Bachelorscriptie De psychologische functies van geïnstitutionaliseerde religie en nieuwe spiritualiteit: verschillen en overeenkomsten
Sociale Psychologie Naam: Laurens Bekkers Studentnummer: 5958709 Begeleider: Bastiaan T. Rutjens Aantal woorden: 7944
1
Abstract De mensheid is al eeuwenlang religieus, een verklaring voor het geloof kan gegeven worden vanuit een psychologisch perspectief. Religie kan psychologisch gezien functioneel zijn. Ten eerste kent geloof een aantal psychologische functies op individueel niveau, een belangrijke is zingeving. Deze wordt ondersteund door de Terror Management Hypothese. Daarnaast stelt de compensatoire controle theorie dat religie psychologisch functioneel is voor het individu omdat het controle verschaft. Deze functies zijn tot op heden primair bestudeerd bij geïnstitutionaliseerde religie. Tegenwoordig ziet men in Nederland meer dan eerst een nieuwe vorm van religie: de nieuwe spiritualiteit. De twee individueel psychologische functies blijken ook terug te komen in deze nieuwe vorm van religie. Ook heeft religie een psychologische functie op groepsniveau: morele binding. Ook deze werd primair vastgesteld bij geïnstitutionaliseerde religie. Morele binding komt deels terug in de nieuwe spiritualiteit, men heeft zelf de keuze om er gebruik van te maken. Deze keuzemogelijkheid maakt de nieuwe spiritualiteit passend bij de hedendaagse maatschappij.
2
Inleiding Religie is tot op heden van belangrijke invloed geweest in het menselijk bestaan. Religieuze oorlogen hebben koninkrijken doen vallen en landsgrenzen bepaald. Niet alleen op bestuurlijk niveau heeft de kerk veel invloed gehad, door de eeuwen heen is de kerk voor zeer veel mensen een bepalende factor in het leven. Heilige geschriften zoals de Bijbel en de Koran fungeren voor veel mensen nog altijd als houvast in het leven. Onderzoek laat zien dat religie ook in de recentere geschiedenis nog altijd van invloed is op de levens van mensen; in 1989 geloofde 95% van de Amerikaanse bevolking in God (Gallup & Castelli, 1989, aangehaald in Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008). Vanuit een psychologische benadering is het interessant om te verklaren hoe het komt dat mensen religieus zijn. Om deze vraag te beantwoorden moet eerst vastgesteld worden wat het begrip ‘religie’ precies in houdt. Socioloog Durkheim schreef in 1912 een boek over religie en was daarmee een pionier binnen dit onderwerp, hij definieerde religie als volgt: “een religie is een systeem van handelingen en overtuigingen met betrekking tot het heilige, welke verenigd worden in een morele gemeenschap; de kerk” (Durkheim, 1912, aangehaald in Orru & Wang, 1992). Vragen over de oorsprong van religie waren lange tijd ongepast en het openbaar in twijfel trekken van de kerk kon bestraft worden met de doodstraf. Het bestaan van God was voor veel mensen een zekerheid; hier twijfelde men niet over. Dit is een argument dat steeds moeilijker te verenigen is met de gedachtegang sinds de Verlichting; voor het eerst in de geschiedenis werd religie openbaar bekritiseerd. Dit leidt tot secularisering; het afnemen van de maatschappelijke invloed van de kerk. Uiteindelijk vond de officiële scheiding tussen kerk en staat plaats in 1795. Het bovenmenselijke valt namelijk moeilijk wetenschappelijk te verklaren. Het wonder van Lourdes is hier een goed voorbeeld van. Lourdes is een bedevaartsoord waar jaarlijks miljoenen mensen heen reizen in de hoop genezen te worden. De reden hiervoor is dat het veertienjarige meisje Bernadette Soubirous hier in 1858 meermaals een vrouwfiguur (Maria) beweerde te zien. In dezelfde tijd ontsprong er ook een bron. Het water wordt nu als heilig gezien, mensen vullen er tegenwoordig flessen omdat het een genezende werking zou hebben. Lourdes is interessant omdat er al honderd jaar onderzoek gedaan wordt naar de genezingen die er plaats vinden. Uit cijfers van het speciaal opgerichte onderzoeksbureau Association Medicale Internationale de Lourdes blijkt dat er per jaar circa 35 genezingen worden gemeld (uit miljoenen bezoeken). Een groot gedeelte van deze genezingen wordt afgewezen door het instituut; uiteindelijk werden er in een periode van 30 jaar maar 19 mystieke genezingen vastgesteld. Dit gegeven, plus het feit dat het bij het grootste deel van
3
deze genezingen om fysiek niet aantoonbare pijn ging, wekt de suggestie dat er geen sprake is van iets bovenmenselijks in Lourdes (Van Elk, 2012). Een ander gelijksoortig argument komt naar voren aan de hand van een aantal gebedsgenezing op afstand experimenten. Uit meta-analyses van verschillende onderzoeken bleek dat er bij slechts een klein deel van zieke mensen genezing plaats vond wanneer er voor hen gebeden werd op afstand. Dit was geen bewijs voor het bestaan van een hogere macht want de resultaten werden toegeschreven aan methodologische zaken (Van Elk, 2012). Deze resultaten wekken de suggestie dat gebedsgenezing niet werkt, dit is geen bewijs voor het bestaan van een hogere macht. De twee voorgaande onderzoeken leveren geen bewijs voor het bestaan van een god. De vraag waarom mensen religieus zijn, kan vanuit een ander perspectief bekeken worden; het psychologische perspectief. Er is namelijk veel literatuur die aantoont dat religie psychologisch functioneel is voor mensen. Religie kan psychologisch gezien functioneel zijn op verschillende manieren, waarvan er twee besproken worden in deze these. Ten eerste kan religie psychologische functies hebben op individueel niveau. Religie kan bijvoorbeeld betekenis geven aan het leven van een individu. Een theorie die deze gedachte ondersteunt is de Terror Management Theory (TMT; Vail, Rothschild, Weise, Solomon, Pyszczynski & Greenberg, 2010). Volgens de TMT is de mens zich bewust van het feit dat de dood onvermijdelijk is. Omdat ieder organisme streeft naar overleven, veroorzaakt het bewustzijn van een onvermijdelijke dood existentiële angst. Deze existentiële angst leidt tot gevoelens van betekenisloosheid in het leven; het leven is eindig. Mensen reageren op deze existentiële angst door middel van onderdrukking, men probeert op een andere manier betekenis te geven aan het leven. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het behalen van een persoonlijk record bij hardlopen of het schrijven van een boek. Een betere onderdrukker van existentiële angst is religie (Vail et al., 2013). Religie zorgt voor betekenis in het leven van een gelovige. Men heeft een belangrijk doel in het leven en bovendien,de belofte van een leven in het hiernamaals (onsterfelijkheid). Hier moet een bepaalde levensstijl aan vooraf gaan, dit geeft betekenis aan het leven door middel van het volgen van een bepaalde levensstijl. Een persoon kan bijvoorbeeld de veronderstelling hebben dat sociaal gedrag leidt tot een leven in het hiernamaals en kan daardoor proberen altijd sociaal te zijn, dit geeft betekenis. Hieruit blijkt dus dat religie psychologisch gezien een belangrijke functie kan vervullen in het leven (op individueel niveau). Een ander voorbeeld van een psychologische functie van religie op individueel niveau is dat religie gevoelens van controle en orde kan bieden wanneer mensen zelf weinig controle ervaren. Uit onderzoek is gebleken dat de mens gemotiveerd is om naar controle te streven in hun sociale omgeving (Kelly, 1955, aangehaald in Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin,
4
2008). Weinig persoonlijke controle kan leiden tot gevoelens van doelloosheid en chaos. Deze gevoelens kunnen leiden tot stress, traumatische gedachten en zijn angstopwekkend (Pennebaker & Stone, 2004, aangehaald in Kay et al, 2008). Men streeft dus uit angst voor doelloosheid en chaos naar controle. Persoonlijke controle (primaire controle) kan per situatie fluctueren (Burger, 1989, aangehaald in Kay et al, 2008) en is soms lager dan gewenst. Bij te weinig persoonlijke controle kunnen mensen op externe systemen terug vallen die orde kunnen bieden. Een voorbeeld hiervan is religie, dit wordt compensatoire controle (secundaire controle) genoemd. Deze theorie wordt ondersteund door onderzoek van Kay et al. (2008), zij vonden dat een lage mate van persoonlijke controle in meerdere mate leidt tot het geloven in een god dan wanneer er sprake is van een hoge mate van persoonlijke controle. Religie heeft behalve psychologische functies op individueel niveau ook een psychologische functie op groepsniveau; het faciliteert morele binding binnen groepen (Haidt & Kesebir, 2010). Moraliteit geeft aan hoe er van mensen verwacht wordt dat ze zich gedragen in de maatschappij, het geeft een scheiding aan tussen goed en verkeerd gedrag. Mensen met overeenstemmende morele waarden en overtuigingen verenigen zich vaak in groepen om een doel te bereiken wat ze individueel niet kunnen bereiken (Haidt & Kesebir, 2010). Dit gebeurt vaak in de vorm van religie omdat religie duidelijke ideeën verstrekt over wat goed en verkeerd gedrag is (Haidt & Kesebir, 2010). Het blijkt dus dat mensen met dezelfde moraal zich kunnen binden door middel van de kerk, dit is overeenstemmend met de eerder genoemde definitie van religie door Durkheim. Nu blijft het alleen de vraag wat dit psychologisch functioneel maakt. Dat morele binding functioneel is, blijkt uit onderzoek van Atran (2002, aangehaald in Haidt en Kesebir, 2010). Morele binding zorgt voor een verhoogde groepscohesie, coöperatie en coördinatie. Dit werkt goed tegen het free-rider probleem, mensen zijn veel meer geneigd om zich meer in te zetten voor een groep. Het is dus duidelijk dat religie psychologische functies heeft op individueel niveau en groepsniveau. In deze uitspraak moet echter wel een nuance aangebracht worden, het gaat hier om geïnstitutionaliseerde religie. Deze vorm van religie, met een collectief karakter, is eeuwenlang dominant geweest in Nederland, de katholieke kerk is er een goed voorbeeld van. Tegenwoordig is er in veel mindere mate sprake van geïnstitutionaliseerde religie. Dit is goed terug te zien in de maatschappij, van verzuiling is bijvoorbeeld nauwelijks sprake meer. Een voor de hand liggende gedachte is dat mensen in het algemeen minder gelovig zijn dan voorheen (secularisatie). Dit wordt echter ontkracht door een aantal onderzoeken (Halman & Draulans, 2006; Burris & Bailey, 2009; Verweij, Ester & Nauta, 1997); Nederlanders gaan
5
inderdaad veel minder naar de kerk, maar blijven nagenoeg even gelovig. Storm (2009) spreekt in haar onderzoek van “Believing without beloning”, ze heeft het hier over een grote groep mensen in Nederland die wel gelovig zijn maar niet aangesloten zijn bij de kerk. Religie heeft dus een duidelijke verandering doorgemaakt in Nederland, de oude geïnstitutionaliseerde religie heeft plaats gemaakt voor meer geïndividualiseerde religie, de zogenaamde nieuwe spiritualiteit. De nieuwe spiritualiteit onderscheid zich vooral van de geïnstitutionaliseerde religie door middel van het individualistische karakter. Uitingen van geloof vinden steeds vaker plaats buiten de kerkmuren. Er is bijvoorbeeld een lage correlatie tussen kerkbezoek en bidfrequentie, ook is er een lage correlatie tussen kerkbezoek en geloof in paranormale verschijnselen. Ook staat intuïtie centraal in de nieuwe spiritualiteit, men bepaalt zelf wat bij hen past. Meditatie kan bijvoorbeeld als prettiger ervaren worden in vergelijking met een bezoek aan een kerkdienst. Bij geïnstitutionaliseerde religie staat traditie centraal; een gebruik van generatie op generatie doorgegeven wordt. Ten slotte verschilt nieuwe spiritualiteit van geïnstitutionaliseerde religie doordat beleving en persoonlijke ervaring centraal staat in de nieuwe spiritualiteit. Dit wijkt af van de geïnstitutionaliseerde religie, dit zijn meer leerinstellingen. Praktisch gezien komt het er op neer dat de bestaande elementen van religie opnieuw worden gecombineerd. Hieruit ontstaan bijvoorbeeld zaken zoals mindfulness of een reis naar Taizé. (Van Elk , 2012). Het is duidelijk dat er een verandering plaatsgevonden heeft in Nederland van geïnstitutionaliseerde religie naar nieuwe spiritualiteit. Daarnaast zijn de psychologische functies van geïnstitutionaliseerde religie op individueel niveau en groepsniveau bekend. De vraag die nu naar voren komt en centraal zal staan in deze these is: In hoeverre verschilt nieuwe spiritualiteit van geïnstitutionaliseerde religie op het gebied van individuele psychologische functies en psychologische functies op groepsniveau? Gevoelsmatig lijkt het logisch dat de functies van geïnstitutionaliseerde religie niet helemaal meer terug komen in nieuwe spiritualiteit. Bijvoorbeeld het collectieve aspect van eerstgenoemde religie, dat lijkt nauwelijks meer terug te komen in de nieuwe spiritualiteit. Een mogelijke verklaring is de komst van het internet en de verbeterde techniek, de drempel om op allerlei manieren met anderen in contact te komen is erg laag. Het is interessant om te onderzoeken wat dit voor de toekomst van religie betekent, is religie overbodig aan het worden door alle luxes van het moderne leven zoals internet en de verbeterde techniek. Een goed voorbeeld is de bliksem, vroeger dacht men dat bliksem ontstaat omdat de goden boos waren. Tegenwoordig weet men dat bliksem ontstaat door elektrische ontlading. In dit paper zal er stapsgewijs gekeken worden naar de psychologische functies van geïnstitutionaliseerde religie op individueel niveau en op groepsniveau, om vervolgens per
6
categorie te bekijken in hoeverre deze functies terug komen in de nieuwe spiritualiteit. Aan de hand van die vergelijkingen kunnen er conclusies getrokken worden over de rol van religie in deze maatschappij en de mate waarin nieuwe spiritualiteit deze rol op soortgelijke manier kan vervullen.
7
Het verschil tussen geïnstitutionaliseerde en nieuwe spiritualiteit op gebied van individueel psychologische functies Het is niet verrassend dat mensen geloven in een hogere macht, zoals in de inleiding naar voren komt is religie vanuit psychologisch perspectief functioneel. Religie is psychologisch gezien functioneel op zowel individueel niveau als op groepsniveau. In deze paragraaf zal gekeken worden naar de individueel psychologische functies van religie, in de tweede paragraaf zal gekeken worden naar de psychologische functie van religie op groepsniveau. Een belangrijke psychologische functie van religie is dat mensen ten eerste betekenis geven aan het leven door middel van religie (Vail, Rotschild, Weise, Solomon, Pyszczynski & Greenberg, 2010). Daarnaast is religie functioneel op het gebied van controle, religie kan controle bieden aan het individu (Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008). Er moet echter wel opgemerkt worden dat deze conclusies getrokken zijn op basis van onderzoek naar geïnstitutionaliseerde religie. Vroeger zag men in Nederland veel geïnstitutionaliseerde religie, tegenwoordig heeft deze vorm van religie voor een groot gedeelte plaats moeten maken voor de zogenaamde nieuwe spiritualiteit (Halman & Draulans, 2006; Burris & Bailey, 2009; Verweij, Ester & Nauta, 1997). Nu is het interessant om te onderzoeken in hoeverre de individueel psychologische functies die men ziet in geïnstitutionaliseerde religie, terug te zien zijn in de nieuwe spiritualiteit. Ernest Becker en Otto Ranck hadden al vroeg een visie op de psychologische functie van religie. Volgens hen is men religieus om te kunnen omgaan met het bewustzijn van de menselijke sterfelijkheid (Becker, 1972, Ranck, 1950, aangehaald in Vail et al., 2008). De Terror Management Theory (TMT) ligt in het verlengde van deze gedachte, volgens deze theorie zijn mensen uniek omdat ze bewust zijn van hun bestaan (Vail et al., 2008). Dit bewustzijn creëert automatisch de gedachte dat de dood onvermijdelijk is. Daarnaast delen mensen met andere dieren de wil om voort te bestaan en te overleven. Deze twee gedachten kunnen leiden tot een psychologisch conflict. Dit conflict is uniek voor de mens en kan leiden tot een existentiële angst. Deze angst kan verlammend werken in het leven, mensen zijn hierdoor in mindere mate in staat om te functioneren in de maatschappij (Vail et al., 2008). Volgens de TMT reageren mensen (onbewust) op het conflict op twee manieren. Ten eerste door een cultureel levensbeeld aan te hangen die helpt om te gaan met de existentiële angst. Individuen zijn vooral geneigd om een religieuze levensvisie aan te hangen omdat religie vaak een vorm van onsterfelijkheid in het vooruitzicht stelt zoals een beloofd hiernamaals, reïncarnatie of andere vormen van voortbestaan na de dood (Burkert, 1996, aangehaald in Vail et al., 2010). Ten tweede kan zelfvertrouwen werken als remedie tegen de existentiële angst die het conflict van de dood en bewustzijn (Greenberg, et al., 1990).
8
Daarnaast stelt de TMT drie hypothesen, ten eerste stelt de mortality salience hypothese dat wanneer men bewust wordt van de dood, men eerder geneigd is om zijn of haar levensvisie (religie) te verdedigen (Greenberg et al., 1990). Ten tweede is er de Death Thought Accesiblity hypothese (DTA), volgens DTA ervaart men meer doodgerelateerde gedachten wanneer een levensvisie van iemand bedreigd wordt (Schimel, Hayes, Williams & Jahrig, 2007). Ten slotte is er de angstbuffer hypothese, volgens deze hypothese speelt zelfvertrouwen een belangrijke rol in de TMT, wanneer men een hoog zelfvertrouwen heeft is men in meerdere mate resistent tegen de angst voor de dood. Daarnaast stelt deze hypothese ook dat het affirmeren van een wereldbeeld mensen beschermt tegen existentiële angst (Van Elk, 2012). Bewijs voor de TMT werd gevonden door Greenberg, Pyszczynski, Solomon, Rosenblatt, Veeder, Kirkland & Lyon (1990), zij bewezen dat wanneer mensen bewust worden van hun sterfelijkheid, ze positiever tegenover hun eigen geloof staan. In hun onderzoek werden 46 christelijke psychologie studenten in groepjes van vier bij elkaar gezet, er werd verteld dat het onderzoek ging over attitudes. Vervolgens moesten de deelnemers een aantal persoonlijkheidsvragen beantwoorden, onder andere over hun geloof. Daarna werd aan de helft van 46 christenen gevraagd om te beschrijven hoe ze dachten dat ze de dood zouden ervaren (experimentele conditie), aan de andere helft werd dit niet gevraagd (controle conditie). Aan het einde van het experiment ontvingen de proefpersonen twee ingevulde vragenlijsten van andere proefpersonen en werd gevraagd of ze deze personen wilden evalueren. Echter waren het geen werkelijk ingevulde vragenlijsten, het ging om gemanipuleerde vragenlijsten waarin de helft joods was en de helft christelijk. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers uit de experimentele conditie de christenen (zelfde geloof) beter evalueerden dan de joden (ander geloof). In de controle conditie werden christenen (zelfde geloof) niet beter beoordeeld dan joden (ander geloof). De TMT kan ondersteund worden met behulp van de resultaten uit het experiment van Greenberg et al., mensen zijn eerder geneigd om positief tegenover het eigen geloof te staan wanneer zij geconfronteerd worden met de dood. De vraag blijft nu in hoeverre deze individuele functie van religie, zingeving, terugkomt in de nieuwe spiritualiteit. Volgens van Elk (2012) speelt zingeving ook in de nieuwe spiritualiteit een belangrijke rol. Mensen zouden door middel van meditatie en het uitvoeren van rituelen zoals meditatie een zinvolle invulling geven aan het leven. Het onderzoek van Vail, Arndt en Abdollahi (2012) geeft ook reden om te denken dat niet alleen geïnstitutionaliseerde religie zingeving verschaft. In hun onderzoek werd namelijk aangetoond dat niet het geloof in een god het leven zinvol maakt maar dat juist een cultureel gedeeld geloof het leven zinvol maakt. Men is geneigd om te geloven in een wereldvisie die in hun cultuur geaccepteerd is;
9
in Nederland waren mensen vooral katholiek, in Marokko waren mensen vooral islamitisch. Het gaat dus vooral over een cultureel gedeeld geloof wat het leven zinvol maakt. Nieuwe spiritualiteit zou anno 2013 dus zeker zin kunnen geven aan het leven, het is namelijk een cultureel geaccepteerd wereldbeeld in Nederland (Halman & Draulans, 2006; Burris & Bailey, 2009; Verweij, Ester & Nauta, 1997). Nieuwe spiritualiteit zou dus in landen waar het minder geaccepteerd is, minder zin kunnen geven. Zoals van Elk (2012) noemde zou nieuwe spiritualiteit zin kunnen geven in vorm van meditatie of andere individuele rituelen, maar ook in vorm van mindfulness trainingen of een bezoek aan Taizé. Taizé is een dorpje in Frankrijk waar jaarlijks duizenden mensen heen komen voor ontmoeting, bezinning, debat en stilte. De eerste individueel psychologische functie van religie is duidelijk; religie kan voor zingeving zorgen in het leven. Het onderzoek naar zingeving en religie was echter vooral gebaseerd op onderzoek naar geïnstitutionaliseerde religie. Aan de hand van verdere literatuur bleek dat zingeving ook in een modernere vorm terug van religie terug komt; nieuwe spiritualiteit. Naast zingeving biedt religie nog een andere functie op individueel niveau: controle. Het is nu de vraag of de tweede individueel psychologische functie van religie terug komt in de nieuwe spiritualiteit. Dat controle van groot belang is voor mensen, is al een lange tijd bekend in de psychologie. Veelvuldig onderzoek heeft aangetoond dat mensen gemotiveerd zijn om naar controle te streven over hun sociale omgeving (Kelly, 1955, aangehaald in Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008). De mens zou namelijk geneigd zijn om naar controle te streven om gevoelens van betekenisloosheid en chaos te onderdrukken, deze kunnen leiden tot stress en angst. In 1982 gaven Rothbaum, Weisz en Snyder een belangrijke wending aan de toenmalige psychologische theorieën omtrent controle, ze maakten een onderscheid tussen primaire en secundaire controle. Onder primaire controle wordt persoonlijke controle verstaan, men is bij primaire controle in staat om een situatie naar eigen wens aan te passen. Er is sprake van secundaire controle wanneer men zich succesvol weet aan te passen aan een situatie (Rothbaum et al, 1982). Kay et al. (2008) gingen een stap verder en introduceerden compensatoire controle als subcategorie van secundaire controle. Zoals beschreven beschikt men over een bepaalde mate van primaire controle, deze controle kan de geprefereerde mate van orde dekken. Men streeft namelijk naar orde om gevoelens van willekeurigheid tegen te gaan (Kay et al., 2008). Het kan ook voorkomen dat de primaire controle de geprefereerde mate van orde niet kan dekken, men kan in dit geval compensatoire gebruiken om het verschil aan te vullen. Deze theorie kan geïllustreerd worden aan de hand van een analogie van een glas. Een vol glas staat gelijk aan de geprefereerde mate van orde. Echter kan het zo zijn dat primaire controle het glas maar half kan vullen. Er is dan een op te vullen ruimte, dit kan gebeuren door middel van
10
compensatoire controle. Deze compensatoire controle kan geboden worden door een extern systeem, bijvoorbeeld religie (Kay et al., 2008). Kay et al. (2008) leverden ook bewijs voor het bestaan compensatoire controle. In hun experiment gaven mensen bij wie weinig controle was gemanipuleerd aan meer in god te geloven dan mensen bij wie een normale mate van controle was gemanipuleerd. Net als bij TMT werd de theorie van compensatoire controle tot nu toe primair onderzocht bij geïnstitutionaliseerde religie. Het is nu de vraag of compensatoire controle terug te zien is in de nieuwe spiritualiteit. Onderzoek van Rutjens, van der Pligt en van Harreveld (2010) laat zien dat een controlerende god niet noodzakelijk is voor compensatoire controle. Aan hun experiment namen psychologie studenten deel. De onafhankelijke variabele was het wel (experimentele conditie) of niet (controle conditie) inleven in een situatie waar men weinig of veel controle had. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd om een keuze te maken tussen combinaties van de volgende theorieën met betrekking tot verklaring van leven: Darwin’s theorie (geen agent, geen orde), Intelligent Design (wel agent, wel orde) en de Conway-Morris theorie (geen agent, wel orde). Met agent wordt een bovennatuurlijke agent bedoeld, bijvoorbeeld God of Allah. Deelnemers moesten kiezen uit Darwin of Intelligent Design, Darwin of Conway-Morris en Conway-Morris of Intelligent Design. Uit de resultaten bleek dat deelnemers uit de experimentele conditie in het eerste dilemma meer voor Intelligent Design kozen dan deelnemers uit de controle conditie. In het tweede dilemma kozen deelnemers uit de experimentele conditie meer voor Conway-Morris dan voor Darwin. In het laatste dilemma bleek er geen significant verschil te zijn tussen de experimentele conditie en de controle conditie. Wel moet opgemerkt worden dat het verschil tussen de experimentele conditie en de controle conditie groter was in het tweede dilemma. Mensen waren dus in meerdere mate geneigd om een theorie zonder god aan te hangen dan een theorie met god. Er is dus geen god nodig om controle te bieden, in de nieuwe spiritualiteit is er geen god dus dit vormt geen blokkade voor de functie. Echter moet de nieuwe spiritualiteit wel orde verschaffen om een controlerende functie te hebben. De vraag is nu wanneer iets orde verschaft. In Kay et al. (2008) wordt over externe ordeverschaffende systemen gesproken, voorbeelden die worden gegeven zijn: religie, overheid en sociale netwerken. Een duidelijke definitie geven Kay et al. (2008) niet. Karma wordt wel als voorbeeld gegeven voor orde in het artikel, het lijkt er dus op dat een externe systemen orde verschaffen wanneer ze bepaalde regelmaat geven aan de situatie. Karma doet dit ook: wanneer je iets fout doet, krijg je het terug. Dit maakt eigenlijk dat bijna elk extern systeem orde kan verschaffen, dus ook nieuwe spiritualiteit. Magische rituelen kunnen bijvoorbeeld een specifiek protocol hebben over hoe een situatie verloopt. Dat nieuwe spiritualiteit orde verschaft, wordt ondersteund door onderzoek van Norton en Gino (2013), rituelen zouden
11
bruikbaar zijn omdat ze leiden tot meer persoonlijke controle. Het uitvoeren van rituelen na een negatieve gebeurtenis (bijvoorbeeld het overlijden van een naaste) zouden volgens Norton en Gino (2013) leiden tot een vermindering verdriet doordat rituelen controle bieden. Dit werd aangetoond in een simpel experiment, deelnemers werd gevraagd om een situatie te beschrijven waarin ze iemand verloren waren (bijvoorbeeld een overleden oma). Vervolgens werd aan de helft van de deelnemers gevraagd om een bijpassend ritueel te beschrijven (experimentele conditie), de andere helft werd dit niet gevraagd (controle conditie). Daarna werden er een aantal vragen met betrekking tot controle gesteld. Uit de resultaten bleek dat wanneer deelnemers een ritueel uitvoerden bij het verlies, er meer controle werd ervaren. Er werd geconcludeerd dat het uitvoeren van rituelen leidt tot een verhoogde controle. Er kan dus geconcludeerd worden dat de psychologische functies van geïnstitutionaliseerde religie op individueel niveau ook terugkomen in de nieuwe spiritualiteit. Ten eerste werd aangetoond dat zingeving terug te zien is als psychologische functie in de nieuwe spiritualiteit. De nieuwe spiritualiteit is namelijk een geaccepteerd wereldbeeld in Nederland, daarom kan men er betekenis uit halen. Daarnaast bleek compensatoire controle ook terug te kunnen komen als psychologische functie in de nieuwe spiritualiteit. Voor compensatoire controle is een extern, ordeverschaffend systeem nodig, dit bleek nieuwe spiritualiteit te zijn. In de volgende paragraaf zal gekeken worden in hoeverre de psychologische functies op groepsniveau van geïnstitutionaliseerde religie terug komen in de nieuwe spiritualiteit.
12
Het verschil tussen geïnstitutionaliseerde en nieuwe spiritualiteit op gebied van psychologische functies op groepsniveau In de vorige paragraaf is gebleken dat de individueel psychologische functies van religie niet alleen terug te zien zijn in geïnstitutionaliseerde religie, maar ook in de nieuwe spiritualiteit. Dat religie niet alleen functioneel is op individueel niveau bleek uit de woorden van de bekende socioloog Durkheim. Hij stelde dat religie te maken heeft met handelingen met betrekking tot het heilige, maar benadrukte daar sterk bij dat de kerk als instituut belangrijk is vanwege de sociale functie (Durkheim, 1912, aangehaald in Orru & Wang, 1992). Het geloof staat centraal bij de kerk, maar religie kan ook voordelen bieden op groepsniveau. De kerk kan een bindende functie hebben, men gaat er niet alleen heen om te bidden, maar mensen komen ook in contact met elkaar, dit voorkomt bijvoorbeeld sociale isolatie. Dat religie functioneel kan zijn op psychologisch groepsniveau wordt onderbouwd door Haidt en Kesebir (2010), zij bepleiten dat religie functioneel is op groepsniveau door middel van morele binding. Moraliteit zou namelijk groepen binden, mensen zijn geneigd om zich op basis van regels die ontstaan zijn uit moraliteit aan elkaar te binden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in politieke partijen, gedeelde moraal leidt tot het aansluiten bij een partij. Het morele binden verschaft ook een duidelijke voordeel voor groepen, er kunnen bijvoorbeeld gemeenschappelijke doelen bereikt worden waartoe een individu niet in staat is. Ook religie is functioneel door middel van het verschaffen van morele binding. Religie heeft duidelijke verwachtingen met betrekking tot gedrag van mensen. De Islam schrijft mensen bijvoorbeeld voor om niet te stelen en te geven aan de armen. In het Christendom en in het Jodendom zijn er de tien geboden die aanhangers vertellen hoe ze zich moeten gedragen, bijvoorbeeld: pleeg geen moord. Religie kan dus op groepsniveau functioneel zijn, mensen kunnen zich hierdoor in een groep verenigen en doelen behalen die individueel niet te behalen zijn. Een voorbeeld is het bouwen van een kerk. Men kan gelovig zijn en de behoefte voelen om een god te vereren, het uitdragen van het geloof kan hierdoor een doel worden een individu. Wanneer men alleen staat zijn de mogelijkheden tot godverering meer beperkt dan wanneer er sprake is van een collectief; het collectief kan bijvoorbeeld geld bij elkaar leggen om een kerk te bouwen. Daarnaast zorgt religie door middel van morele binding voor een oplossing van het free-rider probleem. Free-riders zijn mensen die wel gebruikmaken van een resultaat van de groep zonder er aan bij gedragen te hebben. Wanneer er sprake is van morele binding is de sociale cohesie hoog in de groep, waardoor mensen in meerdere mate geneigd zijn een bijdrage te leveren aan de groep. Ook is er aangetoond dat er in grote en complexe samenlevingen in meerdere mate sprake is van moraliteit (Roes & Raymond, 2003, aangehaald in Atran en Henrich, 2010), moraliteit kan dus in verband gebracht worden met de groeimogelijkheden, en dus ook met het succes van een groep.
13
In het artikel van Atran en Henrich (2010) wordt het nog eens samengevat: Normen en waarden binden moreel gedrag in de maatschappij. Deze binding door middel van moraal zorgt voor een hoge groepscohesie en een sterke groepsidentiteit. Dat religie psychologisch gezien erg functioneel kan zijn voor groepen door middel van moraliteit wordt bewezen aan de hand van onderzoek. Shariff en Norenzayan (2007) deden onderzoek naar de invloed van een geactiveerd God concept op moreel gedrag. Aan het onderzoek namen 50 studenten deel, waarvan de helft gelovig was. Bij de helft van de studenten werd een God concept geactiveerd, daarna werd gevraagd om geld te geven aan een vreemdeling. Het God concept werd geactiveerd door middel van een prime met behulp van het Srull en Wyer paradigma (1979, aangehaald in Shariff & Norenzayan, 2005). Uit de resultaten bleek dat deelnemers meer geld gaven wanneer het God concept geactiveerd was, dit effect was sterker bij gelovigen dan bij niet-gelovigen. Shariff en Norenzayan concludeerden dat geactiveerde God concepten dus leiden tot moreel gedrag en verlaagd egoïsme. Het verschaffen van moraal zou goed zijn voor het bestaan van groepen, mensen weten hierdoor hoe ze zich moeten gedragen (Haley & Fessler, 2005, aangehaald in Shariff & Norenzayan, 2005). Morele binding blijkt dus een functie van religie te zijn op groepsniveau. Wederom is er alleen onderzoek gedaan naar de effecten van morele binding met betrekking tot geïnstitutionaliseerde religie. De vraag is nu in hoeverre deze psychologische functie op groepsniveau terug te zien is in de nieuwe spiritualiteit. Er kan gesteld worden dat de nieuwe spiritualiteit zich kenmerkt door het individualistische karakter (Van Elk, M, 2012). Het individualistische karakter is vooral terug te zien in het feit dat mensen zelf de keuze hebben om hun activiteiten te kiezen. Mensen zijn bij nieuwe spiritualiteit vrijer dan bij geïnstitutionaliseerde religie om hun intuïtie te volgen en zelf te bepalen waar ze tijd en aandacht aan besteden. Bij geïnstitutionaliseerde religie is het collectief belangrijker, groepsrituelen komen frequent voor, men ontmoet elkaar vaak wekelijks tijdens kerkdiensten. Morele binding, en dus een psychologische functie op groepsniveau, lijkt in de eerste instantie niet direct terug te komen in de nieuwe spiritualiteit. Wanneer men gebruik maakt van accupunctuur is er geen sprake van morele binding tussen individuen. Echter moet er wel opgemerkt worden dat nieuwe spiritualiteit erg breed is, het kent vele soorten activiteiten. Men kan bijvoorbeeld een reis naar Taizé maken, het is niet ondenkbaar dat een gelijkgestemde groep zich hierdoor ook moreel bindt. Tijdens een reis naar Taizé bestaat er namelijk wel een norm omtrent het verwachte gedrag, deze zou anders kunnen zijn dan wanneer men niet in Taizé is. Een scholier kan op de middelbare school egoïstisch zijn maar in Taizé niet, in dit geval zou er een andere gedeelde norm in Taizé zijn. Het lijkt er dus op dat de nieuwe spiritualiteit in bepaalde gevallen kan leiden tot
14
morele binding, echter is het niet noodzakelijk. Sterker nog, men kan bij nieuwe spiritualiteit zelf kiezen of er activiteiten worden ondernomen in groepsverband. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden om alleen te mediteren of een groepsreis naar Taizé te maken. Wanneer dit afgezet wordt tegen geïnstitutionaliseerde religie lijkt het er op dat geïnstitutionaliseerde religie vanzelfsprekend een moreel bindend karakter heeft, bij nieuwe spiritualiteit heeft men de keuze om zich moreel te verbinden. De keuzevrijheid op het gebied van morele binding lijkt de twee vormen van religie dus te scheiden. Daarnaast is het de vraag, als morele binding voorkomt in de nieuwe spiritualiteit, of morele binding op hetzelfde niveau effectief is als bij geïnstitutionaliseerde religie. Bij geïnstitutionaliseerde religie is ten eerste sprake van grotere groepen. De katholieke stroming is bijvoorbeeld aanzienlijk en daarom in staat hoge doelen te behalen, zoals het bouwen van grote kerken. Omdat er in de nieuwe spiritualiteit zoveel keuze is, is er vooral sprake van kleinere subgroepen. Dit lijkt de mogelijkheden te beperken, een kleinere groep is bijvoorbeeld niet in staat om dure kerken te bouwen omdat er niet genoeg financiële middelen zijn. De psychologische functies van religie die vastgesteld werden op individueel niveau bleken terug te komen in de nieuwe spiritualiteit. Voor de psychologische functie op groepsniveau ligt dit genuanceerder. Morele binding kan zich voordoen binnen de nieuwe spiritualiteit, men heeft eigenlijk de keuze om gebruik te maken van die functie. Het feit dat men de keuze heeft om een activiteit te kiezen waarbij morele binding van toepassing is, maakt de nieuwe spiritualiteit uniek. Wel moet hieraan toegevoegd worden dat groepen in de nieuwe spiritualiteit, door hun kleine omvang, mogelijk minder goed in staat zijn om bepaalde groepsdoelen te bereiken.
15
Conclusie In dit paper werden de verschillen en overeenkomsten van psychologische functies tussen geïnstitutionaliseerde religie en de nieuwe spiritualiteit onderzocht. Deze vraag werd op twee manieren benaderd. In de eerste paragraaf werden de psychologische functies op individueel niveau vergeleken tussen geïnstitutionaliseerde religie en de nieuwe spiritualiteit. In de tweede paragraaf werden de psychologische functies op groepsniveau vergeleken tussen geïnstitutionaliseerde religie en nieuwe spiritualiteit. In de eerste paragraaf kwam naar voren dat zingeving een belangrijke functie is van geïnstitutionaliseerde religie, dit werd aangetoond aan de hand van de Terror Management Theory. Ook in de nieuwe spiritualiteit komt zingeving terug als functie, hierbij is een cultureel geaccepteerd wereldbeeld een vereiste voor de functie van zingeving. Aangezien de nieuwe spiritualiteit tegenwoordig een geaccepteerd wereldbeeld is in Nederland (Halman & Draulans, 2006; Burris & Bailey, 2009; Verweij, Ester & Nauta, 1997) komt de functie terug. Daarnaast bleek aan de hand van de theorie van compensatoire controle dat geïnstitutionaliseerde religie ook een controlerende functie heeft op individueel psychologisch niveau. In situaties waar men weinig persoonlijke controle heeft, kan religie compenserende controle bieden. Deze controlefunctie is ook terug gekomen in de nieuwe spiritualiteit. Compensatoire controle kan geboden worden wanneer een extern systeem orde verschaft, dit geldt ook voor de nieuwe spiritualiteit. In de tweede paragraaf is gekeken naar een psychologische functie van religie op groepsniveau; morele binding werd gevonden als functie van geïnstitutionaliseerde religie. Deze psychologische functie van religie op groepsniveau is terug te zien in de nieuwe spiritualiteit, echter is het belangrijk om een nuance aan te brengen in deze conclusie. De nieuwe spiritualiteit is erg breed, er is een groot aantal activiteiten die onder de nieuwe spiritualiteit vallen. Het komt er dan ook op neer dat een aantal activiteiten binnen de nieuwe spiritualiteit een moreel bindende functie hebben. Daarnaast zijn er ook een aantal activiteiten die geen moreel bindende functie hebben. Het verschil zit dus in het feit dat morele binding bij geïnstitutionaliseerde religie vanzelfsprekend is en dat men bij de nieuwe spiritualiteit de keuze heeft om gebruik te maken van morele binding. Wel moet hier aan toegevoegd worden dat morele binding in de nieuwe spiritualiteit niet dezelfde doelen kan bereiken als in geïnstitutionaliseerde religie omdat er in de nieuwe spiritualiteit sprake is van kleinere groepen. De nieuwe spiritualiteit laat de keuze dus tegenwoordig aan de mens zelf over of er gebruik gemaakt wordt van een groepsfunctie of niet. Wat zegt dit over de huidige positie van religie in deze maatschappij? Het lijkt in ieder geval niet noodzakelijk dat religie een psychologische functie heeft op groepsniveau. Mensen kunnen zich tegenwoordig
16
eenvoudiger (moreel) binden in tegenstelling tot vroeger. Er zijn veel meer manieren om contact te leggen dan 50 jaar geleden. Door de komst van het internet is het bijvoorbeeld veel makkelijker om met gelijkgestemden in contact te komen. Ook heeft de vooruitgang van de techniek ervoor gezorgd dat mensen met meer gemak met elkaar in contact komen, mensen kunnen met het vliegtuig binnen een dag duizenden kilometers reizen. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat contact in de eigen omgeving niet meer noodzakelijk is, men is dus ook in mindere mate afhankelijk van de sociaal bindende factor van de kerk. Het locale lijkt tegenwoordig dus minder relevant, men is tegenwoordig in staat om globaal mensen te vinden en groepen te vormen. Wel is het tegenwoordig mogelijk om gebruik te maken van de bindende functie van religie. Men kan bijvoorbeeld in contact komen met anderen door middel van een spirituele reis of door te mediteren in een groep. Er bestaat tegenwoordig keuzevrijheid in de maatschappij, dit wordt goed geïllustreerd door de moderne vorm van religie: de nieuwe spiritualiteit. Kritisch bezien vallen er verschillende dingen aan te merken op de gebruikte onderzoeken. Het onderzoek van Shariff en Norenzayan (2005) stelt namelijk dat mensen moreel gedrag vertonen wanneer het god concept geactiveerd wordt. Echter moesten zij hier later een nuance in aanbrengen, in vervolgonderzoek van Shariff en Norenzayan (2011) kwam naar voren dat verschillen in god concept leiden tot verschil in moreel gedrag. Het bleek namelijk dat wanneer er een straffend god concept wordt geactiveerd, mensen in meerdere mate geneigd zijn tot moreel gedrag dan wanneer er geen straffend god concept wordt geactiveerd. Dit onderzoek wekt de suggestie dat moreel gedrag kan verschillen per god, en dus per godsdienst. In vervolgonderzoek zou het dan ook belangrijk zijn om per godsdienst te kijken naar moreel gedrag, er kunnen dan op veel specifieker niveau conclusies getrokken worden. Een tweede punt van kritiek betreft het feit dat er slechts drie psychologische functies van religie zijn gebruikt in dit literatuuronderzoek. Deze drie functies geven een goed beeld van de psychologische functies van religie, echter is het niet ondenkbaar dat er meerdere psychologische functies van religie zijn. Zo zou religie ook psychologisch functioneel zijn op gebied van hechting. Volgens onderzoek van Granqvist, Mikulincer en Shaver (2010) kan religie invloed hebben op de hechtingsstijl van mensen. Daarnaast heeft religie volgens Ysseldyk, Matheson en Anisman (2010) ook een psychologische functie met betrekking tot de sociale identiteit van een persoon. Men zou volgens dit onderzoek cognitieve en emotionele waarde halen uit het behoren tot een religieuze groep. In deze these is gepoogd om de functies van geïnstitutionaliseerde te vergelijken met de functies van nieuwe spiritualiteit om zo een beeld te krijgen van religie in de huidige maatschappij. Er is nu een redelijk beeld ontstaan, echter zou er een sterker conclusies beeld ontstaan wanneer er
17
meer psychologische functies vergeleken worden. Het is in vervolg onderzoek dan ook een toevoeging om de twee genoemde psychologische functies van religie te vergelijken tussen geïnstitutionaliseerde religie en nieuwe spiritualiteit. Kortom, er kan gesteld worden dat geïnstitutionaliseerde religie een tweetal individueel psychologische functies kent: zingeving en controle. Daarnaast ken geïnstitutionaliseerde religie een psychologische functie op groepsniveau: morele binding. De twee individueel psychologische functies van religie zijn ook terug te vinden in de populaire religie van tegenwoordig: de nieuwe spiritualiteit. De psychologische functie van religie op groepsniveau, morele binding, bleek deels terug te komen in de nieuwe spiritualiteit. De nieuwe spiritualiteit is breed, er zijn activiteiten waarin men moreel verbonden wordt met elkaar, echter zijn er ook activiteiten waarin men zich niet moreel verbindt met elkaar. De keuzevrijheid maakt de nieuwe spiritualiteit uniek en typerend voor de huidige maatschappij.
18
Onderzoeksvoorstel
19
Vraagstelling In deze these werd onderzocht in hoeverre nieuwe spiritualiteit verschilt van geïnstitutionaliseerde religie op het gebied van individuele psychologische functies en psychologische functies op groepsniveau? Om deze vraag te beantwoorden zijn er drie concrete functies vergeleken tussen geïnstitutionaliseerde religie en nieuwe spiritualiteit; controle, zingeving (individueel psychologische functies van religie) en morele binding (psychologische functie van religie op groepsniveau). Er zijn een aantal conclusies getrokken, echter is dit alleen gebeurd op basis van literatuuronderzoek. Het is nu interessant om deze vraagstelling te onderwerpen aan experimenteel onderzoek. Er kan dan nagegaan worden of de conclusies die getrokken werden aan de hand van het literatuuronderzoek ook terug te zien in experimenteel onderzoek. Wanneer de conclusies experimenteel gerepliceerd kunnen worden zal dit de betrouwbaarheid van de conclusies sterk verhogen. In dit experiment zal er gekeken worden in hoeverre controle, zingeving en morele binding terug te zien zijn in de twee vormen van religie. Dit zal gebeuren door de vorm van religie te primen bij de deelnemers, hierna zal met behulp van vragenlijsten nagegaan worden in hoeverre de psychologische functies terug te zien zijn per vorm van religie. Op basis van de conclusies uit het literatuuronderzoek wordt verwacht dat er ongeveer evenveel sprake is van controle en zingeving tussen de twee vormen van religie. Er wordt verwacht dat morele binding in meerdere mate terug te zien is in geïnstitutionaliseerde religie dan in nieuwe spiritualiteit.
Methode Deelnemers Aan dit onderzoek namen 168 religieuze personen deel. De helft van de deelnemers werd geworven bij de Katholieke Kerk Amsterdam, de andere helft van de deelnemers werd geworven onder deelnemers van een reis naar Taizé. De deelnemers waren tussen de 16 en 64 jaar oud (M = 31.04, SD = 7.64). Als beloning voor deelname ontvingen alle deelnemers 5 euro.
Materialen In dit onderzoek was onafhankelijke variabele de vorm van religie (geïnstitutionaliseerde religie of nieuwe spiritualiteit). De controle conditie werd gevormd door leden van de
20
Katholieke Kerk Amsterdam, de experimentele conditie werd gevormd door de deelnemers van een reis naar Thaise. De vorm van religie werd geprimed bij de deelnemers door middel van het beschrijven van een religieus ritueel. Elke deelnemer werd gevraagd om in ongeveer tien zinnen passend ritueel te beschrijven bij hun vorm van religie (bijvoorbeeld een bezoek aan een kerkdienst of een bezoek aan Taizé). De onafhankelijke variabelen waren de mate van controle, zingeving en morele binding. De mate van controle werd gemeten aan met behulp van de Rotter’s Internal-External Locus of Control Scale (RIES; Rotter, 1966), de meest populaire meetschaal op gebied van controle. De schaal telt in totaal 29 vragen, een voorbeeld is: ‘How many friends you have depends upon how nice a person you are’. Deelnemers konden bij elke vraag “ja” of “nee” antwoorden. In hoeverre er sprake was van zingeving werd bepaald aan de hand van de Spiritual Meaning Scale (SMS; Mascaro, Rosen & Morey, 2004). Met behulp van deze schaal werd gemeten in welke mate een individu het idee heeft dat het leven zinvol is. Dit werd vastgesteld aan de hand van 14 vragen, een voorbeeld is: ‘I see a special purpose for myself in this world’. Deelnemers konden antwoorden aan de hand van een vijf punten schaal, waarbij “1” = sterk eens, “2” = eens, “3” = neutraal, “4” = oneens en “5” = sterk oneens. De mate van morele binding werd gemeten met behulp van vijf vragen met betrekking tot morele binding. Een voorbeeld is: ‘Ik voel me verbonden met de anderen binnen mijn religieuze groep door het gemeenschappelijke idee over wat goed of verkeerd gedrag is’. Deelnemers konden wederom antwoorden op een schaal met vijf punten waarbij “1” = sterk eens en “5” = sterk oneens. Ten slotte werd er ter controle gevraagd of de deelnemers de vragen serieus beantwoord hadden.
Procedure Deelnemers werden geworven door middel van uitgedeelde flyers, de flyers werden uitgedeeld bij de Katholieke Kerk Amsterdam en bij een nabespreking van een reis naar Taizé. De deelnemers konden telefonisch contact opnemen om een afspraak te maken voor deelname aan het onderzoek. Bij aankomst in het laboratorium werden de deelnemers ontvangen door een proefleider, hij zorgde er voor dat iedere deelnemer alleen plaats nam in een afgesloten ruimte. De deelnemers werd eerst gevraagd om in tien zinnen een bijpassend ritueel bij hun religie te beschrijven. Hierna werd de deelnemers gevraagd om respectievelijk de RIES, de SMS, de vragen met betrekking tot morele binding en de controle vraag in te vullen. Alle vragenlijsten werden op een computer ingevuld. Wanneer de
21
deelnemers klaar waren met het invullen van de vragenlijsten konden ze de proefleider een seintje geven en werden ze opgehaald. Ten slotte werd aan iedere deelnemer 5 euro ter beloning overhandigd.
Gebruikte toets In dit onderzoek werden drie onafhankelijke t-testen gebruikt. Per psychologische functie van religie werden steeds twee groepen (geïnstitutionaliseerde religie en nieuwe spiritualiteit) vergeleken. De scores van deze twee groepen werden ingevoerd in SPSS om vervolgens per categorie (psychologische functies van religie) vergeleken te worden. Met behulp van de output kon vergeleken worden of de groepen significant van elkaar verschilden.
22
Literatuurlijst Atran, S., & Henrich, J. (2010). The Evolution of Religion: How Cognitive By-Products, Adaptive Learning Heuristics, Ritual Displays, and Group Competition Generate Deep Commitments to Prosocial Religions. Biological Theory, 5, 1, 18 – 30.
Burris, C. T., & Bailey, K. (2009): What Lies Beyond: Theory and Measurement of Afterdeath Beliefs. International Journal for the Psychology of Religion, 19, 3, 173-186.
Van Elk, M. (2012) De Gelovige Geest: Op Zoek naar de Biologische en Psychologische Wortels van Religie.
Granqvist, P., Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2010). Religion as Attachment: Normative Processes and Individual Differences. Personality and Social Psychology Review, 14, 1, 49 – 59.
Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., Rosenblatt, A., Veeder, M., Kirkland, S. & Lyon, D. (1990) Evidence for Terror Management Theory II: The Effects of Mortality Salience on Reactions to Those Who Threaten or Bolster the Cultural Worldview. Journal of Experimental Social Psycholoy, 58, 2, 308 – 318.
Haidt, J., & Kesebir, S. (2010). Morality. In S. Fiske, D. Gilbert, & G. Lindzey (Eds.) Handbook of Social
Psychology, 5. Hobeken, NJ: Wiley. Pp. 797-832.
Halman, L., & Draulans, V. (2006). How secular is Europe? The British Journal of Sociology, 57, 2, 263- 288.
Kay, A. C., Gaucher, D., Napier, J. L., Callan, J. & Laurin, K. (2008). God and the Government: Testing a Compensatory Control Mechanism for the Support of External Systems. Journal of Experimental Social Psycholoy, 95, 1, 18 – 35.
23
Kay, A. C., Shepherd, S., Blatz, C. W., Chua, S. N., & Galinsky, A. D. (2010). For God (or) Country: The Hydraulic Relation Between Government Instability and Belief in Religious Sources of Control. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 5, 725 – 739.
Mascaro, N., Rosen, D. H.,& Morey, L. C. (2004). The development, construct validity, and clinical utility of the spiritual meaning scale. Personality and Individual Differences, 37, 845 – 860.
Norton, M. I., & Gino, F. (2013). Rituals Alleviate Grieving for Loved Ones, Lovers, and Lotteries. Journal of Experimental Psychology: General, 1-25.
Orru, M., & Wang, A. (1992). Durkheim, Religion and Buddishm. Journal for the Scientific Study of Religion, 31, 1, 47 – 61.
Rothbaum, F., Weisz, J. R. & Snyder, S. S. (1982). Changing the World and Changing the Self: A Two-Process Model of Perceived Control. Journal of Personality and Social Psychology, 42, 1, 5 - 37.
Rotter, J. B. (1966). Generalized expectancies for internal versus external control of reinforcement. Psychological Monographs: General and Ap- plied, 80, 1–28.
Rutjens, B. T., Van der Pligt, J. & Van Harreveld, F. (2010). Deus or Darwin: Randomness and belief in theories about the origin of life. Journal of Experimental Social Psycholoy, 46, 2010, 1078 - 1080.
Schimel, J., Hayes, J., Williams, T., & Jahrig, J. (2007). Is Death Really the Worm at the Core? Converging Evidence That Worldview Increases Death-Thought Accessibility. Journal of Personality and Social Psychology, 92, 5, 789 – 803.
24
Shariff, A. F. & Norenzayan. (2007). God Is Watching You: Priming God Concepts Increases Prosocial
Behavior in an Anonymous Economic Game. Association for
Psychological Science, 18, 9, 803 – 809.
Shariff, A. F. & Norenzayan. (2011). Mean Gods Make Good People: Different Views of God Predict Cheating Behavior. The International Journal for the Psychology of Religion, 21, 85 – 96.
Storm, I. (2009). Halfway to Heaven: Four Types of Fuzzy Fidelity in Europe. Journal for the Scientific Study of Religion, 48, 4, 702 – 718.
Vail. K. E., Arndt, J., & Abdollahi, A. (2012). Exploring the Existential Function of Religion and Supernatural Agent Beliefs Among Christians, Muslims, Atheists, and Agnostics. Personality and Social Bulletin, 38, 10, 1288-1300.
Vail, K. E., Rothschild, Z. K., Weise, D. R., Solomon, S., Pyszczynski, T., & Greenberg, J. (2010). A Terror Management of the Psychological Functions of Religion. Personality and Social Psychology Review, 14, 1, 84 – 94.
Verweij, J., Ester, P., & Nauta, R. (1997). Secularization as an Economic and Cultural Phenomenon: A Cross-National Analysis. Journal for the Scientific Study of Religion, 36, 2, 309 – 324.
Ysseldyk, R., Matheson, K., & Anisman, H. (2010). Religiosity as Identity: Toward an Understanding of Religion From a Social Identity Perspective. Personality and Social Psychology Review, 14, 1, 60 – 71.
25