Bachelorscriptie
De vlaktaks een goed idee
Naam: A. Gueriguer
Begeleider: R. Cornelisse
Collegekaart: 0135054
Studiejaar: 2007-2008
1
1.0 Inleiding
Voor het inzamelen van middelen ter financiering van de overheidsuitgaven zijn de belastingen altijd de belangrijkste bron geweest. De overheid kan kiezen tussen verschillende heffingsmethodes, progressief waarbij het tarief hoger wordt naarmate het inkomen stijgt, proportioneel dat wil zeggen dat ieder inkomen met hetzelfde percentage belast wordt of degressief waarbij het tarief lager wordt naarmate het inkomen stijgt. De keuze van een van deze methodes hangt samen met de eisen en doelstellingen die aan het stelsel worden gesteld. Zoals efficiëntie, eenvoud en rechtvaardige verdeling van de belastingdruk. Een ander belangrijk punt is dat de belastingen geen belemmering moeten vormen voor de economische groei en de werkgelegenheid, geen ontmoedigende werking moeten hebben voor de mensen. Een van de belangrijke doelstellingen van een belastingstelsel is het streven naar gelijke en rechtvaardige verdeling van de belastingdruk. Het huidige stelsel probeert dit enerzijds via progressieve tariefstructuur te bereiken en anderzijds via inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen en subsidies. Alleen in de praktijk slaagt het huidige stelsel niet naar draagkracht te belasten, door al deze maatregelen zijn er steeds meer mensen die nauwelijks of helemaal geen belasting betalen, de bedoelde inkomensverbetering door middel van specifieke fiscale regelingen kan hierdoor niet worden verwezenlijkt. Bovendien maken al deze regelingen het stelsel te ingewikkeld en wordt de heffingsgrondslag erg versmald. De Raad van Economische Adviseurs (REA, 2005) heeft in haar advies aan de tweede kamer gezegd dat het huidige stelsel een van de belangrijkste oorzaken is voor de geringe prikkels voor arbeidsparticipatie. Het belastingstelsel zou te hoge marginale tarieven op arbeid kennen. De REA heeft voorgesteld om een uniform marginaal tarief in te voeren. Dit is de zogenoemde vlaktaks. Daarom wordt in dit werkstuk onderzocht in hoeverre de vlaktaks te verkiezen is boven de huidige inkomstenbelasting? De opbouw van dit werkstuk is als volgt: in hoofdstuk 2 wordt allereerst een theoretische kader geschetst, hierna wordt de huidige situatie beschreven, vervolgens worden de voor- en nadelen van het huidige belastingstelsel besproken, daarna wordt in hoofdstuk 4 de vlaktaks behandeld. In hoofdstuk 5 worden beide stelsels met elkaar vergeleken op het gebied van arbeidsparticipatie, fiscaal beleidsvoering, rechtvaardige verdeling en bestrijding van de armoedeval. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 de conclusie waarin een antwoord wordt gegeven op de centrale vraag. Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 2
In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader beschreven voor de beschouwing van de vlaktaks, het theoretische kader zal bestaan uit de volgende twee theorieën 1. De theorie der optimale belastingen 2. De arbeidsaanbodtheorie
2.1 Theorie der optimale belastingen De theorie der optimale belastingen is ontwikkeld door de econoom James Mirrlees1. Deze leer houdt in dat de herverdeling van de belastingen niet moet leiden tot een ontmoediging voor mensen om meer te gaan werken en dus meer te gaan verdienen. De overheid zou arbeid alleen met marginale tarieven moeten belasten als ze naar draagkracht belasting wil heffen. De belangrijke factoren bij het bepalen van de optimale belastingstructuur volgens Mirrlees zijn: 1. de inkomensongelijkheid voor herverdeling 2. de mate waarin de samenleving aversie koestert tegen ongelijkheid 3. de gevoeligheid van het arbeidsaanbod voor belastingen 4. de dichtheid van mensen in de inkomensverdeling
De eerste twee factoren gaan over de mate waarin de herverdeling plaatsvindt. Een grote ongelijkheid tussen inkomens en een sterke afkeer hiertegen behoeft een aanzienlijke herverdeling. De laatste twee factoren bepalen hoe de herverdeling vorm moet worden gegeven, wanneer de gevoeligheid van het arbeidsaanbod voor belastingen hoog is en de dichtheid in het traject groot is, zal het verhogen van belastingen leiden tot groot efficiëntieverlies. Dus zijn hier volgens Mirrlees lage marginale tarieven noodzakelijk. De inkomensherverdeling van mensen met een hoog inkomen naar mensen met een laag inkomen gebeurt in Nederland op twee manieren, enerzijds via belastingheffing in de vorm van lagere tarieven op lage inkomens en anderzijds door middel van inkomensafhankelijke regelingen zoals subsidies en toeslagen. Dit heeft als gevolg dat de marginale belastingdruk voor mensen met een laag inkomen hoger wordt (punt B figuur1). Dit komt omdat men bij een stijging van het inkomen steeds minder recht heeft op de toeslagen en het meer verdiende inkomen tegen een hoger tarief wordt belast. Diamond2 en Saez3 hebben gebruik gemaakt van de feitelijke 1 Mirrlees, J.A. (1971), An exploration in the theory of optimum income taxation, Review of Economic Studies, 38 (2), blz. 175-208.
2 Diamond, P.A. (1998) Optimal income taxation: An example with a U-shaped pattern of optimal marginal tax rates , American Economic Review, 88 (1), blz. 83-95.
3
inkomensverdeling voor de Verenigde Staten en hebben vervolgens de optimale structuur van de marginale belastingdruk berekend. Zij concluderen dat lagere tarieven noodzakelijk zijn wanneer de gedragsreactie sterker is. Dit is afgebeeld in de grafiek hieronder. De grafiek heeft steeds een U vorm.
De grafiek laat verder zien dat de optimale marginale belastingdruk voor midden inkomens lager is. Dit komt omdat de dichtheid in dit traject hoog is. Een hoge marginale tarief in dit traject zal het totale arbeidsaanbod erg verstoren (punt C figuur 1). Voor de hoge inkomens loopt de marginale druk weer wat op. Dit komt omdat aan de ene kant de dichtheid hier kleiner is en aan de andere kant om meer afroming van hoge inkomens naar lage inkomens te laten plaatsvinden (punt D figuur 1). Omdat het hier om een kleine groep gaat, blijven de verstoringen van het arbeidsaanbod beperkt. In tegenstelling tot het traject met een grotere dichtheid (A-B) waar hoge marginale tarieven enorme verstoringen teweeg brengen in het arbeidsaanbod. Deze verstoringen spelen vooral een rol bij gezinnen met een kostwinner, mensen met een uitkering en werknemers met de mogelijkheid om eerder uit de arbeidsmarkt te treden. (Jacobs, Mooij en Folmer 2006, p. 93). Om deze groepen nog genoeg prikkels te 3 Saez, E. (2001), Using elastics to derive optimal income tax rates, Review of Economic Studies, 68 (1), blz. 205-229.
4
geven om ze te laten participeren op de arbeidsmarkt is het van groot belang om lage marginale tarieven te gebruiken in dit traject.
2.2 Arbeidsaanbodtheorie De arbeidsaanbodtheorie biedt zowel een verklaring voor het besluit om op de arbeidsmarkt te participeren als over het aantal aan te bieden uren. De theorie houdt in dat elke individu de mogelijkheid heeft om te kiezen tussen vrije tijd en werken. De optimale verdeling tussen deze twee factoren is per individu verschillend. De grafiek hieronder laat de keuze van een individu zien tussen vrije tijd en werken. De grafiek laat zien dat de waarde van vrije tijd toeneemt naarmate men minder vrije tijd heeft. Dit is te zien aan de stijgende lijn van het reserveringsloon. Dit is het loon dat een individu zal aanvaarden om een extra uur te gaan werken. De optimale verdeling van werk en vrije tijd wordt bereikt als een uur werken en een uur vrije tijd voor het individu evenveel waard zijn. Wanneer een uur extra werken voor het individu meer waard zou zijn dan een uur vrije tijd dan zou het individu kiezen voor een uur meer werken. Bij de beslissing van het individu spelen dus de marginale tarieven een grote rol.
Individuen zullen hun arbeidsaanbod verhogen wanneer het nettoloon stijgt. De stijging van het nettoloon zal twee effecten met zich brengen: het arbeidsaanbod zal toenemen doordat een 5
extra uur werken meer zal opleveren en is dus financieel aantrekkelijk. Hierdoor zullen individuen hun vrije tijd inruilen voor betaalde arbeid. Het andere effect is dat het arbeidsaanbod daalt omdat een loonstijging het mogelijk maakt om hetzelfde inkomen te verwerven met minder gewerkte uren. Maar in de meeste gevallen zal het eerste effect groter zijn dan de tweede waardoor een toename van het nettoloon per uur zal leiden tot een verhoging van het arbeidsaanbod.
Hoofdstuk 3 Huidige situatie
3.0 Inleiding In dit hoofdstuk geef ik in paragraaf 3.1 eerst een korte beschrijving van het huidige stelsel, vervolgens behandel ik in paragraaf 3.2 de progressieve belasting op arbeid, daarna bespreek ik in paragraaf 3.3 en 3.4 de voor- en nadelen van de progressieve belasting op arbeid.
3.1 Het huidige stelsel Het huidige stelsel IB 2001 is in 2001 ingevoerd en heeft een analytische systematiek, in tegenstelling tot zijn voorganger IB1964 die een synthetisch stelsel was, de analytische systematiek van het huidige stelsel houdt in dat de diverse inkomsten niet worden samengevoegd, de inkomstenbelasting geschiedt in de vorm van belastingheffing over drie zelfstandige gesloten boxen, elk box kent een eigen definitie van het belastbare inkomen met bijbehorende eigen tarieven. Ook met betrekking tot verliesverkenning heeft elke box zijn eigen mogelijkheden, dus geen onderlinge verlies compensatie. De eerste box bevat het inkomen uit werk en woning, heeft een progressieve tariefstructuur en er wordt met vier tariefschijven gewerkt, over de eerste twee schijven is niet alleen inkomstenbelasting verschuldigd maar ook premieheffing volksverzekeringen. Het toptarief in 6
deze box is 52% voor een inkomen vanaf 53.861euro. Hieronder vallen winst uit onderneming, loon, overige werkzaamheden, inkomsten uit eigen woning, lijfrenten, alimentatie en sociale-verzekeringsuitkeringen. De belangrijkste aftrekposten binnen deze box zijn de hypotheekrenteaftrek, lijfrentepremies en betaalde alimentatie. In de tweede box wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang belast, deze heffing gaat over de feitelijke gerealiseerde voordelen op aandelen die een aanmerkelijk belang vormen, van een aanmerkelijk belang is sprake bij een bezit van ten minste 5%van de aandelen. Deze box kent een proportioneel tarief van 25%. In de derde box vallen inkomsten uit vermogensbestanddelen die niet tot het inkomen van box I en box II behoren. Het betreft de volgende inkomsten: •
Verhuur van onroerend goed en andere zaken
•
Exploitatie van intellectuele eigendom
•
Rente van obligaties en andere vorderingen
•
Opbrengst van aandelen die niet tot een aanmerkelijk belang behoren.
•
Spaargeld
•
Een tweede woning
•
Een kapitaalverzekering (geen kapitaalverzekering eigen woning)
Box III bevat de vermogensrendementsheffing. Het tarief bedraagt 30% en wordt berekend over een forfaitair bepaalde rendement van 4% van de waarde van bezittingen verminderd met de schulden. De vermogensrendementsheffing van box 3 behoort tot de geslaagde onderdelen van de belastingherziening. In het oude IB1964 werd de waardestijging van vermogensbestanddelen buiten de heffing gelaten en alleen de inkomsten daarvan belast. Dit had als gevolg dat men allerlei manieren probeerde op het behalen van onbelaste vermogenswinsten. In het huidige stelsel is dit niet meer mogelijk omdat in de vermogensrendementsheffing van box3 alle vermogensbestanddelen op dezelfde manier worden belast. Tabel 2.1 Overzicht Schijventarief loonbelasting/premie volksverzekeringen in 2008
Schijf
Loon op jaarbasis
Loonbelasting / premie volksverzekeringen Tot 65 jaar 65 jaar en ouder
7
1
t/m € 17.579
2
€ 17.580 t/m € 31.589 41,85%
23,95%
3
€ 31.590 t/m € 53.860 42%
42%
4
€ 53.861 of meer
52%
33,60%
52%
15,70%( premie AOW n.v.t)
*Het tarief in de 3e en 4e schijf bestaat geheel uit loonbelasting. Het tarief van de 1e en 2e schijf is samengesteld uit loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Bron: Belastingdienst
3.2 Progressief belasting op arbeid In Nederland is de belasting op inkomen uit arbeid progressief: belasting wordt geheven volgens het schijvenprincipe. Er wordt met tariefschijven gewerkt, waarbij over elke volgende schijf een hoger belastingpercentage wordt berekend. Naarmate het inkomen stijgt, zal het zwaarder belast worden. Over de eerste twee schijven is niet alleen inkomstenbelasting verschuldigd, maar ook premieheffing volksverzekering. De belasting op arbeid is hoog in Nederland, het toptarief bedraagt 52% voor inkomen uit werk en woning vanaf een inkomen van 53.861euro4. Bij een progressieve belasting op arbeid is het van groot belang om eerst te bepalen wat het belastbare inkomen is, dit is het bruto inkomen uit arbeid verminderd met de fiscale aftrekposten, het belastbaar inkomen wordt vervolgens berekend door op dit inkomen de desbetreffende tarieven toe te passen. Het bedrag dat overblijft wordt verminderd met de heffingskortingen waardoor het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd is lager uitvalt. Het huidige belastingstelsel is met name gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. Dit houdt in dat de sterke schouders de zwaarste lasten dragen. Maar het huidige stelsel biedt ook tal van mogelijkheden om door middel van constructies het belastbare inkomen te verminderen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van aftrekposten en vrijstellingen. Hierdoor wordt het progressief karakter van het stelsel ongedaan gemaakt en de heffingsgrondslag versmald. Bij de belastingherziening van 2001 was de grondslagverbreding een van de doelstellingen die middels beperking of afschaffing van de vele aftrekposten bereikt zou worden. Door de
4
2008
8
afschaffing of beperking van de aftrekposten zou vervolgens een belastingtariefverlaging worden gerealiseerd. Dit is ook inderdaad deels gebeurd door afschaffing van de grootste aftrekpost, de belastingvrije som, en die te vervangen door een heffingskorting. Heffingskortingen zijn voor iedereen even groot en hebben dus voor mensen met lagere inkomens meer waarde. Dit in tegenstelling tot aftrekposten die juist meer waard zijn voor hogere inkomens en daardoor een uitholling vormen van de belastinggrondslag. De hypotheekrenteaftrek is alleen beperkt tot een periode van 30 jaar.
3.3 De voordelen van een progressieve belasting op arbeid Efficiëntie van progressieve belastingen Progressieve belastingen kunnen efficiënt zijn, zo zorgen hoge marginale tarieven ervoor dat er een loonmatiging tot stand komt, omdat een voordeel van loonstijging zal worden afgeroomd door de hoge marginale tarieven (Bovenberg e.a.,1994). Hierdoor wordt het voor de vakbonden minder interessant om hoge lonen te eisen, en wordt de nadruk meer gelegd op het scheppen van werkgelegenheid. Dit matigende effect van hoge marginale belastingen op lonen is door empirisch onderzoek bevestigd5. Hiernaast helpen progressieve belastingen de ongelijkheid in het huishouden te corrigeren, hoge marginale tarieven dwingen partners om onderling de hoeveelheid arbeidsaanbod door beiden af te spreken. De verstoring binnen het huishouden wordt daardoor beperkt, zo straffen hoge marginale tarieven de partner die inefficiënt veel werkt en te weinig tijd besteedt aan het huishoudelijke werk6.
Rechtvaardig Het belangrijkste uitgangspunt van de huidige inkomstenbelasting is het draagkrachtbeginsel. Dit beginsel houdt in dat burgers naar mate hun inkomen stijgt een groter deel van dat inkomen zouden moeten bijdragen aan de collectieve lasten. Met andere woorden de zwaarste lasten moeten worden gedragen door de sterkste schouders. De progressieve tariefstructuur van het huidige stelsel is een duidelijke weerspiegeling van het draagkrachtbeginsel en is in de ogen van de burgers rechtvaardig. Een ander voordeel is dat binnen het huidige 5 Voor onderzoek naar de Nederlandse praktijk, z ie J.J. Graafland en F. H. Huizinga (1996), “Taxes and benefits in a non-linear wage
equation”, CPB Research Memorandum 125. 6 Tien doelmatigheidsargumenten voor progressieve belastingen Casper van Ewijk, Bas Jacobs, Ruud de Mooij en Paul Tang.
9
belastingstelsel voldoende mogelijkheden zijn voor het voeren van een inkomenspolitiek, de belangrijke instrumenten hierbij zijn de progressieve tarieven in de inkomstenbelasting en het bestaan van inkomensafhankelijke regelingen zoals zorg- , huurtoeslag en heffingskortingen, van heffingskortingen profiteert iedereen zowel hoge als lage inkomens. Het herverdelende effect ontstaat doordat deze instrumenten betaald worden uit belastingen die wel afhankelijk zijn van inkomen. Mensen met laag inkomen hebben per saldo het meeste profijt van deze regelingen, omdat het inkomen dat zij verdienen tegen een laag tarief wordt belast, terwijl voor hoge inkomens het tegenovergestelde geldt.
3.4 Nadelen van een progressief tarief Het huidige belastingstelsel is erg ingewikkeld. Bevat verschillende tarieven, sluit aan bij de individuele omstandigheden van elke belastingplichtige en kent veel aftrekposten, veel inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Door deze enorme complexiteit van het huidige belastingstelsel zijn de innings-en aangifte kosten erg hoog.
Een ander nadeel van het progressief tarief heeft betrekking op de arbeidsparticipatie, de belastinggrondslag in box 1 waarover belasting wordt geheven is erg smal, dit komt door de talrijke aftrekposten en de subsidies op het eigen huis in de vorm van hypotheekrenteaftrek. Dit heeft als gevolg dat de belastingen op arbeidsinkomen hoger zijn dan nodig, de Raad Van Economisch Adviseurs heeft dit ook al eerder in 2005 aangegeven, de hoge marginale tarieven beïnvloeden de inspanningseffecten negatief, ze ontmoedigen mensen te participeren op de arbeidsmarkt: mensen krijgen geen prikkels tot het verrichten van betaalde arbeid, omdat van elke extra verdiende euro moet meer dan de helft aan de fiscus worden afgedragen. Ook ontmoedigt de progressie van de tarieven investeringen in menselijk kapitaal, arbeidspecialisme, en daarmee de productiviteit. Arbeidspecialisme wordt afgeremd doordat hoge marginale tarieven informele arbeid aantrekkelijk maken, mensen gaan voor zichzelf werken in plaats van professioneel uitbesteden, omdat dit goedkoper is. Verder zijn de tariefverschillen in het huidige stelsel heel erg groot tussen box1 (toptarief 52%) en box3 (forfaitair 30%) waardoor het lonend is om steeds op zoek te gaan naar een passende fiscale vorm om de inkomsten toch in box3 te laten belasten in plaats van in box1. Om dit effect te beperken en vervolgens te voorkomen dat door fiscale constructies een leegloop ontstaat van de ene box naar de andere, heeft de wetgever de terbeschikkingstellingregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat het onder voorwaarden 10
ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een ondernemer of vennootschap, belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden tegen het toptarief in box1.(IB2001) Het volgende voorbeeld maakt duidelijk dat tariefarbitrage onder de huidige inkomstenbelasting lonend is. Stel een ondernemer laat een bedrijfspand door zijn partner aanschaffen, vervolgens huurt hij het pand van zijn partner, zonder de t.b.s regeling zouden de huuropbrengsten bij de partner in box3 belast worden, tegen een forfaitair tarief van 30% en de huurkosten bij de ondernemer in box 1 aftrekbaar zijn tegen het maximale tarief van 52%. Een ander voorbeeld is het wegvallen van gelijke behandeling tussen schuld en vermogen: hypotheekrente vindt aftrek in box 1 als negatief inkomen, maar de ontvangen rente is onbelast en over het vermogen, is in box3 een forfaitair vermogenrendementsheffing van 1,2 procent verschuldigd. Het is dus aantrekkelijk om tegelijkertijd een hypotheekschuld en een rentedragend vermogen aan te houden, het vermogen is slechts tegen 1,2% belast, terwijl de schuld tegen 2.6%7 kan worden afgetrokken, dit levert een netto voordeel van 1.4% op. Een vlakke belasting zou deze vorm van financiering kunnen beperken.
Hoofdstuk 4 de vlaktaks
4.0 Inleiding In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 4.1 het ontstaan van het idee vlaktaks beschreven, vervolgens wordt in paragraaf 4.2 een vlaktaks op arbeid besproken, in paragraaf 4.3 wordt een korte beschrijving van enkele vlaktaks voorstellen gegeven, daarna zal ik in paragraaf 4.4 en 4.5 respectievelijk de voor- en nadelen van de vlaktaks behandelen.
4.1 De vlaktaks Ondanks de hervorming van de inkomsten belasting in 2001, blijft de discussie over verdere vereenvoudiging van het belastingstelsel levendig8.
7
Dit geldt voor de 4e schijf: 52 % (IB tarief 4e schijf) x 5 %. Voor de derde schijf is de aftrek 42 % x 5 % = 2,1%.
8 Caminada, K. P. Goudswaard, H. Vording, Vergezichten op een vlakke belasting, in: C. A. de Kam en
A.P. Ros (red.), De vlaktaks. Naar een inkomstenbelasting met een uniform tarief? Den Haag:Wim Drees Stichting voor Openbare Financiën 2006, p. 61-78.
11
Een vlaktaks is een stelsel met een proportioneel tarief waarbij ieder inkomen met hetzelfde percentage aan de bron belast wordt en waarbij geen of nauwelijks aftrekposten bestaan. Met andere woorden betekent de vlaktaks een tarief voor iedereen ongeacht de hoogte van het inkomen. Het idee van de vlaktaks is niet nieuw, oorspronkelijk komt het idee uit de Verenigde Staten. Meer dan 40 jaar geleden kwam de econoom Milton Friedman met het idee om de vlaktaks in te voeren. In 1985 hebben de economen Alvin Rabushka en Robert Hall het idee van Friedman verder uitgewerkt en hebben een basiswerk over de vlaktaks geschreven. De twee economen stelden een vlaktaks voor die een alternatief zou zijn voor alle huidige belastingen: vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting, belasting op erfenissen. Het is niet de Verenigde Staten die het voorbeeld heeft gegeven, maar de Oost-Europese landen die de vlaktaks met succes hebben ingevoerd: Rusland, Letland, Litouwen, Estland, Slowakije, Georgië, Oekraïne en Roemenië. De invoering van de vlaktaks heeft in al deze landen een positief effect gehad op de economische ontwikkeling en heeft geleid tot meer werkgelegenheid en meer belastingopbrengsten. 4.2 Vlaktaks op arbeid Een vlaktaks op arbeid is pas interessant als het gepaard gaat met een laag tarief en een brede heffingsgrondslag. Voor een brede heffingsgrondslag kan worden gedacht aan verdere beperking of afschaffing van de hypotheekrenteaftrek9. De regeling van de hypotheekrenteaftrek blijkt in de praktijk in strijd te zijn met het draagkrachtbeginsel waar het huidige inkomstenbelasting op gebaseerd is omdat vooral de hoge inkomens het meest van deze mogelijkheid profiteren. Ze bezitten duurdere huizen met hoge hypotheken waardoor zij een groot bedrag kunnen aftrekken tegen het toptarief in Box 1. Uit berekeningen van het onderzoek van Caminada is gebleken dat 83% van het belastingvoordeel door de fiscale behandeling van de eigen woning is toe te rekenen aan de 30% hoogste inkomens (Caminada, 1999). Door het afschaffen of verder beperken van de hypotheekrenteaftrek wordt een enorme verbreding van de belastinggrondslag bewerkstelligd. Met als gevolg een aanzienlijke verlaging van de vlaktaks tarief. 4.3 Enkele vlaktaks voorstellen
9
De hypotheekrenteaftrek wordt uitsluitend beschouwd i.h.v grondslagverbreding.
12
Bovenberg en Teulings (2005) hebben in hun onderzoek een vlaktaks tarief van 44% voorgesteld met behoud van de huidige aftrekposten. Zij stellen vervolgens voor om een individuele heffingskorting in te voeren en zo de koopkrachteffecten binnen de perken te houden. De individuele heffingskorting bestaat uit de huidige heffingskorting en arbeidskorting plus een extra heffingskorting van 300 euro. Met betrekking tot dit voorstel onderzochten bovenberg en Teulings de koopkrachteffecten van drie groepen huishoudens: alleenverdieners, alleenstaanden en tweeverdieners. Een vlaktaks systeem met een vast tarief van 44% blijkt een gunstig effect te hebben voor alleenverdieners, voor mensen met een hoog inkomen en voor mensen met een zeer laag inkomen. De verbetering bij de alleenverdieners en mensen met een laag inkomen wordt voornamelijk veroorzaakt door de omzetting van de arbeidskorting in een heffingskorting. De kleine inkomens en alleenverdieners gaan er voornamelijk op vooruit vanwege de omzetting van de arbeidskorting in een onvoorwaardelijke heffingskorting. Bovenberg en Teulimgs stellen verder voor een verbreding van de heffingsgrondslag op termijn door de hypotheekrenteaftrek te beperken en AOW te fiscaliseren. Hierdoor wordt het tarief verlaagd tot 40%. Een ander voorstel is die van Caminada, Goudswaard en Vording (2000), zij onderzochten in hun verkenning van een vlakke belasting op inkomen de inkomensgevolgen van een vlaktaks. Zij zijn in hun analyse van een budgettair neutraal uniform tarief uitgegaan waarbij bijna alle aftrekposten worden geschrapt en alleen een belastingvrije som in mindering wordt gebracht op het inkomen. Zij komen uit op een tarief van 27,7% De koopkrachteffecten zijn als volgt: voor mensen met een laag inkomen gebeurt er niets, dit komt omdat zij de belastingvrije som niet passeren. De koopkracht van de tweede decielgroep wordt iets verbeterd. Mensen met een hoog inkomen gaan er op vooruit. Een grote groep van middeninkomens gaat er op achteruit. Hoewel maar liefst acht decielen erop achteruitgaan en slechts twee decielen er op vooruit gaan is de belasting hervorming budgettair neutraal. Het koopkrachtverlies blijft wel opvallend beperkt tot 5%, een bandbreedte die aanvaardbaar wordt geacht10. Caminada e.a.(2000) komen op grond van deze bevindingen en aangezien de progressie terugkeert in het systeem tot de conclusie dat een vlaktaks met een brede heffingsgrondslag en zonder aftrekposten geen grote onrechtvaardige inkomensgevolgen heeft. Zij zijn verder van mening dat door gerichte heffingskortingen de negatieve koopkrachteffecten verder kunnen worden beperkt. Caminada e.a. (2000) baseren zich hier op de 5%-bandbreedte die de commissies Oort en Stevens aanvaardbaar achtten bij hun voorstellen voor belastinghervorming.
10
13
4.4 De voordelen van de vlaktaks.
Het huidige belastingstelsel is erg complex, met al zijn belastingfaciliteiten en specifieke regelingen. Een vlaktaks zou in tegenstelling tot het huidige stelsel waarbij het tarief oploopt met het inkomen meer vereenvoudiging en transparantie met zich brengen. Omdat bij dit systeem geen verschillende tarieven worden gebruikt en iedereen betaalt hetzelfde tarief ongeacht de hoogte van het inkomen. Hierdoor wordt loonbelasting een loonsomheffing en kan arbeid op een eenvoudige manier aan de bron worden belast, de werkgever hoeft niet meer een individuele loonbelasting af te dragen, zoals nu het geval is maar draagt een uniform percentage af over het gehele loonsom van het bedrijf. Omdat het niet langer nodig is om te weten bij wie het vandaan komt. Dit heeft tot gevolg dat de administratieve kosten voor de werkgever sterk dalen (Caminada, Goudswaard en Vording, 1996, p. 574). Bovendien is het systeem door zijn eenvoud doorzichtig en fraudebestendig: door deze vereenvoudiging wordt de strijd tegen de fiscale fraude makkelijker en zorgt het lage tarief er bovendien voor dat mensen geen prikkels hebben om zwart te gaan werken en wint de overheid aan belastingopbrengsten. De fiscale arbitrage zal ook verminderen bij een invoering van een vlaktaks want de tarieven worden gelijk getrokken en zullen de huidige tariefverschillen verdwijnen (Van der Geld, 2005, p. 228). Tenslotte zorgt een vlaktaks op arbeid dat de verstoringen van het aanbod van 14
arbeid beperkt kunnen worden en dat de arbeidsparticipatie toeneemt, mensen worden gestimuleerd om hun arbeidsaanbod te verhogen, door lage marginale tarieven overhouden ze percentueel even veel naar mate ze meer verdienen. De stimulering voor het arbeidaanbod kan een goed oplossing zijn voor de aankomende vergrijzing (Taner en Hendrix, 2007, p. 7). Een ander voordeel van de vlaktaks is de neutraliteit met betrekking tot inkomensinbreng binnen het huishouden. Onder de huidige inkomstenbelasting werken de progressieve tarieven over het individuele inkomen van iedere partner verstorend voor de verdelingsbeslissingen van het arbeidaanbod binnen een huishouden. Het wordt aantrekkelijk voor huishoudens om de arbeidstijd zo gelijk mogelijk te verdelen tussen beide partners. Wanneer de man een inkomen heeft van 30000 euro tegen een tarief van 41,85% en de vrouw een inkomen heeft van 14000 euro tegen een tarief van 33,60% zal een extra arbeidsaanbod van de man ten opzichte van de vrouw niet gestimuleerd worden door het hoge marginale tarief. Een vlakke belasting neemt deze prikkel weg en wordt de verdeling van arbeid en zorg binnen een huishouden overgelaten aan de keuzes van de partners (Bovenberg, 2000, p. 968) De vlaktaks zorgt er bovendien ook voor een eliminatie van de kunstmatige prikkel om inkomens te verschuiven naar latere jaren met lagere marginale tarieven (Bovenberg en Teulings, 2005). Ook zal een vlaktaks met een laag tarief en geen specifieke regelingen volgens Van der Geld het moeilijk maken voor de politiek om snel naar fiscale instrumenten te grijpen. (Van der Geld, 2005, p. 228). Caminada, Goudswaard en Vording noemen het voorbeeld van de spaarloonregeling: dit is een regeling waarbij de werknemer een deel van zijn brutoloon onbelast kan sparen. Deze regeling brengt hoge lasten en uitvoeringskosten voor de schatkist met zich maar bij het doel van deze regeling plaatsen zij vraagtekens (Caminada, Goudswaard en Vording, 2000, p. 937-947).
4.5 Nadelen van de vlaktaks
De belangrijkste nadelen van de vlaktaks zijn volgens Bovenberg en Teulings dat het weinig mogelijkheden biedt tot het voeren van fiscaal beleid en dat het gepaard gaat met koopkrachteffecten (Bovenberg en Teulings, 2005). Bovendien is zo’n stelsel in strijd met een van de belangrijkste pijlers in de belastingheffing, het draagkrachtbeginsel. De invoering van een vlaktaks met een laag tarief zou betekenen dat de grondslag waarover
wordt geheven zal moeten worden verbreed, dit resulteert in schrapping van een grote deel van de aftrekposten en inkomenafhankelijke regelingen, dit zijn juist geschikte instrumenten 15
tot het voeren van fiscaal beleid onder het huidige fiscale stelsel. Ook zal een invoering van een vlaktaks gepaard gaan met inkomenseffecten, en zal leiden tot koopkrachteffecten als er geen compenserende maatregelen worden getroffen. Door het lagere tarief zullen vooral de hogere inkomens profiteren van de vlaktaks, waar de midden- en lagere inkomens met een relatief hoog marginaal belastingtarief te maken krijgen (Bovenberg, 2000, p. 969). De gevolgen voor de lagere- en middeninkomens zullen beperkt zijn, indien wordt gekozen voor het schrappen van fiscale faciliteiten die met name ten goede komen aan de hogere inkomens (Bovenberg, 2000, p. 969). Een ander nadeel is dat een invoering van de vlaktaks door de burger gezien zal worden als een niet rechtvaardig stelsel omdat nu iedereen hetzelfde wordt belast ongeacht de hoogte van het inkomen, en is zo’n stelsel in strijd met het draagkrachtbeginsel, de zwaarste lasten worden niet meer door de sterkste schouders gedragen (Bovenberg, 2000, p. 969).
Hoofdstuk 5 Vergelijking van beide stelsels In dit hoofdstuk wordt de vlaktaks met de huidige inkomstenbelasting vergeleken op arbeidsparticipatie, rechtvaardigheid, beleidsvoering en bestrijding van de armoedeval.
Arbeidsparticipatie Zoals al eerder aangegeven is, hebben hoge marginale tarieven een negatieve invloed op de inspanningseffecten, ze ontmoedigen mensen te participeren op de arbeidsmarkt, maken investeringen in menselijk kapitaal moeilijk, er wordt minder geïnvesteerd in opleidingen en vaardigheden van mensen, om hogerop te komen want het is namelijk niet lonend om een hoger inkomen te verwerven.(De Mooij, 2005). Een vlaktaks op arbeid zou deze verstoringen van het aanbod van arbeid kunnen beperken, een vlakke belasting op arbeid kan de arbeidsparticipatie doen toenemen, mensen worden gestimuleerd om hun arbeidsaanbod te verhogen, want de belastingdruk blijft hetzelfde ook al verdient men steeds veel meer, een extra inspanning is dus lonend in tegenstelling tot de progressieve tariefstructuur waarbij de marginale druk oploopt met het inkomen en men meer moet afdragen naar mate hij meer verdient.
Rechtvaardigheid
16
Het huidige stelsel is met name gebaseerd op het zogeheten draagkrachtbeginsel, alleen in de praktijk slaagt het fiscale stelsel niet naar draagkracht te belasten, omdat bij progressieve belasting hogere inkomens het meest profiteren van aftrekposten, ze beschikken over meer aftrekposten en omdat het gebruik ervan oploopt met het inkomen. Aangezien aftrekposten tegen het toptarief worden verrekend, is het fiscale voordeel sterk inkomensafhankelijk. Zo wordt de drukverdeling gelijkmatiger dan de progressieve tariefstructuur suggereert (Caminada en Goudswaard, 2001). Denk bijvoorbeeld aan de grootste aftrekpost de hypotheekrenteaftrek, hogere inkomens hebben meestal duurdere woningen met hogere hypotheken en dus een hoger aftrekbedrag, zo heeft Caminada in zijn onderzoek “wie profiteert in welke mate” bevestigd dat 83% van het voordeel dat wordt behaald met de hypotheekrenteaftrek toekomt aan de rijkste 30%. Een vlaktaks met een brede grondslag en een lagere marginale tarief zou enerzijds ervoor zorgen dat het arbeidsaanbod minder wordt afgeremd dan in het huidige progressievere systeem en anderzijds zou een constante marginale tarief met een vrijgesteld minimum, tot dezelfde progressiviteit en dus tot herverdeling leiden. Beleidsvoering Met de invoering van de vlaktaks wordt de mogelijkheid om inkomenspolitiek te voeren verminderd, namelijk door afschaffing van de daarvoor bestemde instrumenten zoals de inkomensafhankelijkeregelingen en de aftrekposten, volgens Van der Geld hoeft dit niet als een nadeel gezien te worden, want het beperkt het handelen van de overheid om meteen te grijpen naar fiscale maatregelen (Van der Geld, 2005, p. 228). Om via de progressieve belasting de hoge inkomens meer te laten betalen heeft weinig kans op succes, omdat er nu eenmaal veel mensen zijn met een laag inkomen dan mensen die veel verdienen en tegen het toptarief aanlopen en dus zullen hoge progressieve tarieven voor weinig extra belastingopbrengsten zorgen, terwijl de negatieve effecten voor de economie groot kunnen zijn en dus zowel hoge- als lage inkomens allebei op achteruitgaan. Ook is het niet vanzelfsprekend dat veelverdieners hun hogere tarieven zelf betalen. Gebruikmakend van overheveling kunnen top inkomens zoals artsen en managers hun brutosalarissen heel hoog vaststellen opdat hun nettosalaris concurrerend blijft, en dus betaalt de consument de belastingen van de hoge inkomens in de vorm van hogere eindprijzen.
Bestrijding armoedeval De armoedeval ontstaat doordat veel mensen met een laag inkomen recht hebben op inkomensafhankelijke regelingen als zorgtoeslag, huursubsidie en kwijtschelding van 17
bepaalde lasten. Dit in combinatie met hoge marginale tarieven aan de onderkant van het inkomensgebouw heeft als gevolg dat de acceptatie van een betaalde baan of door meer te gaan werken, de inkomensstijging geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt door het verlies van deze subsidies en regelingen (Jacobs, Mooij en Folmer, 2006). De vele inkomensafhankelijkeregelingen in het huidige belastingstelsel die bedoeld zijn om de noodzakelijke uitgaven zoals kinderopvang, huur voor mensen met een laag inkomen betaalbaar te maken, zorgen ervoor dat mensen geen prikkels krijgen om te gaan werken, want naarmate ze meer bruto gaan verdienen, verliezen ze het recht op die regelingen en zal het verdiende loon tegen een hoger tarief worden belast, waardoor ze nauwelijks een verbetering zien van het netto besteedbare inkomen en soms gaan ze netto er op achteruit (Taner en Hendrix 2007, p. 39). De armoedeval kan op twee manieren aangepakt worden: het afschaffen van de inkomensafhankelijke regelingen of de marginale druk op arbeid verlagen (Laan, Roorda en van der Waart, 2003, p. 115). Een vlakke belasting in een combinatie met een belasting vrije voet, een laag tarief en een brede heffingsgrondslag zou een goede manier zijn om de armoedeval te bestrijden. Door het lage tarief wordt overwerken niet afgestraft, procentueel wordt evenveel afgedragen over meer inkomen en is het financieel aantrekkelijk en lonend om het arbeidsaanbod te verhogen en door de belasting vrije voet in plaats van de inkomensafhankelijke regelingen wordt het probleem van de armoedeval beter aangepakt (Allers, 2002, p. 338).
Hoofdstuk 6 Conclusie In dit werkstuk heb ik de vraag gesteld in hoeverre een vlaktaks te verkiezen is boven de huidige inkomstenbelasting? Om deze vraag te beantwoorden, heb ik het huidige stelsel beschreven, de voor- en nadelen ervan benoemd, vervolgens heb ik de vlaktaks behandeld en de voor- en nadelen besproken, in hoofdstuk 5 heb ik beide stelsel met elkaar vergeleken op het gebied van arbeidsparticipatie, rechtvaardigheid, fiscaal beleidsvoering en bestrijding van de armoedeval. De vlaktaks heeft veel voordelen ten opzichte van het huidige progressieve tarief, is eenvoudig, zeker wanneer de invoering gepaard gaat met afschaffing van alle aftrekposten. Deze eenvoud leidt tot een aanzienlijke kostenbesparing zowel bij de werkgever en de belastingdienst als bij de mensen zelf. 18
De vlaktaks vermindert de belastingarbitrage, boxarbitrage tussen box1 arbeidsinkomen en box 3 kapitaalinkomen, voorkomt een verschuiving van het inkomen naar latere jaren en brengt meer neutraliteit in de verdeling van het arbeidsaanbod tussen twee partners in een huishouden. De vlaktaks verlaagt de belastingdruk op arbeid en zorgt voor meer prikkels tot het verrichten van betaalde arbeid. Hierdoor wordt het arbeidsaanbod gestimuleerd en kunnen de kosten van de vergrijzing worden opgevangen. Een vlaktaks met een laag tarief en een brede heffingsgrondslag zorgt tevens voor dat de armoedeval wordt bestreden. Door het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen en het lage tarief gaan mensen met een baan er gemiddeld op vooruit terwijl mensen met een uitkering er iets op achteruit gaan. Dit stimuleert werklozen om een baan te accepteren. Een probleem bij het invoeren van een vlaktaks is dat de solidariteit van de hoge inkomens met de lage inkomens verdwijnt, volgens Bovenberg kan dit probleem opgelost worden door de kwetsbare groepen te compenseren met een specifieke heffingskorting. Hierdoor komt de progressie terug in het systeem. De progressie kan in sterkte variëren afhankelijk van de grootte van de heffingskorting en kunnen lage inkomens gecompenseerd worden. De vlaktaks zal de mogelijkheid tot het voeren van fiscaal beleid sterk beperken. Maar dit hoeft niet als nadeel gezien te worden, want de mogelijkheden om met fiscale instrumenten te sturen wordt vaak overschat. Een invoering van de vlaktaks zal op korte termijn mogelijk zijn indien het gepaard gaat met gerichte heffingskortingen. Bovendien levert de vlaktaks een overzichtelijk systeem op, waarbij in de praktijk het draagkrachtbeginsel meer tot zijn recht komt.
19
Bibliografie Allers, M.A. (2002). Strategie en beleid Aanpak armoedeval wie durft? Economisch-statistische berichten, Volume 87 (2002), 4361, p. 388-389. Bovenberg, A.L. (2000). De vlaktaks: doelmatig of rechtvaardig? Economische Statistische Berichten, 4284, 968-971. Bovenberg, A. L en Teulings, C. N. (2005). De vlaktaks in concreto, Economische Statistische Berichten, 90 (2005), 112-114. Caminada, K., Goudswaard, K.P. en Vording H. (1996). Inkomensgevolgen van een vlaktaks. Economische Statistische Berichten, volume 81 (1996), 574-577. Caminada, K. P. Goudswaard en H. Vording. (2000). Verkenning van een vlakke belasting op inkomen, Weekblad Fiscaal Recht, 2922, 937-947. Caminada, K. (1999), Aftrekpost eigen woning: wie profiteer in welke mate? , Department of economics research Memorandum. Caminada, K.P. Goudswaard en H. Vording. (2006), ‘Vergezichten op een vlakke belasting’, in: C.A. de Kam en A.P. Ros (red.), De vlaktaks: Naar een inkomstenbelasting met een uniform tarief? Wim Dreesstichting voor openbare financiën. Geld, J.A.G. van der, (2005). Is de vlaktaks nu dan echt in aantocht? Weekblad Fiscaal Recht, 134, 6612, 227-228. 20
Jacobs, B. Mooij, R.A. de en Folmer, C. (2006), Vlaktaks en arbeidsparticipatie in De Kam, C.A., Ros A.P. De vlaktaks. Den Haag: Wim Dreesstichting voor openbare financiën. Laan, C., Roorda, W.B. en Waart, J.H.L. van der (2003). Armoedeval aangepakt SMA,Volume 58 (2003), p. 112-120. Taner, B. en Hendrix, P. (2007), De armoedeval, een nieuwe kijk op een oud probleem. Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
21