November 2001
De Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) voor baggerspecie Vanaf 1 januari 2002 moet belasting worden betaald voor het storten van reinigbare baggerspecie*. Dit staat in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Voor het storten van niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie hoeft géén belasting worden betaald. Hiervoor is wel een verklaring van nietreinigbaarheid van het Service Centrum Grond (SCG) nodig. Alle baggerspecie met een zandgehalte van 60% en meer wordt als reinigbaar beschouwd.
De Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) kent voor het storten en verbranden van afvalstoffen een belasting. Deze belasting is bedoeld om het verwerken van afvalstoffen te stimuleren en het verbranden en storten van afvalstoffen te ontmoedigen. Bij het aannemen van de Wbm in 1994 stond de verwerking van baggerspecie nog in de kinderschoenen. Het begrip ‘reinigbaar’ was bij het aannemen van deze wet dan ook moeilijk te definiëren. Daarom is een tijdelijke verfijning in de wet opgenomen en alle baggerspecie tot 1 juli 1997 als ‘niet-reinigbaar’ aangemerkt. Deze belastingvrijstelling is nog een keer verlengd tot 1 januari 2002. Op deze datum komt de vrijstelling definitief te vervallen en treedt de Wbm ook voor baggerspecie in werking. In het reglement van het Service Centrum Grond (SCG) en volgend jaar in een ministeriële regeling worden de criteria van reinigbaarheid en andere uitvoeringsaspecten van de invoering van de Wbm voor baggerspecie opgenomen. Dit informatieblad geeft algemene
informatie over de inwerkingtreding van de Wbm voor baggerspecie. Op onderdelen kunnen nog wijzigingen optreden.
Reinigbare en nietreinigbare baggerspecie Alle baggerspecie met een zandgehalte van 60% en meer wordt als reinigbare baggerspecie beschouwd. Wordt deze baggerspecie gestort, dan moet Wbm-belasting worden betaald. In de Wbm zijn hierop twee uitzonderingen geformuleerd. Onder ‘uitzonderingen’ (pagina 2) wordt hier verder op ingegaan. Voor het storten van niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie is, om te voorkomen dat belasting moet worden betaald, een verklaring van niet-reinigbaarheid van het SCG nodig. Onder ‘Het aanvragen van een verklaring bij het Service Centrum Grond’ (pagina 5) staat hoe deze aanvraag gedaan kan worden. Het SCG moet daarbij drie vragen beantwoorden: 1. Is er sprake van baggerspecie? 2. Zo ja, is deze baggerspecie verontreinigd?
* Baggerspecie is grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte (uiterwaarden e.d.). Baggerspecie wordt aangemerkt als een categorie grond. Er kan dus alleen sprake zijn van baggerspecie als er grondachtig materiaal is. Losse voorwerpen in de baggerspecie zoals bijvoorbeels fietsen zijn geen grond en dus geen baggerspecie. Met het oppervlaktewater wordt het oppervlaktewater bedoeld zoals dat gedefinieerd staat in de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo).
1
3. Zo ja, is deze verontreinigde baggerspecie reinigbaar? Is er geen sprake van baggerspecie? Dan zijn de regels van de Wbm voor baggerspecie niét van toepassing. Het SCG kan dan dus géén verklaring van niet-reinigbaarheid voor baggerspecie afgeven. Aangezien er een belastingplicht voor alle afvalstoffen is, kan echter wel de Wbm van toepassing zijn. Het SCG geeft alleen verklaringen van niet-reinigbaarheid af als de baggerspecie verontreinigd is. Voor klasse 0 specie (schone, direct voor hergebruik geschikte baggerspecie) wordt dus geen niet-reinigbaarheidsverklaring afgegeven. Als er klasse 0 specie wordt gestort, moet hierover gewoon Wbm-belasting worden betaald. In het geval van verontreinigde baggerspecie, stelt het SCG vast of deze reinigbaar is. Onder ‘Het begrip ‘reinigbaarheid’’ (pagina 3) wordt hier verder op ingegaan.
Het storten van baggerspecie in een (stort)inrichting Zoals gezegd, wordt vanaf 1 januari 2002 Wbm-belasting geheven op alle baggerspecie die in een (stort)inrichting gestort wordt, tenzij er een verklaring van niet-reinigbaarheid aanwezig is. De exploitant van de (stort)inrichting is de belastingplichtige. Hij berekent waarschijnlijk de Wbm-belasting door bij de ontdoener. Dit systeem is vergelijkbaar met de al langer bestaande belastingplicht voor het storten van verontreinigde grond. In het volgende schema staan de voornaamste mogelijkheden voor het verwijderen van baggerspecie. Zoals blijkt uit het schema kan niet-
2
reinigbare specie en het reinigingsresidu ontstaan bij zandscheiding met een niet-reinigbaarheidsverklaring zonder Wbm-belasting worden gestort. Het reinigingsresidu, ontstaan bij zandscheiding, wordt onder bepaalde voorwaarden als niet-reinigbaar gezien. Onder ‘Het begrip ‘reinigbaarheid’’ (pagina 3) wordt hier verder op ingegaan.
baggeren van de waterbodem
vrijkomende baggerspecie
niet verspreidbare specie
verspreidbare specie
verspreiden op land of in oppervlaktewater
reinigbare specie
niet-reinigbare specie
verwerken/ reinigen
gereinigde specie
storten binnen een (stort)inrichting met Wbm-belasting
hergebruik/nuttige toepassing
reinigingsresidu van zandscheiding
storten binnen (stort)inrichting met nietreinigbaarheidsverklaring
De voornaamste mogelijkheden voor het verwijderen van baggerspecie.
Uitzonderingen Het storten van reinigbare baggerspecie kent vanaf 1 januari 2002 in twee situaties een vrijstelling van Wbm-belasting. Deze vrijstelling geldt voor: 1. Het storten van reinigbare baggerspecie in zee. Het gaat hierbij om het verspreiden van licht ver-
ontreinigde baggerspecie* in begrensde gebieden in zee (die mogelijk als inrichting kunnen worden beschouwd). 2. Het storten van reinigbare baggerspecie die vrijkomt bij bepaalde rivierverruimingsprojecten. Voorwaarde hierbij is wel dat deze specie geborgen wordt binnen het projectgebied in een stortinrichting. De minister van VROM wijst deze projecten aan.
Het begrip ‘reinigbaarheid’ Bij de invulling van het begrip ‘reinigbaarheid’ is gekozen voor een groeitraject. Baggerspecie wordt in principe als reinigbaar beschouwd als de verwerkingstechnieken in voldoende mate en tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten beschikbaar zijn. De verwerkingsproducten moeten milieuhygiënisch goed (conform het Bouwstoffenbesluit) kunnen worden toegepast.
Stap 1 en 2 Onderliggende gedachte hierbij is een stapsgewijze ontwikkeling van de verschillende verwerkingstechnieken. De 1e stap van het traject gaat in op 1 januari 2002. Bij deze stap wordt alle baggerspecie met een zandpercentage groter en gelijk aan 60 % reinigbaar verklaard. Hierdoor wordt het reinigen via het scheiden van zand uit zandige en matig zandige specie gestimuleerd. In stap 2 wordt baggerspecie die via andere eenvoudige verwerkingstechnieken zoals kleirijping, landfarming en koude immobilisatie tot een bouwstof kan worden verwerkt,
als reinigbaar beschouwd. De reinigbaarheidscriteria waarop dat gebeurt, moeten nog worden vastgelegd. Hetzelfde geldt voor de ingangsdatum. Deze datum hangt af van de resultaten van een marktstudie die begin 2002 wordt afgerond. Het kabinet neemt hierover in de eerste helft van 2002 een besluit. De ingangsdatum ligt tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2006.
Bepaling zandgehalte De bepaling van het zandgehalte voor de beoordeling van de reinigbaarheid van baggerspecie, vindt in situ plaats. Voorafgaand aan het baggeren moet het zandgehalte in de betreffende waterbodem worden bepaald. Daarnaast moet ook een inschatting worden gemaakt van de te baggeren hoeveelheid in situ. Voor de bepaling van het zandgehalte is een representatieve steekproefsgewijze bemonstering van de te baggeren waterbodem noodzakelijk. Hiervoor is op dit moment geen specifiek protocol beschikbaar. In de ministeriële regeling staat daarom tijdelijk een aantal bestaande protocollen (zie tabel 1) dat gebruikt mag worden om uit de monsters het percentage zand te bepalen. Is een protocol alleen geschikt voor een bepaald beheersgebied, dan mag het alleen voor dat gebied worden gebruikt. De volledige korrelgrootteverdeling van het zand moet in het laboratorium plaatsvinden conform NEN 5753. Monitoring laat zien in hoeverre de in situ gegevens van de protocollen overeen komen met de ex situ gegevens aan de poort van de stortplaats.
* verspreidbaar conform de uniforme gehaltetoets.
3
Met deze resultaten wordt een nieuw protocol ontwikkeld voor de bemonstering van het zandgehalte.
te halen en in het bezit is van een kwaliteitssysteem dat door een onafhankelijke derde wordt geaudit. Daarnaast worden met de reini-
Tabel 1 Voorlopige lijst met protocollen voor het bepalen van het zandpercentage
1.
Ministeriële regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie
2.
NVN 5720
3.
Protocol oriënterend onderzoek (VROM)
4. Protocol nader onderzoek deel 1 (VROM) 5.
Voorschrift monstercampagne Rotterdamse havens en vaarwegen
6. Bemonsteringsprotocol Gelderland 7.
Tussenrichtlijn onderzoeksstrategie uiterwaarden RWS-DON
8. Richtlijn Milieuchemisch onderzoek Maaswerken 9. Voorschriften behorende bij de vergunning Wm van depot Amerikahaven Amsterdam
In bepaalde gevallen zijn geen in situ gegevens bekend. Er moet dan gewerkt worden met ex situ gegevens via de NEN 5740 (2 x 50 grepen). Het gaat hierbij om baggerspecie in doorgangsdepots en baggerspecie die na afloop uit een tijdelijk depot wordt weggehaald.
Residu van zandscheiding De in situ protocollen kunnen niet worden gebruikt voor de beoordeling van de reinigbaarheid van het residu dat bij zandscheiding overblijft. Voor het storten van het residu van baggerspecie bij zandscheiding is een verklaring nodig om vrijstelling van de belastingplicht te krijgen. Besloten is het residu vooralsnog als niet-reinigbaar aan te merken. Voorwaarde hierbij is dat de reiniger de baggerstromen binnen de reinigingsinstallatie gescheiden verwerkt, een goede administratie bijhoudt, een scheidingsinstallatie gebruikt die geschikt is om zand uit baggerspecie
4
gingsbranche afspraken gemaakt over verdere kwaliteitsborging, controle en handhaving van deze voorwaarden. In de ministeriële regeling staan deze eisen in meer detail uitgewerkt. Het SCG geeft op basis van de genoemde kwaliteitseisen verklaringen van niet-reinigbaarheid per partij residu af. Een bijzondere situatie betreft reiniging (zandscheiding) die plaatsvindt binnen een stortinrichting. Deze situatie komt op enkele plaatsen in Nederland voor. In principe gelden ook hier de hiervoor genoemde eisen. In deze gevallen moet vóóraf door de belastingplichtige maatwerkafspraken met de Belastingdienst en het SCG worden gemaakt.
De hoeveelheidbepaling bij de stortplaats De Wbm-belasting voor baggerspecie wordt berekend over de hoeveelheid gestorte steekvaste baggerspecie (ton). Baggerspecie bevat veel overtollig water. Voor het berekenen van de
heffing wordt uitgegaan van een vochtgehalte in de baggerspecie van 20%. Dit moet worden berekend door aan de poort de massa en het volume te meten en hieruit het aantal tonnen droge stof te berekenen. Vervolgens wordt deze massa vermenigvuldigd met 1,25, waarna de hoogte van de belasting wordt berekend. Dit geldt als de specie wordt aangeboden via geijkte laadruimtes. Wordt de specie niet via geijkte laadruimtes aangeboden, dan zijn er andere berekeningswijzen voorgeschreven.
Het aanvragen van een verklaring bij het Service Centrum Grond Een verklaring van niet-reinigbaarheid moet worden aangevraagd bij het Service Centrum Grond (SCG) in Houten. In de uitvoeringsregeling van de Wbm staat aangegeven welke gegevens aan het SCG moeten worden verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen. Een aanvraag voor een verklaring van niet-reinigbaarheid moet conform de Wbm betrekking hebben op een partij. Gelijktijdig met het bepalen van het zandgehalte (zie ‘Het begrip ’reinigbaarheid’’ pagina 3) moet een indicatie van de partijgrootte worden gegeven. Bij baggerspecie kan in een voorkomend geval onder het begrip ‘partij’ ook een bepaald geografisch afgebakend vak van de waterbodem worden verstaan. De afbakening van het betreffende baggerwerk moet dusdanig zijn dat het betreffende vak qua zandgehalte voldoende homogeen is. Hiervoor worden in de ministeriële regeling richtlijnen gegeven.
Het belastingtarief De Wbm kent een hoog en een laag tarief. In het belastingplan 2002 staat dat baggerspecie altijd in het lage tarief valt. Per 1 januari 2002 bedraagt dit € 13,00 per 1000 kg.
Overgangsregeling Voor het voorkomen van uitvoeringsproblemen met lopende baggerprojecten komt er een overgangsregeling. Deze houdt in dat projecten die vóór 1 januari 2002 zijn aanbesteed of gegund, nog niet vallen onder de nieuwe regeling èn dus worden vrijgesteld van eventuele belastingplicht. Het SCG geeft in 2002 voor baggerspecie afkomstig uit deze projecten een verklaring van niet-reinigbaarheid af, ongeacht het zandgehalte. Voor deze projecten geldt een uiterlijke storttermijn tot 31 december 2002. Wordt reinigbare baggerspecie die uit deze projecten voortkomt ná 31 december 2002 gestort, dan moet gewoon belasting worden betaald. Deze projecten moeten vóór 1 februari 2002 met bewijs van aanbesteding of gunning worden aangemeld bij het SCG.
Kwaliteitsborging, monitoring en evaluatie Met de betrokken partijen uit de baggerverwijderingsketen worden afspraken over kwaliteitsborging, controle en handhaving gemaakt. Daarnaast wordt de werking van de nieuwe regeling intensief gemonitord en geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie worden zonodig verbeteringen aangebracht.
5
. . . . . . . . . . Meer informatie? In het reglement van het SCG en volgend jaar in de ministeriële regeling reinigbaarheid baggerspecie staan: – het reinigbaarheidscriterium – de lijst met protocollen die gebruikt mogen worden om het zandgehalte in situ te bepalen – gegevens die nodig zijn om aan het SCG aan te tonen dat het baggerproject voor 1 januari 2002 aanbesteed of gegund is – aanvraaggegevens voor een verklaring van niet-reinigbaarheid – de formules en methoden om de hoeveelheid ton steekvaste baggerspecie ex situ te bepalen – eisen waaraan zandscheidingsinstallaties moeten voldoen om een verklaring van niet-reinigbaarheid voor het residu te krijgen. Voor meer informatie kunt u ook kijken op: www.vrom.nl/bodem www.scg.nl Vragen kunt u mailen naar:
[email protected]
6
Publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Centrale Directie Communicatie Rijnstraat 8 2515 XP Den Haag vrom 010887/h/11-01 14294/174