Auke Komter (1904‐1982). Gematigd modernist uit principe. Een objectieve analyse van zijn plek in de architectuurgeschiedenis.
Afb. 1. Komter aan het roer op een zeilboot (datering en andere personen op de afbeelding onbekend).
Scriptie door Floor Oudshoorn Utrecht 2009
1
Inhoudsopgave
Inleiding 1. Biografie 1.1. Privéleven en opleiding 1.1.1. Opleiding bij Doeke Meintema (1923‐1925) 1.1.2. Jan Duiker (1927‐1928) 1.1.3. Albert Boeken (1928‐1930) 1.1.4. Le Corbusier (1930‐1931) 1.1.5. Periode 1931‐1945 1.1.6. Periode 1945‐1968 1.1.7. Periode 1968‐1982 1.2. Lidmaatschap van genootschappen, architectengroepen en stichtingen 1.2.1. Genootschap Architectura et Amicitia (1932‐1934) 1.2.2. Groep ’32 samen met De 8 (1934‐1938) 1.2.3. Genootschap Architectura et Amicitia (1941‐1942) 1.2.4. Genootschap Architectura et Amicitia (1946‐1957) 1.2.5. Academie van Bouwkunst (1950‐1959) 1.2.6. Stichting Architectuurmuseum (1956‐1975) 1.3. Tijdschrijftredacties 1.3.1. Redactielid Bouwkundig Weekblad Architectura (1934) 1.3.2. Redactielid De 8 en Opbouw (1936) 1.3.3. Redactielid Forum (1946‐1959) 1.4. Samenwerkingsverbanden 1.4.1. H. Mastenbroek 1932‐1934 1.4.2. P. Christiaanse 1947‐1954 1.4.3. L. Van Schelt 1961‐1973 1.4.4. Overige samenwerkingen 2. Een aantal werken uitgelicht 2.1. Visie Komter op architectuur 2.1.1.Visie op de rol van de architect 2.1.2.Visie op architectuur 2.1.3.De architectuur spreekt 2.2. Stedenbouwprojecten 2.2.1. Introductie 2.2.2.Tilburg (1947‐1957) 2.3. Woningbouwprojecten 2.3.1. Introductie 2.3.2. Woningen aan de Boulevard de Favauge te Zandvoort (1950) 2.4. Scholenbouw 2.4.1. Introductie 2.4.2. Tweede openluchtschool voor het gezonde kind (1955‐1958) 2.4.3. Christelijk Lyceum te Almelo (1957‐1961) 2.5. Bejaardentehuizen 2.5.1. Introductie 2.5.2. De Klokkenbelt te Almelo (1948‐1952) 2.6. Villa’s en vrijstaande woonhuizen 2.6.1. Introductie 2.6.2. Villa Leo M. van der Heyden te Vught (1950‐1952)
4 6
20
26
27
30
36
43
47
53
58
2
2.6.3. Vakantiehuis Levy te Bergen aan Zee (1954) 2.7. Meubels 2.7.1. Introductie 2.7.2. Stoelen (stalen buisstoel)
3. Beeldvorming 3.1. Beeld van Auke Komter in de pers 3.1.1. Boeken 3.1.2. Artikelen 3.2. Beeld van Auke Komter in tentoonstelling en monografie van 1978 3.2.1. Beeld in tentoonstelling 3.2.2. Beeld in monografie 3.3. Conclusie beeld in de pers Conclusie Dankwoord 4. Verantwoording 4.1. Bibliografie 4.2. Verantwoording beeldmateriaal 5. Bijlagen 5.1. Chronologische volgorde werkzaamheden Komter 5.2. Excelschema beeldvorming Komter in artikelen en boeken 5.3. Uitwerking Interview met Verena Maria Komter d.d. 16 april 2009
63
67
71
79
80
83
84 88
90 97 98
3
Inleiding Een man uit de praktijk, een duizendpoot, een reiziger, een bruggenbouwer, een organisator, een man met een visie en bovenal een veelzijdige architect. Zo leerde ik Auke Komter (1904‐1982) kennen tijdens mijn stage van vier maanden bij het Nederlands Architectuur instituut (NAi) en Bonas. Door het bestuderen van het twaalf meter lange archief van deze architect in het NAI vielen zijn visie, zijn privéleven en zijn werk als architect als puzzelstukjes in elkaar. Het beeld werd zelfs zo levendig dat ik soms dacht dat hij elk moment binnen zou kunnen lopen. Er zijn echter nog nauwelijks mensen in Nederland die een dergelijk levendig beeld ook van hem hebben. Hij lijkt wel verdwenen uit de (architectuur)geschiedenis en zijn ontwerpen staan als anonieme bouwwerken verspreid over Nederland. De naam Auke Komter laat mensen niet enthousiast opspringen en wordt ook niet direct geassocieerd met een bepaald ontwerp. Het is zelfs nog erger; op dit moment worden veel naoorlogse gebouwen van Komter met sloop bedreigd, zijn al afgebroken of zijn inmiddels al onherkenbaar veranderd. Toch is het vreemd dat deze man en zijn ontwerpen uit het zicht verdwenen zijn. Hij is een architect met een groot oeuvre (meer dan 200 ontwerpen), ging in de leer bij architecten van grote naam (Le Corbusier en Duiker) en was lid van belangrijke architectengroepen (Genootschap Architectura et Amicitia, Groep ‘32 en De 8). Daarnaast was hij ook nog zeer actief betrokken bij diverse architectuurorganisaties (als voorzitter van de Academie voor Bouwkunst en de Stichting Architectuur Museum) en zat hij in de redactie van meerdere vooraanstaande architectuurtijdschriften (Bouwkundig Weekblad Architectura, De 8 en Opbouw en Forum). Het doel van mijn onderzoek is dan ook om het beeld van zijn leven en werk dat naar voren komt uit mijn archiefonderzoek te spiegelen aan het beeld dat van hem geschetst wordt in de media (tijdens zijn leven en heden ten dagen) en vakliteratuur en hem een nieuwe eerlijke kans in de architectuurgeschiedenis te geven. Om een objectief beeld te krijgen van het oeuvre van Komter bestaat hoofdstuk 1 uit de biografie van Komter, waarbij in een chronologisch overzicht zijn privéleven en werkzaamheden in de architectuurwereld worden geschetst. In hoofdstuk 2 wordt gekeken naar de manier waarop Komter zijn visie op architectuur verwoordt en worden van groot naar klein (van stedenbouwkundige plannen tot meubelontwerpen) een aantal belangrijke ontwerpen van hem beschreven. De ontwerpen worden steeds voorafgegaan door een korte algemene introductie waarbij het kader waarin Komter zijn ontwerpen maakte duidelijk wordt. Zo kan worden bekeken of Komter de trends volgt of er juist vanaf wijkt en hoe zijn ontwerpen te plaatsen zijn in de verschillende periodes. Door de beschrijving van zijn leven en werk kan de plaats van Komter in de Nederlandse architectuurgeschiedenis worden bepaald.
4
In het derde en laatste hoofdstuk wordt onderzocht hoe de beeldvorming rond Auke Komter ontstaan is en hoe dit beeld zich heeft ontwikkeld in de tijd. Door uitgebreid literatuuronderzoek is deze analyse van de beeldvorming uitgevoerd. (zie bijlage 5.2.) Naast deze analyse van de beeldvorming is een ander belangrijk aspect van hoofdstuk 3 de bestudering van de tentoonstelling over Auke Komter en Jan Wils in de Droogbak te Amsterdam in 1978 en de daarbij verschijnende monografie geschreven door kunsthistoricus Wim de Wit. De monografie is het enige boek dat over Auke Komter verschenen is. De Wit schetst in deze monografie in zeven pagina’s tekst en vele afbeeldingen een beeld van Komter als belangrijk organisator en bemiddelaar. De Wit bespreekt voornamelijk het vroege werk van Komter, terwijl hij de naoorlogse periode slechts kort behandelt. Ook de tentoonstelling belicht Komter vanuit ditzelfde perspectief. De monografie en tentoonstelling blijken een grote invloed te hebben gehad op het beeld dat van Auke Komter is ontstaan. De artikelen die na het verschijnen van het boek zijn gepubliceerd hebben vaak dezelfde toon als de tentoonstelling en de monografie. Het lijkt of de monografie en de tentoonstelling de canon zijn gaan vormen voor iedereen die iets over Komter wil zeggen. In de conclusie zal bekeken worden of het beeld dat in de pers naar voren is gekomen strookt met de objectieve analyse van zijn leven en werk in de voorgaande hoofdstukken. Zo kan bepaald worden welke plek Komter op dit moment inneemt in de architectuurgeschiedenis en of deze plek terecht is.
5
Hoofdstuk 1 – Biografie van Auke Komter 1.1 Privéleven en opleiding Auke Komter wordt op 16 april 1904 in Leeuwarden geboren als enig kind van Egbert Komter en Aafje van der Mey, beiden van Friese afkomst. Zijn gehele kindertijd brengt hij door in Leeuwarden aan de Emmakade. Egbert Komter was vennoot in het bedrijf B.J. Kuipers & Co dat bestond uit een bierpakhuis en bierhandel en hij wilde dat zijn zoon de zaak uiteindelijk over zou nemen. Auke geeft hier in eerste instantie gehoor aan en volgt de opleiding aan de Hoogere Handelsschool te Deventer van 1921‐1923. Uiteindelijk besluit hij zijn vader toch niet in zijn vaders voetsporen te treden ‐ mede door een onvoldoende voor boekhouden‐ en besluit hij architect te worden. Auke zegt er in 1978 zelf over: Ik wist zeker dat ik deze richting niet uit wilde en op mijn achttiende jaar besefte ik dat het de architectuur moest worden.1 1.1.1 Opleiding bij Doeke Meintema (1923‐1925) Auke leert het vak van architect in de praktijk en begint zijn opleiding op het architectenbureau van Doeke Meintema (1877‐1935) te Leeuwarden. Meintema deed onder meer ervaring op bij het bureau van Ed Cuypers en Henri Evers2 en had vanaf 1918, toen hij inmiddels 41 jaar was, zijn eigen bureau in Leeuwarden. Meintema is bekend door zijn ontwerp voor het stadsverzorgingshuis in Hilversum (1914), het gemeentehuis van ’t Bildt in Sint‐Annaparochie en verschillende ontwerpen voor de winkels van Inkoopcoöperatie Excelsior. Meintema is echter vooral bekend geworden door zijn opdrachten in de volkshuisvesting. Zo ontwierp hij in 1921 zeventig arbeiderswoningen te Leeuwarden (zie afbeelding 1) en was hij de architect van 102 arbeiderswoningen voor woningbouwstichting ‘Het Rode Dorp’ in Harlingen. Deze woningen kwamen in 1924 gereed. 3
1
M. van Rooy, ‘Een kindermeubel, een volkspark en alles daar tussenin’, NRC Handelsblad 15 februari 1978. Zowel Ed Cuypers(1859‐1927) als Henri Evers (1855‐1929) waren actief in de Amsterdamse Schoolstijl. 3 P. Karstkarel, ‘Doeke Meintema en de schijnarchitectuur van het traditionalisme’, Noorderbreedte 31 (2007) nr. 1, pp. 36‐40. 2
6
Afb.2. Ontwerp van Meintema voor zeventig arbeiderswoningen aan de Bildtseweg te Leeuwarden (1921)
De arbeiderswoningen van Meintema kenmerken zich door forse zadeldaken (bij sommige huizen mansarde daken) bekleed met rode dakpannen. Juist in deze periode (van 1923‐1925) is Komter actief op het bureau van Meintema. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Komter dan ook mee geholpen met het ontwerpen van de arbeiderswoningen te Harlingen. De stijl van Meintema wordt als volgt beschreven bij zijn dood in 1935: Wars van allen opschik, allen pompeusheid, allen modezucht, deed zijn werk bij een oppervlakkige kennismaking zeer eenvoudig, op het sobere af, aan. (..)Zijn bouwwerken getuigden van een bezonkenheid, van een oog voor zuivere verhoudingen en waren constructief zoo uitnemend verzorgd, dat zij tot ver buiten onze provincie de aandacht trokken.4 Het werk van Meintema wordt ook wel vergeleken met de stijl van de Amsterdamse School door het gebruik van baksteen, gevelversiering en de stijle daken bekleed met rode dakpannen. Deze vergelijking is echter niet geheel terecht want Meintema keek vooral naar de architectuur om hem heen in Friesland. Ook het gebruik van geveldecoraties, torens en laddervensters waar veel architecten van de Amsterdamse School mee werken komt in het werk van Meintema niet voor. Zijn inspiratie lag eerder in de traditionele bouwstijlen die hij om zich heen zag dan in de stijl van de Amsterdamse School en was meer ingetogen van aard. 5 Het is niet direct duidelijk welke invloed Doeke Meintema op Komter heeft gehad. De periode in Leeuwarden waren Komters eerste jaren in zijn opleiding tot architect en waarschijnlijk was hij vooral bezig basiskennis op te doen. Er is één ontwerptekening uit deze periode (1926) van Komter van een landhuisje (zie afbeelding 3). Het ontwerp doet echter meer denken aan het werk van de
4
Anoniem, ‘Doeke Meintema’, Leeuwarder Courant 15 januari 1935. Voor meer informatie over de bouwstijl van de Ansterdamse School zijn de volgende twee boeken uit 1991 zeer bruikbaar: M. Casciato, De Amsterdamse School, Rotterdam 1991 en E. Mattie, J. Derwig, Amsterdamse School, Amsterdam 1991. 5
7
Amsterdamse School (door de expressionistische vorm van het dak) dan aan de sobere en ingetogen stijl van Meintema. Dit is de enige tekening waar Komter op deze manier ontwerpt. Een mogelijke verklaring is dat Komter in 1926 van Leeuwarden naar Amsterdam verhuist en deze tekening pas heeft gemaakt toen hij al in Amsterdam aan het werk was bij zijn volgende werkgever, de ingenieur Meyers, waar hij ongeveer een jaar actief is. De stijl van Meintema is ook in het latere werk van Komter niet terug te vinden.
Afb. 3. Ontwerptekeningen van Komter voor een landhuisje (1926)
1.1.2. Jan Duiker (1927‐1928) Van 1927‐1928 werkt Auke Komter op het bureau van Jan Duiker. Het is niet duidelijk hoe Komter uiteindelijk op het bureau van Duiker terecht komt, maar mogelijk is de connectie tussen Duiker en Meintema hun beider leermeester Henri Evers. Hoe lang Doeke Meintema precies bij Henri Evers werkte is niet duidelijk, maar zeker is dat hij in 1914 meehielp met het ontwerp voor het nieuwe raadhuis van Rotterdam aan de Coolsingel. Van Duiker is bekend dat hij samen met Bijvoet tussen 1913‐1916 werkzaam was op het bureau van Evers. Meintema en Duiker hebben dus minimaal één jaar tegelijk op het bureau van Evers gewerkt en mogelijk een collegiale of vriendschappelijke band opgebouwd en wellicht ook contact gehad over leerlingen. Jan Duiker vestigde zich in 1925 (na het verbreken van de samenwerking met Bernard Bijvoet om financiële redenen) in Amsterdam waar hij zijn eigen bureau begon. In het midden van de jaren ’20 sloeg Duiker de richting van het Nieuwe Bouwen in waarbij de aspecten licht, lucht en ruimte
8
centraal staan. Duiker behoort met de opvatting dat een gebouw ten eerste functioneel moet zijn bij de eerste groep functionalisten.6 Tussen 1926‐1928 ontwerpt Duiker het Sanatorium de Zonnestraal en vanaf 1927 begint hij met het ontwerp van de ‘Eerste openluchtschool voor het gezonde kind’ aan de Cliostraat in Amsterdam. Precies in deze periode is Auke Komter werkzaam bij Jan Duiker en krijgt zodoende veel van deze nieuwe opvattingen over architectuur mee. Ook het werken met nieuwe constructietechnieken zoals het gebruik van een skeletconstructie van gewapend beton maakt Komter zich in de periode bij Duiker eigen. De invloed van Duiker is terug te zien in het prijsvraagontwerp dat Komter (samen met J.P. Kloos) in 1927 maakt voor een winkelgalerij in Den Haag aan de Reinkenstraat (zie afbeelding 3).7 Dit ontwerp heeft erg veel gelijkenis met de Nirwanaflat in Den Haag, die Duiker samen met ingenieur Wiebengatussen 1925 en 1930 ontwerpt (te zien op afbeelding 4).8 De horizontale geleding en het gebruik van een betonconstructie waardoor grote ramen in de gevel kunnen worden geplaatst zijn duidelijk afgeleid van het ontwerp voor de Nirwanaflat.
Afb. 4 Ontwerptekening Kloos en Komter voor een winkelgalerij
aan de Reinkenstraat (1927)
Afb. 5. Foto Nirwanaflat van Duiker exterieur (1925‐1930)
Tijdens zijn periode bij Jan Duiker ontwerpt Komter ook het eerste ontwerp voor de villa van zijn moeder te Hattem. Dit eerste ontwerp dateert uit 1927 en ook dit huis heeft duidelijke invloeden van het werk van Duiker. De villa heeft net als het Sanatorium de Zonnestraal de afwisseling tussen strakke rechte lijnen en ronde vormen. In het villaontwerp komen deze ronde vormen terug in het trappenhuis terwijl het woonvolume uit een rechthoekig blok bestaat. Ook in dit ontwerp ligt de nadruk op horizontaliteit en zijn er grote raampartijen in de gevel verwerkt (zie afbeelding 6). 6
De eerste generatie functionalisten bestond uit onder meer Oud, Van Eesteren, Brinkman, Van der Vlugt. Zie voor de biografie van J.P. Kloos (1905‐2001) het boek: M. Bock, K., Somer, Architect J.P. Kloos (1905). De ethiek van de constructie, Amsterdam 1986. 8 Jan Gerko Wiebenga (1886‐1974) was architect/ingenieur. Vooral bekend door zijn vooruitstrevende gebruik van betonconstructies in onder andere het ontwerp voor Sanatorium de Zonnestraal (ontwerp Duiker 1926‐ 1928). 7
9
Uiteindelijk wordt geen van beide ontwerpen (winkelgalerij en villaontwerp in deze versie) ook daadwerkelijk uitgevoerd.
Afb. 6. Ontwerptekening landhuis te Hattem, Komter (1927)
Jan Duiker was zeer bekend in de nationale en internationale architectenwereld. Zo bezocht hij de CIAM congressen, was hij lid van de architectengroep De 8 en publiceerde hij artikelen in het Bouwkundig Weekblad.9 Komter maakte via de architectenkring van Duiker dan ook hoogstwaarschijnlijk kennis met een grote groep architecten. Ook Albert Boeken behoorde tot deze architectenkring, want ook hij had zich aangesloten bij het Nieuwe Bouwen. 1.1.3. Albert Boeken (1928‐1930) Op het bureau van Albert Boeken aan de Keizersgracht 614 gaat zijn opleiding dan ook verder.10 In de jaren op Boekens bureau bestaan de opdrachten voornamelijk uit het ontwerpen voor woningen voor een aantal Amsterdamse wijken. Ook werkt Boeken in deze periode aan een wijziging van het bebouwingsplan van Amsterdam‐West. Hij voert hiervoor studies naar verschillende woontypen uit en komt uiteindelijk tot een bebouwingsplan van 17 hectare oppervlakte. Auke Komter krijgt in zijn periode bij Boeken dan ook vooral te maken met woning‐ en stedenbouw. Albert Boeken sloot zich evenals Duiker aan bij de CIAM congressen en kende de Frans/Zwitserse architect Le Corbusier persoonlijk. Mogelijk heeft Boeken een goed woordje voor Komter gedaan. In ieder geval vertrok Komter in 1930 richting Parijs om op het bureau van Le Corbusier te gaan werken. 9
Voor meer informatie over de architectuur en het leven van Duiker zie G. Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900‐1940, ’s‐Gravenhage 1978. 10 A. Boeken (1891‐1951) architect en met name bekend door zijn actieve rol bij Groep ’32. Zie voor meer informatie over Boeken: A. Boeken in de Bonas archiwijzer op www.bonas.nl.
10
1.1.4. Le Corbusier (1930‐1931) Komter verblijft voor de periode van een jaar in Parijs op het bureau van P. Jeanneret (de neef van Le Corbusier) en Le Corbusier aan de Rue de Sèvres. Hij krijgt voor zijn werk bij le Corbusier geen loon en werkt dus vrijwillig bij de Frans/Zwitserse architect. Over deze periode van Auke Komter zijn verder zeer weinig gegevens beschikbaar; zo is het niet bekend welke taken hij bij le Corbusier mocht uitvoeren en of hij ook daadwerkelijk met le Corbusier sprak. Le Corbusier werkt in de periode dat Komter bij hem werkzaam is aan een aantal projecten. Zo hij is bezig met het ontwerp voor de Villa Savoye (1929‐1931), ontwerpt hij het Zwitserse paviljoen op de universiteitscampus te Parijs (1930‐ 1932) en houdt zich daarnaast ook bezig met het plan Voisin voor Parijs (1925‐1930). Komter zegt over zijn tijd bij le Corbusier: Ik heb een jaar lang bij hem gewerkt maar hem eigenlijk beter leren kennen toen hij een paar dagen in Nederland was. Ik heb hem hier rond gereden; hij wilde naar Marken en Volendam.11 Na Komter volgen meerdere Nederlandse architecten die in de leer gaan bij le Corbusier. Eén van hen is G.T.J. Kuiper die in een artikel over zijn tijd bij le Corbusier wel een duidelijk beeld van het bureau geeft en zeer precies de sfeer op het bureau beschrijft: Het bureau was er niet bepaald één, waar je, indien niet strikt noodzakelijk, na je werk achter‐bleef om nog wat met de anderen te praten. Het was niets anders dan een erg stoffige, lange, breede gang, waar we allen in een rij achter elkaar stonden te werken. Er heerschte een geniale wanorde, zoodat je alles wat je zelf noodig had stevig onder je berusting moest houden, omdat het anders binnen een minimum van tijd spoorloos verdwenen was. Ik geloof dat een dergelijk kantoor in Holland onbestaanbaar is. Deze ordelooze sfeer was overigens in volkomen overeenstemming met de manier van werken. We konden komen en gaan wanneer we wilden en ook in ons werk waren we geheel en al vrij gelaten. Hadden we een plan onderhanden, dan werd dit door onszelf uitgewerkt en als we zoo ver waren, dat we onze opvattingen hierover hadden weergegeven, dan kwam Le Corbusier of in de meeste gevallen Jeanneret om er over te praten. (..) Het is begrijpelijk dat deze zelfstandig positie bij vele jongens het animo sterk verhoogde, zoodat zij dan ook helemaal niet leden aan de bekende voluntairsluiheid. Het enthousiasme kwam natuurlijk ook voort uit het contact met een zoo eminent man als Le Corbusier, wiens denkbeelden de jongens in hooge mate inspireerden.12 Door deze beschrijving kunnen we ons een voorstelling maken van hoe het eraan toe ging in Parijs en hoe Komter daar waarschijnlijk ook heeft gewerkt.13
11
Van Rooy 1978 (zie noot 1). G.T.J. Kuiper, ‘Stage te Parijs’, De 8 en Opbouw 9 (1938) nr. 4, pp. 38‐39. 13 Een belangrijk boek over de invloed van Le Corbusier op Nederlandse architecten is: J. Bosman, B. Lootsma, R. Mens, Le Corbusier en Nederland, Utrecht 1985. 12
11
Wat in ieder geval zeker is, is dat Komter zeer geïnspireerd raakt door zijn periode bij le Corbusier; de ontwerpen die Komter maakte na zijn tijd in Parijs laten een duidelijke invloed van de ideeën van deze leermeester zien. Uit de periode van Komter in Parijs zijn maar twee ontwerpen bekend. Deze ontwerpen werden beide ingezonden voor prijsvragen van de ‘Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap’. Het eerste ontwerp is een kapel op een begraafplaats onder het motto ‘Prelude’. Het ontwerp bestaat uit een cilindervormige toren met daaraan vast een halfronde driehoekige kapel met aan het einde van de kapel een overkapt terras met uitzicht op de omgeving. Komter wil met zijn ontwerp bij de nabestaanden een gevoel van berusting opwekken. De gang van het donker naar het licht.14 Het tweede ontwerp is voor een flatgebouw onder het motto ‘Real’. In de periode in Parijs leert Auke Komter zijn latere vrouw Edith Marie Real kennen op een feest en dit prijsvraagontwerp noemt hij naar zijn nieuwe liefde. Het ontwerp toont een flatgebouw dat geheel volgens de principes van Le Corbusier is opgezet. De vloeren worden gedragen door kolommen waardoor het vloeroppervlak vrij ingedeeld kan worden en de gevel geen dragende functie heeft. De zeer horizontale geleding en het gebruik van een daktuin geven ook duidelijk de invloed van le Corbusiers gedachtegoed weer (afb. 7).
Afb. 7. Flatgebouw Motto Real, Komter (1930)
Het leven in Parijs staat dus niet alleen in het teken van hard werken, maar ook van zijn ontmoeting met Edith. Edith Marie Real was Zwitserse van afkomst en werkte als boekbindster in de Bibliothèque Nationale. Komter spiegelt haar een prachtleven voor in Nederland en zo gebeurt het dat Komter niet alleen naar Nederland terugkeert.
14
Jury, ‘Juryrapport Studieprijsvragen uitgeschreven door de Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap te Rotterdam 1930‐1931’, Bouwkundig Weekblad Architectura 52 (1931) nr. 21 (23 mei) pp. 197‐198.
12
1.1.5 Periode 1931‐1945 Edith en Auke vestigen zich in Amsterdam en wonen voor een korte periode in een oud pakhuis op het Prinseneiland. Dit pakhuis (dat het oude atelier van Breitner was) verbouwt Komter in 1932 samen met H. Mastenbroektot een woonatelier.15 Na de verbouwing heeft de ruimte een functionalistische vormgeving; het is zeer open van karakter en er is geen vaste indeling in aangebracht. De ruimte is opgedeeld in twee losse delen; op de verdieping is het kantoor gelegen terwijl de woonruimte zich op de entresol bevindt (te zien op afbeelding 5). Komter en Mastenbroek zeiden na afloop dat ze de ruimte die ze aantroffen in het pakhuis alleen nog tot werking hoefden te brengen.16 Het atelier wordt naast de functie van atelier en woning ook gebruikt voor het geven van grote feesten. Boeken beschrijft het atelier als een prachtig feestlokaal waarin de elementen van zwoegende bohème en rijkeluisleven, van historische kleurige stoer‐Amsterdamse sfeer en geraffineerd anemisch ‘Nieuw Bouwen’ door elkaar verstrengeld waren.17
Afb. 8. Interieur woonatelier Prinseneiland Komter en Mastenbroek(1932)
15
H. Mastenbroek (1901‐1956) zie voor het leven en werk van H. Mastenbroek: H. Mastenbroek in de Bonas archiwijzer op www.bonas.nl. 16 A. Komter, H. Mastenbroek, ‘Beschrijving atelierruimte Prinseneiland, Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad 53 (1932) nr. 50, pp. 465‐467. 17 Uit de architectonische dagboeken van A. Boeken, Herinneringen aan de roemruchte Groep ’32, 1948‐1950. Later verwerkt in het boek A. de Back, Groep ‘32: Herinneringen aan de roemruchte Groep ’32: eigenlijk de laatste architectengroep, Delft 1998.
13
Zelfs op de kleine entresol op het Prinseneiland houdt de liefde stand en zo trouwen Auke en Edith in 1934 in St. Gallen te Zwitserland. In oktober van datzelfde jaar verhuizen ze naar een grotere woning aan de Zomerdijkstraat.18 Het woningcomplex werd speciaal ontworpen voor kunstenaars door het bureau van Zanstra, Giesen & Sijmons; op de begane grond hebben beeldhouwers hun woning met atelier terwijl op de verdiepingen diverse andere kunstenaars wonen. Hier ontstaat een zeer hechte gemeenschap waar diverse vriendschappen uit voortkomen. Komter ontmoet hier onder meer Pieter Starreveld met wie hij later in diverse projecten samenwerkt.19 Komter heeft in de Zomerdijkstraat wel een tekentafel maar reist toch heen en weer naar zijn atelier op het Prinseneiland. In de periode aan de Zomerdijkstraat/ Prinseneiland ontwerpt Auke Komter het badcomplex te Bloemendaal aan Zee (met ontwerpen van zijn vroegere leermeester Boeken), een aantal villa’s (waaronder landhuis de Witte Raaf voor zijn moeder in 1936) en een zomerhuisje in Putten. Van 1936‐1941 maakt Komter samen met Marius Duintjer in totaal drie verschillende ontwerpen voor de raadhuisprijsvraag van Amsterdam.20 De prijsvraag stond in zeer grote belangstelling en kreeg maar liefst 225 inzendingen binnen voor de eerste openbare ronde. Het eerste plan van Komter en Duintjer onder het motto: Meron had een asymmetrische opzet. Het geheel was een massief stadskantoor dat zeer licht neigde naar de stijl van het Nieuwe Bouwen (zie afb. 9). In het interieur verwerkte Komter en Duintjer echter classicistische elementen. Het ontwerp komt door de eerste ronde. In de tweede ‘besloten ronde’ veranderden Komter en Duintjer de hoofdopzet van hun ontwerp niet, maar pasten ze enkele details aan. De jury kwam na de tweede ronde niet tot een definitieve beslissing en zo moesten Duintjer en Komter en Berghoef en Vegter hun ontwerpen verder uitwerken in een derde en beslissende ronde. Toen le Corbusier in 1939 na de tweede ronde de tentoonstelling met de ontwerpen van de raadhuisprijsvraag in het Stedelijk Museum bezocht vond hij dat de vier ontwerpen die door de jury waren uitgekozen (waaronder het ontwerp van Komter en Duintjer) waren blijven steken in het verleden en ons willen terugdringen in een keurslijf uit vroegere jaren.21 Le Corbusier geeft geen verdere toelichting op zijn uitspraak maar waarschijnlijk stonden de verwijzing naar oude bouwstijlen (zoals het classicistische interieur van Komter en Duintjer), de massiviteit en het in zichzelf gekeerde karakter van de ontwerpen hem tegen. 18
Zomerdijkstraat 28‐III P. Starreveld (1911‐1989) beeldhouwer. Starreveld en Komter werken onder meer samen aan het raadhuis te Zweeloo en het Christelijk Lyceum te Almelo. 20 M. Duintjer (1908‐1983), architect. Voor meer informatie over het leven en werk van Duintjer zie: M. van Bijleveld, T. Claassen, C. Curré, M.F.Duintjer, 1908‐1983: strak, helder, open. Architectuur als drager van een nieuwe samenleving, Rotterdam 2007. 21 Le Corbusier, ‘Raadhuisprijsvraag Amsterdam’, De 8 en Opbouw 11 (1940) nr. 4, pp. 39‐40. 19
14
Afb.9. Tweede prijsvraagontwerp Duintjer en Komter (1938‐1939)
Bij de derde ronde kwamen Duintjer en Komter met een totaal ander ontwerp waarbij ze duidelijk niet naar de kritiek van Le Corbusier hadden geluisterd. Duintjer en Komter maakten een monumentaal ontwerp waarbij het raadhuis de as van de Utrechtsestraat met haar lengteas volgde. De oude opzet lieten ze los. Duintjer en Komter projecteerden het bouwwerk centraal op het terrein van het Frederiksplein waar voorheen het Paleis voor Volksvlijt had gestaan. Het representatieve deel van het gebouw werd nu in het noordelijke deel gesitueerd. De kantoorruimten werden voornamelijk aan de buitenzijden van het gebouw geprojecteerd, in de vorm van zijbeuken. Het ontwerp vertoonde een sterke gelijkenis met een veertiende‐eeuwse Hanzestad (zie afbeelding 10).22 Uiteindelijk wordt het duo Komter en Duintjer tweede achter het ontwerp van Berghoef en Vegter.
22
Tekst op basis van de biografie van M.F. Duintjer op de Bonas site (www.bonas.nl).
15
Afb.10. Derde prijsvraagontwerp raadhuis Amsterdam, Duintjer en Komter (1940‐1941)
Naast het ontwerpen van gebouwen houdt Auke Komter zich midden jaren ’30 ook bezig met het ontwerpen van meubels. Zo ontwerpt hij samen met Mart Stam het interieur van het Nederlands Paviljoen op de Wereldtentoonstelling te Parijs.23 Ook worden zijn meubels voor een kinderkamer getoond tijdens de opening van een nieuw filiaal aan de Keizersgracht 449 van Metz & Coin 1938 en twee jaar later weer voor een tentoonstelling van hetzelfde warenhuis ook zijn ontwerpen voor een interieur van een woonkamer.24 In 1935 wordt de eerste dochter van de familie Komter geboren genaamd Verena Maria. In oktober 1937 net voor de komst van hun tweede dochter (Wendel Gisela) verhuist het echtpaar naar de Johannes Verhulststraat 155 bis waar Komter ditmaal wel genoeg ruimte heeft voor een bureau aan huis. Hier wordt net voor de Tweede Wereldoorlog in 1939 de derde en laatste dochter (Sylviane Madeleine) geboren. In het boek Van het Nieuwe Bouwen naar een Nieuwe Architectuur wordt een uitspraak van Albert Boeken over de verhuisdrang van de familie Komter geciteerd: Ze verhuisden naar de atelierwoningen van Zanstra, Giesen, Sijmons in de Zomerdijkstraat, waar in het hoge blok nog een oprecht stuk bohème leefde, en later naar het bouwhuis in de Johannes Verhulststraat waar de artistieke omzwerving door Amsterdam in een dergelijke burgerlijkheid haar einde vond.25
23
Het Nederlands Paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van 1937 te Parijs werd ontworpen door J.H. van den Broek. Een uitgebreid onderzoek naar het aandeel van de Nederlanders bij Wereldtentoonstellingen is terug te vinden in: M. van Thoor, Het gebouw van Nederland. Nederlandse paviljoens op de wereldtentoonstellingen 1910‐1958, Zutphen 1998. 24 Naar tekst van: P. Timmer, Metz & Co de creatieve jaren, Rotterdam 1996, p. 121. 25 M. Bock, Van het Nieuwe Bouwen naar een Nieuwe Architectuur. Groep ‘32: ontwerpen, gebouwen, stedenbouwkundige plannen 1925‐1945, ’s‐Gravenhage 1983, p.65.
16
In de Tweede Wereldoorlog stokt de gehele projectenstroom en heeft Komter dan ook geen officiële opdrachten. Hij maakt in die tijd voornamelijk veel speelgoed voor zijn drie dochters.26 Daarnaast doet hij mee aan verschillende studieprijsvragen die speciaal zijn uitgeschreven door instanties om architecten ook tijdens de oorlog aan het werk te houden en maakt een aantal meubelontwerpen. Verder werkt Komter in deze periode ook samen met Zanstra, Giesen en Sijmons aan verschillende nieuwe woontypen en aan het ontwerp van een nieuw uitbreidingsplan voor Amsterdam.27 1.1.6. Periode 1945‐1968 Pas na WO II komt de projectentrein weer op gang en krijgt Komter een stoet aan opdrachten. De eerste opdrachten die binnenkwamen waren herdenkingsmonumenten voor de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog. Zo ontwerpt Komter samen met Holt in 1945 de Eerebegraafplaats in Overveen in de duinen.28 Verder doet hij mee aan de prijsvraag voor het Monument voor de gevallenen in Eindhoven en ontwerpt hij samen met Van der Steur het tijdelijke monument op de Damals voorloper van het Nationale Monument van J.J.P. Oud en J. Rädecker.29 Ondanks het feit dat hij geen gediplomeerde stedenbouwkundige is krijgt Komter toch ook zeer veel van dit soort opdrachten. Volgens dochter Verena Maria vond hij het niet de leukste projecten. Alles moest snel gebeuren, er was heel weinig geld om echt mooie dingen te maken, hij moest het hele land doorrijden en er werden eindeloze vergaderingen gehouden.30 Komter is bij de stedenbouwkundige opdrachten vooral supervisor en zet de grote lijnen uit. In paragraaf 2.2. wordt het werk van Komter bij stedenbouwkundige projecten gedetailleerder beschreven. Een zeer interessant ontwerp maakt Komter in 1949 voor de roeivereniging de Hoop in Amsterdam.31 Doordat het oude clubgebouw van Michel de Klerk in 1943 door de Duitsers was gesloopt, wordt Komter gevraagd een nieuw clubgebouw te ontwerpen. Komter geeft het gebouw een zeer spannende uitstraling, waarbij het van elke kant een nieuwe verschijningsvorm heeft: van de buitenkant lijkt het gesloten (zie afbeelding 11), maar van binnen heeft het een zeer mooie ruimtewerking met veel licht dat binnenvalt door de grote hoeveelheid ramen (zie afbeelding 12). Het clubgebouw heeft een betonconstructie en is aan de buitenkant bekleed met onbewerkte en wit geverfde baksteen en wit gestuukte delen. Het staat zowel in contact met het water van de Amstel 26
Uit interview met Verena Maria Komter d.d. 16 april 2009. Later zijn deze plannen opgenomen in het boek: P. Zanstra e.a., Bouwen van woning tot stad, Amsterdam 1946. Zie hoofdstuk 2.2.1 voor een gedetailleerdere beschrijving van het plan. 28 Gerard Holt (1904‐1988) is vooral bekend om zijn samenwerking met B. Bijvoet. De begraafplaats van Holt en Komter is ook daadwerkelijk uitgevoerd aan de Zeeweg 26 te Overveen. Een zeer uitgebreide beschrijving van de begraafplaats wordt gegeven in: P.H. Heere, A.Th. Vernooij, De eerebegraafplaats te Bloemendaal, Den Haag 2005. 29 Het tijdelijk monument heeft van 1947‐1956 op de Dam gestaan. 30 Uit interview met Verena Maria Komter d.d. 16 april 2009. 31 Het clubgebouw staat op aan de Weesperzijde 65A. 27
17
als ook met de huizen aan de Weesperzijde. Het is duidelijk dat Komter beter is in het scheppen van ruime binnenruimtes van woningen en gebouwen die hij ontwerpt dan in de uiterlijke verschijningsvorm.
Afb. 11. Exterieur clubgebouw de Hoop te Amsterdam (1949‐1952)
Afb. 12. Interieur kantine clubgebouw de Hoop te Amsterdam (1949‐1952)
18
Dit wordt ook duidelijk bij het zomerhuisje dat hij ontwerpt voor de familie Levy in Bergen aan Zee.32 Aan de buitenkant lijkt het huis zeer klein, maar van binnen is de ruimte licht en handig ingericht naar de verschillende functies. Ook het raam over de gehele breedte van het huis dat uitkijkt over de duinen geeft een licht en ruimtelijk effect. Vanaf 1948 tot begin jaren ‘60 ontwerpt Komter ook meerdere bejaardentehuizen. Achtereenvolgens bejaardentehuis de Klokkenbelt in Almelo (1948), een nieuwe vleugel aan het bejaardentehuis het Avondlicht in Haren in samenwerking met Bijlefeld (1952‐1953), een bejaardentehuis aan de Dodt van Flensburglaan te Utrecht (1955), het bejaardencomplex de Sionshof te Delft (1956), het bejaardentehuis De Valkenhof te Rotterdam(1960) en de geriatrische inrichting Eugeria te Almelo (1961). De bejaardentehuizen blinken niet altijd uit in schoonheid maar het bejaardentehuis de Klokkenbelt heeft wel degelijk interessante vormelementen. Vooral de baksteendecoraties en de glazen elementen in de gevel geven het geheel een spannende aanblik. Het interieur van het bejaardentehuis krijgt door de glasdetails een open karakter met een spannend spel van binnenvallende lichtstralen. Het zeer horizontale complex wordt onderbroken door de verticale klokkentoren van de bij het complex behorende kerk. Ook hierdoor krijgt het gebouw een interessante uitstraling. In paragraaf 2.5 worden de bejaardentehuizen van Komter nader beschreven. Komter houdt zich echter niet alleen bezig met oudere mensen; ook voor het jonge publiek maakt hij ontwerpen in de vorm van scholen. Alle soorten en maten komen aan bod; van een kleuterschool in Maasdijk (1954) tot een Christelijke Kweekschool in Almelo (1961) en een HBS in Enschede (1961).33 Ook hier zijn de meeste scholen eenvoudig van opzet en op het eerste ook niet zeer interessant qua vormgeving. In paragraaf 2.4. wordt dieper ingegaan op de schoolontwerpen van Komter. 1.1.7. Periode 1968‐1982 Na 1965 heeft Komter eigenlijk nauwelijks meer grote projecten. In 1968 ontwerpt hij nog een bejaardentehuis in Monnickendam.34 In 1975 verbouwt hij nog de boerderij van de familie Bierma in St. Jacobiparochie maar na deze twee projecten wordt het qua architectuurontwerpen stil rond Auke Komter. Komter is in deze periode vooral erg druk als voorzitter van de Stichting Architectuur Museum zoals verderop uitgebreider zal worden beschreven. In 1978 wordt er een tentoonstelling over het leven en werk van Auke Komter gehouden in de Droogbak 1a te Amsterdam, waar de Stichting Architectuur Museum een aantal van haar verzamelde
32
Het zomerhuisje van de familie Levy staat aan de Parkweg 25. De kleuterschool in Maasdijk stond aan de Nassaustraat en is inmiddels gesloopt, de Kweekschool op de Sillevislaan 10 in Almelo en de HBS in de Bruggerstraat 60. 34 Bejaardentehuis ‘de Swaensborch’ aan de Swaensborch 11 te Monnickendam. 33
19
archieven heeft ondergebracht. In zijn toespraak bij de opening van de tentoonstelling laat Komter doorschemeren dat hij niet trots is op al zijn werk: Nu iets over wat er van mij hier is gehangen. Ik zeg nu uitdrukkelijk ‘is gehangen’, want ik heb mij daar niet in verdiept. (Nou, het is niet helemaal waar) Ik heb er althans niet of bijna niet de hand in gehad. Er zijn dus dingen, waarvan ik het jammer vind dat ze hier niet hangen; maar ik vind het ook jammer dat er dingen zijn, die hier wèl hangen.35 Het is echter niet duidelijk over welke projecten Komter hier spreekt. Op 24 oktober 1982 ‐ vier jaar na de tentoonstelling ‐ overlijdt Komter in de door hemzelf ontworpen woning in de Beatrixflat aan de Beethovenstraat. 36 1.2 Lidmaatschap van genootschappen, architectengroepen en stichtingen 1.2.1. Genootschap Architectura et Amicitia (1932‐1934) In 1932 wordt Komter als zelfstandig architect lid van het genootschap Architectura et Amicitia (verder aangeduid als A et A) op voordracht van A. Staal en A. Boeken. Hij valt met dit lidmaatschap net in de crisis van het genootschap. Op de ledenvergadering van 15 april 1932 noemt zijn vroegere leermeester Boeken het genootschap een ‘doodenhuis.’ Volgens Boeken en andere leden van het Nieuwe Bouwen zoals A. Staal en H. Mastenbroek zijn ‘tien jaar nieuwe architectonische ontwikkelingen in binnen‐ en buitenland aan het genootschap voorbijgegaan.’ Zo weigerde het tijdschrift Architectura het manifest van De 8 te publiceren. Boeken zei in deze vergadering dat hij had gehoopt dat A et A opnieuw een voortrekkersrol zou spelen in de Nederlandse architectuur zoals het dat rond de eeuwwisseling had gedaan.37 Er was binnen het genootschap een kloof ontstaan tussen de oude en nieuwe generatie architecten door de opkomst van het Nieuwe Bouwen. De oude garde die voornamelijk uit de hoek van de Amsterdamse School kwam wilde vasthouden aan de vroegere beginselen van het genootschap en gunde de jonge architecten en de ideeën van het Nieuwe Bouwen geen enkele kans. De jonge generatie zag het Nieuwe Bouwen als de enige weg die kon worden bewandeld en het genootschap had volgens hen te lang de ogen gesloten voor de nieuwe ontwikkelingen. De jongere garde heeft daarmee dan ook duidelijk andere denkbeelden van een dergelijk genootschap. Door het aandragen van meerdere jonge nieuwe leden hoopten A. Boeken en A. Staal dit tij te keren en de stem van de jongere generatie meer te kunnen uitdragen.
35
Uit kopie tekst toespraak bij opening tentoonstelling uit privé archief Verena Maria Komter. Komter ontwerpt in 1955 aan de Beethovenstraat 139‐154 een woonblok van vier verdiepingen met in totaal zestien appartementen. Hij betrekt samen met Edith een hoekappartement op de eerste verdieping. 37 J. Schilt, J. van der Werf, Genootschap Architectura et Amicitia 1855‐1990, Rotterdam 1992, p.126. 36
20
Tijdens de vergadering op 15 april wordt duidelijk dat deze jonge generatie met alle nieuwe leden (waaronder Auke Komter) zich heftig verzet tegen de gang van zaken binnen het genootschap A et A. Tijdens deze vergadering wordt het onheil voor het genootschap nog afgewend door een stemming, waarbij de architecten A. Staal en A. Boeken geen spreektijd meer krijgen. Na deze stemming verlaten Boeken, Staal, Limpberg, Holt en Neter en alle nieuwe leden de vergadering. Op de volgende vergadering van 17 oktober gebruiken de leden van Groep ’32 (zoals ze zich inmiddels hebben genoemd) een andere tactiek en proberen het genootschap van binnenuit te hervormen door leden van Groep ‘32 op belangrijke functies te plaatsen. Zo wordt Auke Komter door een meerderheid gekozen als bestuurslid en P. Zanstra, H. Mastenbroek en S. Neter zullen zich zeer actief met het genootschap bezig gaan houden.38 Toch blijkt ook deze tactiek uiteindelijk niet te werken; in 1934 scheidt Groep ’32 zich af van het genootschap. Aanleiding voor deze afscheiding is de reactie van Mastenbroek, Staal en La Croix op een positief stuk van Wieger Bruin over de afstudeerprojecten van leerlingen van het HBO (Hooger Bouwkunst Onderricht) in het Bouwkundig Weekblad. Zij voeren namens alle leden van Groep ’32 aan dat de afstudeerprojecten het Nieuwe Bouwen puur als vormkwestie zien en verwerpen het willekeurige gebruik van witte muren en glas. De reactie schiet bij de redactie van het Bouwkundig Weekblad in het verkeerde keelgat en zij spreekt in de daaropvolgende reactie over ‘onbekookte jonge schrijvers.’ Deze reactie zorgt weer voor woede bij de leden van Groep ’32 en ze eisen dat de kwestie tijdens de volgende ledenvergadering van A et A wordt besproken. Wanneer het bestuur dit weigert is de maat vol en scheidt de Groep zich af. 39 Tijdens een bijeenkomst in het huis van A. Boeken formuleert Groep ‘32 de officiële verklaring: De architect heeft zijn beroep te zien als een medewerken aan de vervulling van materieele en cultureele behoeften en wenschen van den hedendaagschen mensch en samenleving. Met vermijding van ledig formalisme, verouderde tradities en schadelijke individueele werkwijzen, zonder in eenig opzicht de bestemming ondergeschikt te maken aan de uiterlijke verschijning van zijn werk, heeft hij‐ uitgaande van een analyse van de behoeften en wenschen van den veranderenden mensch, individueel en als deel van de veranderende samenleving, en door synthese deze voorkomende,‐ door ordening en klaarheid te brengen, met gebruikmaking van de middelen die de hedendaagsche wetenschap, techniek en productiemiddelen bieden, zoo veel mogelijk rechtstreeks aan deze te voldoen. 40 38
Schilt, Van der Werf 1992 (zie noot 37) p.126. De volgende leden stappen uit het genootschap: Boeken, Elte, Elzas, la Croix, Giesen, Holt, Kloos, Komter, Limpberg, Mastenbroek, Neter, Nuyten, Röntgen, Staal, Sijmons, Van Woerden en Zanstra. 40 Algemene verklaring van Groep ’32 opgesteld tijdens de bijeenkomst op het Olympiaplein 49 te Amsterdam om 31 januari 1932. 39
21
1.2.2. Groep ’32 samen met De 8 (1934‐1938) Op uitnodiging wordt Groep ’32 in juni 1934 in het geheel lid van De 8. In het begin van de samensmelting delen de leden van De 8 en Groep ’32 dezelfde architectuuropvattingen. Zo schrijft Komter in het Bouwkundig Weekblad Architectura: Het is nu geen tijd van kunst, het is een tijd van kunnen en gelooven. Het bouwen kan geen stukje van zijn principes laten vallen en niets accepteren wat het zou kunnen vertroebelen. En zeker kan het geen decoratie, geen ornament gebruiken.41 De 8 heeft het Nieuwe Bouwen in Nederland geïntroduceerd en is zeer functionalistisch ingesteld. Zo zijn ze van mening dat wanneer aandacht wordt besteed aan de functie van het gebouw wordt het vanzelf ook een mooi gebouw. De vorm volgt hiermee automatisch de functie. In de periode daarna wordt er langzaam een duidelijk verschil in opvattingen zichtbaar. De leden van Groep ’32 worden minder radicaal in hun functionalisme en zien met het verstrijken van de jaren wel degelijk een rol voor de esthetische kant van de architectuur weg gelegd. Ook hun opvatting over de rol van de architect is anders dan bij de oprichters van De 8. Leden van Groep ’32 zien de architect meer als kunstenaar terwijl leden van De 8 de architect beschouwen als bouwer/constructeur. De visie van de groep verschuift en zit hiermee als het ware tussen de opvattingen van De 8 en het Genootschap A et A in. Waarom deze verschuiving in de idealen van de groep plaatsvindt, is niet geheel duidelijk. Wim de Wit wijt het in zijn monografie over Auke Komter aan het naderen van de Tweede Wereldoorlog en daarmee de hang naar het beschermen van de Westerse identiteit, anderen denken dat de crisis van de jaren ’30 en het uitblijven van grote opdrachten de mannen dwingt weer meer naar de traditionele opvattingen over architectuur terug te keren. 42 De focus op vorm wordt steeds groter bij de leden van Groep ’32 tot het zelfs zo ver gaat dat men teruggrijpt op voorbeelden uit de Klassieke Oudheid en het Hollands Classicisme. Hierbij is de opzet van de gebouwen nog steeds functionalistisch maar de afwerking in decoraties juist zeer traditioneel. De visie van de groep is duidelijk te herkennen in het ontwerp van Komter en Duintjer voor de raadhuisprijsvraag van Amsterdam, waarin hun ontwerp zich naast het functionalistische karakter ook richt op de verschijningsvorm van het gebouw (en daar zeer ver in gaat door terug te grijpen op Griekse stijlelementen). Uiteindelijk houdt de samengevoegde De 8 in 1938 op te bestaan door grote verschillen van mening tussen architecten van De 8 en Groep ‘32 over de te volgen weg. De bom barst wanneer bekend wordt welk ontwerp A. Staal samen met S. van Woerden heeft ingediend voor de raadhuisprijsvraag van Huizen. De basis is functionalistisch van opzet maar de afwerking verwijst naar achttiende‐eeuwse classicistische elementen en is gesitueerd als een landhuis uit de Franse barok. De oude garde accepteert deze verschuiving in opvattingen niet en zo treden Boeken, Komter, Zanstra, Giesen, Sijmons, A. Staal, Nuyten en Van Woerden in december uit De 8. 41 42
A. Komter, ‘Delft Kiest’, Bouwkundig Weekblad Architectura 55 (1934), nr. 3 (januari), p.26. W. de Wit, Auke Komter/architect, Amsterdam 1978, p.11.
22
De herinneringen van Boeken aan de fusie worden door Bock beschreven: Ik geloof niet dat beide groepen ook maar enigszins een voorstelling hadden van wat nodig zou zijn voor een samengaan. De 8 was in zijn vanouds bekende starheid zeker niet rijp voor de denkbeelden van de Groep ’32. En de denkbeelden van de laatste waren zeker niet klaar genoeg om met succes verbreid te worden, bovendien was de Groep ’32 als het er op aan kwam niet homogeen genoeg om als groep haar invloed te doen gelden. (..) Eigenlijk was de fusie meer een scheiding want een gedeelte van de leden van de Groep ’32 werd wel echt 8‐lid terwijl een ander deel eigenlijk nog een Groep ’32 in De 8 bleef vormen. 43 Met bijna alle architecten van Groep ‘32 heeft Komter in zijn latere carrière nog samen gewerkt. 1.2.3. Genootschap Architectura et Amicitia (1941‐1942) Met het uitbreken van de oorlog worden de vetes bijgelegd en wordt er door het Genootschap Architectura et Amicitia geprobeerd een hernieuwde eendracht binnen de architectenwereld te creëren. Vertegenwoordigers van de verschillende architectengroepen worden gevraagd samen plaats te nemen in een commissie om tot een hernieuwd genootschap te komen. Auke Komter wordt gevraagd als vertegenwoordiger van De 8 terwijl hij daar op dat moment al een tijd uit is. Op 4 november 1940 wordt de commissie geïnstalleerd. Het genootschap hoopt te kunnen blijven bestaan wanneer het grote ledental van voor 1930 weer wordt gehaald en hoopt met dit grote ledental sterker te staan tegenover de bezetter. De commissie bedenkt het concept ‘leergangen’ waarbij er verschillende thematische bijeenkomsten worden gehouden met verschillende prominente sprekers. Zo worden er actuele onderwerpen besproken en hoopt het genootschap de jonge architecten weer terug te halen binnen het A et A. De eerste leergang wordt van 11‐14 juni 1941 gehouden in het Maarten Maartenshuis in Doorn met als thema ‘De kenmerken der Nederlandsche Bouwkunst.’ De leergang wordt een enorm succes en al snel volgt een tweede in het najaar van 1941. Ook ditmaal wordt de leergang in Doorn gehouden en zo ontstaat de naam ‘de Doornse leergangen.’ Komter houdt op deze tweede leergang ook een lezing met als titel ‘Wezensbepaling der Architectuur, Karakter van de vormen van bouwwerken en monumentaliteit’ waar hij betoogt dat architectuur de aard en verhoudingen van de gemeenschap moet weerspiegelen. 44 De leergangen zijn een succes maar brengen ook duidelijk naar voren dat er nog grote verschillen zijn tussen de ‘traditionalisten’ en de ‘modernisten.’ De volgende leergangen worden tijdens de oorlog door de cultuurkamer verboden. De eerstvolgende leergang is pas weer in het najaar van 1945. 43 44
Bock 1983 (zie noot 25) p.66. G. Molière e.a., De Architectuur. Vijf voordrachten en een samenvatting, Amsterdam 1942, p. 59‐69.
23
1.2.4. Genootschap Architectura et Amicitia (1946‐1957) Wanneer in 1945 de activiteiten weer op gang komen wordt Auke Komter tot nieuwe voorzitter van genootschap A et A verkozen. Op de ‘constituerende’ vergadering van A et A op 27 april in hotel‐ restaurant ‘Esplanade’ te Utrecht wordt definitief een nieuw bestuur gekozen. A. Komter wordt voorzitter. Als voormalig lid van Groep ‘32 en De 8, als vooroorlogs bestuurslid van A et A en als lid van het leergangcomité heeft hij een belangrijke bijdrage aan het succes van Doorn gehad. Komter zegt in zijn openingstoespraak het nieuwe A et A te willen zien als voortzetting van het A et A van vóór 1930 toen het genootschap ernaar streefde de verschillende architectuurrichtingen met elkaar in contact te brengen.45 Het nieuw opgerichte genootschap stelde zichzelf ten doel een podium te bieden aan begaafde jonge architecten en het architectonische leven in het land te stimuleren.46 Door middel van prijsvragen, een tijdschrift en het organiseren van leergangen hoopten ze dit te bereiken. Ook geeft Komter aan in zijn toespraak dat hij meer werk wil gaan maken van de versterking van de internationale contacten.47 Na tien jaar voorzitterschap van het genootschap geeft Komter in 1957 het stokje over aan F. Sevenhuysen. Van de grootse plannen die Komter voor ogen stonden, is lang niet alles uitgevoerd, maar het vervolg van de Doornse leergangen en het tijdschrift Forum ziet Komter als de belangrijkste resultaten van de naoorlogse periode.48 Na zijn voorzitterschap blijft Komter nog tot aan zijn dood in 1982 lid van het genootschap. 1.2.5. Academie van Bouwkunst (1950‐1959) Komter is naast zijn voorzitterschap voor het Genootschap A et A ook voorzitter van de Academie van Bouwkunst van 1950‐1959.49 De Academie van Bouwkunst werd in 1908 opgericht als de opleiding Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht in Amsterdam die bestond uit een driejarige avondcursus. De oprichting van de cursus voorzag in de behoefte aan meer praktijkonderricht in Amsterdam. Door de explosieve bouwgroei die aan het eind van de negentiende eeuw was ingezet was er een groot gebrek aan vakbekwaam personeel. De cursus was een initiatief van het Genootschap Architectura et Amicitia. In 1915 wordt de cursus ondergebracht in een zelfstandige vereniging; de Vereniging voor Voortgezet Hooger Bouwkunstonderricht (VHBO). Na de Tweede Wereldoorlog krijgt de vereniging
45
Schilt, Van der Werf 1992 (zie noot 37) p.144. In 1939 was door het bestuur van A et A vergeten de verenigingstermijn te verlengen en zo bestond A et A in 1945 officieel niet meer. 47 Schilt, Van der Werf 1992 (zie noot 37) p.148. 48 Schilt, Van der Werf 1992 (zie noot 37) p.156. 49 Gebaseerd op: D. Wendt, Academie van Bouwkunst Amsterdam, 1908‐2008, Rotterdam 2008. 46
24
een eigen onderkomen in het voormalige Huiszittenhuis aan het Waterlooplein. Vanaf dat moment wordt er steeds gesproken over de Academie van Bouwkunst. Wanneer Komter voorzitter wordt van de Academie zijn er opnieuw te weinig geschoolde mensen om alle wederopbouwprojecten te laten slagen en wordt er nagedacht over een voltijd opleiding tot architect. Hierbij wordt samengewerkt met de Technische Hoogeschool te Delft. Uiteindelijk komt het tot een nieuw leerplan, maar pas in 1964 wordt de opleiding opgesplitst in een studie architectuur en een studie stedenbouw. Komter beschrijft de Academie in zijn toespraak ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan als volgt: Vijftig jaar architectenopleiding vanuit de praktijk. Dat is de opleiding tot architect door architecten, dat is de fakkel doorgeven van leermeester aan leerling, het vuur brandende houden van generatie op generatie.50 1.2.6. Stichting Architectuurmuseum (1956‐1975) Een belangrijk aandeel heeft Komter bij de oprichting van het Architectuurmuseum. Auke Komter wordt in 1956 bestuurslid van de Stichting Architectuur Museum en is van 1963‐1975 voorzitter. Deze stichting stelde zichzelf de taak om archieven ‘te verzamelen, te bewaren, te onderhouden en toegankelijk te maken voor belangstellenden’, en zo een collectie op te bouwen voor het toekomstige museum.51 Auke Komter in het interview ‘Een kindermeubel, een volkspark en alles daar tussenin’ met de NRC: Zeker voor een leek is een architectuurtentoonstelling een moeilijke materie; die met de huidige hulpmiddelen als dia’s, films en gesproken woord toegankelijk gemaakt zou kunnen worden. Educatief zal er nog meer gedaan moeten worden om de mensen bewust te maken van hun gebouwde omgeving, om deze kritischer te bekijken en te beleven. Dat is de taak waarvoor de Stichting Architectuurmuseum zichzelf gesteld ziet.52 De stichting vergaarde vele belangrijke particuliere archieven, maar zonder overheidssteun was het niet mogelijk de eigen doelstelling te behalen. Zo bleef het materiaal nog steeds ontoegankelijk voor het publiek. Van een museum kwam het ook niet, zelfs niet van een eigen gebouw; het materiaal werd her en der ondergebracht. Uiteindelijk wordt in 1988 het Nederlands Architectuur Instituut opgericht uit drie culturele instellingen: Stichting Architectuur Museum, Het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst en de Stichting Wonen. Auke Komter maakt de oprichting van het NAI niet meer mee, maar droeg er indirect wel aan bij dat deze oprichting mogelijk werd. 50
A. Komter, ‘50 Jaar Academie van Bouwkunst Rede van architect A. Komter uitgesproken in de Noorderkerk te Amsterdam op 11 oktober 1958’, Forum 13 (1958) nr. 8/9, pp 255‐257. 51 Van de website van het Nederlands Architectuur Instituut: http://www.nai.nl/content/42345/geschiedenis_van_de_collectie 52 Van Rooy 1978 (zie noot 1).
25
1.3. Tijdschrijftredacties 1.3.1. Redactielid Bouwkundig Weekblad Architectura (1934) Bouwkundig Weekblad Architectura kwam voort uit de fusie van het Bouwkundig Weekblad met het tijdschrift Architectura van het Genootschap A et A in 1927. Onder het mom: ‘beter één goed Nederlands architectuurtijdschrift dan twee minder goede.’ Toen Komter in het bestuur van het Genootschap Architectura et Amicita zat werd hij ook redactielid van het Bouwkundig Weekblad Architectura. Waarschijnlijk hoorde dit bij de tactiek van Groep ’32 om te proberen het genootschap van binnenuit te hervormen. Zo schrijft Auke Komter in 1934 namens Groep ’32 het artikel ‘Delft kiest’ waarin hij ingaat op de rede van professor Rosse die hij gaf bij zijn aantreden aan de Technische Hogeschool in Delft. Eerst geeft Komter een samenvatting van de rede waarin Rosse spreekt over de relatie tussen de moderne bouwkunst en de decoratieve kunst. Vervolgens laat hij geen spaander heel van de inhoud van de rede: Elk belangrijk cultuurtijdperk vertoont het terugdringen van het individuele en het opkomen van het algemeene (Grieksch, Gothiek) In elk belangrijk cultuurtijdperk ziet men den strijd met de materie en het streven tot immaterialiseering (van Notre‐Dame tot Beauvais, van Paestum tot Erechtheion). En ten slotte: in elk belangrijk cultuurtijdperk wortelt de kunst in het leven zelf, in de menschelijke behoefte, zoowel stoffelijk als geestelijk. Deze symptomen meenen wij in het nieuwe bouwen aan te treffen. (..) U vindt deze architectuur hard en koud, U vindt ze “neusachlich”? Goed, maar heb geduld en vertrouwen. Ze is zuiver en gezond en kan nu niet meer bieden dan ze doet. Ze moet vechten voor haar bestaansrecht tegenover een massa die haar niet begrijpt en niet wil begrijpen. Wij meenen te hebben aangetoond, dat we in een periode van een nieuw bouwbesef zijn, en dat daarin voor decoratieve kunst geen plaats is.53 Door deze laatste zin geeft Komter duidelijk aan dat Groep ’32 een andere richting ingaat dan die van de gevestigde architectenorde. Wanneer Groep ’32 in 1934 samengaat met De 8 staakt Komter zijn werkzaamheden als redactielid van het Bouwkundig Weekblad Architectura. 1.3.2. Redactielid De 8 en Opbouw (1936) In 1927 besloten de architectengroepen De 8 uit Amsterdam en de Opbouw uit Rotterdam samen te werken. Uiteindelijk leidde dit in 1932 tot de oprichting van het tijdschrift De 8 en Opbouw wat als forum moest dienen voor de nieuwe architectuur in Nederland. Komter schrijft in het jaar van de fusie (1934) direct al een aantal artikelen voor het tijdschrift en is in 1936 één jaar lang redactielid.
53
Komter 1934 (zie noot 41) pp. 24‐27.
26
Waarom in 1936 aan mij met nog een paar andere echte twee‐endertigers de leiding van het De 8 en Opbouw werd gegeven, weet ik niet meer. Was de echte 8 moe? Wilde deze onze anders ingestelde geest werkelijk in De 8 loslaten? Of was het om de gemoederen van de enen én van de anderen te prikkelen? In elk geval was het Mosernummer van 18 april 1936 ons eerste nummer.54 Zo schrijft Boeken over de verkiezing van hemzelf, Zanstra, Sijmons, Komter en Holt tot redactie van het tijdschrift op de jaarvergadering van 20 februari 1936. Op deze vergadering was de vorige redactiein zijn geheel opgestapt.55 Uiteindelijk bleef de redactie met Komter maar een jaar aan omdat er zeer veel kritiek op hun werkwijze kwam, met name uit de Opbouw‐hoek. De belangrijkste artikelen die Auke Komter schrijft voor De 8 en Opbouw zijn over de plannen voor de badplaats in Bloemendaal die Komter samen met Boeken ontwierp en over zijn ontwerp voor het landhuis de Witte Raaf in Hattem. Als redactielid schrijft hij onder meer over het Japanse paviljoen op de Parijse Wereldtentoonstelling en bespreekt hij verschillende boekuitgaven. 1.3.3. Redactielid Forum (1946‐1959) Het tijdschrift Forum wordt door het Genootschap A et A in 1946 vlak na de oorlog opgericht. Het moet een breed geschakeerd, cultuurbeschouwend opinieblad worden waaraan alle gezindten dienen bij te dragen en waarin ruim aandacht wordt besteed aan de gebonden kunsten.56 Het maandelijkse tijdschrift is hiermee een logisch vervolg op de architectenbijeenkomsten in Doorn tijdens de Tweede Wereldoorlog waarbij de verschillende architectengroepen na lang stilzwijgen weer met elkaar in discussie traden. Aangezien Komter in het bestuur van het Genootschap zit en de oprichting van Forum ook in 1946 wordt gerealiseerd neemt Komter in het eerste jaar plaats in het voorlopig bestuur van het tijdschrift. 57 Zijn gehele periode als voorzitter van het Genootschap A et A zit Komter ook in de redactie van Forum. Zelfs wanneer hij in 1957 aftreedt als voorzitter van A et A blijft Komter nog twee jaar in de redactie van Forum actief. 1.4. Samenwerkingsverbanden 1.4.1. H. Mastenbroek 1932‐1934 Komter en Mastenbroek leren elkaar kennen tijdens de bijeenkomsten van Groep ’32 en besluiten een associatie te starten. Ze nemen het atelier van Breitner over en verbouwen dit tot een 54
Bock 1983 (zie noot 25) p.66. De vorige redactie bestond uit: Staal, Stam, Elzas, Limpberg, Merkelbach en Groenewegen. 56 Schilt, Van der Werf 1992 (zie noot 37) p.235 57 De andere bestuursleden waren: A. Eibink als vice‐voorzitter, J.J.van der Linden als secretaris, P. Zanstra als penningmeester, A. Evers als tweede secretaris, J. Bakema en W. de Bruijn als algemene bestuursleden. 55
27
woonatelier. A. Boeken schrijft in zijn ‘Herinneringen aan de roemruchte Groep ’32’ dat het oude atelier van Breitner niet veel meer was dan een uitgewoonde stal. Met een jeugdig enthousiasme en zeer grote ijver hadden zij eigenhandig de stal gemetamorfoseerd in een model kunstenaarsatelier.58 Elke zaterdagavond kwamen leden van Groep ’32 en later De 8 hier bijeen om te borrelen en elkaar te ontmoeten. Komter en Mastenbroek werken eigenlijk nauwelijks samen aan projecten. Het enige ontwerp (naast het voltooien van het atelier op het Prinseneiland) waar ze samen aan werken is het project voor een enkele en dubbele villa te Aerdenhout aan de Oosterduinweg. Voor zowel de enkele als de dubbele villa maken de heren twee ontwerpen. De villa’s hebben veel weg van de villa’s van Le Corbusier en P. Jeanneret voor de Weissenhofsiedlung te Stuttgart. Met name de situering van de villa’s ten opzichte van elkaar en het gebruik van pylonen en dakterrassen geven de invloed van Komters oude leermeester weer. Uiteindelijk wordt het ontwerp niet uitgevoerd omdat de Burgemeester en Wethouders van Aerdenhout de ontwerpen niet vinden passen in de reeds bestaande villawijk. Na 2 jaar stopt de samenwerking om onduidelijke redenen. 1.4.2. P. Christiaanse 1947‐1954 P. Christiaanse (waarvan de voornaam niet bekend is) werkt op het bureau van Komter tussen 1947 en 1954. Komter werkt in deze periode aan diverse grote projecten waarbij Christiaanse de rol van assistent inneemt. Komter zegt in 1978 in zijn toespraak bij de opening van zijn eigen tentoonstelling ‘Dan denk ik aan de tijd dat Christiaanse van jong maatje tot samenwerker gekomen is om met mij woningbouw te doen in Slotervaart en in Osdorp.’ Hieruit blijkt dat Christiaanse in de leer bij Komter was en zich ontwikkelde van leerling tot volwaardige collega. Het is niet precies bekend welk aandeel Christiaanse had in de projecten, maar zeker is zijn medewerking als ontwerpassistent in het woningbouwcomplex aan de Burgemeester de Vlugtlaan te Amsterdam en in het ontwerp voor vier woningen en een winkelwoning te Maasdijk. Aannemelijk is dat hij ook bij de overige projecten in de tijd dat hij bij Komter werkzaam was een belangrijk deel van het tekenwerk voor zijn rekening nam. 1.4.3. L. van Schelt 1961‐1973 Auke Komter kijkt in de eerder genoemde toespraak bij de tentoonstelling in de Droogbak in 1978 ook terug op het samenwerkingsverband met Loek (doopnaam Luit) van Schelt tussen 1961 en 1973: Dan denk ik aan mijn associatie met Loek van Schelt van 1961 tot enige jaren geleden. Wij hebben heel plezierig samengewerkt, we lieten elkaar tamelijk vrij, hadden onze eigen opdrachten en
58
Bock 1983 (zie noot 25) p.64.
28
steunden elkaar met onze kritiek en opmerkingen.59 Loek en Auke verenigen zich in een architectenmaatschap en doen naast hun zelfstandige opdrachten ook erg veel projecten samen. Het zijn echter geen zeer spraakmakende opdrachten; zo ontwerpen ze onder andere samen het Gemeentelijk gymnastieklokaal in Maasdijk, het bejaardentehuis de Swaensborch te Monnickendam en de Christelijke Lycea te Almelo en Amstelveen. De projecten stralen weinig creativiteit uit en zijn veelal blokvormige gebouwen zonder eigen karakter. De samenwerking tussen de twee bloedt langzaam dood wanneer Komter ziek wordt en de opdrachten langzaam afnemen. 1.4.4. Overige samenwerkingen Naast de samenwerkingen binnen zijn bureau werkte Komter ook buiten zijn kantoor samen met architecten en kunstenaars. De hier genoemde samenwerkingen zijn niet volledig, maar geven aan met wie Komter meerdere malen de krachten bundelde. Met name met beeldend kunstenaar Pieter Starreveld, die hij leerde kennen toen hij in de Zomerdijkstraat woonde, deed Komter meerdere projecten. Zo maakte Starreveld de glas‐in‐lood ramen voor het raadhuis in Zweeloo, ontwierp hij een beeld van een vliegende vogel voor het Christelijk Lyceum in Almelo en hielp hij mee met de ontwerpen voor de tentoonstelling ‘In Holland staat een huis.’60 In de jaren ’40 was deze samenwerking erg nauw, na de Tweede Wereldoorlog werkten ze alleen nog samen aan het Christelijk Lyceum te Almelo. Ook met de zeer veelzijdige kunstenaar Berend Hendriks (1918‐1997) werkt Auke Komter driemaal samen. Berend Hendriks behoorde tot de figuratief werkende Realisten die traditionele decoratieve toevoegingen maakten.61 De eerste keer is in 1954 wanneer hij voor het café‐restaurant de Rotonde in Zandvoort een muurschildering maakt. In 1958 verfraait hij het huis van de familie van der Meyden met een mozaïek bestaande uit een kleurrijke afbeelding van een bouwvakker die het huis aan het metselen is (naar ontwerp van Komter). In dezelfde periode (1957‐1961) werkt Hendriks ook mee aan het Christelijk Lyceum Almelo. Hij maakt hiervoor een muurschildering. De bekendste samenwerking is die met Marius Duintjer aan het prijsvraagontwerp voor het nieuwe raadhuis in Amsterdam. De samenwerking startte in 1936 bij de eerste ronde van de prijsvraag en duurde tot 1941.
59
Zie noot 35. Zomertentoonstelling In Holland staat een huis (1940), Komter maakte een ontwerp voor ‘een ruimte voor een verzamelaar van moderne kunst’ en ‘een kamer voor een secretaris van een groot bedrijf’. 61 H. Ibelings, De moderne jaren ’50 en ’60: de verspreiding van een eigentijdse architectuur over Nederland, Rotterdam 1996, p. 32. 60
29
Hoofdstuk 2 – Een aantal werken uitgelicht Om een goed beeld te krijgen van het werk van Auke Komter wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de verschillende soorten projecten waaraan hij meewerkte. De beschreven projecten zijn gegroepeerd van groot naar klein. Zo wordt het werk van stedenbouwproject tot meubelontwerp uitgelicht. Om een beter inzicht in de beweegredenen van Auke Komter te krijgen wordt in onderstaande paragraaf ingegaan op de visie van Komter op architectuur. Vanuit deze visie zijn de ontwerpen daarna beter te plaatsen in de tijd. 2.0 Visie Komter op architectuur Een visie van een architect komt op twee manieren naar voren; door de standpunten die hij of zij inneemt in het architectuurdebat en door de architectuurontwerpen zelf. Het architectuurdebat wordt vaak op een meer conceptueel niveau gevoerd terwijl in de daadwerkelijke uitvoering van deze ideeën de architect te maken heeft met wet‐ en regelgeving, het aanwezige materiaal en de wensen van de opdrachtgever. In onderstaande wordt de visie dan ook in deze twee componenten opgedeeld; allereerst hoe Komter de rol van de architect ziet en zijn visie op architectuur verwoord, daarna op welke manier de architectuur van Komter zijn architectuuropvattingen illustreert. 2.0.1. Visie op de rol van de architect De enige keer dat Komter zich zeer specifiek uitlaat over de rol van de architect is in het artikel naar aanleiding van de tentoonstelling over hem in de Droogbak te Amsterdam. Zo zegt hij: De ideale architect is de architect die, wanneer hij een opdracht krijgt, het evenwicht weet te vinden tussen wat hij te vertellen heeft en waartoe hij moet dienen.62 Komter ziet de architect niet alleen als schepper maar volgens hem heeft deze ook een maatschappelijke taak: De architecten hebben een culturele en sociale taak: laten wij daarom deze uitspraak voor ogen houden, want de kunst is het spontaan menselijke. Zij schept het visioen van wat eens werkelijkheid zou kunnen zijn en daarom is zij de bouwster van de toekomst.63 Hier spreekt een zeer idealistisch beeld uit waarin de architect gezien wordt als schepper van de toekomst. Komter benadrukt hiermee de belangrijke rol die de architect in deze ontwikkeling speelt. In 1935 schrijft hij al over de rol van de architect in het Bouwkundig Weekblad: Het is dus de architect die de sociale behoeften der maatschappij bestudeert, ze formuleert en er aan voldoet.64 De architect
62
Van Rooy 1978 (zie noot 1). A. Komter, ‘Stand van zaken’, Forum 2 (1947) nr. 4, p.182. 64 Komter, A.,‘Atelierwoningen te Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad 56 (1935) nr. 11, pp. 117. 63
30
staat hiermee volgens Komter in dienst van de maatschappij. Ook deze rechtlijnige uitspraak stelt hij echter bij door de architect als kunstenaar te zien met de daarbij behorende artistieke vrijheid. De ideale architect is volgens hem daarom iemand die rekening houdt met de behoeftes van de maatschappij maar daarnaast ook een zekere vrijheid mag nemen in het artistieke ontwerpproces. Alles in de gematigde vorm. 2.0.2. Visie op architectuur Auke Komter geeft al op zijn vijfentwintigste (in 1929) een lezing aan de Hogere Handelsschool (waar hij eerst zelf leerling was) over de moderne bouwkunst. Na een korte pauze kwam inleider tot den hedendaagschen bouwtrant, waarbij hij opmerkte, dat de moderne bouwtrant zich moet inspireeren op het leven en de menschen in dezen tijd en rekening moet houden met de moderne wetenschap. (..) Het is de kunst om ruimte te scheppen en een harmonisch geheel te verkrijgen. In de architectuur is de lijn niets, de massa alles met de juiste tegenstelling tusschen het dragende vlak en het gedragene. (..) De moderne bouwkunst verbindt het utilitaire doel aan eischen van schoonheid. (..) De moderne bouwkunst streeft naar oprechtheid, zowel materieel als cultureel.65 De inhoud van de tekst blijft zeer algemeen, maar deze lezing is de enige keer dat Komter spreekt over aspecten als lijn tegenover massa en het gedragen vlak ten opzichte van het dragende vlak. In het vervolg van zijn carrière zal hij zich steeds minder specifiek uitlaten. Wat uit deze tekst duidelijk naar voren komt is dat de moderne architectuur volgens Komter aan drie belangrijke eisen moet voldoen. Ten eerste dient architectuur aan te sluiten op de maatschappij. Daarnaast moet architectuur voldoen aan de utilitaire eisen en ten derde moet architectuur ook aan esthetische eisen voldoen. Auke Komter heeft samen leden van Groep ’32 een andere opvatting over architectuur dan leden van De 8 waar ze zich als groep bij aansluiten. Komter behoort tot de tweede generatie functionalisten (leden van De 8 waren de eerste generatie) en stapt van het idee af dat architectuur vanuit zijn functionele doel vanzelf ook schoonheid krijgt. Volgens Komter zijn het functionele doel en het esthetische doel twee aparte zaken die ook beiden apart nagestreeft moeten worden. Het één (schoonheid) volgt het ander (functionaliteit) dus niet (zoals de architecten van de Nieuwe Zakelijkheid verkondigden) automatisch op. Auke Komter ziet daarmee de Nieuwe Zakelijkheid niet als het ultieme bouwen, maar meer als een stap in het proces naar een ideale vorm van architectuur: In een volgende periode, wanneer het woord Nieuwe Zakelijkheid allang weer historie zal zijn
65
Uit het archief van Verena Maria Komter: Anoniem, ‘Bouwkunst’, kopie van krantenknipsel (titel krant onbekend), 1929.
31
geworden, zullen we dit bouwen menselijker zien worden en minder strak. Dan zal er weer harmonie bestaan tussen de maatschappij en de architectuur, omdat deze zal wortelen in het leven zelf. 66 Komter benadrukt het functionele en esthetische doel van architectuur in zijn artikel ‘Kritiek en kritiek.’ Volgens Komter is bouwkunst ‘gebruikskunst’ die menschelijk normale verlangens te bevredigen heeft. Dit te doen in esthetischen vorm is haar verst‐strekkend doel. 67 In zijn lidmaatschap van Groep ’32 en zijn grote rol bij het organiseren van de Doornse leergangen komen deze opvattingen terug. Groep ’32 was op zoek naar een middenweg tussen het Nieuwe Bouwen en een architectuur waarbij de ‘vorm’ (de kunstzinnige uiting van de architect) wel degelijk weer een rol zou spelen. Tijdens de Doornse leergangen werd een nieuwe samenwerking gezocht tussen de verschillende architectengroepen om zo tot een gezamenlijke nieuwe gematigder opvatting over architectuur en stedenbouw te komen, waarbij de maatschappij en de mens weer centraal zou staan. Tijdens de tweede Doornse leergang beschrijft Komter in zijn toespraak ‘Wezensbepaling der architectuur’ dat het esthetische doel van de architectuur uit drie soorten schoonheid bestaat. Ten eerste uit de ‘harmonische vormwaarde’, ten tweede uit de ‘zielvolle uitdrukkingswaarde’ en als laatste uit de ‘uitdrukking van het oneindige.’ De drieërlei schoonheid vormt te zamen de schoonheid in vollen omvang des begrips en meestentijds zullen, waar een deze factoren deze volle schoonheid de overhand heeft, ook de andere niet gansch onspeurbaar zijn; een scheiding in volstrekten zin is nergens, ook hier niet, te maken. De uitleg van deze begrippen is als volgt: Het harmonische vormschoon is de plastische schoonheid, hierbij wordt het bouwwerk door één oogopslag als geheel voorstelbaar. Het plastische kenmerkt zich door overzichtelijkheid, het spreekt voor zichzelf, is objectief.(..) Schoonheid als zinvolle uitdrukking is picturaal, daar het picturale zich kenmerkt door spontaniteit van aanvoeling. (..) De schoonheid als aanduiding van het oneindige, het onzienlijke, is symbolisch. De schoonheid der aanduiding van het Onzienlijke is een schoonheid volgens dramatisch bewustzijn. Dit is de monumentale schoonheid. Monumentaliteit heeft een neiging naar het eeuwige. Zij wil een harmonie uitdrukken, die het heden, het verleden en de toekomst met elkaar verbindt.68 Een gebouw is volgens Komter ‘voor een aesthetische verbeelding niet een zaak met eigenschappen toegerust, maar een geheel, waarin de mensch zijn eigen levensdrang voor oogen heeft en geniet.’
66
P. Eggen, ‘De (on)zakelijke ideeën van architect Komter’, Dagblad De Stem 3 februari 1979. A. Komter, ‘Kritiek en kritiek’, Opbouwen 4 (1934) nr. 8, p.120. 68 A. Komter, ‘Wezensbepaling der architectuur. Karakter van de vormen van bouwwerken en monumentaliteit.’ In: Molière 1942 (zie noot 44) pp. 58‐69. 67
32
De uitleg is zeer filosofisch en gebaseerd op het boek van Bierens de Haan Menschengeest: Rede, zedelijkheid, schoonheidszin, religie uit 1926.69 De conclusie van Komter verheldert zijn standpunten: Want op de ontwikkeling van een kenmerkende eigentijdsche architectuur op de basis van de culturele traditie komt het aan. Komter wil een architectuur gebaseerd op wat er omgaat in de maatschappij, een monumentale architectuur die aansluit op de reeds bestaande architectuur en op zichzelf een tijdloos van karakter is. Uit al deze teksten komen de drie elementen van Komter steeds terug. Ten eerste het maatschappelijke doel van architectuur, daarnaast het esthetische element en ook de gebruikswaarde is voor Komter van essentieel belang in goede architectuur. Aan deze drie voorwaardes voegt Komter nog een vierde aspect toe: de ideale architectuur moet zich volgens Komter ook aanpassen aan de omgeving en de reeds bestaande bebouwing. Dit beschrijft Komter specifiek in zijn ‘ Beschouwingen over onze kust en in het bijzonder over Bloemendaal aan Zee’ dat hij schrijft naar aanleiding van zijn ontwerp voor het badcomplex aan de Bloemendaalse kust in 1935. Zulk een centrum zal dus rekening moeten houden met de karakteristieke schoonheid van een bepaald gebied door deze zooveel mogelijk te sparen, en tevens met de behoeften en eischen van de te verwachten gebruikers.70 Komters opvatting over de perfecte architectuur is een combinatie van de vier elementen beschreven in voorgaande: een gebouw moet in eerste instantie voldoen aan de eisen van de maatschappij, daarnaast functioneel zijn voor de gebruikers, goed in de omgeving passen en ook nog esthetische waarde hebben. Komters visie blijft steken in filosofische theorieën, hij benoemt in zijn teksten geen duidelijke stijl‐ of functionele elementen die voor hem in goede architectuur behoren te zitten. Zo spreekt hij steeds over de maatschappij, maar geeft vervolgens niet aan op welke manier hij de maatschappij ziet en hoe de architectuur zich daar concreet op kan aanpassen. Ook moet de architectuur zich volgens Komter aanpassen aan de omgeving, maar ook hoe dit in de praktijk gerealiseerd kan worden en of het hier gaat om het gebouw op zich of juist om de wijze waarop het gebouw in de stedelijke structuur wordt ingepast komt niet uit de teksten naar voren. Wanneer de theorie wordt gecombineerd met de architectuur van Komter worden zijn opvattingen wellicht helderder. 69
B. de Haan, Menschengeest: Rede, zedelijkheid, schoonheidszin, religie, Amsterdam 1926. A. Komter, ‘Beschouwingen over onze kust en in het bijzonder over Bloemendaal aan Zee’, De 8 en Opbouw 6 (1935) nr. 15, p.150.
70
33
2.0.3. De architectuur spreekt Wanneer Komter in 1978 zijn ontwerp voor het raadhuis in Zweeloo beschrijft worden zijn praktijkideeën duidelijker.71 Het stadhuisje in Zweeloo, een klein dorp in Drenthe, zou je traditioneel kunnen noemen. In de verschijningsvorm is het klassicistisch verzorgd en het is modern in gebruik. Maar niemand van De 8 zou het in zijn hoofd hebben gehaald het zo te maken.72 Komter houdt zich niet aan vaststaande vormregels en richtlijnen bij het ontwerpen, maar bekijkt per project welke functionele eisen en esthetische elementen hij nodig heeft om een zo goed mogelijk ontwerp te creëren. Hierbij schroomt hij niet verschillende architectuuropvattingen met elkaar te versmelten. Komter beschrijft zijn carrière als volgt: In mijn geval is de architectuur altijd een vak zonder specialisatie gebleven. Je maakt een kindermeubel, een volkspark en alles daartussenin. (..) Ik heb gelukkig altijd een grote differentiatie in mijn opdrachten gehad. Door zijn flexibele opvattingen over architectuur kon Komter zich eenvoudig aanpassen aan de verschillende opdrachten en zag hier ook een uitdaging in. Door deze grote diversiteit en aanpasbaarheid is het werk van Komter niet in een hokje te plaatsen. De werkwijze van Komter wordt ook duidelijk in het ontwerp voor de villa te Hattem. Voor dit landhuis laat hij zich inspireren door zijn vroegere leermeester Le Corbusier, maar in eerdere ontwerpen ook door Duiker. De verschillende invloeden vermengt hij tot een nieuw ontwerp. Hij houdt zich niet strak vast aan één stijl want de dogmatiek van één bepaalde stijl is volgens Komter dodelijk voor de artisticiteit.73 Wel is zichtbaar dat hij zich op verschillende momenten in zijn carrière laat beïnvloeden door verschillende stijlen. Zo laat hij zich in de jaren ’30 inspireren door de functionalistische stijl van Het Nieuwe Bouwen, maar voert dit niet zeer rigide door. Eind jaren ’30 tot in de jaren ‘50 wordt hij meer geïnspireerd door het werk van de Delftse School (Granpré Molière) en wordt zijn werk meer traditioneel in verschijningsvorm. Deze ontwerpen zijn wel meer uitbundig dan het werk van leden van de Delftse School (door het gebruik van siermetselwerk en muurschilderingen) en Komter gebruikt daarnaast ook een zeer moderne en functionele plattegrondindeling. In de jaren ’60 worden de ontwerpen weer strakker (geen gebruik meer van baksteen en met kenmerkende blokvormige opzet) Het wordt duidelijk dat Komter zich niet hield aan de grenzen van de verschillende stijlen maar deze combineerde tot ontwerpen zoals hij ze wilde zien. Dit verduidelijkt ook de vrij algemene uitspraken van Komter over architectuur in de voorgaande teksten. De belangrijkste elementen waren voor Komter de gebruiksvriendelijkheid van het gebouw, de functionele indeling en dat het paste binnen 71
Een uitgebreide beschrijving van het raadhuis is te vinden in: P. Th. F. M. Boekholt, J. Bos, Gemeentehuizen in Drenthe, Meppel 1991. 72 Van Rooy 1978 (zie noot 1). 73 J. den Hollander, ‘Architectuurmuseum toont Auke Komter en Jan Wils’, De Architect 10 (1979) nr. 1, pp.22‐ 23.
34
de bebouwde omgeving. De esthetische vormgeving bepaalde Komter van ontwerp tot ontwerp opnieuw.
35
2.1 Stedenbouwprojecten 2.1.1. Introductie Naar aanleiding van het congres in La Sarraz in 1928 werd door een aantal moderne internationale architecten de vereniging CIAM (Congres Internationaux d'Architecture Moderne) opgericht. In de verklaring van de vereniging geven zij de volgende definitie van stedenbouw: Stedenbouw is de collectieve optelsom van de collectieve stadsfuncties, is niet esthetisch doch functioneel bepaald. De stedelijke functies moeten geordend worden naar wonen, werken, verkeer en recreatie. 74 Tijdens het bekendste vierde CIAM congres in 1933 (dat plaatsvond op een schip dat van Marseille naar Athene voer) was het thema ‘de functionele stad’ en werd de visie uit 1928 aangescherpt. Het congres was voorbereid door leden van De 8 en Opbouw met belangrijke rollen voor Van Eesteren, Merkelbach en Van Tijen. Bovendien zat Van Eesteren ook nog samen met Le Corbusier, Gropius en Steiger in de beoordelingscommissie van het congres. De invloed van Van Eesteren was dan ook groot op dit congres (hij was ook voorzitter van het CIAM van 1930‐1947).75 Het congres had een zeer analytisch karakter en bestond uit het bestuderen en vervaardigen van kaarten voor verschillende Europese steden. Op de kaarten werden de functies van wonen, werken, verkeer en recreatie onderscheiden om zo tot nieuwe oplossingen op het gebied van stedenbouw te komen. De uitkomst van het congres was dat de menselijke schaal en de menselijke behoeften het uitgangspunt vormen van de functionele stad. De scheiding in functies zoals al was vastgelegd in 1928 werd gehandhaafd maar werd concreter gemaakt. In de resultaten van het congres werd er hoge prioriteit aan de functie wonen gegeven in de vorm van woonwijken. Deze woonwijken moeten op de meest gunstige plaatsen in de stad gesitueerd worden wat betreft groen, zontoetreding en klimaat. Dit hield in dat er een gedifferentieerde verkaveling zou plaatsvinden naar gelang de kwaliteiten van het gebied. De aaneenrijging van woonhuizen langs verkeersstraten was verboden. Hoogbouw werd gezien als middel om de begane grond vrij te maken voor sport en ontspanning. Groen en recreatiemogelijkheden moesten op korte afstand van de woningen bereikbaar zijn. De werkgelegenheid moest ook dicht bij de woonwijken gelegen zijn, maar wel gescheiden zijn van de woonwijken door middel van groene zones. In het verkeer werd ook een strikte scheiding in verkeerssoorten gemaakt en werden de straten gedifferentieerd naar functie (woonstraten, wijkstraten, hoofdverkeersstraten). 74
Verklaring La Sarraz 1928 opgenomen in boek: A. van der Woud, Het nieuwe bouwen: internationaal = international. CIAM: volkshuisvesting, stedenbouw= housing, townplanning, Delft 1983, p. 158‐161. 75 Aan de architect en stedenbouwkundige Van Eesteren (1897‐1988) en zijn rol binnen CIAM is een heel boek gewijd: K. Somer, De functionele stad: De CIAM en Cornelis van Eesteren, 1928‐1960, Rotterdam 2007.
36
De hoofdverkeersstraten moesten worden gescheiden van de woonwijken door middel van groenstroken.76 Wanneer Van Eesteren in 1934 het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) voor Amsterdam maakt komen de ideeën van de CIAM congressen hier duidelijk in terug. Zo wordt het plan ontwikkeld op basis van een uitgebreide analyse van de bestaande situatie. Van Eesteren doet eerst onderzoek naar de samenstelling en groei van de bevolking, de groei van het verkeer en de gevolgen die daaruit voortvloeien op verkeerswegen, behoefte aan groen en sportterreinen. Daarnaast staat de strikte scheiding van functies centraal in het plan. De woonwijken worden uitgevoerd in strokenbouw zodat de bezonning optimaal is. Tussen de bebouwing komen ruime groenstroken die voor ontspanning moeten zorgen en bijdragen aan de ruimtelijkheid. De elementen van licht, lucht en ruimte zijn duidelijk herkenbaar in het ontwerp. De CIAM congressen en de ideeën over de functionele stad zouden ook in de wederopbouwperiode gebruikt worden als basis van de stedenbouwkundige ontwerpen. De eerste keer dat Komter zich bezighoudt met het maken van stedenbouwkundige plannen is in 1945 wanneer hij samen met Zanstra, Giesen, Sijmons, Boeken, Staal en Van Woerden (allemaal leden van De 8 geweest) in 1945 in opdracht van de ‘Bouwersvereeniging Amsterdam’ een nieuw uitbreidingsplan voor Amsterdam ontwerpt. Zij sloegen met hun uitbreidingsplan een deels andere weg in dan het Algemeen Uitbreidings Plan van Van Eesteren. In eerste instantie zouden de plannen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, later bleek dit niet haalbaar en werd de studie omgevormd tot het boek Bouwen van woning tot stad. De architecten zochten naar een visie voor de stedenbouw en kwamen met een werkwijze die deels overeenkwam met de CIAM‐ideeën, maar die in de uitwerking een andere stad opleverden. Komter en de andere architecten schrijven in de inleiding van het boek het volgende: In deze inleiding willen wij evenwel reeds constateeren, dat wij al werkende, meer en meer tot het inzicht kwamen, dat de tot nu toe gebruikelijke werkwijze, waarbij begonnen wordt met de woning, waarmee achtereenvolgens de woningblokken, de wijken en tenslotte de geheele stadsuitbreiding op rationeele wijze werd opgebouwd, kortom de werkwijze van‘klein naar groot’, nooit tot een geheel bevredigend resultaat: de schoone stad – kan voeren. Bij de werkwijze van ‘klein naar groot’ wordt de stad noodzakelijk te zeer de som van de samenstellende elementen, dat daarmee ooit de idee ‘stad’ verwezenlijkt kan worden. (..) Wij begonnen de stad als het primaire te zien, waarvan het plan en de vorm hun stempel op wijk, blok en woning drukken, schaal en houding der architectuur bepalen. 77 In 76
Tekst op basis van: B. Rebel, Het Nieuwe Bouwen. Functionalisme in Nederland 1918‐1945, Utrecht 1983, p. 142. 77 P. Zanstra e.a., Bouwen van Woning tot stad, Amsterdam 1946, p. 8.
37
deze visie ontwerpen de architecten het stedenbouwkundige plan van groot naar klein. Allereerst wordt er gekeken naar de verschillende benodigde functies in de uitbreiding en vervolgens worden deze functies zo goed mogelijk verspreid over het plan. De volgende stap is het ontwerpen van de verschillende wijken in het plan en pas als laatste worden de afzonderlijke gebouwen ontworpen. De architecten stellen dat het stedenbouwkundige plan ontstaat uit de structuur van de gemeenschap. In overeenstemming met de CIAM gedachte waren de architecten zich bewust van de noodzaak tot snelle en efficiënte nieuwbouw. Ze waren hiermee voor industrialisatie en prefabricatie van bouwdelen. Ze vinden het bovendien belangrijk dat de nieuwe bebouwing van het uitbreidingsplan aansluit bij de al bestaande bebouwing door goede toegangswegen tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ stad te maken. Het baseren van het plan op de verschillende functies in de stad, het centraal stellen van de bewoners van de stad en de belangrijke positie van het verkeer in het plan zijn typisch gedachten overgenomen van het congres ‘de functionele stad.’ Een groot verschil met de stedenbouwkundige visie van het CIAM was echter dat de architecten van ‘Bouwen van woning tot stad’ geen voorstander van het ‘open’ stadsbeeld waren. Ze waren van mening dat er geen garantie was dat de ruim opgezette groene wijken uit het AUP een verbetering waren ten opzichte van de gesloten wijken van voor de oorlog (naar voorbeeld van de woonblokken van Berlage). Ze waren hiermee geen voorstander van de in het plan voorgestelde strokenbouw, ook omdat dit de eentonigheid in de hand zou kunnen werken. De architecten bepleitten dan ook voor een variatie in bouwhoogtes om dit tegen te gaan en het gebruik van plastische vormen in plaats van enkel strokenbouw. Uiteindelijk zou deze mening meer architecten zijn toegedaan. Bijvoorbeeld de leden van team X (waaronder Van Eijck, Bakema en Smithson) vonden in de jaren ‘50 de functionalistische steden door de hoog‐ en strookbouw nauwelijks meer geborgenheid hebben en bepleitten een terugkeer naar een meer ‘menselijke maatvoering’. In de praktijk laat Komter zich, in de diverse stedenbouwkundige plannen die wél uitgevoerd worden, vaak leiden door de gematigde functionalistische richtlijnen uit het project ‘ Bouwen van woning tot stad’. De steden moesten wel groter in formaat worden, de straten breder van opzet, de pleinen groter en de gebouwen hoger en het verkeer krijgt in zijn plannen ruim baan. In geen van de plannen van Komter is echter sprake van hoog‐ en strokenbouw. Deze opvattingen van Komter komen terug in het saneringsplan van de binnenstad van Almelo waar Komter de kleine straatjes van de binnenstad laat slopen om te komen tot een groot marktplein met één centrale brede winkelstraat (de Grotestraat) uitkomend op dit plein. Het ging in Almelo slechts om een saneringsplan in plaats van een uitbreidingsplan met nieuwe woonwijken en dus komt zijn
38
visie over uitbreidingen hier niet duidelijk in terug. Later zullen we deze ideeën van Komter wel terugzien in het plan voor Tilburg. Komter zag zijn werk in de stedenbouw in ieder geval als een kans na de Tweede Wereldoorlog: Het was een geluk dat ik in de stedenbouw terecht kon, want de échte bouwerij kwam pas in 1948 op gang. Ook zag Komter geen bezwaar in het feit dat hij geen geschoolde stedenbouwkundige was. Zo schrijft hij in het artikel ‘Duidelijkheid in de stedenbouw’dat de stedenbouw niet alleen een kwestie van verkeerstechnische oplossingen is, maar dat het ook het ontwerpen van een stadsbeeld inhoudt en het zeer hoge eisen stelt aan de architectonische verzorging, namelijk een plastisch‐esthetische ordening van de bouwmassa. 78 Hiermee verdedigt hij zijn rol als architect binnen de stedenbouw. Komter was vaak als supervisor betrokken bij de stedenbouwkundige projecten. Meestal laat hij het tekenen van de verschillende woningtypen over aan anderen, maar in Zandvoort werkt hij als uitvoerend architect mee aan de wederopbouw. Komter begeleidt verder als supervisor onder meer de wederopbouw‐/uitbreidingsplannen van Almelo, Zierikzee, Ouderkerk aan de Amstel, Tilburg, Katwijk , Vlaardingen, Breskens en de IJsselmeerpolders. 2.1.2. Tilburg (1947‐1957) In 1947 ontwerpt Komter samen met Jan van der Laan79 het eerste uitbreidingsplan voor Tilburg. Het plan was gebaseerd op een inwonerstal van 225.000, dat rond het jaar 2000 bereikt zou moeten worden. Deze inschatting van de bevolkingsgroei was een kenmerk van de functionalistische stedenbouwkundige aanpak. Van der Laan was afkomstig uit de traditionele architectenwereld terwijl Komter zeer modernistisch geschoold was. Deze in eerste instantie wat vreemde combinatie sloot juist goed aan bij de positie van Tilburg; een moderne industriestad in opkomst met een zeer katholieke bevolking. Tilburg was een echte arbeidersstad, met meer dan 55% van de bevolking actief in deze beroepsgroep, waarvan de helft in de textielindustrie werkzaam was. Slechts 2% van de bevolking had een intellectueel beroep. Tilburg kwam met weinig schade uit de oorlog, maar de vraag naar nieuwe woningen was groot. Deze woningnood kwam door een groeiend aantal jonge gezinnen met grote aantallen kinderen (tussen 1940 en 1960 groeit de bevolking met 47%).
78
A. Komter, ‘Duidelijkheid in de stedenbouw’, Forum 4 (1949) nr.4, pp.131‐136. Jan van der Laan (1896‐1966) was architect en stedenbouwkundig adviseur van diverse gemeentes. Vooral actief in Leiden waar hij met zijn vader Leo van der Laan een goedlopend architectenbureau had. Hij was vooral werkzaam onder katholieke opdrachtgevers en ontwierp scholen, kerken en ziekenhuisgebouwen. 79
39
In totaal worden er drie stedenbouwkundige plannen (1940, 1947, 1953) voor Tilburg ontworpen. Jan van der Laan ontwierp alleen het eerste ontwerp in 1940, maar door de hoge werkdruk vraagt hij in 1947 Auke Komter hem te helpen. Uiteindelijk maakt Komter in 1953 het laatste stadsontwerp. Het plan dat Komter en Van der Laan in 1940 (Plan in Hoofdzaken) ontwerpen richtte zich voornamelijk op het verbeteren van de verkeersstructuur, daarnaast ontwierpen ze uitbreidingen aan de west‐ en zuidkant van de stad. Bij het ontwerpen van de verkeersstructuur hielden ze zich aan het plan dat Rückert in 1917 maakte. Het plan van Rückert ging uit van een ringbanenstelsel met vier rijbanen om de gehele stad met een middenberm en een breed trottoir en fietsstrook. De ringbaan moest een aangename promenade worden. De uitbreidingen aan de westkant moesten twee nieuwe woonwijken worden genaamd, De Reit en Het Zand. De oost‐ en noordkant werden niet geschikt geacht voor deze uitbreidingen omdat het kanaal daar een scheidende werking zou hebben. De geplande nieuwe wijken hadden een directe verbinding met de stad en waren bovendien vlakbij parken gelegen. In het tweede plan uit 1947 (onofficieel structuurplan) worden een aantal nieuwe verkeersaanpassingen doorgevoerd. Een belangrijk voorstel waren de nieuwe spoorwegovergangen. In dit structuurplan kwamen drie onderdoorgangen in de binnenstad en drie viaducten bij de ringbanen over het spoor. Dit zorgde voor een betere doorstroming van het verkeer. Een tweede verandering was de invoering van het zogenaamde assenkruis (zie afb. 13). Dit assenkruis werd over de stad gelegd in de vorm van een oost‐west boulevard die de Ringbaan‐West kruiste. Ook hierdoor moest de ontsluiting van de stad verbeteren. Dit assenkruis komt uiteindelijk in 1958 gereed als het tracé Spoorlaan, Hart van Brabantlaan en Professor Cobbenhagenlaan.
Afb. 13. Assenkruis Tilburg
40
In 1953 wordt een nieuw Plan in Hoofdzaken vastgelegd ter vervanging van het eerdere plan uit 1940. De ideeën uit het onofficiële structuurplan uit 1947 werden hierin opgenomen. In het begin van de jaren vijftig slibt Tilburg langzaam dicht door de toenemende verkeersdrukte. Het oude centrum met de smalle straten en nauwe doorgangen wordt als grootste boosdoener gezien. In het plan van Komter en van der Laan uit 1947 werd het stadshart nog behouden, maar daar ging het gemeentebestuur in de nieuwe situatie niet mee akkoord. Er werd een verkeerscommissie samengesteld en in 1958 werd het nieuwe binnenstadsplan (ontworpen door Komter) gepresenteerd, waarin de sloop van 900 panden en een gehele wijk (Koningswei) waren opgenomen. In het nieuwe binnenstadsplan werd ook een ruim marktplein ontworpen met daarop het nieuwe stadhuis van Kraayvanger naast het oude Paleis‐Raadhuis (1849) en de nieuwe schouwburg (ontworpen door Holt en Bijvoet 1953‐1961). Naast het nieuwe verkeersplan werden er ook concrete stappen gezet in de realisatie van de wijken Het Zand en De Reit (zie afb. 14). Medio 1955 worden de plannen voor de wijken door de gemeenteraad aangenomen. Begonnen werd met het plan Het Zand, De Reit zou later volgen. Geheel volgens de toen geldende normen ging Komter in het nieuwe plan uit van de zogenaamde wijkgedachte. De wijk moest als zelfstandige eenheid kunnen functioneren en werd als tegenhanger van de megalomane stad gezien. De stad, zo vond men, leidde immers tot vereenzaming, oppervlakkigheid en zedelijk verval en een gebrek aan gemeenschapszin.80 De wijk was een rustpunt en bewoners hoefden hun wijk door alle voorzieningen in principe niet uit. In het katholieke Tilburg werd de wijk ingedeeld om een hele parochie te kunnen huisvesten met 5000 parochianen. De meeste woningen die in de wijken ontworpen werden door het architectenbureau Pot‐Keegstra, waren ruime eengezinswoningen van het drieslaapkamerstype. De meest gebruikte woontypen waren de open en gesloten rechte bouwblokken, de hofjes en de vrijstaande middelhoogbouw. 81
80
K. Doevendans e.a., Stadsvorm Tilburg, historische ontwikkeling. Een methodisch morfologisch onderzoek, Tilburg 1993, p.159. 81 Voor verder onderzoek naar de wederopbouwperiode in Tilburg zijn de volgende twee boeken zeer bruikbaar: H. Wijffels, F. Plevoets, De wederopbouw, architectuur in Midden‐Brabant in de jaren '50, Tilburg 1993 en W. Huygens, Levende steden: Tilburg, Rotterdam 1966.
41
Afb. 14. Ontwikkeling Tilburg in twaalf jaar (1950‐1962) Duidelijk zichtbaar op deze afbeelding is de uitbreiding van de stad naar het westen toe met de nieuwe wijken De Reit en het Zand.
Het stedenbouwkundige plan van Komter en Van der Laan is in de basis een zeer moderne functionalistische stad maar heeft ook invloeden vanuit het traditionalisme. De functionalistische aspecten zijn dat het verkeer ruim baan krijgt, de scheiding in functies, de nadruk op de woonwijken en de groenvoorzieningen en de ruimere opzet van het centrum. Het gebruik van de wijkgedachte met de nadruk op de gemeenschapszin (en daarmee het tegengaan van normenvervaging) en het weren van stroken‐ en hoogbouw zijn juist kenmerken van een meer traditionele kijk op stedenbouw. Op het eerste gezicht lijkt de combinatie van Auke Komter en Jan van der Laan een rare, maar bij nadere bestudering van het boek ‘Bouwen van woning tot stad’ lijken hun ideeën juist erg op één lijn te liggen. Juist de aspecten van de hoog‐ en strookbouw en de uniformheid in de ontwerpen zoals de CIAM richtlijnen luidde keurde Komter af en zijn ook niet terug te vinden in het plan voor Tilburg. Dat Komter pas later bij het ontwerpen werd gevraagd en Van der Laan toen al bezig was met de plannen voor de uitbreidingswijken en de herinrichting van de verkeersstructuur laat zien dat Van der Laan ook meeging met de moderne stadsontwikkelingen. Het was daarmee dan ook geen rare maar meer een logische samenwerking van twee mannen met niet zeer uiteenlopende ideeën.
42
2.2. Woningbouw 2.2.1. Introductie Na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood zeer hoog. In de oorlog waren honderdduizend woningen vernietigd van de voor de oorlog bestaande twee miljoen. Daarnaast was nog eens een zeer groot aantal huizen beschadigd. Door de snelle groei van de bevolking en de hogere comforteisen die aan de woningen werden gesteld werd het vraagstuk alleen maar ingewikkelder. Voor het oplossen van dit probleem nam de overheid de touwtjes in handen en werden grote aantallen woningen met subsidies van het rijk gebouwd. Om de woningnood in zo kort mogelijke tijd te verhelpen werd er naar nieuwe methoden gezocht om de woningbouw zo goedkoop en efficiënt mogelijk te maken. De nieuwe woningbouwsystemen gingen uit van prefabricatie van bouwonderdelen, standaardisering van maten en een vereenvoudiging van de assemblage in vergelijking met traditionele bouwmethoden.82 Toch gingen de verschillende architecten vol goede moed aan de slag om met de weinige middelen en artistieke vrijheid mooie eenvoudige woningen neer te zetten. De architecten hadden hierbij meer de rol van regisseur die met de verschillende geprefabriceerde elementen moet zoeken naar een eenheid in compositie. Door de open verkavelingsvormen moesten de gevels zowel aan de voor‐ als achterzijde gelijkwaardig zijn. In deze gevels werd vaak gebruik gemaakt van nieuwe materialen zoals aluminium en bleef op verschillende plekken de betonconstructie in de gevel zichtbaar. Naast het gebruik van deze nieuwe materialen kwamen materialen als baksteen en natuursteen ook veelvuldig voor. Vaak werden de gevels verfraaid met siermetselwerk en het gebruik van glazen bakstenen/tegels. De ramen en deuren werden evenwichtig over de gevels verdeeld zodat een ritmisch patroon ontstond. Het hout‐ en tegelwerk werd in verschillende kleuren geschilderd om de grauwheid van de bakstenen gevels te doorbreken en op te vrolijken. Bij de afwerking van daklijsten, raamkozijnen, luifels en balkons kreeg de architect ook vaak de vrije hand. Hiermee kon hij in de detaillering van de wooncomplexen zijn handtekening zetten. 83 Hoewel de meeste woningbouwcomplexen uit de jaren ’50 dan ook in de basis hetzelfde zijn, kan men in de detaillering duidelijk verschillen zien. Er is wel een duidelijk verschil tussen de massale woningbouwcomplexen voor de woningbouwverenigingen die zeer goedkope arbeiderswoningen nodig hadden en de projecten waar meer geld beschikbaar voor was. Hoe goedkoper de woningen moesten worden hoe meer er bespaard werd op de detaillering en het materiaalgebruik. Dit is duidelijk terug te zien in de massale projecten die Komter voor de Woningbouwvereniging Ons Huis maakte in Slotervaart in 1958 (384 82 83
M. Kuipers (red), Toonbeelden van de wederopbouw, Zwolle 2002, p. 34. Gebaseerd op tekst van Kuipers 2002 (zie noot 82) p. 11
43
woningen)84 en voor de Woningbouwvereniging Zuid in de omgeving van de Westlandgracht (400 woningen).85 Komter ontwikkelt hiervoor strokenbouw met zadeldaken, de afwerking is zeer summier. Hij ontwerpt de woningen zeer efficiënt en kostenbesparend; de raampartijen zijn geprefabriceerd, de balkons zijn boven elkaar geplaatst en zitten vast in een staalconstructie en alle woonblokken zijn uniform opgebouwd (zie afbeelding 15 en 16). De woningen hebben betonnen skeletten met buitengevels van baksteen en bepleisterde baksteen.
Afb.15. Woningbouw Slotervaart luchtfoto, Komter (1958)
Afb. 16. Woningbouw Slotervaart, Komter (1958)
2.2.2. Woningen aan de Boulevard de Favauge te Zandvoort (1950) De flatwoningen die Komter in 1950 ontwierp aan de Boulevard de Favauge bestaan uit drie woningblokken die als een zaagtand steeds een stuk verspringen. De woningen hebben een
84
De woningen staan in de volgende straten: Louis Bouwmeesterstraat, Mourik Broekmanstraat, Pieter Calandlaan, Jacob Krausstraat, Anske Lammingastraat, Johan Ramaerstraat, F. van Salverdastraat, H. de Bruynstraat, T. Noltheniusstraat, Cornelis Lelylaan, Wilhel.Leemanstraat. 85 Hoek van Hollandstraat, Honselersdijkstraat, Naaldwijkstraat, Voorburgstraat.
44
betonskelet, maar dit is niet zichtbaar aan de buitenkant. Voor de gevel is een lichte kleur baksteen gebruikt. De woningen hebben allemaal lessenaardaken die aan de boulevardzijde uitsteken. Elk woonblok heeft vier woonlagen, de begane grond bevat garageboxen. Aan de boulevardzijde liggen de woningen boven straatniveau en zijn te bereiken via trappen. In de muur aan de boulevardzijde zijn vitrinekasten waar spullen (reclamewaar) in tentoongesteld kunnen worden (zie afbeelding 17). De woningen hebben grote ramen met een ronde afwerking aan de bovenzijde. De huizen beschikken op de eerste en tweede verdieping zowel aan de voor‐ als achterzijde over balkons met houten afwerking. De balkons aan de boulevard steken schuin uit de gevel, aan de achterzijde zijn voor alle drie de woonlagen balkons aangebracht in verticaal verband (zie afbeelding 18). De woningen hebben op de begane grond terrassen. Deze woningen zijn duidelijk een klasse duurder dan de woningbouwcomplexen in Amsterdam. De afwerking en het materiaalgebruik zijn verfijnder. De plaatsing van de complexen als een zaagtand aan de boulevard, het gebruik van hardhout in de balkons en de plaatsing van deze balkons, de ronde afwerking van de gevelhoeken van de woningen en het gebruik van de niet‐standaard ramen tonen dat er meer geld en tijd in dit project is gestoken. Deze woningen hebben duidelijk een eigen karakter waar de woningen in de complexen deze identiteit missen. Dit grote verschil geeft ook duidelijk aan dat de architect een grote differentiatie in zijn opdrachten had. Het verschil in de hoeveelheid tijd, het beschikbare budget en het soort woning/gebouw dat nodig was, bepaalde de artistieke vrijheid van de architect. Uiteindelijk zijn alle drie de complexen van de hand van Auke Komter en wordt zijn oeuvre er mede door bepaald. Het is daardoor ook lastig de woningen van de hand van Komter over één kam te scheren en er één oordeel over te vellen.
Afb. 17. Woningen aan de Boulevard de Favauge te Zandvoort strandzijde, Komter (1950)
45
Afb. 18. Woningen aan de Boulevard de Favauge te Zandvoort achterzijde, Komter (1950)
46
2.3. Scholenbouw 2.3.1. Introductie In de jaren ’30 wordt er met de opkomst van de Nieuwe Zakelijkheid nog meer rekening gehouden met licht en lucht en de doelmatigheid van het schoolgebouw dan in de jaren ervoor. De school, zo vond men, was niet alleen een plek voor de geestelijke ontwikkeling, maar ook de lichamelijke ontwikkeling van het kind was van belang. Daarom moesten de omstandigheden in de scholen optimaal zijn. Zo werd het concept van de openluchtschool, dat al in 1905 geïntroduceerd werd voor zwakke kinderen (met onder andere tuberculose), nu ook toegankelijk voor gezonde kinderen. De openluchtschool had naast overdekte lokalen, leslokalen in de openlucht. Men was van mening dat het onderwijs in de openlucht zou bijdragen aan de ontwikkeling van zowel lichaam als geest. De openluchtschool van Duiker aan de Cliostraat te Amsterdam uit 1932 luidde deze periode, waarbij ook gezonde kinderen in de openlucht les konden krijgen, in. Hierbij speelde het motto ‘voorkomen is beter dan genezen’ een belangrijke rol. Licht en frisse lucht waren essentiële elementen om dit te bereiken. In de wederopbouwperiode werden echter pas de meeste van deze openluchtscholen voor gezonde kinderen geopend. Openluchtonderwijs bevorderde de leerprestaties en sloot aan bij de behoefte van een geïndustrialiseerde, moderne samenleving aan een goedopgeleide bevolking.86 Na de Tweede Wereldoorlog wordt er ook in de ‘gewone’ scholenbouw veel over verbeteringen nagedacht. Hierbij zocht men naar meer efficiëntie van het schoolgebouw door middel van betere plattegronden. Zo werd het oude type van de gangenschool, dat ruimtetechnisch zeer inefficiënt was, vervangen door een nieuw type: de hallenschool. Bij deze hallenscholen werd er een centrale hal aangelegd waar alle leslokalen op uitkwamen. Zo waren er niet langer gangen nodig om de lokalen te bereiken. De hal kon naast de functie als centrale ruimte ook voor verschillende andere doeleinden gebruikt worden; bijvoorbeeld als handvaardigheidlokaal, toneelruimte of gymnastieklokaal. Deze oplossing bespaarde zeer veel geld doordat er geen ruimte onbenut bleef zoals bij de oude gangenscholen. Deze drang tot kostenbesparing kwam mede door het geldgebrek na de Tweede Wereldoorlog. Het ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid bepaalde het aantal scholen dat per gemeente gebouwd mocht worden en de maximale kosten per schoolgebouw. Hierdoor werd er in de bouw gezocht naar standaardisering en rationalisering om efficiënter en goedkoper te kunnen bouwen. Zo kwam men naast de nieuwe plattegronden ook tot alternatieven voor de dure materialen hout en baksteen in de vorm van prefabricatie en het gebruik van beton.87 86
D. Broekhuizen, Openluchtscholen in Nederland, Rotterdam 2005, p.8. Naar de tekst van: B. van Santen, Scholen en schoonheid. Tweehonderd jaar Utrechtse basisscholen, Utrecht 2007, p. 91. 87
47
Ondanks deze kostenbesparing blijft men ook in de jaren ’50 bezig met het concept van licht, lucht en ruimte. Zo wordt er nagedacht over de juiste lichtinval in de klaslokalen, werden er grote ramen geplaatst en werd er aandacht besteed aan de buitenruimtes van de scholen, bijvoorbeeld in de vorm van speelpleinen en het aanleggen van schooltuintjes. Met de strikte regels van het ministerie werd creativiteit in de kiem gesmoord en zo lijken de meeste scholen uit de jaren ’50 bijzonder veel op elkaar. De scheiding tussen de moderne en traditionele schoolarchitectuur werd hiermee teniet gedaan; de moderne architecten moesten zich aan de nieuwe regels aanpassen en konden slechts bescheiden moderne materialen en uitgangspunten toepassen terwijl de traditionele architecten (Delftse school) zich ook niet langer konden onttrekken aan de voordelen van de moderne bouwtechnieken (skeletbouw), productiewijzen (prefabricage van bouwelementen) en materialen.88 De scholen na de oorlog zijn hiermee een mengvorm van de traditionele en moderne architectuur. Komter houdt zich voor het eerst met scholenbouw bezig in zijn tijd op het bureau van Duiker, wanneer ze werken aan de ‘Eerste openluchtschool voor het gezonde kind aan de Cliostraat.’ Hierbij passen ze het concept van licht, lucht en ruimte tot in de details toe. Zo werd het gebouw geheel vervaardigd uit een betonconstructie zodat de buitengevels geen dragende functie meer hadden en de ruimte zo meer vrij indeelbaar werd dan in de traditionele scholen (ruimte). De buitengevels konden door deze betonconstructie geheel met glazen strookvensters worden ingevuld (licht). Daarnaast zorgden de vijf buitenlokalen naast de zeven overdekte lokalen dat de kinderen in de openlucht les konden krijgen (lucht). Zo voldeed de school aan alle eisen van het Nieuwe Bouwen. Komter ontwerpt zijn eerste eigen scholen pas vanaf de jaren ’40, in totaal ontwerpt hij negen scholen, waarvan één openluchtschool. 2.3.2. Tweede openluchtschool voor het gezonde kind (1955‐1958) In het midden van de jaren ’50 doet Auke mee aan de prijsvraag voor een tweede openluchtschool (na de eerste openluchtschool aan de Cliostraat) voor het gezonde kind in Amsterdam aan de Frederik Roeskestraat. Tussen 1955 en 1958 worden de architecten Ir. R.D. Bleeker, W. Bollebakker, A.E. van Eyck, J.P. Kloos en A. Komter uitgenodigd door het schoolbestuur om een ontwerp te maken. Deze openluchtschool moest volgens de opdracht zowel een lagere school voor 42 leerlingen per klas als ook een kleuterschool bevatten. In het ontwerp moest ook een conciërgewoning worden opgenomen.
88
Naar de tekst van: T. Boersma, T. Verstegen (red.), Nederland naar school twee eeuwen bouwen voor veranderend onderwijs, Rotterdam 1997, p.222.
48
Uiteindelijk werd het ontwerp van Komter (in samenwerking met Luit van Schelt) uitgekozen. De commissie sprak als volgt over het ontwerp van Komter: hij heeft de relatie binnen‐buitenklas tot een geslaagde eenheid weten te brengen. De klasselokalen zijn goede openluchtschoolklassen. Zij zijn licht, hebben een uitstekende ventilatie mogelijkheid, terwijl bezonning vrijwel de gehele dag mogelijk is.89 Het ontwerp is zeer horizontaal van opzet; de school bestaat uit laagbouw met een plat dak. Het enige verticale element van het gebouw is de schoorsteen. De openluchtschool heeft een staalskelet met betonnen draagmuren en is verder ingevuld met baksteen. De ramen zijn geprefabriceerd en als geheel in de gevel geplaatst. De kosten zijn duidelijk zo laag mogelijk gehouden; de afwerking is minimaal en er is geen detaillering of decoratie aangebracht (zie afbeelding 19 en 20). De school heeft vijf rechthoekige leslokalen die als een schakelketting met elkaar verbonden worden door de gangen. De klaslokalen zijn zo gesitueerd dat er een grote beschutte binnenplaats ontstaat waar de buitenlessen konden worden gegeven. De idealen van licht, lucht en ruimte zijn in dit ontwerp goed terug te vinden. Door de grote raampartijen en de situering van de leslokalen ten opzichte van elkaar en van de zon is de lichtinval optimaal. Door het laten uitsteken van de leslokalen boven de aangrenzende gangen en het inbouwen van bovenramen komt er op ook van bovenaf licht de leslokalen binnen. Door deze indeling krijgen alle klaslokalen aan drie zijdes zon; zo stroomt bijna de gehele dag direct zonlicht de lokalen binnen. Het schoolbord werd aan de noordkant van het klaslokaal opgehangen aan de enige blinde muur van het lokaal. Zo werd een optimale leeromgeving geschapen. Komter was bij dit ontwerp duidelijk op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen. Kort voor deze prijsvraag in 1954 ontwierp Auke Komter echter nog de ‘Christelijke lagere school’ te Maasdijk (geen openluchtschool) waarin hij het ouderwetse gangenprincipe toepast. Bij dit ontwerp in Maasdijk liggen de lokalen aan een lange gang waardoor ze maar van één kant directe lichtinval hebben. Wel heeft Komter bij deze school het gymnastieklokaal op de kopse kant geplaatst waardoor deze zeer licht en ruimtelijk lijkt. Door deze verschillende ontwerpen wordt duidelijk dat Komter voortdurend bezig was met de verbetering van zijn ontwerpen en deze aanpaste aan de laatste trends. Een mogelijke verklaring voor de verschillende ontwerpen kan het verschil tussen een gewone en een openluchtschool zijn, daar bij een gewone lagere school het onderwijs in de openlucht en in het volle daglicht niet als belangrijkste eisen werd gezien. Toch is duidelijk dat Komter ook bij het schoolontwerp in Maasdijk nadacht over de principes van licht, lucht en ruimte. Uit deze ontwerpen blijkt dan ook dat Komter steeds bezig was zijn ontwerpen aan te passen aan de nieuwste ontwikkelingen en meeging met zijn tijd.
89
P. Bakkum, ‘Meervoudige opdracht tot het verkrijgen van een ontwerp voor de bouw van een openluchtschool voor het gezonde kind’, Bouwkundig Weekblad 76 (1958) nr. 36/37, p. 436‐448.
49
Afb. 19. Tweede openluchtschool te Amsterdam exterieur, Komter (1955‐1958)
Afb. 20. Tweede openluchtschool te Amsterdam, Komter (1955‐1958)
De school wordt uiteindelijk in 1963 gebouwd. Het gebouw is in 1992 afgebroken en vervangen door nieuwbouw, omdat het oude gebouw bouwkundige problemen had. Het nieuwe ontwerp is weer een openluchtschool, dit keer naar ontwerp van Rienks van Poppel. 2.3.3. Christelijk Lyceum Almelo (1957‐1961) In dezelfde periode als het ontwerp van de tweede openluchtschool maakt Komter samen met Van Schelt ook het ontwerp voor een middelbare school (1957‐1961): het Christelijk Lyceum in Almelo. Doordat de oude school aan de Vriezeveenseweg veel te klein was geworden gaf het schoolbestuur de opdracht tot het ontwerpen van een nieuwe school aan de Noordikslaan. De opdracht voor het Christelijk Lyceum luidde dat het geschikt moest zijn voor ca. 1000 leerlingen en dat de centrale schoolhal van zowel binnen als buiten ervaren moest kunnen worden.90 Het soort onderwijs, de 90
A. Komter, L. van Schelt, ‘Christelijk Lyceum Almelo’, Bouwkundig Weekblad 80 (1962) nr. 7, p. 146.
50
grote aantallen leerlingen en de samenwerking met verschillende kunstenaars zorgde voor een andere ruimtelijke invulling dan bij de tweede openluchtschool. Komter en van Schelt ontwierpen de school met een centrale hal als uitgangspunt, vanwaar alle ruimtes ontsloten werden. Deze hal was van buitenaf herkenbaar door het gebruik van sheddaken die in contrast met de platte daken van de leslokalen stonden (zie afbeelding 21). Door het van bovenaf binnenvallende licht kreeg de hal een zeer licht en ruimtelijk karakter. De leslokalen werden ondergebracht in twee vleugels van drie verdiepingen. Omdat het wisselen van lokalen voor de 1000 leerlingen en leraren soepel moest kunnen verlopen werden de gangen breed van opzet ontworpen. Ook bij de entree van de school is rekening gehouden met de grote aantallen; de ingang heeft een hoofdingang naar de centrale hal en twee aparte toegangen voor de zijvleugels. In de centrale hal zijn de garderobes ondergebracht, maar de ruimte kan ook gebruikt worden als aula en biedt plek aan ca. 400 personen. Het Christelijk Lyceum is een variant op de hallenschool die werd geïntroduceerd in de jaren ’50. De school is zo groot dat het in dit ontwerp niet mogelijk was alle lokalen op de centrale hal uit te laten komen. Het multifunctionele karakter van de centrale hal is echter wel gelijk aan kleinere varianten van de hallenschool.
Afb. 21. Christelijk Lyceum Almelo, Komter en Van Schelt (1957‐1961)
Aan het gebouw werkten verschillende kunstenaars mee (Krijger, Laak, Hendriks en Starreveld).91 Door hun kunstuitingen werd het strakke en zeer sobere stramien van het gebouw af en toe doorbroken. De samenwerking met verschillende kunstenaars wordt na de Tweede Wereldoorlog regelmatig gezocht (ook door andere architecten). De verschillende kunstvormen op deze vaak
91
A. Komter, L. van Schelt 1962 (zie noot 90) p. 151.
51
sobere gebouwen werden toegepast om uiting te geven aan een nieuw gemeenschapsgevoel en de herwonnen vrijheid, maar ook uit puur esthetisch opzicht om de gebouwen te verfraaien. In 1952 wordt er zelfs een percentageregeling van kracht die bepaalde dat van overheidsgebouwen en door de overheid gesubsidieerde gebouwen een of anderhalf procent van de bouwsom besteed moest worden aan kunst. Deze kunst was een goed middel om de gebouwen een eigen identiteit te geven en diende ook als herkenningsteken in de steeds monotoner wordende stadsgezichten.92 In april 1961 werd de nieuwe school geopend. Vanaf het moment dat de nieuwe school in gebruik werd genomen, werd er door leraren geklaagd over het "open karakter" van het gebouw:'kantine en gangen konden niet afgesloten worden, zodat er altijd onrust heerste op de gangen en de leerlingen in de pauzes overal zaten te eten.' Hieruit blijkt dat het idee van de ‘hallenschool’ waarbij de restruimtes gebruikt worden als multifunctionele ontmoetingsplekken in de praktijk minder goed werkte dan in eerste instantie werd gedacht. Het Christelijk Lyceum is van naam veranderd in 1993 en heet nu Het Noordik. Het schoolgebouw van Komter en van Schelt bestaat nog steeds, maar er zijn inmiddels wel delen bij gebouwd. In de scholenbouw van Komter is duidelijk te zien dat hij zich aanpast aan de functionele eisen, de eisen van de opdrachtgevers en de op dat moment nieuwste ontwikkelingen in de scholenbouw. De scholen zijn niet zeer uitgesproken in hun verschijningsvorm maar tonen wel het ruimtelijk inzicht en moderne visie van Komter.
92
Ibelings 1996 (zie noot 61) p. 32.
52
2.4. Bejaardentehuizen 2.4.1. Introductie Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een probleem in de huisvesting in het algemeen en in het bijzonder voor de bejaarde Nederlandse bevolking. De huizen van deze groep ouderen waren in veel gevallen verwoest en ze waren al te oud om nog te werken om het geld voor de herbouw bijeen te krijgen. Bovendien kregen jonge mensen en gezinnen voorrang bij nieuwbouwhuizen.93 Voor deze groep bejaarde mensen werden de bejaardentehuizen bedacht. Voor de oorlog was er ook al opvang voor bejaarden in de vorm van hofjes, maar de bouw van bejaardencomplexen was een nieuw verschijnsel. Een bejaardentehuis bestond uit een complex waarbij iedereen zijn eigen slaap/woonkamer had en waar het eten en alle andere sociale aangelegenheden in de gemeenschappelijke ruimtes plaatsvonden. De bewoners deelden vaak met meerderen de sanitaire voorzieningen. Het initiatief voor de bouw van bejaardentehuizen in de jaren ’50 was vaak afkomstig van kerkelijke caritatieve instellingen die met behulp van rijkssubsidies de bouw konden realiseren. De bejaardencomplexen zijn niet altijd direct herkenbaar aan de verschijningsvorm. Toch zijn er drie kenmerken waaraan de complexen te herkennen zijn. Ten eerste zijn de bejaardencomplexen van de jaren ’50 vaak zeer groot met een klustering van meerdere zorgvleugels. Ten tweede verraadt de aanbouw van een kerk verbonden aan het complex de aanwezigheid van een vijftiger jaren bejaardencomplex. Ten derde is ook het gebruik van baksteen (oud en vertrouwd materiaal voor de oudere mensen) een belangrijke aanwijzing voor de aanwezigheid van een bejaardencomplex. Deze eerste twee kenmerken verdwijnen echter door de ontkerkelijking in de jaren ’60 en de andere kijk op ouderenzorg (met meer nadruk op het zelfstandige leven van de bejaarde bewoners). De kerk verbonden aan het complex verdwijnt en de tehuizen krijgen de uitstraling van een appartementencomplex. De bewoners krijgen vaak hun eigen sanitaire voorzieningen en hebben meer een zelfstandig leven. De gemeenschappelijke ruimtes blijven aanwezig maar zijn minder essentieel. Het gebruik van baksteen blijft nog wel zeer gebruikelijk in de bejaardentehuisontwerpen. Auke Komter ontwerpt in totaal zes bejaardentehuizen verspreid over een periode van achttien jaar (1952‐1968). Ook in de ontwerpen van Komter is de ontwikkeling beschreven in voorgaande duidelijk zichtbaar. Zo ontwerpt hij in 1956 het Bejaardentehuis Sionshof te Delft waar hij een kerk verwerkt in het complex, het complex bestaat uit verschillende woonvleugels en het gebruik van baksteen dominant is (zie afbeelding 22 en 23). Het bejaardentehuis De Valkenhof dat hij in 1965 in 93
Naar tekst van: Kuipers 2002 (zie noot 82) p. 64.
53
Vlaardingen ontwerpt heeft meer weg van een appartementencomplex en is van de buitenkant niet herkenbaar als bejaardenhuisvesting. Wel gebruikt Komter hier net als in 1956 nog voornamelijk baksteen. (zie afb. 24)
Afb. 22. Kerk Bejaardentehuis Sionshof, Komter (1956)
Afb. 23. Woonvleugel bejaardentehuis Sionshof, Komter (1956)
Afb. 24. Bejaardentehuis De Valkenhof Vlaardingen, Komter (1965)
54
2.4.2. De Klokkenbelt te Almelo (1948‐1952) Het bejaardentehuis de Klokkenbelt in Almelo was één van deze eerste na‐oorlogse woonvormen voor ouderen die op basis van de Woningwet werd gebouwd. Auke Komter kreeg de opdracht van de Stichting de Klokkenbelt die verbonden was aan de Nederlands Hervormde Diaconessenstichting. De totstandkoming van dit gebouw was geen gemakkelijke opgave. Door de grootte van het complex en de onervarenheid in het bouwen van bejaardentehuizen kostte het enkele jaren voordat het definitieve ontwerp gereed kwam.
Afb. 25. Bejaardentehuis de Klokkenbelt, Komter (1948‐1952)
1 = hoofdgebouw met gemeenschappelijke ruimtes en kerk 2 = woonvleugels
3 = dienstvleugel en vleugel voor inwonend personeel
In dit bejaardenhuis zouden 230 mensen moeten kunnen worden opgenomen van zeer uiteenlopende maatschappelijke positie en financiële draagkracht. In het ontwerp moesten deze verschillende groepen zo kunnen worden ondergebracht dat organisatorische scheiding mogelijk zou zijn, terwijl deze scheiding niet de eenheid van het complex moest doorbreken. 94 Het bejaardencomplex bestaat uit een hoofdgebouw, twee woonvleugels van drie verdiepingen, een dienstvleugel en een vleugel voor inwonend personeel van ieder twee verdiepingen (zie afb. 25). Daarnaast bevindt zich centraal in het complex een kerkgebouw. Zo konden de bejaarde bewoners 94
A. Komter, ‘Toelichting van de ontwerper over het Bejaardenhuis De Klokkenbelt Almelo’, Bouwkundig Weekblad 71 (1953) nr. 15/16, pp. 118‐123.
55
zelfs zonder het complex te verlaten de kerkdienst bijwonen. Deze integratie van een kerk bij het bejaardencomplex is zeer gebruikelijk in de verzuilde samenleving van de jaren ’50. Het lang gerekte complex is zeer ruim opgezet en ligt op een grote kavel met grasvelden en rijen bomen. Het horizontale karakter van het bejaardentehuis wordt doorbroken door het verticale accent in de vorm van een klokkentoren van 25 meter hoog. Het gebouw is opgetrokken uit een betonconstructie en heeft over de gehele lengte een zadeldak. De gevel bestaat uit grijsrode baksteen en het dak is bedekt met grijze dakpannen (zie afbeelding 26). Opvallend zijn de verschillende baksteendecoraties in de gevel en het gebruik van ronde glazen elementen in de klokkentoren en kerkgevel.
Afb. 26. Exterieur kerk bejaardentehuis de Klokkenbelt, Komter (1948‐1952)
Afb. 27. Exterieur Kruiskerk Amstelveen, M. F. Duintjer (1950)
Door deze glazen geveldecoraties ontstaat er in de kerk een interessant spel van binnenvallende lichtstralen. Dit gebruik van kleine raampjes en glazen bouwstenen wordt door meer architecten uit deze periode gebruikt. Bijvoorbeeld door Duintjer in de Kruiskerk te Amstelveen (zie foto op afbeelding 27) Ook de zeshoekige ramen in de top van de kerkgevel zorgen voor een zeer ruimtelijk effect aan de binnenzijde van de kerk. De stijl van de Klokkenbelt wordt vaak benoemd als ‘shake‐hands’ architectuur door de vermenging van moderne en traditionele bouwstijlen. Het gebruik en het tonen van het betongeraamte, de functionele indeling van de verschillende ruimtes, het belang dat wordt gehecht aan licht en lucht en het gebruik van prefabricatie (onder meer de ramen) zijn duidelijk moderne toepassingen.
56
De verschijningsvorm van het tehuis, het gebruik van baksteen (wat voor meer geborgenheid bij de bewoners moest zorgen) en bakstenen en glazen decoraties zijn meer traditioneel in stijl. De bouw van het complex begon in februari 1950 en op 9 februari 1952 werd het gebouw officieel geopend door de voormalige minister‐president Dr. W. Drees. Inmiddels zijn de woon‐ en dienstvleugels vervangen door nieuwbouw. Enkel het kerkgedeelte is nog aanwezig, dit laatste deel zal in 2011 ook worden gesloopt.
57
2.5. Villa’s en vrijstaande woonhuizen 2.5.1. Introductie De architectuur van het vrijstaande woonhuis werd aanvankelijk beheerst door het streven naar een besloten huiselijkheid, die zich slechts openstelde voor een intieme relatie met de tuin en het omliggende natuurschoon. Het woonhuis was de uitdrukking van degelijkheid en welstand. Langzaam maar zeker toonde het ontwerp van het woonhuis een vrijere en expressievere vorm. Niet langer bracht het gedrongen compacte en liefst symmetrische bouwvolume degelijkheid en welstand tot uitdrukking, maar juist het samengestelde, het langgerekte, het speelse en onsystematische volume. 95 De auteur N. de Vreeze geeft met dit citaat bondig de ontwikkeling weer die het vrijstaande woonhuis doormaakte in het begin van de twintigste eeuw. In de jaren ’30 is een duidelijk omslagpunt te herkennen wanneer het huis zich niet langer naar binnenkeert maar juist een grote openheid uitstraalt. Met de opkomst van de Nieuwe Zakelijkheid (in alle ontwerpdisciplines) wordt ook het woonhuis onderworpen aan de nieuwe eisen van licht, lucht en ruimte. Daarnaast wordt de vorm gezien als een logisch gevolg van de functionele indeling van de plattegrond. De architectuur van de Nieuwe Zakelijkheid kan worden samengevat als steriel, wit, ruimtelijk, functioneel en licht. Toch zijn er ook architecten die tegen deze vernieuwde denkwijze van de Nieuwe Zakelijkheid ingaan en juist op traditionele wijze blijven ontwerpen. Zo maken leden van de traditionalistische Delftse Schoolwoningen die meer ingetogen zijn (met de nadruk op de geborgenheid van het gezin) en gebruikmaken van de baksteen als hoofdmateriaal. Deze stroming staat dan ook pal tegenover de Nieuwe Zakelijkheid. 96 Naast het functionalisme van de Nieuwe Zakelijkheid en het traditionalisme van de Delftse School zijn ook stromingen als De Stijlaanwezig in Nederland. De Stijl was meer dan de Nieuwe Zakelijkheid gericht op vorm en kleur. 97 Deze aanwezigheid van zeer uiteenlopende stromingen zorgt dan ook voor een zeer afwisselend beeld in de woonhuisarchitectuur van die tijd. Deze afwisselendheid blijkt wanneer het woonhuis De Boogerd (naar een ontwerp van Granpré Molière) aan de ’s‐Gravenweg 69 te Rotterdam uit 1930 98
vergeleken wordt met huize Sonneveld van architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt (1929‐
1933). 95
K. Bosma (red.) e.a., Bouwen in Nederland 600‐2000, Amsterdam 2007, p.573. De Delftse School is rondom de Delftse hoogleraar en architect Granpré Molière ( 1883‐1972) ontstaan. 97 Zie voor meer informatie over de architectuurstroming De Stijl: C. Boekraad, Het Nieuwe Bouwen: de nieuwe beelding in de architectuur = neo‐plasticism in architecture: De Stijl, Delft 1983 98 A. Otten, ‘Landhuizen bij Rotterdam’, Bouwkundig Weekblad Architectura 51 (1930) nr. 3, p. 18. 96
58
Afb. 28. Woonhuis De Boogerd, Molière, Verhagen en Kok (1930)
Afb. 29. Huize Sonneveld, Brinkman & Van der Vlugt (1929‐1933)
Komter ontwerpt van 1936 tot 1958 in totaal elf luxe woonhuizen. Het eerste huis dat hij ontwerpt is de villa voor zijn moeder in Hattem in 1936, de laatste ontwerpen zijn uit 1958 wanneer hij drie villa’s aan de Minervalaan te Amsterdam ontwerpt. De eerste villa is meteen ook zijn bekendste. Bij het landhuis in Hattem had Komter vrij spel en kon hij zijn pas verworven kennis uit Parijs in de praktijk brengen. Duidelijk is dat Komter het werk van Le Corbusier als uitgangspunt heeft genomen. De overeenkomsten tussen de villa aan de Rue du Dr. Blanche te Parijs (1923) van Le Corbusier en de
59
villa in Hattem zijn sprekend (zie afbeelding 30 en 31). Het gebruik van een groot rond raam in de voorgevel en de halfronde overkappingen voor de deur zijn duidelijk geïnspireerd op het ontwerp uit Parijs. Ook het gebruik van schuif‐ en vouwwanden om een vrij indeelbare plattegrond te verkrijgen geeft deze invloed weer.99 Dit landhuis met Corbusiaanse invloeden blijft echter enig in zijn soort in het oeuvre van Komter.
Afb. 30. Villa Rue du dr Blanche te Parijs, Le Corbusier, exterieur (1923)
Afb. 31. Villa De Witte Raaf te Putten, Komter, exterieur straatzijde (1936)
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt Komter een andere stijl, waarbij hij de functionele en open plattegrond van de Nieuwe Zakelijkheid (door het gebruik van een betonskelet) combineert met traditionele detaillering (gebruik van siermetselwerk, geveldecoraties etc.). In zijn ontwerpen speelt Komter met lichtinval door het gebruik van verschillende soorten ramen en varieert hij in de gevelbedekking (onbewerkte baksteen, gestuukte muren of een combinatie). In zijn laatste ontwerpen uit 1958 zijn de huizen blokvormig (met platte daken) en zorgt de afwerking en het materiaalgebruik nog voor de enige verfraaiing van het ontwerp. Zo experimenteert Komter met koper als dakbedekking, stenen en mozaïeken decoraties in de gevel en de plaatsing van de balkons en verschillende raampartijen. 2.5.2. Villa Leo M. van der Heyden te Vught (1950‐1952)100 De villa voor Van der Heyden bestaat uit een rechthoekig grondplan met drie woonlagen en een zadeldak. Op de begane grond bevinden zich de garage, de eetkamer en keuken. Op de eerste verdieping zijn de woonkamer, badkamer en grootste slaapkamer gesitueerd. Op de tweede 99
A. Komter, ‘Zakelijke gegevens betreffende het landhuis De Witte Raaf Hattem’, De 8 en Opbouw 6 november 1937 100 De villa staat aan de Bremlaan 17 te Vught.
60
verdieping zijn nog eens vier slaapkamers aanwezig. Het huis ligt op een heuvel en zo bevindt de entree zich tussen de begane grond en de eerste verdieping in. De woning heeft een losstaand trappenhuis dat als het ware tegen de gevel is aangeplakt. Hierdoor gaat er geen vloeroppervlak verloren. Het exterieur van de woning valt op doordat de begane grond een onbewerkte bakstenen buitenkant heeft terwijl de muren van de eerste en tweede verdieping van wit gekalkte baksteen zijn vervaardigd. Door het licht‐donker contrast lijkt het huis te zweven. Ook wordt op deze manier de functie‐indeling verduidelijkt; het leefgedeelte is aan de buitenkant wit, terwijl de garage en keuken zich achter de onbewerkte bakstenen gevel bevinden (zie afbeelding 32). Deze manier van gevelbewerking wordt ook door andere architecten toegepast. Zo ontwerpt Marius Duintjer het Zusterhuis in Naarden op dezelfde manier (zie afbeelding 33). Opvallende details zijn de trap aan de tuinkantgevel met zwevende treden van de tuin naar het balkon op de eerste verdieping en het loggia‐achtige balkon op de tweede verdieping. Door de lange rechthoekige vorm van het huis, het gebruik van een zeer spits zadeldak met donkere dakpannen en het overdekte balkon doet het huis on‐Nederlands aan.
Afb. 32. Villa van der Heyden te Vught, Komter, exterieur tuinzijde (1950‐1952)
Afb. 33. Zusterhuis te Naarden, exterieur tuinzijde, Duintjer (1955)
2.5.3. Vakantiehuis Levy te Bergen aan Zee 101(1954) Het huis in Bergen aan Zee was bedoeld als zomerhuisje voor de familie Levy102 en is dan ook klein van opzet. Het huis heeft een opvallende plattegrondvorm in een driehoek met afgestompte punt. Omdat dit huisje op de top van een duinrand ligt, bevinden de woonkamer en keuken zich vanwege het uitzicht op de eerste verdieping. Op de begane grond bevinden zich de slaapkamers. Ook aan de buitenkant heeft het huis een opvallend uiterlijk. De muren van de begane grond zijn opgetrokken uit 101
Het zomerhuisje staat aan de Parkweg 25 te Bergen aan Zee. Ernst Levy was een goede vriend van Auke Komter. Komter ontwierp onder andere het interieur van de woonkamer van zijn huis aan de Apollolaan en maakte plannen voor een dubbel woonhuis (één voor de familie Levy en één voor de familie Komter) aan het Muzenplein te Amsterdam. 102
61
zwart geverfde baksteen terwijl de eerste verdieping van onbewerkte baksteen is gemaakt. Door het licht‐donker contrast tussen de begane grond en verdieping lijkt het huis als het ware boven de duinen te zweven. Het huis heeft een lessenaarsdak en een zeer grote raampartij op de eerste verdieping. Vanwege dit grote raam heeft het huis de bijnaam "poppenkast" gekregen (zie afbeelding 35). Tegen de zijgevel van de woonkamer plaatste Komter een omheind terras. In het interieur valt de grote openhaard met cirkeldecoratie op (te zien op afbeelding 36). Door de slimme plattegrond heeft het huis maar liefst vier slaapkamers en een zeer ruime en lichte woon‐ en eetkamer. Komter heeft hier net als voor het huis van zijn moeder duidelijk alle artistieke vrijheid gekregen. Hij heeft met eenvoudige middelen een zeer functioneel en ruimtelijk huis ontworpen.
Afb. 34. Plattegrond zomerhuis Levy te Bergen a/ Zee, Komter (1954)
Afb. 35. Foto exterieur zomerhuis Bergen a/ Zee (1954)
Afb. 36. Foto interieur woonkamer zomerhuis Bergen a/ Zee (1954) 62
2.6.Meubels 2.6.1. Introductie In 1926, bijna gelijktijdig, ontwierpen Mart Stam en Mies van der Rohe beiden een stalen buisstoel. Naar het schijnt schetste Stam zijn idee van de stalen buisstoel op een servetje tijdens een van de CIAM congressen en besprak hij het idee met Mies van der Rohe. Uiteindelijk werden beide ontwerpen getoond in 1927 op de Weissenhofsiedlung te Stuttgart (zie afbeelding 37 en 38). De stalen buisstoel staat als het ware symbool voor de functionalistische beweging. De stoel bestaat uit een frame van gebogen stalen buizen die in een u‐vorm doorlopen over de vloer zodat er geen achterpoten nodig zijn. Zo zweeft de zitting van de stoel als het ware. De stalen buisstoel sluit in alle opzichten aan bij het functionalisme: ze heeft een ruimtelijke, zeer zuivere vorm en constructie, is puur functioneel en geschikt voor massaproductie. De industriële verschijning en het glimmen van het staal paste goed bij de strakke functionalistische interieurs.
Afb. 37. Stalen buisstoel Mies van der Rohe (1926)
Afb. 38. Stalen buisstoel Mart Stam (1926)
Staal was niet het enige materiaal dat geschikt geacht werd voor het ontwerpen van functionalistische meubels. Ook nieuwe materialen als multiplex, aluminium en bakeliet (synthetische kunsthars) werden door hun lichtheid en machinale verwerkbaarheid gezien als bruikbare materialen. Vanaf de midden jaren ‘30 rees binnen de gelederen van de functionalisten twijfel of de stalen buismeubels en uit de andere nieuwe materialen vervaardigde objecten nu werkelijk zo functioneel waren. 103 Zelfs Stam, één van de uitvinders van de achterpootloze stalen buisstoel, vond dat naast het praktisch nut, in de vorm van het meubel langzaam aan ook naar een grotere vanzelfsprekendheid en een ‘gevoel van behaaglijkheid’ zou mogen worden gezocht.104 Zo worden de
103
K. Bosma e.a. (red), Het Nieuwe Bouwen‐ Amsterdam 1920‐1960, Delft 1983, pp.120‐128. M. Stam, ‘De stoel gedurende de laatste 40 jaar’, De 8 en Opbouw 6 (1935) nr. 1, p.8.
104
63
meubels vanaf dat moment weer minder rigide in hun verschijningsvorm en krijgt het zitcomfort de overhand. 105 Komter was al in het begin van zijn carrière geïnteresseerd in interieurs en meubelontwerpen. Zo had hij in zijn atelierruimte op het Prinseneiland de stalen buisstoel van Mies van der Rohe staan. Komter was in 1932 duidelijk op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de meubelontwerpen. Het eerste stoelontwerp van Komter dateert uit 1930 wanneer hij een variant op de stalen buisstoel ontwerpt. In 1938 zijn een aantal van zijn meubelen uit multiplex te zien op de interieurtentoonstelling van de meubelfirma Metz & Co (bank met ronde armleuningen uit gebogen multiplex). In deze periode wordt Komter in zijn ontwerpen geïnspireerd door de Finse architect Alvar Aalto. Aalto vond de stalen buismeubelen te kil en experimenteerde vervolgens met gebogen multiplex in zijn stoelontwerpen (zie afbeelding 39). Tijdens de Tweede Wereldoorlog houdt Komter zich bezig met het ontwerpen van kinderspeelgoed en kindermeubels. Ook na de oorlog blijft Komter actief op dit terrein; hij ontwerpt interieurs voor een aantal bejaardentehuizen en maakt de meubels voor zijn eigen huis aan de Beethovenstraat. Op afbeelding 41 is te zien dat Komter de bank van Metz & Co in zijn woonkamer heeft staan. De bank heeft wel een rugleuning gekregen. Ook de lamp uit 1940 staat in zijn woonkamer. Verder heeft Auke Komter het vloerkleed, de bureaustoel, het bureau en het bijzettafeltje zelf ontworpen. Deze ontwerpen waren enkel voor eigen gebruik en werden niet in productie genomen.
Afb. 39. Aalto stoelontwerp (1932)
Afb. 40. Ontwerp woonkamer Metz & Co Komter (1940)
105
Voor meer informatie over de ontwikkeling van het Nederlandse interieur is het volgende boek een goede bron: E. Bergvelt,, F. van Burkom, K. Gaillard (red.), Van neorenaissance tot postmodernisme: honderdvijfentwintig jaar Nederlandse interieurs, Rotterdam 1996.
64
Afb. 41. Interieur woonkamer Komter Beethovenstraat met bank uit 1940 (rugleuning opgezet), lamp uit 1940. (Vloerkleed, bijzettafeltje en bureau ook door Komter ontworpen)
2.6.2. Stalen buisstoelen De stalen buisstoel die Komter ontwerpt in 1930 bestaat uit één doorlopende buis (zie afbeelding 42). De buisvorm is geheel symmetrisch, de buis van de ronde slede op de grond is identiek met de buis van de arm‐ en rugleuning. De zitting bestaat uit bruin suède, terwijl de rugleuning en zitting door suèden strips met elkaar verbonden worden. De onervarenheid van Komter als meubelmaker komt duidelijk naar voren; de afmetingen van de zitting tot de rugleuning zijn te kort waardoor de leuning in de onderrug steekt en er geen enkele steun wordt geboden. Dit ontwerp is niet in productie genomen. Een tweede stalen buisstoel ontwerpt Komter in 1935 (zie afbeelding 43). Deze bestaat uit drie buizen. Een buislijn loopt vanaf de achterpoten door langs het frame van de zitting tot aan de arm‐ en rugleuning. De twee overige losse buizen vormen zowel de rugleuning als de voorpoten. De zitting wordt gevormd door aan het frame vastgemaakte leren strips. Komter probeert extra zitcomfort te creëren door over de rugleuning een leren omhulsel met zachte vulling te leggen.
65
Afb. 42. Stoel Komter (1930)
Afb. 43. Stoel Komter (1935) Afb. 44. Stoel Gispen, model 412 (1934)
Dit stoeltje was te zien op een stoelententoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam van mei 1934 tot januari 1935. Mart Stam schrijft in zijn artikel ‘De stoel gedurende de laatste 40 jaar’ het volgende over de stoel van Komter: Het stoeltje van Komter is wel interessant als ruimtelijke vorm; het heeft ook wel iets uitnoodigends, maar stelt daarom juist zoo teleur als men er in gaat zitten. Men ontdekt dan op eens, dat de ervaring ontbreekt bij de ontwerper. Waarom toch zulke fouten maken? Wanneer we een idee hebben, maar we hebben van dat bepaalde vakgebied geen werkelijke kennis – laten we ons dan toch aansluiten bij een fabrikant, bij een vakman‐ in plaats van zulke grove fouten te maken.106 Deze stoel werd ondanks de zware kritiek van Stam wel opgenomen in de showroom van Metz & Co. Het verschil in zitcomfort en afwerking van de ontwerpen van Komter en van andere ontwerpers wordt duidelijk wanneer deze vergeleken worden met de stalen buisstoel die Gispen in 1934 ontwerpt (zie afbeelding 44). Door de goed gevulde zitting en de rugleuning uit één zacht vlak (in plaats van de buizen rugleuningen van Komter) ontstaat er een comfortabele stoel. Hier blijkt duidelijk uit dat Komter meer bezig was met de verschijningsvorm van zijn stoelontwerpen dan met het gebruikscomfort. De meubelontwerpen van Komter zijn qua intentie te vergelijken met die van Hein Salomonson. Beiden zoeken naar een grotere ongedwongenheid in hun ontwerpen, onder andere in de combinatie van verschillende stijlen en materialen. 107 Bij Salomonson is de uitwerking echter beter. Komter was veel aan het experimenteren maar zelfs volgens zijn eigen dochter Verena Maria Komter waren de meeste ontwerpen verre van gebruiksvriendelijk.
106
Stam 1935 (zie noot 104) p.8. H. Salomonson, , ‘Iets over de onbevangenheid in de woninginrichting’, De 8 en Opbouw 11(1940) nr. 11/12, pp. 109‐110. 107
66
Hoofdstuk 3‐ Beeldvorming 3.1. Beeld van Auke Komter in de pers 3.1.1. Introductie en uitleg methode Op dit moment kent niemand Auke Komter meer en tijdens zijn leven werd hij vooral gezien als goede organisator en bemiddelaar. Zijn oeuvre en activiteiten spreken dit beeld echter duidelijk tegen en laten zien dat Komter veel meer was dan alleen organisator en bemiddelaar. Komter speelde een duidelijke voortrekkersrol in de diverse organisaties maar ook met zijn werk geeft hij een duidelijke visie weer. Hoe is dit beeld ontstaan en op welke manier werd en wordt Auke Komter in de pers belicht? Welke ontwerpen komen steeds terug en welke worden juist nooit genoemd? Door de bestudering van de verschillende media; boeken en artikelen en door de inhoud van de overzichtstentoonstelling in 1978 te bekijken wordt naar de antwoorden op deze vragen gezocht. Ook kan aan de hand van deze bestudering het proces rond de beeldvorming worden verhelderd. Door het bestuderen van 30 boeken (waarvan 4 internationale overzichtswerken) en 10 artikelen is onderstaand overzicht ontstaan waarin de tien ontwerpen die het meest voorkwamen zijn geordend op volgorde van frequentie. Voor het gehele overzicht van de analyse zie bijlage 5.2. In de vier internationale werken wordt het werk van Komter geen enkele keer genoemd en ook Groep ‘32 is in geen enkele van deze boeken terug te vinden. Opmerkelijk is dat maar liefst zes van de tien ontwerpen in onderstaande lijst uit de jaren ’30 zijn en daarvan zijn er weer vier het vaakst beschreven (raadhuis, bouwatelier, badcomplex, landhuis). Daarnaast valt op dat maar liefst vier van de tien ontwerpen in deze top tien niet zijn uitgevoerd. De meubelontwerpen van Komter worden slechts twee keer beschreven (daarom niet in deze lijst terug te vinden) en ook de bejaardentehuizen, scholen en andere stedenbouwkundige plannen dan het plan van Almelo staan niet in deze top tien. Soort werkt + jaartal Raadhuis Amsterdam (1936‐1941) niet uitgevoerd
Aantal keer beschreven (in artikelen + boeken) 17
Bouwatelier Prinseneiland (1932)
11
Badcomplex Bloemendaal a/ Zee (1934‐1935) niet uitgevoerd
11
Landhuis de Witte Raaf (1936)
11
Woon/winkelcomplex Haarlemmerstr./Korte Prinsengracht (1954)
7
Clubgebouw de Hoop (1947‐1952)
7
Enkele en dubbele villa Aerdenhout (1932‐1933) niet uitgevoerd
6
67
Prijsontwerp flatgebouw Real (1930) niet uitgevoerd
6
Huis Levy Bergen aan Zee (1954)
5
Uitbreidingsplan Almelo (1945‐1963)
5
Figuur A. Top tien beschreven werken van Komter
Een interessant ontwerp is terug te vinden op plek vijf in deze lijst voor het woning‐ en winkelcomplex aan de Haarlemmerstraat/Korte Prinsengracht. Alle bronnen die dit ontwerp beschrijven zijn van na 1978 toen de tentoonstelling en de monografie over Komter uitkwamen. Wim de Wit geeft dit ontwerp extra aandacht door te wijzen op de manier waarop Komter het complex heeft ingepast in de reeds bestaande 17de‐eeuwse grachtengordel. De Witz zegt hierover: Zonder tot quasi 17de‐eeuwse architectuur te vervallen, heeft Komter hier bereikt dat dit complex een logische voortzetting vormt van de rij woningen met topgevels waar het tegenaan gebouwd is.108 Mogelijk hebben de latere auteurs hun keuze gebaseerd op de monografie van Wim de Wit en verklaart dit waarom dit ontwerp zo vaak beschreven wordt. Deze lijst is gebaseerd op het aantal malen dat de verschillende ontwerpen worden genoemd/getoond in een stuk, dit zegt echter nog niets over de manier waarop de schrijvers Komter neerzetten. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op het beeld dat ze van Komter schetsen. 3.1.1. Boeken Opvallend is dat in slechts vier van de dertig boeken het werk van Komter niet alleen wordt genoemd of afgebeeld maar er ook daadwerkelijk wordt ingegaan op de stijl en manier van werken van Komter (de monografie van de Wit wordt niet mee gerekend). Het blijft in alle boeken wel bij een zeer summiere toelichting. Ben Rebel geeft in zijn boek Het Nieuwe Bouwen uit 1983 aan dat vormgeving in het werk van Komter een belangrijke rol speelt. In Bernard Colenbrander Stijl: Norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw uit 1993 wordt het werk van Komter beschreven als gematigd modernisme met invloeden uit de Scandinavische architectuur. Voorbeeld hiervan is Bejaardentehuis de Klokkenbelt te Almelo. In vergelijking met de vooroorlogse situatie was kort na 1945 radicale architectuur vrijwel afwezig. Meningsverschillen tussen traditionalisten en functionalisten bestonden nog steeds, maar kwamen in de architectuur nauwelijks tot uitdrukking. Beide stromingen benaderden elkaar vaak in een gematigde vorm. De inspiratie daarvoor werd vooral gevonden in de
108
De Wit 1978 (zie noot 42) p. 23.
68
Scandinavische architectuur. De Klokkenbelt van Auke Komter is een voorbeeld van een dergelijke architectuur, waarvoor Van Tijen in 1939 de term ‘huwelijk tussen baksteen en beton’ had bedacht.109 Deze mening over het werk van Komter wordt gedeeld door Joseph Buch in zijn boek Een eeuw Nederlandse architectuur 1880‐1990 uit 1993 waarin ook hij spreekt van de shake‐hands architectuur tussen beton en baksteen en Komters gebruik van een rustige synthese van stijlelementen. Om deze mening te ondersteunen neemt hij het clubgebouw van de Hoop te Amsterdam als voorbeeld. In The new movement in the Netherlands 1924‐1936 van Molema uit 1996 wordt Komter gezien als man die zichzelf het beroep van architect heeft geleerd (self taught architect) en die daarin zeer bekwaam was (who became master of his profession). Villa de Witte Raaf wordt als volgt beschreven: it has a touch of Calvinism and is somewhat dogmatic in its careful deviation from the straight line.110 3.1.2. Artikelen Alle artikelen die ingaan op het leven en werk van Komter zijn naar aanleiding van de tentoonstelling en monografie of naar aanleiding van zijn dood verschenen. Tijdens zijn leven verschenen er wel stukken over losse ontwerpen die hij had gemaakt, maar werd zijn oeuvre niet getypeerd. Vaak kwam er forse kritiek op zijn ontwerpen. Zo verscheen er naar aanleiding van zijn ontwerp voor een woonhuis in Epse (1939) een zeer kritisch artikel in de Deventer Courant waarin werd gezegd dat Komters ontwerp ‘vloekte’ in het landschap en ‘geheel een voorbeeld van wansmaak’ was. Zelfs het feit dat de architect van dit bouwsel is een der architecten die een ontwerp voor een Amsterdamsch stadhuis hebben ingeleverd en tot de ‘uitverkorenen’ van dien prijsvraag is geworden, kan ons met dit wanproduct niet verzoenen, integendeel , het heeft onze verbazing slechts vergroot. 111 In dezelfde periode spreekt Boeken juist zijn lof uit over het ontwerp van Komter voor het landhuis de Witte Raaf. Wij beseffen nu des te klaarder, dat het probleem der architectuur niet eindigt met de laatste vondsten op het gebied van ruimte‐ en materiaal‐economie, maar met deze als basis pas daarboven begint. En bij Komters huis voelen wij dat ook dit huis iets van dit meerdere in zich heeft dat, als eenmaal het programma en de middelen en mogelijkheden verouderd zullen zijn, duurzaam zal blijken. 112 De positieve en negatieve kritieken volgden elkaar snel op. Interessanter is het om te kijken naar het algemene beeld over het werk van Komter. De meningen lopen ook hier uiteen, maar er zijn minder grote verschillen dan bij de besprekingen per werk.
109
B. Colenbrander, Stijl: norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw, Rotterdam 1993, pp. 258‐261. 110 J. Molema, The new movement in the Netherlands 1924‐1936, Rotterdam 1996, p. 70. 111 Anoniem, ‘Mag dat zoo maar in Gorssel? Bekend architect bouwt een wanproduct in Epse’, Deventer Courant 4 augustus 1939. 112 A. Boeken, ‘Landhuis ‘De Witte Raaf’ te Hattem’, De 8 en Opbouw 8 (1937) nr. 22, p. 206.
69
Zo beschrijft Ben Eerham het naoorlogse werk van Komter als ‘broddelwerk’ terwijl hij het werk uit de jaren ’30 strak en helder vindt. Het ontwerp voor de winkelgalerij in de Reinkenstraat (1927) noemt hij stralend. Eerham beschrijft in zijn stuk dat hij de rondgang door de tentoonstelling in de verkeerde volgorde maakte; hij dacht dat de ontwerpen uit de jaren ’30 door vele jaren rijping tot stand waren gekomen. Hij geeft aan dat hij deze ontwikkeling ook de tragiek van veel van Komters tijdgenoten vindt. Na een goede start worden ze door de omstandigheden gedwongen hun idealen aan de kant te zetten en onder gemiddeld werk te maken. 113 Deze tendens zien meer schrijvers bij Komter. Zo wordt hij in de Leeuwarder Courant beschreven als ‘Een architect die de woelige jaren twintig en dertig bewust heeft mee gemaakt. Architect Komter: van avant‐gardist tot man van het midden.114 In de jaren twintig en dertig behoorde hij bij de groep vooruitstrevende architecten terwijl hij na de oorlog verdwijnt in de massa van middelmatige architecten. De middenweg die Komter bewandelt met zijn ontwerpen wordt ook wel uitgelegd als een bewuste keuze: Komter is een architect die zich afkeert van de dogmatiek van een bepaalde stijl omdat dit volgens hem dodelijk is voor de artisticiteit.115 Hier spreekt een eigenwijze man uit die zich niet wil binden aan een vaste stijl maar per project bepaalt wat hij nodig heeft om een goed ontwerp te maken. Deze opvatting over Komter komt echter niet vaak voor. De zoektocht van Komter naar artisticiteit en het combineren van stijlen wordt ook wel negatief uitgelegd: Komter en zijn generatie beschouwden architectuur nog als iets Hogers, en voelden zich vooral kunstenaar. Gewoon gebouwen maken volgens het principe van goed vakmanschap en verder niets, werd meestal niet voldoende geacht. Dit geforceerd zoeken naar het Hogere is het werk niet ten goede gekomen.116 De auteur legt niet uit op welke manier dit het werk niet ten goede is gekomen. Het meest voorkomende beeld is dat van een man tussen het moderne en het traditionele in. De kunstredactie van de NRC schrijft na zijn overlijden: Dit overzicht toonde duidelijk dat Auke Komter in de architectuurgeschiedenis moet worden gezien als tussenfiguur, als een figuur tussen het traditionele en het moderne.117 Dit stempel krijgt Komter ook in het artikel ‘Een volkspark, een kindermeubel en alles daartussenin’ van het NRC Handelsblad. Hans van Dijk onderbouwt dezelfde mening van Komter als tussenfiguur in zijn artikel ‘Overleden Komter was compromisbouwer’ het meest helder. Hij schetst het beeld van een architect die zich in een spagaat tussen twee stromingen bevond: Als lid van de tweede generatie modernen heeft hij nimmer de geschiedenis op heroïsche
113
B. Eerham, ‘Architectuurmuseum: iedereen komt er, voor elk wat wils’, Wonen TA/BK 7 (1979) nr. 4/5, pp. 3‐ 4. 114 Anoniem, ‘Architect Komter: van avant‐gardist tot man van het midden’, Leeuwarder Courant 26 mei 1979. 115 Den Hollander 1979 (zie noot 73), pp. 22‐23. 116 I. Salomons, ‘Komter zocht ’t Hogere’, Het Parool 15 december 1978. 117 Kunstredactie, ‘Architect Auke Komter in Amsterdam overleden’, NRC Handelsblad 27 oktober 1982.
70
wijze naar zijn hand mogen zetten. Hij zag zich genoodzaakt het Nieuwe Bouwen te verdedigen, door de agressieve kanten ervan te verdoezelen. Tegen de moderne orthodoxie wilde hij de waarden van het kunstenaarschap in ere houden, zonder zelf een groot kunstenaar te zijn. Eenmaal op het spoor van de traditionelen moest hij hun Canossa‐gang meemaken door zich aan te passen aan de ontwikkelingen van de bouwproduktie, terwijl men ondertussen de waarden wilde behouden, die sinds het emeritaat van Granpré Molière niet meer met overtuigingskracht of geloof werden gevoed. Voor compromisbouwers als Komter was het compromis zelf tot overtuiging geworden.118 Komter wordt in veel van de artikelen als architect zwaar bekritiseerd maar als organisator en om zijn inzichten bejubeld. Zo schrijft Salomons: Komter heeft overigens zelf niet zulke wereldschokkende dingen gebouwd. Hij is vooral interessant om zijn inzichten. Hij is bijvoorbeeld een van de eersten geweest die architectuur en stedenbouw tot hetzelfde terrein rekende.119 Pieter Eggen geeft Komter in zijn artikel de eer van het als eerste toepassen van ‘inpasbare’ architectuur. 120 De algemene tendens in de artikelen is van een architect die als compromisbouwer te werk is gegaan, in zijn beginjaren nog bij de avant‐gardisten hoorde en aardige ontwerpen heeft gemaakt maar na de oorlog niet meer in een eenduidige stijl werkte en van verschillende stijlen een mix maakte. De hardwerkendheid en de ontoombare inzet van Komter in de diverse organisaties en instellingen worden wel gewaardeerd. Het lot van een compromisbouwer in de historie is volgens Hans van Dijk niet erg rooskleurig: De rol van compromisbouwer, hoeft niet vrij te zijn van heroïek of noblesse. Maar wie in die rol niet gesteund wordt door een doel of een overtuiging en evenmin beloond wordt zal in de geschiedenisboeken van de toekomst genoegen moeten nemen met een plaatsje in de voetnoten. 121 3.2. Beeld van Auke Komter in tentoonstelling en monografie van 1978 3.2.1. Beeld in de tentoonstelling Op 1 december 1978 werd de tentoonstelling over het oeuvre van Auke Komter en het Olympisch Stadion van Jan Wils in de Droogbak te Amsterdam geopend. De aanleiding voor deze tentoonstelling was het vertrek van Komter als voorzitter van de Stichting Architectuur Museum (SAM) na vijfentwintig jaar. De tentoonstelling moest zowel de betekenis van Auke Komter als architect tonen maar ook als organisator in diverse functies.
118
H. van Dijk, ‘Overleden Komter was compromisbouwer’, Wonen TA/BK (1982) nr. 23, p. 4. Salomons 1978 (zie noot 115). 120 Eggen 1979 (zie noot 65). 121 Van Dijk 1982 (zie noot 117) p. 4. 119
71
Deze tentoonstelling over het werk van Auke Komter wil laten zien welke plaats hij als architect in zijn tijd innam. Daarom wordt naast zijn eigen werk voortdurend werk getoond van tijdgenoten die hem beïnvloed hebben of op vergelijkbare manier werkzaam waren. Dit vergelijkbare werk bevindt zich altijd op losse panelen, de ontwerptekeningen en foto’s van uitgevoerde werken van Komter zijn aangebracht op panelen tegen de wanden.122 Het is niet precies duidelijk hoe de tentoonstelling eruit heeft gezien, er is slechts één foto bekend en er zijn geen plattegronden bewaard gebleven. Bij het reconstrueren van de tentoonstelling is uitgegaan van aantekeningen uit het archief van het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDBK). Een lastige bijkomstigheid was dat de verschillende aantekeningen elkaar tegenspraken. In bepaalde aantekeningen kwam een project wel voor dat op de volgende aantekening niet was terug te vinden. Daarnaast waren deze documenten niet gedateerd en konden de documenten niet chronologische geordend worden. Bij de reconstructie van de tentoonstelling is uitgegaan van het document dat sprak over de indeling in kabinetten en ook duidelijk aangaf dat het werk van Komter in de tijd geplaatst zou worden door het te vergelijken met ontwerpen van andere architecten (zie figuur B). De enige foto van de tentoonstelling laat zien dat deze opzet ook gevolgd is. De meubelontwerpen van Komter worden naast ontwerpen van andere architecten geplaatst om zo de invloeden en verschillen aan te kunnen geven (zie afbeelding 43). Een eenduidig beeld van de tentoonstelling kan daarom ook niet worden gegeven.
122
Memo inrichter tentoonstelling, archief NDBK in het Nederlands Architectuur Instituut, inventarisnr. NDBK 274
72
Afb. 45. Foto tentoonstelling Droogbak 1978 (met stalen buisstoelen)
De tentoonstelling werd in 7 kabinetten ingedeeld (verkregen door schuifbare wanden). De bedoeling van de samenstellers was om de kunst gerelateerd aan de maatschappij te tonen, waarbij de ontwerpen van Komter steeds worden vergeleken met ontwerpen van andere architecten. In kabinet 1 wordt het begin van Komters carrière belicht; de start van zijn architectenopleiding bij Doeke Meintema in Leeuwarden, zijn periode bij Duiker en bij Le Corbusier. In kabinet 2 worden vier ontwerpen getoond die nooit zijn uitgevoerd en het woonatelier op het Prinseneiland. Alle ontwerpen zijn uit begin jaren ’30. Het gaat hierbij om de prijsvraagontwerpen voor een winkelgalerij aan de Reinkenstraat te Den Haag (samen met J.P. Kloos), voor een rouwkapel onder het motto Prelude en voor een flatgebouw onder het motto Real. Een van de ontwerpen is voor het strandcomplex te Bloemendaal aan Zee. Hiervan werd de maquette die Komter en Boeken hadden gemaakt om aan de gemeente Bloemendaal te presenteren tentoongesteld. In dit kabinet wordt ook ander werk getoond van Boeken en Mastenbroek met wie hij in deze tijd samenwerkt. In kabinet 3 staan woonhuizen centraal. Het ontwerp voor de enkele en dubbele villa te Aerdenhout, het woonhuis van dr. Dippel te Eindhoven en het ontwerp voor een doktershuis te Lemelerveld zijn nooit uitgevoerd. Het zomerhuis in Putten is wel gerealiseerd. De tentoonstelling geeft een beeld van vergelijkbare zomerhuizen die in deze periode door verschillende architecten zoals Rietveld en Duintjer werden ontworpen en toont de overeenkomsten en verschillen tussen deze ontwerpen.
73
In kabinet 4 wordt het ontwerpproces voor villa de Witte Raaf te Hattem getoond met de opeenvolgende ontwerpen. De samenstellers van de tentoonstelling menen dat het eerste ontwerp (1927) voor de villa te Hattem sterk overeenkomt met het werk van Jan Duiker. Ook worden de ontwerpen voor Metz & Co en de twee stalen buisstoelen tentoongesteld. In kabinet 5 is het thema: raadhuizen. De ontwerpen die Komter samen met Duintjer maakt voor de raadhuisprijsvraag worden uitgebreid getoond en ook de ontwerpen van de andere inzenders van de prijsvraag komen aan bod. Het raadhuis in Zweeloo van de hand van Komter wordt vergeleken met de inzendingen voor raadhuisprijsvragen in Eindhoven en Doetinchem van andere architecten. Kabinet 6 is gewijd aan het project ‘Bouwen van woning tot stad’ en behandelt zowel de uitbreidingsplannen van Amsterdam als ook de nieuwe woningtypologieën. Er wordt hierbij ook gekeken naar de ontwerpen van de andere architecten die deelnamen aan het project. Kabinet 7 bekijkt de periode van Komter na de Tweede Wereldoorlog en gaat vooral in op de herdenkingsmonumenten van Komter. Ook wordt er verwezen naar een zeer sterke Zweedse invloed in het werk van Komter na de Tweede Wereldoorlog die goed tot uitdrukking komt in het ontwerp van Komter voor een streekhotel (te zien op afbeelding 46).
Afb. 46. Tekening ontwerp voor een streekhotel, Komter (1945)
Naast de thema’s in de kabinetten komen in de aantekeningen ook losse ontwerpen voor. Deze ontwerpen zijn van na de Tweede Wereldoorlog. Het is niet duidelijk hoe deze ontwerpen tentoongesteld werden. Het beeld dat uit de tentoonstelling naar voren komt is dat van een man die vooral veel ontwerpen heeft gemaakt die niet zijn uitgevoerd. Slechts negen van de negenentwintig ontwerpen in de kabinetten zijn ook daadwerkelijk uitgevoerd. Ook lijkt het in deze tentoonstelling of Komter na de oorlog nauwelijks nog ontwerpen heeft gemaakt. De grote woningbouwcomplexen, bejaardentehuizen en scholen komen in de tentoonstelling niet aan bod.
74
Kabinet 1
2
3
4
5
Werk van Komter
Werk van anderen
Vroeg werk (Amsterdamse Schoolhuis) Prijsvraag winkelgalerij Reinkenstraat (met Kloos) niet uitgevoerd Prijsvraag rouwkapel motto Prelude niet uitgevoerd Prijsvraag flatgebouw motto Real niet uitgevoerd Prijsvraag jeugdherberg niet uitgevoerd Prijsvraagontwerp vakantiekolonie niet uitgevoerd Strandpaviljoen niet uitgevoerd Ontwerp voor Bloemendaal aan Zee (samenwerking met Boeken) Niet uitgevoerd Ontwerp cultureel centrum Bloemendaal niet uitgevoerd Atelier Prinseneiland (samen met Mastenbroek) Ontwerp enkele/dubbele villa Aerdenhout (met Mastenbroek) Prijsvraagontwerp huis dr. Dippel te Eindhoven niet uitgevoerd Zomerhuisje te Putten Doktershuis Lemelerveld niet uitgevoerd 1e ontwerp villa de Witte Raaf Hattem niet uitgevoerd e 2 ontwerp villa de Witte Raaf Hattem niet uitgevoerd Definitief ontwerp villa de Witte Raaf Een aantal meubelontwerpen, vooral kindermeubels Twee stalen buisstoelen Ruimte voor een kunstverzamelaar niet uitgevoerd 1e ontwerp raadhuisprijsvraag Amsterdam (met Duintjer) niet uitgevoerd e 2 ontwerp raadhuisprijsvraag niet uitgevoerd Eindproject raadhuisprijsvraag niet uitgevoerd Raadhuis Zweeloo
Werk van Le Corbusier ten tijde van Komters verblijf daar Werk van Duiker ten tijde van Komters verblijf daar Prijsvraagontwerp voor rouwkapel van Kloos Prijsvraagontwerp voor flatgebouw van Neter Ontwerpen van anderen voor dezelfde prijsvraag Prijsvraagontwerp vakantiekolonie S. van Woerden Strandbad van Kloos voor Apeldoorn Raadhuis van Boeken te Bloemendaal Apollohal van Boeken Mastenbroeks ontwerp voor Arnhem (onbekend) Foto’s feesten van De 8 in het woonatelier Ontwerpen Weissenhofsiedlung le Corbusier Winnend prijsvraagontwerp architect H. Leppla Huisjes van Rietveld in Blaricum, Huisje van Woerden op de Veluwe, Vakantiehuisje Duintjer aan de Vecht Werk van Duiker Stoelen van anderen Ruimte voor kunstverzamelaar Bodon Ontwerpen van andere architecten
6
Een hele wand gewijd aan ‘Bouwen van woning tot stad’ (met o.a. woningtypologie en ontwerp Komter voor Watergraafsmeer) niet uitgevoerd
7
Tijdelijk monument op de Dam (samen met van der Steur) Prijsvraagontwerp monument voor de gevallenen te Eindhoven niet uitgevoerd Erebegraafplaats Bloemendaal (samen met Holt) Prijsvraagontwerp streekhotel (motto: een zwerver verliefd) niet uitgevoerd Overige ontwerpen: Woningen/winkels aan de Haarlemmerstraat/Korte Prinsengracht Ontwerp huis Vigoleis Thelen Ticino niet uitgevoerd Ontwerp doktershuis Paramaribo niet uitgevoerd Clubgebouw de Hoop te Amsterdam
Ontwerpen van andere architecten uit de tweede ronde (Staal/Staal, Berghoef/Vegter, Zwiers) Eindontwerp Berghoef/Vegter Als vergelijking raadhuisprijsvraag Eindhoven en Doetinchem Foto’s uit boek Bouwen van woning tot stad + uitbreidingsplan van Eesteren Ontwerpen van de andere architecten die meehielpen aan het boek Definitief monument op de Dam van Oud en Radecker Andere verzetsmonumenten Perspectieven van Holt, huisontwerp van Holt Andere ingezonden ontwerpen voor de prijsvraag
Figuur B. Reconstructie van kabinetten tentoonstelling Auke Komter 1978
3.2.2. Beeld in de monografie Bij de tentoonstelling werden de monografieën van Komter en Wils uitgegeven. Kunsthistoricus Wim de Wit schrijft de monografie van Auke Komter. Fons Asselbergs schrijft de inleiding van de monografie.123 In de inleiding zegt hij het volgende over Komter: Komter kan worden beschouwd als
123
Op dat moment beheerder van het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDBK).
75
exponent van de Groep ’32 en A et A. Daarom is Komter als onderwerp van deze studie en expositie gekozen. Én als organisator én als schrijver speelde hij een opvallende rol binnen deze groeperingen.124 Hiermee wordt Komter vooral neergezet als lid van groeperingen en organisator. Zijn kant als architect wordt niet beschreven. Ook in de inleiding wordt Komter meer beschreven als organisator en bemiddelaar dan als architect. Het werk van Komter wordt niet gewaardeerd als een op zichzelf staand geheel maar steeds tussen de ‘progressieve en de traditionele architectuur’ in. Het boek beschrijft zeer kort het vroege werk van Komter en deelt dit in van 1924 (wanneer hij zijn opleiding in de praktijk bij Meintema begint) tot 1932 wanneer hij zijn eigen architectenbureau in Amsterdam opricht. De periode bij zijn leermeesters wordt enkel genoemd en niet verder beschreven. Vervolgens wordt het ontstaan van Groep ‘32 en het samengaan van Groep ‘32 met De 8 uitvoerig beschreven. Ook de rol van Komter binnen deze groep komt aan bod. Het plan dat Komter maakt voor een badcomplex in Bloemendaal aan Zee wordt door Wim de Wit opgenomen omdat het laat zien dat Auke Komter op een zeer vooruitstrevende manier te werk ging. Eerst bekeek hij de structuur van het landschap en de ontwikkelingen in de maatschappij (de arbeidersklasse die zich steeds bewuster werd van zijn waarde) om vervolgens een plan te maken dat rekening hield met het landschap maar ook in de behoeftes van de toekomstige bezoekers voorzag. Ook hier gaat Wim de Wit echter niet in op de architectuur in het ontwerp. Bij het ontwerp voor de raadhuisprijsvraag van Duintjer en Komter schrijft de Wit het volgende: het ontwerp toont weliswaar een duidelijke scheiding in functies, maar in zijn ornament toont het ontwerp duidelijk het Griekse voorbeeld.125 Deze conclusies worden nergens onderlegd en vallen voor de lezer uit de lucht. Ook bij Komters ontwerp voor het landhuis de Witte Raaf wordt een vergelijking met het sanatorium de Zonnestraal van Duiker zonder uitleg getrokken en de architectuur slechts zeer summier beschreven. In de rest van de monografie wordt nog aandacht besteed aan het uit elkaar vallen van Groep ‘32, het project ‘Bouwen van woning tot stad’ en de totstandkoming van de Doornse leergangen in de Tweede Wereldoorlog en de rol van Komter hierin. Het laatste hoofdstuk behandelt zeer kort het naoorlogse werk van Komter. Met name de rol van Komter in de verschillende stedenbouwprojecten wordt beschreven. Het naoorlogse werk van Komter wordt in een paar zinnen getypeerd als ‘aanpasarchitectuur’. Wim de Wit geeft met een aantal voorbeelden aan dat Komter één van de eerste architecten was die zijn ontwerpen op de omgeving aanpaste. Als voorbeelden noemt hij het woningbouwcomplex aan de Burgemeester de Vlugtlaan (1954) waar de woningen de bocht in de 124 125
De Wit 1978 (zie noot 42) p. 2. De Wit 1978 (zie noot 42) p. 11.
76
weg volgen (zie afbeelding 47). Duidelijk wordt dat Wim de Wit geen degelijk onderzoek heeft uitgevoerd voordat hij deze stelling innam. Zo ontwerpen de architecten Pot en Pot‐Keegstra al in 1949 woningbouw aan de Burgemeester Engelbrechtstraat in Zandvoort waar de woningen ook de bocht van de weg volgen (zie afbeelding 48). De woningen bestaan in dit ontwerp nog uit vier losse blokken maar het idee van aanpasarchitectuur is reeds aanwezig.
Afb. 47. Foto woningbouwcomplex aan de Burgemeester de Vlugtlaan te Amsterdam, Komter (1954)
Afb. 48. Tekening woningbouwcomplex te Zandvoort, Pot en Pot‐Keegstra (1949)
Het oeuvre van Komter wordt door Wim de Wit samengevat in zeven pagina’s tekst waarbij de nadruk ligt op de organisatorische activiteiten van Komter en niet op de zeer diverse ontwerpen. Zo ontstaat in het boek hetzelfde beeld als in de tentoonstelling en in de tijdschriftartikelen; een man die vooral interessant was om zijn activiteiten buiten zijn ontwerpen om. De Wit trekt overhaaste conclusies en bespreekt de architectonische ontwerpen in twee zinnen zonder écht naar het ontwerp
77
op zich te kijken. De Wit is teveel bezig met het scheppen van een beeld zonder de architectuur van Komter aan het woord te laten.
78
3.3. Conclusie beeld in de pers Het beeld dat van Komter in de pers wordt geschetst is zeer eenzijdig. Allereerst zijn alle teksten over het oeuvre van Komter geschreven naar aanleiding van de tentoonstelling en de monografie van De Wit. Het beeld dat geschetst wordt in de tentoonstelling en monografie wordt overgenomen in de artikelen. Zo wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de ontwerpen van Komter in de jaren ’50 en ’60 en worden zo de scholen, bejaardentehuizen en het merendeel van de stedenbouwkundige projecten genegeerd. Bovendien wordt er steeds gekeken naar de invloeden op het werk van Komter, de tijd waarin de ontwerpen werden gemaakt, maar nauwelijks naar de ontwerpen zelf. De algemene toon in de pers is van een man die voor de oorlog tot de avant‐gardisten behoorde maar na de oorlog een mengeling maakte van de verschillende stijlen die aanwezig waren. Vergeten wordt hierbij dat het merendeel van de architecten na de Tweede Wereldoorlog geen keus had omdat er geen tijd en geld was om zeer eigenzinnig te werk te gaan. Komter wordt neergezet als een bruggenbouwer tussen de verschillende architectengroepen (onder andere door zijn inzet bij de Doornse Leergangen) en als man die de bouwkunst een zeer warm hart toedroeg (als lid van verschillende tijdschriftredacties en voorzitter van Academie voor de Bouwkunst en Genootschap A et A). Zijn architectuur wordt ondergewaardeerd (op grond van verkeerde conclusies), maar als organisator wordt hij alom geprezen.
79
Conclusie Welke plek neemt Auke Komter (na een objectieve analyse van zijn oeuvre) in de architectuurgeschiedenis in en strookt deze plek met het beeld dat naar voren komt in de media en vakliteratuur? In het onderstaande wordt een definitief antwoord op deze onderzoeksvraag gegeven. Na de bestudering van leven en werk van Komter komt het volgende beeld van deze architect naar voren. Al in het begin van zijn carrière wordt duidelijk dat Komter een zeer doelgericht man is. Wanneer blijkt dat de Hoogere Handelsschool niet zijn interesse heeft besluit hij architect te worden en gaat hij in de leer bij Meintema. Dezelfde doelgerichtheid zien we terug in zijn afreizen naar Parijs en het opzetten van zijn eigen bureau in Amsterdam. Een echte man uit de praktijk die zichzelf steeds nieuwe inzichten bijbrengt door bij verschillende soorten architecten in de leer te gaan. Ook in de verschillende ontwerpen van Komter wordt zichtbaar dat hij steeds zijn eigen weg volgt. Hij combineert verschillende stijlen tot één nieuw ontwerp. Dit wordt bijvoorbeeld zichtbaar in zijn ontwerp voor het landhuis in Hattem waar hij de stijl van zijn leermeester Le Corbusier combineert met zijn eigen opvattingen over landhuisontwerpen (meer geborgen, gesloten en landelijker dan de villa’s van Le Corbusier). Het combineren van verschillende stijlen blijft in zijn gehele carrière een belangrijk element. Hij zegt dan ook niet voor niets dat de dogmatiek van één bepaalde stijl dodelijk is voor de artisticiteit. Voor Komter ligt de kracht van de architect juist in de bewuste vermenging van stijlen om het ontwerp zo goed mogelijk in zijn omgeving in te passen, het programma van eisen van de gebruikers te verwerken en het uiteindelijke gebouw tot een aangenaam en esthetisch geheel te maken. Ook in zijn rol als organisator en verenigingslid ziet men dit combineren van verschillende architectuuropvattingen terug. Steeds is Komter op zoek naar een gematigde en realistische kijk op architectuur. Zijn deelname aan de Doornse Leergangen is in dezen typerend omdat het zijn drang tot het samenbrengen van uiterste architectuuropvattingen weergeeft. Het beeld van Komter in de pers is echter anders; dat van een man die voor de oorlog tot de avant‐ gardisten behoort maar na de oorlog verdwijnt in de massa. Met dit beeld slaan de schrijvers echter de plank mis. Wanneer er beter was gekeken naar de ontwerpen van Komter zouden ze gezien hebben dat er helemaal geen radicale wijziging in zijn werkwijze plaatsvond. Het enige verschil tussen voor en na de oorlog is dat Komter andere soorten stijlen met elkaar combineert. Waar hij voor de oorlog bijvoorbeeld vaak teruggrijpt op elementen uit de Nieuwe Zakelijkheid doet hij dat na de oorlog juist met elementen uit de meer traditionalistische stijl van de Delftse School. Steeds blijft zijn motto echter dat de dogmatiek van een bepaalde stijl de architect beperkt in zijn artistieke vrijheid.
80
Het bewandelen van deze weg heeft ervoor gezorgd dat Komter getypeerd wordt als tussenarchitect. Deze bewering klopt in essentie wel, maar de manier waarop het wordt uitgelegd strookt niet met de werkelijkheid. Komter was er namelijk van overtuigd dat deze manier van werken de beste was en niet zoals in de pers wordt geschetst omdat hij geen duidelijke visie had en daarom van de ene naar de andere stijl overging. Uit de analyse komt echter duidelijk naar voren dat het een bewuste keuze was van Komter die hij tot in elke ontwerpdiscipline doorvoerde. Een ander belangrijk aspect dat in de pers vaak over het hoofd wordt gezien is het verschil in werkwijze bij de soort opdrachten die Komter kreeg. Het is heel duidelijk zichtbaar dat hij bij ontwerpen voor vrienden en familie (huis te Hattem voor zijn moeder, vakantiehuis Bergen aan Zee voor zijn goede vriend Levy) veel meer vrijheid in zijn ontwerpen nam dan bij openbare opdrachten in bijvoorbeeld de sociale woningbouw. Ook dit verschil in de ontwerpen strookt met de gematigde en vaak ook bescheiden houding van Komter (een architect moet immers de maatschappij dienen en het gebouw moet harmoniëren met zijn omgeving). Na het onderzoek over de beeldvorming bleek dat het beeld van Komter in de pers zeer beïnvloed is door de monografie en tentoonstelling uit 1978. Het beeld van de goede organisator, de bruggenbouwer en de nadruk op het vooroorlogse werk van Komter zijn elementen die steeds terug komen in de verschillende boeken en artikelen van na 1978. Na de bestudering van het oeuvre en het beeld in de pers kan geconcludeerd worden dat de plaats die Komter wordt toebedeeld in de architectuurgeschiedenis niet terecht is en moet worden bijgesteld. Door de volgende formulering wordt recht gedaan aan de carrière van Komter. Komter kan getypeerd worden als man met een visie op architectuur waarin de mens altijd centraal stond (met als enige uitzondering de stalen buisstoel die niet bepaald gebruiksvriendelijk was) en waarbij naast het functionele aspect juist ook de vorm een zeer belangrijke rol speelde. De volgende uitspraak van Komter geeft de essentie van zijn visie op architectuur precies weer: In een volgende periode, wanneer het woord Nieuwe Zakelijkheid allang weer historie zal zijn geworden, zullen we dit bouwen menselijker zien worden en minder strak. Dan zal er weer harmonie bestaan tussen de maatschappij en de architectuur, omdat deze zal wortelen in het leven zelf. 126 Steeds bewandelde Komter zijn eigen weg, waarbij de kritiek vaak hevig was en met het uiteindelijke resultaat een verdomhoekje in de geschiedenis. Met deze scriptie heb ik laten zien dat het eenzijdige beeld van deze architect hem geen recht doet. Auke Komter verdient een nieuwe kans waarbij zijn architectuur, zijn visie en zijn organisatorische kwaliteiten naar waarde worden geschat. Daarnaast is deze scriptie van belang bij de herwaardering voor de architectuur uit de wederopbouw. Op dit
126
Eggen 1979 (zie noot 66).
81
moment worden veel naoorlogse gebouwen gesloopt zonder dat de waarde van deze ontwerpen wordt ingezien. Meer studies naar architecten die voor en in de wederopbouwperiode actief waren is belangrijk voor het begrip en de herwaardering van deze periode en de architecten die daarin actief waren.
82
Dankwoord Een scriptie schrijven is als een berg beklimmen. Het doel is duidelijk: de top. Die top is echter nog niet zichtbaar vanaf het dorp in het dal. Steeds denk je bij de top te zijn wanneer je plotseling weer een bocht omgaat en juist weer van de top afloopt. Je voelt dat je dichterbij komt, maar je weet niet hoe snel het gaat en hoever je nog moet. Totdat je er opeens bent. Op de top, met vrij uitzicht op de omgeving en op het pad dat je hebt bewandeld met al zijn bochten en obstakels, besef je het: de tocht is volbracht en dat, waar je maanden naar opkeek, is plotseling voorbij. In de warme avondzon ben je blij dat je het hebt gered en dan plotseling word je overspoeld door een grote leegte en vraag je je af: en nu? Ik wil iedereen bedanken die me bij het beklimmen van mijn berg heeft geholpen; de Gutenberg voor het verstrekken van nieuwe energie, mijn studiemaatjes in de UB en mijn ouders voor het aandachtig lezen en voor het verstrekken van voedzame maaltijden na lange dagen in de Koninklijke Bibliotheek. Speciale dank gaat uit naar mijn stagebegeleidster Annemiek Teesing voor het enthousiasme en de goede aanvullingen en scriptiebegeleider Koen Ottenheym die Palladio en Jacob van Campen voor even wilde verlaten om zich te verdiepen in het leven van Auke Komter en me daar zeer kritisch en degelijk bij heeft begeleid. Ik ga op zoek naar een volgende beklimming.
83
4.‐ Verantwoording 4.1. Bibliografie Boeken en tijdschriften Anoniem, ‘Doeke Meintema’, Leeuwarder Courant 15 januari 1935 Anoniem, ‘Architect Komter: van avant‐gardist tot man van het midden’, Leeuwarder Courant 26 mei 1979 Anoniem, ‘Bouwkunst’, kopie van krantenknipsel (titel krant onbekend), 1929. Anoniem, ‘Mag dat zoo maar in Gorssel? Bekend architect bouwt een wanproduct in Epse’, Deventer Courant 4 augustus 1939. Anoniem, ‘Bouwkunst’, kopie van krantenknipsel (titel krant onbekend), 1929. Bakkum, P. ‘Meervoudige opdracht tot het verkrijgen van een ontwerp voor de bouw van een openluchtschool voor het gezonde kind’, Bouwkundig Weekblad 76 (1958) nr. 36/37, p. 436‐448. Back, A. de, Herinneringen aan de roemruchte Groep ‘32: eigenlijk de laatste architectengroep, Delft 1998. Bergvelt, E., F. van Burkom, K. Gaillard (red.), Van neorenaissance tot postmodernisme: honderdvijfentwintig jaar Nederlandse interieurs, Rotterdam 1996. Berlage, H.P., Moderne Bouwkunst in Nederland, No. 8 Binnenhuisarchitectuur, Rotterdam 1934. Bijlefeld, M. van, T. Claassen, M.F. Duintjer, strak, helder, open‐ architectuur als drager van een nieuwe samenleving: 1908‐1983, Rotterdam 2007. Blijdenstijn, R. K.M, Bouwstijlen in Nederland (1040‐1940), Utrecht 1994. Blijstra, R., Nederlandse bouwkunst na 1900, Utrecht 1962. Bock, M., K., Somer, Architect J.P. Kloos (1905). De ethiek van de constructie, Amsterdam 1986. Bock, M.,Van het nieuwe bouwen naar een nieuwe architectuur: groep ’32: ontwerpen, gebouwen, stedenbouwkundige plannen 1925‐1945, Den Haag 1983. Boekholt, P. Th. F. M, J. Bos, Gemeentehuizen in Drenthe, Meppel 1991. Boersma, T., T Verstegen, Nederland naar school, twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs, Rotterdam 1997. Bosma, K. e.a. (red), Het Nieuwe Bouwen‐ Amsterdam 1920‐1960, Delft 1983. Bosma, K. e.a. (red.), Bouwen in Nederland 600‐2000, Amsterdam 2007.
Bosma, K., C. Wagenaar, Een geruisloze doorbraak: de geschiedenis van architectuur en stedenbouw tijdens de bezetting en wederopbouw van Nederland, Rotterdam 1995. Broekhuizen, D., Openluchtscholen in Nederland: architectuur, onderwijs en gezondheidszorg 1905‐2005, Rotterdam 2005. Buch, J., Een eeuw Nederlandse architectuur 1880/1990, Rotterdam 1993.
84
Casciato, M., De Amsterdamse School, Rotterdam 1991 Colenbrander, B., Stijl: Norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw, Rotterdam 1993. Corbusier, Le, ‘Raadhuisprijsvraag Amsterdam’, De 8 en Opbouw 11 (1940) nr. 4, pp. 39‐40.
Dijk, H. van, ‘Overleden Komter was compromisbouwer’, Wonen TA/BK (1982) nr. 23, pp. 4‐5. Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999. Doevendans, K. e.a., Stadsvorm Tilburg, historische ontwikkeling. Een methodisch morfologisch onderzoek, Tilburg 1993. Eerham, B., ‘Architectuurmuseum: iedereen komt er, voor elk wat wils’, Wonen TA/BK 7 (1979) nr. 4/5, pp. 3‐4. Eggen, P. ‘De (on)zakelijke ideeën van architect Komter’, Dagblad De Stem 3 februari 1979. Fanelli, G., Moderne architectuur in Nederland 1900‐1940, Den Haag 1978. Frampton, K., Modern architecture: a critical history, London 1985. Groenendijk, P., Gids voor moderne architectuur in Nederland, Rotterdam 1998. Groenendijk, P. e.a., Architectuurgids Nederland (1900‐2000), Rotterdam 2006. Haan, B. de, Menschengeest: Rede, zedelijkheid, schoonheidszin, religie, Amsterdam 1926. Heere, P.H., A. Th., Vernooij, De eerebegraafplaats te Bloemendaal, Den Haag 2005. Helm, R. van der, ‘Auke Komter: architectuur zonder specialisatie’, De Bouwadviseur 21 (1979) nr. 2 (februari), p.37. Hitchcock, H.R, Architecture: nineteenth and twentieth centuries, Harmondsworth 1958. Hollander, J. den, ‘Voorstudies over functionalisme in Nederland. Architectuurmuseum toont Auke Komter en Jan Wils’, De Architect 10 (1979) nr. 1, pp. 22‐23. Huygens, W., Levende steden: Tilburg, Rotterdam 1966. Ibelings, H., Nederlandse Architectuur van de 20ste eeuw, Rotterdam 1995. Ibelings, H., De moderne jaren vijftig en zestig; de verspreiding van een eigentijdse architectuur over Nederland, Rotterdam 1996. Jury, ‘Juryrapport Studieprijsvragen uitgeschreven door de Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap te Rotterdam 1930‐1931’, Bouwkundig Weekblad Architectura 52 (1931) nr. 21 (23 mei) pp. 197‐198. Karstkarel, P., ‘Doeke Meintema en de schijnarchitectuur van het traditionalisme’, Noorderbreedte 31 (2007) nr. 1, pp. 36‐40. Kleijn, K. e.a., Nederlandse bouwkunst. Een geschiedenis van tien eeuwen architectuur, Rijswijk 1995. Kloos, M., ‘Auke Komter: ’n verloren worsteling’, onbekende bron 5 januari 1979 Komter, A., L. van Schelt, ‘Toelichting van de ontwerper over het Bejaardenhuis De Klokkenbelt Almelo’, Bouwkundig Weekblad 71 (1953) nr. 15/16, pp. 118‐123.
85
Komter, A., ‘Christelijk Lyceum Almelo’, Bouwkundig Weekblad 80 (1962) nr.7, p.146‐151. Komter, A., H. Mastenbroek, ‘Beschrijving atelierruimte Prinseneiland, Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad 53 (1932) nr. 50, pp. 465‐467. Komter, A.,‘Delft Kiest’, Bouwkundig Weekblad Architectura 55 (1934), nr. 3 (januari), pp.24‐27. Komter, A., ‘Memorie van toelichting bij het ontwerp No. 159 motto Meron voor het nieuwe Raadhuis te Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad Architectura 60 (1939) nr. 7, pp. 53‐59. Komter, A., ‘Beschouwingen over onze kust en in het bijzonder over Bloemendaal aan Zee’, De 8 en Opbouw 6 (1935) nr. 15, pp. 150‐160. Komter, A., ‘Zakelijke gegevens betreffende het landhuis De Witte Raaf Hattem’, De 8 en Opbouw 8 (1937) nr. 22, pp. 208‐210. Komter, A., ‘Stand van Zaken’, Forum 2 (1947) nr. 4, pp. 181‐182. Komter, A., ‘Duidelijkheid in de stedenbouw’, Forum 4 (1949) nr.4, pp.131‐136. Komter, A., ‘50 Jaar Academie van Bouwkunst Rede van architect A. Komter uitgesproken in de Noorderkerk te Amsterdam op 11 oktober 1958’, Forum 13 (1958) nr. 8/9, pp. 254‐257. Komter, A., ‘Kritiek en Kritiek’, Opbouwen 4 (1934) nr. 8, pp. 119‐121. Komter, A.,‘Atelierwoningen te Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad 56 (1935) nr. 11, pp. 115‐120. Komter, A., ‘Wezensbepaling der architectuur. Karakter van de vormen van bouwwerken en monumentaliteit.’ In: G. Molière e.a., De Architectuur. Vijf voordrachten en een samenvatting, Amsterdam 1942, p. 58‐69. Kuipers, M. (red), Toonbeelden van de wederopbouw. Architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, Zwolle 2002. Kuiper, G.T.J.,‘Stage te Parijs’, De 8 en Opbouw 9 (1938) nr. 4, pp. 38‐39. Kunstredactie, ‘Architect Auke Komter in Amsterdam overleden’, NRC Handelsblad 27 oktober 1978. Loghem, J. B. van, Bouwen, Holland = Bauen, Holland = Bâtir, Holland = Building, Holland: een documentatie van de hoogtepunten van de moderne architektuur in Nederland van 1900 tot 1932, Nijmegen 1980. Mattie, E., Functionalisme in Nederland, Amsterdam 1995. Mattie, E. J. Derwig, Amsterdamse School, Amsterdam 1991. Mens, R., B. Lootsma, J. Bosman, Le Corbusier en Nederland, Utrecht 1985. Mieras, J.P., Na‐oorlogse bouwkunst in Nederland, Amsterdam 1954. Molema, J., The new movement in the Netherlands: 1924‐1936, Rotterdam 1996. Molière, G. e.a., De Architectuur, vijf voordrachten en een samenvatting, Amsterdam 1942. Mulder, J.W., Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930‐1945, Utrecht 1978. Otten, A. ‘Landhuizen bij Rotterdam’, Bouwkundig Weekblad Architectura 51 (1930) nr. 3, p. 18.
86
Rebel, B. Het Nieuwe Bouwen: het functionalisme in Nederland 1918‐1945, Utrecht 1983. Rooy, M. van, ‘Auke Komter in ‘Een kindermeubel, een volkspark en alles daar tussenin’, NRC Handelsblad 15 februari 1978 Salomons, I., ‘Komter zocht ’t Hogere’, Parool 15 december 1978 Salomonson, H., ‘Iets over de onbevangenheid in de woninginrichting’, De 8 en Opbouw 11(1940) nr. 11/12, pp. 109‐110. Santen, B. van, Scholen en schoonheid, tweehonderd jaar Utrechtse basisscholen, Utrecht 2007. Santen, J. van, e.a., Monumenten van herrezen Nederland, Zwolle 2007. Schilt, J., J. van der Werf, Architectura et Amicitia 1855‐1990, Rotterdam 1992. Somer, K., De functionele stad: De CIAM en Cornelis van Eesteren, 1928‐1960, Rotterdam 2007. Stam, M., ‘De stoel, gedurende de laatste 40 jaar’, De 8 en Opbouw 6 (1935) nr. 1, pp.1‐8. Thoor, M. van, Het gebouw van Nederland. Nederlandse paviljoens op de wereldtentoonstellingen 1910‐1958, Zutphen 1998. Timmer, P., Metz & Co de creatieve jaren, Rotterdam 1996. Umberto Barbieri, S., Van Duin, L., Honderd jaar Nederlandse architectuur, 1901‐2000 tendensen, hoogtepunten, Nijmegen 2003. Watkin. D., A history of western architecture, London 1986. Wendt, D., Academie van Bouwkunst Amsterdam, 1908‐2008, Rotterdam 2008. Wijffels, H., Plevoets, F., De wederopbouw, architectuur in Midden‐Brabant in de jaren '50, Tilburg 1993. Wit, W. de, Auke Komter/architect, Amsterdam 1978. Woud, A. van der, Het nieuwe bouwen: internationaal = international. CIAM: volkshuisvesting, stedenbouw= housing, townplanning, Delft 1983. Zanstra, P. e.a., Bouwen van woning tot stad, Amsterdam 1946. Overige bronnen Documenten tentoonstelling Auke Komter en Jan Wils, Archief Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDBK), inv. nr. 274 Archief Auke Komter aanwezig bij het Nederlands Architectuur Instituut Interview met Verena Maria Komter gehouden op 19 april 2009 (zie bijlage 5.3. voor de uitwerking).
Internetsites Biografische gegevens van Albert Boeken en Marius Duintjer op www.bonas.nl Gegevens over Stichting Architectuur Museum (SAM) op www.nai.nl Gegevens over Doeke Meintema en Auke Komter op www.archiefleeuwardercourant.nl
87
4.2. Verantwoording afbeeldingen Afb.1. Zwart‐wit foto anoniem NAI archief Komter, fotomap 1 Afb.2. Tekening Leeuwarder Beeldbank op http://hcl.pictura‐dp.nl/ Afb. 3. Pentekening NAI archief Komter, tekeningenomslagvel 27. Afb. 4. Krijttekening NAI archief Komter, tekeningenomslagvel 25. Afb. 5. Kleurenfoto van website Panoramio op: www.panoramio.com/photo/2077186 Afb. 6. Pentekening NAI archief Komter, tekeningenomslagvel 1. Afb.7. Pentekening NAI archief Komter, tekeningenomslagvel 42. Afb. 8. Zwart‐wit foto NAI archief Komter, doos 30. Afb.9. Zwart‐wit tekening NAI archief Komter, fotomap 14 Afb. 10. Zwart‐wit tekening uit monografie Auke Komter van Wim de Wit, p. 18. Afb. 11. Zwart‐wit foto Spies fotografie uit NAI archief Komter, fotomap 33 Afb. 12. Zwart‐wit foto Spies fotografie uit NAI archief Komter, fotomap 33 Afb. 13. Tekening uit boek: K. Doevendans e.a., Stadsvorm Tilburg, historische ontwikkeling. Een methodisch morfologisch onderzoek, Tilburg 1993, p. 130 Afb. 14. Kaarten uit artikel: W. Vintges, ‘De stedenbouwkundige ontwikkeling van Tilburg’, Bouw 18 (1963) nr. 28, p. 903. Afb.15. Zwart‐wit foto Aerial photography uit NAI archief Komter, fotomap 49. Afb. 16. Zwart‐wit foto Spies fotografie uit NAI archief Komter, fotomap 49. Afb. 17. Zwart‐wit foto Jan Versnel uit NAI archief Komter, fotomap 35. Afb. 18. Zwart‐wit foto Jan Versnel uit NAI archief Komter, fotomap 35 Afb. 19. Zwart‐wit foto anoniem uit NAI archief Komter, fotomap 52. Afb. 20. Tekening uit NAI archief Komter, fotomap 52. Afb. 21. Zwart‐wit foto anoniem uit NAI archief Komter, fotomap 69. Afb. 22. Zwart‐wit foto Frank den Oudsten uit NAI archief Komter, fotomap 47. Afb. 23. Zwart‐wit foto Frank den Oudsten uit NAI archief Komter, fotomap 47. Afb. 24. Zwart‐wit foto Frank den Oudsten uit NAI archief Komter, fotomap 54. Afb. 25. Zwart‐wit luchtfoto Aerial photgraphy uit NAI archief Komter, fotomap 34. Afb. 26. Zwart‐wit foto Spies fotografie uit NAI archief Komter, fotomap 34. Afb.27. Uit boek M. van Bijleveld, T. Claassen, C. Curré, M.F.Duintjer, 1908‐1983: strak, helder, open. Architectuur als drager van een nieuwe samenleving, Rotterdam 2007, p. 52. Afb. 28. Zwart‐wit foto uit Bouwkundig Weekblad Architectura 51 (1930) nr. 3., p. 18. Afb. 29. Zwart‐wit foto van website www.nai.nl/tentoonstellingen/huis_sonneveld.nl Afb. 30. Tekening uit R. Mens, B. Lootsma, J. Bosman, Le Corbusier en Nederland, Utrecht 1985. Afb. 31. Zwart‐wit foto Spies fotografie uit NAI archief Komter, fotomap 13 Afb. 32. Zwart‐wit foto anoniem uit NAI archief Komter, fotomap 41
88
Afb. 33. Zwart‐wit foto uit: M. van Bijleveld, T. Claassen, C. Curré, M.F.Duintjer, 1908‐1983: strak, helder, open. Architectuur als drager van een nieuwe samenleving, Rotterdam 2007, p.52. Afb. 34. Afgedrukte versie plattegrond uit NAI archief Komter, fotomap 45. Afb. 35. Zwart‐wit foto Jan Versnel uit NAI archief Komter, fotomap 45. Afb. 36. Zwart‐wit foto Jan Versnel uit NAI archief Komter, fotomap 45. Afb. 37. Zwart‐wit foto overgenomen uit Geest, J. van; O.Mácel, Stühle aus Stahl, Metallmöbel 1925‐1940, Köln 1980. Afb. 38. Zwart‐wit foto overgenomen uit Geest, J. van; O.Mácel, Stühle aus Stahl, Metallmöbel 1925‐1940, Köln 1980. Afb. 39. Afbeelding overgenomen uit: Macel,O.; Woertman,S.; Wijk, C.van, Stoelen. Catalogus van de verzameling van de Faculteit Bouwkunde in Delft, Rotterdam 2008, p. 236. Afb. 40. Zwart‐wit foto anoniem uit archief NAI Komter, fotomap 16. Afb. 41. Kleurenfoto anoniem uit privébezit Verena Maria Komter. Afb. 42. Afbeelding overgenomen uit: Macel,O.; Woertman,S.; Wijk, C.van, Stoelen. Catalogus van de verzameling van de Faculteit Bouwkunde in Delft, Rotterdam 2008, p. 27. Afb. 43. Afbeelding overgenomen uit: Macel,O.; Woertman,S.; Wijk, C.van, Stoelen. Catalogus van de verzameling van de Faculteit Bouwkunde in Delft, Rotterdam 2008, p. 52. Afb. 44. Afbeelding overgenomen uit: Macel,O.; Woertman,S.; Wijk, C.van, Stoelen. Catalogus van de verzameling van de Faculteit Bouwkunde in Delft, Rotterdam 2008 Afb. 45. Kleurenfoto anoniem uit privébezit Verena Maria Komter. Afb. 46. Krijttekening uit NAI archief Komter, fotomap 17. Afb. 47. Zwart‐wit foto anoniem uit archief NAI Komter, fotomap 30. Afb. 48. Plattegrondtekening overgenomen uit J. P. Mieras, Na‐oorlogse bouwkunst in Nerland, Amsterdam/Antwerpen 1954, p. 117. Figuur A. Top tien beschreven werken van Komter, Floor Oudshoorn. Figuur B. Reconstructie van kabinetten tentoonstelling Auke Komter 1978, Floor Oudshoorn.
89
5.‐ Bijlagen 5.1. Chronologische volgorde werkzaamheden Komter 1926 Ontwerp voor een brandweerkazerne, motto "Alarm", 1926 Wageningen, Ontwerp voor de aula van de Landbouwhogeschool, 1926 1927 Den Haag, Ontwerp voor een winkelgalerij met hoogbouw, Reinkenstraat, 1927 Hattem, Landhuis I, 1927 1930 Ontwerp voor een kapel op een begraafplaats, motto "Prelude", 1930. Ontwerp voor een flatgebouw, motto "Real", 1930. 1931 Hattem, Landhuis II, "De Vlierhof", 1931. 1932 Amsterdam, Atelier van Komter en Mastenbroek, Prinseneiland 24A, 1932 Aerdenhout, enkele en dubbele villa, Oosterduinweg, 1932‐1933 Nevenfuncties Lid van Groep ‘32, 1932‐1934 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad Architectura, Beschrijving atelierruimte Prinseneiland, Amsterdam, 4 december 1932 1933 Bloemendaal aan Zee, Uitbreiding van het strandcomplex "Kop Zeeweg", 1933‐1969 Bloemendaal, Cultureel centrum, 1933 Nevenfuncties Lid van Genootschap Architectura et Amicitia, 1933‐1934 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad Architectura, Voorlopig juryverslag van de ontwerp‐studie No. 3 strandbad, uitgeschreven door het genootschap Architectura et Amicitia, 29 maart 1933 (samen met Boeken en Snellebrand) 1934 Interieur voor grachtenhuis van Dr. Karreman, 1934 Woonkamer voor F. E., 1934. Amsterdam, Atelier voor Dassen, Keizersgracht 374, 1934 Ontwerp voor een kinderdagverblijf, motto "54321", 1934. Nevenfuncties Redactielid Bouwkundig Weekblad Architectura, 1934 Bestuurslid Genootschap Architectura et Amicitia, 1934 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad Architectura, Delft kiest, 20 januari 1934 De 8 en Opbouw, Kleurenschema, 24 november 1934 Opbouwen, Kritiek en Kritiek, 1934
90
1935 Aerdenhout, uitbreiding van de villa van de Heer Escher, Bentveldsweg, 1935. Eindhoven, Woonhuis dhr. Dippel, Poelhekkelaan 23, motto "0011", 1935 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: De 8 en Opbouw, Naar aanleiding van Leppla's werk te Schiedam, 2 februari 1935 De 8 en Opbouw, Inleiding tot het werk van Le Corbusier 1929‐1934, 2 februari 1935 (vertaling van artikel van Giedion) De 8 en Opbouw, Toelichting kinderbewaarplaats in stadsplantsoen, 16 maart 1935 De 8 en Opbouw, Beschouwingen over onze kust en in het bijzonder over Bloemendaal aan Zee, 20 juli 1935 Bouwkundig Weekblad Architectura, Beschouwingen over onze kust en in het bijzonder over Bloemendaal aan Zee, 14 september 1935 1936 Interieur luxe hut De Nieuw Amsterdam voor de Holland Amerikalijn, 1936 Amsterdam, Raadhuis; motto "Meron", 1936 Putten, Zomerhuisje voor G. Arnolds, Van Eeghenlaan 20, 1936 Hattem, Villa III, "De witte raaf", Veldweg 69, 1936. Delft, Verbouwing woonhuis Dr. van Heel, 1936 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: De 8 en Opbouw, Bij het verschijnen van de tweede Nederlandse catalogus voor de bouwwereld, 4 april 1936 De 8 en Opbouw, Das Japanische Wohnhaus, 31 oktober 1936 1937 Tekeningen van de luchtweg naar Ned. Indië, 1937 Parijs, Ontwerp voor een wintertuin voor het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling, 1937 Blaricum, Huis voor een musicerend echtpaar, Eemnesserweg 31, 1937‐1940 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: De 8 en Opbouw, Zakelijke gegevens betreffende het landhuis De Witte Raaf Hattem, 6 november 1937 De 8 en Opbouw, Het Japansche paviljoen op de Parijsche Wereldtentoonstelling. Facade terasse, 6 november 1937 Bouwkundig Weekblad Architectura, Zakelijke gegevens betreffende Het Landhuis de Witte Raaf, Hattem, 11 dec. 1937 1938 Ontwerp voor interieur prinselijk jacht de Piet Hein, 1938 Katwijk, Uitgevoerd werk, 1938 Zwolle, Verbouwing van woning mevrouw Komter‐van der Meij Walstraat 28, 1938. Amsterdam, Ontwerp voor interieur kinderkamer tentoonstelling Metz & Co (met onder andere een kwartronde houten bank, een verstelbaar schoolbankje en speelgoedkast), 1938 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: De 8 en Opbouw, Wandschilderingen voor het Concertgebouw, 9 juli 1938 De 8 en Opbouw, Bij het tuinplan van een landhuis te Hattem, 29 oktober 1938 1939 Epse, Landhuis met atelier "In de zunne", Waterdijk 2, 1939 Zweeloo, Raadhuis, Marktstraat 2, 1939‐1940 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad Architectura, Memorie van toelichting bij het ontwerp No. 159 motto Meron voor het nieuwe Raadhuis te Amsterdam, 18 februari 1939 (samen met Duintjer geschreven) 1940 Ontwerp voor een ruimte voor een kunstverzamelaar, 1940
91
Amsterdam, zwembad "Stadionbad", Stadionplein, 1940. Enschedé, Landhuis Driene, Leutinkweg 39, 1940. Amsterdam, Interieur woonkamer tentoonstelling Metz & Co, 1940 1941 Lid van Genootschap Architectura et Amicitia, 1941‐1942 Lid van het Comité Doornse leergangen, 1941 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: De 8 en Opbouw, Kamer voor een secretaris van een groot bedrijf, 1941 De 8 en Opbouw, Ruimte voor een verzamelaar van moderne kunst, 1941 1942 Eindhoven, Interieur voor Dr. Fetter, Stratumsedijk 27, 1942. Rotterdam, Bebouwing Coolsingel, 1942 Nevenfuncties Commissielid van het Amsterdamse Comité ter bestudering naoorlogse kunstenaarsorganisatie, 1942‐1943 1943 Amsterdam, Ontwerpen voor woningbouw A'dam‐West en A'dam‐Watergraafsmeer, 1943‐1945. 1944 Rotterdam, Doopsgezinde Kerk "Tantae Molis Erat", 1944 1945 Ontwerp voor een streekhotel, motto "een zwerver verliefd", 1945 Nevenfuncties Voorzitter van het Genootschap Architectura et Amicitia, 1945‐1946 1946 Almelo,Verbouwing van de villa van H.J.Smits, Wierdensestraat 141, 1946. Eindhoven, Oorlogsmonument "Onze doden, onze vrijheid", 1946 Wassenaar, Interieur woonkamer, Rijksstraatweg 787, 1946 Maasdijk, Ned. Herv. Kerk met pastorie, verenigingsgebouw, onderwijzerswoningen en een school (Oranjeschool), Nassaustraat 2, 1946‐1951 Overveen, Erebegraafplaats, Zeeweg 26, 1946‐1963 Nevenfuncties Lid van Genootschap Architectura et Amicitia, 1946‐1982 Redactielid tijdschrift Forum, 1946‐1959 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Forum, Bij het Directie‐gebouwtje voor de Stichting TNO, 8 november 1946 Forum, Geleidewoord van het voorlopig Bestuur, 1946 (samen met Eibink, Van Linden, Zanstra, Evers, Bakema en Bruijn) 1947 Amsterdam, Tijdelijk Nationaal Monument op de Dam, (i.s.m. Ir. A.J. van de Steur), 1947. Amsterdam, Clubhuis voor de roeivereniging "De Hoop", Weesperzijde 65A, 1947‐1949 Katwijk, Huis voor de familie Bennink Bolt, Boulevard 21, 1947‐1949 Nevenfuncties Jurylid Prix de Rome voor monumentale en versierende schilder‐ en beeldhouwkunst, 1947 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven:
92
Forum, Stand van Zaken, 1947 Forum, Over het ontstaan en bouw van de Erebegraafplaats aan den Zeeweg te Bloemendaal, 1947 (samen met Holt) Forum, Bebouwingsplan Dreyen te Oosterbeek, 1947 1948 Amsterdam, Wijziging woonhuis voor Dhr. Bennink Bolt, 1948. Maasdijk, Vier woningen en één winkelwoning, Willem de Zwijgerstraat, 1948 Almelo, Bejaardenhuis "De Klokkenbelt", Vriezenveenseweg 2, 1948‐1952 1949 Amsterdam, Restauratie opmeting, Prinsengracht 36, 1949 Bergen, Woonhuis voor de familie Van Houten, Eeuwigelaan 25, 1949 Drachten, Woonhuis voor de familie Hopperus Buma, Hof van Edenlaan 5, 1949 Paramaribo, Suriname, woonhuis voor Dr. Tjong de Vries, Keizerstraat, 1949 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Forum, Instructieve Engelse kinderboeken over het bouwen, 1949 Forum, Architects' Year Book 2, 1949 Forum, Duidelijkheid in de stedenbouw, 1949 1950 Amsterdam, Verbouwing restaurant N.V. Kempinski en co, Leidsestraat 95, 1950. Zandvoort, Flatwoningen, Boulevard de Favauge en Strandweg, 1950 Amsterdam, Flatwoningen aan de Gooiseweg, 1950‐1951 Eindhoven, Lagere Nutsschool, Floralaan‐West 264, 1950‐1951 Vught, Woonhuis voor de familie Van der Heyden, Bremlaan 17, 1950‐1952 Emmeloord, Postkantoor, Kon. Julianastraat/Goudenregenstraat,1950‐1955 Nevenfuncties Voorzitter Academie voor de Bouwkunst, 1950‐1959 1951 Amsterdam, Zwitsers verkeersbureau, 1951. Zandvoort, Café‐restaurant "De Rotonde", Strandweg, 1951‐1954 Nevenfuncties Voorzitter van de Vereniging voor Voortgezet en Hoger Bouwkunst Onderricht, 1951‐1959 1952 Amsterdam, Dubbel woonhuis aan het Muzenplein 6 voor de familie Levy en Komter, 1952 Amsterdam, Woonhuis voor de familie J.C.M. Valcks, Zuidelijke Wandelweg 23, 1952 Amsterdam, Interieur voor E. Levy, Apollolaan 64, 1952 Haren, Bejaardenhuis "Avondlicht", Dilgtweg 3, 1952‐1953 1953 Amsterdam, Woningbouw aan de Burgermeester van de Vlughtlaan; 96 etagewoningen, 1953 IJmuiden (gemeente Velsen), Woningen aan de Lange Nieuwstraat, 1953 Maasdijk, Uitbreiding van de Oranjeschool bij de Ned. Herv. Kerk, Nassaustraat, 1953 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad, Toelichting van de ontwerper over het Bejaardenhuis De Klokkenbelt Almelo, 14 april 1953 (geschreven samen met Van Schelt) Bouwkundig Weekblad, De Klokkenbelt. Tehuis voor bejaarden te Almelo, 1953 1954 Amsterdam, Verbouwing van de "Paroolagentschappen", 1954
93
Bergen aan Zee, Vakantiehuisje voor de familie Levy, Parkweg 25, 1954 Amsterdam, Winkelpanden met woningen, Korte Prinsengracht/Haarlemmerstraat, 1954 Maasdijk, Chr. Kleuterschool aan de Nassaustraat, 1954‐1955 Amsterdam, Apollohal en de verbouwing van de bioscoop "du Midi", 1954‐1961 Nevenfuncties Lid Architectuurraad B.N.A, 1954 1955 Amsterdam, Project op de Vondelstraat 93, 1955 Amsterdam, Beatrixflat, Beethovenstraat 139‐154, 1955 Utrecht, Bejaardentehuis, Dodt van Flensburglaan, 1955 Strandpaviljoen "Blue", 1955 Amsterdam, Verbouwing woning van J.Mot, Frederiksplein 3‐5, 1955 Amsterdam, Ceintuurbaan/Sarphatipark, verbouwing café‐restaurant "Amstelquelle", 1955 Zaandam, Raadhuisprijsvraag: motto "1717", 1955‐1957 Nevenfuncties Lid van Permanente Prijsvraagcommssie B.N.A., 1955 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Forum, Een pluim op de hoed van Atlanta, 1955 Forum, Een nabetrachting van de E‐55, 1955 1956 Amsterdam, Restauratie 1e openluchtschool, 1956 Amsterdam, Wederopbouwplan Weesperstraat, 1956. Amsterdam, Woningbouw Burgermeester Cramergracht/ Burgermeester Roëllstraat, 1956 Huizen, Villa voor de familie Vos, Sterreboslaan 1, 1956 Maasdijk, Uitbreiding van de Oranjeschool bij de Ned. Herv. Kerk, Nassaustraat, 1956 Amsterdam, Woningbouw aan de Parnassusweg voor de N.V. Texel, 1956‐1957 Delft, Sionskerk, en bejaardencomplex, Cort van der Lindenstraat 1, 1956‐1960. Nevenfuncties Lid Stichting Architectuurmuseum, 1956‐1963 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Forum, Ned. Hervormde kerk te Maasdijk, 1956 Forum, Vakantie‐belevenissen, 1956 1957 Almelo, Chr. Lyceum, Noordikslaan 68, 1957 Maasdijk, Uitbreiding van de Oranjeschool bij de Ned. Herv. Kerk, Nassaustraat, 1957 Bebouwing Overtoomse veld Amsterdam, 1957 1958 Amsterdam, Kantoorwoning en garage voor Dhr. E. Nethe en Zn, Jan van Eykstraat 36, 1958. Amsterdam, Villa voor Dhr. H.W. Nethe, Minervalaan 108, 1958 Amsterdam, Villa voor de familie van de Meyden, Minervalaan 99, 1958 Amsterdam, Villa voor de familie Volkers, Minervalaan 104, 1958 Amsterdam, Slotervaart, nieuwbouwwijk deel B voor ASOB/Ons Huis, 1958. Amsterdam, Woningbouw aan de Joh. Huizingalaan (Slotervaart) t.b.v. de KLM, 1958. Rijswijk, Kantoorgebouw voor de Delta Lloyd, J.C. Van Markenlaan 3, 1958. Amsterdam, 380 woningen voor de WBV Zuid omgeving Westlandgracht, 1958‐1960 Tilburg, Scholencomplex "De Reit", Cederstraat/Palmenstraat/Waringinstraat, 1958‐1965. Tijdschriftartikelen door Komter geschreven:
94
Forum, 50 Jaar Academie van Bouwkunst Rede van architect A. Komter uitgesproken in de Noorderkerk te Amsterdam op 11 oktober 1958, 1958 1959 Amsterdam, Verbouwing kunstenaarssociëteit "Arti et Amicitia", Rokin 112, 1959. Amstelveen, Hoog‐ en laagbouw "Elsrijk‐Oost II", 1959‐1960 1960 Amsterdam, adviserende rol bij bouw Paroolgebouw Van de Broek en Bakema, Wibautstraat, 1960. Haarlem, Verbouwing van de villa van Dr. Schröder, Beelslaan 24, 1960 Vlaardingen, Bejaardentehuis De Valkenhof, Frank van Borselenstraat, 1960 1961 Almelo, Christelijke kweekschool, Dr. Sillevislaan 10, 1961 Enschedé, Chr. HBS, het Ichthuscollege, Bruggerstraat 60, 1961‐1962 Almelo, Prot. Chr. Geriatische inrichting "Eugeria", Vriezenveenseweg, 1961‐1965. 1962 Hillegersberg, Restauratie en verbouwing huis Dr. Postma (ontwerp van Boeken), 1962. Laren, Verbouwing van villa "Snoek" voor W. Komter, Eemnesserweg 25, 1962 Kotten (gemeente Winterswijk), Woonhuis voor de familie Thierry, 1962‐1965 Tijdschriftartikelen door Komter geschreven: Bouwkundig Weekblad, Christelijk Lyceum Almelo, 20 april 1962 1963 Maasdijk, Gemeentelijk gymnastieklokaal, 1963‐1964 Nevenfuncties Voorzitter Stichting Architectuurmuseum, 1963‐1975 1964 Amsterdam, Woonhuis met praktijk voor de familie Van de Bergh, Hoekenes 34, 1964. Almelo, Zusterhuis, Roskamstraat, 1964 Amstelveen (Amstelland), Chr. Lyceum, 1964 Tilburg, Flats, Baden Powelllaan, 1964 Tilburg, Gereformeerde Kerk, Professor Cobbenhagenlaan, 1964 1965 Amsterdam, Clubhuis tuinders "Ons Buiten", Riekerweg 15, 1965 Amsterdam, I.V.O.‐kindergemeenschap; U.L.O.‐school, Otto Heldringstraat 41, 1965. 1968 Monnickendam, Bejaardentehuis "Swaensborch”, Swaensborch 11, 1968‐1969 1975 St. Jacobiparochie, Verbouwing boerderij van de familie Bierma, Oudebildtdijk 976, 1975 Nevenfuncties Adviseur meervoudige studieopdracht Beestenmarkt Amersfoort, 1975 Stedenbouwkundige plannen Rotterdam, wederopbouwplannen, 1940‐1945 Almelo, uitbreidingsplan, 1945‐1963 Tilburg, Uitbreidingsplan "De Berkdijk" 1950 Tilburg, Uitbreidingsplan "Het Wandelbos", 1950‐1960. Tilburg, Uitbreidingsplan voor het Paleis‐Raadhuis, 1952.
95
Zierikzee, Uitbreidingsplan "Buyse"; woningen en voorzieningen, 1954 Supervisor plan Nagele, 1955‐1957 Vlaardingen, Supervisorschap, 1956 Tilburg, Uitbreidingsplan "Het Zand", 1957 Zierikzee, Uitbreidingsplan "Malta", 1957 Tilburg, Westermarkt,1959 Tilburg, Westerpark, 1960 Ouderkerk Oost, Uitbreidingsplan, 1964‐1968
96
5.2. Excel schema beeldvorming
97
5.3. Uitwerking Interview met Verena Maria Komter gehouden op 16 april 2009 VM: Verena Maria Komter F: Floor Oudshoorn VM: Nou ja laten we maar een keer beginnen. F: Ik heb zelf een aantal vragen.. nou waar ik nog geen idee van heb eigenlijk. En ik hoop dat u me erbij kunt helpen ze te beantwoorden. VM: Is het makkelijker als je me tutoyeert? F: O ja dat is goed VM: Ik vul het wel aan. Als jij vragen stelt dan komen er vanzelf aanvullingen. F: Nou ik weet eigenlijk heel weinig van hoe het allemaal begonnen is en hoe Auke Komter architect is geworden. Ik wil eigenlijk vooral weten in wat voor gezin hij werd geboren. VM: Hij is Fries. Van Friese afkomst van vader en moeders kant en hij is ook in Leeuwarden geboren als enige zoon. Zijn moeder was een dochter ook van drie… drie meisjes. Dat is ook heel gek. De vader van zijn moeder was steenbakker, dus van bakstenen. Komter zijn vader zat in de drankgroothandel, de zakelijke kant. En het was de bedoeling natuurlijk dat Auke die kant ook opging. Maar hij heeft hemel en aarde bewogen om dat niet te hoeven doen. En toen heeft hij een opleiding gedaan.. –help‐ F: De Hogere Handelsschool? VM: De hogere handelsschool precies. Maar daarna is hij als leerjongen.. zo heet dat denk ik. Bij Duiker gaan werken. F: Bij Duiker? VM: Ja ik dacht dat hij de eerste was. Ja want zo ging het.. er was nog geen opleiding. En Duiker was toen bezig met de openluchtschool in Amsterdam, dus daar heeft ie wat lijntjes bij getekend, en dat was natuurlijk heel grappig. En toen is hij van Duiker naar Parijs getrokken en is daar bij Le Corbusier gaan werken. F: Er wordt ook nog gezegd dat hij een tijd bij Boeken heeft gewerkt. VM: Ja, ook is hij ook geweest maar hoe dat precies zit in volgorde weet ik niet. Maar ja Boeken was wel een veel voorkomende naam. Nou goed hij ging naar Parijs en heeft toen daar mijn moeder ontmoet op een feest. En zij is van geboorte een Zwitserse, en ook veel gereisd. En zij had de kunstnijverheidsschool gedaan en was boekbindster in de Bibliothèque National in Parijs. En toen hebben ze elkaar ontmoet, hij viel op haar leuke blauwe oogjes. Ze vond hem een hele hele aparte jongen; lang, dun, blond en groenige ogen. Maar hij heeft het altijd over haar ogen, dat vond ie zo spannend. En ze hebben ongelofelijk veel plezier gehad, daar al. En toen heeft hij haar een prachtig leven voorgespiegeld in Holland. Ze zouden in Veren een huis hebben, ze zouden varen en ze zouden dit en ze zouden dat. En dat is er allemaal niet zo erg van gekomen, ze kwamen weliswaar ontzettend leuk in de Zomerdijkstraat terecht. Dat was een blok met kunstenaarswoningen, dat wil zeggen dat je een klein etagetje had, zij woonden hoog, maar de beeldhouwers hadden beneden en dan hadden ze deuren aan de achterkant waar ze grote dingen in en uit konden brengen. En een architect die kan wel wat hoger dus die zaten vierhoog, maar je ziet het hier: je gaat een trap af en daar is een hele hoge.. een vide eigenlijk en daar had hij zijn tekentafel en daar had hij ook een tafel voor mijn moeder gemaakt om boeken te snijden. Hij had het wel architectonisch verantwoord gedaan maar niet praktisch want de poten wiebelden en als je snijdt moet je het heel stevig hebben maar dat had hij dus niet heel goed begrepen. Ik kwam al vrij snel. F: Bent u daar geboren in de Zomerdijkstraat? VM: Nee ik ben daar niet geboren maar ik ben er wel groot gekomen. Ik ben in het ziekenhuis geboren. Nou dat was een hele leuke tijd want daar woonden een heleboel andere kunstenaars en niet alleen architecten maar van alles: beeldhouwers en weet ik wat. Dus dat was een dolle boel: hard werken, weinig geld en veel feestjes F: Nog even terug naar Parijs: hoe kwam hij er eigenlijk bij om überhaupt naar Parijs te gaan? VM: Ja hij wilde architect worden. F: Ging hij gewoon op de bonnefooi naar Parijs en meldde hij zich toen bij het bureau van le Corbusier..? VM: Nee ik denk dat hij gemotiveerd naar Parijs ging. Maar dat weet ik niet zeker. Ik denk dat daar toen ook al van bekend was en dat hij vreselijk graag daar in de leer wilde gaan. F: En heeft hij ook echt met le Corbusier samen gewerkt of was het meer dat hij daar rondliep en niet echt met le Corbusier te maken had? VM: Dat is jammer, dat was nog niet mijn interesse. Hij heeft wel door de boeken die hij van le Corbusier had mee genomen Herman Hertzberger die bij mij in de examenklas van het Montessori Lyceum zat en ook architectuur wilde doen maar nog niet zeker wist of hij naar Delft wilde of naar de Academie. En hij heeft toen
98
samen met mij de boeken van le Corbusier bestudeerd. En toen heeft hij ook wel met mijn vader gepraat, maar dat kunnen we niet meer achterhalen. En ja uiteindelijk is het voor hem Delft geworden. Maar de stijl van le Corbusier zie je ook weer in zijn stijl terug. En ja bij mijn vader natuurlijk ook het huis wat hij voor zijn moeder gebouwd heeft, dat is duidelijk echt geïnspireerd door wat hij in Parijs heeft mee gemaakt. En toen hij dus terugkwam uit Parijs zijn ze dus daar gaan wonen in de Zomerdijkstraat maar hij had een ateliertje op Prinseneiland. Je ziet het als je van het station naar Haarlem rijdt. F: Dat zat in van die oude pakhuizen he? VM: In de Zomerdijkstraat had hij wel een tekentafel maar hij ging elke dag heen en weer naar Prinseneiland, daar was zijn werkplek. Ja ik geloof zelfs dat mijn ouders eerst samen op het Prinseneiland hebben gewoond en dat ze toen ik kwam, ja toen werd het te klein en kwam de Zomerdijkstraat op de proppen. Ik denk dat het zo gegaan is. Maar daar (in de Zomerdijkstraat) hebben we niet zo lang gewoond want in december 1937 werd Wendel geboren en toen zijn ze naar de Johannes Verhulst straat gegaan. Dat was een groot bovenhuis, twee volledige etages voor‐ en achterkamer en nog twee flinke zolderkamers en een plat dak. Dat was groot. En hij had altijd kantoor aan huis zelfs tot in de Beethovenstraat aan toe, dat was weliswaar een parterre maar hij heeft het altijd dicht bij huis gehouden. F: Dus hij werkte altijd thuis aan zijn opdrachten? VM: Ja het was zijn hobby dus dan is het ook heel makkelijk je daar even in terug te trekken. Hij was heel gelukkig dat zijn werk zijn hobby was. En daarbij kwam dus nog dat hij graag in tuinierde en ook echt tuinen ontwierp, en er ook echt veel van wist. F: Hij was eigenlijk een alleskunner. VM: Hij was zeer zeker veelzijdig, zijn belangstelling ging ook uit naar zn vriendenkring waar veel schilders en beeldhouwers in zaten en hij speelde zelf piano. Niet onverdienstelijk. En we hadden een koffergrammofoon met van die zwarte platen. Ja we hebben wat dat betreft echt veel mee gekregen, we konden een muziekinstrument gaan leren, Wendel is naar de dansacademie gegaan. F: Jullie kregen echt veel mogelijkheden? VM: Ja we kregen echt veel mogelijkheden. F: En uw moeder kwam dus uit Zwitserland, gingen jullie daar vaak heen op vakantie? VM: Nou wacht even dat was natuurlijk, ik ben in 1935 geboren, Wendel in 1937 en mijn jongste zusje in 1939. We gingen wel naar Zwitserland, maar dat was natuurlijk gauw afgelopen. Na de geboorte van mijn jongste zusje in oktober 1939 is mijn moeder heel erg ziek geworden, dat zou tegenwoordig niet meer zo ernstig aankomen, ze had trombose. Net toen de bombardementen begonnen we alle trappen afmoesten om in de schuilkelders te gaan kon ze weer een beetje lopen. F: De Tweede Wereldoorlog was een periode van vooral thuis blijven? VM: Het was zwaar voor hun allebei. Mijn vader was omringd door verpleegsters, een heel huis vol en een problematisch zieke vrouw in bed. Ze is uiteindelijk gelukkig weer beter geworden. Direct na de oorlog in 1945 zijn we alleen met mijn moeder met een Rode Kruistrein naar Zwitserland gegaan. Mijn moeder had toen alleen haar moeder nog, haar vader was al overleden. Mijn grootmoeder had mijn jongste zusje nog nooit gezien. We stuurden haar wel vaak foto’s van Sylviane op. Van mij en mijn middelste zusjes zijn door bevriende schilders schilderijen gemaakt. Ik ben zelfs gebeeldhouwd door Pieter Starreveld. F: Pieter Starreveld was dus echt een vriend van de familie? Hij heeft natuurlijk ook samengewerkt met Komter aan diverse projecten. VM: Nee hoor met Starreveld heeft hij niet samen gewerkt. F: Jawel hoor. VM: O wat interessant, wat leuk. Dat wist ik niet. F: Die kunstenaars waaronder Starreveld had Komter dus ontmoet op de Zomerdijkstraat. VM: Ja velen daarvan. Maar ja hoe vorm je je vriendenkring? Maar het was een hele leuke levendige groep ja. F: Komter maakte ook een ontwerp voor een huis van Vigoleis Thelen? Ik vroeg me af of dat ook daadwerkelijk gebouwd is? VM: Nee, dat is ook nooit wat geworden. Maar het was wel een hechte vriendschap met Vigoleis Thelen en zijn vrouw. We zijn daar ook wel eens geweest. Hij heeft ook een ontwerp gemaakt voor een arts in Paramaribo. Maar wie dat geweest is weet ik niet. Er is volgens mij een tekening van, maar meer heb ik ook niet. F: Wat me ook opviel is dat hij ook overal in Nederland ontwerpen heeft gemaakt. Hoe kwam dat? VM: Ja dat klopt. Wat ook heel leuk is; hij heeft een stadhuisje in Twello ontworpen. F: Dat was volgens mij Zweeloo VM: O ja dat klopt, je hebt gelijk Zweeloo. En die spijltjesstoel die je daar hebt staan. Dat was een ontwerp voor dat stadhuisje. F: Ja ik herken het, dat was voor de raadzaal toch?
99
VM: Ja precies. Hij zit heerlijk, prima stoel. Hij stond altijd bij ons thuis in de woonkamer; het is een proefmodel. F: Maar met al die opdrachten door het hele land. Was hij heel sociaal of hoe is dat gekomen? VM: Dat kan ik je niet zeggen; ik was natuurlijk een kind. En als architect mag je niet adverteren, dus je moet het hebben van… F: mond‐op mond reclame? VM: Nou wacht even; dat huis van zijn moeder is natuurlijk waanzinnig aangekomen. Dat stond overal in afgebeeld, met veel kritiek ook vaak. Maar goed het was wel aandacht. Het was als een soort vlag, en ik denk dat daardoor mensen ook wel op hem afgekomen zijn. Ik weet het niet.. als kind ben je daar totaal niet in geïnteresseerd. F: Wat voor persoon was uw vader? VM: Heel bescheiden. Heel rustig. Pas als je hem iets vroeg vertelde hij. Hij was ook nooit boos. In zijn voorkomen (ik geloof dat die architecten dat hebben) was hij heel zorgvuldig met zijn kleding. Zijn kleren waren helemaal op elkaar afgestemd qua kleur enzo. Dat moest altijd allemaal wel goed zijn. Een rare bijkomstigheid was dat hij kleurenblind was, dus als hij kleuren moest bepalen in interieurs dan moest mijn moeder erbij komen. F: O wat grappig want bij de Apollohal staat dat Auke de kleurenschema’s bepaalde omdat Boeken kleurenblind was. Maar dat heeft uw moeder dus uitgezocht? VM: Haha wat grappig. Ja waarschijnlijk wel, maar in welke mate hij kleurenblind was weet ik niet precies. F: Hebben jullie zelf (de dochters) nog iets gedaan met architectuur? VM: Nee helemaal niets. Ik heb een diploma bibliothecaresse, Wendel heeft de dansschool in Londen gedaan en Sylviane is verpleegster geworden in Australië. Ik heb later ook nog het luisterlezen voor blinden in de bibliotheek gedaan en een schoonheidssalon gehad. Wendel kreeg na haar dansopleiding een school voor ritmische gymnastiek. Sylviaine is trouwens getrouwd met een beeldhouwer en ik was getrouwd met een musicus. F: Iets heel anders. Op een gegeven moment heeft uw vader ook een ontwerp voor een huis aan het muzenplein gemaakt. VM: Ja dat klopt, maar dat is gelukkig niet door gegaan. F: Het linkergedeelte zou dan voor jullie familie zijn en het andere gedeelte voor Levy. Was dat ook een vriend van uw vader? VM: Ja zeker. Hij was een vriend van de familie. Ook met een Zwitserse vrouw getrouwd en hij was zelf Joods uiteraard. Toen het huis aan het Muzenplein niet doorging is de flat aan de Beethovenstraat gaan spelen. F: Een andere vraag. Komter bouwt voor ene J.M. Komter een huis in Blaricum. Op welke manier is hij familie van u? VM: J.M. Komter was een neef van mijn vader. Dat is de zoon van Douwe Komter (de schilder). Auke lijkt erg op zijn oom Douwe. Douwe Komter heeft een zelfportret gemaakt waarop hij als twee druppels water op Auke lijkt. Douwe Komter had dus wel een zoon en daarnaast nog twee dochters. F: Ik ga een beetje kriskras door mijn vragen heen.. Na de Tweede Wereldoorlog komt Auke vooral in de stedenbouw terecht. VM: Ja dat kwam zo. De stedenbouw en vooral de planningen. Niet zozeer dat hij daarin bouwde maar meer de stedenbouwkundige aanpak. Ja in Tilburg is hij nogal tekeer gegaan, maar dat was totaal onze interesse niet. Ik weet er weinig van alleen dat hij als een gek door het land moest rijden. Dat was natuurlijk in de wederopbouwperiode en alles had haast. Maar of hij dat nou heel erg leuk vond. Het was namelijk eindeloos vergaderen en tegenwerken en geduvel. Het was niet zijn grootste hobby. Je kan dan toch niet groots je plannen opzetten, daar was gewoon geen geld voor en het moest praktisch en snel. Thuis kon hij er niet zo veel over kwijt en dat deed hij dan ook niet. Dat betekent dat je dan eigenlijk ontzettend weinig weet. F: Toen heeft hij eigenlijk nauwelijks meer villa’s etc ontworpen he? Eigenlijk alleen maar gericht op sociale woningbouw en de stedenbouwkundige plannen. VM: Ja die sociale woningbouw kwam toen natuurlijk. F: En hoe vond hij dat om te doen? Het ziet eruit alsof het allemaal heel snel moest. VM: Ja dat was ook zo, het moest snel en het moest goedkoop. F: Het had dus niet zozeer zijn interesse? VM: Nee en alles wat hij bij le Corbusier gezien had kon hij hier toch niet in kwijt. Het moest gewoon doelmatig zijn en niet teveel opvallen. Het was een moeilijke tijd voor die architecten hoor. Ik denk dat ze het allemaal flink voor hun kiezen gekregen hebben. En ze hadden niet meer van die leuke feestjes. We hadden nog wel feestjes thuis..
100
F: Je kan dus de echte stijl van Komter vooral in de ontwerp die hij in de jaren 30 maakte? VM: Ja dat was echt een feest. VM: Hij heeft nog wel een ontzettend leuk huisje in Bergen aan Zee ontworpen voor de Levy’s. Het ziet er ook niet uit van de buitenkant, maar het is enig van binnen. Het ligt zo open in de omgeving en is zo praktisch met slapen en wonen. En dat is eigenlijk zijn sterkte.. want die Witte Raaf ziet er van de buitenkant toch ook niet uit? Hij kon woonruimtes heel praktisch en ruim inrichten. Hierna praatten we nog door over verschillende afbeeldingen, maar is het niet meer interessant om uit te typen.
101