VSV – ANALYSE ONDERWIJSMAATREGELEN
Een analyse van de informatie uit de eindrapportages eerste convenantperiode (2010-2012)
Dit rapport is opgesteld door DUO
Maatwerk Uitvoering Onderwijsbeleid met cijfermateriaal van Informatie Producten
November 2013
1
INHOUDSOPGAVE Managementsamenvatting ………………………………………………….
3
1. Inleiding ………………………………………………………………. Convenanten aanval op schooluitval Doelstelling en opzet vsv-analyse Leeswijzer
5
2. Vsv-cijfers RMC-regio’s ………………………………………………
7
3. Maatregelen onderwijsprogramma’s ………………………………….. Maatregelen algemeen Maatregelen gerelateerd aan doelgroep Aantal maatregelen over de periode 2010–2012 Maatregelen gerelateerd aan aantal samenwerkingspartners Financiën
9
4. Borging maatregelen onderwijsprogramma’s ………………………….. Effectiviteit maatregelen Voortzetting maatregelen
17
5. Conclusies ……………………………………………………………….. 25 6. Bijlagen ………………………………………………………………….. 26 RMC-regio met contactgemeente en contactschool Begrippen en uitgangspunten
2
Managementsamenvatting Het hoofddoel van dit onderzoek – omschrijf de meest effectieve maatregel van de 35 onderzochte RMC-regio’s – is niet volledig uitvoerbaar gebleken. De vsv-werkelijkheid is daarvoor te weerbarstig en complex. Bovendien is de specifieke effectiviteit van een maatregel moeilijk te meten. Daarom is al snel bij de start van de analyse gekozen voor een pragmatische insteek: wat kan aan samenhangende informatie gehaald worden uit de eindrapportages? De 299 (onderwijsgerelateerde) maatregelen bij de 35 onderzochte RMC-regio’s hebben verschillende doelstellingen en zijn op meerdere doelgroepen gericht. In de top 3 van maatregelen scoren aansluiting vmbo-mbo, loopbaanoriëntatie en begeleiding, en verbeteren van het verzuimbeleid het hoogst. Geen enkele maatregel is niet (direct of indirect) op mbo-leerlingen gericht is. Van 299 maatregelen zijn 79 uitsluitend op de mbo-doelgroep gericht. Gemiddeld worden door de 35 onderzochte regio’s bijna negen maatregelen ingezet om vsvreductie te behalen, en worden drie tot vier doelen nagestreefd. Het grootste aantal maatregelen in een regio betrof 25, en het kleinste 3. Er is geen directe relatie zichtbaar tussen aantal doelen en aantal maatregelen. Ook is het niet mogelijk om op basis van de informatie uit de eindrapportages een relatie te leggen tussen aantal maatregelen en de mate van organiseerbaarheid van het onderwijsprogramma of de behaalde vsv-reductie op regio-niveau. Een mogelijk verband tussen aantal maatregelen en aantal betrokken (onderwijs-) partners is evenmin aangetroffen. In de eindrapportages worden wel alle betrokken onderwijspartners genoemd (gemiddeld 13 partners), maar niet altijd de overige partners zoals jeugdzorg, maatschappelijk werk, politie en bedrijfsleven. Wordt het kostenaspect in ogenschouw genomen, dan valt op dat maatregelen gericht op de aansluiting vmbo-mbo de grootste investering vergen. Gaat het om de hoogste gemiddelde kosten dan ligt het accent op verbetermaatregelen zorg. De laagste investering en de laagste gemiddelde kosten zitten bij dezelfde maatregelen: inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s. Gaat het om doelgroepen dan ligt de grootste investering bij een mix-samenstelling, en daarna op de mboleerlingen als unieke doelgroep. Hoewel cijfermatige onderbouwing van vsv-reductie per maatregel ontbreekt, is bij de eindrapportages op andere vlakken kwantificering aangebracht. Bijvoorbeeld in het aantal activiteiten of bijeenkomsten dat is verricht of georganiseerd, of het aantal deelnemers dat met die activiteiten/ bijeenkomsten zijn bereikt. Uit de rangorde van effectiviteit die de regio’s (contactscholen en/ of RMC-coördinatoren) hebben aangebracht blijkt dat de maatregelen uit de top 3 ook het hoogst scoorden. Minder positief is men over begeleiding van specifieke doelgroepen en maatregelen die vallen in de ‘restcategorie’. Kanttekening hierbij is dat niet alle regio’s gereageerd hebben en de regio’s die dat wel hebben gedaan dat met de nodige reserves hebben gedaan.
3
Interessant in deze rangorde is de onderbouwing die men bij het waardeoordeel gaf. Een aantal succesfactoren komt hierbij regelmatig terug, zoals breed draagvlak, een snel in te voeren maatregel, de maatwerkmogelijkheden die de maatregel bood, de veelzijdige aanpak. De overwegingen die bij de ‘minst succesvolle’ maatregelen een rol speelden waren meer doelgroepgericht en betroffen de complexiteit van de doelgroep en/ of de beperkte omvang van de doelgroep. Algemene trend in de reacties is dat door de maatregelen het probleem van voortijdig schooluitval op het netvlies van alle betrokkenen is gekomen, en intensieve regionale samenwerking is ontstaan. De aandacht die op politiek en bestuurlijk vlak wordt gegeven aan schooluitval, plus de voortdurende aandacht voor vsv-cijfers, zorgen voor een grote betrokkenheid. Mede daardoor is een succesvol resultaat niet aan een specifieke maatregel toe te schrijven. Bij voortzetting en verankering van de vsv-maatregelen zijn aan de hand van de eindrapportages zes werkwijzen te onderscheiden. De meeste maatregelen (147) hebben, conform planning, een structurele plek gekregen in het onderwijsproces of in de regionale aanpak. Daarnaast worden 84 maatregelen voortgezet in het vsv-programma 2012-2015. Vaak gaat het dan om verbreding van eerder ingezette pilots of om een vernieuwingsslag op een eerder uitgevoerde aanpak. Uiteindelijk zijn tijdens of aan het eind van de looptijd van deze eerste convenantperiode 20102012 drie maatregelen (voortijdig) stopgezet.
4
1.
Inleiding
Convenanten Aanval op Schooluitval Om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan zijn in Europees verband afspraken gemaakt. Met de zogenoemde Lissabonakkoorden heeft de Nederlandse overheid de aanval op schooluitval ingezet. In Nederland is in 2003 de nationale doelstelling geformuleerd om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters tot de helft terug te brengen van 71.000 in 2002 tot 35.000 in 2012. In 2010 is de doelstelling verscherpt tot maximaal 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. Om deze doelstelling te halen zijn met alle 39 RMC-regio’s meerjarige convenanten afgesloten. Regio’s en scholen krijgen (prestatie)subsidies voor maatregelen op basis van het convenant. In de convenanten Aanval op Schooluitval (2008-2011, plus verlengingsjaar 2012) is met alle 39 RMC-regio’s afgesproken om het aantal nieuwe vsv-ers in de schooljaren 2007 tot en met 2012 te verminderen met 40% ten opzichte van peiljaar 2005-2006. Dit convenant is afgesloten met alle onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, en met 39 RMC-regio’s. De onderwijsinstellingen ontvangen een prestatiesubsidie per daadwerkelijk verminderde nieuwe vsv-er ten opzichte van het schooljaar 2005-2006. Daarnaast ontvangen onderwijsinstellingen in een regio gezamenlijk aanvullende subsidie voor onderwijsprogramma’s als extra stimulans om de convenantafspraken te halen. Afhankelijk van het aantal vsv-ers per RMC-regio is een maximum bedrag per regio vastgesteld. Het accent ligt op preventie van voortijdig schoolverlaten. In de uitvoeringsregeling ‘Bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten’ is een opsomming gegeven van maatregelen waarbinnen activiteiten moeten worden ontplooid. In ieder geval moet in het onderwijsprogramma de maatregel ‘verzuim melden en aanpakken’ zijn opgenomen. Verder is het essentieel dat het onderwijsprogramma structureel moet worden geborgd in het onderwijsproces. De aanpak uit de eerste convenantperiode is succesvol gebleken. Daarom heeft het ministerie van OCW in 2012 met gemeenten en onderwijsinstellingen in de 39 RMC-regio’s voor de periode 2012-2015 nieuwe convenanten afgesloten. De nieuwe doelstelling is geformuleerd in absolute aantallen: maximaal 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. De instellingen worden niet meer afgerekend op absolute reductie in vsv. In plaats daarvan zijn normen afgesproken die in de vorm van vsv-percentages zijn bepaald voor verschillende schoolsoorten. Met name de uitval in het mbo moet nog substantieel dalen. Ten opzicht van schooljaar 2005-2006 is in het voortgezet onderwijs (daling van 44,4% in 2011-2012, gebaseerd op definitieve cijfers) het aantal vsv-ers sterker gedaald dan in het middelbaar beroepsonderwijs (daling van 24,8% 2011-2012, gebaseerd op definitieve cijfers). De meeste vsv-ers zijn afkomstig uit het mbo.
5
Doelstelling en opzet vsv-analyse Tijdens de eerste convenantperiode (2008-2012) heeft minder structureel onderzoek plaatsgevonden dan in de tweede convenantperiode (2012-2015). Voor de tweede periode wordt zowel Panteia/Research voor Beleid als CPB voor diverse onderzoeken ingezet. Voor de officiële afsluiting van de eerste periode (1 november 2013) wil OCW een rapportage hebben waarin de meest effectieve maatregel per RMC-regio (exclusief de G-4) in de eerste convenantperiode wordt omschreven. Het format voor de eindrapportage dat door de RMC-regio per gehanteerde maatregel is ingevuld, vormt de basisinformatie voor de analyse. Bij aanvang van deze analyse is uitgesproken dat dit onderzoek niet het karakter van een wetenschappelijk onderzoek kan hebben. Meerdere redenen liggen daaraan ten grondslag: bij de start heeft geen nulmeting plaatsgevonden; er is geen sprake geweest van randomisatie; en evenmin van experiment- en controlegroepen. Het basismateriaal voor de analyse wordt uit de eindrapportage verzameld. Voor deze eindrapportages worden geen eenduidige formats gebruikt. Bovendien bleek dat de contactschool niet altijd zicht had op de omvang van de doelgroep of het beoogde effect van de maatregel. Daarnaast moest de dataverzameling weinig tot geen tijd vragen van de betrokken vertegenwoordigers in de regio en aansluiten bij activiteiten die zij in het kader van hun vsvmaatregelen sowieso al ondernemen (het opstellen van de eindrapportage). Cijfermatig wordt al de nodige informatie over vsv verzameld. Dat blijkt ook uit de diverse vsvcijferproducten, zoals de VSV-atlas, de RMC-regio factsheets, de mbo-factsheets en de vsvverkenner. Het betreft cijfermateriaal op landelijk, regionaal, gemeentelijk en onderwijsniveau. Met deze analyse was het de bedoeling het cijfermateriaal verder in te kleuren op (onderwijs)maatregelniveau. Bij de data-analyse bleek echter al snel dat een uitspraak over de meest effectieve maatregel op basis van cijfermateriaal lastig te maken is. Het is voor de regio’s onmogelijk om het resultaat van wel of niet uitvallen aan één specifieke maatregel op te hangen. In aanvulling op informatie uit de eindrapportage is daarom contact opgenomen met de vertegenwoordiger van de contactschool en de gemeentelijke vertegenwoordiger in de persoon van de RMC-coördinator. Aan hen is per e-mail de vraag voorgelegd welke maatregel in hun ogen de ‘meest succesvolle’ en welke de ‘minst succesvolle’ is gebleken, en welke onderbouwing zij daarbij hanteren. Kortom: er is sprake van een accentverschuiving, van een kwantitatieve insteek naar een kwalitatieve insteek, waarbij er meer naar de ‘beleving’ van de maatregel is gekeken. Leeswijzer Voorafgaand aan de analyse van de maatregelen wordt een korte toelichting gegeven op het aantal vsv-ers en de al dan niet behaalde reductie per regio. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de informatie uit de VSV-atlas. Vervolgens worden de maatregelen bekeken naar aantal, doelstelling, doelgroep en samenwerkingspartners. Ook wordt aandacht geschonken aan financiën, effectiviteit en borging van de maatregelen. De trends en conclusies die hieruit voortkomen, zijn te vinden in de managementsamenvatting.
6
2.
VSV-cijfers van 39 RMC-regio’s
Te veel jongeren ondervinden problemen in hun leerloopbaan, waardoor ze te vroeg stoppen met hun opleiding en geen startkwalificatie behalen. Om deze jongeren een beter perspectief op de arbeidsmarkt en in de samenleving te geven is de aanval op schooluitval ingezet. Regionaal ziet dat er als volgt uit. RMC-regio 23. Kop van Noord-Holland 32. Walcheren 02. Noord-Groningen-Eemsmond 22. West-Friesland 05. Zuid-West Friesland 21. Agglomeratie Amsterdam (G4) 35. Midden-Brabant 31. Oosterschelde regio 39. Gewest Zuid-Limburg 20. Gooi en Vechtstreek 29. Rijnmond (G4) 26. Zuid-Holland-Noord 36. Noord-Oost-Brabant 04. Friesland Noord 24. Noord-Kennemerland 34. West-Brabant 27. Zuid-Holland-Oost 28. Haaglanden/ Westlanden (G4) 08. Zuid-Oost Drenthe 38. Gewest Limburg-Noord 19. Utrecht (G4) 06. Friesland-Oost 30. Zuid-Holland-Zuid 25. West-Kennemerland 12. Twente 01. Oost-Groningen 37. Zuidoost-Brabant 16. Eem en Vallei 10. IJssel-Vecht 03. Centraal en Westelijk Groningen 18. Flevoland 17. Noordwest-Veluwe 07. Noord- en Midden Drenthe 11. Stedendriehoek 09 Zuid-West Drenthe 14. Arnhem/ Nijmegen 15. Rivierenland 13. Achterhoek 33. Zeeuws-Vlaanderen Totaal / gemiddeld alle RMC’s Totaal / gemiddeld minus G4
Aantal deelnemers 13.882 9.150 8.603 17.668 10.658 96.030 30.156 14.044 40.344 19.269 95.431 31.184 54.223 21.625 22.104 53.729 30.739 73.174 14.355 40.076 62.107 23.464 40.778 28.764 51.930 11.998 57.854 51.975 36.948 22.540 34.330 17.074 16.498 34.883 10.821 54.572 21.197 26.856 7.778 1.308.811 982.069
Aantal vsv-ers 379 263 210 496 222 3850 1005 363 1447 597 3926 887 1362 633 730 1662 857 2921 415 1104 2074 627 1358 1078 1397 390 1755 1621 910 677 1268 477 390 1169 270 1796 603 785 282 42.256 29.485
% vsv in 2011–2012 2,7 2,9 2,4 2,8 2,1 4,0 3,3 2,6 3,6 3,1 4,1 2,8 2,5 2,9 3,3 3,1 2,8 4,0 2,9 2,8 3,3 2,7 3,3 3,7 2,7 3,3 3,0 3,1 2,5 3,0 3,7 2,8 2,4 3,4 2,5 3,3 2,8 2,9 3,6 3,04% 2,95%
% vsv tov. 2005–2006 -41,6 % -40,2 -35,8 -35,6 -33,7 -33,5 -32,7 -32,7 -31,9 -30,0 -29,6 -29,3 -29,2 -28,7 -28,3 -27,9 -27,4 -27,0 -25,6 -25,5 -24,1 -22,0 -21,6 -21,5 -21,1 -20,7 20,3 -18,9 -18,8 -18,4 -18,4 -17,8 -16,7 -15,7 -15,1 -13,5 -13,4 -11,4 -09,9 -22,7% -22,0%
7
In de eerste convenanten Aanval op Schooluitval is met alle 39 RMC-regio’s afgesproken om het aantal nieuwe vsv-ers in de schooljaren 2007 tot en met 2012 te verminderen met 40% ten opzichte van peiljaar 2005-2006. Voor het eerste convenantjaar (schooljaar 2007-2008) was de ambitie 10% minder, voor het tweede convenantjaar (schooljaar 2008-2009) 20% minder en voor het derde convenantjaar (schooljaar 2009-2010) 30% minder schooluitvallers ten opzichte van 2005-2006. Voor het vierde en laatste convenantjaar plus verlenging (schooljaar 2010-2011/ 2011-2012) is de ambitie 40% minder schooluitvallers ten opzicht van schooljaar 2005-2006 niet gehaald. De definitieve cijfers over schooljaar 2010-2011 laten een reductie zien van 20,7% en over schooljaar 2011-2012 een reductie van 22,7%.
8
3.
Maatregelen onderwijsprogramma’s
Maatregelen algemeen In het onderzoek is een breed scala aan maatregelen (totaal 299) aangetroffen bij 35 regio’s, met eigen specifieke naamgeving. Deze zijn onder te verdelen in negen hoofdgroepen gerelateerd aan de doelstelling. De nadruk ligt op preventie. Regio’s kiezen voor een pakket aan maatregelen om jongeren zo lang mogelijk binnen school te houden. Een aantal trends is binnen die maatregelen te onderkennen.
Er is een breed scala aan maatregelen, met eigen specifieke naamgeving. Ook de doelstellingomschrijving kent een grote verscheidenheid. Dezelfde doelen en maatregelen krijgen een eigen inkleuring door specifieke naamgeving.
Lifecoach
Stick Together
Later kiezen = beter kiezen! Martini gilde
Toekomstloket
VOROC
Niet buitenboord, maar binnenboord
Projectnamen
Pasklaar
Pitstop
Brugwachter
Suc6punt Kiezen doe je zelf
9
Soepele overgang Met stip staat genoteerd de soepele overgang van de ene onderwijssoort naar de andere, de doorlopende leerlijn. Vooral de overgang van het vmbo naar het mbo geldt als een risicovol moment. Preventieve maatregelen die daaronder vallen zijn ‘warme overdracht’ van leerlingen, het koppelen van doorstroomdossiers en het maken van afspraken over intake in het mbo. Maar ook registratiesystemen waardoor het mogelijk is leerlingen in het 1e en 2e jaar van het mbo gericht te volgen. Het organiseren van meeloopdagen op het mbo, het voeren van reflectiegesprekken en een doorlopende dienstverlening tijdens de zomermaanden voor late aanmeldingen. Loopbaanoriëntatie en begeleiding Daarmee samenhangend komt loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) op de tweede plaats. De activiteiten die onder deze maatregel vallen zijn bedoeld om leerlingen die op het punt staan binnen het vo over te stappen naar het mbo te informeren en te begeleiden, om zo een verkeerde (opleidings- en beroeps-) keuze te voorkomen. Voorbeelden zijn: een goede registratie door leerlingen in beeld te houden met één centraal (digitaal) loopbaanportfolio, het verzorgen van oriëntatie en voorlichting (door middel van spreekuren, bedrijfsbezoeken, gastlessen en lesbrieven met bedrijfsinterviews), loopbaanonderzoek (assessments), en begeleiding, door de inzet van coaches, mentoren en trajectbegeleiders.
De Overstap is een stappenplan voor jongeren waarvan de vmbo-school voorziet dat zij extra zorg en aandacht nodig hebben bij de overgang naar het mbo. Het stappenplan richt zich op de beroeps- en opleidingswensen van de leerling, bezoek aan open dagen en bedrijven. Vanaf maart krijgen deze leerlingen een begeleider, die hen ondersteunt bij de oriëntatie, keuze, aanmelding en start voor de eerste maanden op het mbo. De groep leerlingbegeleiders is divers en bestaat uit docenten en decanen van het vo en mbo en vertegenwoordigers van Participe, een organisatie voor Marokkaanse jongeren. Per jaar wordt met deze maatregel bijna 200 deelnemers bereikt. Regio 27 Zuid-Holland-Oost
Verzuimbeleid Bij ‘verbeteren verzuimbeleid’ gaat het om het opstellen van een verzuimprotocol, het werken met een registratie- en volgsysteem, het aanstellen van verzuimmedewerkers, het voeren van verzuimgesprekken. Spijbelen en verzuim zijn vaak een voorbode van uitval. Een tijdige aanpak van verzuim, vaak door een persoonlijke benadering van de leerling, kan voorkomen dat zij definitief afhaken.
10
Specifieke groepen Begeleiding van specifieke groepen komt regelmatig terug in het maatregelenpakket. Activiteiten die daaronder vallen betreffen het uitvoeren van risico-analyses, het verzorgen van reboundvoorzieningen en time-outtrajecten, de inzet van specifieke deskundigheid (zoals schoolmaatschappelijk werk), of de inzet van een orthopedagoog. Specifieke doelgroepen die genoemd worden zijn bijvoorbeeld leerlingen met angstgerelateerde klachten. Niet altijd gaat het om leerlingen met aandacht voor het verbeteren van het zelfbeeld en het vergroten van het zelfvertrouwen. Soms is de focus gelegd op bepaalde beroepsgroepen. Bijvoorbeeld het project Martinigilde, waarbij het gaat om leerlingen zorg niveau 1 en 2, die geen onderwijs op school volgen, maar net als vroeger worden opgeleid in een gilde: de gehele opleiding vindt plaats in een ziekenhuis of zorginstelling. Informatievoorziening en deskundigheidbevordering Bij ‘informatievoorziening’ en ‘deskundigheidbevordering’ gaat het om bewustwording van de effecten van vsv bij alle betrokkenen (ouders, verzorgers, leerlingen, hulpverleners, maar ook bestuurders). Als voorbeelden van maatregelen voor dit specifieke doel geldt huisbezoeken, waarbij ouders sneller en direct betrokken worden bij de verzuimproblematiek. Bij ‘deskundigheidsbevordering’ wordt onder andere verwezen naar het delen van ervaringen via docentenuitwisselingen in het regionale vsv-netwerk.
Het project VSV Theater ‘Dwars’ is een voorbeeld van hoe op een speelse wijze een beroep gedaan kan worden op het verantwoordelijkheidsgevoel van alle betrokkenen (de jongeren, ouders, docenten, adviseurs, managers) om gezamenlijk voortijdige uitval te voorkomen. De theatervoorstelling wordt gespeeld door jonge acteurs (17 tot 20 jaar) en één volwassen acteur. De jongeren volgen de opleiding Kunst, Theater en Media aan het Noorderpoort en lopen voor dit project stage bij Theater De Steeg. De voorstelling is gespeeld bij diverse scholen, maar ook voor gemeenten, provincies en tijdens ouderavonden. Het gaat om ruim 75 voorstellingen met 100 bezoekers per keer. Gebleken is dat het theaterstuk veel indruk maakt op de aanwezigen, juist door de deelname van jongeren aan de uitvoering van het stuk. Profielen van alle denkbare uitvallers passeren de revue. Onderdelen van het theaterstuk zijn goed overdraagbaar, bijvoorbeeld door digitale producten als lesmateriaal, lesbrieven en draaiboeken. Regio 7 Noord- en Midden-Drenthe
Zorgstructuur Met het ‘opzetten en verbeteren van de interne en externe zorgstructuur’ gaat het om het tijdig signaleren van bijzondere situaties rond leerlingen. Om dit te bereiken worden verzuimmedewerkers, specifieke monitoring en scholing van docenten en zorgfunctionarissen ingezet. Zorg- en AdviesTeams (ZAT) worden ingezet om de schoolinterne zorg af te stemmen op de schoolexterne zorg. Hier werken professionals uit diverse organisaties structureel samen
11
zoals leerlingbegeleiding, (school) maatschappelijk werk, (jeugd) gezondheidszorg, (jeugd) hulpverlening, leerplicht en politie. Opvallend is dat bijna de helft van de zorgmaatregelen in de provincie Noord-Brabant (regio 34 t/m 37) wordt ingezet. Aantrekkelijke lesprogramma’s Een aantal maatregelen richt zich op bestrijden vsv door het bieden van een aantrekkelijk lesprogramma, bijvoorbeeld door een programma gericht op bewegen en sport. Of door activiteiten te ontwikkelen gericht op contextrijk leren, waarbij leerlingen in een meer beschermde omgeving van onderwijsleerbedrijven hun talenten en competenties kunnen oefenen. Overige maatregelen ‘Overig’ is, zoals de term al zegt, een restgroep. Hieronder vallen maatregelen als ‘optimaliseren van stage-aanbod’, ‘inzet van evc’ en ‘realiseren van nieuwe samenwerkingscontacten’. Bij deze laatste maatregel gaat het om kennisdeling als doel op zich, terwijl bij de andere maatregelen kennisdeling een onderdeel is van de maatregel. Soort maatregel
In aantal regio’s toegepast
1. Aansluiting VMBO-MBO
34
2. Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)
29
3. Mix van aansluiting vmbo-mbo en LOB
12
4. Verbeteren verzuimbeleid
26
5. Begeleiding van specifieke groepen
21
6. Informatievoorziening en deskundigheidsbevordering
13
7. Opzetten/ verbeteren van interne en externe zorgstructuur
10
8. Inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s
8
9. Overige maatregelen
7
Maatregelen gerelateerd aan doelgroep Uit de VSV-Atlas blijkt dat er grote verschillen zijn in de resultaten van de verschillende scholen en RMC-regio’s. Regionale sociaal-economische factoren hebben invloed op het aantal nieuwe vsv-ers van een mbo-instelling of vo-school. Hierbij valt te denken aan het aandeel huishoudens met uitkeringen, lage inkomens en het percentage niet-westerse allochtonen in een regio. Ook het onderwijsniveau speelt een rol. Bij onderwijsinstellingen die een groter percentage leerlingen op niveau 1 en 2 van het mbo hebben dan andere onderwijsinstellingen, is het risico op uitval hoger. De uitval in het mbo is hoger dan in het vo: in 2011-2012 gemiddeld 6,9% (mbo) versus 0,9% (vo). Op basis van deze cijfers is te verwachten dat de onderwijsmaatregelen meer nadruk leggen op de mbo-leerlingen als doelgroep. Uit onderstaande tabel blijkt dat voor alle maatregelen ook te gelden. Er is geen enkele maatregel die (direct of indirect) niet op mbo-leerlingen is gericht. Voor drie maatregelen is het vmbo niet als aparte doelgroep aangegeven. Op basis van de beschikbare informatie zijn daar verder geen conclusies aan te verbinden. Van de 299 maatregelen zijn 79 12
maatregelen alleen op de mbo-doelgroep gericht. Voor de overige maatregelen gaat het om een mix van doelgroepen, waarbij ook ouders, docenten en beleidsmedewerkers naast de vo- en mboleerlingen, onderdeel uitmaken van de doelgroep. Maatregelen/ doelen (Totaal 299 maatregelen)
Maatregelen met alleen mbo-doelgroep
Maatregelen met alleen vo-doelgroep
1. Aansluiting VMBO-MBO
21
8
2. Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)
10
3
3. Mix van aansluiting vmbo-mbo en LOB
5
0
4. Verbeteren verzuimbeleid
16
3
5. Begeleiding van specifieke groepen
16
6
6. Informatievoorziening en deskundigheidsbevordering
2
0
7. Opzetten/verbeteren interne en externe zorgstructuur
4
1
8. Inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s
2
0
9. Overig
3
1
Totaal
79
22
Aantal maatregelen over de periode 2010-2012 Totaal gaat het om 299 maatregelen verspreid over 35 regio’s. Uit voorgaande is gebleken dat één maatregel op meerdere doelen gericht kan zijn, en ook meerdere doelgroepen kan bedienen. Sommige regio’s kiezen voor een totaalprogramma en nemen een mix aan maatregelen op. Andere regio’s kiezen voor focus en richten zich op een beperkt aantal maatregelen. Aantal maatregelen
Aantal regio’s
Minder dan 5 maatregelen
6
5 tot 10 maatregelen
19
10 tot 15 maatregelen
7
15 tot 20 maatregelen
1
Meer dan 20 maatregelen
2
Gemiddeld zetten regio’s negen maatregelen in om hun vsv-aandeel te verminderen. Met deze maatregelen worden gemiddeld drie tot vier van de eerder onderscheiden doelen nagestreefd. Noord-Oost Brabant (regio 36) en Arnhem-Nijmegen (regio 14) zijn de regio’s met het grootste aantal maatregelen: respectievelijk 25 en 22 maatregelen. Deze regio’s richten zich ook op een groot aantal doelen (respectievelijk acht en zes doelen). Twee regio’s met een beperkte aantal (twee) doelstellingen, Zuidoost-Brabant (regio 37) en Zuid-Oost Drenthe (regio 8), werken respectievelijk met een pakket van zes en acht maatregelen aan hun vsv-reductie. Toch gaat de stelling ‘hoe meer doelen, hoe meer maatregelen’ (en omgekeerd) niet altijd op. De regio IJssel-
13
Vecht (regio 10) zit boven het doelgemiddelde (zes), maar onder het gemiddelde aantal maatregelen (zeven).
“Regionale samenwerking zorgt er voor dat de lijnen tussen gemeenten, scholen en instellingen korter worden en meer afstemming van activiteiten plaatsvindt. Ervaringen worden gedeeld, knelpunten worden in gezamenlijkheid aangepakte en gemeenschappelijk beleid wordt ontwikkeld. Er bestaat een behoefte om geen nieuwe maatregelen meer op te pakken, maar bestaande maatregelen verder uit te werken en te implementeren in de scholen, een structurele plek binnen onderwijs te geven. Er zal meer en meer gewerkt moeten worden vanuit een geheel van maatregelen en aan de toegankelijkheid van scholen onderling op het gebied van afstemming en samenwerking. Ook zal er voor de toekomst meer aandacht gegeven worden aan samenhang met andere beleidsterreinen. Het ontbreken daarvan zorgt voor tegenstrijdigheden tussen het beoogd beleid, de uitgevoerde activiteiten en de ervaren praktijk.” Als voorbeeld wordt hierbij verwezen naar het spanningsveld tussen het behalen van een zo laag mogelijk vsv-cijfer en het aanbieden van passend onderwijs voor iedereen. Citaat uit aanbiedingsbrief bij eindrapportage van Midden-Brabant (regio 35)
Helaas is het gezien de eerder genoemde beperkingen (zie inleiding) niet mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een mogelijke relatie tussen het aantal maatregelen en de werkbaarheid of organiseerbaarheid van het geheel. Kijkend naar de regionale vsv-cijfers (paragraaf 2) kan er ook geen relatie gelegd worden tussen aantal maatregelen en meer of minder vsv-reductie. De regio met de hoogste reductie (regio 23 Kop van Noord-Holland) en de regio met de laagste reductie (regio 33 Zeeuws-Vlaanderen) werken met een beperkt aantal maatregelen, respectievelijk acht en drie. Maatregelen gerelateerd aan aantal samenwerkingspartners De inzet en samenwerking van diverse partners in de regio is noodzakelijk voor het slagen van de aanval op schooluitval. Het gaat om een samenspel tussen scholen, gemeenten, jeugdzorg, maatschappelijk werk, politie en bedrijfsleven. Evenals het aantal maatregelen is er ook een grote variatie te ontdekken in het aantal betrokken partners. Er is echter geen verband te signaleren tussen het aantal maatregelen en het aantal partners dat daar bij betrokken is. Aantal samenwerkingspartners
Aantal regio’s
Minder dan 8 partners
7
8 tot 15 partners
13
15 tot 20 partners
11
Meer dan 20 partners
4
14
Het aantal partners in bovenstaande tabel betreft het aantal betrokken scholen, niet de overige partners. Gemiddeld gaat het om dertien samenwerkingspartners in regioverband. Er zijn bij de eindrapportages diverse maatregelen te vinden waar ook andere partners dan onderwijsinstellingen bij betrokken zijn. Een voorbeeld is de maatregel ‘preventief verzuimbeleid in uitvoering’ in Flevoland (regio 18), waar met een gezamenlijk verzuimbeleid en een preventief spreekuur leerplicht ongeoorloofd verzuim wordt teruggedrongen. Naast de negen scholen gaat het bij de uitvoering van deze maatregel om ketenpartners als leerplicht Almere en Lelystad, Stichting Welzijn Lelystad, Stichting 3 D, GGD Flevoland en Tactus verslavingszorg. Daarmee komt het aantal samenwerkingspartners alleen voor deze maatregel al op 15. Financiën De onderzochte 35 regio’s hebben in totaal € 44.270.229 geïnvesteerd in onderwijsmaatregelen. Bij dit bedrag dient vermeld te worden dat de gerealiseerde kosten van twee regio’s buiten beschouwing zijn gebleven (regio 16 en regio 25), omdat zij in de eindrapportage geen bedragen hebben opgegeven, onder verwijzing naar de financiële verantwoording via de jaarrekening. Hierdoor is het beeld niet compleet. Kijkend naar kosten gerelateerd aan maatregelen valt op dat de grootste investering wordt gedaan bij maatregelen gericht op de aansluiting vmbo-mbo. De gemiddelde kosten per maatregel zorgen voor een gewijzigd beeld: de maatregelen gericht op interne en externe zorgstructuur vormen dan de grootste investering. De laagste investering en de laagste gemiddelde kosten zitten wel bij dezelfde maatregelcategorie: inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s. Maatregelen 1. Aansluiting vmbo–mbo
Totale kosten
Gemiddelde kosten per maatregel
€ 14.032.154
€ 152.523
2. Doorlopende LOB
€ 8.365.372
€ 146.761
3. Mix van aansluiting vmbo–mbo en LOB
€ 3.020.159
€ 177.656
4. Verbeteren verzuimbeleid
€ 7.133.840
€ 169.853
5. Begeleiding van specifieke groepen
€ 5.506.728
€ 112.382
6. Informatievoorziening en deskundigheidsbevordering
€ 1.111.853
€ 74.124
7. Opzetten/ verbeteren van interne en externe zorgstructuur
€ 3.142.850
€ 285.714
€ 476.998
€ 68.143
€ 1.480.275
€ 164.475
€ 44.270.229
€ 150.181
8. Inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s 9. Overig Totaal
Trekken we het door naar regioniveau, dan is in Zuid-Limburg (regio 39) de kleinste investering per maatregel gedaan. Voor begeleiding en ondersteuning van leerlingen bij de overstap van vo naar mbo door buddy’s, ontwikkeling competentiesleutel bij plaatsing en start mbo is € 3.300 ingezet. Het gaat hier om een deelnemersgroep van 40.344 leerlingen met een vsv-aantal van
15
1.447 leerlingen (3,6% vsv). De grootste investering per maatregel is gedaan in West-Brabant (regio 34) met ruim € 1 mln voor ‘overgang po-vmbo-mbo’, waar een scala aan activiteiten onder vallen zoals diverse vormen van coaching, digitale overdracht van gegevens, huiswerkbegeleiding en beroepenvoorlichting. Het gaat hier om een deelnemersgroep van 53.729 leerlingen met een vsv-aantal van 1.662 leerlingen (3,1% vsv). Niet alleen het aantal maatregelen, maar ook de investeringsinzet laat zien dat het accent bij het onderwijsprogramma op de doelgroep mbo-leerlingen ligt. Doelgroep Alleen havo-/vwo-leerlingen
Kosten maatregelen € 420.228
Alleen vmbo-leerlingen
€ 4.247.507
Alleen mbo-leerlingen
€ 9.785.432
Mix vo- / mbo-leerlingen
€ 9.006.585
Overig (docenten, ouders, management, of geen onderscheid doelgroepen)
€ 20.810.476
Als voorbeeld voor maatregelen gericht op de doelgroep ouders kan ‘AMAL-Preventief’ uit Noord-Oost-Brabant (regio 36) dienen. Deze maatregel bestond uit drie specifieke activiteiten: de inzet van een allochtone docent bij het benaderen van ouders. Deze docent staat ook collega-docenten bij bij het voeren van gesprekken met allochtone leerlingen; een onderzoek door HBO-studenten over ouderbetrokkenheid (‘Ouders bij de les’); en een buddy-systeem. Noord-Kennemerland (regio 24) heeft met de maatregel ‘uitval mbo bol’ zich naast de leerlingen specifiek gericht op de ouders/ verzorgers van de leerlingen. Er zijn instrumenten ontwikkeld om ouderbetrokkenheid te vergroten: workshops over keuzetraject, informatiefolders, informatiefilm, digitale informatie over aanwezigheid, begeleiding en resultaten van leerlingen voor ouders. Met deze maatregel is niet alleen de informatieverstrekking naar ouders verbeterd, maar ook het bewustzijn over het belang van ouderbetrokkenheid binnen het mbo vergroot.
16
4.
Borging maatregelen onderwijsprogramma
Effectiviteit maatregelen Voortijdig schoolverlaten kent zelden één oorzaak. Een diversiteit en combinatie van redenen voor uitval geeft aan dat oplossingen moeten worden gezocht in een integrale aanpak. Daarom is het lastig om te zeggen of één specifieke maatregel ‘de beste’ is. In de eindrapportages over de eerste convenantperiode werd regelmatig verwezen naar het feit dat het aangeven van de bereikte reductie vsv-ers per specifieke maatregel een lastige is, en daarmee het effect van de maatregel.
“Bij het terugdringen van schooluitval wil ik me laten leiden door de werkelijkheid zoals wij die ervaren en niet door kille cijfers…Mijn pleidooi is dat er in het onderwijs kennelijk veel waardering is voor wat we eenvoudig kunnen meten, maar het gaat er juist om dat we leren meten wat we het meest waarderen. Daarom maken we in onze regio-analyses melding van wat er in de werkelijkheid gebeurt. Per school is bekend waar er uitval is. Op basis daarvan bepalen we welke acties doeltreffend zijn voor de langere termijn.” Citaat uit aanbiedingsbrief bij de eindrapportage van de stuurgroep VSV Noordwest Veluwe (regio 17)
Hoewel er geen cijfermateriaal over bereikte reductie vsv in relatie tot afzonderlijke maatregelen kan worden gegeven, proberen regio’s wel hun maatregelen met daaronder liggende activiteiten te kwantificeren. Dat resulteert in opgaven van aantal bijeenkomsten en aantal deelnemers bij die bijeenkomsten, aantal activiteiten, aantal trainingen, e.d. Vanwege het ontbreken van een cijfermatige onderbouwing bij de maatregelen is aanvullend contact opgenomen met de projectleider van de contactschool en de RMC-coördinator. Aan hen is de vraag voorgelegd welke maatregel zij het meest en het minst succesvol vonden. Helaas is niet van alle regio’s een reactie terug ontvangen: 27 regio’s hebben gereageerd. Daarvan hebben negen regio’s een gecombineerde reactie gegeven, van zowel de contactschool als de RMCcoördinator. Van 13 regio’s kwam alleen een reactie van de contactschool en van 5 regio’s alleen een reactie van de RMC-coördinator. Drie regio’s konden of wilden geen rangorde aanbrengen in de specifieke maatregelen, maar hebben wel een algemeen oordeel gegeven over hun onderwijsprogramma. Hieronder zijn de reacties verwerkt, gerelateerd aan de doelstelling van de maatregelen. Een enkele keer zit er een dubbeltelling in, omdat de contactschool en de RMC-coördinator een afwijkend oordeel over een maatregel hadden. Slechts één keer kwam het voor dat het oordeel van de contactschool en de RMC-coördinator ook echt tegengesteld was, in de zin dat de ‘positief beoordeelde’ maatregel van de een, juist de ‘negatief beoordeelde’ maatregel van de ander was. Voor twee regio’s is wel
17
een oordeel over ‘meest succesvol’ gegeven, maar heeft men geen uitspraak gedaan over ‘minder succesvol’. Maatregelen/ doelstellingen
Oordeel ‘meest succesvol’
Oordeel ‘minst succesvol’
1. Aansluiting VMBO-MBO
9
6
2. Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)
6
6
3. Mix van aansluiting vmbo-mbo en LOB
1
-
4. Verbeteren verzuimbeleid
6
2
5. Begeleiding van specifieke groepen
1
5
6. Informatievoorziening en deskundigheidsbevordering
-
-
7. Opzetten/ verbeteren van interne en externe zorgstructuur
-
2
8. Inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s
1
-
9. Overig
2
3
Wat opvalt is dat maatregelen gericht op informatievoorziening en deskundigheidsbevordering niet in het lijst ‘meest/ minst succesvol’ voorkomen. Eveneens opvallend is de relatief hoge score van ‘overige maatregelen’, een maatregel die vanwege zijn aard als ‘restcategorie’ niet zo vaak voorkomt. Maatregelen die hierbij werden genoemd zijn bijvoorbeeld docentuitwisselingen en evc-trajecten. Ook de maatregelen gericht op specifieke groepen komt bij de navraagronde er ‘minder goed vanaf’. Bij deze subjectieve rangorde van maatregelen werd naast de gevraagde onderbouwing ook een toelichting gegeven. De algemene trend hierbij was, dat de meeste resultaten zijn bereikt doordat het vsv-probleem op het netvlies van alle betrokkenen is gekomen en wordt gezien als een gemeenschappelijk probleem van overheid en onderwijs, en dat daardoor een intensieve samenwerking is ontstaan. Aangegeven werd dat individuele aandacht voor leerlingen (intensief maatwerk in welke vorm dan ook) het meest effectief lijkt. Ook tijdelijke opvangvoorzieningen voor leerlingen met problemen die belemmerend zijn voor de schoolloopbaan kunnen de mogelijkheid bieden om het contact met het onderwijs in stand te houden terwijl er gewerkt wordt aan een oplossing van de belemmeringen (plusvoorzieningen).
18
Welke maatregel kan als ‘meest succesvol’ worden omschreven? Meerdere overwegingen werden bij hun waardeoordeel door de contactschool en/ of RMC-coördinator opgegeven.
Snel in te voeren
Maatwerkmogelijkheden
Breed draagvlak
Goede verhouding kosten-omvang doelgroep
Eenvoudig te borgen Succesfactoren
Bekendheid/ populariteit bij leerlingen
Veelzijdige aanpak
Directe acties
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Bij directe actie dient het voorbeeld van verzuimbeleid, waar door het hoog lik op stuk-gehalte bij huisbezoeken positieve ervaringen zijn opgedaan in Flevoland (regio 18). Regio 23 (Kop van Noord-Holland) gaf bij hun begeleidingsprogramma voor potentiële uitvallers aan dat juist de maatwerkmogelijkheden de krachtige factor waren. Door scholen de mogelijkheid te geven zelf de meest passende vorm te kiezen en niet te dwingen tot een uniforme werkwijze is de kans op borging het grootst.
19
Bij de argumentatie ‘draagvlak’ (aangegeven door 11 regio’s in positieve en negatieve zin) is gekeken of hierbij nog een relatie te leggen was met het aantal betrokken partners. Dat bleek niet het geval. Vijf regio’s met acht of minder partners hadden net zo goed ervaringen met breed draagvlak of het ontbreken daarvan, als de twee regio’s met meer dan twintig samenwerkingspartners.
Maatregel ‘Doorstroom binnen MBO: Startklas’ in regio 36 (Noordoost-Brabant) Van de 50 niveau 4-leerlingen die in het verkort traject (periode tussen twee opleidingen te overbruggen) zaten, hebben 36 leerlingen een niveau 2 startkwalificatie behaald. Elf of twaalf leerlingen zijn daarna alsnog een andere opleiding gaan doen. Deze maatregel wordt als succesvol beschouwd. De projectleider maakt daar echter een volgende kanttekening bij. Door leerlingen die in principe een niveau 4-opleiding aankunnen, in tien weken een niveau 2-opleiding (startkwalificatie) te geven, krijg je het onbedoelde gevolg dat enkele niet verder gaan met een vervolgopleiding na het behalen van deze startkwalificatie, terwijl ze beter kunnen. Deze leerlingen worden echter niet meer als vsv-er gecategoriseerd, dus de school komt er goed van af, maar de leerling misschien minder. Het is de vraag of dit ‘goede’ resultaat wel in het belang van de leerling is.
20
Welke maatregel kan als ‘minst succesvol’ worden omschreven? Meerdere overwegingen werden bij hun waardeoordeel door de contactschool en/ of RMC-coördinator opgegeven.
Beperkte betrokkenheid Complexe doelgroep, die veel kennis vraagt
Weinig draagvlak
Te veel organisatorische consequenties
Niet volgens plan uitgevoerd Kritische factoren
Beperkte / kleine doelgroep
Moeilijk in te voeren
Geen duidelijk resultaat
Geen gezamenlijke aanpak
Beperkte betrokkenheid, waardoor men geen beeld heeft van de uitkomst van de maatregel werd meerdere keren aangegeven. Daar kunnen meerdere factoren onder liggen, de waan van de dag die overheerst, beperkte communicatie, maar ook weinig inzichtelijkheid door de complexiteit van de maatregel op zich.
21
Soms werd de gekozen aanpak als te specifiek beoordeeld. Bijvoorbeeld het samenstellen van bedrijfsportretten in de Achterhoek (regio 13), waarbij de informatie als te veel bedrijfsgericht en te weinig sector/ branche gericht werd beschouwd. Een voorbeeld van beperkte draagvlak is de maatregel ‘aanpak uitval mbo bbl NoordKennemerland’ (regio 24), waar de uitval onder bbl-ers door het mbo zelf (de BPVcoördinatoren) als te weinig problematisch werd gezien. De maatregel ‘kiezen doe je zelf’ in West-Friesland (regio 22) werd vanwege te veel organisatorische consequenties (leerlingen die op verschillende tijden de lessen niet konden bezoeken) en onvoldoende draagvlak in het VO als ‘minst succesvol’ bestempeld. Soms wordt een maatregel als ‘minder succesvol’ geclassificeerd, maar heeft het uiteindelijk wel een ander resultaat opgeleverd, namelijk inzicht. Een voorbeeld daarvan is de maatregel ‘toekomstloket’ van Noord-Oost Brabant (regio 36). Bedoeling was dat leerlingen die zich uitschreven eerst langs een toekomstloket gingen, als extra nazorgstap. Deze maatregel was geen lang leven beschoren. Het bleek logischer deze nazorgfunctie onder te brengen bij de studieadviseurs. Uiteindelijk is deze maatregel ondergebracht onder ‘uitstroom zonder startkwalificatie’, waarbij men door vroegsignalering en het inzetten van tweedelijnsactiviteiten een dreigende uitvaller geen onderwijsverlater laat worden.
Maatregel EVC Projecten in regio 25 (West-Kennemerland) Doelstelling was om 45 EVC- trajecten af te nemen bij mbo-leerlingen. De praktijk bleek weerbarstig. Het toepassen van EVC gaat uit van een behoorlijke werkervaring en daar zijn eisen van taal en rekentoetsen bijgekomen op grond van rijksregelgeving. Hierdoor is de drempel hoger geworden voor jongeren om via evc gediplomeerd te worden, waardoor evc als vsv- instrument hooguit in een enkel individueel geval kan leiden tot daling van de uitval.
Voortzetting maatregelen Hoe ziet het duurzaam verankeren van de maatregelen eruit? In eerste instantie zijn de maatregelen in deze eerste convenantperiode opgezet als een soort pilotprojecten, met de bedoeling om bij gebleken succes de maatregel voort te zetten als een structurele aanpak binnen het onderwijs en/ of regio.
22
Wijze van vervolg
Aantal maatregelen
Opgenomen in aanbod
147
Vervolg in vsv-programma 2012-2015
84
Mix: deels opgenomen in aanbod, deels in vsv-programma 2012-2015
41
Deels opgenomen in aanbod (met gewijzigde opzet)
20
Voortzetting afhankelijk van uitkomst evaluatie
4
Stopgezet
3
‘Opgenomen in het aanbod’ kan betekenen dat de maatregel deel uitmaakt van het onderwijsprogramma, maar ook breder dat het gaat om voortzetting in een regionaal aanbod, dat niet alleen de scholen betreft. Een voorbeeld is de maatregel ‘preventief verzuimbeleid in uitvoering’ van Flevoland (regio 18). Het verzuimbeleid is opgenomen in de reguliere werkprocessen binnen de school en binnen de gemeenten. Afspraken zijn vastgelegd in het handboek Verzuimbeleid en de systemen zijn hiervoor ingeregeld. Financiële borging gebeurt door de gemeenten. Als bij de eindrapportage is aangegeven dat verdere uitwerking gaat plaatsvinden in het vervolgconvenant, is dat hier als zodanig opgenomen. Er is niet onderzocht of dat ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In dat verband worden bepaalde maatregelen ook geclusterd ondergebracht onder een nieuwe project- of maatregeltitel, waardoor het niet altijd eenvoudig één-op-één is terug te vinden. Bij de mix gaat het om gedeeltelijke opname in het onderwijs en/of regio-aanbod, en gedeeltelijke voortzetting via het vervolgconvenant. Een voorbeeld daarvan is de maatregel ‘behouden mbo-ers uit bol-2 en 4 en bbl-2’ van de Stedendriehoek (regio 11). Onder deze maatregel valt een groot aantal activiteiten zoals een frontoffice met loopbaanadviseurs inrichten op het roc, het opzetten van een in- en doorstroomklas, een ‘welkom terug aanpak’ voor terugkeerders, en doorlopende dienstverlening tijdens de zomermaanden. Een deel van de activiteiten is geborgd in de schoolorganisatie. Een aantal activiteiten kent echter nog een doorontwikkeling in de periode 2012–2015, omdat succesvolle pilots worden verbreed of verdere innovatie wenselijk is. Van Twente (regio 12) komt het voorbeeld voor ‘deels opgenomen in aanbod’. In Twente richt de maatregel ‘stimulans geven aan het keuzeproces’ zich op de opleidings- en beroepskeuze van vmbo-leerlingen. In het aansluitingsnetwerk hebben 14 vmbo-scholen gewerkt aan het opzetten en borgen van een LOB-programma (gedeeltelijk gelukt), een beroepenmanifestatie (in 2008 en 2009 uitgevoerd), sectordinsdagen waarbij vmbo-leerlingen meelopen met lessen bij roc Twente (is geborgd), sectorwerkstukken waarbij vmbo-leerlingen met begeleiding van mbo-leerlingen en docenten hun werkstuk maken (is niet voor alle vmbo-scholen gelukt) en studieloopbaanbegeleiding op het mbo (heeft een structurele plaats gekregen).
23
Een voorbeeld van ‘voorzetting afhankelijk van uitkomst evaluatie’ is te vinden in MiddenBrabant (regio 35) met de maatregel ‘elke leerling in beeld’. Daarbij gaat het om het vormgeven van een digitaal overdrachtsdossier. Het digitaliseren van dit dossier en de onderwijskundige rapporten van circa 4.400 leerlingen bij de overstap van po naar vo is uitgevoerd. De vervolgstap, overdracht vo naar mbo, is mislukt en vindt nog via papier plaats. In de eindrapportage wordt aangegeven dat men gaat analyseren waarom deze laatste stap niet gelukt is. De ervaringen van andere regio’s, waar de digitale overdracht wel naar tevredenheid is verlopen, worden daarbij meegenomen. Bij stopzetting werden diverse redenen aangedragen. Bijvoorbeeld omdat de maatregel was uitgevoerd door de inzet van externe deskundigen, waardoor voortzetting een kostbare opgave wordt. Dat geldt voor de maatregel ‘pasklaar’ (een bijzonder onderwijsprogramma voor 3e en 4e jaars vmbo-ers) van regio 14 (Arnhem/ Nijmegen). Een ander voorbeeld komt van de Stedendriehoek (regio 11) met de maatregel Jeugdwerkloosheid. Al snel werd duidelijk dat op basis van het actieplan Jeugdwerkloosheid en de school-ex-aanpak in de regio de noodzaak om ook vanuit vsv-hoek hiervoor specifieke activiteiten te ontwikkelen niet aanwezig was. Het karakter van de ingediende eindrapportages liep sterk uiteen. Soms werd zeer bondig de gewenste informatie gegeven, soms ging men dieper op verrichtte activiteiten in. Een aantal regio’s vulden hun eindrapportages nog aan met inhoudelijke bijlagen. Dat was relatief eenvoudig als het gaat om verslagen van onderzoeksbureaus die regionaal waren ingezet voor specifieke thema’s.
Uit het evaluatieonderzoek naar opbrengsten van het project ‘Vmbo Carrousel Twente’ (Boonk en Ritzen, 2012) een maatregel uit regio 12. Leerlingen die aan het eind van hun vmbo opleiding niet weten waar hun beroepsinteresses liggen kunnen studievertraging oplopen of zelfs zonder diploma het mbo verlaten. Vaak ligt het keuzemoment te vroeg, en zijn de keuzemogelijkheden te groot. In het derde leerjaar nemen vmbo-leerlingen in Twente deel aan het project ‘Vmbo Carrousel’ om kennis te maken met diverse beroepen. Dat gebeurt door middel van bezoeken aan bedrijven/ instellingen waarbij leerlingen in een werkomgeving kennis maken met beroepsbeoefenaars en hun dagelijkse werkzaamheden, of door gastlessen op school. Ondervraagde decanen hebben aangegeven dat dankzij de Carrousel stereotype beroepsbeelden die leerlingen hebben, doorbroken worden. De Carrousel draagt dus niet alleen bij aan meer zicht op de gevarieerde beroepspraktijk, maar levert ook een bijdrage aan de ontwikkeling van een realistisch beeld van het toekomstig werk. Een belangrijke conclusie betreft het versterken van het leerrendement door meer aandacht te geven aan (inhoudelijke) voorbereiding vooraf en verwerking van opgedane ervaringen achteraf. De mate waarin leerlingen de Carrousel waardeerden bleek sterk te verschillen. Bepalend daarbij was of het programma afwisselend genoeg was en in hoeverre zij ook iets actiefs konden ondernemen. Door betrokkenen wordt aangegeven de Carrousel te zien als waardevol onderdeel van LOB. Aanbevolen wordt om een duidelijke koppeling te leggen tussen loopbaan oriëntatie (deelname carrousel) en loopbaanbegeleiding als aanvulling op carrousel.
24
5.
Conclusies
Aantal maatregelen In deze analyse, gebaseerd op de eindrapportages van de contactscholen, zijn 299 maatregelen uit 35 regio’s meegenomen. De G4 is buiten beschouwing gelaten. Het gaat hierbij gemiddeld om bijna negen maatregelen per regio, met een bandbreedte van drie tot vijfentwintig maatregelen. Soort maatregelen Gerelateerd aan doelstellingen zijn negen categorieën maatregelen te onderscheiden, met in de top drie: Aansluiting vmbo–mbo Loopbaanoriëntatie en begeleiding (Verbeteren van) verzuimaanpak. Effectiviteit maatregelen Omdat dit onderzoek niet van meet af aan is ingezet, zijn er geen harde conclusies te trekken over effectiviteit van de maatregelen. Datzelfde geldt voor de investering per maatregel en opbrengst in vermindering van voortijdig schoolverlaten (hoeveel euro’s zijn er nodig om één vsv-er minder te krijgen). Wat deze analyse wel oplevert: maatregelen gericht op aansluiting vmbo-mbo vergen de grootste investering verbetermaatregelen zorg zijn relatief het duurst de laagste investering en kosten zitten bij de inzet van aantrekkelijke lesprogramma’s. Omdat vsv een complex van problemen is, is ook een combinatie van maatregelen in onderlinge samenhang noodzakelijk en effectief. Deze integrale aanpak is in elke regio terug te vinden. Succesfactoren maatregelen Een korte inventarisatieronde onder projectleiders scholen en RMC-coördinatoren heeft zicht geleverd op succesfactoren voor maatregelen: Breed draagvlak Snelle invoer Maatwerkmogelijkheden Veelzijdige aanpak. Voortzetting en inbedding maatregelen De helft van de 299 maatregelen is na de eerste convenantperiode structureel ingebed. Bijna 30% van de maatregelen wordt, al dan niet in aangepaste vorm, voortgezet in de tweede convenantperiode. Succesfactoren VSV-beleid De aandacht op politiek en bestuurlijk vlak, ondersteund door vsv-cijfers, heeft voor grote betrokkenheid gezorgd bij de vsv-problematiek. De vsv-aanpak heeft intensieve regionale samenwerking gecreëerd.
25
Bijlage 1
35 RMC-regio’s met contactgemeente en contactschool (excl. G4)
RMC-regio
Contactgemeente
Contactschool
01.Oost-Groningen 02.Noord-Groningen-Eemsmond 03.Centraal en westelijk Groningen 04. Friesland Noord 05. Zuid-West Friesland 06. Friesland-Oost 07. Noord- en Midden Drenthe 08. Zuid-Oost Drenthe 09. Zuid-West Drenthe 10. IJssel-Vecht 11. Stedendriehoek 12. Twente 13. Achterhoek 14. Arnhem/ Nijmegen 15. Rivierenland 16. Eem en Vallei 17. Noordwest-Veluwe 18. Flevoland 20. Gooi en Vechtstreek 22. West-Friesland 23. Kop van Noord-Holland 24. Noord-Kennemerland 25. West-Kennemerland 26. Zuid-Holland-Noord 27. Zuid-Holland-Oost 30. Zuid-Holland-Zuid 31. Oosterschelde regio 32. Walcheren 33. Zeeuws-Vlaanderen 34. West-Brabant 35. Midden-Brabant 36. Noord-Oost-Brabant 37. Zuidoost-Brabant 38. Gewest Limburg-Noord 39. Gewest Zuid-Limburg
Veendam Delfzijl Groningen Leeuwarden Sudwest Fryslân Smallingerland Assen Emmen Hoogeveen Zwolle Apeldoorn Enschede Doetinchem Nijmegen Tiel Amersfoort Harderwijk Lelystad Hilversum Hoorn Den Helder Alkmaar Haarlem Leiden Gouda Dordrecht Goes Middelburg Terneuzen Breda Tilburg ’s-Hertogenbosch Eindhoven Venlo Heerlen
Noorderpoortcollege Groningen Noorderpoortcollege Groningen Noorderpoortcollege Groningen Nordwin College, Leeuwarden Nordwin College, Leeuwarden Nordwin College, Leeuwarden ROC Drenthe College, Emmen ROC Drenthe College, Emmen ROC Drenthe College, Emmen Deltion College, Zwolle Roc Aventus, Apeldoorn ROC van Twente, Hengelo Graafschap College, Doetinchem Montessori College Nijmegen ROC Rivor, Tiel ROC Midden Nederland, Utrecht ROC Landstede Groep, Harderwijk ROC Flevoland, Almere MBO College Hilversum ROC Horizon College, Alkmaar ROC Kop van Noord-Holland, Den Helder ROC Horizon College, Alkmaar ROC Nova College, Haarlem ROC Leiden ROC ID College, Gouda ROC Da Vinci College, Dordrecht Scalda, Terneuzen Scalda, Terneuzen Scalda, Terneuzen ROC West-Brabant ROC Tilburg Koning Willem I College Summa College LVO Sittard LVO Sittard
26
Bijlage 2
Begrippen en uitgangspunten
Voortijdig schoolverlaters Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie (een diploma op havo, vwo of mbo niveau 2). Dat betekent dat een jongere na het vmbo nog minimaal twee jaar een beroepsopleiding moet volgen en afronden. Leerlingen die na het behalen van een vmbo-diploma geen onderwijs meer volgen, zijn daarom als voortijdig schoolverlater gedefinieerd. Dat geldt eveneens voor jongeren die met een mbo-niveau 1-diploma het onderwijs verlaten en een vaste baan vinden. Ook leerlingen tot 23 jaar, die langer dan een maand zonder reden van school wegblijven, worden tot de voortijdig schoolverlaters gerekend. Nieuwe vsv-ers De totale groep vsv-ers wordt in kaart gebracht met behulp van de Enquête BeroepsBevolking (EBB) van het CBS. Nieuwe vsv-ers zijn jongeren die op de peildatum 1 oktober van een bepaald schooljaar niet ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling, terwijl dit op 1 oktober van het voorgaande jaar dat wel het geval was. Zij zijn niet in het bezit van een startkwalificatie (diploma havo, vwo, mbo2 of hoger) en zijn op het moment van uitschrijving jonger dan 23 jaar. Zij maken deel uit van de totale groep vsv-ers. Plusvoorziening Plusvoorziening is een gecombineerd programma van onderwijs leidend naar het behalen van een startkwalificatie, zorg, hulpverlening en waar nodig arbeidstoedeling voor jongeren van 12 tot 23 jaar, die zodanig ernstige problemen ondervinden op het gebied van financiën, gezondheid, huisvesting, sociale omgeving of maatschappelijk functioneren dat zij de onderwijsinstelling zonder diploma dreigen te verlaten.
27