Beheerscomité sociale zekerheid, 10 juli 2009
Standpunt werknemersorganisaties over het budget sociale zekerheid 2010 De werknemersorganisaties hebben kennis genomen van het budget sociale zekerheid voor 2010, waarbij het tekort door de RSZ op 5,3 miljard euro geraamd wordt. Dergelijke tekorten kunnen we niet aanvaarden. Voor 2009 voorziet de RSZ al een tekort van 2,8 miljard euro. Voor het eerst sinds het ontstaan van het globaal beheer van de sociale zekerheid in 1995, heeft de regering geen maatregelen genomen om dit tekort weg te werken. Als gevolg daarvan zijn er in 2009 al grote tekorten aan cash geweest, die alleen konden opgevangen worden door leningen gewaarborgd door onze reserve van 4,8 miljard euro, door de RSZ en de sociale partners opgebouwd in de economisch goede jaren. Het is duidelijk dat de tekorten voor 2010 moeten gecompenseerd worden indien we de betaling van de uitkeringen in 2010 en volgende jaren willen garanderen. We moeten vaststellen dat het deficit op de eerste plaats veroorzaakt is door de zware economische inzinking en de drastische weerslag hiervan op de werkgelegenheid, die in 2010 het sterkst zal worden gevoeld (- 88.000 banen). De ontvangsten zijn gedaald met 3 miljard t.o.v. de meerjarenraming van vorig jaar. De sociale bijdragen dalen met 2,3 miljard euro, de ontvangsten uit BTW met 700 miljoen. De uitgaven voor de werkloosheid stegen met 1,3 miljard. Onvoorzichtigheid, winsthonger en gebrek aan regulering hebben ons, via de kredietcrisis, geleid naar een algemene inzinking van de economie. De werknemers zijn daar niet de oorzaak van, maar het eerste slachtoffer. Inmiddels wordt breed erkend dat de sociale zekerheid als schokdemper heeft gewerkt, zeker door de recente verbeteringen voor werklozen in het kader van het interprofessioneel akkoord en het relanceplan. De sociale zekerheid moet die rol verder kunnen blijven spelen. Wij vinden dan ook dat de sociaal gerechtigden niet nóg verder het slachtoffer mogen worden, door te bezuinigen op hun uitkeringen. Het zou voor ons dan ook onaanvaardbaar zijn om – zoals sommigen suggereren de parameters voor de welvaartsvastheid, zoals vastgelegd in de wet ter uitvoering van het generatiepact, te verlagen. Veeleer moet de vraag worden gesteld of het budgettair houdbaar is om de enveloppe voor de welvaartsvastheid overlegmatig en politiek telkens opnieuw te koppelen aan een gelijkwaardige enveloppe voor lastenverlagingen voor bedrijven. Want daardoor verdubbelt telkens de kost van elke ronde welvaartsvastheid: 428 miljoen euro voor de operatie 2009-2010. Om die reden willen we in alle openheid het debat voeren over de eventuele overstap naar een stelsel van automatische, tweejaarlijkse welvaartskoppelingen. We herinneren er trouwens aan dat het juist de bedoeling zou moeten zijn een inhaaloperatie door te voeren voor de sociale uitkeringsgerechtigden, die ook al het zwaarste slachtoffer werden van de bezuinigingen in de jaren ’80 en ’90.
Vervangingsratio (Gemiddelde uitkering/Gemiddeld loon) Pensioenen Invaliditeitsuitkering Werkloosheidsuitkering
1980
2008
36,3 44,6 47,8
32,7 32,5 28,3
De parameters zijn trouwens indertijd al te laag vastgesteld om een volledige welvaartsvastheid te garanderen. Indien de parameters voor de welvaartsvastheid verder zouden worden afgezwakt, dan zou de vervangingsratio voor de sociale uitkeringen nóg verder dalen in de toekomst, en de armoede des te meer stijgen: Vervangingsratio 2060 met behoud van 2060 met verlaging van de (Gemiddelde huidige parameters parameters met 0,25% uitkering/Gemiddeld loon) 31,2 29,4 Pensioenen 32,1 31,7 Invaliditeitsuitkering 23 Werkloosheidsuitkering 24,8 Wij verwijzen ook naar het unaniem advies van de sociale partners van 5 oktober 2007, waar zij aan de regering vroegen “om de parameters en de procedure voor de welvaartsaanpassing van de sociale uitkeringen te behouden”. In dit kader eisen we dat de afspraken inzake welvaartsvastheid voor 2009-2010 onverkort worden uitgevoerd. In het bijzonder dienen nog maatregelen te worden genomen naar 2010: -
vanuit RIZIV voor de aanpassing van het statuut gezinshoofd en voor de jaartoeslag voor langdurig invaliden; vanuit RVA voor de aanpassing van het statuut gezinshoofd.
De eerste hefboom om de tekorten in de sociale zekerheid weg te werken, is een krachtig en doelmatig werkgelegenheidsbeleid!
We hebben echter nog andere voorstellen om de tekorten in de sociale zekerheid weg te werken 1. Voorstellen m.b.t. de sterkst stijgende uitgaveposten -
Tijdskrediet/loopbaanonderbreking Eind de jaren’80 werd deze stijgende uitgavenpost getransfereerd van de federale overheid naar de sociale zekerheid, met als argument dat de verplichte vervanging door een werkloze dit tot een neutrale financiële operatie maakt. Ondertussen heeft de regering deze vervangingsplicht volledig afgeschaft, maar de factuur is gebleven. De sociale partners hebben in het verleden herhaaldelijk geprotesteerd tegen deze overheveling, zonder compensatie. Ze hebben er in het laatste IPA ook nog op gewezen dat sommige werkgevers (de openbare besturen) trouwens geen werkloosheidsbijdrage betalen om de kost van hun systeem van loopbaanonderbreking te dekken.
-
Gezondheidsuitgaven Een deel van het budget kan opzij gelegd worden voor het Toekomstfonds. Het is duidelijk dat er nog besparingspotentieel is in de gezondheidssector, zonder dat dit kostprijsverhogend hoeft te werken voor de patiënt. Hoe dit kan gebeuren? In een historisch advies van 9 juli 1997 pleitten de sociale partners al: o Om de uitgaven in de ziekenhuissector onder controle te brengen door een meer algemeen systeem van forfaitaire betaling waarbij rekening gehouden wordt met het soort pathologie en het aantal opnames. Dit gebeurde ondertussen wel voor de geneesmiddelen, maar niet voor de andere verstrekkingen… o Gebruik maken van prijs-volumecontracten (zeg maar: het Kiwi-model), dat volgens sommige berekeningen 300 miljoen euro zou kunnen opbrengen, en individuele responsabilisering van de voorschrijvers o Concrete maatregelen voor echelonnering. De incentives vandaag hebben niet gewerkt, vanwege onvoldoende. o Beheersing van het zorgaanbod (cfr recente studie Kenniscentrum over illegale petscans). Tegelijk pleiten we voor een afschaffing van de supplementen in de ziekenhuizen met kamers met twee bedden of meer, en een beperking tot 100% voor de kamers met één bed.
-
Werkloosheid In tijden van economische crisis is het logisch dat de uitgaven voor werkloosheid stijgen. Besparingen op de werkloosheidsuitkeringen zijn voor ons compleet onaanvaardbaar. Integendeel. Aangezien de crisis langer duurt dan verwacht, pleiten we ervoor om het verhoogd berekeningsplafond in de werkloosheid,
voorzien in het laatste unaniem advies over de welvaartsaanpassingen, toe te passen voor 12 maanden, i.p.v. alleen voor de eerste 6 maanden werkloosheid. Deze bijkomende uitgave zou meer dan gecompenseerd kunnen worden door de regeringsbeslissing tot invoering van bijkomende crisismaatregelen ook op het vlak van de inkomsten van de sociale zekerheid volledig te compenseren. We rekenen er ieder geval op dat de bijkomende uitgaven ingevolge de crisiswerkloosheid voor bedienden voor minstens 1/3 worden gecompenseerd vanuit het Sluitingsfonds. -
Dienstencheques Het systeem van de dienstencheques is zeker belangrijk geweest in functie van de reguliere tewerkstelling van laaggeschoolde. Dit is echter een “open end”-maatregel die almaar meer budgettaire middelen opslokt. De extra kosten voor de sociale zekerheid worden weliswaar gecompenseerd door de federale overheid, zij het met inhouding van de “terugverdieneffecten”. Uit de analyses van het Rekenhof blijkt evenwel dat die terugverdieneffecten zwaar werden overschat. Bovendien stellen we vast dat het aandeel mensen zonder uitkering die in het stelsel instromen sterk is gegroeid, waardoor ook het terugverdieneffect vermindert. Dit terugverdieneffect moet dus dringend worden herraamd en de compensatie voor de sociale zekerheid in functie hiervan verhoogd. Met een kost per cheque van 7 euro per uur kan zeker nog geconcurreerd worden met het zwartwerk. Daarom pleiten we voor de afschaffing van de fiscale aftrekbaarheid, zeker voor de hoge inkomens. We stellen voor het aldus bespaarde geld te transfereren naar de sociale zekerheid om de latere sociale zekerheidsrechten voor deze mensen te kunnen bekostigen. Tegelijk vragen we naar de concrete resultaten van de studie van de Nationale Bank die de regering heeft gevraagd naar de jaarrekeningen van de dienstenchequebedrijven, om op die basis na te gaan of er geen overdreven subsidiëring is.
-
Terugverdieneffecten van bijdragenverminderingen Het volume bijdrageverlagingen en –vrijstellingen groeit systematisch, zowel naar werkgevers als naar werknemers. De afschaffing van de solidariteitsbijdrage op middelhoge pensioenen hoort daar ook toe. Daardoor dalen de inkomsten van de sociale zekerheid. Maar stijgen de inkomsten voor de federale overheid, door hogere personenbelasting en vennootschapsbelasting. We stellen voor dat deze meerinkomsten stelselmatig terugvloeien naar de sociale zekerheid.
2. Voorstellen voor een billijke verdeling van de kostprijs van de sociale uitgaven -
Tussen het werknemersstelsel en het zelfstandigenstelsel De gezondheidsverzekering is dezelfde voor elke Belg sinds 1 januari 2008. Vroeger was het zo dat de zelfstandigen niet genoten van kleine risico’s. Kinderen van ouders waarvan de ene zelfstandige was, en de andere werknemer, werden daarom automatisch ten laste van het werknemersstelsel gezet. Dat gebeurde ook met zelfstandigen die een laag inkomen aangaven: ook zij kwamen ten laste van hun partner werknemer. Aangezien er steeds meer gezinnen kwamen met twee werkende partners, met een verschillend statuut, en aangezien ook alle niet verzekerden ten laste kwamen van het werknemersstelsel, leidde dit tot aanzienlijke factuurverschuivingen van het zelfstandigen- naar het werknemersstelsel. Als gevolg hiervan betaalt het werknemersstelsel nog altijd 93% van de Belgische gezondheidsuitgaven. Daar is vandaag geen enkele reden meer toe, aangezien de gezondheidsverzekering voor zelfstandigen vandaag identiek dezelfde is als voor de werknemers. Indien de factuur van de gezondheidsuitgaven zou verdeeld worden volgens het aantal actieven in hoofdberoep in elk stelsel, zou het werknemerstelsel bijna 2 miljard euro minder ten laste moeten nemen (en het zelfstandigenstelsel 2 miljard meer). Is dit onoverkomelijk? Nee. We willen hier nogmaals ons pleidooi herhalen voor de invoering van een algemene sociale bijdrage op alle soorten van inkomens. Het is niet logisch dat alle vroegere crisisbijdragen die betaald werden door iedereen afgeschaft zijn, maar dat de bijzondere bijdrage die alleen betaald wordt door de loontrekkenden behouden bleef. Wij willen deze bijzondere bijdrage niet afschaffen, wij willen onze solidariteit niet ontlopen (opbrengst 1 miljard euro per jaar!). Maar we vinden wél dat IEDEREEN, dat ALLE soorten inkomens, ook vermogens, vanaf een bepaald bedrag hun steentje moeten bijdragen. Daarom pleiten we ervoor om de bijzondere bijdrage om te turnen tot een algemene sociale bijdrage, waardoor alle mensen, ongeacht de aard van hun inkomen, mee zouden bijdragen naar draagkracht en vermogen in de financiering van de stijgende kost van de gezondheidszorg. Deze algemene sociale bijdrage moet natuurlijk gekoppeld worden aan sluitende maatregelen om het werkelijk inkomen en vermogen correct te kunnen inschatten. De ongelijkheid wordt ondraaglijk. Nemen we alleen al het verschil tussen het beroepsinkomen waarop sociale bijdragen en belastingen betaald worden tussen de zelfstandigen en de loontrekkenden:
Gemiddeld jaarinkomen zelfstandigen Bedrijfstak 2004 Landbouw 11.538,03 Visserij 23.550,73 Nijverheid 16.921,37 Handel 14.626,06 Vrije beroepen 27.134,44 Diensten 10.101,76 Diversen 15.455,42 Totaal 17.099,95 (bron: website RIZIV-INASTI)
2005 9.804,36 23.845,27 17.198,62 15.922,79 27.226,56 10.459,01 15.542,93 17.597,33
toestand op 31 december 2006 11.668,91 27.222,00 16.536,24 15.459,27 26.447,90 10.173,86 15.945,00 17.356,97
2007 10.747,43 25.432,72 16.552,85 15.742,32 26.716,20 10.409,56 17.039,56 17.543,89
2008 12.942,96 29.286,27 16.870,06 16.033,20 27.359,66 10.735,54 16.429,52 18.146,97
Ter vergelijking: het gemiddeld jaarinkomen waarop de loontrekkenden belastingen en sociale bijdragen betaalden 2004 31.381
2005 32.186
2006 33.024
2007 34.124
2008 35.258
Het is niet alleen zo dat loontrekkenden bijna dubbel zoveel inkomen aangeven aan belastingen en sociale zekerheid. Het is bovendien zo dat het verschil steeds groter wordt. In de laatste 5 jaar steeg het aangegeven beroepsinkomen bij de zelfstandigen met 6,12%; bij de loontrekkenden 12,35%.
De ongelijke verdeling tussen werknemers- en zelfstandigenstelsel geldt ook voor de kinderbijslag. Er zijn nauwelijks nog verschillen tussen de twee stelsels. Voor het eerste kind krijgt een zelfstandige nog 5,4 euro minder, inzake leeftijdsbijslag krijgt de werknemer dan weer soms minder. Hier betaalt het werknemersstelsel 86% van de totale uitgaven, met inbegrip van de volledige factuur van de gewaarborgde kinderbijslag. Indien ook hier de factuur zou verdeeld worden volgens aantal actieven, zou dit een verschuiving van bijna 150 miljoen euro teweeg brengen.
-
Inzake gezondheidsuitgaven Een deel van de werkgevers neemt enkel deel aan het globaal beheer m.b.t. de gezondheidsuitgaven. De bijdragevoet om deze uitgaven te financieren is echter al meer dan 30 jaar onaangepast. Ondertussen neemt de gezondheidszorg 37% in van de totale sociale zekerheidsuitgaven; in 1980 was dat amper 22%. De sectorale bijdragevoeten zouden dus (geleidelijk) moeten aangepast worden aan de realiteit, zodat de bijdrage voldoende is om ook de uitgave te dekken. Dit zou op termijn honderden miljoenen aan inkomsten kunnen opbrengen. Ter vergelijking: voor de pensioenen (1/3’de van de totale uitgaven) wordt 16,36% aan sociale bijdragen betaald. Voor de gezondheidsuitgaven (ondertussen bijna 40% van de uitgaven) slechts 7,35%.
3. Bestrijding van sociale en fiscale fraude We zijn het volmondig eens met het VBO wanneer het pleit voor nultolerantie tegenover sociale en fiscale fraude. Wij hebben meegewerkt aan de bestrijding van de sociale fraude. De SIOD, overkoepeling van de sociale inspectiediensten, is al jaren geleden opgericht. De databanken binnen de sociale zekerheid worden vergeleken. Politiek werden tegelijk dezelfde afspraken gemaakt voor de fiscale fraude. Voor het equivalent van de SIOD moeten de eerste passen echter nog gezet. Van het mixen van databanken is al helemaal geen sprake. Dit wordt, ook vanuit het beheer van de sociale zekerheid, dringend, niet in het minst omdat een deel van de alternatieve financiering hiervan afhankelijk is. Tegelijk is er nog heel wat potentieel in de strijd tegen de sociale fraude en ontwijking. We stellen vast dat de belangrijkste resultaten vandaag werden geboekt op het gebied van uitkeringsfraude. De strijd tegen de bijdragenfraude moet echter gelijke tred houden. -
De nieuwe wet op de arbeidsrelaties had de basis moeten leggen voor een actievere strijd tegen de schijnzelfstandigheid, zeker als de sectoren hieraan willen meewerken door de uitwerking van sectorale criteria. De wet blijft echter te zwak. Uitvoeringsbesluiten zijn tot dusver uitgebleven. En slechts één sector (bouw) is al opgeschoten met de ontwikkeling van sectorale criteria.
-
Forfaitaire betaling van “kosten eigen aan de werkgever”. Door een arrest van het Hof van Cassatie is het nu aan de RSZ om te bewijzen dat forfaitaire bedragen die bovenop het loon uitgekeerd worden niet beantwoorden aan reële beroepskosten. In de praktijk is dit meestal onmogelijk. De bewijslast zou dus terug moeten omgekeerd worden.
-
Er dienen ook wettelijke maatregelen genomen om te verhinderen dat kaderleden met hoge lonen de sociale bijdragen voor het werknemersstelsel ontlopen door zich eenpersoonsvennootschappen op te richten waaraan ze hun vergoedingen laten storten
-
Specifieke controles De inkomsten uit de specifieke bijdrage op groepsverzekeringen liggen gevoelig lager dan wat kan verwacht worden.
-
Bijverdienen als gepensioneerde Eerst een misverstand uit de wereld helpen: werknemers uit de privé-sector kunnen vandaag al, indien zij dat wensen, langer werken tot na hun 65’ste.
De vraag stelt zich wat iemand die op pensioen ging, nog mag bijverdienen? De limiet op bijverdiensten volledig afschaffen kost ca 60 miljoen euro, en het is onverdedigbaar dat mensen een pensioen kunnen cumuleren met een hoog loon. Gepensioneerden die net iets meer bijverdienen dan de grens hun pensioen volledig afnemen, is echter ook niet wenselijk. Een oplossing zou erin kunnen bestaan dat het systeem voor wie 0 à 15% boven het maximumbedrag zit, voor wie het pensioen dan met eenzelfde percentage verminderd wordt, ook toe te passen voor wie méér dan 15% boven het grensbedrag zit. Dit geleidelijk systeem zou een plus zijn voor de gepensioneerde, voor de uitgaven (pensioen wordt geleidelijk verminderd) én voor de inkomsten (meer sociale bijdragen en belastingen).
4. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen -
Sommige bijdrageverminderingen hebben niets te maken met sociale zekerheid, en de sociale partners hebben al herhaaldelijk gepleit deze af te schaffen: o De kost van de politiehervorming werd gedeeltelijk ten laste gelegd van de sociale zekerheid, door een blocage van de sociale bijdragen op het oude niveau (40 miljoen euro); o De wetenschappelijke maribel (34 miljoen euro) was gebruik van de sociale zekerheid om enkele instellingen die vallen onder de Gewesten geld toe te schuiven o De loonmatigingsbijdrage wordt ingehouden, maar niet doorgestort door de universiteiten (73 miljoen) o Waarom moet het werknemersstelsel voetballers en andere beroepssporters een volledige sociale dekking betalen tegen minimumkost (sociale bijdragen slechts berekend op minimumloon? o Waarom worden de onthaalmoeders niet normaal onderworpen aan de sociale zekerheid, zoals de sociale partners adviseerden ( 15 miljoen)? o Waarom werden baggeraars en sleepvaart vrijgesteld van sociale bijdragen, tegen het advies van de sociale partners is (2,7 miljoen)? o De sociale partners verzetten zich ook tegen het feit dat de sociale zekerheid het sociaal statuut voor de kunstenaars moest ten laste nemen door extreme bijdragevrijstellingen (13 miljoen)
-
Zoals de regering een evaluatie gevraagd heeft van tijdskrediet en zorgstelsels, zou ook een evaluatie moeten gemaakt worden van de andere bijdrageverminderingen. Met het oog op een herstel van de solidariteit: o Wij vinden het – in het werknemersstelsel - niet logisch dat de hoge lonen verminderingen op de patronale bijdragen kennen, en aldus procentueel minder bijdragen dan middenlonen. Terwijl iedereen toch weet dat de hooggeschoolden minst werkloosheidsrisico lopen. We kunnen er wel in komen – om de R&D te stimuleren – dat bedrijven gestimuleerd worden om te investeren in onderzoek. Dat kan echter
veel selectiever dan een voordeel dat breed en ondoelmatig wordt uitgesmeerd over alle hoge lonen. En waarom is het grensbedrag vanaf hetwelke men deze bijdragevermindering toekent (4.000 euro bruto) al jaren niet geïndexeerd, waardoor de aanvankelijk kleine kost in 2003 uitgegroeid is tot een kost van 415 miljoen euro?! We wijzen er trouwens op dat de regering heeft voorzien in een besparing van 30 miljoen op de hogeloonvermindering op de werkgeversbijdragen, dit samen met een besparing van 30 miljoen op het tijdkrediet. De sociale partners kregen de gelegenheid alternatieven te formuleren. Voor het tijdkrediet zijn deze deels in werking. Voor de hogeloonvermindering moest dit gebeuren in het kader van de vereenvoudiging van de banenplannen. Deze werd echter verschoven naar 2010, waardoor deze inspanning van de werkgevers nog steeds niet werd geoperationaliseerd. Vanuit zowel IMF als OESO wordt trouwens aangestuurd op afschaffing van de hogeloonvermindering. o In dat kader moeten ook het bijzondere bijdragestelsel voor jobstudenten grondig herzien worden. Het is stuitend dat jonge werknemers vandaag massaal gedumpt worden en tegelijk promotie wordt gemaakt om bij voorrang jobstudenten aan te werven om de kosten te drukken. We pleiten minstens voor een verhoging van de RSZ-bijdragen op jobstudenten, gekoppeld aan een verbetering van hun sociaal statuut. De OESO gaat zelfs verder en pleit voor een afschaffing van het bijzondere stelsel voor jobstudenten.
5. Geen discriminatie in overheidssteun In dit document hebben we al uitgelegd hoe het werknemersstelsel de meeste solidariteitskosten draagt, vooral in de gezondheidssector.
Toch krijgen wij minder overheidssteun dan in andere Europese landen of bij het zelfstandigenstelsel. -
In Europa Sociale uitgaven 2006 in % België EU27 Duitsland Frankrijk Nederland Luxemburg
Betaald door de overheid
Betaald uit sociale bijdragen
Andere inkomsten
27,7 37,6 35,3 30,6 20,1 45,6
70,8 58,9 63,1 65,2 69,5 50,5
1,5 3,5 1,6 4,2 10,4 3,9
Uit bovenstaande tabel (Eurostat, 2 juni 2009) blijkt dat de overheid in België minder bijlegt voor de sociale uitgaven dan in de andere (buur)landen.
Bovenstaande tabel maakt nog geen onderscheid tussen werknemers- en zelfstandigenstelsel
-
In vergelijking met het zelfstandigenstelsel
De tabel hieronder geeft de evolutie van de financiering (overheid en sociale bijdragen) voor elk van de twee stelsels. Zelfstandigen % van de ontvangsten 2004 2007 2008 2011 Bijdragen Overheidsfinanciering
1
Werknemersstelsel % van de ontvangsten
66,4
62,7
60,2
59,6
33,3
36,5
39,2
40,0
2004
2007
2008
2011
69,1 67,0 66,9 66,3 Bijdragen 2 25,6 27,4 28,0 28,7 Overheidsfinanciering Bij de zelfstandigen evolueert de overheidstussenkomst naar 40%. Bij de werknemers is dat amper 30%, ondanks het feit dat dit stelsel veel meer kosten moet ten laste nemen (zie hoger).
1 2
Staatstoelage + alternatieve financiering Staatstoelage + alternatieve financiering