Artikel 10: Positie- en combinatiespel Als kroon op zijn carrière deed Rinus Michels een prachtig boek verschijnen: ”Teambuilding als route naar succes” (Leeuwarden 2000). De Generaal werd hierin geciteerd over het zogenaamde rondoo’tje (samenspel met weerstand): “Dit noem ik de oervorm van positie- en combinatiespel. Met de moeilijkheidsgraad kun je op allerlei manieren manipuleren. Zoals de grootte van het speelveld. Dit is de ideale oefening om basistechniek in de zich razendsnel afwisselende spelsituatie toe te passen. We spreken dan over ontwikkeling van functionele vaardigheden. Zo ontwikkelt zich ook een kwaliteit die doorslaggevend is voor het prestatieniveau, namelijk de spelintelligentie!”
Ik weet eerlijk gezegd niet of je spelintelligentie kunt onderwijzen? De buitenstaander toetst de sporter doorgaans aan het resultaat van zijn acties. De speler zelf wordt op een directere wijze aan de tand gevoeld. Maar of het onderwijs in het rondoo’tje of vergelijkbare vormen als het aloude “lummelen” nu de spelintelligentie van jeugdspelers beïnvloedt? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat de lesgever veel kan doen om de kennis en vaardigheden van jonge spelers in niet al te moeilijke oefeningen – zoals in het rondoo’tje in het voetbal - te verbeteren. Je kunt dergelijke spelvormen – in navolging van Michels’ advies - qua moeilijkheidsgraad doseren. Breng jonge spelers niet meteen in al te moeilijke situaties. Zo kan men verbindingen van meerdere elementen (bijvoorbeeld positiespel en afwerken op doel) uit elkaar halen. In positiespel zitten op zich al voldoende aanknopingspunten tot verbetering. Overlaad de spelers niet met situaties die ze in hun totaliteit nog niet of onvoldoende kunnen hanteren. In dit advies ligt veel van de evidente betekenis van partmethod teaching besloten. Vraag spelers verstandelijk geen dingen waar ze qua techniek of fysiek nog niet rijp voor zijn. Anderzijds kan er geen argument zijn hen de illusie te ontnemen dat ze – in de eigen ogen – volledig aan het spelen zijn. Positie-en combinatiespel komt aan dit belevingsaspect zeker tegemoet. De filosofische vraag luidt: moet alles meteen in het spel in zijn volle omvang kloppen? Of is er ruimte voldoende bij de beleving van spelers aan te sluiten? Positiespel 1: Lummelen
Diagram 1: “Lummelen in twee-tegen-één”. Organisatie: twee aanvallers hebben één bal, staan met de gezichten naar elkaar en houden ongeveer vier meter afstand. De verdediger probeert het overspelen te bemoeilijken. Als hij kan zal hij proberen de bal te onderscheppen. Lummelen is niet alleen een leuk spelletje om één man te sarren, maar het legt tevens de basis voor beginnend samenspel.
Accent ligt op de uitvoering van: één-tegen-één pass (en vang) techniek. Accenten: 1. Overhead passes en linker en rechter schouder/push pass .
2. Pass fake die ruimte opent voor één van bovengenoemde technieken. 3. De stuit pass kan, maar is minder gewenst, want uiteraard een trage manier van overspelen. 4. Dribbel penetratie naar de sweet spot (zie ster). Kern van het Lummelen: aanvallend de baas zijn. In feite is één-tegen-één pass Ik zie bij de keuze voor lummelen af van andere samenspelvormen zonder doelen (als tijgeren,krokodilbal, inhaalbal, vakbalspelen, muurbal) om de meer basketbaleigen aspecten in lummelen te benadrukken.
Positiespel 2: Driehoek: pass en penetratie (3-2)
Diagram 2: “Pass drie-tegen-twee”
Diagram 3: “Penetratie drie-tegen-twee”
Organisatie: er is geen enkele belemmering basketballertjes al heel vroeg in contact te brengen met een oervormen als ”lummelen” , “cirkelpass”, “overtal in aanval” of hoe men dergelijke oervormen waar Rinus Michels over schreef ook wil betitelen! Spel en tegenspel. Nog zonder scoren. Gedoseerd aan de (vooral technische) basis werken in spel- en opdrachtvormen. De spelbedoeling is beperkt, basaal gesteld, in relatie tot volledig vijf-tegen-vijf tussen de borden.
Kern van aanval: …….”snel de ruimte aanvallen” (open space and quick timing)! De passes naar links en rechts zijn veelal iets minder door de nabije sector dan in lummelen, daarentegen moet wel rekening worden gehouden met de verre verdediger. Spelbedoelingen op een rijtje: Met de bal: 1. de bal snel (over)spelen; 2. de open man snel vinden; 3. door de verdedigende sector passen (gecontroleerd); 3. de bal aan het uiteinde van de actie (zuiver en getimed bij de medespeler krijgen); 4. de sweet spot aanvallen. Zonder bal: 5. aanspeelbaar zijn. Wat bedoelen we precies met de sweet spot aanvallen (het middelpunt van een driehoek, of cirkel of de plek waar de diagonalen van een recht- of vierhoek elkaar kruisen)? De sweet spot attaqueren kan op meer dan één manier (dribble-drive/ insnijden), maar steeds is het oogmerk de bal (ook) daar te krijgen. Het eerste criterium van een goede oefening is snelheid. Daarom moet het vinden van de open man snel, anders lukt het niet. Bovendien moet het ook gecontroleerd. In drie-tegen-twee positiespel is er ten opzichte van het lummelen (twee-tegen-één) een passlijn bijgekomen, maar ook een extra verdediger. De nabijheid van de verdediging is het eerste bezwaar voor de speler MB. Hij taxeert de afstand tot de dichtstbijzijnde verdediger. Staat hij verderaf of dicht op? En als hij vlakbij is hoe passt
hij dan door de sector? Een tweede belemmering vormt de tweede verdediger die verder op staat en (mede)bepalend is voor de beslissing. (keuze uit directe drive, pass naar links, pass naar rechts) De bal moet uiteindelijk aan het eind van de play zuiver en op tijd bij de juiste ontvanger komen.
Ik zet de spelbedoelingen hier voor speler in balbezit (MB) en speler(s) zonder bal (ZB) even afzonderlijk op een rijtje: I. Speler MB: 1. hard en zuiver spelen: (pass en drive);
2. penetratie naar/ op de sweet spot: rechte penetratie naar centrum en minstens twee stuitjes
3. gebruik van fakes: fake overhead and make overhead/ fake overhead and make shoulder pass
II. Speler(s) ZB: 1. aanspeelbaar zijn; buitenhand opsteken ter verbreding van de sector/ insnijden naar sweet spot en plek van andere speler zonder bal vullen (interchange)
2. alle passes vangen: acties aan het ontvangend eind van samenspel completeren/ alles redden
3. snel beslissen voor nieuwe actie(s) De grondslag van al ons (kennen en) kunnen is de beheersing. Die is er nooit meteen van begin af aan in volledige zin. De ontwikkeling van controle – met name snelle controle vergt tijd. Positiespel verschaft de context te groeien. De betekenis van de oefening is het gezamenlijk en individueel leren aanvallen onder verdedigende druk. Het uiteindelijk doel van voornoemde “oervormen van positie- en combinatiespel” is spelers zelfstandig te leren (nadenken) hoe de druk van de tegenstander(s) te omzeilen. Positiespel 3: Hele Cirkel (6-3)
Diagram 4: Cirkelpass “zes-tegen-drie” (niet naar buurman spelen)
Organisatie: In hele Cirkelpass “zes-tegen-drie” zit een aantal belangrijke aanvallende aspecten. Ten behoeve van het bevorderen van meer overzicht is het wenselijk - bij voldoende bekwaamheid - spelers te beperken in het passen van de bal naar de buurman, en wel die direct ter linker en rechter zijde. Een simpel rekensommetje leert dat er drie potentiële ontvangers resteren. Stel (in het meest tactisch geval) dat het trio verdedigers op hen terugvalt (zie diagram 4). Dan nog niet getreurd! Want er is altijd de penetratie nog! Even wat uitleg. Penetratie en hiermee de sweet spot bereiken staat – en de trainer kan dit benadrukken - gelijk aan de dunk in het volledig spel! Aha!
Nb. Bij cirkelpass zes-tegen-drie gelden dezelfde kansen als bij Cirkelpass “vijf-tegen-twee” en Cirkelpass “zeven-tegen-vier.” Positie- en combinatiespel vormen een technische proeve van bekwaamheid voor de enkeling aan de basis van zijn ontwikkeling. Daar beginnen is op zijn minst wenselijk! Deze positionele spelvormen toetsen de (spel)kwaliteiten van de beoefenaars. Hoe doelmatig zijn de handelingen? Dit alles in relatie tot de aanwezigheid van één of meerdere tegenstander(s), en bovendien ook nog eens in verband met een te nemen beslissing(en). Bij een willekeurige groep jeugdspelers kan men al dadelijk onderscheid gemaakt tussen de categorieën basis, vervolg en gevorderd. Hoe hier als lesgever mee om te gaan? (Niveauverschil kan als een probleem worden opgevat.) Voor veel trainers een kardinaal punt. Soms kan het een breekpunt vormen, maar voor elke regel bestaat een uitzondering. Maak een uitzondering voor de beginner en laat hem wel naar zijn buurman passen. Ik houd elke lesgever voor deze vormen niet te onderschatten. Het belangrijkst is op grond van de handelingen aan de betreffende speler(s) de juiste vra(a)g(en) te stellen. Was dit de makkelijkste oplossing? Waar lag de ruimte? Was de(ze) pass (van Johnny naar Rijk) te zacht of hard? Was dit dribbelen of driven (van Joram)? Hoe kan hij het beter doen? Mislukken (fouten maken, falen) is op zich geen slechte ervaring. Maar ontbreekt de reflectie, ja, dan is het maar de vraag of verbetering zal optreden met oefening. Alle acties in het basketball kennen aspecten van ruimte en tijd. Voorbeelden? De afstand van de dichtst bijzijnde verdediger tot de balbezitter. Ik sprak er al van. Het aanspeelbaar zijn van de speler(s) weg van de bal. Open ruimte om in te snijden - naar de sweet spot? “Daar komen” juist op het moment dat de bal er is. Laat ik er dit over zeggen. Zelfs topspelers op het hoogste landelijk niveau tonen interesse, passie en plezier in deze oefenvormen, mits aangegeven waar de zorgpunten liggen. Zelfstandig na kunnen denken hoe druk te omzeilen vereist impliciet de antwoorden weten op een drietal vragen. Deze vragen zijn methodisch. Drie vragen methode: De drie kernvragen om spelers te leren nadenken over oorzaken en gevolgen zijn: “Als je moet kiezen …… wat is beter?” Vraag 1:…..te passen of te dribbelen? Vraag 2:……te dribbelen of te driven? Vraag 3:……of te passen of te driven? Graag uw antwoorden als lesgever? En stel de vragen maar aan de spelers? Het is verrassend hoe de visies uiteen kunnen lopen. Johan Cruyff zei het ooit: “Je komt er niet met eindeloos combineren! Ik moest penetreren. Dat was mijn type spel. Het was de enige manier om doelpunten te forceren. Dan pas rol je de defensie echt op. Je zag het laatst in een wedstrijd tegen Feyenoord…. Een solo van Coen Moulijn!” En eigenlijk is de rol van de lesgever beperkt, want als de spelers de juiste (snelle en
gecontroleerde) antwoorden op de bovengenoemde drie vragen in hun denken impliciet gemaakt hebben, doceert de oefening zichzelf. Spelers leren zichzelf corrigeren. Hoe wordt doorgaans zo’n positie- en combinatieoefening als ”lummelen” benaderd? Er wordt nogal eens denigrerend over gesproken. Te kinderachtig? Overbodig? Allesbehalve dat! Het oefenen in deze spelvormen geeft de lesgever de gelegenheid om problemen te registreren en oplossingen benoemen. Tegelijkertijd ervaren de spelers de uitdaging om te verbeteren in technische vaardigheden om gefundeerd aan teamspel te werken. Even terug naar lummelen. Benodigd: drie spelers, één bal. Twee van de drie spelers zijn aanval en spelen de bal over, de derde probeert te onderscheppen. De organisatie bepaalt de moeilijkheidsgraad. Thema’s die voorkomen? Ruimte en tijd. Vangen en passen (één tegen nul en één tegen één), verdedigen van de pass, onderscheppen, dribbelstart en dribbelen, schijn maken, passeren. Door snel of doelmatig samenspel kunnen de aanvallers “ruimte” en “tijd” creëren. Ruimte komt tot uitdrukking in: a. De afstand van de balbezitter tot de verdediger; b. De afstand van de aanvallers van elkaar; c. De grootte van het te bespelen veld.
c Diagram 5: Ruimte visueel (a, b,en c)
Tijd zien we terug in: • De snelheid van de acties; • De snelheid van de bal; • De timing van de acties. In balbezit (MB) luiden de eerste basale vragen: • Hoe bescherm ik de bal? • Hoe attaqueer ik met de bal? • Hoe krijg ik hem bij een medespeler of/ en op de sweet spot? • Hoe penetreer ik ermee langs een naderende tegenstander? De andere aanvaller(s) zonder bal (ZB) vraagt. C.q. vragen zich af: • “Hoe ben ik het best aanspeelbaar?” (aan welke kant ligt de vrije ruimte) • Dit betekent impliciet: “Hoe maak ik ruimte en hoe die te benutten?” • “Hoe beweeg ik (effectief) in de beschikbare vrije ruimte?” Simpele (fundamentele) vragen, maar geen speler is gelijk. Voor de één zijn de antwoorden in de praktijk makkelijker te vinden dan voor de ander. En om dan vervolgens de unobstructed space te bereiken is een volgend chapiter. Enig begrip voor tactiek (snelle
herkenningen) en techniek (vormcriteria: hard en zuiver) zijn gewenst. Voor de buitenstaander lijkt het een fluitje van een cent, maar om het zelf te doen is niet zo eenvoudig. Werk aan de winkel voor de lesgever. Het vinden van de open ruimte/ man en deze óók nog eens snel in de zich plotseling wijzigende spelsituaties aanvallen op zich is dus geen sinecure. Niet alleen het idee, maar ook de uitvoering dus. Nou, pass maar eens onder druk met een man op je lip. De buitenstaander zegt: Zie je die ander niet vrijstaan? Het antwoord is: “Nee,” want er staat iemand tussen. En dan moet het ook nog eens op tijd en op de juiste plaats (zuiver). (Passen kan op drie niveaus: hoog, recht en laag, met twee of anderhalve hand uitgevoerd, nooit met één (Ettore Messina). En dat alles ook nog eens zonder tempoverlies! En dan een snelle controle op de catch. Vereist ook weer inzicht, is niet alleen een kwestie van de handen(werk). Inzicht is de kritische factor. Een speler met een uitstekend voetenwerk bij de moeilijke bal (snel in positie, zodat hij amper hoeft te reiken), is de redder in nood. Die speler zoeken we bij voorkeur. In de opgave in balbezit – met de verdediger direct voor je - door de sector passen verdient een aantal basale oefeningen. Inzicht en begrip van ruimte zijn vereist, maar de overhead passtechniek heeft prioriteit naast de schouderpasses. In principe is de borst pass hier geen optie. Een bovendien is de stuit pass een vertragende factor. Lummelen in overtal kan dus met drie, vijf of zeven spelers worden uitgevoerd. Snelheid van vinden, denken en doen worden benadrukt door een tijdslimiet van eerst vier, dan drie of twee en tenslotte één seconden in te bouwen. Uiteindelijk is het direct met de bal attaqueren …. Niet wachten! In ruimtelijke zin kan de moeilijkheidsgraad worden aangepast middels het vergroten of verkleinen van de beschikbare speelruimte. Later kan bij lummelen op het niveau van een zekere beheersing worden overgestapt op samenspel in twee partijen, bijvoorbeeld vier tegen vier. In theorie kan bij uiteenlopende kwaliteiten van spelers zelfs worden gekozen voor ondertal in de aanval. Kortom, het originele verhaal hoeft niet vlijmscherp omlijnd te zijn, zolang de spelers maar dezelfde spelbedoeling – met een moeilijk woord visie – op het netvlies hebben staan. De aard en organisatie van positiespel kan variëren door een zestal factoren: 1. Aantal spelers (overtal, gelijk aantal, mindertal) a. Overtal: 2 tegen 1; 3 tegen 2; 3 tegen 1; 4 tegen 2; 4 tegen 3; 5 tegen 2; 5 tegen 3; 5 tegen 4; 6 tegen 5; 6 tegen 4; 6 tegen 3 (niet naar buurmannen passen); 7 tegen 5; 7 tegen 4 (niet naar buurmannen passen). b. Samenspel twee partijen: 2 tegen 2; 3 tegen 3; 4 tegen 4; 5 tegen 5; 6 tegen 6. c. Mindertallen: 2 tegen 3; 3 tegen 4; 4 tegen 5.
2. Ruimte afbakenen a. Half veld (grote aantallen); b. Half volleybal- of tennisveld (4 tegen 4/ 5 tegen 5, zie samenspel twee partijen); c. Bucket/ achtervak volleybalveld (4 tegen 3); d. Basketball veld van baseline, zijlijnen en denkbeeldige lijn top 3-puntscirkel (5 tegen 3).
3. Inbouw tijdslimiet a. 4 seconden; b. 3 seconden; c. 2 seconden; d. 1 seconde. Timing is uiteraard nooit zonder controle, maar de prioriteit ligt hier met nadruk op snelheid!
4. Tellen van (aantal) passes of penetratie met of zonder functiewissel Tien passes (ononderbroken). Dit kan met of zonder functiewissel van verdediging en aanval, waarbij om overtal te creëren één verdediger bij paaltje staat. Functiewissel bij drie turnovers (of aangeraakte passes).
5. Zonder of met insnijden Statisch of dynamisch positiespel (4 out en middenman/ postspeler). In dynamische vormen (acties MB) open plekken vullen
(ZB)
6. Benadrukken van de spelbedoeling (door afwegingen in selectie van groepen) Is de oefening aanvallend of verdedigend georiënteerd? Niet vergeten dat het gezamenlijk niveau van de spelers die samen aanval of verdediging vormen hierin een belangrijke factor zal vormen in het realiseren van de spelbedoeling. Want is er tussen de groepen sprake van ongelijkheid in niveau (disbalans) dan werkt dit ten voordele of in het nadeel in relatie tot het doel van de oefening. Zijn de verdedigers te sterk in een aanvallende oefening dan komt het doel minder evident tot uiting. Dat spreekt voor zich. Zijn de aanvallers te sterk in een verdedigend bedoelde situatie, dan werkt ook dit contraproductief. Elke trainer dient zich hiervan bewust te zijn en kan de omstandigheden naar eigen inzichten manipuleren.
In de uitvoering van positiespel worden onderscheiden: I. Technische elementen: Ik sprak al van vormvereisten in de uitvoering van handelingen. Het citius, fortius, altius werpt (ook) hier zijn licht vooruit. Streven naar hardheid, zuiverheid, en snelheid van handelingen is normgevend. 1. Pass (één-tegen-nul en één-tegen-één, tempo van de bal) 3 criteria: hard, zuiver en snel. On time on target! Bij voorkeur de overhead en schouder pass technieken. Concreet: dus geen boogjes. Vaart geven aan de bal. Er moet kracht achter zitten. Ook geen andersoortige vertragingen. Evenmin nonchalance. De pass moet een streep zijn! Op korte afstanden kort passen. Op langere kan iets langer. Simpele beslissingen verdienen de voorkeur. Pass secure …pass safe! Niet naar een medespeler om hem zelf kwijt te zijn, maar pass hem naar een medespeler om hem in een voordeliger positie te brengen.
2. Drive (rechte lijn) Open ruimtes met snelle dribbelstart attaqueren. Elke stuit is hard en gecontroleerd. Penetratie naar de sweet spot staat gelijk aan de dunk! Je beoordeelt de penetratie op 1. verrassing en 2. rendement. Je ziet het gat en valt het onmiddellijk aan. Alsof je de ruimte doorklieft. Als fake geldt: je zoekt perifeer voor de pass met je ogen en weet waar je dichtbij moet aanvallen.
3. Dribbel (start en minstens 2 stuitjes) Cross-over, open en hybride starts, als logische voorwaarde om te kunnen penetreren. Je gaat naar binnen en neemt daar je beslissing. Penetreer en penetreer in een rechte lijn, niet in een boogje. Maar pas op met de charge! Het is niet het opzoeken van de drukte, het is die juist te snel af zijn.
4. Vangen (alles redden) Stappen in de baan van de bal (accent op voetenwerk en snel inzicht). Liever verplaatsen dan reiken! Vangen is niet genoeg. Je moet de bal aanvallen. Klaar staan, handen op! Dat helpt! Lage bal? Door je knieën! Wees alert op de plotselinge bal! Een technische catch = een voordeel! Geen nadeel!
5. Pivoteren (amper, liefst 0-ritme) Het stap-stap is de kern van het basketball. Dus ook in positiespel. Balans halen uit stopbalans, dat wil zeggen binnenvoet…. Buitenvoet! Dit in relatie tot catch, pass of dribbelstart. Om te beschermen: vang de bal met de ellebogen wijd! Om aan te vallen: houd ze dicht bij je lijf!
6. Hardheid van de techniek Lange termijn objectief. Kost tijd en veel fouten. Attack and attack hard!
7. Goochelen met de bal Trucjes. Functionele techniek. Ten behoeve van verhoging controle.
8. Aanspeelbaar zijn (buitenhand) Spel ZB. Als groep/ team zo goed mogelijk de ruimte leren verdelen. Door middel van sector verbreden en met buitenhand target aangeven (statisch), maar ook insnijden (dynamisch positiespel).
9. Verdedigen (sluiten, charge, roteren, onderscheppen) Positiespel is een aanvallende oefening, maar hard en slim werken in de verdediging is de tegenpool van aanval en vereiste om aanvallend beter te worden. De verdedigers zoeken steeds de bal op, laten niet na hem na te jagen. Telkens een ander, zo roteren ze. Als de speler MB langs iemand penetreert, stapt een volgende verdediger in om de sweet spot te beschermen en dwingt hem tot een pass. Hier reageert weer een volgende speler op en rotatie is geboren.
II. Tactische elementen: Tactiek is een spel in een spel. Tricky? Ja. Door de verdediging een beperking op te leggen wordt de aanval meer kans geboden. Kennis en vaardigheid hoe slim van die ruimte gebruik te maken is tactiek. 1. Herkennen (onmiddellijk) In spelsituatie(s) ruimtes herkennen. (MB): gaten zien; en (ZB): aanspeelbaar zijn Taxeren van afstand(en). Kennis van zwakke punten tegenstander(s) en deze benutten.
2. Spacing Een mindere “ruimteverdeling” (“ontplooiing”) kan op verschillende manieren worden getackeld. Geef de spelers een opstelling. Maak een cirkel of laat vier aanvallers zich in een vierkant opstellen (een twee twee opstelling) . Het voordeel van meer positiegebonden spel is structuur. Zo kunnen de afstanden tussen hen aan een norm worden getoetst (zeg bijvoorbeeld: “Houd drie meter tussen jullie”), maar anderzijds is er het nadeel dat er ook een zekere statische invloed van uitgaat. In het aanvalsspel ontstaat er een natuurlijk verloop van ruimtelijke ontplooiing naar convergentie. Het “in-out” concept is hier een correctie op. Te dicht op elkaar? …..Uit elkaar! …Vergroot de afstand! ….Maak de actie wijder! Niet zo krap op elkaar spelen….Space the defense!.. Het is beter te ver uit elkaar te staan, dan te dicht op elkaar!
3. Schijn maken (fakes) Fake pass en drive. Fake the pass en make the pass.
4. Directe dubbele binding(en: pass of drive) Controle en timing liggen altijd aan elkaar gekoppeld. In dit geval is het geen keuze: ….het moet snel!
5. Eén seconden regel (zonder telegraferen/ “hier en daar” vinden/ loeren/ timing) Directe beslissing/ keuze. Je ziet het gat en valt het onmiddellijk aan. Dan kan penetratie zijn van de balbezitter met de drive maar ook oog hebben voor zijn medespelers verder van hem verwijderd. Doel is nemen van snelle (gecontroleerde) beslissingen in de context van samenspel. In extreme zin kan het accent van snelle beslissingen te nemen ook fysiek worden vertaald. Zo kan binnen 4 tegen 2 in “nul ritme” worden overgespeeld, dat wil zeggen de bal vangen en passen in de sprong (dat wil zeggen afgespeeld hebben voor de voeten de vloer weer raken).
6. (En ook impliciet) Verdedigen (trap, hedge) In principe hebben we het bij jeugd over aanvallende ontwikkeling. Dat wil niet zeggen dat door een gerichte opdracht (of beperking) aan de verdedigers op te leggen hier ook niet van ontwikkeling sprake is. Uitgangspunt is steeds op de “bal jagen”.
Afsluitend wil ik dit nog zeggen. Voor beginnende spelertjes is het schieten en mikken op de basket enorm belangrijk. Aan het inslijpen van de basistechniek van de verschillende schottechnieken moet daarom heel veel aandacht besteed worden. Niet alleen jonge spelertjes ontlenen hier veel plezier aan. Zeker als er vooruitgang wordt geboekt is dit een belangrijke prikkel om niet af te haken met basketballen (uitstroom bij jeugd is een groot probleem). In een methodische opbouw is het positiespel (zonder het afwerken op de basket nog) een essentiële stap om de essenties van het samenspel beter onder de knie te krijgen. Spelplezier en een enthousiaste, bemoedigende benadering verhogen de succesbeleving. En kinderen die en positieve waarneming leren ontwikkelen van de eigen mogelijkheden zullen sneller doorzetten. Het meest motiverend is de op maat gesneden begeleiding voor elke speler die aan die succesbeleving beantwoordt. Succeservaring levert een vergroot competentiegevoel op dat bijdraagt aan de groei van zelfvertrouwen. Goed gedoseerd positiespel moet in de beoefening aan een drietal vereisten voldoen: 1. Basketbaleigen doelstellingen: * Ik gaf het voorbeeld van de dunk; * Het bereiken van de sweet spot; * De technieken met (MB) en zonder bal (ZB) leren intensiveren in de uitvoering;
* De herkenning verbeteren; * In het oefenen leren het speelse terug te vinden; * Verdediging aanscherpen. 2. Positiespel hoort telkens terug te keren als deel- of geheel oefening in elke training: * Veel aan de bal en weinig wachten op beurt; * Simpele organisatie. 3. Competente begeleiding: * Spelbedoelingen in situatie kunnen duiden en onderwijzen; * Spelers leren zichzelf te corrigeren; * Voordoen; * Regels kunnen variëren;
* Begrip voor beleving jongeren.