Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten Gerrit Vrieze Sil Vrielink Nico van Kessel
September 2003
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Gerrit Vrieze Sil Vrielink Nico van Kessel
September 2003
2003 ITS, Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ii
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Inhoudsopgave
1 Achtergronden en opzet 1.1 Inleiding 1.2 Achtergronden leerwerktrajecten 1.3 Vraagstelling 1.4 Onderzoeksopzet
1 1 1 3 4
2 Scholen met leerwerktrajecten 2.1 Aantal leerlingen 2.2 Kennismaking met leerbedrijven 2.3 Vorm leerwerktraject 2.4 Begeleiding door school 2.5 Leeromgeving 2.6 Accreditatie 2.7 Toekomst 2.8 Conclusie
9 9 10 12 13 14 15 18 19
3 Leerbedrijven 3.1 Inleiding 3.2 Aard en omvang van het bedrijf 3.3 Kenniscentra en accreditatie 3.4 Contact met de school 3.5 Leerwerktraject-leerlingen 3.6 Motieven 3.7 Condities 3.8 Toekomst 3.9 Samenvatting
21 21 21 24 27 30 35 36 36 41
4 Scholen zonder leerwerktrajecten 4.1 Inleiding 4.2 Aantal leerlingen 4.3 Waarom geen leerwerktrajecten? 4.4 Imago leerwerktrajecten 4.5 Toekomst 4.6 Conclusie
45 45 45 46 47 48 49
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
iii
5 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 5.1 Inleiding 5.2 Samenvatting 5.3 Conclusies 5.4 Aanbevelingen
iv
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
51 51 51 55 55
1 Achtergronden en opzet
1.1 Inleiding Op verzoek van de Vmbo projectorganisatie en het Ministerie van OCenW heeft ITS een onderzoek verricht naar de aard en variëteit van bedrijven waar leerlingen in de leerwerktrajecten werken en een onderzoek naar wat vmbo-scholen die leerwerktrajecten nog niet hebben ingevoerd, hieromtrent gaan doen per 1 augustus 2003 als de wijzigingen in de wet WVO van kracht worden. In het onderhavige rapport wordt verslag gedaan van dit onderzoek.
1.2 Achtergronden leerwerktrajecten Leerwerktrajecten zijn in 2001 in het leven geroepen voor vmbo-leerlingen met een praktische leerstijl of die niet gemotiveerd zijn voor het leren in een schoolse omgeving en die via een aangepast leerwerktraject wel gekwalificeerd kunnen worden. In december 2001 is een Convenant ondertekend door de sociale partners om het werkend leren te versterken. In een leerwerktraject kunnen leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg een deel van het onderwijsprogramma van het derde en vierde leerjaar volgen bij een bedrijf, als stage of als werkplek. Het examen spitst zich toe op Nederlands en het beroepsgerichte vak. Leerlingen moeten voor deze twee vakken een voldoende hebben om een diploma te krijgen. Leerlingen kunnen met dat diploma doorstromen naar een vervolgopleiding op een roc of een aoc. Uitgangspunt hierbij is doorstroom naar een verwante opleiding op niveau twee van de kwalificatiestructuur. Daartoe moeten de vmbo-scholen bindende afspraken maken met het roc/aoc. Voor leerlingen die vooral praktisch willen en kunnen leren, is het leerwerktraject een uitkomst. Vanaf het 3e leerjaar vmbo kunnen deze leerlingen gaan leren en werken onder de verantwoordelijkheid van de school. Nomineren en kwalificeren Vanaf 2001 konden vmbo-scholen via een tweeslag - nomineren en kwalificeren zich voorbereiden en kwalificeren voor de invoering van leerwerktrajecten. Om zich te nomineren moeten scholen een speciaal format leerwerkplan indienen. De nominatiefase is als het ware het startsignaal voor de voorbereiding op leerwerktrajecten. In de kwalificatiefase van een jaar worden scholen begeleid en moeten zij tijdens het kwalificatiegesprek met de Vmbo projectorganisatie duidelijk maken dat zij gereed zijn voor leerwerktrajecten. Voor de nominatie kregen de scholen fl. 40.000 per
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
1
hoofdvestiging en fl. 20.000 per nevenvestiging. Bij kwalificatie ontving een school ruim 22.000 euro. Van de vmbo-scholen die zich per 1 april 2001 hebben aangemeld (genomineerd) zijn er in 2002 224 gekwalificeerd. Hierbij moet worden aangetekend dat scholen die vallen onder het Ministerie van OCenW per school werden gekwalificeerd en scholen die vallen onder het Ministerie van LNV per locatie werden gekwalificeerd; het feitelijke aantal scholen ligt rond de 190. Van de 108 scholen die zich per 1 april 2002 hebben aangemeld, hebben zich er tot 1 juni 2003 nog 105 gekwalificeerd. Per 1 augustus 2003 hebben zich 329 (224+105) vmbo-scholen gekwalificeerd voor de leerwerktrajecten. De verwachting is dat jaarlijks zo’n 3.000 tot 5.000 leerlingen dergelijke trajecten bij leerbedrijven gaan volgen. Het buitenschools praktijkdeel kan wisselend ingevuld worden, maar dient minimaal 640 klokuren in 80 dagen en maximaal 1280 klokuren in 160 dagen te zijn. Soms zoeken scholen leerbedrijven zelf. Scholen kunnen, om wedijver te voorkomen, onderling en/of met een roc/aoc samenwerking aangaan om leerbedrijven te werven. Leerbedrijven ontvangen via een fiscale regeling een vergoeding van 2400 euro op jaarbasis. De leerling ontvangt in de regel geen stagevergoeding. Veel scholen lijken met een nauwe bril naar plaatsing van hun leerlingen te kijken. Zo zoekt bijvoorbeeld de opleiding administratie vaak alleen bij administratiebedrijven naar leerwerktrajecten, terwijl deze leerlingen ook in andere bedrijven (bv. overheid, ziekenhuizen) een traject zouden kunnen volgen. Eén leerbedrijf kan trajecten aanbieden over diverse sectoren heen. De school moet nagaan in hoeverre de leeromgeving die het leerbedrijf aanbiedt voldoende breed is voor het vmbo en in hoeverre leerlingen binnen het leerbedrijf kunnen doorstromen naar de beroepsbegeleidende leerweg van het mbo. Het aanbieden van leerwerktrajecten vereist zowel van de vmbo-school als van het leerbedrijf maatwerk. De school moet de juiste leerlingen determineren, een programma ontwikkelen en de juiste leerbedrijven zoeken. Ook moeten bedrijven nagaan in hoeverre het bedrijf geschikt is voor aan het aanbieden van leerwerktrajecten. Welke leeromgeving kan het bedrijf aanbieden? Is deze krachtig/breed genoeg? Is er begeleiding voldoende? Is er in de toekomst voldoende werk voor deze groep? Per sector/branche zijn er verschillen. De kernvraag luidt: heeft de sector/branche voldoende functies voor dit type leerlingen? De rol van leerbedrijven is belangrijk. Scholen moeten met het bedrijf een leerovereenkomst afsluiten. De leermeester moet in het bedrijf een 1-op-1-begeleiding aanbieden en het bedrijf moet (voorlopig) geaccrediteerd zijn.
2
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Accreditatie Evenals nu in het middelbaar beroepsonderwijs reeds verplicht is, wordt het accrediteren van de leerbedrijven in het vmbo per augustus 2005 een verplichting. De kwaliteitsborging van leerbedrijven zal plaatsvinden op basis van accreditatie (= goedkeuring) door kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB); zij nemen de accreditatie van leerbedrijven in het middelbaar beroepsonderwijs al voor hun rekening. De kenniscentra bepalen vervolgens of aanvullende criteria specifiek voor het vmbo nodig zijn. Leerbedrijven in leerwerktrajecten moeten nu een bbl-accreditatie hebben (dat wil zeggen een accreditatie om als leerbedrijf in de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo te functioneren). Kenniscentra zoeken binnen hun databestanden bbl naar potentiële leerbedrijven. Nu al kunnen leerbedrijven zich laten accrediteren voor de leerwerktrajecten door de kenniscentra. Kenniscentra hebben vaak moeite met de breedte van de examens in het vmbo. Het vmbo is veel breder en heeft daarom behoefte aan verschillende accreditaties, terwijl de kenniscentra vanuit hun traditie in het middelbaar beroepsonderwijs veel meer gespecialiseerd zijn voor bepaalde beroepen. De examens zijn in het mbo smaller dan in het vmbo. Dit is een praktisch probleem dat opgelost kan worden voor 2005. De kenniscentra ontvangen per leerwerkovereenkomst die wordt afgesloten voor een leerling 750 euro. De kenniscentra zorgen naast de accreditatie ook voor (les)materialen en voor de opleiding van de leermeester.
1.3 Vraagstelling Bij de vraagstelling is het accent gelegd op de volgende aspecten: * kenniscentra en accreditatie: welke ervaringen hebben leerbedrijven met kenniscentra? Zijn leerbedrijven door kenniscentra actief benaderd om mee te doen? Is de praktijkmeester in het kader van de accreditatie verplicht een cursus te volgen? Zorgen de kenniscentra voor materialen? Zijn leerbedrijven voor leerwerktrajecten geaccrediteerd en/of voor bbl geaccrediteerd? Voor welke opleiding/sector zijn leerbedrijven geaccrediteerd? Hebben ze het gevoel dat ze leerlingen uit andere afdelingen/sectoren kunnen opvangen? Welke ervaring hebben ze met accreditatie? * samenwerking: met wie wordt samengewerkt? Worden leerbedrijven door de vmbo-school zelf gezocht, zijn ze door een samenwerkingsverband van scholen gezocht of hebben ze zichzelf aangeboden bij scholen? Werkten leerbedrijven eerder samen met de school? Hebben ze adequate voorlichting gekregen van de school over leerwerktrajecten? Hoe is de afstemming tussen binnenschools en buitenschools leren? * begeleiding: is er een leermeester aanwezig? Is deze opgeleid voor leerwerktrajecten? Wordt de leermeester betrokken bij het leren van zijn pupil? Heeft hij een inbreng in het leerproces van de leerling? Kan de leermeester zijn ‘ei’ kwijt over de Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
3
leerling bij de school? Hoe worden problemen gesignaleerd en opgelost? Is er voldoende materiaal beschikbaar voor de leermeester? * samenstelling leerbedrijven: in welke sector bevindt zich het bedrijf en/of het leerwerktraject? Hoeveel mensen werken er bij het bedrijf (1-mansbedrijf of juist een groter bedrijf)? Hoeveel leerwerktrajecten zijn beschikbaar? Verwachten ze dat dit volgend jaar meer/minder/hetzelfde zal zijn? welke motieven zijn er om mee te doen? Zijn er doorstroomfuncties beschikbaar naar de bol/bbl? Verschilt het beeld in grote steden van het platteland? Zijn er verschillen in het doorstomen naar niveau 1 en 2 per sector/branche? De informatie diende voor een deel bij de scholen opgevraagd (voor een totaalbeeld) te worden en voor een deel bij de leerbedrijven (meer specifiek). Daarnaast is onderzocht wat scholen doen die zich niet hebben aangemeld of gekwalificeerd voor leerwerktrajecten (dus niet in de 1e of 2e tranche van nominatie en kwalificatie zaten). In de Wet op het voortgezet onderwijs zijn leerwerktrajecten per 15 augustus 2003 als mogelijkheid opgenomen. Voor scholen die zich nog niet hebben aangemeld voor de leerwerktrajecten kunnen twee situaties ontstaan: 1. Vmbo-scholen die alsnog leerwerktrajecten invoeren, zonder nominatie en kwalificatie. De vraag is dan: weten ze wat leertrajecten inhouden? Wat is er nodig zodat deze scholen met leertrajecten gaan werken? Waarom hebben ze dat niet gedaan toen er nog aantrekkelijke faciliteiten beschikbaar waren? Gaan ze dezelfde instrumenten (determinatie, programma, leerbedrijven) en hoe gaan ze dat doen? Gebruiken als de scholen in de eerste twee tranches in hoeverre verschillen ze van scholen die zich wel hebben aangemeld en zijn gekwalificeerd? Verschillen ze in uitval- of slaagpercentages? 2. Vmbo-scholen die geen leerwerktrajecten invoeren. Vragen zijn: weten ze wat leertrajecten inhouden? Wat is er nodig zodat de scholen met leertrajecten gaan werken? Hoe groot is de groep leerlingen op school die voor leerwerktrajecten in aanmerking zou komen?
1.4 Onderzoeksopzet Om de bovengenoemde vragen te beantwoorden, stelde het ITS een opzet in twee deelonderzoeken voor: Deelonderzoek 1: Leerwerkbedrijven. Deelonderzoek 2: Scholen zonder leerwerktrajecten.
4
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Deelonderzoek 1: Leerwerkbedrijven Doel van het onderzoek was om een totaalbeeld te krijgen van de leerwerkbedrijven waar leerlingen in de leerwerktrajecten worden geplaatst. Om de gestelde vragen te beantwoorden zijn in de eerste fase de scholen uit de 1e kwalificatietranche benaderd met een schriftelijke vragenlijst en in de tweede fase 200 leerbedrijven met een telefonische vragenlijst. Deelonderzoek 1: eerste fase In de eerste fase zijn alle 221 scholen (resp. locaties agrarisch onderwijs) uit de eerste tranche bevraagd met een schriftelijke vragenlijst. Van de oorspronkelijke 224 gekwalificeerde scholen bleken er drie inmiddels gefuseerd te zijn. De vragenlijst bevatte de volgende vragen: - Aantal leerlingen; - Lijst met namen/adressen/telefoonnummers van leerbedrijven, contactpersoon (leermeester of coördinator); - Kennismaking met leerbedrijven (hoe is men eraan gekomen, hoe verloopt het vinden van leerbedrijven?) - Vorm van leerwerktrajecten (2 dagen per week of stages van enkele weken); - Begeleiding door school van leermeester en leerling; - Leeromgeving; - Accreditatie; - Toekomst (denkt men volgend jaar weer leerlingen te kunnen plaatsen in leerwerktrajecten? meer/minder/gelijk); - Geeft men het bedrijf de mogelijkheid om mee te denken hoe men de leeromgeving van de leerling in het bedrijf kan vormgeven? De vragenlijst is begin april 2003 verstuurd naar de geselecteerde scholen. Vooraf is de vragenlijst met de opdrachtgever besproken. De Vmbo projectorganisatie had een begeleidende brief gemaakt en de consulenten zijn in mei ingeschakeld bij het rappelleren naar scholen. De adressen van de aoc’s zijn mede verkregen via de AOC-raad.
Tabel 1.1 - Respons verstuurd
respons
%
vmbo-scholen aoc’s
175 46
72 18
41 39
totaal
221
90
41
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
5
De respons bedraagt van beide groepen 41 procent. De respons lijkt laag, maar lwtscholen zijn in het schooljaar 2002/2003 al meer keren benaderd voor onderzoek naar leerwerktrajecten en bovendien werd hen gevraagd namen en adressen van bedrijven op te geven. Het is niet uitgesloten dat sommige huiverig waren om namen en adressen te geven. Deelonderzoek 1: Tweede fase In de tweede fase zijn 200 leerbedrijven - een selectie uit de leerbedrijven die door de scholen zijn opgegeven - met een korte telefonische vragenlijst benaderd. De 90 scholen hebben in totaal 664 namen en adressen opgegeven. Er vanuit gaande dat de respons 50 procent zou zijn hebben we in overleg met de opdrachtgever 8 mei 2003 alle bedrijven met volledige namen en adressen, dit waren er 426, een brief gestuurd dat zij mogelijk benaderd konden worden voor dit onderzoek. Vanaf 13 tot en met 22 mei 2003 is gebeld. De volgende onderwerpen zijn aan de orde gekomen: - Omvang bedrijf - Sector - Aantal lwt-leerlingen - Aantal leermeesters - Start leerwerktraject . Hoe is men in aanraking gekomen met leerwerktrajecten? . Is het bedrijf door een kenniscentrum (KBB) of door de school/scholengroep benaderd? . Is het bedrijf geaccrediteerd door een kenniscentrum (KBB) of heeft men een voorlopige accreditatie? . Heeft men een leermeesterscursus gevolg of is men voornemens die te gaan volgen? . Op welke wijze verloopt het contact tussen het bedrijf en de school? . Kunt u met uw vragen of problemen terecht bij het KBB? De school? Anders? . Heeft u de gelegenheid om de jongere ook vanuit uw persoonlijke kennis en ervaring te begeleiden? . Wordt dat gewaardeerd door de school en de leerling? . Werkt men voor de eerste keer met een vmbo-school samen? - Leerlingen . Op welke wijze is de begeleiding vanuit de school georganiseerd? . Gebruiken de leerlingen het materiaal van het KBB, een ander boek of eigen opdrachten van de school? . Op welke wijze rapporteert u over de vorderingen van de leerling? . Bent u voldoende geïnformeerd door de school en/of kenniscentrum over het leertraject van uw leerling/pupil/stagiaire?
6
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
. Wordt u betrokken bij het leren op uw bedrijf van uw leerling/ pupil/ stagiaire? Op welke wijze? - Condities: . Is men op de hoogte van de mogelijkheid om gebruik te maken van de fiscale regeling leerwerktrajecten? . Waaraan bestaat behoefte in het leerbedrijf, om het leerwerktraject te verbeteren of te laten functioneren? . wat moet er geregeld worden om ermee door te gaan? . Zijn er knelpunten en/of verbeteringen? In totaal zijn 207 leerbedrijven gebeld. Er is gevraagd naar de functie van de respondent. functie
%
directeur coördinator leerwerktrajecten leermeester overige functie: b.v. personeelschef
35 16 20 30
totaal
207
Deelonderzoek 2: Scholen zonder leerwerktrajecten Met het tweede deelonderzoek wilden we zicht krijgen op wat de scholen gaan doen die zich niet hebben genomineerd/gekwalificeerd voor leerwerktrajecten. Het vermoeden was dat dit vooral de vmbo-scholen met leerlingen in de theoretische leerweg zijn en met relatief weinig leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. De 87 scholen die zich niet hebben aangemeld voor de nominatie en kwalificatie ten behoeve van leerwerktrajecten zijn begin april benaderd met een schriftelijke vragenlijst. Zij bevatte de volgende vragen: - Aantal leerlingen. - Argumenten waarom nog geen leerwerktrajecten zijn/worden geboden. - Imago leerwerktrajecten. - Toekomst: gaat de school alsnog leerwerktrajecten invoeren per 1 augustus 2003 of later? Zo ja, hoe? En zo nee, wat is nodig om ze ver te krijgen dat ze wel leerwerktrajecten willen invoeren?
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
7
8
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
2 Scholen met leerwerktrajecten
In het schooljaar 2002/2003 zijn 221 scholen met leerwerktrajecten gestart. Welke ervaringen hebben ze met leerwerktrajecten? Hoe zijn ze aan leerbedrijven gekomen? Hoe hebben ze het ingericht, wat verwachten ze van de toekomst? Om hun ervaringen te peilen hebben we ze een vragenlijst voorgelegd. Hiervan hebben er 90 aan het onderzoek meegedaan.
2.1 Aantal leerlingen Om een indruk te krijgen van de omvang van scholen is gevraagd naar het totaal aantal leerlingen, het aantal vmbo-leerlingen, het aantal leerlingen in de beroepsgerichte leerweg, het aantal lwt-leerlingen en het aantal dat in aanmerking zou kunnen komen voor leerwerktrajecten. Tabel 2.1 geeft de resultaten.
Tabel 2.1 - Gemiddeld aantal leerlingen gemiddeld school totaal in het vmbo in basisberoepsgerichte leerweg in leerwerktraject potentieel aantal lwt-leerlingen
1.324 729 270 15 20
n 83 82 77 90 67
Interessant is het aantal scholen met alleen vmbo-leerlingen. Van de 82 scholen die dit hebben opgegeven zijn er 36 die alleen vmbo-leerlingen hebben. Achtendertig scholen hebben meer dan 80 procent vmbo-leerlingen. Een andere vraag is het percentage leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg op het totaal aantal vmbo-leerlingen. Van 75 scholen is dit bekend. Het gemiddelde is 39 procent. Het maximum is 80 procent. Het gemiddeld aantal leerlingen in leerwerktrajecten is 15. In totaal gaat het om 1.321 lwt-leerlingen. Van de 67 scholen die opgave doen van het potentieel aantal lwt-leerlingen is dit potentieel gemiddeld 20, terwijl het gemiddelde aantal lwt-leerlingen op deze scholen 15 is. Dit betekent dat het aantal lwt-leerlingen nog kan stijgen, maar niet spectaculair. Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
9
Vervolgens is gevraagd in welke afdeling de 1.321 lwt’ers zitten. De meeste lwtleerlingen zitten in zorg (18%), bouwtechniek (17%), landbouw (13%), metaaltechniek (12%) en zorg en welzijn (10%). Tabel 2.2 geeft een gedetailleerd overzicht.
Tabel 2.2 - Aantal leerlingen leerwerktrajecten, per afdeling (ISP = Intersectoraal programma) % bouwtechniek metaaltechniek voertuigentechniek elektrotechniek installatietechniek grafische techniek transport & logistiek ISP Metalektro ISP Bouw breed ISP Instalektro zorg uiterlijke verzorging ISP zorg & welzijn administratie handel en verkoop mode en commercie consumptief ISP handel & administratie ISP consumptief breed landbouw en natuurlijke omgeving ISP landbouw breed totaal aantal lwt’ers
17 12 3 1 2 0 1 1 1 1 18 1 10 2 5 1 1 6 1 13 4 1.321
2.2 Kennismaking met leerbedrijven Eén van de vragen was hoe scholen in aanraking komen met leerbedrijven en in hoeverre de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB) daarbij een rol hebben gespeeld. Tabel 2.3 geeft inzicht. Vrijwel alle scholen geven aan zelf een leerbedrijf te zoeken (93%). Bijna een kwart van de scholen zegt daarnaast dat de kenniscentra potentiële bedrijven melden. Eén op de acht scholen (12%) zoekt leerbedrijven in het kader van een samenwerkingsverband. Slechts in uitzonderingsgevallen melden leerbedrijven zichzelf bij een school.
10
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Tabel 2.3 - Hoe komt school aan leerbedrijven, meer antwoorden mogelijk % van scholen school zoekt zelf kenniscentra melden potentiële bedrijven samenwerkingsverband met andere scholen leerbedrijven melden zichzelf anders
93 23 12 4 17
Zeventien procent van de scholen zoekt leerbedrijven via andere wegen, waaronder met name via leerlingen en ouders, via roc’s of via een regionale organisatie. Vervolgens is gevraagd naar de moeilijkheidsgraad om leerbedrijven te vinden. Meer dan 50 procent zegt dat dat helemaal niet zo moeilijk is en dat er voldoende aanbod is. Twintig procent vindt het moeilijk en nog eens 28 procent zegt dat het per afdeling verschilt.
Tabel 2.4 - Is het moeilijk om leerbedrijven te vinden? % nee, er is voldoende aanbod ja, in zijn algemeenheid ja/nee, hangt af van afdeling
51 21 28
n totaal (100%)
88
Er zijn duidelijk verschillen naar sector. Het vinden van een leerbedrijf gaat goed in vooral metaal, consumptief, landbouw en installatietechniek. In de sectoren bouw, zorg, handel, vervoer, horeca en voertuigen hebben sommige scholen geen problemen en andere juist wel. Minder goed gaat het vinden van leerbedrijven in: administratie (combinatie met handel) en uiterlijke verzorging.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
11
afdelingen waar het goed gaat
afdelingen waar het moeilijker gaat
bouw 12x metaal 8x zorg 8x handel 7x consumptief 5x landbouw 4x installatie 2x voertuigentechniek 2x electro 1x horeca 1x vervoer (t&l) 1x -
bouw 5x metaal zorg 7x handel 3x consumptief landbouw voertuigen 2x electro horeca vervoer administratie 7x uiterlijke verzorging 2x
2.3 Vorm leerwerktraject Leerwerktrajecten kunnen op verschillende wijzen vorm worden gegeven. Vrijwel alle scholen (97%) kiezen voor een wekelijkse cyclus, waarbij leerlingen 2 dagen per week een stage/werk/buitenschools praktijkdeel volgen en de andere drie dagen naar school gaan. Voorts kunnen scholen ervoor kiezen de stage/buitenschools praktijkdeel aan te bieden vanaf schooljaar 3 of vanaf schooljaar 4. Uit tabel 2.5 blijkt dat de helft van de scholen de stage/werkperiode in leerjaar 4 start. Bijna 45 procent begint in het derde leerjaar. De rest kiest voor andere oplossingen: het groeimodel, het oriëntatiemodel of een combinatie van leerjaar 3 en 4.
Tabel 2.5 - Stage/werk vanaf leerjaar 3 of vanaf leerjaar 4 % lwt vanaf leerjaar 3 lwt in leerjaar 4 anders
44 49 7
n totaal (100%)
89
12
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
2.4 Begeleiding door school Het is van belang dat leerlingen en leermeester door de school worden begeleid. Lwtleerlingen zijn jong. Het is belangrijk dat in het bedrijf goed worden begeleid. Wie op school begeleidt de leerling? Is dit een docent of een speciale docent voor lwtleerlingen? Het blijkt dat het ongeveer gelijk is verdeeld. ‘Door de eigen docent’ zegt 44 procent van de scholen en door de coördinator lwt zegt 36 procent. In de categorie anders worden genoemd: de mentor (6%) en de stagebegeleider (9%).
Tabel 2.6 - Wie begeleidt de leerling? meer antwoorden mogelijk % docent beroepsvoorbereidend vak docent avo-vakken coördinator leerwerktrajecten anders
44 8 36 12
n totaal (100%)
90
Ook de leermeester wordt door de school begeleid. Daarbij hebben we telefonische contacten en bezoeken gecombineerd.
Tabel 2.7 - Hoe wordt de leermeester door de school begeleid en hoe vaak? percentages, door afronding tellen percentages niet overal op tot totalen bezoek telefonisch
wekelijks bezoek
tweewekelijks bezoek
wekelijks telefonisch contact tweewekelijks telefonisch contact maandelijks telefonisch contact kwartaal telefonisch contact geen telefonisch contact
1
1
2
totaal /bezoek
3
2
maandelijks kwartaal geen bezoek totaal/ bezoek bezoek telefonisch 2 10
1
2
15
11
4
2
18
1
2
11
33
9
6
14
56
17
10
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
3 61 100% (n=90)
13
Op 90 procent van de scholen bezoekt de begeleider de leermeester. Bij 56 procent van de scholen gebeurt dit maandelijks. Tegelijkertijd (89%) wordt tevens telefonisch contact gehouden, meestal tweewekelijks of maandelijks. Op vijf scholen wordt niet opgegeven hoe het contact wordt onderhouden. Hoe beoordelen scholen de begeleiding die zij geven aan de leerling en de leermeester zelf.
Tabel 2.8 - Beoordeling begeleiding school
van leerling van leermeester
goed
voldoende
kan verbeterd worden
n
55 31
39 42
6 27
85 86
Uit tabel 2.8 blijkt dat ruim een kwart van de respondenten zelf aangeeft dat de begeleiding van de leermeester door de school verbeterd kan worden. Dat is een indicatie dat de begeleiding nog niet vlekkeloos verloopt.
2.5 Leeromgeving Een mogelijk zorgpunt is dat de leeromgeving van leerbedrijven te ‘smal’ is om leerlingen voldoende op te leiden voor het examen. Leerbedrijven kunnen een brede (‘examenbrede’) leeromgeving aanbieden. Soms is de leeromgeving niet breed genoeg en moet de buitenschoolse praktijk worden aangevuld met een binnenschoolse stage/praktijk. Een kwart van de leerbedrijven blijkt een volledige ‘examenbrede’ leeromgeving aan te bieden. Bijna tweederde van de scholen biedt extra binnenschoolse activiteiten aan en negen procent biedt meer werkplekken opdat de leerlingen aan de exameneisen kunnen voldoen.
Tabel 2.9 - Breedte van leeromgeving % leeromgeving volledig (examenbreed) leeromgeving wordt aangevuld met binnenschoolse extra activiteiten school biedt meer dan 1 werkplek aan
26 65 9
n totaal (100%)
78
14
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
2.6 Accreditatie Per 1 augustus 2005 moeten leerbedrijven voor leerwerktrajecten zijn geaccrediteerd (goedgekeurd). Sommige leerbedrijven zijn al volledig geaccrediteerd voor leerwerktrajecten. De huidige leerbedrijven moeten een zogenoemde bbl-accreditatie hebben of een voorlopige van een kenniscentrum. Over welke accreditatie beschikken de leerbedrijven volgens de scholen?
Tabel 2.10 - Accreditatie van leerbedrijven volgens scholen % volledige accreditatie bbl-accreditatie voorlopige accreditatie geen accreditatie
46 26 17 11
n totaal (100%)
72
Volgens de scholen heeft 46 procent van de leerbedrijven al een volledige accreditatie. Nog eens 26 procent heeft een bbl- en en 17 procent een voorlopige accreditatie. Eén op tien leerbedrijven heeft nog helemaal geen accreditatie. De 20 procent scholen die geen opgave doen hebben mogelijk ook geen accreditatie. Er zijn signalen dat problemen rond accreditatie een belemmering vormen voor plaatsing van leerlingen. Leerbedrijven vinden de procedure te zwaar of kenniscentra vinden de bedrijven niet geschikt om te accrediteren. Zijn door problemen rond de accreditatie wel een leerlingen belemmerd? In de praktijk blijken de problemen mee te vallen. Bij 15 procent van de scholen zijn wel eens problemen geweest, maar dat deze zijn opgelost.
Tabel 2.11 - Belemmeringen bij plaatsing van leerlingen door problemen bij accreditatie % plaatsing nooit belemmerd plaatsing belemmerd, maar opgelost plaatsing kon geen doorgang vinden
83 15 1
n totaal (100%)
78
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
15
Uit de open antwoorden blijkt in de eerste plaats dat de salariëring in de UV-branche (uiterlijke verzorging; kappers) problemen oplevert. De branche wil een arbeidscontract voor leerlingen in een kapsalon; zij moeten volgens de CAO worden betaald. De scholen willen dit niet. In de tweede plaats ontstaan er problemen doordat de leerbedrijven niet precies in de indeling van de KBB’s vallen en de KBB’s aanvankelijk een accreditatie weigeren (landbouw breed, bouwradius; autobranche). In de derde plaats zijn er klachten over de traagheid van de ondertekening van de leerovereenkomst. Een kwestie van communicatie wordt wel eens gezegd. In de vierde plaats is er soms sprake van onduidelijkheid over de accreditatieprocedure en criteria. Een aantal kenniscentra zou belachelijk hoge eisen stellen aan leerbedrijven. Sommigen menen dat de accreditatiecriteria moeten worden aangescherpt per sector/afdeling om maatwerk te kunnen leveren. Anderen menen juist dat de accreditatiecriteria te streng zijn en mogelijk leerbedrijven afstoten. Moeten de criteria voor accreditatie worden aangescherpt om maatwerk te kunnen leveren of moeten ze juist worden versoepeld?
Tabel 2.12 - Accreditatiecriteria aanscherpen of versoepelen % criteria moeten worden aangescherpt om maatwerk te kunnen leveren criteria moeten worden versoepeld om meer leerbedrijven te kunnen werven
26 74
n totaal (100%)
66
Uit tabel 2.12 blijkt dat driekwart voor versoepeling van de accreditatiecriteria is om meer leerbedrijven te kunnen werven. Een groot deel van de respondenten, 27 procent, geeft geen antwoord. Sommigen menen dat leerlingen van 14 of 15 jaar nog te jong zijn om te werken en dat het risico bestaat dat ze worden ‘uitgebuit’ door leerbedrijven. Daarom zijn scholen uitdrukkelijk verantwoordelijk gemaakt voor het hele leerwerktraject. Vinden scholen dat ze die verantwoordelijkheid waar kunnen maken? De overgrote meerderheid is van mening zijn verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.
16
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Tabel 2.13 - Kunt u als school uw verantwoordelijkheid voor het hele leerwerktraject waarmaken? % ja nee, er zijn additionele afspraken/regeling nodig
83 17
n totaal (100%)
82
Zeventien procent van de scholen heeft er moeite mee en wil additionele afspraken/regelingen. Wat moet er extra geregeld worden? In de eerste plaats wordt de afstemming school/bedrijf genoemd. Het gaat hierbij om afspraken over afstemming van de lesstof op de stageplek en die op school. Blijkbaar leidt dit telkens tot overlap of ‘gaten’ in de lesstof. Het bedrijf weet onvoldoende wat de leerling op school al heeft gehad. Ook blijken er betere afspraken nodig te zijn over de stage-opdrachten van de school. In de tweede plaats worden verbeteringen gewenst in de afspraken met het ROC over de doorstroom. Er is duidelijkheid nodig over de lesstof in het vmbo en die in het mbo. In de derde plaats zijn additionele afspraken nodig als het leerbedrijf een te smal leeraanbod kan doen. Een voorbeeld is dat bedrijven in de metaal danwel verspanende, danwel niet-verspanende technieken aanbieden, terwijl de leerling beide nodig heeft voor het examen. Opleidingen zijn vaak breder dan het aanbod is leerbedrijven. In de vierde plaats wordt de aanscherping van de accreditatiecriteria genoemd. Daarnaast worden genoemd: - koppeling tussen examenprogramma en leerbedrijf weglaten; - afspraken over salariëring in UV-branche. KOC eist arbeidscontract. Waar blijft leerling als het mislukt, gevolgen voor ouders in de vorm van kinderbijslag en tegemoetkoming schoolkosten (2x); - problemen rond leeftijd en ARBO. Bedrijven willen niet vanwege ARBO-eisen; - bouwradius neemt op sommige punten regie over, waardoor het heel moeilijk is om afspraken te maken; - verzekeringen van school dekt lwt onvoldoende; - meer vrijheid in plaatsing van leerlingen in verwante bedrijven; - leerbedrijven beter controleren om verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
17
2.7 Toekomst Tabel 2.14 - Denkt u volgend jaar weer leerlingen te kunnen plaatsen in leerwerktrajecten? % ja, waarschijnlijk meer dan dit jaar ja, ongeveer gelijk als dit jaar nee, waarschijnlijk minder dan dit jaar
53 40 7
n totaal (100%)
87
De respondenten zijn positief over de toekomst. Meer dan de helft verwacht zelf meer leerlingen in leerwerktrajecten te kunnen plaatsen. Dit komt overeen met de aanwezigheid van de potentiële doelgroep. Deze wordt hoger ingeschat dan de huidige deelname.
Tabel 2.15 - Inschatting werkgelegenheid voor leerlingen in leerwerktrajecten % er is genoeg werk voor leerlingen in leerwerktrajecten hangt af van afdeling er is onvoldoende werk voor leerlingen
48 49 2
n totaal (100%)
83
Tabel 2.16 - Verwachtingen leerwerktrajecten naar inschatting werkgelegenheid, aantallen er is genoeg werk waarschijnlijk meer ongeveer even veel waarschijnlijk minder
23 15 2
hangt af van afdeling er is onvoldoende werk 21 17 3
2 -
Scholen die verwachten dat er genoeg werk is, denken ook meer leerlingen te kunnen plaatsen. Twee scholen zijn blijkbaar ontevreden, want hoewel er genoeg werk is, verwachten ze volgend jaar minder lwt-leerlingen te kunnen plaatsen.
18
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
2.8 Conclusie Het gemiddeld aantal leerlingen per school in een lwt-traject is 15 leerlingen. De potentie aan lwt-leerlingen schat men op gemiddeld 20. Kortom, er is weliswaar nog ruimte voor meer, maar niet meer voor spectaculaire groei. Het grootste deel van de scholen zoekt zelf leerbedrijven. Bij een kwart van de scholen dragen de kenniscentra leerbedrijven aan. Meer dan de helft van de scholen vindt dat er voldoende aanbod is aan leerbedrijven. Eén op de vijf ervaart in zijn algemeenheid problemen met het vinden van leerbedrijven. Met name voor administratie en uiterlijke verzorging lijkt het moeilijker te gaan. Wat betreft de vorm van de leertrajecten wordt er vooral gekozen voor de wekelijkse cyclus: 3 dagen school - 2 dagen stage/werk. De helft van de scholen begint in leerjaar 4 met de stage/werk. Op 90 procent van de scholen bezoekt een begeleider van de school de leermeester. Bij ongeveer de helft van de scholen gebeurt dit maandelijks. Daarnaast wordt ook telefonisch contact onderhouden. Bij een kwart van de leerbedrijven is de leeromgeving volledig, dat wil zeggen ‘examenbreed’. 65 procent van de scholen bieden binnenschools extra activiteiten aan. Bijna de helft van de leerbedrijven beschikt volgens de scholen over een volledige accreditatie. Bij 16 procent van de scholen zijn er wel eens strubbelingen geweest over de plaatsing van een leerlingen, maar door overleg is er in vrijwel alle gevallen een oplossing gevonden. Driekwart is van mening dat de accreditatiecriteria moeten worden versoepeld om meer leerbedrijven te kunnen trekken. Drieëntachtig procent van de scholen denkt zijn verantwoordelijkheid voor het hele leerwerktraject waar te kunnen maken.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
19
20
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
3 Leerbedrijven
3.1 Inleiding De kern van het onderhavige onderzoek is gericht op de leerbedrijven. Namen en adressen zijn verkregen via de scholen. Uit een lijst van 664 bedrijven zijn er 207 gebeld. Van de 207 respondenten is 35 procent directeur van het leerbedrijf, 20 procent leermeester en 15 procent coördinator leerwerktrajecten. De volgende onderwerpen zijn aan de orde gekomen: - aard en omvang bedrijf (branche, omvang, leermeesters); - kenniscentra en accreditatie; - contact met de school; - leerlingen; - motieven; - condities en toekomst.
3.2 Aard en omvang van het bedrijf De branche van de leerbedrijven is weergegeven in tabel 3.1. In deze tabel is ook de branche van het totaal aantal door de scholen opgegeven bedrijven weergegeven om na te gaan in hoeverre de respondenten representatief zijn voor de populatie. Ook aan de scholen is overigens gevraagd de branche op te geven en ook dit is weergegeven in tabel 3.1 om na te gaan of er tussen de opgave van de school en van het leerbedrijf verschillen zijn. Uit de laatste kolom blijkt dat zorg & welzijn (21%), handel (18%), bouw (11%), metaal (9%) en landbouw (8%) de branches zijn waar relatief de meeste lwtleerlingen terechtkomen. Relatief minder komen ze voor in de administratieve sector en bij de overheid. De verdeling in de respons komt goed overeen met die in de totale groep. Alleen administratie is ondervertegenwoordigd. In de populatie 5 procent en in de respons slechts 1 procent. (opmerking: dit wordt mede verklaard doordat sommige administratieleerlingen door de combinatie handel en administratie in de sector handel terecht zijn gekomen).
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
21
Tabel 3.1 - Branche leerbedrijven totaal opgegeven bedrijven
totaal opgave school
totaal opgave leerbedrijf
branche
%
%
%
bouw (incl. bouw-breed, metselen, timmeren, schilderen) installatietechniek voertuigentechniek (incl. techniek) metaal (incl. kleinmetaal) electro metalectro vervoer (transport&logistiek) zorg & welzijn (incl. kinderdagverblijven) kappers (uiterlijke verzorging) handel (incl. mode; inclusief handel en administratie) consumptieve technieken (incl. bakkers) horeca administratie landbouw (veeteelt; plantenteelt, dierhouderij, glastuinbouw, dierenambulance, bloemisterij) groenvoorziening overheid (incl. onderwijs) overig
15
11
11
3 4 7 1 1 1 23 3 14
4 2 8 2 1 1 21 4 15
3 3 9 3 2 21 5 18
1 5 5 6
2 6 2 14
6 1 8
2 2 8
1 1 3
1 9
664
207
207
n totaal (100%)
In grote lijnen komt sectorindeling door school en van het bedrijf zelf overeen. Bij landbouw zijn er verschillen. Door de school zijn ze in sector landbouw geschat, terwijl de bedrijven zelf meer op het grensvlak liggen (handel, overig). Dit komt omdat in de categorie overig 6 landbouwbedrijven zitten en dat enkele landbouwbedrijven zichzelf als handelsbedrijf zien (dierenwinkel) Er zit overigens veel overlap bij de indeling in branches. Vooral bij landbouw: veeteelt, plantenteelt, dierhouderij, groenvoorziening, glastuinbouw, dierenambulance, groenvoorziening. Zoals gezegd, sommige bedrijven zien zichzelf als detailhandelbedrijf. Ook bij de sector horeca hebben we veel overlap aangetroffen met consumptief (het bedrijfsleven zelf kent deze term niet of nauwelijks), bakkers en verssector. Onder de sector handel vallen diverse soorten winkels, detailhandel (ook landbouw). In de sector zorg & welzijn vallen eveneens uiteenlopende bedrijven: bejaardentehuizen, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, kinderboerderij, instellingen voor gehandicapten e.d. 22
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Komen lwt-leerlingen vooral in kleine bedrijven terecht of ook in grote? Tabel 3.2 geeft inzicht.
Tabel 3.2 - Omvang leerbedrijven, in categorieën % eenmansbedrijf 2-5 personen 6-10 personen 11-25 personen 26-50 personen 51-100 personen 101-250 personen > 250 personen n totaal (100%)
3 20 12 21 16 9 8 8 202
De gemiddelde omvang van de leerbedrijven is 101 werknemers. Maar meer dan 80 procent van de leerbedrijven heeft minder dan 100 werknemers. Enkele grote bedrijven trekken het gemiddelde omhoog. Het maximum aantal werknemers is 2500. Meer dan de helft (58%) van de leerbedrijven heeft echter minder dan 25 werknemers. Een derde heeft minder dan 10 werknemers en een kwart minder dan 5. Het percentage eenmansbedrijven is relatief klein. Zijn er verschillen in bedrijfsomvang per sector/branche? De verschillen in bedrijfsomvang zijn groot. De zorginstellingen hebben gemiddeld het meeste personeel (375). Relatief groot zijn ook de metaalbranche met een gemiddelde van 183 en de installatietechniek met gemiddeld 123 werknemers. Tot de kleine bedrijven horen vooral de kappers (gemiddeld 5 personeelsleden), de voertuigentechniek (10 personeelsleden), de landbouw (gemiddeld 15 man personeel) en de bouw met gemiddeld 24 personeelsleden. Leerwerktrajecten komen relatief weinig voor in de vier grote steden (7,2%). De helft komt voor op het platteland en 43 procent in de kleinere steden (> 50.000 inwoners). Aantal lwt-leerlingen per leerbedrijf Het gemiddelde aantal lwt-leerlingen is 2,85. Bijna de helft van de leerbedrijven heeft 1 leerwerktrajectleerling. Nog eens 25 procent heeft er 2. Van de 198 leerbedrijven zeggen er 197 dat ze er tussen de 1 en 15 hebben. Eén leerbedrijf in de textielbranche zegt 70 lwt-leerlingen te hebben (met 14 leermeesters).
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
23
Tabel 3.3 - Gemiddelde aantal werknemers lwt-leerbedrijven, per sector/branche % bouw metaal voertuigen electro installatie vervoer zorg welzijn kappers administratie handel mode en Commercie horeca landbouw overheid
24 183 10 61 123 45 375 112 5 68 48 35 28 15 14
totaal
101
Aantal leermeesters per leerbedrijf Het gemiddeld aantal leermeester per leerbedrijf is 2,57. De meeste bedrijven (73%) hebben er 1 of 2. Het maximum is 25 leermeesters. Het zal niemand verbazen dat er grote correlatie is tussen de omvang van een bedrijf en het aantal leermeester. Ruim de helft van de bedrijven (57%) heeft 1 of 2 lwt-leerlingen en 1 of 2 leermeesters.
3.3 Kenniscentra en accreditatie Hoe is men in aanraking gekomen met leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen en in hoeverre hebben de kenniscentra daarbij een rol gespeeld.
Tabel 3.4 - Hoe is men in aanraking gekomen met leerwerktrajecten? % via de school via media (krant tijdschrift, televisie) via andere bedrijven, kennissen via kenniscentra totaal leerbedrijven
24
82 1 9 10 200
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
De meeste bedrijven zeggen via de school met de mogelijkheid van leerwerktrajecten in aanraking te zijn gekomen. Eén op de tien leerbedrijven noemt een kenniscentrum. Genoemd worden: Landbouw, Ecabo, Handel (8x), Installatietechniek (2x), Horeca, OVDB (zorg) en VOC (carrosserie). Driekwart van de leerbedrijven is door een kenniscentrum geaccrediteerd, 16 procent nog niet en 10 procent weet dit niet. Tabel 3.5 geeft inzicht in het type accreditatie. Van de leerbedrijven die door het kenniscentrum zijn geaccrediteerd, zegt 54 procent over een volledige accreditatie te beschikken, 12 procent over een bbl-accreditatie en 16 procent over een onvolledige accreditatie. 18 Procent weet niet welke accreditatie men heeft.
Tabel 3.5 - Accreditaties naar kenniscentrum, aantallen volledige accreditatie
bbl-accreditatie
voorlopige accreditatie
Aequor (landbouw) Bouwradius ECABO (economie, administratie) Innovam (auto’s) Handel Kenteq Electro Kenteq Installatie Kenteq Metaal KOC (kappers) LIFT (textile) HTV (horeca) SVS (schilders) OVDB (zorg&welzijn) SBW (wegenbouw) VTL (transport & logistiek)
10 5 3
2 -
2 2
2 15 2 4 5 4 1 5 2 11 2
1 1 1 1 1 4 -
1 1 3 2 1 2 5 1 -
totaal
70
11
20
De opleiding van de leermeesters die de lwt-leerlingen op de werkplek begeleiden, is een belangrijke accreditatie-eis.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
25
Tabel 3.6 - Cursus leermeester % leermeester heeft leermeesterscursus gevolgd leermeester gaat de leermeesterscursus volgen opleiding van de leermeester behoorde niet tot de eisen van de accreditatie leermeester heeft geen cursus gevolgd en gaat die ook niet volgen n totaal (100%)
47 13 3 37 194
Het blijkt dat bijna de helft van de leermeesters een cursus heeft gevolgd bij een kenniscentrum. Ruim eenderde geeft aan dat de leermeester geen cursus heeft gevolgd en dat ook niet gaat doen. Uit de opmerkingen blijkt dat men nog onbekend is met het functioneren van het kenniscentrum en dat men de leermeester al voldoende opgeleid vindt om als leermeester te functioneren.
Tabel 3.7 - Beoordeling informatievoorziening door kenniscentra % goed voldoende kan beter n totaal (100%)
51 18 31 181
Meer dan de helft vindt de informatievoorziening door het KBB goed. Bijna eenderde vindt dat de informatie beter had gekund. Ze geven aan meer te hebben aan de informatie die ze van scholen hebben gekregen en heel weinig contact te hebben met het KBB. Nagegaan is of diegenen die de leermeesterscursus hebben gevolgd ook meer tevreden zijn over de informatievoorziening. Ze zijn vooral minder ontevreden. Van de bedrijven bij wie de leermeester de cursus heeft gevolg is 24 procent ontevreden, terwijl dit bij de bedrijven die geen cursus hebben gevolgd 50 procent is. Waarover zouden ze meer informatie willen van de kenniscentra? In de eerste plaats wil men vooral weten wat ze kunnen verwachten van leerwerktrajecten en in het bijzonder van de leerlingen, hoe ze zich manifesteren. Maar ook algemene informatie over het doel van de opleiding en de praktische inhoud ervan. In de tweede plaats wil men graag weten aan welke eisen het bedrijf en de leerling moet voldoen. In de derde plaats wil men informatie over het leerplan voor leerlingen. In de 26
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
vierde plaats had men graag meer informatie over de begeleiding van de leermeester gehad.
Tabel 3.8 - Kunt u met uw vragen of problemen terecht bij het kenniscentrum (KBB)? % goed voldoende kan beter n totaal (100%)
65 22 13 158
Tweederde kan met vragen of problemen goed terecht bij het kenniscentrum. Volgens 13 procent van de respondenten kan het beter. Dit zijn overwegend de bedrijven die vinden dat de informatievoorziening beter had gekund. Wat kan er zoal beter? - er is veel onduidelijk over welke opleidingen bij welk kenniscentrum horen; - er is gevoel dat leerlingen in ‘hokjes’ worden geplaatst en dat dit komt door regelgeving van KBB; - de mensen bij het KBB weten te weinig van de praktijk. Ze zouden meer contact moeten hebben met bedrijven; - er wordt te weinig teruggekoppeld; - meer informatie over wat je van leerlingen mag verwachten en hoe je met ze omgaat.
3.4 Contact met de school Eerder contact leerbedrijf met vmbo-school De scholen blijven verantwoordelijk voor het hele leerwerktraject van de leerling. De scholen zijn cruciaal in de voorlichting naar leerbedrijven en de begeleiding van leerlingen en leermeesters. Drie op de vijf leerbedrijven zegt al voorafgaande met de leerwerktrajecten ervaring te hebben met vmbo-scholen.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
27
Waardering informatievoorziening door school Tabel 3.9 - Beoordeling kwaliteit informatievoorziening school over ....., percentages
leerovereenkomsten begeleiding van leerlingen accreditatie informatie in zijn algemeenheid fiscale regeling
goed
voldoende
kan beter
49 47 40 42 29
28 26 32 30 22
23 27 28 28 49
n 204 202 181 201 167
Uit tabel 3.9 blijkt leerbedrijven redelijk tevreden zijn over de informatievoorziening als het gaat om: - leerovereenkomsten; - begeleiding van leerlingen; - accreditatie; - informatie in zijn algemeenheid. Maar ook zo rond een kwart tot zelf de helft vindt dat die beter kan. Beduidend minder is men tevreden over de informatievoorziening over de fiscale regeling door de school. Begeleiding leermeester Tabel 3.10 - Krijgt de leermeester voldoende begeleiding vanuit de school? % ruim voldoende voldoende te weinig
14 57 29
n totaal (100%)
200
Het merendeel vindt dat de begeleiding voldoende is, maar bijna eenderde van de leerbedrijven vindt de begeleiding te weinig. Eén reactie gaf aan niet zozeer begeleiding te verwachten, maar vooral interesse. Blijkbaar is dat niet altijd aanwezig.
28
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Tabel 3.14 - Beoordeling kwaliteit van de begeleiding % goed voldoende kan beter n totaal (100%)
38 31 31 200
Eveneens eenderde vindt dat de begeleiding beter kan. Slechts 38 procent vindt de begeleiding goed. Diegenen die vinden dat ze te weinig worden begeleid zijn ook duidelijk het minst tevreden over de kwaliteit van de begeleiding. Er wordt wel eens gezegd dat de leermeester weinig ruimte krijgt door regels van de school en het Kenniscentrum om een persoonlijke invulling te geven aan de begeleiding. Scholen nemen hun eindverantwoordelijkheid voor het leerwerktraject zo serieus dat ze leermeester in een keurslijf dwingen. De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) zouden zoveel regels opleggen dat ze de leermeester de mogelijkheid ontnemen de leerling vanuit hun persoonlijke kennis en ervaring te begeleiden. Vinden leermeesters dat ze voldoende ruimte krijgen om de leerlingen vanuit hun eigen kennis en ervaring te begeleiden?
Tabel 3.12 - Ruimte om leerling vanuit persoonlijke kennis en ervaring te begeleiden % goed voldoende kan beter n totaal (100%)
73 23 4 204
Driekwart van de respondenten is tevreden over de ruimte die ze krijgen. We hebben ook nagegaan in hoeverre er verschillen zijn naar functie van de respondent. Dit blijkt nauwelijks het geval. Opvallend is wel dat diegenen die vinden dat ze te weinig begeleid worden, ook het minst positief zijn over de ruimte die ze krijgen. Er wordt wel eens gedacht dat de leermeester onvoldoende zou worden gewaardeerd. Dit blijkt nauwelijks het geval (tabel 3.13).
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
29
Tabel 3.13 - Waardering voor de leermeester
door de school door lwt-leerling
goed
voldoende
onvoldoende
n
74 74
24 24
2 2
183 196
Driekwart van de respondenten vindt de waardering van zowel de school als van de lwt-leerling goed. Het percentage dat de waardering onvoldoende acht is gering. Ook hier hebben we geen significante verschillen naar functie aangetroffen. De leermeesters vinden de waardering door de school in 69 procent van de gevallen goed en nooit onvoldoende. De waardering door de lwt-leerlingen achten ze in 68 procent van de gevallen goed en 3 procent geeft een onvoldoende. Tenslotte wordt wel eens verondersteld dat de school de prestatiebeoordeling van de leerling door de leermeester (het cijfer voor de stage/werkstuk) terzijde zou leggen en hiermee geen rekening te houden bij het bepalen van het rapportcijfer. Ook dit blijkt op een incidentele gebeurtenis te zijn gebaseerd. Bijna alle leermeesters zeggen dat hun beoordeling van de stage wordt erkend.
3.5 Leerwerktraject-leerlingen Voor leerwerktrajecten komt een speciaal geselecteerde groep leerlingen in aanmerking. Ze zijn nog jong en ze leren vooral door ‘te doen’. We hebben de respondenten de volgende vragen voorgelegd: - Is een lwt-leerovereenkomst afgesloten? - Worden leerlingen (voldoende) begeleid? - Zijn leerlingen geschikt voor leerwerktrajecten? - Is er materiaal en hoe wordt beoordeeld? - Leerlingen buiten de branche? Leerwerkovereenkomst en begeleiding Vrijwel alle bedrijven (96%) zeggen dat voor alle lwt-leerlingen een leerwerkovereenkomst is afgesloten. Twee procent zegt dat er geen leerwerkovereenkomst is afgesloten. De rest weet het niet De bewering dat veel leerlingen zonder leerwerkovereenkomst zouden werken, blijkt dus niet uit dit onderzoek. Het is wel mogelijk dat aan het begin van het leerwerktraject problemen rond de leerwerkovereenkomst zijn geweest, maar zoals we al eerder bij de scholen hebben gezien is wel overleg nodig geweest, maar voor vrijwel alle problemen is een oplossing gevonden
30
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
De begeleiding van lwt-deelnemers is belangrijk. In de afspraken over leerwerktrajecten is afgesproken dat leerlingen actief worden begeleid door de school. Hoe is de begeleiding in de praktijk geregeld? Bij bijna negen op de tien leerbedrijven komt de docent periodiek naar het leerbedrijf. Bij één op de tien is de docent alleen aanspreekpunt voor de leerlingen als er problemen zijn. Het gemiddelde van de bedrijfsbezoeken is ruim 6 x per jaar (6,35). De intensiteit van het bedrijfsbezoek varieert van 1x per jaar tot 52 x per jaar. Meer dan de helft komt maximaal 4x per jaar. Hoe wordt door de leermeesters teruggerapporteerd naar de scholen. Gebeurt dit schriftelijk of mondeling? In bijna de helft van de gevallen wordt zowel mondeling als schriftelijk teruggerapporteerd. In 42 procent van de gevallen wordt alleen mondeling teruggerapporteerd.
Tabel 3.14 - Wijze van rapporteren naar school % mondeling schriftelijk mondeling en schriftelijk niet
42 7 48 4
n totaal (100%)
207
Geschiktheid leerlingen voor leerwerktrajecten De lwt-leerlingen zijn nog jong. Hoe bekijken de respondenten van de leerbedrijven de leerlingen? Zijn ze voldoende gemotiveerd, hebben ze genoeg kennis en zijn ze vaardig genoeg? Kortom, zijn leerlingen geschikt voor leerwerktrajecten?
Tabel 3.15 - Geschiktheid leerlingen voor leerwerktrajecten
motivatie van leerlingen kennis van leerlingen vaardigheid van leerlingen
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
goed
voldoende
kan beter
n
46 13 13
32 39 44
22 48 43
203 201 201
31
Uit tabel 3.15 blijkt dat de respondenten van de leerbedrijven niet tevreden zijn over de geschiktheid van leerlingen. De motivatie wordt nog redelijk positief ingeschat, maar de kennis de vaardigheid van leerlingen kan in respectievelijk 48 procent en 43 procent beter. Specifiek hebben we gevraagd naar de aansluiting van de theorie op school bij de praktijk in het leerwerktraject. Drieënveertig procent van de respondenten vindt dat die aansluiting beter kan. Blijkbaar komen veel leerlingen onvoldoende voorbereid naar het traject.
Tabel 3.16 - Aansluiting theorie op school bij praktijk in het leerwerktraject? % goed voldoende kan beter n totaal (n=100%)
23 34 43 180
Eén van de voorwaarden met betrekking tot leerwerktrajecten is dat leerlingen ook als ze naar mbo doorstromen bij het bedrijf kunnen blijven. Hierover moeten al bij de start van het leerwerktraject afspraken worden gemaakt. Bijna een kwart komt de afspraken blijkbaar niet na.
Tabel 3.17 - Wil het bedrijf leerling behouden als die doorstroomt naar middelbaar beroepsonderwijs? (n=188) % ja nee
77 23
Ruim driekwart van de leerbedrijven wil de leerling behouden als die doorstroomt naar het mbo. Bijna een kwart wil dit niet. Waarom niet? De belangrijkste reden die wordt genoemd is dat de leerling ongemotiveerd zou zijn om door te stromen naar het mbo. In de tweede plaats wordt aangegeven dat men niet voldoende werk heeft om de leerling te behouden. In de derde plaats wordt aangegeven dat de leerling niet goed in de groep blijkt te liggen waardoor problemen zijn ontstaan. In de vierde plaats wordt aangegeven dat de leerling zelf niet wil doorstro-
32
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
men en iets anders wil. In de vijfde plaats komt naar voren dat de stage te smal zou als de leerling niet van bedrijf zou veranderen. Als laatsten worden naar voren gebracht dat het niveau van de leerling te laag is en dat de opleidingsrichting vmbo/mbo niet zouden aansluiten. Gebruik studiemateriaal Leerwerktrajecten zijn nieuw en vaak moet er nieuw studiemateriaal worden ontwikkeld. Al bij de scholen zijn er aanwijzingen dat er nog onvoldoende geschikt studiemateriaal voor lwt-leerlingen is. Bij de ontwikkeling hiervan hebben de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) een rol. Ook de scholen kunnen bijvoorbeeld in de vorm van stageopdrachten materiaal aanreiken. Ook is het mogelijk dat leerlingen gewoon gebruik maken van een studieboek, bijv. van een uitgever. Eerst is gevraagd van welk materiaal gebruik is gemaakt. Tabel 3.18 - Gebruik studiemateriaal van .... , meer antwoorden mogelijk % praktijkboeken KBB materiaal van school (opdrachten) studieboek
66 81 66
Het meest gebruikt wordt het studiemateriaal van de school. Tweederde van de leerbedrijven maakt gebruik van praktijkboeken van het kenniscentrum en van studieboeken. Vervolgens is gevraagd naar de tevredenheid met dit materiaal. Ruim een kwart is niet tevreden over de praktijkboeken van KBB’s en het studiemateriaal van de scholen. Opvallend is dat men relatief het meest tevreden is over ‘gewone’ studieboeken. Tabel 3.19 - Tevredenheid met studiemateriaal
praktijkboeken KBB materiaal van school (opdrachten) studieboek
goed
voldoende
kan beter
n
40 40 56
32 33 24
28 28 20
108 153 105
Het meest tevreden zijn de leermeester over studieboeken. Met de praktijkboeken van de kenniscentra en het materiaal van scholen zijn de respondenten minder tevreden. Bijna eenderde denkt dat het beter en twee op de vijf zijn tevreden. Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
33
Leerlingen buiten de branche? Driekwart (75%) van de leerbedrijven zegt alleen leerlingen uit de eigen branche te ontvangen. Een kwart zegt ook leerlingen buiten de eigen branche te ontvangen. Het blijft een beetje speculeren omdat de aantallen bedrijven zeer gering zijn, maar de branches administratie (4), metalectro (3), vervoer (3) en voertuigentechniek plaatsen geen enkele leerlingen buiten de branche. Bijna driekwart (73%) ziet geen of geringe mogelijkheden voor leerwerktrajectleerlingen buiten de eigen branche. Een kwart wel. Van welke branche zien ze dan wel mogelijkheden voor leerlingen in hun bedrijf? Schema 3.1 geeft inzicht.
Schema 3.1 - Branches en de mogelijkheden van leerlingen uit andere branches branche
mogelijkheden van
handel
foodbranche sportbranche administratie dienstverlening horeca magazijnmedewerker draaimachinebankwerkers administratie groenvoorziening administratie keukentechniek verzorging handel metaal speciaal onderwijs (2x) horeca technische dienst facilitaire dienst (2x) personeel en opleiding voeding administratie metaal elektrotechniek montage motorvoertuigentechniek kapper voertuigentechniek handel (2x)
metaal bouw horeca
zorg
groenvoorziening
consumptief
landbouw
34
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Uit het schema blijkt dat er mogelijkheden zijn voor overlap. De branches handel, horeca en zorg zijn breed en zien de meeste ruimte om mensen van buiten de branche op te nemen. Er wordt wel eens gezegd dat grote bedrijven gemakkelijker leerlingen van buiten de eigen branche aan kunnen trekken. Opmerkelijk is dat de branches handel en horeca zeker niet tot de groten behoren wat betreft de gemiddelde omvang van het personeel. Opmerkelijk is ook dat leerlingen uit de administratie wel overal terechtkunnen, maar dat dit feitelijk niet gebeurt. Dit is ook een aandachtspunt. Ruim de helft (55%) zegt wel eens gevraagd te zijn om leerlingen buiten de eigen branche op te nemen.
3.6 Motieven Wat zijn de motieven van leerbedrijven om lwt-leerlingen aan te nemen. Speelt de werving van nieuw, potentieel personeel een rol? Levert het een leuke financiële vergoeding op? Wil men deze groep leerlingen kansen geven?
Tabel 3.20 - Motieven om als leerbedrijf te fungeren, percentages, meer antwoorden mogelijk, n=287 % verzekeren van toekomstige instroom in de branche meehelpen aan beter opgeleid personeel/betere opleidingen bereiken van (toekomstige) doelgroep samenwerking met vmbo-scholen financiële vergoeding anders
33 26 9 2 1 30
Uit de tabel blijkt dat werving en opleidingsmotieven belangrijk zijn. De financiële vergoeding speelt nauwelijks een rol volgens de respondenten. Uit de antwoorden in de categorie anders blijkt dat overwegend sociale motieven (sociale plicht, leerling een kans geven) belangrijk zijn. Daarnaast worden genoemd: - affectie met de branche; - verzoek van school; - opvang van werkpieken; - relatief goedkope arbeidskrachten.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
35
3.7 Condities Om leerwerktrajecten te bevorderen is een fiscale regeling voor leerbedrijven in het leven geroepen. Ruim eenderde van de leerbedrijven (38%) zegt niet op de hoogte te zijn van de fiscale regeling. Van diegenen die hiervan op de hoogte zijn, zegt 84 procent (94 bedrijven) hiervan ook gebruik te maken; 16 procent niet (18 bedrijven). Kortom, minder dan de helft (94 van de 207) van de onderzochte bedrijven lijkt gebruik te maken van de fiscale regeling. Bij meer dan de helft van de leerbedrijven (53%) bestaat behoefte om het leerwerktraject te verbeteren. Als belangrijkste wordt genoemd een beter samenspel tussen school en bedrijf (terugkoppeling van ervaringen van leerlingen; school moet meer info geven over wat leerling als gedaan heeft aan stages; het wordt nu dubbel gedaan, wat mogen we van leerlingen verwachten; betere communicatie). In de tweede plaats wil. In de tweede plaats zou het lesmateriaal nog beter op de praktijk moeten worden afgestemd. In de derde plaats wordt het belangrijk gevonden leerlingen strenger te selecteren resp. ze beter voor te bereiden (niveau te laag, voortdurend bezig met basis- en sociale vaardigheden, als motivatie dan ook nog slecht is, dan wordt het een probleem, motivatie). In de vierde is het wenselijk de informatievoorziening te verbeteren (met betrekking tot leerwerktrajecten, wetgeving vmbo). In de vijfde plaats moet het lesmateriaal verbeterd worden (veel te veel van hetzelfde, daagt leerlingen onvoldoende uit, leerling in kinderdagverblijf had praktijkboek over bejaarden, aansluiting beter, boeken moeten specifieker, stageboeken moeten beter). In de zesde plaats moet de communicatie tussen leermeester, leerling en school verbeteren. In de zevende plaats moet het leerbedrijven gemakkelijker worden gemaakt (te hoge verwachtingen van leerbedrijven, regelgeving vergemakkelijken, m.n. wat betreft cursussen en investeringen). Op de achtste plaats zou de capaciteit moeten worden uitgebreid (vb. ROBC uitbreiden, als er veel mbo’ers stage lopen bij ROBC dan is er te weinig plaats voor vmbo’ers). Tenslotte wordt aangegeven dat de begeleiding van leerling en leermeester kan verbeteren.
3.8 Toekomst Een belangrijke vraag is in hoeverre men verwacht volgend meer of minder leerlingen te kunnen aannemen.
36
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Tabel 3.21 - Verwachte aantal lwt-leerlingen volgend jaar % meer dan afgelopen jaar ongeveer evenveel als afgelopen jaar minder dan afgelopen jaar n totaal (100%)
10 81 9 198
Het overgrote deel (81%) denkt volgend jaar evenveel leerlingen te kunnen plaatsen. Eén op de tien denkt nog meer leerlingen te kunnen plaatsen. Als redenen worden genoemd: - er is voldoende werk, capaciteit; - er is sprake van succes, tevredenheid; - er worden voldoende promotie-activiteiten ondernomen; - voordelen voor bedrijf. Eveneens één op de tien is minder positief. De belangrijkste reden die wordt genoemd is de teruggang in de economie waardoor er minder personeel nodig is. In de tweede plaats blijken de leerlingen niet altijd te voldoen omdat het niveau of de motivatie te laag is. In de derde plaats kost het sommigen te veel tijd en is het belastend voor het bedrijf. Tenslotte is in het algemeen gevraagd wat er beter geregeld moet worden om ermee door te gaan. In de eerste plaats moet de communicatie tussen school en leerbedrijf worden verbeterd. In de tweede plaats moet er beter lesmateriaal komen in de vorm van een beter leerwerkplan en in de verbetering van stageboeken. In de derde plaats wil men dat er betere informatie over de fiscale regeling komt. Deze regeling moet vereenvoudigd worden. In de vierde plaats moet de begeleiding door de school geïntensiveerd worden. In de vijfde plaats moet er meer duidelijkheid, minder complexiteit en minder regels komen. In de zesde plaats moeten zaken rondom de kenniscentra (info; samenwerking) worden verbeterd. In de zevende plaats moet de selectie en screening van leerlingen worden verscherpt. In de achtste plaats moet de theorie beter op de praktijk worden afgestemd. Voorts worden genoemd: - betere begeleiding door personeelszaken; - leerlingen beter voorbereiden op wat ze te wachten staat.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
37
Verschillen naar stad platteland Zijn er verschillen naar stad en platteland? Om deze analyse te maken hebben we 3 gebieden onderscheiden. 1= 4 grote steden 7% 2= steden 43% 3 = platteland 50% Het eerste dat opvalt is dat leerwerktrajecten relatief weinig voorkomen in de 4 grote steden, terwijl de economische bedrijvigheid daar het grootst is. In het algemeen hebben we niet zo veel verschillen aangetroffen. De leerbedrijven in de grote steden zijn gemiddeld het grootst met 235 werknemers, in de overige steden ligt het gemiddelde relatief het laagst met 77. Er zijn relatief weinig leerbedrijven in de grote steden, maar als ze leerwerktrajecten aanbieden dan is het gemiddeld aantal deelnemers 4.0, duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde van 2.8. Dat heeft ook met de gemiddelde bedrijfsgrootte te maken. Wat betreft de relatie van de leerbedrijven met de kenniscentra vinden we geen significante verschillen. De 4 grote steden vallen op in de perceptie van de motivatie van leerlingen. In de vier grote steden denkt slechts 7 procent van de bedrijven dat de leerlingen goed gemotiveerd zijn. In de overige steden en op het platteland is dit respectievelijk 48 en 50 procent. Hier ligt mogelijk een verklaring waarom in de vier grote steden weinig bedrijven geneigd zijn leerwerktrajecten aan te bieden. Wat betreft kennis en vaardigheden van leerlingen vinden we geen significante verschillen. In de steden is men relatief het minst op de hoogte van de fiscale regeling (53%), terwijl dit op het platteland 70 procent is. Een laatste bevinding is dat men in de 4 grote steden iets vaker verwacht dat het aantal leerwerktrajecten volgend jaar minder is (14%), terwijl dit in de steden en op het platteland respectievelijk 8 en 9 procent is. De 4 grote steden zijn wat minder positief over de toekomst.
38
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Verschillen naar sector Zijn er verschillen naar sector? Om deze analyse te maken hebben we 4 sectoren onderscheiden. 1= techniek 31% 2= zorg, inclusief kappers 24% 3= handel, inclusief administratie en horeca 28% 4= landbouw, inclusief groenvoorziening 16% De overheid met 2 procent hebben we buiten beschouwing gelaten. Omvang, aantal lwt’ers en leermeesters De zorg is de grootste sector met een gemiddelde bedrijfsgrootte van 218. De technieksector heeft een gemiddelde bedrijfsomvang van 82, handel 43 en de agrarische sector 15. De zorgsector heeft ook het grootste gemiddeld aantal lwt’er per bedrijf: 3.9. Handel en techniek zitten rond het totaal gemiddelde (2.8 resp. 2.6) . Landbouw heeft er gemiddeld 1.3. In zorg eveneens het hoogste gemiddeld aantal leermeesters 4.1. De andere sectoren zitten beduidend lager (techniek:1.9, handel:2.1 en landbouw: 2.4). Leermeesterscursus gevolgd
leermeesterscursus gevolgd
techniek
zorg
handel
landbouw
51
33
68
30
In de sector handel hebben de meeste leermeesters een cursus gevolgd. In de zorg en in de landbouw is dit minder gebruikelijk. Informatievoorziening door kenniscentrum
goed geïnformeerd door kenniscentrum informatievoorziening kan beter goed geholpen door kenniscentrum
techniek
zorg
handel
landbouw
45 36 62
57 20 68
61 22 60
38 48 75
In de landbouwsector is men het minst tevreden over de informatievoorziening van de kenniscentra. Daar staat tegenover dat zij het meest tevreden zijn over de hulp van de kenniscentra bij vragen en problemen.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
39
Wat betreft de informatievoorziening door de scholen hebben we geen significante verschillen gevonden naar sector. Ook de begeleiding van de leermeester door de school en de waardering voor de leermeester laat geen significante verschillen per sector zien. Branchegerichtheid
alleen in eigen branche terecht goed/redelijk mogelijk om leerlingen buiten eigen branche op te nemen
techniek
zorg
handel
landbouw
93 35
78 38
66 25
71 16
Wat betreft de branchegerichtheid zijn er opmerkelijke verschillen. In de techniek zeggen bedrijven het vaakst dat ze alleen lwt-leerlingen uit de eigen branche opvangen, maar tegelijkertijd denken ze dat het redelijk/goed mogelijk is leerlingen buiten de eigen branche op te nemen. Bij handel en landbouw worden relatief de meeste lwt-leerlingen van buiten de eigen branche opgenomen, terwijl de kansen daarvoor het laagst inschat. Eerdere samenwerking met het vmbo
eerder met vmbo samengewerkt
techniek
zorg
handel
landbouw
74
46
60
60
Per sector zijn er grote verschillen in eerdere ervaring met het vmbo. Driekwart van de bedrijven in de technieksector hebben al eerder met het vmbo samengewerkt. In de zorgsector is dit duidelijk minder gebruikelijk. Gebruik lesmateriaal
praktijkboeken kenniscentrum opdrachten van school
techniek
zorg
handel
landbouw
76 80
63 91
70 72
44 87
In de technieksector wordt het meest gebruik gemaakt van de praktijkboeken van kenniscentra. In de landbouw is dit het minst. Vooral in de zorg wordt gebruik gemaakt van opdrachten van de school.
40
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Wat betreft de motivatie, kennis en vaardigheden van leerlingen hebben we geen significante verschillen per sector gevonden. Fiscale regeling
Op de hoogte
techniek
zorg
handel
landbouw
65
42
70
67
De handel is het meest op de hoogte van het bestaan van de fiscale regeling. Opvallend is dat deze regeling in de zorgsector het minst bekend is. Toekomstverwachting
meer lwt’ers plaatsen minder lwt’ers plaatsen
techniek
zorg
handel
landbouw
8 12
13 11
9 6
14 3
Hoewel de verschillen niet significant zijn, zijn de verwachtingen belangrijk voor de toekomst van leerwerktrajecten. In de techniek is het percentage respondenten dat minder lwt’ers kan plaatsen iets groter dan de groep die er meer denkt te plaatsen. In de andere sectoren is er sprake van licht optimisme, vooral in de landbouw.
3.9 Samenvatting De branches waar de meeste lwt-leerlingen terechtkomen zijn zorg&welzijn (21%), handel (18%), bouw (11%), metaal (9%) en landbouw (8%). Bij administratie en bij de overheid komen lwt-leerlingen het minst aan bod. Meer dan 80 procent van de leerbedrijven heeft minder 100 werknemers. De gemiddelde omvang van de leerbedrijven is 101 werknemers. Zorginstellingen met leerwerktrajectdeelnemers zijn gemiddeld het grootst (375). Tot de kleine leerbedrijven horen vooral de kappers, de voertuigentechniek, de landbouw en de bouw. Het gemiddeld aantal lwt-leerlingen per leerbedrijf is 2,85. Bij de helft van de leerbedrijven heeft 1 lwt-leerling. Het gemiddeld aantal leermeesters per leerbedrijf is 2,57. De meeste bedrijven zeggen via de school met de mogelijkheid van leerwerktrajecten in aanraking te zijn gekomen. Eén op de tien leerbedrijven noemt een kenniscentrum. Driekwart van de leerbedrijven is door een kenniscentrum geaccrediteerd. Hiervan zegt de helft een volledige accreditatie te hebben, 16 procent een onvolledige, 12 procent een bbl-accreditatie en 18 procent weet niet welke accreditatie men heeft. Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
41
De helft van de leermeesters heeft een cursus gevolgd en nog eens 13 procent gaat dit doen. Maar ook 37 procent van de respondenten geeft aan dat de leermeester geen cursus heeft gevolgd en dit ook niet van plan is te doen. Bijna eenderde van de leerbedrijven vindt dat de informatievoorziening door de kenniscentra beter had gekund. Daarentegen zegt bijna tweederde dat ze bij vragen of problemen goed terecht kunnen bij het kenniscentrum. Bijna eenderde van de leerbedrijven vindt dat de begeleiding van de leermeester door de scholen te weinig is en dat die beter kan. Tevreden zijn de respondenten over de ruimte die leermeesters krijgen om leerlingen vanuit hun persoonlijke kennis en ervaring te begeleiden, de waardering van de school en van de lwt-leerlingen en de erkenning van de cijfers die de leermeester geeft. Vrijwel alle bedrijven zeggen voor alle lwt-leerlingen een leerwerkovereenkomst te hebben afgesloten. De respondenten vinden niet alle lwt-leerlingen ook geschikt voor leerwerktrajecten. De motivatie wordt nog redelijk positief ingeschat, maar de kennis en de vaardigheid van leerlingen kan beter, aldus de respondenten. Ook de aansluiting tussen theorie en praktijk kan beter. Bijna een kwart van de respondenten zegt dat als de leerling doorstroomt naar het mbo, zij de leerling niet willen houden. Als redenen worden genoemd: gebrek aan motivatie van de leerlingen, leerling past niet in de groep, geen werk, leerling wil zelf iets anders, onvoldoende faciliteiten e.d. Het meest wordt gebruikt gemaakt van lesmateriaal van de school zelf, maar ook veel wordt gebruik gemaakt van praktijkboeken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en studieboeken. Bijna eenderde denkt dat deze verbeterd kunnen worden. Driekwart van de leerbedrijven zegt alleen leerlingen uit de eigen branche te ontvangen. Een kwart zegt ook leerlingen van buiten de eigen branche te krijgen. Van de branches administratie, metalectro, vervoer en voertuigentechniek wordt geen enkele leerling buiten de eigen branche geplaatst. Driekwart ziet ook geen of geringe mogelijkheden om leerlingen van buiten de eigen branche in het bedrijf te plaatsen. De branches handel, horeca en zorg zien daartoe de meeste kansen. Opmerkelijk is dat bedrijven wel mogelijkheden zien om leerlingen uit de afdeling administratie te plaatsen, maar dat dit feitelijk niet gebeurt. Werving, dat wil zeggen het verzekeren van toekomstige instroom in de branche, en de verbetering van het opleidingspeil zijn belangrijke motieven om leerwerktrajecten aan te bieden. De sociale plicht (verantwoordelijkheid) om deze leerlingen kansen te geven, speelt ook een grote rol. De financiële vergoeding speelt slechts bij enkele bedrijven.
42
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Ruim eenderde (38%) zegt niet op de hoogte te zijn van de fiscale regeling. Van de bedrijven die op de hoogte zijn, zegt 84 procent hiervan gebruik te maken. Uiteindelijk maken 94 van de onderzochte bedrijven (207) gebruik van de fiscale regeling. Meer dan de helft denkt dat de regelgeving rond leerwerktrajecten verbeterd kan worden. Op kop staan: - beter samenspel tussen school en bedrijf; - nog praktijkgerichter; - strenger selecteren/beter voorbereiden van leerlingen; - informatievoorziening rond leerwerktrajecten. Vier op de vijf leerbedrijven verwacht volgend jaar evenveel lwt-leerlingen te kunnen plaatsen. Eén op de tien denkt er meer en eveneens één op de tien minder te kunnen plaatsen.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
43
44
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
4 Scholen zonder leerwerktrajecten
4.1 Inleiding In totaal hebben 87 vmbo-scholen en aoc’s zich (nog) niet genomineerd voor leerwerktrajecten. Met een vragenlijst hebben achterhaald waarom ze dit niet wilden en in hoeverre ze alsnog belangstelling hebben voor invoering van leerwerktrajecten. Van de 87 scholen hebben er 43 de vragenlijst geretourneerd. De respons bedraagt 49 procent. De volgende onderwerpen zijn aan de orde gekomen: - aantal leerlingen; - redenen waarom de school zich niet heeft aangemeld voor leerwerktrajecten; - imago leerwerktrajecten; - toekomst (alsnog invoeren van leerwerktrajecten).
4.2 Aantal leerlingen Een belangrijke reden om geen leertrajecten in te voeren is het geringe aantal potentiele lwt-leerlingen. Sommige vmbo-scholen hebben vooral leerlingen in de theoretische en gemengde leerweg.
Tabel 4.1 - Gemiddeld aantal leerlingen .... gemiddeld niet-lwtscholen school totaal in het vmbo in basisberoepsgerichte leerweg potentieel aantal lwt-leerlingen
1.007 508 136 11
n 41 41 35 31
gemiddeld lwtscholen 1.324 729 270 20
Scholen die niet deelnemen aan leerwerktrajecten zijn gemiddeld iets kleiner dan de lwt-scholen. Het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg is ongeveer de helft in nietlwt-scholen in vergelijking tot de lwt-scholen. De range is 0-600. Meer dan de helft van de scholen heeft minder dan 85 leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
45
Het gemiddeld potentieel aan lwt-leerlingen is ongeveer de helft (11) van dat van de lwt-scholen (20). Zeven van de 31 scholen hebben geen potentiële lwt-leerlingen. Bijna tweederde (64%) geeft een maximum van 5 potentiële lwt-leerlingen op. De gegevens duiden erop dat het relatief lage aantal potentiële lwt-leerlingen mede een reden is om geen leerwerktrajecten aan te bieden.
4.3 Waarom geen leerwerktrajecten? De kernvraag is natuurlijk de reden waarom geen leerwerktrajecten zijn ingevoerd. Tabel 4.2 geeft inzicht. De scholen konden op een lijst van 13 redenen aangeven waarom zij zich niet hebben aangemeld voor leerwerktrajecten (tabel 4.2).
Tabel 4.2 - Redenen om geen leerwerktrajecten in te voeren, meer antwoorden mogelijk % wij hebben de leerlingen voor dit type niet overladenheid van plannen door drukte zijn we er niet aan toegekomen wij vangen deze leerlingen binnen school we hebben eigen afspraken gemaakt met vervolgopleiding faciliteiten waren te gering te weinig tijd om leerlingen te begeleiden wij vinden de leeftijd van 14/15 jaar te laag regelgeving is te ingewikkeld we hebben het juiste personeel er niet voor het imago van lwt bij ons niet positief bedrijven in onze regio zijn huiverig onbekendheid met mogelijkheid n totaal
55 30 25 20 18 13 13 13 10 8 5 5 3 268
Meer dan 55 procent van de scholen zegt het type leerlingen niet te hebben (of wellicht een relatief klein aantal van deze leerlingen). Deze scholen geven gemiddeld een potentieel aan 4,5 lwt-leerlingen op. Overladenheid van plannen en drukte staan op de tweede plaats en derde plaats met respectievelijk 30 en 25 procent. Eén op de vijf scholen zegt de leerlingen die potentieel voor lwt in aanmerking komen binnen de school op te vangen. Zeven scholen hebben afspraken met het vervolgonderwijs gemaakt voor de opvang van deze leerlingen.
46
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
De belangrijkste reden uit de categorie anders is dat men reeds participeert aan een ander project gericht op de doelgroep. In Amsterdam is sprake van een zogenoemd traineeproject. Ook worden genoemd: fusie als reden, school is in afbouw.
4.4 Imago leerwerktrajecten Aan de respondenten is een lijst van zes woordparen voorgelegd om hun associatie met leerwerktrajecten vast te stellen.
Tabel 4.3 - Imago leerwerktrajecten sterk
enigszins
goede oplossing
21
55
8
11
5
niet geschikt (voor leerlingen)
goed
22
31
31
11
6
slecht
ontlastend voor de school
-
11
35
41
14
extra belastend voor school
aantrekkelijk voor ouders
-
20
49
29
3
ouders staan er huiverig tegenover
14
40
43
3
-
saai voor leerlingen
8
47
19
22
3
rompslomp
leerlingen zijn enthousiast uitdaging voor school
geen enigszins associatie
sterk
Het merendeel van de scholen heeft een positief beeld over leerwerktrajecten. Ze zien het als een goede oplossing voor leerlingen, denken dat leerlingen enthousiast zijn en dat het een uitdaging is voor de school. Meer dan de helft vindt het een goed idee. Wel wordt het als een belasting voor de school gezien. Opvallend is dat er nauwelijks samenhang is tussen de belasting voor de school en de rompslomp. Hoe ouders erover denken laten de meeste scholen in het midden.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
47
4.5 Toekomst Gaat de school alsnog leerwerktrajecten invoeren per 1 augustus 2003 of later. Tabel 4.4 - Leerwerktrajecten alsnog invoeren? % nee, voorlopig niet ja, per 1 augustus 2003 ja, later, maar nu even niet
73 7 20
n totaal (100%)
41
Driekwart blijft bij het standpunt nog geen leerwerktrajecten in te voeren. Als belangrijkste reden voeren zij het te verwachten lage aantal lwt-leerlingen. Een aantal scholen geeft te kennen dat ze met niveau 1 voldoende mogelijkheden bieden voor de bedoelde groep leerlingen. Een paar scholen geven aan principieel bezwaren te hebben. Er is leerplicht tot 16 jaar. Een paar scholen verwacht teveel rompslomp. Een paar scholen geven aan eerst te willen nagaan hoe de resultaten zijn van leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Als inderdaad blijkt dat de uitval zo hoog is, kan men alsnog leerwerktrajecten aanbieden. Eén school geeft aan nog steeds de pro’s en contra’s af te wegen en een andere neemt alleen diplomeerbare leerlingen op. Ook zegt een school te participeren in een traineeproject waarmee in de behoefte wordt voorzien. Er is verder een school die de doelgroep doorstuurt naar een ‘zuster’ school die wel leerwerktrajecten aanbiedt. Gevraagd naar wat hen zou kunnen overhalen alsnog leerwerktrajecten in te voeren, is het meest gegeven antwoord: meer leerlingen die ervoor in aanmerking komen. Voorts wordt enkele malen gevraagd om meer faciliteiten. Daarnaast worden genoemd: - convenanten met roc’s moeten verdwijnen; - VMBO moet eerst sterker en stabieler worden; - politiek/maatschappelijk draagvlak moet toenemen; - nieuw schoolgebouw met meer ruimte; - eenvoudiger regelgeving; - aantoonbare noodzaak om deze leerlingen op te nemen. Een klein deel van de onderhavige groep scholen voeren leerwerktrajecten in per 1 augustus 2003. Eentje daarvan voert het zelf in, één heeft externe begeleiding gevraagd en één zoekt aansluiting bij een reeds bestand samenwerkingsverband.
48
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
Eén op de vijf scholen wil leerwerktrajecten later, vanaf 2004, invoeren. De helft zoekt daarbij aansluiting bij een bestaand samenwerkingsverband. De helft hiervan wil externe begeleiding bij de invoering.
4.6 Conclusie Het geringe aantal (potentiële) leerlingen die geschikt zijn voor leerwerktrajecten is een belangrijke reden om zich niet aan te melden als lwt-school. Daarnaast spelen drukte en overladenheid van plannen ook een grote rol. Meer principiële redenen, zoals de inschatting dat 14/15-jarigen te jong zijn om te werken, spelen een geringe rol. Daarnaast geven scholen aan dat er alternatieven voor deze leerlingen zijn: binnenschools zijn er geschikte programma’s voor deze leerlingen en ook in de afspraken met vervolgonderwijs. Het gebrek aan faciliteiten speelt een relatief geringe rol. Het imago van leerwerktrajecten is vrij positief. Het wordt voor leerlingen gunstig ingeschat, maar het wordt wel als extra belasting voor de school ervaren en ook wel als rompslomp. De meeste die scholen die nog geen leerwerktrajecten aanbieden, zijn dat ook niet van plan te doen de aankomende jaren. Een klein deel van de scholen geeft aan per augustus 2003 te starten en één op de vijf later, maar nu even niet.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
49
50
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
5 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
5.1 Inleiding Er is een groep leerlingen in het vmbo die een groot risico loopt voortijdig uit te vallen omdat ze het onderwijs te theoretisch vinden. Voor leerlingen die vooral praktisch willen en kunnen leren, zijn leerwerktrajecten in het leven geroepen. Al vanaf het derde schooljaar vmbo kunnen leerlingen 2 dagen in de week gaan werken, stage lopen of een binnenschools programma volgen. De school blijft verantwoordelijk voor het hele leerwerktraject. De school moet de juiste leerlingen determineren, een programma ontwikkelen en de juiste leerbedrijven zoeken. De leeromgeving van bedrijven moet voldoende breed zijn, er moet begeleiding op de werkplek zijn en er moet werk voor dit type leerling zijn. Bedrijven moeten met de school een leerovereenkomst afsluiten. De leermeester moet in het bedrijf een 1-op-1-begeleiding aanbieden en het bedrijf moet (voorlopig) geaccrediteerd (goedgekeurd) zijn. Belangrijke vragen waren: 1. Welke ervaringen leerbedrijven hebben met kenniscentra? 2. Met wie wordt samengewerkt? 3. Is er voldoende begeleiding aanwezig? 4. Welke kenmerken hebben leerbedrijven? 5. Wat gaan scholen die zich nog niet aangemeld hebben voor leerwerktrajecten doen? Gaan ze die alsnog invoeren of niet? Om op deze vragen een antwoord te geven is een onderzoek verricht bij 1. De scholen die in het schooljaar 2001/2002 gekwalificeerd zijn voor leerwerktrajecten en in het schooljaar 2002/2003 hiermee de eerste ervaringen hebben opgedaan (N=221; respons 90= 41%) 2. Leerbedrijven (N= 207) 3. De scholen die zich per april 2003 nog niet hebben aangemeld voor leerwerktrajecten (N=87; respons = 49%).
5.2 Samenvatting 1. Welke ervaringen hebben leerbedrijven met kenniscentra? De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (de voormalige landelijke organen beroepsonderwijs) hebben een belangrijke rol bij het acquireren van leerbedrijven ten Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
51
behoeve van de scholen, de informatievoorziening, de accreditatie van leerbedrijven, het opleiden van leermeesters, het opstellen van leerovereenkomsten, het beschikbaar stellen van praktijkboeken (lesmateriaal). Uit het onderzoek komt naar voren dat de scholen overwegend zelf leerbedrijven zoeken en dat een kwart van de scholen gebruik maakt van de leerbedrijven die door de kenniscentra worden aangemeld. De leerbedrijven zelf geven in meerderheid aan dat ze via de school in aanraking zijn gekomen met de mogelijkheid van leerwerktrajecten. Eén op de tien leerbedrijven zegt dat dat via het kenniscentrum is gegaan. De helft van de leerbedrijven vindt de informatievoorziening van de KBB’s goed, maar eenderde vindt dat die beter kan. Ze willen vooral meer informatie over wat ze van leerwerktrajecten kunnen verwachten, wat ze van leerlingen kunnen verwachten, een leerplan voor leerlingen. Tweederde van de leerbedrijven kan met vragen of problemen goed terecht bij het kenniscentrum. Volgens 13 procent kan dit beter. Driekwart van de leerbedrijven is door een kenniscentrum geaccrediteerd. Van de bedrijven die zijn geaccrediteerd door een kenniscentrum zegt de helft over een volledige accreditatie te beschikken. Bijna de helft van de leermeesters heeft een leermeesterscursus bij één van de kenniscentra gevolgd. Nog eens 13 procent is dat van plan te gaan doen. Maar ook ruim eenderde van de leerbedrijven zegt dat de leermeester nog geen cursus heeft gevolgd en dat ook niet van plan is te gaan doen. Men denkt dat de leermeester al over voldoende kennis en vaardigheid hiervoor beschikt. Vrijwel alle leerbedrijven geeft aan dat voor alle lwt-leerlingen een leerwerkovereenkomst is afgesloten. Hierbij zijn de school, het kenniscentrum en de leerling betrokken. Aan het begin van het schooljaar 2002/2003 waren er wel eens signalen dat hierover problemen waren, maar deze zijn in de loop van het jaar blijkbaar allemaal opgelost. Tweederde van de leerbedrijven geeft aan dat de lwt-leerlingen gebruik van de praktijkboeken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB’s). Twee op de vijf is goed tevreden over de kwaliteit van de praktijkboeken, maar bijna eenderde vindt de kwaliteit beter kan. Driekwart van de leerbedrijven zegt alleen leerlingen uit de eigen branche te ontvangen. Bijna driekwart (73%) ziet geen of weinig mogelijkheden voor leerlingen buiten de eigen branche. De ervaringen van de leerbedrijven met de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB’s) zijn in het algemeen goed. Ronduit goed gaan de leerovereenkomsten, de accreditatie van leerbedrijven (al 50 procent heeft een volledige accreditatie terwijl die pas in 2005 verplicht is) en de beschikbaarheid van praktijkboeken (lesmateriaal). Bij het acquireren van leerbedrijven zouden de kenniscentra nog een grotere rol kunnen spelen. Scholen zijn overwegend op eigen kracht aangewezen bij het vinden van
52
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
leerbedrijven. Ook de informatievoorziening kan worden verbeterd, alhoewel leerbedrijven met vragen of problemen goed terecht kunnen bij de kenniscentra. De kwaliteit van de praktijkboeken kan worden verbeterd. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat leerbedrijven de relatie met de school belangrijker achten dan die met het kenniscentrum. Het lijkt erop dat in het begin leerbedrijven moesten wennen aan de regelgeving van kenniscentra. Sommige hadden het gevoel dat de kenniscentra ‘lastig’ gingen doen, terwijl er al goede afspraken met de school waren. De indruk bestaat dat voor vrijwel alle problemen inmiddels een oplossing is gevonden. Vanuit het perspectief van leerbedrijven lijken KBB’s soms wat traag te werken. Als men bijvoorbeeld 2 maanden moet wachten op een ondertekende leerovereenkomst dan vindt de school dat lang duren, terwijl dit gewoon volgens de procedure is. 2. Met wie wordt samengewerkt? Uit het onderzoek blijkt dat 12 procent van de scholen in het kader van een samenwerkingsverband met andere vmbo-scholen naar leerbedrijven zoekt. Drie van de vijf leerbedrijven zegt al voorafgaande aan de leerwerktrajecten samen te hebben gewerkt met vmbo-scholen. Over de informatievoorziening door de scholen over leerwerktrajecten is bijna de helft van de leerbedrijven goed tevreden, maar een kwart vindt dat dit beter kan. Ten aanzien van de informatie over de fiscale regeling zegt 49 procent van de leerbedrijven dat dat beter had gekund. Het samenspel tussen school en bedrijf over de inhoud van het leerwerktraject/de stage moet worden verbeterd, zo blijkt vooral uit de open vragen. Er is sprake van overlap tussen wat de leerling binnenschools al heeft geleerd en wat die op de stageof werkplek leert. Betere communicatie/afstemming is gewenst. 3. Is er voldoende begeleiding aanwezig? Op 90 procent van de onderzochte scholen bezoekt de begeleider van de school de leermeester. Bij 56 procent van de scholen gebeurt dit maandelijks. Op 39 procent van de scholen wordt, in vrijwel alle gevallen naast het bezoek van de begeleider, telefonisch contact onderhouden, meestal tweewekelijks of maandelijks. Ruim een kwart van de respondenten geeft zelf aan dat de begeleiding door de school van de leermeester verbeterd kan worden. Dat is een indicatie dat de begeleiding nog niet vlekkeloos verloopt. Van de respondenten van de leerbedrijven zelf geeft 29 procent aan dat de leermeesters te weinig begeleiding krijgen. Eenderde zegt ook dat de kwaliteit van de begeleiding kan worden verbeterd.
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
53
Driekwart van de respondenten van de leerbedrijven is overigens tevreden over de ruimte die ze krijgen om de leerlingen vanuit persoonlijke kennis en ervaringen te begeleiden. Ook dik tevreden zijn ze over de waardering door de school en de lwtleerling. Ook de cijferbeoordeling van de leermeester wordt door de school overgenomen en erkend. De leerbedrijven maken het meest gebruik van lesmateriaal dat door de school is ontwikkeld (opdrachten). Daarnaast maakt ook tweederde gebruik van de eerder genoemde praktijkboeken van de kenniscentra en van door uitgevers uitgegeven studieboeken. Een kwart denkt dat het materiaal beter kan. Uit vooral de open antwoorden blijkt dat het materiaal hopeloos verouderd is, dat het niet aansluit bij de praktijk en dat het nog praktischer moet. 4. Welke kenmerken hebben leerbedrijven? Populaire branches waarin lwt-leerlingen terechtkomen zijn: zorg & welzijn, handel, bouw, metaal en landbouw. Relatief ondervertegenwoordigd zijn: administratie en de overheid. De gemiddelde omvang van leerbedrijven is 101 werknemers. Maar meer dan 80 procent van de leerbedrijven heeft minder dan 100 werknemers. Meer dan de helft (58%) van de leerbedrijven heeft minder dan 25 werknemers. Een derde heeft gemiddeld minder dan 10 werknemers en een kwart minder dan 5. Het percentage eenmansbedrijven is echter relatief klein. De zorginstellingen hebben gemiddeld het meeste personeel. Relatief groot zijn ook de metaalbranche en de installatietechniek. Lwt-leerlingen komen zowel terecht in gemiddeld grote (zorg en metaal) als in gemiddeld kleine branches (handel, landbouw, bouw). Het gemiddeld aan lwt-leerlingen per bedrijf is 2,85. Het gemiddeld aantal leermeesters is 2,57. Ruim de helft van de bedrijven (57%) heeft 1 of 2 lwt-leerlingen en 1 of 2 leermeesters. Kortom, het gaat in de meeste gevallen om kleinschalige constructies met enkele leerlingen en enkele leermeesters in relatief kleine bedrijven. Driekwart van de leerbedrijven zegt alleen leerlingen uit de eigen branche te ontvangen. Driekwart ziet geen of geringe mogelijkheden voor leerwerktrajecten buiten de eigen branche. Ruim de helft zegt wel eens gevraagd te zijn om leerlingen buiten de eigen branche op te nemen.
54
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
5. Wat gaan scholen die zich nog niet aangemeld hebben voor leerwerktrajecten doen? Gaan ze die alsnog invoeren of niet? Driekwart van de scholen die nog geen leerwerktrajecten aanbieden, zijn dat ook de aankomende jaren niet van plan. De belangrijkste reden die zij hiervoor aanvoeren is het relatief geringe aantal leerlingen dat op hun school hiervoor in aanmerking komt. Enkele scholen geven aan per augustus 2003 te willen starten en 20 procent later, maar nu even niet.
5.3 Conclusies 1. De ervaringen van leerbedrijven met kenniscentra zijn goed, maar de samenwerking kan nog worden verbeterd. 2. De samenwerking tussen school en leerbedrijf kan nog worden verbeterd. Dit betreft vooral de afstemming over de lesstof op school en die op het leerbedrijf. Overlap en lacunes moeten worden vermeden. Zo mogelijk dient ook het roc hierbij worden betrokken omdat bij de overgang naar het mbo ook weer overlap kan ontstaan. 3. De begeleiding van de leermeester door de school kan nog worden verbeterd 4. Driekwart van de leerbedrijven vangt leerlingen op binnen de eigen branche. Lwtleerlingen komen nauwelijks bij de overheid terecht. Leerlingen uit de administratieve sector kunnen breder worden geplaatst. 5. Scholen met potentiële lwt-deelnemers zijn inmiddels grotendeels gekwalificeerd. Het aantal scholen dat alsnog overweegt met leerwerktrajecten te starten is gering. Wat betreft het aantal lwt-deelnemers wordt met het huidige bereik (gemiddeld 15 lwt-leerlingen per school) het potentieel (20) aardig bereikt. Er is nog groei mogelijk (sowieso door de start van de 2e tranche in het schooljaar 2003/2004), maar niet meer spectaculair.
5.4 Aanbevelingen Uit het onderzoek blijkt dat leerwerktrajecten aardig in de steiger staan. De aanvankelijk commotie rond overeenkomsten en accreditatie lijken toch vooral te berusten op aanloopproblemen en incidenten. In de loop van het jaar is er door overleg vrijwel overal een oplossing gevonden. Voorkomen moet ook worden dat de leerwerktrajecten door regelgeving onmogelijk worden gemaakt. In de meeste gevallen gaat het om
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten
55
kleinschalige constructies waarbij hooguit enkele lwt-leerlingen en enkele leermeesters in relatief kleine bedrijven zijn betrokken. Het gaat erom doe-leerlingen mogelijkheden te bieden. Daar waar misbruik wordt gemaakt van deze groep, moeten regels gehandhaafd worden. Het gaat gezien de recente start in 2002/2003 verbazend goed, maar er zijn nog verbeterpunten: - verbetering afstemming school/leerbedrijf. Niet altijd is goed afgestemd wat de leerling op school al heeft gedaan en wat er op de werkplek dient te gebeuren; - verbetering lesmateriaal. Het kan nog praktijkgerichter; - verbetering informatievoorziening, vooral ten aanzien van fiscale regeling (ook bekendheid KBB verbeteren); - verbetering selectie/voorbereiding leerlingen; - verbetering begeleiding.
56
Bedrijven, scholen en leerwerktrajecten