIJ BETROKKEN PARTIJEN EN HUN TAAK. De gegevens in deze bijlage zijn afkomstig uit verschillende bronbestanden, te weten het CIZ, Vektis, het registratiesysteem van de zorgverzekeraars en het CAK. De gegevens betreffen niet allemaal dezelfde periode en ook is de manier van registreren verschillend waardoor cijfers niet altijd op elkaar aansluiten. In een aantal gevallen is in de bronbestanden bij waarden kleiner dan 5 geen absolute waarde meegegeven. Dit wordt gedaan om de gegevens niet herleidbaar te maken tot op persoonsniveau. In de bronbestanden wordt dan wanneer de waarde 1,2 3 of 4 bedraagt de tekst “<5” of “X” gebruikt. Bij het doorrekenen van grote aantallen records met die waarden kan dat tot onaanvaardbare verschillen leiden. Om die reden is in gevallen waar dat mogelijk is een benadering van het werkelijk aantal gemaakt met behulp van aantallen in een gemeente, in situatie waarin dat niet mogelijk is wordt een gemiddelde waarde van 2 gehanteerd.
VRAAG VERHELDEREN
INDICEREN
ZORG TOEWIJZEN
• cliënt • CIZ • zorgkantoor • verwijzers • bureau jeugdzorg • zorgaanbieder • MEE • huisarts
Aanspraak op AWBZ zorg Begeleiding in Beeld Basisrapportage AWBZ Op weg naar andere zorg
046 - Bijlage 3
ZORG LEVEREN
ZORG REGISTRATIE
• zorgaanbieder • zorgaanbieder • cliënt zelf (PGB) • zorgkantoor
EIGEN BIJDRAGEN
• CAK
BASIC PGB's 2011 AWBZ declaraties 2012
VERANTWOORDEN
• zorgaanbieder • zorgkantoor • CAK • NZA
1.1. DEMOGRAFIE 1.1.1. AANTAL INWONERS 18+ NAAR LEEFTIJDSGROEP In de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Roerdalen en Roermond woonden op 1 januari 2013 ruim 133.000 inwoners. 24% Daarvan woont in de gemeente Echt-Susteren, 18% in de gemeente Maasgouw, 16% in de gemeente Roerdalen en 42% in de gemeente Roermond. De bevolkingsgroep waarvan in deze rapportage gesproken wordt is de groep inwoners van de hier voor genoemde gemeenten die ouder zijn dan 18 jaar. Het aantal inwoners 18+ per gemeente op 1 januari 2013 is hiernaast weergegeven.
18 - 49 50 - 64 65 - 74 75 - 84 85+ Totaal
11.854 8.170 3.827 2.137 660 26.648
8.640 6.097 3.022 1.669 522 19.950
7.559 5.330 2.671 1.375 405 17.340
nd ed er la
R
N
eg io
rm on d
R
R
oe
oe
rd al e
n
sg ou w aa M
Ec
Le ef
ht
-
ti j
dk la s
Su st er
se
e n
Leeftijdsverdeling inwoneraantallen 18+ (CBS 2013)
23.625 12.301 5.789 3.245 1.146 46.106
51.678 31.898 15.309 8.426 2.733 110.044
7.089.852 3.401.885 1.609.394 889.994 324.957 13.316.082
8.640 6.097 3.022 1.669 522 19.950
7.559 5.330 2.671 1.375 405 17.340
42% 22% 10% 6% 2%
NN eedd eerr lala nndd
36% 25% 13% 7% 2%
RR eegg ioio
RR ooee rrmm oonn dd
36% 25% 13% 7% 2%
23.625 12.301 5.789 3.245 1.146 46.106
39% 24% 11% 6% 2%
51.678 31.898 15.309 8.426 2.733 110.044
42% 7.089.852 20% 3.401.885 10% 1.609.394 5% 889.994 2% 324.957 13.316.082
SOM PG PSY LG VG ZG Totaal
37% 25% 12% 7% 2%
36% 25% 13% 7% 2%
x x 70 x x x 75
100 30 25 50 35 5 245
36% 25% 13% 7% 2%
42% 22% 10% 6% 2%
ed er la
nd
39% 24% 11% 6% 2%
x x 25 x x x 30
N
eg io
40 20 20 30 25 x 140
R
rm on d
oe
x x 20 x 5 x 30
R
rd al e
n
Echt-Susteren Kolom2 Kolom3 Niet Wel
oe
100 30 25 50 35 5 245
R
aa M
x x 70 x x x 75
sg ou w
Su st er
ht
Le ef
Grondslag Kolom1
e n
Vervoer bij groepsbegeleiding (1 juli 2013) Relatieve leeftijdsverdeling bevolking 18+ als percentage van de totale bevolking Echt-Susteren Maasgouw Roerdalen Kolom2 Kolom4 Kolom6 Kolom3 Kolom5 Kolom7 Niet Wel Niet Wel Niet Wel
ti j
SOM PG PSY 18 - 49 LG 50 - 64 VG 65 - 74 ZG 75 - 84 Totaal 85+
11.854 8.170 3.827 2.137 660 26.648
Ec
dk la s
se
Grondslag Kolom1
37% 25% 12% 7% 2%
RR ooee rrdd aal l eenn
18 -- 49 49 18 50 50 -- 64 64 65 65 -- 74 74 75 75 -- 84 84 85+ 85+ Totaal
MM aaaa ssgg oouu ww
LLee eef f titi jdjd kkl l aass ssee
EEcc hhtt -SSu uss tete rree nn
Relatieve leeftijdsverdeling bevolking 18+ als percentage van de totale bevolking Leeftijdsverdeling inwoneraantallen 18+ (CBS 2013)
42% 20% 10% 5% 2%
Vervoer bij groepsbegeleiding (1 juli 2013) Maasgouw Roerdalen Kolom4 Kolom6 Kolom5 Kolom7 Niet Wel Niet Wel x x 20 x 5 x 30
40 20 20 30 25 x 140
x x 25 x x x 30
45 15 15 25 15 x 115
1.2.7. Palliatief Terminale Zorg
20,9 34,6 x -
Extramuraal + = inclusief BG, PV en/of KVB Extramuraal - = zonder BG, PV en/of KVB
20,9 49,0 -
R oe rm x x -
22,5 49,0 -
d N ed er la n
d on
le n R oe rd a
M aa sg ou w
S Ec ht
Fu nc ti e
us te re n
Gemiddelde omvang van palliatief terminale zorg
PV (PTZ) BGI (PTZ) BGG (PTZ) KVB (PTZ)
45 15 15 25 15 x 115
21,2 46,4 5,4 x
Van alle inwoners 18+ is 63% jonger dan 65 jaar, slechts 2% is 85 jaar of ouder. De groep inwo5 110 x 60 ners tussen 50 en 75 jaar (25 leeftijdsjaren) is re135 50 x 70 latief gezien in omvang het grootst. Na het 75e 5 55 x x 150 355 levensjaar neemt het aantal inwoners sterk af. Opvallend is dat de gemeenten, en met name de kleinere een grotere groep oudere inwoners Roermond Kolom8 Kolom9 hebben vergeleken met de gemiddelde (50+) Niet Wel 5 110 verhouding in Nederland. Het aandeel jongex 60 135 50 ren is kleiner vergeleken met het Nederlandse x 70 5 55 gemiddelde. x x Roermond Kolom8 Kolom9 Niet Wel
150
355
1.2. AANSPRAAK OP AWBZ ZORG 1.2.1. OVERZICHT AANSPRAKEN OP AWBZ ZORG De extramurale zorg die wordt overgeheveld naar de Wmo bestaat uit de functies Begeleiding, Persoonlijke Verzorging (5%) en Kortdurend Verblijf. De functie Persoonlijke Verzorging wordt voor het grootste deel overgeheveld naar de zorgverzekeringswet. Dat betreft ruim 95% van alle zorg. Een klein deel van de ondersteuning bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) wordt volgens de huidige plannen overgeheveld naar de Wmo. Het deel dat niet naar de Wmo maar naar de zorgverzekeringswet wordt overgeheveld is in de cijfers in deze bijlage nog meegenomen. De reden hier voor is dat het CIZ nog geen nieuwe publicatie heeft laten verschijnen waarin de ‘knip’ in de functie PV zichtbaar is gemaakt. Ook is nog niet duidelijk hoe VWS zal reageren op de stellingname van de VNG dat PV of geheel naar de Wmo moet worden gedecentraliseerd of geheel moet worden ondergebracht in de Zvw. In de tabel hiernaast is deze combinatie van functie’s aangeduid met Extramuraal +. In de groep Extramuraal- zitten de andere AWBZ func-
Bijlage 3 - 047
ties. Alle cliënten met een indicatie voor verblijf zitten in de groep Intramuraal. Het deel van de huidige AWBZ dat naar de Wmo wordt overgeheveld zit in de groep Extramuraal+. In de grafiek hiernaast is de verhouding weergeven tussen de 3 onderdelen die op dit moment de AWBZ vormen. Daarin valt op dat het aandeel Extramurale zorg+ in Roerdalen (59%) en Roermond (58%) hoger is dan gemiddeld in Nederland (52%). Extramuraal + Maasgouw daarentegen kent juist een laag percentage Extramuraal ‐ (41%) extramurale zorg, terwijl Maasgouw een Intramuraal hoog (56%) percentage intramurale zorg kent. Het is waarschijnlijk dat de in de gemeente aanwezige grote intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten de cijfers beïnvloeden. Roermond kent een laag percentage intramurale zorg.
70% 60% 50% 40% 30%
Extramuraal +
20%
Extramuraal ‐
10%
Intramuraal
0%
2
Opvallend is dat in de gemeente Roermond onder de mensen met een AWBZ aanspraak de jongere doelgroep meer en de oudere minder is vertegenwoordigd dan in de overige gemeenten en in vergelijking met de landelijke 18 ‐cijfers. 49 In de bevolkingscijfers zijn deze verschillen 50 ‐ 64 niet terug te vinden. 65 ‐ 74 75 ‐ 84 85+
048 - Bijlage 3
18 - 49 50 - 64 65 - 74 75 - 84 85+ Totaal
200 160 165 320 195 1.040
120 85 95 165 90 555
490 330 250 460 270 1.800
R eg
io
on d rm R oe
R oe
M aa 115 80 100 195 155 645
rd a
sg o
le n
uw
Su st Ec ht
jd k
la s
se
er en
Leeftijdsverdeling AWBZ aanspraken (1 juli 2013)
Le ef ti
In de tabel hiernaast is per leeftijdsgroep het aantal geïndiceerde cliënten weergeven. De jongere doelgroep is in relatie tot het gemiddelde in Nederland in deze gemeenten minder vertegenwoordigd. De oudere doelgroep juist meer.
925 655 610 1.140 710 4.040
35% 30% 25% 20%
18 ‐ 49
15%
50 ‐ 64
10%
65 ‐ 74
5% 0%
75 ‐ 84 85+
1.2.2. Grondslagen voor zorg 3
AWBZ aanspraken naar dominante grondslag (1 juli 2013)
SOM PG PSY LG VG ZG Totaal
585 40 220 115 75 5 1.040
on d
R oe
R oe
R eg
io
rm
rd a
sg o
le n
uw
Su st
M aa
G ro
Ec ht
-
nd s
la g
er en
1.2.2. GRONDSLAGEN VOOR ZORG De meest voorkomende grondslag voor AWBZ zorg is een somatische aandoening of beperking (SOM). Gemiddeld heeft 55% van de geïndiceerden in Nederland een indicatie op basis van deze grondslag. In Maasgouw ligt dit percentage hoger (59% en in Roermond (47%) lager dan gemiddeld in Nederland.
380 25 110 60 60 5 645
295 20 125 60 45 5 555
840 70 530 160 185 20 1.800
2.100 155 985 395 365 35 4.040
70% 60% SOM
50%
SOM
PG
40%
PG
PSY
30%
PSY
LG
LG
20%
VG
VG
10%
ZG
ZG
0% Echt ‐ Maasgouw Roerdalen Roermond Susteren
d
Regio
Nederland
De grondslag die daarna het meest voorkomt is een psychiatrische aandoening of beperking (PSY). Gemiddeld heeft 21% een indicatie op basis van deze grondslag. Maasgouw (17%) kent een laag percentage PSY terwijl Roermond (29%) een hoog percentage mensen met een psychiatrische grondslag kent. De grondslag VG waarin het gaat over mensen met een verstandelijke handicap komt gemiddeld bij 11% van de geïndiceerden voor. Hier valt de gemeente Echt-Susteren op waar slechts 7% van de geïndiceerden een verstandelijke handicap als grondslag heeft. Bijzonder is ook wel het relatief lage percentage VG in de gemeente Maasgouw. Deze gemeente bevat enkele grote intramurale instellingen. Het zou kunnen dat in het verleden meer VG cliënten uit de omgeving intramuraal zijn opgenomen waardoor het aandeel extramurale zorg relatief klein is. De grondslag zintuiglijke handicap komt slechts zeer weinig voor. Het gaat hierbij om mensen met gezichtsproblemen (blindheid en slechtziendheid), gehoorsproblemen (slechthorenden en doven) of een combinatie van beiden (doofblinden). Slechts 1% van de geïndiceerden heeft deze grondslag als dominante grondslag. Voor Echt-Susteren zijn deze aantallen zo klein dat ze niet genoemd zijn.
1.2.3. Veel voorkomende functiecombinaties 4
R eg
io
rm R oe
R oe
M aa
rd a
le n
uw sg o
on d
er en
Su st Ec ht
C
om bi na t
ie
Functiecombinaties in de indicatie ( 1 juli 2013)
PV-sec PV + VP PV + BH (+VP)
430 90 x
290 65 x
220 45 x
620 115 5
1.560 315 5
BGI-sec BGI + PV
155 30
90 20
120 15
445 70
810 135
BGG-sec BGG + PV
60 105
35 45
30 45
145 115
270 310
BGI + BGG (sec) BGI + BGG + PV
75 25
40 20
40 10
130 65
285 120
BG+ VP/BH (+PV)
50
20
20
65
155
KVB +
15
10
x
15
40
PTZ Totaal
5 1.040
5 645
x 555
10 1.800
20 4.040
1.2.3. V EEL VOORKOMENDE FUNCTIECOMBINATIES De functiecombinaties die in een indicatiebesluit veel voorkomen zijn in de tabel hiernaast weergegeven. Het eerste deel van de tabellaat combinaties van functies met PV zien. Verpleging in combinatie met persoonlijke verzorging komt gemiddeld bij 19% van geïndiceerden voor, terwijl de verschillende vormen van begeleiding in combinatie met persoonlijke verzorging bij 25% van de geïndiceerden voor-
1 De functie PV (persoonlijke verzorging) wordt voor het grootste deel overgeheveld naar de zorgverzekeringswet. Dat betreft ruim 95% van alle zorg. Een klein deel van de ADL ondersteuning wordt overgeheveld naar de Wmo. Het deel dat naar de zorgverzekeringswet wordt overgeheveld is in de cijfers in deze bijlage nog meegenomen. De reden hier voor is dat het CIZ nog geen nieuwe publicatie heeft laten verschijnen waarin de 'knip' in de functie PV zichtbaar is gemaakt.
Bijlage 3 - 049
komt. Voor de gemeenten in de regio liggen deze percentages op 17% in de combinatie PV/VP en 29% in de combinatie BG/PV.
BGI + PV BGI‐sec
+ BGG + PV
+ BGG (sec)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
PV + BH (+VP) PV + VP PV‐sec
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
BGI + PV BGI‐sec
Het grootste deel van zowel de functie verpleging, als ook de functie begeleiding wordt dus als enkelvoudige functie geïndiceerd. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
BGG + PV BGG‐sec
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
De functie Kortdurend Verblijf (KVB) is van kracht sinds 1 januari 2011. Tot die datum werden indicaties afgegeven voor de functie Verblijf Tijdelijk (VBT). Indicaties voor VBT met een looptijd tot na 1 januari 2011 bleven geldig. Nieuwe indicaties worden uitsluitend afgegeven voor de functie Kortdurend Verblijf; de toegangsvoorwaarden voor deze functie zijn anders dan voor de oude functie VBT. Omdat het CIZ aantallen rapporteert op peildatum zijn indicaties voor VBT en KVB allemaal gerangschikt onder de noemer KVB.
050 - Bijlage 3
BGI + BGG + PV BGI + BGG (sec)
1.2.4. Diverse soorten Begeleiding 5
1.2.4. DIVERSE SOORTEN BEGELEIDING Begeleiding kan bestaan uit de variant individuele begeleiding (BGI), de variant begeleiding in groepsverband (BGG) of een combinatie van beide soorten begeleiding (BGI + BGG). De vierde variant is begeleiding in combinatie met verpleging of behandeling en eventueel persoonlijke verzorging. In de tabel hiernaast zijn de aantallen voor deze categorieën per gemeente en voor de regio weergegeven.
BGI BGG BGI + BGG BG + VP/BH (+PV)
le n
io
rm
rd a
R oe
R oe 110 80 60 20
R eg
uw sg o M aa 185 165 100 50
on d
er en Su st Ec ht
Ty p B e eg el ei di ng
Verhouding soorten begeleiding ( 1 juli 2013)
135 75 50 20
515 260 195 65
945 580 405 155
60% 50% 40%
BGI
30%
BGI
BGG
20%
BGG
BGI + BGG
10%
BGI + BGG
BG + VP/BH (+PV)
Uit de hiernaast staande grafiek blijkt dat de hoeveelheid geïndiceerde individuele begeleiding in de regio lager ligt dan gemiddeld in Nederland.
BG + VP/BH (+PV)
0%
In Roermond wordt het gemiddelde voor Nederland het dichts benaderd, terwijl over de hele regio de groepsgerichte begeleiding hoger is dan gemiddeld in het land. Ook de combinatie BGI + BGG komt vaker voor in de regiogemeenten dan in Nederland.
1.2.5. G EÏNDICEERDE FUNCTIES PER GRONDSLAG Bij elke dominante grondslag hoort een andere combinatie van bijpassende functie’s. In de hieronder staande tabellen en grafieken staan per grondslag de geïndiceerde functies als percentage van alle indicaties per grondslag. GEMEENTE ECHT -SUSTEREN De grafieken geven de relatieve verhoudingen weer van de belangrijkste functies ten opzichte van elkaar. Bij de grondslag SOM komt de functie PV het meest voor. Bij de grondslag PG is het de functie BGG (als dagbesteding) die het meest voorkomt. 1.2.5. Geindiceerde functies per grondslag
%
Geïndiceerde functies per grondslag (1 juli 2013), waarde in %
100%
PV-sec PV + VP % PV + BH (+VP) BGI-sec % BGI + PV BGG-sec % BGG + PV BGI + BGG (sec) % BGI + BGG + PV BG + VP/BH (+PV) % KVB + PTZ % Totaal
65% 15% x x x x 10% x x 5% x x 100%
%
10% 5% 5% x 5% 25% 20% 5% 15% 20% x x 100%
x x x 50% 5% 15% x 25% x x x x 100%
40% 10% x x 5% 10% 20% 5% 5% 5% 5% x 100%
ZG
V G
P
LG
G P
%
SY
% SO M
Echt Susteren Fu n ca cti te e go ri e
6
x
x x x x 45% 15% BG + VP/BH (+PV) 5% x 10% BGI + BGG x x 15% 15% 15% BGG 5% 15% 10% 35% BGI 15% x x PVx 100% 100% x KVB
90% 80% 70%
KVB
60%
BG + VP/BH (+PV)
50%
BGI + BGG
40%
BGG
30%
BGI
20%
PV
10%
%
0% SOM
PG
PSY
LG
VG
ZG
SOM
PG
PSY
LG
VG
ZG
Bijlage 3 - 051
GEMEENTE MAASGOUW Bij de grondslag PSY komt de functie BGI (in de zin van aanleren van ander gedrag) het meest voor. Bij lichamelijk gehandicapten (grondslag LG) komen de functies PV (in de vorm van ADL ondersteuning) en BGG (in de vorm van dagbesteding) het meest voor. 7
Maasgouw
Geïndiceerde functies per grondslag (1 juli 2013), waarde in %
100%
PV-sec PV + VP80% PV + BH (+VP) BGI-sec70% BGI + PV 60% BGG-sec BGG + PV 50% BGI + BGG (sec) BGI + BGG 40%+ PV BG + VP/BH (+PV) 30% KVB (+BGI/BGG/PV/ PTZ 20% Totaal
70% 15% x x x 5% 5% x x x x x 100%
5% x x x 15% 15% 35% 5% 15% 10% 5% x 100%
x x x 55% 5% 10% 5% 20% 5% x x x 100%
30% 10% x x 5% 5% 25% x 15% 10% x x 100%
10%
ZG
V G
LG
SY P
P
90%
G
SO M
Fu n ca cti te e go ri e
00%
x 15% x x x x KVB 40% 30% 5% 15% BG + VP/BH (+PV) 10% 15% x x BGI + BGG 25% x 5% 30% BGG 5% x x BGI 10% x x 100% 100%
PV
90% 80% 70%
KVB
60%
BG + VP/BH (+PV)
50%
BGI + BGG
40%
BGG
30%
BGI
20%
PV
10% 0%
0% SOM
PG
PSY
LG
VG
SOM
ZG
PG
PSY
LG
VG
ZG
GEMEENTE ROERDALEN Bij de grondslag VG komt de functie BGI het meest voor. De omvang van de functie BGG is redelijk beperkt. Samen met de combinatie BGI + BGG is de omvang van de functie begeleiding in algemene zin bij de VG doelgroep wel het grootst namelijk 85%. 8
Roerdalen
Geïndiceerde functies per grondslag (1 juli 2013), waarde in %
00% 65% 15% x x x 5% 10% x x x x x 100%
10%
5% x 5% 5% 10% 20% 15% 20% 20% 10% x x 100%
x x x 65% x 10% x 20% x x x x 100%
35% 10% x 5% 5% 5% 15% 5% 5% 15% x x 100%
ZG
V G
LG
SY
P
G
SO M
PV-sec 80% PV + VP PV + BH (+VP) 70% BGI-sec BGI + PV 60% BGG-sec BGG + PV 50% BGI + BGG (sec) 40% BGI + BGG + PV BG + VP/BH (+PV) 30% KVB (+BGI/BGG/PV/ PTZ 20% Totaal
P
Fu n ca cti te e go ri e
100%
90%
x x x x KVB x x 60% 60% BG + VP/BH (+PV) x 20% 5% x BGI + BGG x x 20% x BGG x x 5% 20% BGI5% x x x PV 100% 100%
0%
90% 80% 70%
KVB
60%
BG + VP/BH (+PV)
50%
BGI + BGG
40%
BGG
30%
BGI
20%
PV
10% 0%
SOM
PG
PSY
LG
VG
ZG
SOM
PG
PSY
LG
VG
ZG
GEMEENTE ROERMOND Bij de grondslag ZG zien we vooral een groot aandeel BGI en een kleiner deel BGG. De BGI is voor deze doelgroep vooral gericht op het aanleren van handelingen en het zich kunnen handhaven in een maatschappij van mensen die wel kunnen zien en/of horen. 9
Roermond
Geïndiceerde functies per grondslag (1 juli 2013), waarde in %
00%
70% 15% x x x 5% 5% x x 5% x x 100%
10%
5% x x x 5% 35% 25% 5% 15% 10% x x 100%
x x x 60% 5% 10% x 15% 5% x x x 100%
30% 5% x 5% 10% 15% 20% x 10% 10% x x 100%
0%
ZG
x x x 5% x KVB x 60% 40% 5% 20% BG + VP/BH (+PV) 5% 5% x x BGI + BGG 10% 10% 10% BGG10% 5% 5% x BGI 5% x x 100% PV 100%
90% 80% 70%
KVB
60%
BG + VP/BH (+PV)
50%
BGI + BGG
40%
BGG
30%
BGI
20%
PV
10% 0%
SOM
052 - Bijlage 3
V G
LG
SY
P
G
SO M
PV-sec 80% PV + VP PV + BH (+VP) 70% BGI-sec BGI + PV 60% BGG-sec BGG + 50% PV BGI + BGG (sec) 40% BGI + BGG + PV BG + VP/BH (+PV) 30% KVB (+BGI/BGG/PV/ PTZ 20% Totaal
P
Fu n ca cti te e go ri e
100%
90%
PG
PSY
LG
VG
ZG
SOM
PG
PSY
LG
VG
ZG
1.2.6. De omvang van de AWBZ functie's
PV BGI BGG KVB
5,0 2,7 4,9 1,5
5,0 2,5 5,6 1,6
ZG
G V
LG
PS
PG
SO M
n ct ie Fu
Y
Gemiddelde omvang van functies per grondslag (1 juli 2013)
Nederland
5,1 2,9 4,6 1,3
9,2 3,1 4,8 1,4
6,2 3,8 6,8 1,1
5,5 2,6 4,4 1,5
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
Gemiddelde omvang van functies per grondslag (1 juli 2013)
PV BGI BGG KVB
4,7 2,9 5,1 -
5,0 3,0 5,9 -
4,7 2,9 4,1 x
8,0 3,5 5,7 x
Z G
LG
V G
Y P S
P G
S O M
Fu nc t
ie
Echt‐Susteren
7,1 4,3 6,4 1,1
x x 4,0 -
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
4,9 4,0 5,0 x
4,8 4,5 5,9 x
4,8 3,0 4,5 -
8,0 2,6 5,1 x
ZG
LG
PG
PS Y
M SO
Fu nc ti e
PV BGI BGG KVB
V G
Gemiddelde omvang van functies per grondslag (1 juli 2013)
Maasgouw
7,5 4,2 7,4 1,0
x 2,7 x -
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
5,0 2,9 5,0 x
5,0 3,3 5,5 -
5,0 2,8 4,7 -
9,6 2,4 5,1 -
ZG
LG
PG
PS Y
M SO
Fu nc ti e PV BGI BGG KVB
V G
Gemiddelde omvang van functies per grondslag (1 juli 2013)
Roerdalen
x 3,3 7,3 x
x 3,3 x -
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
4,3 3,0 5,5 x
4,3 3,3 5,5 x
4,3 2,6 4,1 x
7,8 3,5 5,3 x
ZG
LG
PG
PS Y
M SO
Fu nc ti e PV BGI BGG KVB
V G
Gemiddelde omvang van functies per grondslag (1 juli 2013)
Roermond
4,4 4,1 7,0 1,0
5,8 3,3 4,6 -
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
PV BGI BGG KDV
5,3 3,2 5,1 1,1
5,4 3,5 5,5 1,1
5,6 3,0 5,2 x
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
4,7 3,0 5,1 1,1
d N ed er la n
d R oe rm
on
le n R oe rd a
M aa sg ou w
S Ec ht
Fu nc ti e
us te re n
Gemiddelde zorgomvang (1 juli 2013)
5,5 3,1 5,3 1,2
1.2.6. DE OMVANG VAN DE AWBZ FUNCTIE’S De gemiddelde omvang van de functie PV in Nederland bedraagt 5,5 uur per week. De omvang per grondslag kan verschillen. De omvang van PV bij mensen met een lichamelijke handicap is het grootst, namelijk 9,2 uur per week. Bij mensen met somatische beperkingen is de omvang het laagst namelijk 5,0 uur per week. De gemiddelde omvang van de functie BGI bedraagt 3,1 uur per week waarbij de doelgroep VG de grootste omvang kent 3,8 uur per week en de doelgroep PG de laagste, 2,5 uur per week. De omvang van de functie BGG wordt uitgedrukt in een aantal dagdelen van gemiddeld 4 uur per keer per week. Gemiddeld wordt in Nederland 5,3 dagdelen per week besteed aan BGG. De omvang van BGG voor de VG doelgroep is het hoogst, namelijk 6,8 dagdelen per week en die van de doelgroep PSY het laagst met 4,6 dagdelen per week. De omvang van de functie KVB (kortdurend verblijf ) is in Nederland 1,5 etmalen per week. Dit lijkt een laag getal, maar de functie KVB houdt in dat mensen maximaal 3 etmalen per week kunnen logeren in een instelling om de thuissituatie te ontlasten. De gemiddelde waarden in de regiogemeenten liggen lager dan in Nederland. De doelgroep VG kent het laagste aantal etmalen per week (1,1) en de doelgroep PG het hoogste (1,6). De cijfers voor een aantal gemeenten zijn niet zichtbaar door de lage aantallen. Een liggend streepje in de tabel betekent dat er geen registraties op dat onderdeel zijn gevonden. De gemiddelde zorgomvang voor PV ligt in de regiogemeenten lager dan in Nederland. De omvang van zowel BGI als BGG ligt ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde. De verschillen zijn niet groot. Kortdurend verblijf voor gemeenten waar aantallen zijn geregistreerd gaat over minder etmalen dan gemiddeld in het land.
Bijlage 3 - 053
1.2.7. Palliatief Terminale Zorg
Gemiddeld wordt in Nederland voor 74% van de voor BGG geïndiceerde mensen vervoer mee geïndiceerd en voor 26% niet. In Echt-Susteren, Maasgouw en Roerdalen wordt vaker vervoer mee geïndiceerd dan in Wel vervoer Roermond of gemiddeld in het land. Geen vervoer
d
d R oe rm
N ed er la n
on
le n R oe rd a
M aa sg ou w
us te re n S Ec ht 20,9 34,6 x -
20,9 49,0 -
x x -
22,5 49,0 -
21,2 46,4 5,4 x
PV en BGI in uren per week, BGG in dagdelen per week, KDV in dagen
18 - 49 50 - 64 65 - 74 75 - 84 85+ Totaal
11.854 8.170 3.827 2.137 660 26.648
8.640 6.097 3.022 1.669 522 19.950
7.559 5.330 2.671 1.375 405 17.340
nd ed er la
R
N
eg io
rm on d
R
R
oe
oe
rd al e
n
sg ou w aa M
Ec
Le ef
ht
-
ti j
dk la s
Su st er
se
e n
Leeftijdsverdeling inwoneraantallen 18+ (CBS 2013)
23.625 12.301 5.789 3.245 1.146 46.106
51.678 31.898 15.309 8.426 2.733 110.044
7.089.852 3.401.885 1.609.394 889.994 324.957 13.316.082
Grondslag Kolom1 SOM PG PSY LG VG ZG Totaal
nd ed er la
eg io
rm on d oe R
R
N
oe
aa
rd al e
n
sg ou w
-
R
49 64 74 84
M
18 50 65 75 85+
ht
ti j
dk la s
Su st er
se
e n
Relatieve leeftijdsverdeling bevolking 18+ als percentage van de totale bevolking
37% 25% 12% 7% 2%
36% 25% 13% 7% 2%
36% 25% 13% 7% 2%
42% 22% 10% 6% 2%
39% 24% 11% 6% 2%
42% 20% 10% 5% 2%
Echt-Susteren Kolom2 Kolom3 Niet Wel x x 70 x x x 75
100 30 25 50 35 5 245
Vervoer bij groepsbegeleiding (1 juli 2013) Maasgouw Roerdalen Kolom4 Kolom6 Kolom5 Kolom7 Niet Wel Niet Wel x x 20 x 5 x 30
40 20 20 30 25 x 140
x x 25 x x x 30
45 15 15 25 15 x 115
Roermond Kolom8 Kolom9 Niet Wel 5 x 135 x 5 x 150
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
Wel vervoer
30%
Geen vervoer
20% 10% 0%
054 - Bijlage 3
-
Fu nc ti e PV (PTZ) BGI (PTZ) BGG (PTZ) KVB (PTZ)
Ec
1.2.8. VERVOER BIJ GROEPSBEGELEIDING Bij een indicatie voor groepsbegeleiding wordt doorgaans ook de vraag beantwoord of voor de geïndiceerde vanuit de AWBZ in vervoersmogelijkheden moet worden voorzien. In de tabel hiernaast staan de aantallen waarvoor niet of wel vervoer is mee geïndiceerd.
Gemiddelde omvang van palliatief terminale zorg
Le ef
1.2.7. PALLIATIEF TERMINALE ZORG De zorg voor mensen met een levensverwachting kleiner dan 3 maanden is onderworpen aan speciale regelgeving. Voor een periode van maximaal 6 maanden (3+3) kan in afwijking van de reguliere regelgeving een grote hoeveelheid PV en BGI worden geïndiceerd. In sommige situaties kan ook BGG en/of KVB worden geïndiceerd doch dit komt zelden voor. Het gaat om een veelvoud van de gemiddelde zorgomvang. De gemiddelden voor Nederland zijn 21,2 uur PV per week en 46,4 uur BGI per week. In de tabel hiernaast zijn de cijfers voor de regiogemeenten weergegeven. De cijfers voor de regiogemeenten zijn voor PV licht lager en voor BGI hoger dan gemiddeld in Nederland, met uitzondering van de gemeente Echt-Susteren die een opvallend laag aantal uren BGI laat zien.
110 60 50 70 55 x 355
1.2.9. Vervolgindicaties 18
Eerste Vervolg Totaal
200 945 1.145
125 535 660
R eg
rm R oe
155 635 790
io
on d
le n R oe
M aa
rd a
sg o
uw
Su st Ec ht
A
an vr aa
g
er en
Eerste versus vervolgvraag (2012)
400 1.455 1.855
880 3.570 4.450
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Vervolg Eerste
Vervolg Eerste
1.2.9. VERVOLGINDICATIES Een indicatie heeft een vastgestelde omvang en een looptijd. De looptijd van een indicatie wordt bepaald door de afzonderlijke looptijden van de onderliggende functies. Als de zorgbehoefte van een cliënt blijft bestaan nadat de looptijd van een indicatie is verstreken kan een her- indicatie worden aangevraagd. Ook als de omvang van de zorgbehoefte tussentijds wijzigt kan een her- indicatie noodzakelijk zijn. In de tabel hiernaast is het aantal eerste en het aantal vervolg indicaties weergegeven. Het gemiddelde in Nederland ligt op 18% eerste en 82% vervolgindicaties. Het hoge percentage vervolgindicaties geeft aan dat de zorgbehoefte volatiel kan zijn. De verhouding eerste en vervolg indicaties komt in de regio gemeenten redelijk overeen met het gemiddelde in Nederland. Echt-Susteren ligt iets hoger en Roermond iets lager dan in het land.
19
1 2 of meer Totaal Ratio
430 275 705 1,6
320 180 500 1,8
840 415 1.255 2,0
R eg
rm R oe 285 145 430 2,0
io
on d
le n R oe
M aa
rd a
sg o
uw
Su st Ec ht
A
an ta
l
er en
Aantal indicaties per jaar (2012)
1.875 1.015 2.890 1,8
Door veranderingen in de zorgbehoefte kunnen meerdere indicaties in een korte periode achter elkaar worden aangevraagd. In de onderstaande tabel staat het aantal cliënten genoemd met 1 en met 2 of meer indicaties op jaarbasis. Het peiljaar is 2012. Het getal ratio geeft aan met welke factor mensen met 1 indicatie vaker voorkomen dan mensen met 2 of meer indicaties. Gemiddeld zijn er in Nederland 1,5 keer zoveel mensen met 1 indicatie dan met meer. Uit de grafiek hiernaast blijkt dat in de regiogemeenten iets meer geïndiceerden 1 indicatie hebben dan 2 of meer. De ratio getallen liggen overal hoger dan gemiddeld in Nederland. In Roermond en Roerdalen zijn er zelfs 2 keer zoveel mensen met 1 indicatie dan met meer.
Bijlage 3 - 055
1.2.10. Zorg in natura versus PGB 20
on d R eg
io
rm R oe
R oe
M aa
rd a
sg o
le n
uw
Su st Ec ht
V er vo zilv rm er i
ng s
er en
Verzilveringsvorm van de indicatie (1 juli 2013)
1.2.10. ZORG IN NATURA VERSUS PGB Bij de indicatiestelling wordt aan mensen gevraagd op welke manier zij de zorg geleverd willen krijgen, als een natura product van een zorgaanbieder (ZIN) of als een geldbedrag (PGB) waarmee zelf de zorg kan worden ingekocht.
PV ZIN PGB
590 170
410 80
295 75
930 165
2.225 490
235 135
140 75
155 60
655 185
1.185 455
275 75
140 50
135 35
495 80
1.045 240
15 15 1.510
x 15 910
x 10 765
10 20 2.540
25 60 5.725
BGI ZIN PGB
BGG ZIN PGB
KDV ZIN PGB
Totaal
21
on d R oe
R eg
io
rm
rd a R oe
M aa
Ec ht
-
sg o
le n
uw
Su st
ng s
er en
Verzilveringsvorm van de indicatie (1 juli 2013)
V er vo zilv rm er i
In Nederland kiest gemiddeld 76% van de geïndiceerden voor zorg in natura en 24% voor een PGB. Per functie kunnen deze verhoudingen echter nogal verschillen. Het kiezen voor een leveringsvorm in deze fase heeft geen directe relatie met de feitelijke zorglevering. In de fase waarin een cliënt de zorg door het zorgkantoor krijgt toegewezen moet men nogmaals aangeven of men kiest voor ZIN of PGB. Ook tussentijds kan die keuze nog gewijzigd worden. De cijfers geven alleen een indruk van de eerste gedachten die men krijgt als de keuzemogelijkheid wordt voorgelegd.
PV ZIN PGB
78% 22%
84% 16%
80% 20%
85% 15%
82% 18%
64% 36%
65% 35%
72% 28%
78% 22%
72% 28%
79% 21%
74% 26%
79% 21%
86% 14%
81% 19%
50% 50%
100%
100%
33% 67%
29% 71%
BGI ZIN PGB
BGG ZIN PGB
KDV ZIN PGB
iefstructuur
1.3. TARIEFSTRUCTUUR EN KOSTEN VAN DE ZORG 1.3.1. TARIEFSTRUCTUUR De tarieven in de AWBZ worden vastgesteld door de Nederlandse Zorg Autoriteit (Nza). In de praktijk worden deze tarieven als maximum tarieven gehanteerd en gaan zorgkantoren in hun onderhandelingen met aanbieders vaak onder deze tarieven zitten. De werkelijke tarieven die de zorgkantoren hanteren zijn vanwege de concurrentiepositie van aanbieders ten opzichte van elkaar niet bekend gemaakt. Voor de berekeningen is derhalve gebruik gemaakt van deze maximum tarieven. In de hiernaast staande tabel zijn de tarieven voor de belangrijkste prestaties weergegeven.
Nza tarieven extramurale zorg 2013 Prestatiecode Omschrijving Persoonlijke verzorging H126 € Persoonlijke verzorging extra H127 € Persoonlijke verzorging speciaal H120 € Persoonlijke verzorging op afstand aanvullend H136 € Persoonlijke verzorging farmaceutische telezorg H137 € Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding Begeleiding
H300 H150 H152 H153 H301 H303 H302 H304 H305
Bedrag 49,45 52,97 73,88 49,45 49,45
€ € € € € € € € €
extra speciaal 1 (PSY) (ZG visueel) (ZG auditief) speciaal 2 (visueel) speciaal 2 (auditief) zorg op afstand aanvullend
53,29 57,08 87,22 92,73 96,94 80,96 119,17 103,18 53,29
1.3.2. Kosten van zorg in natura (ZIN)
2.922.504 958.270 1.574.954 5.587
1.966.719 1.051.765 1.384.833 5.253
d on R
eg io
oe rm R
oe rd al en R
M aa sg ou w
us te r S t Ec h 5.031.407 1.695.612 2.765.391 9.944
6.362.140 3.824.574 4.431.423 11.965
16.282.770 7.530.221 10.156.601 32.749
PV BGI BGG KVB
1.997.860 1.757.923 1.125.089 412.192
875.953 1.022.432 870.798 332.836
1.111.998 919.672 619.973 264.780
d on R
eg io
oe rm R
oe rd al en R
M aa sg ou w
t
-
S
us te r
en
Kosten van PGB (2011)
Ec h
ei di ng
Ty p B e eg el ei di ng Ty p B e eg el
Kosten van Zorg in Natura (2012) en
23
1.3.2. KOSTEN VAN ZORG IN NATURA (ZIN) Bij zorg in natura wordt de zorg door de cliënt genoten in de vorm van een product of ‘presPV tatie’ geleverd door een aanbieder met een BGI BGG AWBZ erkenning. De kosten worden door het KVB zorgkantoor direct vergoed aan de aanbieder. 1.3.3. Kosten van PGB In het onderstaande overzicht staan de kosten 24 per hoofdfunctie en per gemeente voor zorg in natura in het jaar 2012.
1.333.929 1.115.739 614.195 90.769
5.319.740 4.815.766 3.230.055 1.100.577
1.3.4. Totale kosten van AWBZ zorg en kosten per inwoner Totale kosten van AWBZ (ZIN + PGB)
3.798.457 1.980.702 2.445.752 338.423 8.563.334
3.078.717 1.971.437 2.004.806 270.033 7.324.993
d eg io
on oe rm
oe rd al en R
M aa sg ou w
us te r S t 7.029.267 3.453.535 3.890.480 422.136 14.795.418
R
PV BGI BGG KVB
R
056 - Bijlage 3
Ec h
Ty p B e eg el
ei di ng
en
25
7.696.069 4.940.313 5.045.618 102.734 17.784.734
21.602.510 12.345.987 13.386.656 1.133.326 48.468.479
1.3.2. Kosten van zorg in natura (ZIN) Kosten van Zorg in Natura (2012)
PV BGI BGG KVB
5.031.407 1.695.612 2.765.391 9.944
1.3.2. Kosten van zorg in natura (ZIN)
PV BGI BGG KVB
d on
eg io R eg io R d
147 94 95 13
eg eg io io
R
eg io
R
R d
on
eg io
R
eg io eg io
R
eg io
R R
on
d
R
oe rm
161 92 100 8
R
eg io
oe rm
on
d
136 87 89 2
R
oe rd al en R
S
M aa sg ou w
us te r
en
158 82 102 14
21.602.510 12.345.987 13.386.656 161 1.133.326 92 48.468.479 100 8
21.602.510 12.345.987 13.386.656 1.133.326 48.468.479
219 158 147 108 82 94 121 102 95 Geraamde kosten in Euro van AWBZ zorg per inwoner (ZIN + PGB) 13 14 13
219 108 121 13
5.319.740 4.815.766 3.230.055 1.100.577
7.696.069 4.940.313 5.045.618 102.734 17.784.734
R
oe rd al en R
M aa sg ou w
3.078.717 1.971.437 2.004.806 270.033 7.324.993
R eg eg io io
d on on
R R oe o rm erm on on d d R
7.696.069 4.940.313 5.045.618 136 102.734 87 17.784.734 89 2
oe rm
oe rd al en
en
en
us te r
S t Ec h
3.798.457 1.980.702 2.445.752 338.423 8.563.334
R
R oe oe rm rm on on d d R R
R oe oe rm rm on on d d
5.319.740 4.815.766 21.602.510 3.230.055 12.345.987 1.100.577 13.386.656 1.133.326 48.468.479
R
R
R R R
t
Ec h
us te r
S t Ec h
7.029.267 3.453.535 3.890.480 422.136 14.795.418
-
Ty p B e eg el ei di ng
PV BGI BGG 26 KVB
1.333.929 1.115.739 7.696.069 614.195 4.940.313 90.769 5.045.618 102.734 17.784.734
Geraamde kosten in Euro van AWBZ zorg per inwoner (ZIN + PGB)
t
Ty p B e eg el ei di ng
PV BGI BGG KVB
Ec h
Ty p B e eg el ei di ng
26
R oe oe rd rd al al en en
M M aa aa sg sg ou ou w w
3.798.457 3.078.717 1.971.437 3.890.480 2.445.752 2.004.806 219 158 147 Totale kosten van AWBZ (ZIN + PGB) 422.136 338.423 270.033 108 82 94 14.795.418 8.563.334 7.324.993 121 102 95 13 14 13
1.3.4. Totale kosten van AWBZ zorg en kosten per inwoner BGI 3.453.535 1.980.702 BGG PV 25 KVB BGI BGG KVB
oe rd al en
M aa sg ou w
Ec h t t S S us us us te te te re re re n n n
7.029.267
M aa sg ou w
PV
Totale kosten van AWBZ (ZIN + PGB)
16.282.770 7.530.221 5.319.740 10.156.601 4.815.766 32.749 3.230.055 1.100.577
16.282.770 7.530.221 10.156.601 32.749
1.997.860 875.953 1.111.998 1.333.929 Geraamde kosten in Euro van AWBZ zorg per inwoner (ZIN + PGB) 1.757.923 1.022.432 919.672 1.115.739 1.125.089 870.798 619.973 614.195 412.192 332.836 264.780 90.769
Ec h
26 PV BGI BGG KVB
S
25
Ty Ty Ty p p p B e B e B e eg eg eg el el el ei ei ei di di di ng ng ng
PV BGG BGI 24 KVB BGG KVB
16.282.770 7.530.221 10.156.601 32.749
6.362.140 3.824.574 4.431.423 11.965
oe rm
1.966.719 1.051.765 1.384.833 5.253
R oe oe rd rd al al en en
2.922.504 958.270 1.574.954 5.587
1.997.860 875.953 1.111.998 1.757.923 1.022.432 919.672 7.029.267 3.798.457 3.078.717 1.125.089 870.798 619.973 3.453.535 1.980.702 1.971.437 Kosten van PGB (2011) 412.192 332.836 264.780 3.890.480 2.445.752 2.004.806 422.136 338.423 270.033 1.3.4. Totale kosten van AWBZ zorg en kosten per inwoner 14.795.418 8.563.334 7.324.993
1.3.3. Kosten van PGB BGI
-
PV
Totale kosten van AWBZ (ZIN + PGB)
5.031.407 1.695.612 2.765.391 9.944
M M aa aa sg sg ou ou w w
PV BGI BGG KVB
6.362.140 3.824.574 1.333.929 4.431.423 1.115.739 11.965 614.195 90.769
oe rm
oe rd al en
1.3.4. Totale kosten van AWBZ zorg en kosten per inwoner 24 Kosten van PGB (2011) 25
oe rm R
oe rd al en R R R
R oe oe rd rd al al en en
M M aa aa sg sg ou ou w w
Ec Ec Ec h h h t t t - S S S us u us te ste te re re re n n n
Ty Ty Ty p p p B eB e B e eg eg eg el el el ei ei ei di di di ng ng ng
1.3.3. Kosten van PGB
6.362.140 3.824.574 4.431.423 11.965
Kosten van PGB (2011)
5.031.407 2.922.504 1.966.719 1.695.612 958.270 1.051.765 1.997.860 875.953 1.111.998 2.765.391 1.574.954 1.384.833 1.757.923 1.022.432 919.672 Kosten van Zorg in Natura (2012) 9.944 5.587 5.253 1.125.089 870.798 619.973 412.192 332.836 264.780
1.3.2. Kosten van zorg in natura (ZIN) BGI PV BGG BGI 23 KVB BGG KVB
1.966.719 1.051.765 1.384.833 5.253
M aa sg ou w
PV
2.922.504 958.270 1.574.954 5.587
Kosten van Zorg in Natura (2012) Ec Ec h h t t - S Su us s te te re re n n
Ty Ty p p B eB e eg eg el el ei ei di di ng ng
1.3.3. Kosten van PGB 23 24
M aa sg ou w
us te r S t Ec h
Ty p B e eg el ei di ng
en
23
136 87 89 2
161 92 100 8
1.3.3. KOSTEN VAN PGB Bij een PGB ontvangt een cliënt een geldbedrag waarmee de zorg kan worden ingekocht. Deze inkoop kan betrekking hebben op erkende aanbieders, maar ook aanbieders zonder erkenning en particulieren kunnen door een cliënt met behulp van een PGB worden ingezet. Dit geeft voor de cliënt meer flexibiliteit maar brengt ook met zich mee dat het volume geleverde zorg niet kan worden bepaald. In de tabel hiernaast staan de uitgekeerde PGB bedragen per hoofdfunctie in 2011. 1.3.4. TOTALE KOSTEN AWBZ ZORG EN KOSTEN PER INWONER De totale kosten in de regio belopen voor ZIN en PGB tezamen ruim 48 miljoen euro. Het grootste deel daarvan (53%) komt voor rekening van de gezamenlijke begeleidingsfuncties. De functie PV beloopt 45% van de kosten maar door de overheveling van het grootste deel van PV naar de zorgverzekeringswet is vooralsnog onduidelijk welk aandeel PV tot de Wmo gaat behoren. Wanneer de kosten worden omgeslagen per hoofd van de bevolking (bevolkingsaantallen 2013) dan ontstaat het volgende beeld. De kosten per inwoner zijn in de gemeente Echt-Susteren over nagenoeg de hele linie hoger dan in de andere gemeenten. In de gemeente Roermond zijn de kosten per inwoner het laagst.
Bijlage 3 - 057