Atheïsme als basis voor de moraal Dirk Verhofstadt Ik dank de organisatoren van deze eerste Atheïstische trefdag voor dit initiatief. We worden de laatste tijd immers overspoeld door boeken van auteurs die voor het moreel houvast in de samenleving willen teruggrijpen naar religies in het algemeen en naar het christendom in het bijzonder. Ik denk aan Strohonden van John Gray, Tijd van onbehagen van Ad Verbrugge, De teloorgang van de westerse cultuur van John Carroll en heel toepasselijk voor deze trefdag, De ondergang van het atheïsme van Alister McGrath. Ze lijken wel de moderne volgelingen van Oswald Spengler die in zijn beruchte Der Untergang des Abendlandes het verval van godsdienst en traditie voorspelde en daarmee het einde van de beschaving.
Het zijn de hedendaagse cultuurpessimisten die zich net zoals hun voorgangers manifesteren in tijden van verandering en onzekerheid. Ze verwerpen de verbeelding, de onttovering en het menselijk streven naar genot en ze menen dat de grenzen van het menselijk denken en kunnen al lang bereikt zijn, of zelfs overschreden. Daarom prediken ze voor bezinning, contemplatie, resignatie en devotie. Ze verkiezen de traditie, het geloof en derhalve de zelfverloochening boven het recht op zelfbeschikking, de rede, de moderniteit, het vooruitgangsgeloof en de vrijheid. Ze hebben een fundamenteel wantrouwen tegenover de mens en het leven. En vooral tegenover alle vormen van ongeloof. Deze atheïstische trefdag komt dus op tijd, al was het maar omdat we hier de stellingen van deze cultuurpessimisten en hedendaagse apologeten van het Avondland kritisch tegen het licht kunnen houden.
Laat mij vooraf dit zeggen. Zelf ben ik geen atheïst ‘pur sang’. Als men met atheïsme bedoelt dat men absoluut zeker is dat er geen God bestaat dan ben ik geen atheïst. Ik volg immers de ideeën van Karl Popper die zich in zijn geschriften keerde tegen de notie van de absolute waarheid. Overeenkomstig zijn falsificatiemethode aanvaard ik enkel hypotheses die ik aan de groots mogelijk kritiek onderwerp om vast te stellen of ze al dan niet standhouden.
Neem bijvoorbeeld het geval van de Ierse aartsbisschop James Ussher die in het midden van de zeventiende eeuw aan de hand van het boek Genesis het moment berekende waarop de schepping plaatsvond. Hij kwam uit op zondag 23 oktober 4004 voor Christus om negen uur ’s morgens, en daar kan geen geoloog een dag aan toevoegen. In 1701 nam de Kerk van Engeland deze datum trouwens op in haar officiële Bijbel. Uit allerlei onderzoek met de Hubble-telescoop
blijkt intussen dat onze eerwaarde bisschop er zo’n 4,5 miljard naast zat, maar dat kan het groeiende leger van bijbelvaste creationisten niet overtuigen.
Sinds ik in het begin van de jaren tachtig Poppers geschriften ben gaan lezen, heb ik het niet bestaan van een God aan diverse tests onderworpen, dit wil zeggen aan de mogelijkheid dat deze uitspraak door waarneming weerlegd zou kunnen worden. Ik ben daar de voorbije dertig jaar niet echt in geslaagd. Alleen al de vraag wat er voor de oerknal bestond, gaat mijn begripsvermogen te boven. Dat God niet bestaat is voor mij dan ook alleen een hypothese, zoiets in de orde van de quasi zekerheid dat elke dag de zon weer opkomt. Richard Dawkins zou me om die reden omschrijven als een de facto-atheïst.
Aan de andere kant heb ik ook de hypothese dat God wél bestaat ook aan diverse kritische tests onderworpen. Maar die hypothese weerstaat een rationele kritiek heel wat minder goed. Daarvoor kan ik eenvoudig wijzen naar de talloze voorbeelden in de geschiedenis, gaande van natuurrampen tot menselijke handelingen die het bestaan van een rechtvaardige en almachtige God de grond in boren. Laat mij één voorbeeld geven: de moord op zes miljoen joden, waaronder onschuldige vrouwen, kinderen en ouderen door Duitse soldaten die koppelriemen droegen met de tekst ‘Gott Mit Uns’, zonder dat die almachtige god tussenbeide kwam, is ronduit weerzinwekkend. Voor wie het niet weet: de tekst ‘Gott Mit Uns’ stamt uit het deuterocanonieke boek van het Oude Testament Judith 13:11. In het beste geval zou er dan nog enkel een ‘theodicee van de apathie’ kunnen bestaan. In dat geval is God ongevoelig voor elk menselijk lijden en voor het kwaad. Onze problemen interesseren hem gewoonweg niet. Maar dat staat haaks op de vermeende rechtvaardigheid van God en catalogeert hem eerder onder de betiteling De ongelofelijke slechtheid van het opperwezen van Karel van het Reve.
Een tweede voorbeeld haal ik uit het laatste boek Het doden van een mens van de Nederlandse auteur Guus Kuijer. Op zijn eigen ironische manier weerlegt hij het eeuwige leven dat de geopenbaarde godsdiensten de mens voorhouden met de volgende redenering: ‘Het niet-zijn heb ik al “meegemaakt” voor mijn geboorte en ik heb er niet merkbaar onder geleden. Het sterven is een lastig eindexamen, maar de dood hoef ik niet te vrezen, omdat het een herhaling is van het niets waaruit ik voortkom.’ Voor wie interesse heeft in dit boek, het handelt over Michel Servet of Miguel Serveto die onder auspiciën van Calvijn levend werd verbrand in Genève omdat hij twijfelde aan het nut van de kinderdoop. Kinderen werden zonder zonde geboren aldus Servet, maar Calvijn stak daar een stokje voor, een luciferstokje.
Maar eerlijk gezegd vind ik die verwoede discussies over het al dan niet bestaan van een God niet zo belangrijk. Waar het mij om gaat en wat ik vandaag wil beklemtonen is het recht om atheïst te zijn, en vooral de waarde van het atheïsme als basis voor onze moraal. Het recht om atheïst te zijn vloeit mijn inziens voort uit het individualisme dat ik tegen de algemene stroom in verdedig als de meest positieve ontwikkeling voor de mensheid. Het individualisme wordt door heel wat mensen verkettert. Ze spreken over een teveel of een doorgeschoten individualisme. Dat klopt niet. Wat zij in feite bedoelen is een teveel of doorgeschoten egoïsme, maar dat heeft niets te maken met het individualisme. Het individualisme is in essentie het recht om zelf zijn of haar levensplan in te vullen, om vrij en zelfstandig te beslissen of men al dan niet gaat trouwen en met wie, om te beslissen of men kinderen wil of niet, om te beslissen wat men voor de kost gaat doen, om te beslissen of men gelooft of niet gelooft. En voor kinderen, zieken, senioren, gehandicapten en kansarmen betekent dit dat de overheid, via goed onderwijs en een sterke sociale zekerheid, zorgt dat ook zij invulling kunnen geven aan hun levensplan. Dat alles is in feite het recht op zelfbeschikking, naar mijn oordeel het belangrijkste mensenrecht dat er bestaat.
Het is een recht dat we vandaag en in dit gezelschap evident vinden, maar dat was het vroeger niet, en dat is het voor heel wat mensen vandaag ook nog niet het geval. Een van de eerste stemmen die we daarover hoorden was de Renaissancefilosoof Pico della Mirandola. Hij schreef het boek Over de waardigheid van de mens waarin hij de mens als zijn eigen schepper beschouwde. Niet het gebod, maar de eigen zoektocht vormt de mens. De mens kan zichzelf verheffen tot het meest goddelijke, maar ook tot het meest dierlijke. Deze gedachte was in die tijd enorm schokkend. Stel u voor, na duizend jaar van duisternis, de Middeleeuwen waarin algemeen aanvaard werd dat het lot van de mens in handen lag van God, komt daar iemand die zegt dat de mens zelf iets van zijn leven kan maken. Pico werd voor deze gedachte in 1486 door de paus veroordeeld en moest voor zijn leven vluchten naar Frankrijk.
In feite was deze uitspraak van Pico revolutionair. Voor het eerst zei iemand dat de religie moest onttrokken worden aan het menselijk gedrag. En zo is het in de daaropvolgende eeuwen verder gegaan. Sinds de Renaissance kennen we een voortdurende spanning tussen de kerkelijke dogma’s en de wetenschap met tal van verrassende ontwikkelingen en dat wil ik even aantonen aan de hand van een museum in Firenze. Iedereen kent het Uffizi, een van de belangrijkste kunstmusea van de wereld met werken van Giotto, Pierro della Francesca, Leonardo da Vinci,
Michelangelo, Rafaël, Titiaan, Rubens en Rembrandt. Toeristen uit alle landen schuiven er twee uur en langer aan om die kunstwerken te mogen bewonderen. Maar aan de achterkant van het gebouw, aan de oevers van de Arno, ligt een ander, kleiner museum, het Istituto e Museo di Storia della Scienza, het museum van de wetenschap.
Dat museum kent geen wachtrijen en toch zijn er fantastische zaken te zien. Je ziet er niet alleen de telescoop van Galilei waarmee hij vier manen rond de planeet Jupiter ontwaardde, maar ook tal van andere fantastische uitvindingen. Zoals hydrolische apparaten, weegschalen, microscopen, optische lenzen, geografische kaarten, gradiometers, tijdsklokken, medische apparatuur, gynaecologische instrumenten, scheikundige producten en seismologische systemen. Wat je in dat museum ziet, is de onttrekking van de religie aan de aardrijkskunde, de cartografie, de geologie, de seismologie, de geneeskunde, de wiskunde, de scheikunde, de natuurkunde, de astronomie, de biologie en de zoölogie. Een bezoek aan dit museum doet ons beseffen hoezeer de mens zich onttrokken heeft aan irrationele denkbeelden en hoezeer we stappen vooruit hebben gezet in onze menselijke ontwikkeling.
Na de impact van Immanuel Kant en de Franse revolutie werd de religie ook onttrokken aan het recht. ‘Sapere aude’, zo verklaarde Kant, of ‘durf je van je eigen verstand te bedienen’, en de liberale filosoof John Stuart Mill ging nog een stap verder en zei: ‘Over zichzelf, over zijn eigen lichaam en geest, is ieder mens zijn eigen meester.’ Zijn boek Over vrijheid verscheen in 1859, hetzelfde jaar waarin Darwin de biologie ontdeed van de religie met de publicatie van zijn boek On The Origin of Species. Alhoewel Darwin tot het einde van zijn leven sprak over ‘een schepper’, heeft hij met zijn evolutietheorie een beslissende dreun gegeven aan de scheppingstheorie in het algemeen en aan de bijzondere plaats van de mens die we volgens gelovigen op aarde zouden innemen.
In elk geval zorgden al deze ontwikkelingen voor een toename van het individualisme. Niet dat het recht op zelfbeschikking in een rechte opgaande lijn steeds meer impact kreeg. Helemaal niet. De tendens naar meer individualisme, dus naar recht op zelfbeschikking, kende vooral in de vorige eeuw enorme weerstand. Denk aan het eng nationalisme tijdens de Eerste Wereldoorlog waarin het leven van een mens ondergeschikt was aan een morzel grond. Denk aan het communisme dat de mens behandelde als een ding dan men kon in- of uitschakelen. ‘Mensen zijn als mest op de velden van de toekomst’, aldus Trotski. Denk aan het fascisme waarin miljoenen mensen werden vermoord omdat ze niet waard waren om te leven zoals politieke
tegenstanders, mentaal en fysiek gehandicapten, homoseksuelen, getuigen van Jehova, zigeuners en joden. Denk ook aan vormen van religieus fanatisme, iets wat sinds de Iraanse revolutie in 1979 in Iran wereldwijd opgang maakt. Opnieuw wordt de mens ondergeschikt gemaakt aan een collectiviteit, met alle gevolgen vandien. Het is trouwens opvallend hoezeer mensen van de communistische partij in de Sovjet-Unie, de nazipartij en ayatollah Khomeini zich unisono keerden tegen het individualisme en het kosmopolitisme.
Desondanks is het individualisme de voorbije decennia verder doorgebroken. Denk aan mei ’68 waarin de burgers finaal afstand namen van de verzuiling, de segregatie van de zwarten in de Verenigde Staten en de Apartheid in Zuid Afrika. Tegelijk kenden we de bevrijding van de vrouw van de kerkelijke dogma’s en later de erkenning van de rechten van homoseksuelen. Mei ’68 was het begin van de ontzuiling, de afstand van dogma’s, de secularisatie, de bevrijding van de mens van allerlei geboden. De voorbije decennia kennen de mensen in het Westen een onvoorstelbare vrijheid tegenover God en gebod en kregen ze de kans om zelf iets te maken van hun leven, en de meesten deden dat ook.
Toch bestaat er tegenwoordig een tegenbeweging. Religies kennen een comeback. Geestelijke leiders zoals de paus, bisschoppen, priesters, dominees, rabbijnen en imams keren zich tegen het individualisme dat ze beschouwen als duivels. Op 30 maart laatstleden, naar aanleiding van de viering van 50 jaar Europese Unie, riep paus Benedictus XVI alle katholieken op zich in te zetten voor een Europa dat gebaseerd is op evangelische en menselijke waarden. Daarbij waarschuwde hij voor het ‘gevaarlijk individualisme’ waarmee hij vooral doelde op het recht van de mens om zich te onttrekken aan de tradities en het geloof van de groep.
Ook in de islamwereld wordt het uitstappen uit het geloof, en vooral het atheïsme, aanzien als het grootste gevaar voor de moslims. In zijn boek Vrijheid van godsdienst wijst de journalist Michiel Hegener op het feit dat de door de Nederlandse grondwet gegarandeerde vrijheid van godsdienst dode letter is. Ondanks de grondwettelijke bescherming worden heel wat mensen in Nederland, vooral moslims, gedwongen om bij hun geloof te blijven en desnoods fysiek bedreigd. ‘De islam is de enige religie ter wereld die een formeel verbod kent op afvalligheid’, aldus de auteur. Afvalligen moeten volgens de ‘sharia’ immers worden gedood, net zoals de christelijke inquisitie dat verordonneerde tegen afvallige christenen in 1184. Dat laatste wordt niet meer toegepast, maar binnen de moslimwereld blijft die dreiging actueel.
Een treffend voorbeeld hiervan was natuurlijk de brief die Mohammed B. achterliet op het dode lichaam van Theo van Gogh en waarin Ayaan Hirsi Ali werd gebrandmerkt als ‘afvallige’ en met de dood bedreigd: ‘U heeft met uw afvalligheid niet alleen de Waarheid de rug toegekeerd, maar u marcheert ook nog eens langs de ranken van de soldaten van het kwaad (…) Ik weet zeker dat jij, O Hirshi Ali, ten onder gaat’. Sommigen zeggen dat dit allemaal overtrokken is en dat ze zelf moslims kennen die zich niet of nauwelijks aan de islamitische voorschriften houden. Maar Michiel Hegener wijst scherp op dat het in deze gevallen om een soort ‘verdunning’ van hun geloof gaat. Dat is iets anders dan ‘breken’ met hun geloof. Wat de auteur bedoelt is dat moslims doorgaans beducht zijn om in alle openheid kritiek te spuiten op hun vroegere religie. ‘Mohammed bekritiseren, vraagtekens plaatsen bij het vereren van een steen (de Ka’aba in Mekka), besnijdenis veroordelen, de sharia onderuit halen, enz…’ En dat is nu net wat echte vrijheid van godsdienst betekent, namelijk het kunnen breken met zijn geloof en de redenen hiertoe zonder angst voor represailles durven openbaar te maken. Natuurlijk zou men kunnen denken dat dit voor Nederlandse moslims slechts een kwestie van tijd is en dat door het samenleven die kritiek – net als in het christendom – op termijn wel mogelijk zal worden. Ook dat klopt niet, aldus de auteur. Gezinsherenigingen zorgen voor een jaarlijkse toestroom van duizenden moslims uit plattelandsmilieus waar vrijheid van godsdienst een farce is.
Nu gaan godsdiensten natuurlijk ook tegen elkaar te keer, denk maar aan de conflicten in Kashmir, Soedan, Palestina, de Balkan, Nigeria, Sri Lanka, Indonesië en Noord-Ierland waar moslims, hindoes, boedhisten, christenen, en daarbinnen nog eens katholieken en protestanten elkaar bestrijden. Of in Irak waar sjiieten en soennieten elkaar naar het leven staan. Maar vergis u niet, de ware strijd van elk van deze godsdiensten is in de eerste plaats gericht tegen afvalligheid, tegen ongelovigen, tegen atheïsten. Dat is ook het standpunt van Guus Kuijer die stelt ‘Christenen en moslims zijn meer aan elkaar verwant dan aan de seculiere wereld. Op een dag zullen ze zich verenigen en de waardigheid van de mens uit hem knijpen zoals je een tube tandpasta leeg knijpt’.
Zo kom ik tot de essentie van mijn verhaal, namelijk het belang van het atheïsme als basis voor onze moraal. Zoals we vroeger de natuurwetenschappen, de geneeskunde, de biologie en andere wetenschapstakken ontdaan hebben van de religie, wordt het nu tijd de ethiek te ontdoen van de religie. Waar ik voor pleit is wat de Nederlandse filosoof Paul Cliteur de noodzaak van een ‘universele seculiere moraal’ noemt of zoals hij in zijn laatste boek schreef de noodzaak van een ‘Moreel Esperanto’. Wat is immers het probleem: we leven niet alleen in een multiculturele
samenleving, maar steeds meer in een multireligieuze samenleving. Daarbij zullen vertegenwoordigers van die religies steeds meer hun plaats willen opeisen, zoals aparte gebedsruimtes in openbare gebouwen, afwijkingen op leerplannen, formele scheidingen tussen de seksen zoals bij het zwemmen, het in vraag mogen stellen van de evolutietheorie, het mogen opleggen van kledingsvoorschriften aan leden binnen de groep. Allemaal zaken die rechtstreeks ingaan tegen het individualisme en het recht op zelfbeschikking.
Deze tendens zal leiden tot problemen want als mensen handelen op basis van heilige en onaantastbare teksten en bepalingen dan komen ze onvermijdelijk in conflict met diegenen die handelen op basis van andere heilige teksten en bepalingen. En al zeker met ongelovigen die in hun ogen de ware ondermijners zijn de goddelijke structuur. Cultuurrelativisten vinden dat allemaal geen probleem, maar daarmee veroordelen ze miljoenen mensen – vooral vrouwen – tot een ondergeschikte rol. Monoculturalisten vinden dat wel een probleem maar die eisen dan weer dat elke mens zich conformeert naar één geloof, één traditie, één identiteit en dat is al even laakbaar en in strijd met de rechten van de mens.
Waar ik, net als Paul Cliteur voor pleit, is voor een derde weg, namelijk een kosmopolitisch humanisme. Waarbij we vertrekken van een autonome moraal, een aantal rechten en plichten die we niet afleiden uit goddelijke bepalingen maar die we afleiden uit de rede en ons menszijn. Zo mogen we een andere mens niet doden omdat de rede ons dat zegt en niet omdat een of andere God ons dat zou hebben verboden. In die zin getuigde de houding van Abraham die zijn zoon mee de berg opnam om hem te doden, maar dat op het ultieme moment niet deed op vraag van een engel, van een morele wandaad. Hij had onmiddellijk moeten zeggen: wat voor een wrede God zijt gij die mij vraagt mijn kind te doden. Godsdienst kan een mens blijkbaar blind maken, juist door de gehoorzaamheid. Goed doen moet voortvloeien uit ons menszijn zelf, en niet omdat men er later voor beloond – of bij gebreke ervoor – gestraft wordt. Sam Harris stelt in zijn boek Van God los terecht dat er geen garantie bestaat dat ‘mensen die zich op de ratio baseren het altijd eens zullen zijn; wel is zeker dat mensen die dat niet doen en zich op dogma’s baseren, het met elkaar oneens zullen blijven’.
Het onredelijk geloof in een absolute en universeel geldende waarheid is de bron van elk fundamentalisme en vormt een voortdurend gevaar voor het vreedzaam samenleven tussen mensen van uiteenlopende culturen en religies. De aanname van God als een oneindig goed, alwetend en almachtig wezen biedt fundamentalisten de morele penitentie voor gruweldaden. In
die zin is geloven trouwens een gemakkelijke houding. Mensen die vasthouden aan het monopolie van de moraal die uitgaat van een heilige tekst kunnen elk moreel dilemma uit de weg gaan. De gelovige of volgeling wordt dan immers niet verplicht te kiezen tussen goed en kwaad. Hij kan vluchten in onwetendheid, onverschilligheid of superioriteit waartoe de hem (zelf) opgelegde religieuze moraal de kans biedt. Door het uitschakelen van het persoonlijk geweten in naam van een abstract en alomvattend plan, van absolute en onveranderlijke waarheden, van blind en irrationeel geloof in het Beter-zijn-dan-de-Ander, vonden in de geschiedenis – maar ook vandaag nog – de vreselijkste drama’s plaats.
Een autonome moraal bevat een aantal bepalingen die voortvloeien uit de rede, die universeel of kosmopolitisch zijn. Het gaat om grondrechten zoals de gelijkwaardigheid van elke mens, de onaantastbaarheid van de fysieke integriteit en het recht op zelfbeschikking, zaken die werden opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Sommigen zullen vragen: maar hoe weet gij dat die zaken universeel geldig zouden moeten zijn? Mijn antwoord is dat als we één van die zaken niet aanvaarden, elke moord verantwoord is. Als we de gelijkwaardigheid van elke mens niet aanvaarden, dan vervallen we in barbarij. Dan vallen we terug op de heilige teksten die aan de ene kant wel zeggen ‘Gij zult niet doden’, maar anderzijds tal van passages bevatten dat deze en gene groep moet uitgemoord worden omdat ze de toorn van God hebben opgewekt of zich weigeren te onderwerpen aan God. Het wordt tijd voor een strijdvaardig atheïsme waarbij we duidelijk zeggen dat een aantal opvattingen die in de Bijbel en de Koran staan moeten worden verworpen, bijvoorbeeld die teksten die schadelijk zijn voor vrouwen, homoseksuelen en ongelovigen.
Nog één argument over het universele karakter van een autonome moraal. Bestaat er in de moraalwetenschap iets empirisch dat aangeeft dat een verbod universeel zou kunnen zijn? Ik denk van wel. Het gaat om het onvrijwillig ondergaan van pijn dat overal, in elke cultuur en in elke religie door de mens wordt verworpen. Ik heb het dus niet over het vrijwillig ondergaan van pijn, zoals sadomasochisten, flagellanten of leden van Opus Dei die een boetegordel dragen. Neen, ik heb het over een universele afwijzing van onvrijwillig ondergane pijn. Daar kan je over lezen in alle talen en culturen. Meer nog, het empirische bewijs dat men zich daar tegen verzet, gebeurt tijdens de bevalling. Tijdens de ontsluitingsfase maakt het lichaam van de vrouw het hormoon
endorfine
aan.
Dit
hormoon
is
een
soort
natuurlijke
doping
die
een
bewustzijnsvernauwend effect heeft waardoor de vrouw minder pijn voelt. Het is trouwens hetzelfde hormoon dat ook vrijkomt bij duursporters, zoals bij de triatlon. Uit de universele
weerstand tegen onvrijwillig ondergaan van pijn leid ik alle morele bepalingen af die verbieden dat men iemand onderdrukt of als mens niet gelijkwaardig acht. Uit die vaststelling leid ik het bestaan en de waarde van een autonome moraal af.
Nog iets over dat woord ‘universeel’ dat Paul Cliteur gebruikt in zijn pleidooi voor een ‘universele seculiere moraal’. Zelf gebruik ik liever het woord ‘kosmopolitisch’ waarover de Brits-Ghanese filosoof Appiah vorig jaar een boek schreef. Anders dan globalisering en universalisme is kosmopolitisme een ethische houding. Het beklemtoont de verbondenheid van elk individu met de globale mensheid, een vorm van wereldburgerschap waarbij men de nadruk legt op de rechten van het individu en niet van een volk, natie of gemeenschap. De essentie van het kosmopolitisme is dat we als mens verplichtingen hebben ten aanzien van anderen, ook van wie niet behoort tot onze naaste familie- of vriendenkring, ons land of ons volk. In die zin is de slogan ‘eigen volk eerst’ een goed voorbeeld van antikosmopolitisme. Tegelijk staat het kosmopolitisme ook lijnrecht tegenover elke vorm van geloof die een solidariteit predikt die is ontstaan uit tribale groepen, maar geen oog heeft voor diegenen die buiten hun morele bereik vallen.
Een autonome ethiek is evenwel niet voldoende voor een harmonieus samenleven van mensen met uiteenlopende culturele en religieuze overtuigingen. Even belangrijk is een neutrale overheid die ervoor zorgt dat mensen in hun recht op zelfbeschikking beschermd worden tegen al wie iets aan een ander wil opdringen. Neutraliteit betekent dat geen enkele godsdienst wordt bevoordeeld tegenover een andere en dat gelovigen niet worden bevoordeeld tegenover nietgelovigen of omgekeerd. Religie is een private zaak die niet kan worden bekostigd door de gemeenschap en die niet zichtbaar aanwezig mag zijn ‘in delen van het publieke domein waar de staat met een pretentie van neutraliteit optreedt’, aldus Paul Cliteur en hij heeft gelijk. Misschien nog de belangrijkste opdracht van een neutrale overheid is het toestaan van kritiek en het overdragen en bevorderen van kennis. Kritiek en kennis, twee zaken waar religies het verdomd moeilijk mee hebben omdat ze de fundamenten van het geloof aantasten.
U weet dat in het vroegere Alexandrië een fantastische bibliotheek bestond. Zij werd aan in de derde eeuw voor Christus gesticht door Ptolemaus II. De eerste bibliothecaris was Demetrius, een leerling van Aristoteles, die de boeken van zijn meester meebracht. Zijn opvolgers stuurden kopieerders naar andere bekende centra om er de originele boeken over te schrijven. Op haar hoogtepunt bevatte de bibliotheek ruim een half miljoen boekrollen en trok het de meest
vooraanstaande geleerden uit die tijd aan zoals Euclides, Aristarchus, Callimarchus, Archimedes, Ptolemaeus, Galenus en Hypatia van Alexandrië. Zij konden er vrij denken, discussiëren en onderzoeken en dat zorgde voor een enorme bloei in het menselijk denken. Tot de opkomst van het christendom en later de islam met hun universele ambities, konden filosofen, wetenschappers en dichters redelijk vrij hun gang gaan. Daarna veranderde het. Heilige teksten stonden nieuwe interpretaties en onderzoek in de weg.
De bibliotheek van Alexandrië werd verwoest. Door wie is onduidelijk maar er zijn twee sterke hypotheses. Ofwel was het op bevel van keizer Theodosius die in 394 het christendom tot staatsgodsdienst maakte en het bevel gaf om alle heidense tempels en bibliotheken in het Romeinse Rijk te vernietigen, waarna de duistere middeleeuwen begonnen. Ofwel was het op bevel van kalief Omar die in 642 opdracht gaf de bibliotheek in brand te steken met de volgende redenering: ofwel zijn die boeken in strijd met de Koran en in dat geval is het ketterij, en anders zijn ze in overeenstemming met de Koran en dus overbodig.
U zult zeggen dat dit allemaal geschiedenis is en dat kennis algemeen wordt aanvaard als verrijkend. De realiteit is dat kennis opnieuw verdacht wordt gemaakt. Sam Harris toont aan hoe de georganiseerde religie weer meer en meer doordringt in de politiek en daarmee in ons dagelijks leven, en waarschuwt voor de gevolgen. In islamitische scholen wordt enkel les gegeven over zaken die niet in strijd zijn met de Koran. Volgens het onderzoeksbureau Gallup gelooft 35% van de Amerikanen dat de Bijbel het letterlijke, onfeilbare woord is van de Schepper van het universum. Nochtans staan die twee boeken vol levensgevaarlijke onzin. In Nederland is een vice-premier aan de macht die eerder gelooft in het intelligent design dan in de evolutietheorie, en ambtenaren met een geloofsprobleem kunnen weigeren huwelijken tussen homoseksuelen te voltrekken.
Nog erger is dat steeds meer politici, ook in ons land, religie beschouwen als een middel tot emancipatie en harmonieus samenleven. Zij dwalen. Waar ik toe oproep is tot een krachtiger signaal om de ethiek te ontdoen van de religie. Er bestaat immers geen verband tussen godsdienst en ethiek en het wordt tijd dat we dat klaar en duidelijk zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat dit heel wat mensen zal doen schrikken, maar eigenlijk ligt deze oproep in het verlengde van de ideeën van Spinoza, Adriaan Koerbagh en Pierre Bayle die opkwamen voor een filosofische ethiek die losstaat van de religie. Wie het daar niet mee eens is geeft zich over aan God en zijn zelfverklaarde vertegenwoordigers op aarde.
Tenslotte wil ik nog repliceren op het boek De ondergang van het atheïsme van McGrath waarin hij verwijst naar de gruwel die het atheïsme binnen het communisme en het nazisme zou hebben teweeggebracht. Hij stelt dat de SS-ers die de deuren van de gaskamers in Auschwitz dicht sloegen, mensen waren ‘vrij van alle goddelijke verboden of sancties, en van elke angst voor een toekomstig goddelijk oordeel.’ De auteur vergist zich. De soldaten die de joden naar de gaskamers voerden droegen koppelriemen met de tekst ‘Gott Mit uns’. Alhoewel sommige nazileiders een eigen godsdienst nastreefden met een aparte liturgie, bleef het nationaal-socialisme sterk verankerd in het christendom. Artikel 24 van het NSDAP programma luidde dat het nationaal-socialisme zou worden opgebouwd ‘op de basis van een positief christelijk geloof’.
Miljoenen partijleden bleven trouw aan hun christelijk geloof. In 1933 wonnen de Deutsche Christen, een aan de nazi’s gelieerde geloofsgroep, overtuigend de verkiezingen voor de kerkraden. Tal van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zoals de kardinalen Adolf Bertram en Alois Hadal eerden Hitler. Meer nog, het nazi-regime had zonder de steun van de kerk haar Neurenbergse jodenwetten niet kunnen uitvoeren. De kerk stelde haar bevolkingsregisters open voor de nazi’s zodat die konden nagaan in hoeverre de voorouders van burgers joods waren. In die zin markeerde de holocaust volgens Sam Harris, ‘het hoogtepunt van het Duitse tribalisme en tweeduizend jaar christelijk gescheld op de joden. De rede had daar niets mee te maken.’ En hij wijst erop dat de kerk nooit één hooggeplaatste nazi excommuniceerde, ook Hitler niet, en dat Mein Kampf nooit op de Index van de verboden boeken terechtkwam. Zelfs niet in 1948 toen de Index-commissie nog de Méditations van Descartes, de Lettres Persanes van Montesquieu en Le Rouge et le Noir van Stendhal op hun zwarte lijst plaatsten.
In feite vormden het communisme en nazisme twee seculiere religies waarbij de verering van de dictator op een quasi religieuze manier gebeurde. In tal van Duitse huishoudens stonden zogenaamde ‘Hitleraltaren’ en in de lofliederen ten aanzien van Stalin klonk een nieuwe religiositeit door. Kruisbeelden maakten plaats voor beeltenissen van Hitler en Stalin. En net als de kerk voordien had gedaan ten aanzien van de paus, werd de mythe van de ‘onfeilbaarheid’ van de twee dictators gepropageerd en geloofd. Kenmerkend voor het atheïsme is net haar verwerping van elke vorm van onfeilbaarheid. In die zin waren de volgelingen van Hitler en Stalin ‘gelovigen’, net zoals de hedendaagse volgelingen van ayatollahs en andere geestelijke leiders. Zowel Stalin als Hitler werden vereerd en beschouwd als ‘verlossers’ en ook hun naaste
makkers die stierven in de strijd werden, net als de eerste christenen, beschouwd als ‘martelaren’ voor de goede zaak.
Het boek Dictators van Richard Overy onthult schokkende gelijkenissen tussen radicale interpretaties van godsdiensten en vormen van totalitarisme en ondermijnen de stelling van McGrath dat God dood werd verklaard. De Franse filosoof Michel Onfray keert de stelling van Dostojevski zelfs om en schrijft: ‘Omdat God bestaat, is alles toegestaan’, en hij haalt een batterij overtuigende argumenten aan. Van de aanslagen van 9/11 en de strafexpedities in de Gazastrook tot het verzwijgen van pedofiel gedrag van priesters. Maar evenzeer de Endlösung die een rechtstreeks gevolg is van het latente antisemitisme dat zowel in het christendom als later in de islam zo virulent aanwezig was. Godsdienst is geen opium voor het volk dat het volk verdooft, zoals Marx beweerde, het is eerder een agressief makende drug die de grendels van het persoonlijk geweten opzij schuift waardoor mensen tot alles in staat zijn.
Moslimhaat, christenhaat en jodenhaat zijn uitvloeisels van religies zelf, niet van de rede. We mogen religies niet langer aanvaarden als basis van de moraal. Ze zijn immers onverdraagzaam tegenover andersdenkenden en teveel gericht op macht en onderdrukking. Ze zijn gericht tegen het kosmopolitisme en het individualisme. Ze staan haaks op het recht op zelfbeschikking. De geschiedenis leert ons dat waar men regeert in naam van God, de mens ten ondergaat. Net daarom moeten we religies als basis voor de moraal vervangen door het atheïsme. Door afstand te nemen van die almachtige, alwetende en dictatoriale God zullen we juist dichter tot onze medemens komen.
Dirk Verhofstadt 21 april 2007
mailto:
[email protected]