LEEN DEN BESTEN
Avondmaal en eucharistie de eeuwen door Ontstaan 1
In de tijd dat het christendom ontstond, speelde een gezamenlijke maaltijd een grote rol in de cultus van mysteriegodsdiensten1, bv. in de cultus van de Perzische zonnegod Mitras (De ondergrondse heiligdommen van Mitras waren uitgerust met banken, waarop de gelovigen konden aanliggen voor de maaltijd). Een gezamenlijke maaltijd speelde ook een grote rol bij de vele verenigingen, genootschappen en broederschappen die in de Grieks-Romeinse wereld bestonden. Die verenigingen waren veelal gesticht door een rijke die een deel van de kosten voor zijn rekening nam. De verenigingen stonden dikwijls onder bescherming van een goddelijke macht en beschikten over een ruimte in of in de nabijheid van een tempel, een ruimte waarin de leden hun feestelijke maaltijden nuttigden, waarbij vlees en wijn, maar ook dans en muziek niet ontbraken. De door de verenigingen georganiseerde bijeenkomsten, symposia, gewijd aan een bepaald thema, waarbij de deelnemers om beurten het woord voerden, werden dikwijls afgesloten met een maaltijd. Zo'n maaltijd had tot doel om onder mensen van sociaal diverse rang de gelijkheid, gemeenschap en eenheid te stichten die de maatschappij buiten de groep niet bood. 'Aan het verenigingsmaal heerste even een ideale wereld.'2 Christenen volgden dat onder joden en niet-joden algemene gebruik van verenigingsmaal. Ze kwamen op Het laatste avondmaal. Mozaïek circa 520. zaterdagavond en later 's zonDe nadruk ligt uitsluitend op de avondmaalsgedachte. Judas is niet uitgedags in een of ander huis bij sloten en de figuren liggen rustig – naar Romeinse zede – aan de tafel in halve cirkelvorm, met Jezus op de ereplaats links. elkaar om te luisteren naar de verhalen die over Jezus van Nazareth werden verteld en samen een maaltijd te vieren. Bij de maaltijd, die alleen voor gedoopten toegankelijk was3, werd de zegen uitgesproken over brood en beker (zoals in de joodse traditie), het brood gebroken, verwezen naar wat Jezus deed tijdens diens laatste maaltijd4 en een verband gelegd tussen de maaltijd en de dood van Jezus en tussen de maaltijd en de Opgestane die met zijn leerlingen maaltijd hield 5. Aan de maaltijd (maaltijd van de Heer genoemd)6 hechtten de christenen een uiteenlopende betekenis. Sommigen zagen de gemeenschap die hun maal beoogde, al gauw als vereniging met Christus. Anderen zagen in het maal een vooruitgrijpen op Gods koninkrijk. Buitenstaanders stelden christenen vaak op één lijn met leden van religieuze verenigin-
2
gen of met aanhangers van mysteriegodsdiensten. 'De Romeinse overheid stond wantrouwig tegenover private verenigingen in het algemeen en mysteriegodsdiensten in het bijzonder. Clubs die 's nachts samenkwamen en waarbij de leden een eed moesten afleggen waren in haar ogen uitermate verdacht. Deze groeperingen waren oncontroleerbaar en de overheid vreesde dat ze een staat in de staat zouden gaan vormen. Vooral de mysteriegodsdiensten waren in dit opzicht bedreigend en moesten het van tijd tot tijd ontgelden. Hun samenkomsten werden verboden en aanhangers werden soms vervolgd. Het ongenoegen van de overheid uitte zich ook in tal van verdachtmakingen. Tijdens de samenkomsten zouden schandelijke rituelen plaatsvinden, zoals incest, kindermoord en kannibalisme.'7 Ook christenen kregen met dergelijke verdachtmakingen en vervolgingen te maken. Vanaf midden tweede eeuw kwamen de christenen niet langer in een huiskamer, maar in een kerkhuis ofwel zaalkerk bijeen. 'Intussen waren de evangeliën en enige rondzendbrieven (bijvoorbeeld van Paulus) geworden tot wat ze sindsdien zijn gebleven: gezagvolle geschriften die bepaalden wat en hoe in de gemeenten diende te worden geloofd en geleefd. In de kerkhuizen of zaalkerken werden die geschriften wekelijks voorgelePagina in een pericopenboek, Salzburg, omstreeks 1140, Staatsbibliotheek zen en uitgelegd door gekwavan Beieren. lificeerde voorgangers en werden brood en beker geheven ter herinnering aan Jezus.' 8 De dankzegging (Grieks: eucharistia) voor Gods heilsdaden werd een vaststaand liturgisch gebeuren. 9 Wellicht omdat de gemeenschapsmaaltijden verdacht waren bij de overheid en omdat het aantal gelovigen wat al te groot was geworden voor een maaltijd, ging 'een maaltijdrite en een rituele nuttiging'10 meer en meer de plaats innemen van de maaltijd. 11 Het eucharistisch gebed werd belangrijk.12 Toen de kerk van Rome een gevestigd maatschappelijk instituut was geworden (vanaf het midden van de vierde eeuw), werd de liturgie met de geloofsbelijdenis meer en meer een teken van eenheid en van rechtzinnigheid in en van de kerk. 'Om die eenheid te bewerken werd de eredienst geüniformeerd en werd wat in de liturgie werd gebeden en gezongen, een voorschrift waaraan ieder zich diende te houden. Zo ontstond langzamerhand binnen de sacrale ruimte van het kerkgebouw een plechtige, geregelde en sterk hiërarchisch opgezette, sacrale eredienst.'13 In het koor voltrok de priester in rituele taal, het Latijn, de heilige handelingen, daarbij geholpen door meerdere mannelijke assistenten: de voorzanger, het koor, de ordebe-
wakers en de voorlezers van de bijbel. In het kerkschip zagen de gelovigen toe. Ontwikkelingen in de Middeleeuwen
3
In de Middeleeuwen werd benadrukt, dat er voor mensen vergeving van de zonden en redding van de eeuwige dood was, doordat Jezus gestorven was aan het kruis. Brood en wijn werden teken van zijn lichaam en bloed en aangeduid met het woord offer. Maar, zo vroegen de Middeleeuwers vroegen zich al snel af, is die verlossing wel echt als brood en wijn slechts een teken van Jezus' offer zijn? In antwoord op deze vraag formuleerde het Vierde Lateraanse Concilie in 1215 de leer van de transsubstantiatie: bij de consecratie (het door een gewijde priester uitspreken van de woorden van Jezus: 'Dit is mijn lichaam' en 'Dit is mijn bloed'14) veranderen brood en wijn in hun kern (hun wezen of substantie) in het lichaam en bloed van Christus.15 Om het heilig sacrament16 te kunnen ontvangen, bepaalde het Concilie: 'Wanneer gelovigen van beiderlei kunnen tot de jaren des onderscheids gekomen zijn, moeten zij al hun zonden minstens eenmaal per jaar bij de eigen priester eerlijk biechten en zich erop toeleggen de hun opgelegde boete naar vermogen te voldoen.'17 Omdat zo weinig mensen ter communie gingen, bepaalde het Concilie dat de gelovigen minstens met Pasen het sacrament van de eucharistie moesten ontvangen. Het Concilie achtte het ontvangen van de sacramenten noodzakelijk om eeuwig heil te kunnen krijgen. Het stelde: 'Eén is de universele kerk der gelovigen, buiten welke wij geloven dat niemand zalig kan worden.'18 Het Lateraans Concilie Olieverf op hout, Museum van Dyon, 15e eeuw. had ingrijpende gevolgen: Men ging spreken over het misoffer19. Dit werd opgevat als 'onbloedige herhaling van het offer van Christus'. De ruimte waar het altaar stond werd een heilige ruimte, die door gewone, niet gewijde mensen niet mocht worden betreden. De schaal voor het brood en de beker voor de wijn werden voortaan van kostbare materialen vervaardigd en met edelstenen versierd. Het voor de mis gebruikte brood veranderde: het was niet langer dagelijks brood, maar speciaal vervaardigd, rond, wit, ongedesemd 'brood' in de vorm van schijfjes die niet konden brokkelen: de zogeheten hostie (een Latijns woord, dat offer betekent). 'De gelovigen moesten het brood en wijn de grootste eerbied betuigen. Ze mochten ze zelf niet aanraken. De manier waarop het brood werd ontvangen was daarvan een uiting: men ontving geknield de hostie, op de tong.'20 In verband met gevaar voor morsen werd al gauw de wijn niet meer aan gelovigen uitgereikt.
4
Jacob Corneliszoon van Oostzanen (circa 1470 - circa 1533): Drieluik met het laatste avondmaal, circa 1525, olieverf en bladgoud op glas.
mocht de priester, krachtens zijn roeping en wijding, de mis lezen! Daar behoefde de persoon in wiens (wier) geestelijk belang het gebeurde, niet bij aanwezig te zijn. Er konden namelijk ook missen worden gelezen voor de gestorvenen. De rijken stichtten daarvoor een eigen altaar, soms zelfs een eigen kapel.'25 Wonderverhalen begonnen de ronde te doen, bijvoorbeeld over hosties die bloedden als ze doorstoken werden met een speld. In Gent ging het verhaal, dat dieven hosties hadden begraven en dat schapen op die plek al knielende eerbied bewezen aan het heilige sacrament. Te Poederlee, zo wordt verteld, zat een menigte konijnen in aanbidding neer voor de weggeworpen hosties. In 1345 zou het 'Mirakel der Heilige Stede' zijn voorgevallen: 'Een zieke aan de Amsterdamse Nieuwezijds had van een priester de Heilige Teerspijze ontvangen, maar nauwelijks was de priester weg of de patiënt kotste zijn maag leeg. De vrouw
De niet genuttigde hosties werden bewaard in rijkversierd vierkant of rechthoekig kastje dat op het sacramentsaltaar stond (de tabernakel)21. De hostie werd tijdens de mis opgeheven en aan de gelovigen getoond, en bij speciale gelegenheden in een monstrans22 tentoongesteld en in processie rondgedragen.23 Een speciaal feest op de tweede donderdag na Pinksteren ontstond: de zogenaamde Sacramentsdag24, waarop de gelovigen onder de aandacht werd gebracht, dat het werk van de verlossing in de mis wordt voortgezet. De priester werd middelaar, wiens taak het was het was het heilswerk te verrichten in woord en daad, door middel van de sacramenten. 'Aangezien het laten lezen van missen werd gezien als een 'goed werk', dat bijdroeg aan iemands zielenheil in heden en toekomst, vond de instelling van private missen op grote schaal plaats. Daartoe werden steeds meer altaren in de kerk opgericht. Ook zonder dat de parochie, de plaatselijke gemeente, tegenwoordig was,
Processievaandel, mirakel van Amsterdam, ca. 1555, detail Collectie Amsterdams Historisch Museum, inv. nr. KB 1652.
die hem verzorgde veegde de boel bij elkaar en gooide die in het vuur, zonder te weten dat het Lichaam des Heren zich onder de kots bevond. Toen ze later weer in de kamer kwam, zag ze de hostie wit en ongeschonden tussen de vlammen staan en kon ze hem uit het vuur halen zonder haar vingers te branden.'26 De hostie die door de priester met eerbied naar parochiekerk was teruggebracht, leidde dadelijk tot grote verering en tot stichting van een kapel ter plaatse.27 5
Kritiek en Reformatie Kritiek op genoemde ontwikkelingen bleef niet uit. In kringen van de begijnen in de zuidelijke Nederlanden en in die van de Moderne Devotie werd niet het eten van het geconsacreerde brood het belangrijkste geacht, maar het geloof waarmee dit brood werd ontvangen. Door het geloof kon men het teken van het brood doorzien en de diepste waarde ervan peilen. Kritiek kwam vooral van de zijde van christen-humanisten, spiritualisten en reformatoren die allen meenden, dat de kerk in verval was. Door de uitvinding van de boekdrukkunst kregen hun ideeën in de 16e eeuw een razendsnelle verspreiding. De christen-humanisten streefden een herstel van de kerk na op basis van een heroriëntatie op de christelijke oudheid, de spiritualis-
Tintoretto (Jacopo Robusti, 1598-1594): Laatste Avondmaal, 1591-1594. Het laatste avondmaal als een nachtelijke scène, geïllumineerd door bovenaards licht en schokkend van emotie – leerlingen, dienstmeisjes, engelen en toeschouwers schijnen allemaal in een storm gevangen.
ten verwachtten alle vernieuwing van een nieuwe uitstorting van de Geest en reformatoren als Maarten Luther (1483-1546), Philipp Melanchton (1497-1560), Martin Bucer (1491-1551), Ulrich Zwingli (1484-1531) en Johannes Calvijn (1509-1564) meenden, dat de kerk alleen door een heroriëntatie op de bijbel uit haar verval kon worden opgericht.28 De protestanten, met name beïnvloed door de reformatoren, wilden de kerk opnieuw opbouwen met als middelpunt 'het Woord van God'. Dat Woord, zo geloofden ze, komt in het woord van de Schrift (de bijbel) tot de mens, actueel en persoonlijk. Het heeft geen menselijke bescherming en geen menselijk gezag van de kerk nodig. Gods woord slaat in als een bliksem en laat geen bezit van genade, maar slechts een krater, een opengebroken mens achter.
6
God alleen is de handelende; de mens is de open hand. 'Dit sluit de hiërarchie, het priesterlijk en kerkelijk middelaar-zijn uit, omdat Christus de enige Middelaar is. De kerk heeft uiteindelijk geen leergezag, geen rechtsmacht en geen priesterlijk taak tegenover de gelovige, omdat God zelf met hem bezig is. Dit is zijn christelijke waardigheid, die de kerk met heilig ontzag voor Gods werk moet respecteren. Hij staat in het algemeen priesterschap van de gelovigen, waarin hij uiteindelijk alleen persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn geloofsantwoord aan God.'29 De protestanten veranderden de eredienst fundamenteel: ze braken de altaren af en plaatsten de preekstoel met daarop een opengeslagen bijbel in het centrum; ze ontnamen de priester zijn plaats en gaven de predikant een centrale plaats. De viering van de eucharistie (nu avondmaal genoemd)30 lieten ze voorafgaan door verkondiging, vermaning en uitleg. Het avondmaal zagen ze als een zichtbaar teken van en zegel op de waarheid van het Woord.431 Door deel te nemen aan het avondmaal (meestal samen zittend rond de avondmaaltafel)32, door in geloof en dankbaarheid te gedenken van wat Christus door zijn leven en sterven voor de mensheid heeft gedaan, wisten de gelovigen zich gesterkt in hun verbondenheid met de Heer van de kerk en met elkaar.
Nicolas Poussin (1594-1665): De instelling van de eucharistie, 1647 (St. Boswells, Duke of Sutherland Collection – in bruikleen afgestaan aan National Galleries of Scotland, Edinburgh). In een van zijn strengste composities maakte de humanist Poussin dit schilderij tot een studie van de klassieke Oudheid. De figuren liggen aan een triclinium (geheel van drie banken) in Romeinse kledij. Een antieke lamp verlicht een ruimte met Dorische pilasters. Zelfs voor de gelaatstrekken bestudeerde Poussin voorbeelden van de antieke beeldhouwkunst. De gelijkenis van Jezus met een bekende hellenistische Zeuskop bijvoorbeeld is frappant. Poussin negeerde het verraad door Judas. Alles concentreert zich op het sacrament.
De protestanten moesten niets weten aanbidding van het symbool. Deze aanbidding ging volgens hen ten koste van het gesymboliseerde. Ze geloofden niet, dat de kerk (via de eucharistie) uitdeelster van genade kon zijn.33 Ze geloofden, dat de verlossing geheel in Gods handen lag en dat alleen het aan het Woord en aan Christus gebonden geloof de met nieuwe gerechtigheid begiftigde mens in staat stelde voor God stand te houden. Het sacrament34 van de
doop en van het avondmaal was voor hen een hart onder de riem ofwel een toelichting bij de preek35.
7
In katholieke kerken namen de gelovigen veelal nog maar een keer per jaar (verplicht) deel aan de eucharistie, mede omdat de biechtpraktijk en de transsubstantiatieleer voor de meesten een huiver voor de heilige tekenen had geschapen. De reformatoren wilden het avondmaal weer teruggeven aan de gemeente. Dat lukte aanvankelijk vrij goed. De lutheranen vierden het avondmaal elke zondag, de calvinisten eenmaal per maand en de zwinglianen viermaal per jaar. Meestal namen vrijwel alle gedoopten geestdriftig deel aan het avondmaal. In lutherse en calvinistische kerken werden gedoopte kinderen via de catechese (kerkelijk onderwijs) voorbereid op het avondmaal. Bij Luther mochten ze vanaf hun zevende jaar eraan deelnemen, bij Calvijn omstreeks hun elfde, nadat gebleken was dat ze enige kennis van het christelijke geloofsgoed bezaten. Steeds verder van de gemeente af
Gustave Doré (1832-1883): Het laatste avondmaal, 1865.
Onder invloed van de Verlichting (benaming voor achttiende eeuwse geestelijke stromingen die dogmatisch autoriteitsgeloof bestreden en de rede - het gezonde verstand - en de natuur centraal stelden) werd in protestantse kerken meer en meer de nadruk gelegd op kennis en begrip. In diezelfde tijd werd door de Nadere Reformatie (de geestelijk stroming die persoonlijke vroomheid vooropstelde) de persoonlijke geloofskeuze als voltooiing van de doop benadrukt. Zo kwam tenslotte in protestantse kerken tussen doop en avondmaal de openbare belijdenis van het geloof te staan: alleen de gedoopte die ofwel door een intellectueel bepaalde ofwel een spiritueel geladen belijdenis van het geloof 'bewust' een 'volwassen' lidmaat van de kerk was geworden, had toegang tot het avondmaal.36 Omdat de eis van belijdenis (met geloofsinzicht) verbonden werd met het dragen van verantwoordelijkheid in de gemeente, kwam de leeftijdsgrens voor deelname aan het avondmaal bij acht-
tien jaar te liggen. De deelname aan het avondmaal nam sterk af, bij sommigen door een totaal gebrek aan belangstelling (o.a. door invloed van de Verlichting), bij anderen door huiver. Met name in orthodox protestantse kringen was het laatste het geval. Men legde er (onder invloed van de Nadere Reformatie) de nadruk op de individuele beleving van het heilig avondmaal. Een week
8
voordat het avondmaal gevierd werd, werd de gelovigen nadrukkelijk voorgehouden zichzelf te 'beproeven'37. Ieder moest existentieel door diepten heen, voor hij/zij de geestelijke staat bereikt had om met Christus verenigd te worden.38 Velen durfden niet aan te gaan aan 'de tafel van de Heer', omdat ze het gevoel hadden, dat hun leven niet heilig genoeg was, omdat ze geen bekeringservaring hadden, of omdat ze bang waren zichzelf een oordeel te eten en te drinken.39 Wie deelnamen, gingen meestal in het zwart gekleed. In de negentiende eeuw vierden Calvinistische gelovigen het avondmaal nog maar één keer per jaar: eerst op Pasen, vanaf 1853 op Goede Vrijdag.40 Van de zeventiende tot de negentiende eeuw veranderde er vrijwel niets in de katholieke liturgie. In de 19e eeuw namen de gelovigen nauwelijks meer deel aan de eucharistie. Terwijl de priester met de rug naar de gelovigen aan het altaar zachtjes prevelend vanuit het misboek de voorgeschreven teksten las en de voorgeschreven gebaren maakte, murmelden de gelovigen geknield de rozenkrans (waarbij ze eindeloos veel het 'Onze Vader' en 'Wees gegroet Maria...' herhaalden) en onderbraken alleen hun gebeden om op te zien naar de hostie en de kelk, die achtereenvolgens door de priester omhoog werden gehouden. 41 Vernieuwingen In de twintigste eeuw kwamen er stap voor stap liturgische vernieuwingen. Paus Pius X (1835-1914) sprak in 1903 over de 'werkdadige deelname aan de hoogheilige geheimen en aan het openbare gebed der Kerk' door alle gelovigen, zonder enige uitzondering.42 Hij beoogde de doorbreking van de clericale liturgie: alle ogen moesten gericht worden op de viering van de hele gemeente. In 1905 stimuleerde de paus de veelvuldige communie. In 1910 voerde hij de communieplicht in en bepaalde, dat kinderen van zeven tot de communie moesten worden Emil Nolde (1867-1956): Laatste avondmaal, 1909. toegelaten (zo onstond het Nolde was uiterst gevoelig voor het lijden van mensen en voor de hoop op verlossing zoals die haar symbool in de beker van Jezus heeft. Met een feest van de eerste commuminimum aangebaren wordt een gevoel van verbondenheid uitgedrukt – een nie). In de jaren twintig arm om een schouder gelegd, een hand over de tafel gestoken om een anwerden volksmissaals op de dere te drukken. markt gebracht: kerkboeken waarin alle teksten van de mis, zowel in het Latijn als in het Nederlands stonden, waardoor de gelovigen de tekst die door de priester werd gesproken, konden volgen. Na de Tweede Wereldoorlog werd gepropageerd om de communie, indien enigszins mogelijk, tijdens de mis uit te
9
reiken en de gelovigen de antwoorden en gebeden die in de oude kerk voor het volk bestemd waren, te laten zeggen. Wat de Liturgische Beweging in de Rooms Katholieke Kerk in een halve eeuw op gang gebracht had, werd bekroond door het Tweede Vaticaans Concilie (1963-1965): de mis mocht voortaan in de volkstaal; geadviseerd werd te stoppen met de processies en de aanbidding van de hostie buiten de mis om; de priester werd bevolen in dialoog met de gelovigen de mis te celebreren43 en wel van achter een altaartafel44, en bij bepaalde gebeurtenissen en plechtigheden niet alleen iedereen brood, maar ook wijn aan te reiken. Theologen wezen erop, dat het sacramentele teken niet bestaat uit het brood dat aanbeden moet worden, maar uit het brood dat de gelovigen breken en delen met elkaar om elkaar te voeden.
Stanley Spencer (1891-1959): Laatste avondmaal, 1920. Spencer schilderde zijn laatste avondmaal kort nadat hij van het gevechtsterrein van de eerste wereldoorlog was thuisgekomen. Zijn entourage is een mouterij – de rode muur is de kant van een graanbak – waar gewone mensen in afzondering communie kunnen vieren. Zijn brandpunt is het ronde brood dat Jezus openbreekt.
Kerkelijke toenadering Het Vaticaans Concilie pleitte ervoor meer aandacht te hebben voor de verstaanbaarheid, aansprekelijkheid en innerlijke overtuigingskracht van de vieringen en juichte daarom experimenten toe. Dit sprak veel protestanten aan, bij wie de zorg voor een existentiëel-intieme en actuele beleving van het Godswoord in liturgie en persoonlijk gebed altijd al voorop stond. Ook
10
de in opdracht van de bisschoppen in Nederland opgestelde Nieuwe Katechismus (1966) sprak veel protestanten bijzonder aan. In de Katechismus werd o.a. gezegd, dat de bedoeling van de uitspraken die concilies over de eucharistie deden, niet was 'om heel de waarheid voorgoed in woorden afgesloten vast te klemmen. Het waren vaak woorden die in een bepaalde tijd, tegen een bepaalde dwaling, heel bepaalde christelijke en evangelische waarden verdedigden.'45 De Katechismus wees erop, dat wel de inhoud, maar niet de preciese herhaling van de inzettingswoorden bij de eucharistie van belang is, immers: 'Het is geen toverspreuk die de Heer ons gaf.'46 Verder lezen we o.a.: 'Jezus nodigt ons samen! (...) Tegenover Jezus is het vanzelfsprekend dat onze verschillen in het niet vallen. Hij maakte ons zoons en dochters van één Vader.'47 Van het begin tot het eind is de eucharistie dankzegging, maaltijd, offer.48 Al dankend houden we een maal 'ter herinnering aan de bevrijding uit de zonde.' 49 'De eucharistie als maaltijd betekent 1. dat de Heer ons voedt, 2. dat Hij ons daardoor één maakt met Hem en 3. dat Hij ons één maakt onderling. Deze drie hangen innig samen.' 50 'Maaltijd en offer staan niet naast elkaar. Het offer is een maaltijd; dat wil zeggen wij ontvangen het, nemend en etend. 'Neemt en eet', met deze woorden werd het gegeven. Wat wij aanbieden wordt òns aangeboden.'51 Het brood is het symbool waarin Christus onder ons is. In de mis wordt het wezen van brood (aards voedsel) in wezen heel anders (Jezus' lichaam als voedsel voor eeuwig leven). 52 'Jezus' aanwezigheid in de eucharistie mogen wij niet apart, geïsoleerd beleven. Niet zonder de andere elementen van de eucharistie, zoals verbond, herdenking, dankzegging, offer, enz. Ook niet zonder de andere wijzen waarop de Heer onder ons is: niet zonder zijn aanwezigheid door het woord; bovenal niet zonder zijn aanwezigheid door zijn heilige Geest in de harten en onderlinge verhoudingen der mensen.' 53
Rudolf Hausner (1914-1995): Adams Kinderbeeltenis, 1990. Het schilderij citeert uit en varieert op Leonardo da Vinci’s ‘Laatste Avondmaal’. De steiger verwijst naar de stellage die Da Vinci gebruikte om zijn hoog boven de vloer aangebrachte wandschildering te maken. Zowel de biljartspeler, een verplaatsbaar decorstuk uit de figurenwereld van Hausner, alsook de Adamsfiguur op de avondmaalstafel wijzen op de associatieve verbanden, waarin het werk van Da Vinci is ingevoegd.
11
Het Vaticaans Concilie en de Nieuwe Katechismus gaven de oecumene een nieuwe stimulans. Aan protestantse zijde (waar de behoefte aan liturgie, aan mysterie, aan mystiek, aan verwijding van het leven naar hogere en wijdere verten, niet langer weggedrukt werd) kwam aandacht voor oude liturgische tradities en tradities van andere kerken. Veel elementen uit de kerk van de eeuwen en van de oecumene kregen opnieuw een plaats in de eredienst, met name ook in de viering van de maaltijd. Het statische en belerende karakter verdween van lieverlee. Het accent kwam meer en meer te liggen op vieren.54 Kinderen kregen in veel gemeenten weer een plaats aan het avondmaal. Ontdekt werd, dat een leren aan elkaar en zich vernieuwen aan elkaar belangrijk is, en dat je met een mentaliteit van 'blijf zitten waar je zit' niet verder komt in de groei naar Gods Koninkrijk. Intercommunie? In parochies en gemeenten werden kerkgrenzen steeds minder belangrijk. Mensen ontmoetten elkaar over grenzen heen. In die ontmoeting groeiden kennis en respect, die men in gezamenlijk gebed en gemeenschappelijke actie voor een rechtvaardiger samenleving tot uiting wilde brengen. Deze onderlinge toenadering wilden sommigen ook beleven in het elkaar aanreiken van brood en wijn. Zo kwam de vraag naar intercommunie (waarbij de christenen van andere kerken worden uitgenodigd of toegelaten tot de eucharistie/avondmaalsviering) op de kerkelijke agenda. Volgens de kerkelijke regels mochten protestanten niet deelnemen aan de eucharistie en rooms-katholieken niet aan het avondmaal. De achterliggende gedachte was, dat de kerk een gemeenschap is en dat alleen wie tot die gemeenschap behoren en geloven wat deze gemeenschap gelooft, mogen deelnemen aan wat die gemeenschap uitdrukt: de eucharistie, het avondmaal. In de katholieke theologie werd betoogd, dat de Rooms Katholieke Kerk Christus op aarde vertegenwoordigt en de bron is van genade en heil voor deze wereld. 'Wie in contact wil komen met Christus moet dit doen via de kerk. Daarbuiten is alleen heil voorzover andere kerken en godsdiensten of levensovertuigingen met haar in verband te brengen zijn.' 55 In 1970 kreeg een commissie bestaande uit afgevaardigden van de Rooms Katholieke Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Oud Katholieke Kerk, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Evangelische Broedergemeente en de Raad van Kerken in Nederland de opdracht 'een theologische verklaring te ontwerpen, op grond waarvan de kerkelijke beleidsorganen tot een ruimer toelatingsbeleid bij de eucharistie/avondmaalsviering zouden komen. In het concept-rapport56 (1975) kwam hetvolgende naar voren: Maaltijd duidt op een gemeenschap waar met lofzang en dankbetuiging het feest gevierd wordt van de grote daden van God in de bevrijdende en verlossende heilswerkzaamheid van de Christus. De 'Maaltijd van de Heer' is teken van een in Christus aanwezige eenheid van Hans Kooijman (º1957), Het laatste avondmaal, papier foam, 80x110 cm,de 2004 de kerk en van een groeiende eenheid, van hetopkerkzijn en van kerkwording. Het initiatief tot de maaltijd ligt bij de gemeente rond Christus en de Heilige Geest, niet bij de voorganger. Het accent bij de maaltijd dient te liggen op vieren. De betiteling avondmaal is niet juist, omdat we niet de maaltijd van vóór het lijden hernemen, maar de maaltijd van de vroegchristelijke gemeente. Juist als herdenking van de overwonnen dood in de verrijzenis is de eucharistieviering een onderpand van het komende koninkrijk van God. De Heilige Geest is dé Paasgave, waardoor Christus onder ons werkzaam is. Waar Christus aanwezig is in de kracht van de Heilige Geest, is Hij als geofferde aanwezig en neemt Hij ons als zodanig in zich op. Door het nemen van het brood en van de beker viert de kerk het levensoffer van de Heer en neemt zij er deel aan. 'Door zijn gehoorzaamheid is Hij geworden tot dé gave van God voor het leven van de wereld.' De viering beoogt een vernieuwde relatie met God en onder de mensen en van daaruit dienstbetoon binnen en vanuit de kerk ten bate van de samenleving. De bisschoppen wezen het concept-rapport af, omdat het niet - zo zeiden ze - volledig in overeenstemming was met 'de traditie en de leer van de kerk'. Onder kerk verstonden ze blijkbaar de Rooms Katholieke Kerk, gezien het feit dat ze op de volgende tekorten van het docu-
12
ment wezen: 'de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus; het eigen offerkarakter van de eucharistische viering; de noodzaak van sacramenteel priesterschap.'57 Bij alle theologische en kerkelijke verschillen hebben kerken en individuele christenen hun eenheid in Christus herontdekt en groeiden meer naar elkaar toe. In de kerken gaat het fundamenteel om liefde en gemeenschap. Deze liefdesgemeenschap wordt nog dikwijls geblokkeerd door mensen die oude antwoorden repeteren met de suggestie 'de gezonde leer' te handhaven, maar intussen onrecht doen aan nieuwe vragen en kritisch-vragenden van zich vervreemden. 'Heel de oecumenische beweging steunt op de ontdekking, dat de eenheid van de kerk een vóór-gegeven werkelijkheid in Christus is. (...) Waar die vóór-gegeven eenheid is herontdekt en voor zover die wordt beleefd, moeten christenen samen aan de ene Tafel kunnen aanzitten.'58 Door de gezamenlijke viering van de maaltijd worden de kerken en christenen op elkaar gericht: 'Wat gescheiden was, groeit samen, omdat het brood één is, dat is: de ene Heer in ons midden.'59 Om te kunnen groeien in gezamenlijke beleving is het van groot belang, dat christenen in al hun diversiteit ook met elkaar bidden en vieren, als teken van bereikte eenheid en als oproep tot verdere groei in eenheid.60 'Samen eucharistie vieren en samen "het lichaam van Christus" ontvangen, is blijven in God, want dat is het eeuwige leven, leven met de Eeuwige. En dat beklink je met de wijn, teken van het bloed als levenskracht en van verzoening. Eucharistie vieren is samen corpus Christi, het lichaam van Christus zijn, samen kerk-zijn, samen vieren dat je Gods volk bent, in Zijn geest.'61 © L. den Besten, Zevenaar 18 maart 1999; gewijzigd 24 maart 2010 en op 18 april 2012.
1. In de tijd van het ontstaan van het christendom gingen vormen van eredienst waaraan alleen mystea (ingewijden) konden deelnemen, steeds meer de plaats innemen van de traditionele officiële en openbare offerdienst. 'Het
13
gemeenschappelijke van deze mysteriënculten is dat zij aan de behoefte van het individu aan een heel persoonlijke religieuze ervaring voldeden, godsdienst en moraal met elkaar verbonden en de mogelijkheid tot bevrijding en verlossing door de overwinning van het goede over de machten van het kwaad beloofden.' (Otto, Bantel, 'De mysteriënculten', in: G.Stemberger, red., De Bijbel en het Christendom, deel 4, Haarlem: De Haan 1979, 15). Ook in de Mitrascultus, waartoe een doopceremonieel en een gezamenlijke maaltijd hoorden, werd de verlossingsgedachte benadrukt. Zo luidde een inscriptie uit de Mithrastempel op de Aventijn te Rome: 'En gij hebt ons gered, doordat gij het eeuwige bloed vergoten hebt.' 2. H. J. de Jonge, 'Het avondmaal: geschiedenis en geloof', in: Trouw 25 januari 1999. 3. In de Didachè, de leer van de twaalf apostelen, (een omstreeks 100 in Syrië in omloop zijnd geschrift) worden de gelovigen opgewekt op zondag samen te komen, brood te breken, de zonden te belijden, en God te danken voor het leven en de kennis hen deelachtig geworden door Jezus. De Didachè vervolgt: 'Zoals dit brood verspreid was over de bergen en, na verzameld te zijn, één is geworden, zo moge Uw Kerk worden verzameld van de uiteinden der aarde tot Uw Rijk... Niemand echter ete of drinke van deze dankzegging, tenzij die gedoopt zijn. (...) Indien iemand heilig is, hij moge komen, indien niet, hij bekere zich. Maranatha. Amen'. (geciteerd in: J. van der Werf, Kleine Liturgiek, ’s-Gravenhage: Boekencentrum 1965, 26). 4. Over de vraag of het laatste avondmaal (Mattheüs 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:14-20; 1 Corinthe 11:2325) een versie is van de pascha- dan wel de chaboerahmaaltijd, zijn de meningen verdeeld. (zie: Rudolf Boon, De joodse wortels van de christelijke eredienst, Amsterdam: Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting 1973, 198-217). Joodse genootschappen, de zogenaamde chaboeroth (afgeleid van chaber = vriend) hielden regelmatig een gemeenschapsmaaltijd. Tijdens zo'n maaltijd sprak ieder de voorgeschreven zegeningen uit en nuttigde staande de voorgerechten. Als het duister inviel, sprak de leider van de feestmaaltijd bij een beker wijn de zegening van de dag uit. Daarop waste men de handen en ging aan tafel. De leider nam brood en zei daarbij: 'Gezegend zijt Gij, Here onze God, Koning der wereld, die het brood uit de aarde doet voortspruiten.' Na het 'Amen' van de aanwezigen, brak hij het brood en deelde het uit. De joodse gemeenschapsmaaltijden waren niet bedoeld als aanleiding om gezellig samen te zijn. Ze werden beheerst door de verwachting van het aanbreken van de messiaanse heerschappij, die met het beeld van de messiaanse maaltijd werd aangeduid. De pascha-maaltijd werd op joodse Seideravond (de 14e Nisan) gevierd om de bevrijding van de voorouders uit het slavernij in Egypte te gedenken. Het jongste kind dat aanwezig was vroeg: 'Waarom is deze nacht zo anders dan alle andere nachten?' De vader, die de tafel leidde, vertelde over het bevrijdingverhaal uit Exodus 12. Of hij vertelde een verhaal uit zijn eigen leven, of uit de geschiedenis van zijn volk, dat toeleidde naar Exodus 12. Aan het begin van maaltijd sprak hij een lof- en dankgebed uit over ongedesemd brood en deelde het uit onder de tafelgenoten; nadat het paaslam genuttigd was, nam hij een drinkbeker met wijn (3e rituele beker), hield deze in de hoogte, sprak de rituele dankzegging en gaf hem rond om eruit te drinken. Tijdens de maaltijd werd het 'Hallel' gezongen: Psalm 113-118 en 136. De pascha-maaltijd kwam in grote trekken overeen met de chaboerah-maaltijd. 'Maar bij de paasmaaltijd werden de voorgerechten gezamenlijk in de gezinskring aan tafel genuttigd. Bovendien waren er de bijzondere spijzen (de bittere kruiden en het paaslam), de gedachtenis van het Pascha en de daarbij behorende liederen.' (R.Boon, 215). 5. Lucas 24:13-35. 6. 'Maaltijd van de Heer' (1 Corinthe 11:20) is de oudste aanduiding voor het avondmaal. De uitdrukking agapè (liefdesmaaltijd) treffen we voor het eerst aan bij Ignatius (ca.100). De agapèviering was verbonden met de armenzorg onder de christenen. 7. Lucinda Dirven, 'De 'maaltijd des Heren' in laat-antieke context', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 30-31. 8. H. A. J. Wegman, 'Liturgie en kerkgebouw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 12-13. 9. Van Justinus de Martelaar (circa 150) vernemen we, dat na de lezing uit de bijbel, de preek en de gebeden, de gemeenteleden elkaar met de heilige kus begroetten en dat dan brood en beker naar de voorganger gebracht werden. Deze dankte God. De gemeente beaamde de dankzegging (zei: Amen). De diakenen deelden daarna het brood en de wijn uit aan alle aanwezigen en brachten ook de afwezigen daarvan. Justinus schreef: 'Wij noemen dit voedsel eucharistie. Niemand mag eraan deelnemen behalve degene die onze leer voor waar houdt, het bad tot vergeving van de zonden en tot wedergeboorte heeft ontvangen en volgens de voorschriften van Christus leeft. Want wij beschouwen dit voedsel niet als gewoon brood en als gewone drank. Maar zoals Jezus Christus, onze Verlosser, toen hij door Gods Logos (= Woord, een aanduiding voor Jezus Christus, zie Joh.1:1; LdB) vlees werd, vlees en bloed omwille van ons heil heeft aangenomen, zo is ons geleerd dat dit voedsel dat door een gebed om de Logos die ervan uitgaat, met een dankzegging wordt geconsacreerd en waarmee ons vlees en bloed door verandering wordt
14
gevoed, vlees en bloed van die vleesgeworden Jezus is.' (tekst in: G.Stemberger, red., De Bijbel en het Christendom, Haarlem: De Haan 1978, 67). Van Hippolytus (circa 220) vernemen we, dat de gaven van brood en wijn door de diakenen binnengebracht werden waarna de bisschop en de presbyters de dankzegging uitspraken: 'De Heer zij met u EN MET UW GEEST. Verheffen wij onze harten. ZIJ ZIJN BIJ DE HEER Danken wij de Heer. RECHT IS HET EN NOODZAKELIJK Wij zeggen U dank, o God, door Uw welbemind Kind, Jezus Christus, die Gij in de eerste tijden ons hebt gezonden als Redder, Verlosser en Boodschapper van Uw wil!' Daarna volgde een uitvoerige lofprijzing op Christus. Na de dankzegging volgden de inzettingswoorden en het gebed om Gods Geest over de gaven en over de deelnemers aan het avondmaal. 10. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi en Sticht 1976, 42. 11. Welgestelde gemeenteleden organiseerden nog wel eens een gemeenschappelijke maaltijd (agapèmaaltijd genoemd), waarbij verbondenheid met elkaar, gezelligheid en weldadigheid centraal stonden. 12. J. C. M. van Winden O.F.M., 'De eucharistie van midden eerste tot midden tweede eeuw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 33-37. 13. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi en Sticht 1976, 13. 14. vergelijk Mattheüs 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:19-20; 1 Corinthe 11:23-25. 15. Al omstreeks 830 geloofde Paschasius Radbertus, dat bij het woord van de priester door een woord van de almachtige de elementen brood en wijn met een scheppende werkingskracht in het lichaam en bloed van Christus veranderen. Zijn tijdgenoot, Ratramnus, pleitte in 844 voor een geestelijke opvatting: Christus is werkelijk tegenwoordig, maar door de Geest gewekt. Tweehonderd jaar later betoogde Berengarius van Tours (1050) in deze lijn: 'Door de consecratio komt er weliswaar bij de zichtbare elementen een nieuwe onzichtbare realiteit bij, nl. de hemelse Christus, die de gelovige ontvangt, maar er vindt géén verandering van substantie plaats.' (zie: M. A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft: Meinema 1987, 76). Berengarius werd gedwongen zijn visie te herroepen en de belijdenis te onderschrijven dat 'het lichaam en bloed van Christus door de priester worden aangevat en door de ontvangers met de tanden worden vermalen.' (Vrijlandt, 76). Het Vierde Lateraanse Concilie (1215) definieerde de wezensverandering van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus. Thomas van Aquino (1225-1274) onderbouwde de transsubstantiatieleer in zijn Summa Theologica en het Concilie van Lyon (1274) en het Concilie van Trente (1551) bekrachtigden die. Paus Paulus VI (1897-1978) onderstreepte in de encycliek Mysterium fidei van 3 september 1965 nog eens het belang van de leer van de transsubstantiatie: Een loutere 'transsignificatie' of 'transfinalisatie' (brood en wijn krijgen een nieuwe betekenis als teken voor de zelfovergave van Jezus in de eucharistie) is alleen niet voldoende om het eucharistisch gebeuren te verklaren. 16. Het Latijnse woord sacramentum was ten tijde van Tertullianus (ca.160-ca.240) een in zijn milieu geaccepteerde religieuze term die in veel gevallen synoniem was van het Griekse woord mustèrion (=mysterie). In het christelijk spraakgebruik werd het meer en meer de term voor een concrete heiligende handeling die in en door de kerk werd gesteld. Bij Augustinus (354-430) had sacrament (naast de betekenis van heilig symbool en van de heilswerkelijkheid die voorwerp is van het geloof) de betekenis van heiligende rite. 17. Geciteerd in: Draagt elkanders vieringen. Rapport van de "Gezamenlijke Studiecommissie Toelating Jongeren tot het Heilig Avondmaal, Leidschendam/Leusden: Generale Synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk 1992, 11. 18. Het adagium extra ecclesiam nulla salus (buiten de kerk is geen heil) is nog altijd de officiële leer van de Rooms Katholieke Kerk. Reeds Origenes (185-254) schreef: 'Buiten de Kerk wordt niemand zalig, want indien iemand erbuiten treedt, is hij schuldig aan zijn eigen dood.' (In Librum Jesu Nave, 3.5). Paus Bonifatius VIII (1235-1303) schreef in zijn bul (= open brief) Unam Sanctam (1302): 'Wij zijn verplicht te geloven in de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk... buiten welke geen heil is en geen vergiffenis van zonden... Wij verklaren, zeggen, definiëren en verkondigen, dat onderwerping aan de paus van Rome volstrekt noodzakelijk is voor de zaligheid.'(Denziger, Schönmetzer, Enchiridion Symbolorum. Definitionum et declarationum de rebus fidei et morum, Freiburg 1965, 468-469). Paus Pius IX (1792-1878) verklaarde in 1854: 'Het is de geloofsleer, dat er buiten de Apostolische Roomse
15
Kerk niemand zalig kan worden, dat zij de enige ark is van het heil en dat degenen die haar niet zijn binnengetreden, in de zondvloed zullen vergaan.' (Denziger, 1647). Paus Pius XII (1876-1958) zei in de encycliek (= pauselijke zendbrief aan alle bisschoppen) Mystici Corporis Christi (1943): '... hij, die weigert naar de Kerk te luisteren, moet ... beschouwd worden als een heiden en tollenaar. En daarom kunnen zij, die onderling verdeeld zijn, wijl zij niet hetzelfde geloof of hetzelfde gezag erkennen, niet in dit éne mystieke lichaam noch uit diens énen goddelijken Geest leven.'(Ecclesia Docens, Hilversum 1949, 33). 19. De term 'mis' komt van de Latijnse woord missa. Over de betekenis verschillen de geleerden. Sommigen zien er een voltooid deelwoord in: missa est oratio ad Deum (opgezonden is het gebed tot God). Anderen menen dat het woord missa (weg)zending betekent, zodat de formule 'ite missa est' zou moeten betekenen: 'Gaat, uw zending begint.' In de 4e eeuw werd de term gebruikt als aanduiding voor een wegzendingsritus (de afsluitenden zegen van een viering), en (omdat elke kerkdienst een zegen bevatte) soms in bredere zin voor een godsdienstige plechtigheid of kerkdienst. Vanaf begin 6e eeuw werd de term gebruikt voor de eucharistieviering als de dienst bij uitstek. Het Concilie van Trente (1515-1564) benadrukte, dat de mis niet slechts een lof- en dankoffer is en niet enkel de gedachtenis van het kruisoffer, maar een echt en eigenlijk offer (een zoenoffer voor de levenden en overledenen), waarin de priester het lichaam en bloed van Christus offeren. 20. H. A. J. Wegman, 'De Middeleeuwse mis', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 48. 21. Het woord tabernakel had in de Middeleeuwen de betekenis van baldakijn. Als zodanig was de tabernakel vooral de overhuiving (met behulp van doek en gordijnen) van het hoogaltaar. Al gauw werd het de benaming van de zich onder de baldakijn bevindende bewaarplaats van het geconsacreerde brood. 22. Een monstrans (van het Latijnse monstrare = tonen) is een versierd voorwerp van goud of zilver, met een ronde opening, waarin de hostie (achter glas) zichtbaar ter verering en aanbidding wordt uitgestald en bij gelegenheden in plechtige processie wordt rondgedragen. 23. De sacramentsprocessie is opgekomen naar het voorbeeld van processies met relieken van heiligen op hun feestdagen. Ze gaven uitdrukking aan 'de vreugde over het kostbare bezit van de kerk en aan de overtuiging omtrent het zegenrijk karakter van de "lichamelijke" aanwezigheid van de heiligen.' (L. Brinkhoff O.F.M., A. Hollaardt O.P., e.a., Liturgisch woordenboek, Roermond: Romen 1965-1968, 2495-2496). 24. In 1264 door paus Urbanus IV voor de hele kerk voorgeschreven. De binding aan een donderdag is om de instelling van het laatste avondmaal (op Witte Donderdag) te gedenken. 25. C. A. van Swigchem, T. Brouwer, W. van Os, Een huis voor het Woord. Het Protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900, ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1984, 29. 26. Frans Kellendonk, Geschilderd eten, Amsterdam: Nijhoff 1988, 33. Een andere versie vertelt het volgende: ‘In maart 1345 lag in een woning aan de Kalverstraat een man doodziek te bed. Een priester diende hem het heilige sacrament toe, dat wil zeggen dat hij de stervende man een hostie (een schijfje brood van ongezuurd tarwemeel) gaf. Deze braakte echter de hostie uit en hoewel het braaksel in het vuur geworpen werd, kwam de hostie er ongeschonden uit. De priester bracht de hostie daarom naar de Nicolaaskerk (de huidige Oude Kerk), maar de hostie keerde op onverklaarbare manier terug naar de Kalverstraat. De hostie werd nu in processie naar de Nicolaaskerk teruggebracht, maar opnieuw verscheen de hostie in de Kalverstraat. Toen was duidelijk dat het hier om een wonder ging, ‘een mirakel’. In 1346 erkende de stedelijke overheid het wonder. Dat oordeel werd vervolgens door de kerk bevestigd. Wie de plaats van dit wonder als pelgrim bezocht, kreeg van de kerk een aflaat: vermindering van straf in het hiernamaals voor begane zonden. Op de plaats van dit wonder – de Heilige Stede (‘heilige plek’, of in het Latijn ‘Locus Sacer’) – werd een kapel gebouwd, waarin de haard uit de ziekenkamer was opgenomen en de hostie voor de gelovigen te zien was. Vele verbouwingen later vormde deze kapel het vertrekpunt van een jaarlijkse processie door de stad, waaraan zowel stedelijke als kerkelijke autoriteiten in vol ornaat deelnamen. Deze mirakelprocessie, op de eerste woensdag na 12 maart, was het luidruchtige jaarlijkse hoogtepunt in het Amsterdamse stadleven. Zij bevestigde de onderlinge band; niet-Amsterdammers mochten dan ook niet meedoen. Die mochten wel als pelgrim langskomen: Amsterdam werd zelfs een populair pelgrims-, of bedevaartsoord. Langs de Heiligeweg stroomden de bezoekers toe naar de Heilige Stede om het wonder te aanbidden en verlichting te vragen bij ziekte en ander onheil. Een van de belangrijkste pelgrims was Maximiliaan van Oostenrijk, koning in Duitsland. Uit dank voor zijn genezing zou hij Amsterdam in 1489 het recht hebben verleend om de koningskroon op te nemen in het stadwapen. Toen Maximiliaan negentien jaar later tot Duits keizer werd gekozen, veranderde dat in de keizerskroon. Deze bekroont nog altijd de toren van de Westerkerk. Kort na zijn overgang naar de Rooms Katholieke Kerk schreef Joost van Vondel (1587-1679) ter gelegenheid van de 300e verjaardag van het Mirakel van Amsterdam zijn leerdicht 'Altaergeheimenissen'(Al de dichtwerken van
16
Joost van Vondel. Naar tijdsorde gerangschikt en in de hedendaagsche spelling uitgegeven, Schiedam: H. A. M. Roelants 1864), waarin hij opkwam voor de priester ('De priesters zijn Gods Englen hier beneên, Stadhouders, die 's Gezalfden ampt bekleên.' (568)), opriep de Gekruisigde te aanbidden ('En bidt dat lijf, dat bloed, die wonden aan, En eert zijn kruis, met haar gekruiste vaan, En bouwt met vreugd triomfen op zijn lijden, Uit dankbaarheid, in deze ondankbre tijden. (588)) en vooral de 'offerspijs' bezong: Aan 't hoog Altaar; daar God zijn waardste pand U schenkt, tot een verzoenende offerand' En offerspijs; het zalig tegengift Van 't doodlijk ooft en errefzonde, En prikkel van ongoddelijke drift. Die artsenij geneest de wonde, Die ''Helsch serpent u beet in dees woestijn, Daar 't leven hangt aan zulk een medecijn. De Hemel, die u hier met Manne voedt, En uit de ware rots komt laven, Verkwikt en sterkt 't gewillige gemoed, (562) 't Heel aardrijk door wordt aangebeden Dit zuiver offer, welks geheimenis 't Oprechte merk van waren Godsdienst is.' (562) Verzamelt hier, en valt, o Kristbeminden! 'Op 't lekkerste aas, dat ergens was te vinden. De Hemel geeft u, onder schijn van korst Zijn vleesch en bloed, en doorgesteke borst. (568) Het Manne kost geen onvroom hart vernoegen, En 't offer geeft den boozen stof tot wroegen. (568) Dees offerspijs, Gods lijf, wordt niet verspild. Hoewel men 't nut, 't behoudt zijn aard en wezen. Wie 't nuttigt, hoeft voor 't rotten niet te vreezen. Noch 't nare graf. Dit onbederfzaam zaad Bewaart het lijk, hoewel het lijk vergaat, Voor eene wijl. Door kracht der offerspijzen, Een eeuwig zaad, zal 't lichaam weêr verrijzen; (568) Met de Heilige Stede liep het niet goed af. In 1578 werd de kapel in bezit genomen door de protestanten. De katholieke herinnering aan dit mirakel werd sindsdien gekoesterd in het kerkje op het Begijnhof. Processies vonden niet meer plaats. Maar vanaf 1887 werd de traditie weer hervat; nu als een zwijgende processie, een ‘stille omgang’, zonder vaandels en bellen en baldakijnen, mirakelkisten, monstransen, wierook en priesters in witte en brokaten gewaden. Voor de protestanten was het hervatten van de processie een van de argumenten om de oude kapel af te breken (1908) en een nieuwe kerk te bouwen, grotendeels onzichtbaar achter huizen en winkels. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw beleefde de stille omgang haar hoogtepunt: zo'n zestigduizend mannen trokken op drie avonden in een lange, stille stoet, deels langs de rand van de rosse buurt, door de stad. In de jaren zestig nam het enthousiasme voor de stille omgang snel af en overwoog men er maar mee te stoppen. 27. Een sierlijk lantaarntje in de Kalverstraat staat nu op de bewuste plek. Nog altijd is er ieder jaar een 'stille omgang': vijf tot tienduizend mensen lopen voor of na een nachtelijke mis de oude processieroute over de Kalverstraat naar de Nieuwendijk, Warmoestraat en Nes. 28. G. H. M. Posthumus Meyjes, 'Kerkelijke ontwikkelingen in Nederland in de zestiende eeuw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 61-71. 29. H. A. M. Fiolet, De tweede reformatie. Zijn de huidige kerken van de Reformatie authentiekreformatorische gesprekpartners voor de Rooms-Katholieke kerk?, Rotterdam 1969, 35. 30. Op oude kerkborden komen we soms het woord 'nachtmaal' tegen. 'Nacht' betekent in dit geval zoveel als 'avond', 'maal' staat voor 'maaltijd'. 31. In de zestiende eeuw waren er vier posities (zie: T. Brattinga, De werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie. Dialoog tussen de kerken, Amersfoort 1987): a. De Rooms Katholieke Kerk hield vast aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie en legde die uit met behulp van de transsubstantiatieleer (de leer over de 'wonderbare en eigenaardige omzetting van de gehele substantie van brood in het lichaam en de gehele substantie van wijn in het bloed' van Christus). b. Luther hield vast aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal, maar vond de transsub-
17
stantiatieleer overbodig. Hij sprak liever over consubstantiatie. Hij geloofde namelijk, dat lichaam en bloed van Christus zich tijdens de avondmaalsviering voegen bij het brood en de wijn, en dat Christus dus alomtegenwoordig is. Luther liet de mis bestaan met altaar, gewaden en liturgische zang, maar schrapte alles wat met de katholieke offerhandeling verband hield. In de Oosters-Orthodoxe Kerken en in de Anglicaanse Kerk vinden we dezelfde visie als bij Luther. De orthodox ziet het leven van de Kerk als een nieuw leven met en in Christus door de Heilige Geest. Dit leven wordt vooral beleefd in de liturgie met als centrum daarvan de eucharistie. 'In en door de Geest heeft de eucharistische gemeenschap nu deel aan het totale heilsgebeuren van de Christus. (...) De eucharistie, hoogste uiting van het leven en de eredienst van de Kerk, kan slechts beleefd worden door hen, die ten volle één zijn in geloof.' (Herman Docx, Intercommunie. Van Lund tot Uppsala, Roermond: Romen 1969, 106). c. Calvijn ontkende de werkelijke tegenwoordigheid niet, maar had moeite met een al te lichamelijke en realistische voorstelling van zaken. Hij wilde iedere vermenging van het goddelijke en het menselijke vermijden. Brood en wijn waren voor hem niet meer dan aanleiding om de geestelijke aanwezigheid van Christus en Zijn genade te ervaren. d. Zwingli vatte brood en wijn op als teken en symbool en concentreerde zich op de geestelijke eenwording met Christus en met elkaar. In zijn Commentaar over de ware en de valse godsdienst (1525) stelde hij: 'De eucharistie of de bijeenkomst of de maaltijd des Heren is dus niets anders dan een gedachtenisviering waarbij zij die vast geloven dat ze door de dood en het bloed van Christus met de Vader verzoend zijn, deze leven schenkende dood des Heren verkondigen, dat wil zeggen: zij loven, begroeten en verkondigen deze. Daaruit volgt ook dat zij die voor dit gebruik en voor deze viering bij elkaar komen om de dood des Heren gezamenlijk te herdenken, dat wil zeggen: deze te verkondigen, daarmee getuigen dat zij ledematen van één lichaam, dat zij één brood zijn. Allen die in Christus geloven, vormen namelijk één lichaam...' (G. Stemberger, red., De Bijbel en het Christendom, Haarlem: De Haan 1979, 225). 32. De luthersen kenden een 'lopend' avondmaal. De belijdende leden van de gemeente begaven zich naar de altaarstafel om daar de gaven in ontvangst te nemen. De doopsgezinden kenden een 'gaande en staande communie', maar ook de 'ronddeling'. In het laatste geval bleven de gemeenteleden op hun plaats zitten en gingen de oudsten (ouderlingen) rond met het brood en de wijn, die zij hadden meegenomen van de tafel die voor de preekstoel stond opgesteld. Bij de calvinisten (en soms ook bij de doopsgezinden) was de 'zittende communie' gebruikelijk. Er was een tafel gedekt en om beurten namen de belijdende leden van de gemeente daaraan plaats. Eerst de mannen, vervolgens de vrouwen. De avondmaalstafel was een gewone houten tafel, soms in mooie uitvoering, maar niet kostbaarder dan één uit het rijke burgermilieu. 33. 'De reformatie is een felle reactie tegen de menselijke aanmatiging van de rooms-katholieke kerk, omdat zij voor zichzelf de erkenning opeist dat zij een bemiddelende functie heeft in het doorgeven van de genade, en wel zij alléén, m.a.w. dat zij de alléénzaligmakende kerk is.' H. A. M. Fiolet, De tweede reformatie. Zijn de huidige kerken van de Reformatie authentiek-reformatorische gesprekpartners voor de Rooms-Katholieke kerk?, Rotterdam 1969, 31. 34. Voor de katholieken was een sacrament een door Christus ingesteld teken, waardoor bijzondere genade wordt aangeduid en gegeven. Ze kenden zeven sacramenten, te weten: doopsel, vormsel, sacrament des altaars (eucharistie), biecht, oliesel, priesterwijding en huwelijk. Voor de protestanten was een sacrament een kerkelijke gewijde handeling die door Christus was ingesteld. Ze kenden twee sacramenten: doop en avondmaal. De Lutheranen noemden ook de absolutie (vergeving van zonden) een sacrament. 35. Het avondmaal werd wel verbum visibele (zichtbaar Woord) genoemd. Het had geen zelfstandig bestaan en geen waarde los van het Woord. 36. De vergadering van het door koning Willem I benoemde synodale bestuur van de hervormde kerk stelde in 1817, dat na onderzoek door de kerkenraad de aangenomen lidmaten openlijke bevestigd moesten worden en toegelaten moesten worden tot de gemeenschap rond de tafel. 37. Het zogenoemde Avondmaalsformulier (via de kerk van de Rijnpalts afkomstig van Johannes à Lasco (14991560)) werd gelezen, waarin de gelovigen o.a. hetvolgende werd voorgehouden: 'Opdat wij nu tot onzen troost des Heren avondmaal mogen houden, is ons vóór alle dingen nodig, dat wij ons tevoren recht beproeven; ten andere, dat wij het tot dat einde richten, waartoe het de Here Christus verordineerd en ingesteld heeft, namelijk tot zijn gedachtenis. De waarachtige beproeving van onszelf bestaat in deze drie stukken: Ten eerste, bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage en zich voor God verootmoedige, aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan zijn lieven Zoon Jezus Christus met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft. Ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn en volkomen gerechtigheid van Christus hem
18
als zijn eigen toegerekend en geschonken is, ja zo volkomen, alsof hijzelf in eigen persoon voor al zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had. Ten derde onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie, of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Here te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprecht te wandelen; insgelijks of hij zonder enige geveinsdheid (alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende) een ernstig voornemen heeft, om van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naaste te leven. Allen dan, die alzo gezind zijn, die wil God gewis in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel zijns Zoons Jezus Christus houden. Daarentegen die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel.' 38. M. A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft: Meinema 1987, 226. 39. Zie: Ambt en avondmaalsmijding. Herderlijk schrijven van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerkten ten aanzien van avondmaalsmijding door gemeenteleden en ambtsdragers, ’s-Gravenhage: Boekencentrum 1986. 40. In 1853 stelde de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk de viering van de Goede Vrijdag, met de avondmaalsviering, verplicht. Tot dan was de viering dikwijls op de Paasdag. Door de verplaatsing naar de Goede Vrijdag (tot dan nog geen speciale gedenkdag) wilde de synode én de Goede Vrijdag én de viering van het avondmaal een nieuwe zin en kracht geven. Maar de avondmaalsviering kwam op een verkeerd spoor terecht: de nadruk te eenzijdig te liggen op de herinnering aan het lijden en sterven van Christus; het offer van Christus, gebracht aan het kruis, 'tot een volkomen verzoening van al onze zonden', werd te massief verstaan; de gemeenschap met de Opgestane raakte uit beeld. 'Er is iets van een rouwsluier over de viering van het Avondmaal gekomen sindsdien.' (J. P. Boendemaker, Drie maal drie is negen. Liturgie voor gemeenteleden, 's-Gravenhage: Boekencentrum, Amsterdam: Stichting Lutherse Uitgeverij en Boekhandel 1976, 89). 41. H. van Breukelen, 'De mis in de negentiende eeuw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 85-90. 42. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi en Sticht 1976, 262. 43. Dus niet langer vanaf het altaar moest de mis worden gelezen, met de rug naar de parochianen toe, maar samen met de parochianen moest de eucharistie worden gevierd (celebrare = vieren). 44. De stenen altaartafel kreeg een centrale plek in de kerk. 45. De Nieuwe Katechismus. Geloofsverkondiging voor volwassenen, Hilversum: Brand, Antwerpen/’sHertogenbosch: Malmberg, Roermond-Maaseik: Romen 1966, 393. 46. De Nieuwe Katechismus, a.w., 391. 47. De Nieuwe Katechismus, a.w., 396. 48. De Nieuwe Katechismus, a.w., 400. 49. De Nieuwe Katechismus, a.w., 399. 50. De Nieuwe Katechismus, a.w., 398. 51. De Nieuwe Katechismus, a.w., 400. 52. De Nieuwe Katechismus, a.w., 403. 53. De Nieuwe Katechismus, a.w., 404-405. 54. 'De echte viering is een rijk geschakeerd gebeuren, waarin allerlei scheppingsgaven een plaats vinden en allerlei lagen van de mens aangesproken worden. (...) Viering staat op de lijn van de overtuiging, dat het geloof geen pakket van waarheden en uitspraken is, dat onveranderlijk doorgegeven kan worden. Het geloof is een relatiebegrip. Het gaat om een relatie van God met mensen en van mensen met God. Het is een heilsrelatie, die heelmaking door God en geleidelijk heelworden van gelovigen veronderstelt. Gods aanwezigheid kan men nooit uitsluitend aan een bepaalde plaats of aan bepaalde zaken verbinden. Hij is niet statisch doch werkzaam aanwezig. Hij is er werkzaam voor ons in een heilsrelatie.' (Wim L. Boelens S.J., Tafel en Gastheer. Toenadering bij interkommunie en ambt, Baarn: Ten Have 1979, 32). 'Vier is (...) een sociaal gebeuren bij uitstek. Je doet het in een groep en in een gemeenschap. Je wordt tot de viering uitgenodigd, omdat er een groepsbinding aanwezig is, die tijdens de viering wordt verdiept en nauwer aangehaald. Je viert op grond van een achter je liggende ervaring en situatie, die je je thans dieper bewust maakt in herinnering, om er met verdiepte motivatie de toekomst mee in te gaan. Het vieren bouwt op de drievoudige dimensie van de herinnering, die het hart verblijdt: het verleden, in het heden herdacht met vertrouwen dat de herdachte levensfase voor de toekomst gelding en voortgang belooft.' (Boelens, 37). 55. André Lascaris o.p., 'Intercommunie? Ja, graag', in: Op de Stadsdam 12 (1998) 4, 11-12. 56. Intercommunie en ambt. Bijbelse achtergronden en kerkelijke perspectieven. Uitgave van de commissie Intercommunie en Ambt van de Raad van Kerken in Nederland, 's-Gravenhage 1976.
19
57. Geciteerd door W. L. Boelens, 'Verantwoorde open viering van Schrift en Tafel', in: H. van der Linde, H. J. van Hout, red., Oecumenisch pastoraat. Opbouw van oecumenische gemeenschap tussen plaatselijke kerken, Kampen: Kok 1980, 64. 58. Herman Fiolet, Een vlinder kan niet terug in zijn cocon. Bijbelse verkenningen in opstandig geloven, Baarn: Ten Have 1988, 130. 59. Intercommunie en ambt. Bijbelse achtergronden en kerkelijke perspectieven. Uitgave van de commissie Intercommunie en Ambt van de Raad van Kerken in Nederland, 's-Gravenhage 1976, 108. 60. Wim Boelens S.J., Tafel en Gastheer. Toenadering bij interkommunie en ambt, Baarn: Ten Have 1979, 17. 61. C. E.M. Struyker Boudier in een preek op Sacramentsdag 9 juni 1996.