Ons Arsenaal Ons Arsenaal. is zich sa ü telkens weer
dat destijds "bij verassing te verassen. verschenen, beijvert De groote verassing is ditmaal een gratis bijgevoegd supplement, dat een aantal kostelijke wenken bevat, welks verschijnen door alle verantwoordelijke Jeugdwerkers met vreugde begroet zal worden. Gebruiksaanwijzing supplement: Langs de horizontale stippellijn doorknippen, gewoon dubbeivouwen, een nietje er door geslagen, en gij bezit een wenken-beekje, dat handig bewaard en nageslagen kan worden, In ruil voor deze attentie onzerzijds verzoeken vrij U tenminste voor zoover U in 1942 nog niet betaald hebt 1.- te willen voldoen nu jser emgaande het abonnementsgeld k aan Br. I, Schrale, Oranjeplein 9S, Den Haag, Dank!
-
-
’
"ONS ARSENAAL" voorziet ditmaal in de groote vraag uit de Korpsen naar wat leuke,niet te zware nummers voor Toortsdragers en andere jongeren. Een uitnemende
Proloog geschreven door Promotor J, Rijss van Amsterdam fE, zal door onze Toortsdragers-Groepen over het geheele land gaarne gebruikt worden op den AGAT. Ofschoon Br.Kjss wegens drukke werkzaamheden zich niet langer als Promotor beschikbaar kan stellen, hopen wj desondanks nog menig, aan zijn vruchtbaar brein ontsproten stuk in "ONS ARSENAAL" te l
_____________________________________________________________
'n Middeleeuwsch Drama
is echt iots voor jongens. Een stuk leuke nonsens, zonder meerdere pretenties, maar in dat genre inderdaad zeer geschikt. Het stuk is in wezen een parodie ap de bekende sage "Siegfried en de Draak", Ket moet vol uitdrukking gespeeld worden; dan wordt het beslist een succes. Onze Landelijk Tromotor Schrale heeft dit drama op zijn geweten.
De Olifant
heeft evenmin een geestelijke strekking, naar is aardig ter afwisseling op den AGAV en ook goed bruikbaar op een Openbaren Gezinsbondavond. Jeugdleidster G. Segaar van Leiden heoft ons dezen "Olifant" bezorgd.
De
Orgeldraaier.
Zr. let Staalman van Den Helder d'et ons in "Do Orgeldraaier" een origineele manier aan de hand om een klinkende collecte binnen te halen. Een nummer, dat om meer dan êén reden dus zeker in den smaak zal vallen.
De geeft
Vlam. ons hiermede het motief van een Heilige
Mevr. N. Claoijs-v. Lith der door de beroemde Zweedsche schrijfster Selma Lagerlöf bewerkte "Christus legenden", in dichtvorm. Deze recitatie zal-zeker indruk maken en graag gehoord worden door Volgers, die juist op hun leeftijd nogal romantisch aanvoelen. is
Ons
-
Dagelgksch
Brood
heel iets anders en moet beslist door kinderen gedaan v/orden, die bovendien goed kunnen spelen, wil het niet te stijf worden. ?_ls aan deze veorwaarden voldaan wordt is het een aardig intermezz-, waarvoor vrij den auteur, Jeugdleider J. Hartjes van Amsterdam 111, zeer erkentelijk zijn. V/eer
2.
de
Barmhartige
Samaritaan
is een uitstekend hoofd-nummer, dat door BrV J. Rijss bewerkt werd f Het is ook een zeer dankbaar stuk, dat bovendien niet moeilijk is en binnen het bereik valt, ook van Korpsen, die maar over een beperkt aantal geschikte krachten kunnen beschikken. Om de plaatsruimte in "ONS ARSENAAL" zooveel mogelijk uit te buiten, geven wij in dit nummer slechts een greep hier en daar uit den tekst, teneinde een indruk te geven. Omdat voor dit stuk veel belangstelling zal blijken te bestaan, dcet ü goed, aohterI.So staande bestelbon zoo spoedig mogelijk in te zenden. De prijs bedraagt slechts opvoeringsrecht exemplaren, inbegrepen.. voor 15
de Gouden Kroon
’
is een aardig nummer van de hand van Jeugd-Leidster N. Smits-v. Hoven van Haarlem I Het motief is heel eenvoudig, maar toch gaat het "er in"; vooral als moa aan-de kleeding van de personen wat extra zorg besteedt.
Marsch-Muziek
ïïij weten hoe vaak men verlegen zit om wat goode muziek, te gebruiken bij oefeningen en wanneer men een groep het platform moet laten opmarcheeren. De Leiders van ons Jeugdwerk zal dit slot van "ONS ARSENAAL" dan ook zeer welkom zijn.
Promotor J. Rijss
Proloog van Amsterdam I maakte deze ui&iemenden
proloog, waarvan onze
Toortsdragersgroopen over ons geheele land zeker gaarne gebruik zullen maken op hun Br. Rijss wegens drukke werkzaamheden zich niet als Promotor boschikbaar kon blijven stollen, hopen vrij desondanks nog menig aan zijn vruchtbaar brein ontsproten stuk in "ONS ARS"bNAAL :i door te kunnen geven. U e dewerke r.don zijn; Spelleider; twee spreekkoren; jongeman in L.d.H, uniform; vertogonwoordig(st)ers van iedere T.D. afdeeling en de Leider der samenkomst. Aanwijzingen voor decor, enz. Decor liefst één kleur, bv. blauw of wit. Deelnemers eerste spreekkoor zoo mogelijk zelfde kleüding; modewerkenden tweed 6 spreekkoor eveneens. Met eenvoudige middelen, bv. een sjerp, bereikt men reeds een aardig effect. Tijdens het inleidend orgelspel gaat het scherm op. De spelleider, het eerste en tweede spreekkoor evenals de vertegenwoordig(st)ers der Afdeelingen, staan kant en klaar opgesteld. Maak de opstelling niet al te stijf. Men kan dit voorkomen, door bv. de medewerkers en spreekkoren niet oj> een rijtje in het gelid op te stellen, maar een min of moer losse groep van ze te vormen. AGAV, Ofschoon
Orgelspel Spelleider: In den beginne schiep God don hemel en de aarde. Ie 3.K00r: De aarde nu was woest en vormeloos en duisternis heersahte over den afgrond. 2e S.Koor: En de Geest Gods zweefde op de wateren. Spelleider: En Öod zeide: Ie S.Koor: "Daar zij licht!" (achtergrond hel licht) Spelleider: En daar was licht! God zag het licht, dat het goed was en God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. En God schiep gras, bloemen, ja, alle soorten struiken en boomen des velds en kruiden, vruchtbare boomen alle dieren des velds, Ie S. Koor: Ook schiep Hij den mensch; naar het beeld Gods schiep Hij hem; als man en
-
vrouw schiep Hij ze
.
Spelleider; En de Heer had een hof geplant in Eden, tegen het Oosten, en Hij stelde aldaar den mensch, dien Hij geformeerd had. Ie S. Koor: In den beginne was het licht en het licht was bij God .n het licht was Ood. 2e S. Koor: Maar in den beginne was daar ook de duisternis en de verleiding en de haat.
(Een zeer
goed effect zou men hier verkrijgen, als op dit rogenblik het licht door middel van een weerstand geleidelijk verzwakt en verduisterd wordt, om bij de woorden: "Gods Licht zal over U allen opgaan!" weer in volle glorie te schijnen)
Ie S. Koor: Het Licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. Spelleider: En de Heer zag, dat de boosheid des menschen menigvuldig was op de aarde en dat de overleggingen zijns harten slecht waren. Dientengevolge zal duisternis de aarde omgeven en donkerheid alle volken. Doch boven dit alles zal: beide S.X.: Gods Licht over U allen opgaan! Orgelspel (Het zou aardig zijn, om, gebruikmakend van de in "Wenken" beschreven schormv>phaalinrichting tijdens het orgelspel dit scherm even te laten zakken om het dan meteen weer op te trekken)
3. Spelleider: Want steeds weer klinkt Zijn stemme ons tegen: Ie S. Koor: Kont herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal U ruste geven. 2e S. Koor: Laat de kinderkens tot :.I*j komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods. Orgelspel (Jongeman komt op. bpengeslagen Bijbel in do hand) Spelleider: Verblijdt U, o jongeling in Uw jeugd, en laat Uw hart zich vermaken in de dagen Uwer jongelingschap. Doch gedenk bovenal aan Uwen Schepper in de dagen Uwer jongelingschap, eerdat do kv/ade dagen komen en de jaren naderen van dewelke gjj zeggen zult: Ik heb geenen lust in dezelve. Heilssoldaat: Ik mocht reeds jong gevelg geven aan deze vermaning en ervaar sindsdiens, dat Gods Woord een lamp is voor mijn voet en een licht op mijn pad.(rustig af) Ie S. Koor: Welk een parel van groote waarde! 2e S. Koor: Welk een kostelijke ervaring! Spelleider: De Toortsdragers, die U vanavond uitnoodigden, dezen Groepsavond bij te wonon, hebben zich tot doel gesteld, die parel in het bezit te daen komen van allen, die hot Toortsdragersidoaal willen nastreven. Dat ideaal is karakter-vormend en wekt het verlangen om in Gods kracht dragers van de Toorts te zijn! (up dit oogenblik verschijnt een rijzige jongeman, een flinke toorts fier omhoog heffend, ten tooneele en plaatst zich tusschen de Groeps-vortegenwoordig(st)ers
der Afdeelingen in)
Spelleider: De Toortsdragersgroep in ons Korps omvat thans reeds de volgende afdeelingen, .. .(om beurten worden door vertegenwoordigers van do afdeelingen de namen genoemd, eventueel met opgave van leeftijden, enz.) Spelleider. Voor alle jongeren is er, overeenkomstig hun leeftijd, plaats in de des-
betreffende afdeelingen, indien zij streven naar: Roinhoid van levenswandel,
lc S. Koor: 2e S. Koor: Beide S.K,.' Jongeman m.
Oprechtheid van karakter.
Hulpvaardigheid als levenshouding. Toorts: Deze toorts is het symbool van ons streven. Spelleider: Dat iedere Toortsdrager trachte de zuivere vlam van de lichtende toorts zoo te doen uitstralen, dat de smarten van zonde en onwetendheid verdwijnen en het levenspad van vele pelgrims verlicht worde. (Gordijn zakt even, maar gaat dan onmiddellijk weer op, als de leider der samenkomst allen verz cht heeft te gaan staan) Leider der samenkomst: Laat ons gaan staan en stil zijn! Zacht orgelspel. Gebed door leider der samenkomst. Zacht orgelspel. Zang door alle medewerkenden: TOORTSDRAGERSLIED. (Zie H. en Str. Z) "Aan een onvermoeid en heerlijk streven...." Orgelspel: melodie "Gegroet, o vuur'ge Toorts". (Tijdens het orgelspel gordijnen langzaam dicht Leider der samenkomst houdt in aansluiting op proloog korte inleiding daarna samenzang.)
-
-
Een Middeleeuwsch Drama Medewerkenden zijn.
Spelleider
--
in middeleeuwsch costuumj dochter van den Graaf;
Eulalie De Graaf; Dg Ridder; Een Eikenboom; Een Draak. Het geheele geval speelt zich af vóór het gesloten doek. De spelleider staat met een groote rol papier, uit de zaal gezion links, en declameert met breede uithalen,statig en luid het verhaal. Onderwijl spoelt zich de eigenlijke handeling z-ïrijgend af, Benoodigdhedcn zijn: Gewcon houten trapleertje een paar dikke takken een bezem met bladeren een drakenkcp, die wei gehuurd zal moeten worden en een lang bruin of grijs kleed, dat het lichaam van den draak beklesdt. Spelleider begint:
-
-
-
-
Het sohocKe verhaal, dat ik U brengen sal, Ia eeuwen, eeuwen 0ud.... Het speelt te midden -van een machtig eikenwoud, (in de kier, entstaan door de gordijnen een klom eindje van olkander to schuiven, verschijnt een jongen, die in zijn handen links en rechts, vlak naast zijn hoofd, twee
4.
takken houdt. Eon soort zwarte zak is over zijn hoofd en bovenlichaam geschoven e» en mot eon ook zijn onderlichaam is zwart-bruin. Hij stelt voor; den eikenboom beetje fantasie eigenlijk een heel eikenwoud.) Spelleider: Dit woud omgaf een ridderburcht Bewoond door d'ouden graaf Tezamen met zijn dochterken Een jonknaagd schoon en gaaf.... (tusschen diezelfde kier komt een als jonkmaaga gcklocdo jongen te voorschijn. trippelend op de teenen en vreeselijk coquet doend.)
-
(maakt
Eens trippelde zij hot weoud weer dror En gaarde oen bloemenstruik beweging van bloemenplukken) Totdat de slaap haar overviel; Nog vtr was zij van huis. Daar zonk zij neer bij d'eikenboom (zinkt aan de voet van boom neor)
Haar droomen waren zoet.... Maar U ziet iets, wat gansch gewis U hevig rillen doet.... (van links uit de zaal gezien kruipt thans voor het doek langs de draak. Twee jongens op hun knio'ón achter elkaar on de oorste lu eft de drakenkop op) De draak gromt hevig. Een gruwelijke draak kroop grommend op haar aan Bespoot haar met zijn gif (beweging makon) dwong En haar op te staan. (Maagd wordt ontsteld en wezenloos wakker on komt wankelend overeind) Z'ontwaakte droomerig Wist niet moor wat zij deed Waarna zij wankelend Naar 't beest z'jn rug tocschreed. (Gaat er dwars op zitten, voeten naar richting doek.) En 't monster kroop weer v00rt.... WAAR GING EULALIE HEEN...? Werd zij toen wreed vermoord,..!?!? Spelleider zegt:, EINDE EERSTE BEDHUï TWEEDE BEDRIJF '. '- BEGIN (Boom gaat weg. Tusschen de kier van het gordijn wordt het trapjo doorgeschoven en er zit met punaises een wit papier op, waarop met zwarte lotters het woord:
,
"ROOFSLOT".)
Neen, 't ondier voordo haar, Bedwelmd als sij was Naar een r-.ofslot heen (Draak komt weer opkruipen van links met
Eulalie op de rug) Bij 'd aankomst aan de burcht, Werd zij do toren ingebracht (Stapt wankelend van draak af en stapt trapje op, gaat bovenop zitten) En onder aan de trap.... Daar hield de draak de wacht.(Draak gaat vcor de trap liggen) Gelegen in 't moeras.
(turen) Zoo tuurdo zij door 't venster Dat in de toren zat En snikte zakdoeken Bij tientallen drijfnat.... (flink oogen afdrogen en snikken)' Spelleider zegt: EINDE TWEEDE BEbIüJF (Draak kruipt tusschen de kier weg on jonkvrouw stapt van de trap) Spelleider zegt: BEGIN DERDE BEDRIJF. (iemand verwisselt bordje "roof slot" door papier: "RID DERBURCHT''. De boom gaat woer voor hot doek staan.) (als oud mannetje mot kalotje gekleede Haar vader, d'oude graaf jongen gaat tusschen het trapje op den Die treurde evenzeer. En zat van dag tot dag grond zitten, gehurkt.Küofd in handen) Wanhopig daar terneer....( spr, wijst) Hij at en dronk geen zier Keek door de burchtpoort heen Cf Eulalie nog niet (Kijkt tusschen de ladderstijlon naar In 's raders huis verscheen... buiten) Maar, eensklaps rees er
hcop
(Links het doek langs komt een ridder aanrijden opstokpaardje/bezemsteel .ÏBj
Toen op een gouden dag Een fiere ridder kwam is zoo veel mogelijk als ridder gekleed daar den burchtheer zag.helm op,of zooiets. Houdt de bezem En van voren met een teugel er aan en maakt steigerende beweging, alsof het een paard is.) vurig (afspringen) ros Hij sprong van 't En bond het aan de poort (bindt bezem met touw aan het trapje) Teen spoodde hij zich snel (loopt achter het trapje om en ondor~ Naar d'ouden burchtgraaf vooït. wijl staat 't oude mannetje op.)
En deze deed !t verhaal Met tranen veel en heet. En t ridderl art werd warra Terwijl de graaf dat deed.... Ik, riep hij buld'rend uit, IK ZOEK EULALIE OP. IK BRENG- HAAR BU U THUIS IN VLIEGENDE GALOP!!! Snel spoedde hij zich heen Ontknooptc weer zijn paard En reed toen spoorslags weg.... In bliksemsnelle vaart!i!
'
zegt:
(Burchtgraaf
I
(Maakt droevige bewegingen met armen en wijst) (Gebruikt stevig zijn zakdoek) (Ridder wordt ook ontdaan) (slaat zich op de borst en maakt pertinente gebaren)
5
(Bezem losmaken en opstappen) (Verdwijnt op zijn bezem snel huppelend
weer naar links)
EINDE DERDE BEDRIJF.
staat op en verdwijnt door kier. boom verdwijnt ook. lemand verwisselt papier: Ridderburcht weer door papier "Roofslot' 1 en meteen stapt Eulalie het trapje weer ep en gaat weer boven zitten. De Draak kruipt weer voor de trap en gaat liggen.) Spelleider zegt: Begin Vierde BEDRIJF. Spelleider:
Nog steeds zat Eulalie In het roofslot opgeborgen En kwelde zich het hoofd (Grijpt zich oenige malen naar het hoofd) Met vele, vole zorgen Beneden lag de draak, (gluren) En gluurde naar omhoog Daar zat die Eulalie, ïïel hoog, maar lang niet dr00g.... Zij weende al maar door En langs haar zakdoek heen Keek zij door 't torenraam, Of er ook hulp verscheen... Daar, plotseling klaard' haar gezioht (flink ophelderen) Verscheen een blijde lach Toen zij daar op het boschpad ginds Een fleren ridder zag. (flink wrijven) Zij wreef zich d'oogen uit En snikte toen van vreugd... Daar naderde een ridder haar Nog in don bloem dor jeugd! De ridder wierp een blik vooruit En toen een blik omhoog, Waar hij heel duid'lijk zag, Dat daar zich iets bewoog. Hij stopte toen zijn ros En zwaaide met zijn hoed En Eulalie deed zulks terug Met 't mutsje dat zij droeg.
(Alle bewegingen er bij maken)
Toen viel do blik é& ridders Op 't monster dat daar lag... SNEL REED HIJ VOORT (Trekt zwacrd( stok) en blijft te paard BEGON DIRECT DEN SLAG. Hij trok zijn zwaard en viel het aan steigerend er bij) En hevig werd 't gevecht Maar eindlijk heeft dan toch de draak Het leclijk afgelegd! (Niet te harde slagen op den draak, die gromt en zich naar den ridder wendt. Eulalie zit ween.nd en handenwringend op het trapje naar beneden te kijken in
spanning)
Mot veel gesis en met gogrom Is hij er aan gegaan. Do ridder heeft zich snel Toen van rijn paard ontdaan Het vlugger.; kwioken tred Is liij do trappen opgesneld Ontrukte Eulalie Aan 't ruwe draakgeweld....
(Bindt het snel vast) (Beklimt ook het trapje) (Slaat zijn arm cm Eulalie's middel en
samen dalen zij hot trapje af)
(droog af!) Er blonk een traan in :t oog Der jonkvrouw, toen zij daar Haar jongen ridder zag: Haar redder uit 't gevaar De ridder, fier en trot3Ch Ontbond zijn schinmiel weer En zette Eulalie Bij hem op 't paard terneer. (Samen op één bezem) Vel innig diep geluk verdween de kleine stoet. VANDAAG IS lED'RE TOORTSDRAGER ZOON RIDDER NOG, VOL MOED!.!!!! Spelleider zegt: EINDE VAN HET VIERDE BEDRIJF EN SLOT. (Spelleider verdwijnt, trap wordt binnengehaald en draak weggesleept)
6
De Olifant .door
Zr. G. Segaar, Leidon) Een leuke samenspraak zonder geestelijke strekking. Geschikt ter afwisseling op een AGAV of Openbaren Gezinsbondavond. Een gezellige kamer. Vader en moeder zitten om de tafel. Een pot met koffiesurrogaat pruttelt op het lichtje. Moeder zal juist inschenken, als de bel gaat. Hij: Dat zal de post zijn! (staat op en komt terug met een brief) Hoera! Een brief van Piet uit Hamburg! Ik had al zoon beetje uitgerekend, dat hij nou ongeveer net verlof zou kunnen komen.
Zij: 0, o, lees eens gauw! Wat zal hot toch heerlijk wezen he, als onzo jongen weer eens thuis was. Wij zullen hot hem erg gezellig maken hoor. 'Ik heb zn kamertje al heelemaal klaargemaakt. Ik zet het huis vol met bloemen -roken maar. Hij zal morken, dat-io een moeder heeft, die 'm welkom heet. Toe nou, lees nou eens gauw voor, wat hij schrijft. Hij: Alsof hij bij zijn vader niet wolkom is! Zij: Dat zeg ik toch niet. Lees nou maar. Je begrijpt me best, wat ik er mee bedoel. Jij gaat hem van den trein halen en ik blijf thuis om hem te verwelkomen. Maak hem nou 105...! Hij: (scheurt den brief open en begint te lezen): Live ouders, Dit is de laatste brief, dien ik U schrijf, want nog enkele dagen dan kom Ik met verlof en zien we elkander weer. Ik verlang heel org naar dat oogenblik; acht maanden is wol een heele tijd hè? Maar nu Is hot gauw voorbij. Ovor de verdere bijzonderheden on de reis zal ik maar niet meer schrijven; dat kan ik U beter straks vertellen. Wol bericht ik U nog,lieve ouders, alsdat ik a.s. Zaterdagmiddag zal arrivoeren, gezond on wel, hopende U in dezelfde toestand aan te treffen. Ik heb ook een verassing voor U bij me, waarmede ik hoop U een genoegen te doen. Een olifant.,.. Zij: Wat zei je—wat zei je...? Hij: (herleest) "Waarmede ik U hoop een genoegen to doon.Een olifant."'t Staat er. Zij: Een Olifant! Wat motte we met een Olifant!? Hij: (herleest nog eens) U hoop een gonoogon te doen. Een Olifant. (iEj logt don Zij:
Hij: Zij:
Hij: Zij:
brief neer) (iieemt hem weg en lee3t, moeilijk spellend): (dan nog eens met nadruk): Een Olifant!
Genoegen te doen. Een Olifant!
Hij en zij kijken elkaar sprakeloos aan. (boos) Die lijkt wel stapel! Nou, nou, man, Maak je niet direct zoo boos. Jij begint altijd met nesten te maken om een kleinigheid. Een kleinigheid! Aardige kleinigheid! Een Olifant is geen schoothondje. Wat motte wij in ons benedenhuis met een Olifant? 't Is misschien maar een klein beestje, en dan 't Zal maar voor tijdelijk zijn.
-
Hij: En al is't voor tijdelijk, hoe zal ik hier in huis een Olifant stallen? Is die jongen heelemaal.,.? Zij: Als die niet groot is, kan die toch in het tuintje. Hij: Groot of klein, aan mijn lijf geen Olifantl Zij: 't Motte zulke goeie trouwe makke boesten zijn. Ik heb wel eens een plaat gezien, waar een Olifant opstond, diez'n pooten over oen slapend kind had gezet, omdat er een adelaar aankwam, die hot kind pikken wou. Hij: Dat was geen Olifant, dat was een hcnd!
Zij; 't Was een Olifant! 1 Hij: 't Was eon hond!!!
Zsj: Nou, menech, hoor zoon dwarsdrijvor nou toch-is. As 'k 't toch zelf gezien heb en sokor weet. R\j had zijn slurf nog zoo omhoog om den adelaar te bijten.
7
Hij: (brommend) 't Was een hond! Zij: En al was 't een hond, een Olifant is ook een trouw on een werkzaam dier.... en....hij vreet van a11e5.... Hij: 'r Komt in mijn huis geen Olifant! (Slaat met de vuisten op tafel) Zij: Dus jij zou je kind, als het na zoon langen tijd weer thuiskomt, mot zijn diertje willen wegjagen? Hij: Had-ie zn diertje nou maar in Hamburg gelaten! v.'at'moet 'k met een Olifant!? 't Is hier geen circus van Eagenback! Zij: In ons tuintje aan een ketting. Hij: Ketting? Ja, zeker van papiertouw. Morgen brengen! Dan vreet-ie met zijn slurf de geraniums van het balcon en haalt-io 't hokkie van d© buren uit do grond. Dan gaat jouw poroboompje er net zoo goed an! Zij: St. st., wind jo nou niet direct zoo op. As 't nou eens eon mak, gedresseerd beest is. Hij: Dan nog niot. Wat wou jij dan bij do distributie voor een smoossie ophangen? Jo mag nog geen kip houwen. En je vestigingsvorbod. Je krijgt subiet do politie nog op je dak ook. Zij: Je kan toch vooruit oen ausweis of zooiets vragen. Hij: Ja, jij weet overal raad op, als ze maar niet aan het cadeautje van dien lieven jongen van jou komen is het niet? Al zou-ie een tijger of desnoods een leeuw meebrengen, dan zou je or nog voor gestreden hebben. Maar ik ga naar den trein en 'k zal hem zeggen: „Jij bent welkom, maar je laat je Olifant maar in de bagagewagen zitten". Is-tie heolomaal gekl Zij: (huilend) Leelijke saggerijn! Hij: (wat kalmer) Maar mijn goeio lievo mensch nog toe; gebruik nu je hersons eens. Hoe moet zoon beost de deur door en de gang door en do koukon door naar ons tuintjo? Hij trapt alios kapot on enderweg weet je ook nog niet, wat-ie por ongeluk verliezen kan! Zij: Dat hob ik best voor mijn lieven jongen overHij: En as-ie dol wordt? Het heele huis gaat er ant Zij: Hij wordt niet d01... .en... .misschien, ja misschion kemt-ie wol in oen kist gepakt on dan hebben we dr hoclemaal geen biskwietjes moe. Hij: Olifanten worden niet in kisten verzonden, 't Wordt een ruj'ne, mo lieve mensch eon ruïno. Laat-ic 'm dan an de Artis cadeau geven, dan kan-io er eiken dag naar gaan kijken, as die er zin in heeft, en dan ga jij maar mot 'm moe. Zij: Toemaar, toomaar! Al voor-io er is, maak je onzen jongen uithuizig. Een andere Vader zou 't gezellig thuis makon, en jij laat 'm al, voor dio dr is, olkon dag uitgaan. Lcct 't kind zijn gang gaan. As-io nou eenmaal zn pret hooft in oen huis-olifantjo.
-
Hij: En dan dë belasting! Zij: Ik heb nog nooit gehoord, dat je voor Olifanten belasting moet botalon. Hij: Toch is 't zoo. Paardon ook. En Olifanten zijn ook trokdioren. Zij: Zooveel zal die belasting niet zijn. Endan, die zal do jongen zelf met liefde
botalon; Ik ken m'n kind. Hij: (staat op) E<sn ding zeg ik jo on daar blijft het bij: Ik laat geen Olifant in
m'n huis toe! Zij: 't Is mijn huis ook. (zij snikt) Hij: (slaat op do tafel) Uit! Geen Olifantl Zij: (begint to scholdon/loopt de kamor hoon en weer, zet driftig kopjes weg) Tiran... .Drein— .Kinderbeul... .Nero. .Naarling. .Zwamneus... .Jo lijkt zelf wel een Olifant! Hij- (houdt zich kalm, gaat weer aan tafel zitten, neemt den brief on leest; begint dan ineens te grinniken) Zij: (wordt nog boozer) Hoor nou zoon naarling! Dat moet oen vader on eon man beteekenen. Hij: (hoft zijn hand op) Stop-es even. Mot jo horon! Zij: Jeukpooierl... .Brandnetel! Hij: Stil nou toch-es, mensch. Hior schrijft do jongen enderaan zijn brief nog iets, Nee, stil nou, hooor nou een5...,P.5.... Zij: (zr/ijgt on luistert) Hij: (leest) P.S.: Wat die Olifant betreft, U hoeft niet te schrikken, 't Is er een van ivoor en kan aan Va<ö?s horlogoketting hangen", Hoe is-tic! (lacht hard) Zij: (zuoht on bogint te glimlachen) 't Is toch zoon heerlijke schat van een grappenmaker.... (Dan ziet ze, dat hij nog steeds hard lacht en wordt zo W6er boos) En toch ben jij een akelige kerel! En nou Is bij jou de aap maar fijn uit de mouw gekomen, dat je nog niet zóóveol voor je jongen overhebt. Hij: 't Was geen aap. 't Was een Olifant!
..
-.
....
..
DE ORGELDRAAIER
8
Medespelers: Dolf, een flinke jongen; Thijs, de orgeldraaier,een oude man en een afdeeling Toortsdragers met hun Promotor.
Dolf: Tjonge, nooit gedacht, dat het zóó saai was op een dorp. Evacuatie is om den drommel geen pretje. Ik woon hier nou al bijna twee maanden, en ik kan nog steeds nieê wonnen. In do stad, waar ik vandaan kom, hadden wij een reuze club Volgers. De Promotor vond het ook jammer, dat ik wegging. Vrienden heb ik ook nog niet, -alleen ouden Thijs, don orgeldraaier; dat is con echto goeie leukord. Hij is arm als de mieren, maar zijn orgel draait er even lustig cm. Allemaal mooio liederen. Ik hoor nog dat: „Er ruischt langs de wolken". Wat was dat mooi! Maar waar blijft hij vandaag? Ik kon hem wol oens gaan opzoeken. (Dolf gaat weg naar oudon Thijs, klopt op de dour on oudo Thijs komt voor mot con pet op on een das om het hoofd, geknoopt) Thijs: Zoo Dolf, ben jij daar? Wat 'kon jo doen? Dolf: Ik miste je vandaag, Thijs, en toen verveelde ik me zoo en dacht ik: Ik ga Thijs eons opzoeken. Maar wat schoeit er aan? Jo bent toch niet ziek? Thijs. Ja, ik ben ziok, en dat treft al heel org slecht, want op Zaterdag moot ik juist dubbel hard voort, wil ik Zondag tenminste oen boterham in huis hobbon. En nou zit Thijssic in de misoro. Dolf: Thijs, ik weet wat! Laat mij vanmiddag met het orgel uitgaan! Thijs: Jij met het orgel? Jij met je mooie pakje aan achter het orgel? Dat is een veel te zwaar karwei, jb! Dolf* Ik wil het probeeren, Thijs. Thijs; Nu, als je dan met aile geweld wilt, dan mag je het wel; maar het zal je niet meevallen. (Dolf schuift van achter de coulissen het orgel naar voren en de straat ep. Als hij stilstaat, grijpt hij den slinger en draait hij met zichtbare inspanning het wiel rond. Hij speelt: „Er ruischt langs de wolken". Achter do schermen spoelt iemand op hot zaalorgel, -zio de opmerking in dit nummer- Bij den laatsten regol van hot liod wordt er ia de verte zachtjes meegezongen. Het komt steeds dichterbij. Dolf kijkt om en roept blij verrast: „H<s lui!" als hij ziet, dat het Toortsdragors zijn, die met hun Promotor op weg waren om hom eons op to zoeken. Als zij Dolf horkonnon achter het orgel, zegt de Promotor:) Promotor. Hob jo me nou kijk eens, jongens, dat is warempel Dolf! (jongens boginnon te laches en schudden hem de hand) Promotor: Maar vertel eens, hoe kom jij zoo achtercdat orgel, Dolf? Dolf: Dat is eigenlijk een toeval, weet U. Ik dacht aan de Tcortsdragers on ik verveelde me zoo, dat ik besloot mijn eonigon vriend hier in hot dorp: Thijs, don orgeldraaier eens op to zoeken. Maar nu was het geval, dat Thijs ziok was gewerden en toen dacht ik: Laat ik als Toortsdrager, probeeron hem wat to helpen. Promotor: Dat is mooi van je, Dolf. Willen wij ook holpen, jongens? Jomgens. (allen tegelijk) Ja, ja! Promotor. Dan moet Dolf maar draaien on wij zullon gold ophalen.
-
(Allen krijgen een colloctobordje en het orgel speelt verschillende bekende vers-
jes 5
-
Er gnat door alle landen. Een scheepje dobberde over de zee. Onderwijl gaan de jongons met den Promotor collccteoren in do zaal)
OPMERKING
Hoe beter men oen straatorgel nabootst, hoo grooter het succes. Dat is de clou van het stuk f en daar moet men dan ook geen half work van maken. Neem een kleine bank en bevestig aan de leuningsijde een langwerpig latwerk in den vorm van een straatorgel. (Zie teekening volgende bladzijde) Het latwerk mot papier beplakken en dan beschilderen. Dan aan don poot (P) tegenover de leuning bij (L; een stevigen paal sjorren, waaraan oon rondo cartonnen schijf met een kruk (K) als orgelwiel bevestigd wordt. Dozen paal met een schuinen lat (s) aan de bank vastzetten. De dwarslat (D), die de leuning mot den paal verbindt, dient om het orgel voort te duwen. Bevestig onder de pooton (G) zoogenaamde stoolglijders, en het heele goval gaat letterlijk op rolletjes.
9
De Heilige Vlam
Men kan het effect van deze mooie recitatie met een heel eenvoudig middel nog wel 100 f 3verhoogen. Neem daartoe in de linkerhand een kandelaar met een brandende kaars en maak dan met de rechterhand en -arm zoo nu on dan, waar dit te pas komt, oen stijlvol, beschuttend gebaar. Na het zesde couplet volgt een kort intermezzo, waarin drie jonge vrouwen in witto gewaden opkomen en drie coupletten zingen. Met bovenbedoeld beschermend gebaar, on zich half 'omwendend, als wil hij do kaarsvlam voor uitdooven behoeden, kan degene, die reciteert, zich tijdens deze onderbreking gemakkelijk een houding geven, die niet s-oort, maar den indruk van het geheel zelfs verhoogt.
-
Daar is een legende van eeuwen geleden; 't Verhaalt van een ridder, gevreesd en gehaat, Geen was als Raniero zoo sterk en zoo moedig, Maar geen ook als hij wreed in woord en in daad. Zijn edele gade had zwijgend verdragen, (Hoe had zij den hold harer droomen vereerd!) Maar bitter ontgoocheld on droevig te moedo Was zij naar het ouderlijk huis weergekeerd. Zijn trots droef hem weg uit do stad zijner woning, Hij wierp zich vooraan in 't gewoel van den strijd. Daar maakte hij naam door zijn dappere dadon En werd door don Keizer tot ridder gewijd. Toen ging door do landen do oproep ter kruisvaart En dra was do adel in geestdrift ontbrand. De bloem van Europa vorbond zich ten strijde Raniero trek mee naar het Heilige Land.
10 Beslecht is de kamp op Jeruzalem's muren, Verdreven do vijand met bloedig geweld, Een kreet van victorie stijgt op uit de tenten Der dappere kruisvaarders buiten op 't veld. Daar worden do cchuimende bekers geheven, Daar viert men do zege tot diep in den nacht; Daar wordt de bestorming uitvoerig besproken En menig stout wapenfeit roemrijk herdacht.
In één van die tonten bevindt zich Raniero, Omgeven van vrienden, als held van het feest, Hij toch heeft als eerste de muren beklommen, Geen is or als hij onverschrokken geweest. Zijn veldheer heeft openlijk hem onderscheiden, Toen hij de vereerende opdracht hem gaf Als eerste zijn waskaars te megen ontsteken Aan (Jeeuwige vlam op het Heilige Graf. Daar staat nu de kaars op den feestdisch te branden. Eén dag en één nacht, en dan is zij gedoofd! Maar ne&n, hoor toch wat haar verdwaasd© bezitter Verhit door den drank, overmoedig belooft: wlk zweer deze kostbare kaarsvlam te voeren Naar 't altaar der heilige kerk in mijn stad! Alleen, gansch alleen zal ik 't waagstuk volbrengen, Geen gids of geleide behoef ik op 't pad!" Men tracht hem dit roekloos plan te -ntraden, De weg is zoo ruw, onherbergzaam het oord. Maar koppig blijft bij zijn besluit hij volharden ja, 't geld hier zijn woord! Het geldt een gelofte En zoo trekt Raniero, reeds vroeg in de scheem'ring Alléén, op zijn ros, in zijn mantel gehuld; Voorzichtig beschut in zijn handen de kaarsylam, Die thans heel zijn hart en gedachten vervult.
-
(Drie jonge vrouwen in
wit gewaad betreden nu het podium en zingen de drio coupletten eerstvolgende op de melodie van "Zeg mij, wat is het leven?")
Zeg mij, wat is het leven....
Is het slechts een bestaan, Waarin de mensch zich voortsleept Langs troostlooze, grauwe paan? Of is het enkel vreugde; Is het eon blij festijn, Een kort, vluchtig vlinder-fladd'ren In stralenden zonneschijn?
Vaak wordt dit éóne leven Roekloos verkwist, verspeeld; Jagend naar r€>em en rijkdom
En wat de zinnen streelt. Zorg'loos door 't levon dansend Zoekend naar schijngenot, Missend de heerlijke kansen, Aan elk geboön door God.
Mensch, woot gij, dat het leven Bestaat uit den duren plicht, Cm in het lot Uws naasten To brengen warmte en lioht? God heeft ook "J het loven Vertrouwd als een heilig pand En rekenschap moet gij geven Als Hij 't opeischt van Uw hand. Onnoemelijk va el zijn aldra de gevaren,
Die hij op zijn tocht naar Florence ondorvindt, Hoe eindeloos zwaar on zijn kaars te beschermen Voor vlugge insecten, voor regen en wind! Een bende v*i.n roovers ontneemt hen zijn rusting, Zijn geld en zijn strijdros daar ataat hij beroofd! één Maar hunner laat zijn oud paard aan hom over, En zie toch, de vlam is, o vreugd, niet gedoofd!
-
Daar trekt hij als nederig pelgrim weer verder, Men scheldt hem voor "dwaaJ' en men slaat naar zijn licht Maar neen, ge^n gedachte om zich te verweren, Vol zorg is _rij2i oog op dat ééne gericht Tbch, scmm'gen zijn vriend' lijk en vel mededoogen, Sn als hem zijn voorraad van kaarsen begeeft, Ziet hij een processie, die hem edelmoedig,
Eens, hoog in de bergen, daar smeekt hem een moeder; "Ach, geef mij v/at vuur, want mijn 'kindren zijn koud!" Eerst rijdt hij nog door, maar dan treft hem haar bede En zie, welk geluk, dat hij 't haar niet onthoudt! Want één dagreis verder ontmoet hij een krijgsman,
11
met 's pelgrims sjofele kleeding begaan, helaas.. ..bp de kaarsvlam! Zijn mantel hem omwerpt
Die,
-
wMijn tocht was vergeefsch", denkt Raniero ontdaan. Maar plots komt het beeld van de -vrouw hem voor oogen Die hem voor haar kindren om vuur had gesmeekt.; .. Hij keert weer terug en vindt eindelijk het stulpje;-. Waar hij weer vol vreugde zijn kaarsvlam ontsteekt. En als hij haar dankt, zegt de vrouw vol ontroering: "God gove, dat immer uw licht helder schijnt! Uw vlam is de liefde tot God en de naasten, Die liefde, die nimmer verflauwt en verkwijnt!" Haar woorden, ze zinken hem diep in het harte Wat, als straks zijn zending ten eind is gebracht? Zal hij dan weer keoren naar 't woelige strijdperk, Waar wis nog een roemrijke toekomst hom wacht? Maar neen, heel zijn wezen deinst terug voor een zege, Met eerzucht en bloedig geweld duur gekocht; Zijn teedore zorg voor het zwakke, het kleine, Heeft zachtkens een wond're verand'ring gewrocht. Als ridder Raniero zijn stad eind' lijk nadert, Dan straalt zijn gelaat van oen heilig besluit; Voortaan wil als handwerkman vrodig hij leven, Totdat zich voor hem eens den hernol ontsluit. Aan armen en zwakken zal hulpe hij bieden, Vergoedend het kwaad, eenmaal door hem gesticht, Want zie, in zijn hart is een vlam ook ontstoken, Een godd'üjke sprank van het Eeuige Licht! ,y, ü
-
-
ONS DAGELUKS BROOD
Recitatie voor een meisje en drie" jongens, dë jongenl~gelseleed als boer, molenaar en bakker. Als het gordijn opengaat staan hot meisje en het boertje op het platform,
Meisje:
i
Zeg er eens boertje, ik zie je altijd,
Van de ochtend tot d'avond druk bezig; Ploygend, zaaiend, eggend steeds weer. Rustend alleen opoden dag van den Heer; Yi'ordt er die arbeid wel altijd beloond? Is steeds je work wel met zegen bekroond? Boertje:
Hij, die regeert over al wat er leeft, Is 't die gezendhoid en kracht nrij steeds geeft, Om or te zaaien, te oggon, te ploegon, Cm steeds te werken mot lust on genoegen, En als ik dan mijn werk heb gedaan, Laat ik mijn be'etct den Vader gaan; Hij schenkt op tijd dan zonne en regen, Hij geeft den wasdom, Hij geeft den zegen. In dit zoo kalme en stille vertrouwen, Doen we ons werk en gaan we verbouwen, Zaaiend het zaad en maaiend het graan Tot we er moe naar den nolenaar gaan.
.jongend gekleed als molenaar kout nu .p en het meisje treedt
zegt):■
Meisje:B
Zeg eens kleine molenaar, Hoe speel jij het altijd klaar, Als 't windje ook naar even waait,
Fat je molen lustig draait Zoedat steeds maar zander dralen, De m->lensteenen lustig malen En het graan dan wordt tot meol ?
op
hem toe en
12 Meisjelief, ik doe mijn deel. Als 'k maar even hoor de wind Ben 'k er bij en heel gezwind, Heb 'k de wieken zoo genwaaid, Dat de molen lustig draait, Zoodat dan de korrels graan Die tusschen de steenen gaan Worden tot .'een poeder fijn Juist zooals goed meel moet zijn. (Onderwijl het meisje de volgende regels opzegt komt de jongen als bakker gekleed op) Meisje: Het boertje heeft zijn werk gedaan, Daardoor groeide het kost' lijke graan. Ook de molenaar die deed zijn doel En daardoor kwam het kostlijk meel; Kv is 't waohten op den man Dio er brood van bakken kan. Bakker: , ISjn beste kind, ik kom er aan. Ik zou zoo juist aan 't bakken gaan, De oven heb ik al flink heet Zie maar eens hoe ik er van zweet. (Maakt do beweging van zweet afwisschen)
Molenaar:
Moisjo
(spottend):
Och, och, wat warm hb, arme stakker,
Maar ik beklaag je toch niet bakker. Vertel me liever wat 'k niet weet Hoe krijg je nu zoon brood gereed? Bakker:
Het meel dat doe ik in de treg, Met water, melk en zout ook nog, Daarbij wat gist; dit al te gaar Kneed ik dan netjes door elkaar. Dit mengsel saam vormt dan het deeg, Waarvan ik kleine stukjes weeg; Eie stukjes vorm ik broodjes van, Ook doe ik zo soms in de pan. Dan in de oven en is 't gaar Dan Is het broodje kant en klaar.
Meisje:
Het graan wat uit de aard ontsproot, Is nu geworden heerlijk brood, Om arm en rijk te voeden, De slechten en de goeden. Doch daar waar men den Hoor bemint, Daar bidt de ouder en het kind De bede: "Geef ons Vader, Ons daaglvjks brood, Holp ons in nood En breng ons tot U nader." Ook wij, wij willen altijd weer, Do hulp verwachten van den Heor.
Allen (Sproekkoor) Boertje:
Molenaar: Bakker:
Bij 't ploegen, eggen, e-aaien En bij het koron maaien. Bij 't malen van het graan, Ook als vrij bakken gaan
Melsjo:
Bij elke handling wcor, Want kracht, gozondhoid en nog meer
Allen:
Ontvangen wij van onzen Heer Doe zooals vrij, goeft G^d de eer
Vraag niet alleen om 't daaglijks brood, Maar dank ook voor v/at Hij u bood. (Daarna goven spelers en speolstertje elkaar de hand en zingen tezamen: "Tel Uw zegeningen één voor één", om vervolgens, elkander loslatond, dit nog eenmaal met handgeklap te herhalen.)
MGisje:
DE
BARMARTIGESAMARITAAN
13
De samenspraak tusschen de drie dienstmaagden van den Herbergier Abeonego pakt al dadelijk, en de oude, bekende geschiedenis gaat als het ware voor de menschen leven. Beluister slechts het hier volgende fragment: Veronica: *k Ontwaakte; en zie, de morgenster. Zij fonkelde zoo blij! 'k Was dus op aard nog en de kans tot werken niet voorbij! En daar in t stille morgenuur met Jezus gansch alleen, ik tot eer te werken hier beneên; om kracht, om Vroeg Zijn Opdat ik zondaars, moe van hart, mocht lijden tot Zijn kruis, En afgedwaalden brengen mocht op weg naar 't Vaderhuis! Het motto van mijn hart is nu: "Ik leef mijzelf niet meer, Maar Gode alleen", mijn levensdoel is: "Zielen voor den Heer!" Prisca: Als het zoo met je gesteld is, lijkt het mij beter, dat jo in Jeruzalem, de tempelstad gaat wonen, Er is daar ook gelegenheid genoeg om een betrekking te krijgen. Daar hob je veel afgedwaalden bij elkaar om ze den weg naar het Vaderhuis te vijzen. Maar mij zul je daar niet zien. Ik ben er reeds drie jaren geweest en ik geloof, dat de menschen daar nog slechter zijn dan elders. Alleen wanneer ze het offer brongon, dan zetton ze een
-
'
-
-
vroom gezicht. Joseba: Ja, maar het is ook gemakkelijker jo een oogenblik een good mensch te voelen, dan je heelo leven daarnaar te handelen. Veronica: Maar er zijn toch zeker ook wol goede mensohen in de tempelstad? De
overpriestors en priesters zelf zullen tenminste.... overprêostors en priesters? 0, sprook mij daar niet van! Weet je ; jo kunt gemakkelijk genoeg een goed mensch zijn, zoolang je voor de grooto massa staat en de menschen je niet van naderbij gadoslaan. Maar ik zou wel eens willen hooren, wat zoon vrome man zcu zeggen, als hij -zooals wij bijvoorbeeld zich lederen dag in oen bopaaldo omgeving half kapot moest werken. Veronioa: Jij bent onbillijk, Prisca! Ik weet, dat er onder do rabbi* s ook verscheidenen zijn, die naast hun priesterschap oen handwork uitoefenen.En dit acht ik, van allo*kanten bezien, niet oen voordeel, 't Kan zijn, en....we kunnen de priesters or gerust buiten laten, Joseba: maar geloof je ook niet, dat er oen massa vrome praatjes bestaan en dat verscheidenen van die vrome mensahon mecnen, dat ze or v/el komen met zoo nu on dan to offeren on te biddon, terwijl zij hun medomonschen mot oen gerust geweten aan hun lot overlaten? Veronica: Ja, maar-we hobben toch een wet, en die zogt toch.... Prisca: Zeker, de wet zegt duidolijk genoeg hoe hot moet... .maar op het doen komt hot aan in de wereld. Jij bent nog zoo jong, Voronica. Jij ïcont den handel en wandol van de monschen niot! Jij bozit nog zoo weinig karakterkennis. Zal ik jou eens zeggen, waar het m.i. opaankomt in do wereld? Je werk doen, zóó, dat niemand er aanmerkingen op kan makon, de monschen laten praten, het leven zelf niet al te ernstig opnomen on zorgen voor een uitje en protjo op zijn tijd. Joseba: Jij kon do Prediker wol zijn! Die zegt ook: niet to goed on niot te slecht; dan rol je het boste door de wereld. Prisca: N0u....0f is dat soms niet zoo? Housch, je moet altijd den gulden middenweg nornon altijd den gulden middenweg!
Prisca:(invallend) De
-
-
Het goheelo optreden van Abednego verraadt zijn hartstocht voor geld, dat aan a.' Ie nobele en menschelijke gevoelens het zwijgen oplegt. Alles is bij hem berekening en zelfzucht. Hoor bijv. maar, hoe ons stuk hem introduceert. Abednego: (komt binnen met onder zijn arm een kleedje) Zoo, en hoe ver zijn jullie? Weer staan te praten natuurlijk. Altijd dat gepraat! Bedenk toch eens, dat, waar betaald wordt ook gewerkt moet worden. Veronica: Wij hebben heusch wel ons best gedaan; wij zijn dan ook bijna klaar. Abednego: Hier, leg dat kleedje daar neer! Dat oude tapijtje wordt wat erg slecht, doch het kan nog best in de zaal voor den minderen man. (veronica keert zich af) Men moet de menschen schatten naar hun gewicht. Veronica! Andere trekt men zelf aan het kortste eind. Leer dat van mij. (Veronica legt hot nieuwe kleedje terecht en bekijkt het oude) Breng dat maar naar de andere zaal; voor dat doel is hot nog mooi genoeg. (Veronica weifelend af) Abednego: (tegen de anderen) Zoon meisje is eigenlijk te jong vpor hier. Die moet nog teveel loeren. Ik zie heel goed, dat dit haar weer niet aanstaat. Zoon kind zou de deftigste menschen onderbrengen in den stal en anderen, die geen cent op zak hebben, zou ze in de deftigste zalen ontvangen.
(Abednego verdwijnt)
14 Op voortreffelijke wijze wordt het optreden van Abednego en den priester, die aan den rand van het bosch een haveloozen gewonde heeft zien liggen, aan den
kaak gesteld.
Priester: Het was vlak aan den rand van het bosch. De arme man lag met het hoofd tegen een boom. Hij zag er haveloos uit, terwijl het bloed uit een diepe wonde over zijn gezicht stroomde. Abednego: Verschrikkelijk, wat een gewaarwording! Ik moet er niet aan denken. Breng dadelijk een glas wijn, Veronica! (Veronica haastig af) Och, och,wath toestand feitelijk. Dat zulk volk maar kan d-en wat het wil. Waarvoor hebben wij eigenlijk het land vol Rcmeinsche soldaten? Priester: Als wij het van Rome moeten hebben, dan zie ik de toekomst van ons volk donker in. Alleen de Wet kan ons behouden. Dacht U, dat wij ons zouden wagen op zulke gevaarlijke paden, als niet liefde voor Gods Wet ons dreef om ook in de synagogen van de dorpen te getuigen van haar majesteit? Abednego: U hebt gelijk! Het volk wijkt af van het rechte pad en vergeet zijn offers te brengen en de voorschriften der Wet na t© komen. Ik zeg zoo vaak tegen mijn vrouw: Het is te ver cm te voet naar Jeruzalom te gaan on het wordt te duur voor elke reis een lastdier te huren, maar het stuit mij tegen de borst, dat het ook bij ons gaat, zooals het gaat. (Veronica komt op met een glas wijn, gevolgd door Vasthia) Vasthia: (Naar den priester buigend) Neem mij niet kwalijk, dat ik ü stoor in Uw gesprek, (tegen haar man) Maar hot meisje v/eet niet, waar de stumper is, wien ze den vrijn moet brengen. Veronica: Ik heb overal gezocht, heeren, maai' ik weet niet, waar ze dien armen man neergelegd hobben. Abednego: Maar mijn lioven tijd! Goeie menschen, wat bedoelen jullie? Die man is hier tich niet! Die ligt daarginds in het bosch. Do wijn is vanzelfsprekend bedoeld vcor den Rabbi zelf. Het is dunkt me, geen luxe,indien men een kleine verversching krijgt als men zooiets meegemaakt heeft. Veronica: (tot Vasthia) Maar»...wie zorgt dan voor....dien armen man...? Terwijl de vrouwen zich beijveren, den gewonde hulp te sturen, dreigt inmiddels wel do Leviet onaangename verwikkelingen to brengen. Abednego's gedraai past uitstekend bij de huichelachtige vroomheid var. zijn beide gasten» Met de komst van den Barmhartigen Samaritaan met don zwaar gewenden Jood bereikt het spel zijn hoogtepunt. Ongewild ontmaskert Abednego hierbij den schijn-godsdienst van deze "vromen", die, nadat hun nieuwsgierigheid bevredigd is, niet weten hoe gauw zij zich van het geval sullen afmaken. leder probeert op z:jn manier zijn terugtocht "Eervol" te doen zijn, doch dit geluktzoo slecht, dat het Veronica voert tot de peroratie: Eén ding weet ik nu voor eeuwig! Niet de macht van het geld, noch vrome woorden zijn het voornaamste op deze wereld. God vraagt niet: "Hoe praat gij tegen Uw medemenschen of hoe denkt gij over hen?" maar: "Wat doet gij met Uw leven? Maakt gij er het beste gebruik van? Is het gewijd aan Uw naaste?" En het beste is....wat hij deed de Barmhartige Samaritaan!
-
-
-
de GOUDEN KROON Een aardig nummer van Jeugd-Leidster N, Snits-v. Hoven van Haarlem I. Hoewel het motief heel eenvoudig is, zal het er zeker "in" gaan, vooral als men aan de kleeding van de personen wat extra-zorg besteedt. Medewerkenden zijn: De Koning;-de Koningin;-een Heraut;- dr. Waardeloos;Hendrik de huisknecht;-herder Huurling;-Elly de Liefde;- haar Moeder;een moeder;- on eenige figuranten. (Hot eerste tafereel stelt een marktplein voor. Een groep mensohen staat te praten, waaronder herder Huurling. Elly do Liefde slaat de mannen en vrouwen gade. Een heraut komt ep, blaast zijn bazuin of slaat op een gong. Als hij de proclamiie voorleest, komt dr. Waardeloos langs loopen en blijft
staan.)
Heraut: Luistert naar de proclamatie van Zijne Majesteit, Koning Nobelhart van Hebjedoor, ter gelegenheid van zijn gouden regerings-jubileum! "Aan allen van goeden wille zij bekend, dat ik hedenavond om acht uur ten paleize een gouden kroon zal uitreiken aan diengene, die dezen dag zijn naaste het best, belangeloos gediend zal hebben. Gelukstad, den....Februari. Koning Nobelhart van Hebjedoor"
15 Heraut: Wie van de aanwezigen mede wil dingen naar de goudon kroon, geve mij zijn naam on beroep nauwkeurig op. (Er is gepraat en beweging onder do schare. Dr. Y/aardeloos stapt op don heraut toe) Dr, Ffaardeloos: Mij kunt U wel opschrijven. Door mijn kennis dienstbaar te maken wil ik trachten de gouden kroon in mijn bezit te krijgen. Heraut: Prachtig, zoo mag ik hot hooron! Hoo is Uw naam? Dr. W.: Mijn naam is Dr. Waardeloos. Heraut: Uw beroep? Dr. W.: Min ambt is dokter. Heraut: Dr. Waardeloos, ik hoop, dat U vandaag veel succes zult hebben.Denk er vooral aan, dat U vanavond om 8 uur in 's Konings paleis verwacht wordt. (Dokter loopt weg) 'ïio v/il zich nog meer opgeven? Herder: Ja, ik! Heraut: Prachtig, gec-f dan Uw naam en beroep ,^.aar op. Horder: Ik hoet huurling, mijn beroop is herder. Heraut: Dus, herder Huurling, het is ia orde. Vergeet vooral niet vanavond om 3.uur te komen f in het paleis des Konings. Is er nog iemand, die zich wil opgeven?
'
Elly: Ja, ik ook. (een klein meisje stapt naar voren) Horaut: Zoo kleine moid, en vertel a_SJ eens wat jij dan wel van plan bent te doen. Meisje: Dat weet ik nog niet, maar in ieder goval wil ik vandaag ook mijn bost doon. Heraut: Flink zoo, meisje. Wie weet, misschien komt de kroon Y/ol in jouw bezit. Hoc is je naam en ben je al ir betrekking? Meisje: Mijn naam is Elly de Liefde. Ik ben nog niot in een betrokking, vaut ik bon nog op school. Heraut: Zoo Elly de Liefde. Wat heb jij een mooie naam. Je naam staat op het papier, dus kom vanavond om 8 uur in het paleis, als do kroon op 's Konings bevel zal worden uitgereikt....ls er soms nog iemand. Eenmaal, andermaal, niomand meer. Ik dank U! Goedonmorgen! (Heraut af) Horder: Hoe zal ik nu mijn dag hot best besteden? Want die gouden kroon is de moeite waard om mij nu eens extra in to spannen. Ik zit met mijn schapen... waar moet ik die laten. Daar op die hooge, bijna onbereikbare rotsklip e-on zeldzame edelwei so groeit, Dat plant j o zal ik met gevaar van mijn loven bemachtigen en don Koning aanbieden. (Herder loopt vlug v/og)
-
TWEEDE
BEDRIJF
(Het tweede tafereel stelt voor spreekkamer dokter. (Als zoodanig ingericht) Dokter: De gouden kroon! Het zou toch wat zijn, als zo mij ten deel viel. Maar laat ik nu eerst eens rustig nadenken. Wat zou ik moeten doen? Wat zullen mijn collega's opkijken! Denk jo eens even in, hoo hot bijvoorbeeld staan zou op m'n visitekaartje: Dr. Waardeloos lijfarts van Zijne Majesteit Koning Nobelhart. En dan ditzolfdc "lijfarts" op mijn naambordje. (Op de deur wordt geklopt) Wie is daar? Huisknecht: Dokter, de wachtkamer is hoelemaal vol en de patiënten worden ongeduldig. Dokter: Wat? Patiënten? Hoe kom je Gr'vjl 0 ja, ik hob spreekuur. Ja, maar dat kan niet. Hoor eens, Hendrik zog maar dat ik vandaag weggeroepen hor., on stuur ze allomaal maar wog. Ik heb nu wel wat anders aan mijn hoofd. Huisknecht: Jawel, dokter. Ik zal de boodschap overbrengen. (Huisknecht gaat
-
hoen)
Doktor: Spreoktiur.. .neon, dat zou mo teveel tijd kosten. Ik moet nu iedere minuut uitbuiten. De patiënten bunnen best c^n dagje wachten. Sommigen zijn altijd ziek of ondorwog. 't Zijn altijd dezelfden. Neen, weg nu met die overdreven gedachten over plichtsbetrachting. Laat ik nu probeeren rustig te denken, (er wordt weer geklopt, huisknecht verschijnt) Huisknecht: Alle patiënten zijn weg, op één na. Het is een vrouw. Ik kan haar met geen mogelijkheid de deur uitkrijgen. Zij wil U persé zelf spreken. Dokter: Ik ben niet te spreken, ze kan morgen terugkomen. Huisknecht: Dat heb ik al gezegd, maar ze wil niet wog. Zij wil u spreken! Dokter: Dan zal ik haar dat v/el aan het verstand brengen, laat haar maar binnenkomen (Huisknecht gaat heenj roept de oude vrouw; daarna wordt er weer
geklopt)
Dokter: Binnen! Moedor: Dag dokter, ach dokter, neemt U het mij toch alsjeblieft niet kwalijk,
maar
Dokter: Koor eens juffrouw, een heel belangrijke zaak wacht mij, die geen dag uitstel kan lijden. Maar ga naar den ouden Dr. Toegewijd,, de eerstvolgende dwarsstraat recht No 7. Hij zal vandaag graag voor mij waarnemen.
16 Moeder: Och, neen dokter. U moet komen, want nijn kind is heel ernstig ziek. U kent mijn kind. U hebt""het steeds behandeld, U hebt het op zien groeien en morgen kan het"""te laat zijn. Dokter: Dr-Toegewijd is minstens even kundig als ik en (ongeduldig) ik heb in ieder geval vandaag geen tijd. Ga nu heen vrouw, houd me niet op. Moeder: Maar nnjn kind dan? Dokter, mijn kind is voor mij het kostbaarste op aarde. (Dokter belt, de huisknecht verschijnt) Dokter: Hendrik, laat deze vrouw uit. (H. pakt de vrouw bij de arm; Moeder schreit....beiden loopen langzaam weg) Doktor: Laat ik nu vlug beginnen, want met al dat gezeur gaat mijn kostbare tijd maar verloren. (De Dokter slaat een dik boek open en zet een paar kommetjes op tafel,.waarin hij wat poeder schept, terwijl het gordijn zakt) einde tweede bedrijf.
DERDE
BEDRIJF
Het derde tafereel stelt voor: huiskamer, eenvoudig gemeubileerd. Moeder is bezig met stoffer en blik. Moeder: Waar zou Elly nu blijven? Ik hoop, dat ze maar gauw komt. Zij zal het wel niet prettig vinden, dat wij niet samen boodschappen kunnen doen,maar nu mevrouw Meertens heeft laten vragen of ik haar vandaag kon helpen, gaat dat voor. Ik verdien er zeker weer 2.50 mee, on dat geld hob ik heel hard noodig. (Er worden voetstappen gehoord.,..Elly komt binnen en
’
groet: "Dag Moeder") Moeder: Zoo kind, bon je daar. Daar ben ik blij om. Elly: Ha, 4e- Mama! Gaan we nu gezellig saampjes uit? Moeder: Neen, Elly, ons plannetje kan vandaag niet doorgaan. Movrouw Meertens heoft laten vragen of ik vandaag kon komen heipon. Hot dienstmeisje is ziek geworden. Ik vind het jammer voor jou, kindje erg sneu hoor, maar moedor kan het geld zoo heel goed gebruiken, dat woct je wel. Inplaats van samen uit gaan, moet jij nu thuis de boel alléénberoddcron. Ja, kind, kijk nou maar niot zoo verdrietig, moeder zou ook graag anders willen, maar dat kan nu eenmaal niet. Elly: Dat begrijp ik óók wel, moedor, on dat vind ik ook nog niet zóó org, maar nou kan ik vandaag ook niot de gouden kroon verdienen. Moeder: Gouden kr00n....? maar kind, waar heb je het ovor? Elly: Nou, moet U hooren. Op de markt was oen heraut van den Koning on dio vertelde, dat de koning vandaag een goudon kroon uitloofde voor degoen, die zijn lc-VGn het nuttigst besteed zal hebbon. Wie dat vandaag trachtte te doen, moest zijn naam opgeven en vanavond om 8 uur in het paleis komen, om na 's Konings goedkeuring do gouden kroon in ontvangst te nemen. Toen heb ik mijn naam ook opgegeven en nu wilde ik vandaag ook eens probeeron iots heel nuttigs to doen on nu is ineens mijn kans voorbij.,.. Maar moedor, ik weet, hot kan niot anders. Gaat U maar naar mevrouw Mc-ertons, ik zal het werk wol afmaken. Moeder: Je bent oen lieve schat, hoor Elly. Kom, moeder zal nu gauw gaan. (boidon groeten, moeder gaat heen.) Elly: Ik kon zien, dat moeder het naar voor mij vond. Wat is het toch een echte schat. Ik vind het heelenaal niet zoo vreeselijk erg. Soker, ik had heel graag de gouden kroon willen verdienen, maar nu het zoo loopt is het ook goed. En dan, wat had ik eigenlijk vandaag voor nuttigs moeten doen? Ik had beter mijn naam niet kunnen opgeven. Hot v/as ook wol oen beetje eigenwijs van me. Neen, zoo is het beter. Alleen vind ik het jameier voor moedor. Wij hadden cons heerlijk samen kunnen uitgaan on dan had ze al haar zorgon oons kunnen vergeten... .Maar kom, nu niot moor denkon, maar doen wat ik beloofd heb en dat is....werken! (Neemt stof af. Onderwijl wordt aehtcr de schormon gezongen uit:"lun je nog zingen, zing dan mee"- 3otor te goven dan te ontvangen Veel voor andoren te wezen. Hou te helpen, altijd weer Ook mocht dit de vreugde- worden, Die ik bovonal bogcer: (bis) . koor: Zalig, zalig, zalig is hij, die gooft, wat hij heeft En zich rijk voelt daarbij. Als het uit is, zegt Elly:) Elly: Ja, zoo is hot. Veel voor anderen te wezen. Jo kunt beter voor anderen wat doen, dan dat je alleen voor jezelf looft. Ziozoo, do kamor is klaar. Nu nog de wasch. Dat is eun snertv/ork on nu vooral, als jo geen behoorlijk sop kunt maken. Enfin, hoc oorder we beginnen, des te eerder zijn wc klaar, zullen wo maar denken. Je zult moeder eens zion kijken, als de hcclc wasoh straks nc-tjos aan de lijn to drogon hangt. (Stroopt de mouwen op en loopt zingtnd de kamer uit. cindo 3c bedrijf.)
-
-
17 VIERDE
BEDRIJF Het vierde tafereel stelt voor: het Paleis des Koning*. De Koning zit op zijn troon, de Konio.gin naast hem. Aanwezig zijn de hofdames en lakeien. Een hunner houdt een kussen onhoog, waarop de gouden kroon.. Koning: Zoo dadelijk zal het acht uur slaan. Het zal mij benieuwen, wie do gouden kroon verworven zal hebben.(De koning richt zich tot een der lakeien en zegt:) Ik wil, dat gij hen één voor één zult binnenleiden. Ikzelf zal hun vragen mij allo bevindingen van den dag te vertellen. (Achter de schermen worden op eon gong acht slagen gegeven) Koning: Wilt U de eerste aankondigen?(De toegesproken lakei verlaat het ver» trek, en terugkeerend, kondigt hij met luidervstemme aan:Dr. Waardeloos) Koning: Zoo, mijn waarde dokter Waardeloos. Ik hoop, dat U aan mijn verpachtingen zult hebben voldaan en dat ik U de gouden kroon zal kunnen overhandigen. Vertel mij dus nauwkeurig hoe U dozen dag hebt besteed. Dokter: Sire,ik ben al des morgens vroeg begonnen. Reeds jaren van proefnemingen om oen afdoend serum te vinden tegen alle giftige beten van slangen en insecten gingen aan dezen dag vooraf. Eindelijk was ik zoover. Het ging or nu om de juiste doseering te berekenen en die nauwkeurig vast te stellen. IBjn wachtkamer zat vol patiënten, maar ik wilde geen tijd, geen seconde verliezen om dit dool to beroikon. En zie Sire, ik heb de juiste verhoudingen gevonden, waardoor mijn serum feilloos on afdoend werken zal. Koning: Dus, als ik het goed begrijp, hebt jpj vandaag alles... .maar dan ook alles verwaarloosd om de goudon kroon in Uw bezit te krijgen. Jammer voor U, Dr, Waardeloos, maar gij zijt die kroon niet v/aardig. Waardeloos is Uw naam, maar nog waardeloozer is Uw leven. Gij onthield Uw patiënten Uw hulp tcrwille van oigen eer. Daar had een moedor onder hen kunnen zijn, wier kindje stervond was. Maar Uw hart was van steen on ge zoudt haar hobbon kunnen wogzenden. Neen, dokter, alleen zij, dio het "anderen eerst" in praktijk brengen, zijn do kroon v/aardig. Ik hoop, dat ge U«v les hebt geleerd... .Ga hec-n en tracht een nuttig mensch te worden, (dokter maakt een buiging en loopt langzaam achteruitstappend weg) Koning: Laat dG volgende binnen. (Een andere lakei verwijdert zich en kondigt daarop den tweeden bezoeker aan) Lakei: de Heer Huurling. Herder: Sire, mijn naam is Huurling en ik ben herder van mijn beroep. Koning: Zoo, herder Huurling. Ik hoop, dat U aan de voorwaarden om in het bezit te komen van de gouden kroon zult hebben voldaan. Vertel mij maar eens nauwkeurig hoe ge Uw dag besteed hebt. Herder: Sire, vanmorgen, toen ik Uw plan vernam, was ik dadelijk besloten, iets heel bijzonders te doen. Ik wist, dat heel hoog in de borgen een zeer zeldzaam plantje groeide,. Om dit in mijn bezit te krijgen, stelde ik mijn leven in de waagschaal. Ook moest ik het risico aandurven mijn schapen alleen te laten. Maar dat alles had ik er voor over. Ik besteeg op oen duizelingwekkende hoogte een ontoegankelijke stijl e steenrots en ik keerde terug met deze kostelijke edelweiss. Ik had mijn doel bereikt. Koning: Als ik het goed begrijp, hebt gij terwille van aardsci. gewin Uw schapen verlaten, Uw plicht verzaakt en met Uw leven gespeeld. Ge verdient metterdaad meer den naam Huurling dan die van Herder. Uw kans on de gouden kroon te verwerven hebt ge voor inner verloren, maar ik hoop, dat ge dezo les geloerd zult hebben. Ga nu naar huis en doe voortaan Uw plicht. (Herder maakt buiging on verdwijnt van hot tooneel, langzaam achteruit stappend) Koning: Wie volgt nu? Lakei: Elly de Liefde. (Nu verschijnt Elly, heel verlegen. Maakt oen kniks) Elly: Mijnheer de Koning, ik heet Elly de Liefde... .Tot mijn grooto spijt heb ik vandaag niets bijzonders kunnen doen.
18
Koning: Zoo, kleine meid, kom jij eens wat dichterbij. (Koning komt van zijn troon en pakt Elly vertrouwelijk bij de hand) Vertel mij maar eens, wat je dan wel gedaan hebt en wees maar niet bang. Elly: Moeder heeft mij verteld, dat U heel wijs en verstandig bent, en dat ik U gerust alles kan vertellen. Koning: Ja kindje, jouw moeder heeft gelijk. Een koning, die gauw boos wordt, zal voor zijn volk niet veel kunnen doen. Maar vertel jij me nu maar eens wat je vandaag alzoo gedaan hebt. Elly: Heel graag, mijnheer de Koning, zou ik vandaag iets erg moois gemaakt hebben, maar moeder moest onverwachts bij mevrouw Meertens komen helpen, en toen moest ik moeders werk doen. Dat is nu wel niet zoo heel erg, want mijn moedertje doet altijd zoo heel veel voor mij..alleen vind ik het jammer, dat ik nu voor U sta met leege handen. Koning: Lieve Elly, dacht jij nu heusch, dat je vandaag niet nuttig was geweest? Jouw naam is Liefde en niet alleen draag je dien naam,maar leeft dien naam ook uit en omdat je vandaag zco flink en zonder morren je plicht deed, ontvang jij dit kostbare sieraad. Deze gouden kroon zal je steeds herinneren aan hetgeen je vandaag voor je moeder deed. (Koning stapt op de page toe, noemt de gouden kroon van het kussen) Hier is zij....ga nu maar naar huis om je moeder het groote nieuws te brengen en blijf je mooie naam heel je verdere leven met eere dragen. Want liefde overwint alle dingen...! (De Koning gaat weer naar zijn troon. Heel zacht wordt er achter de schermen gezongen hot tweede lied uit: "Kun je nog zingen" Liefd'alleen maakt waarlijk blijde Altijd als'k mijzelf vergat Om een ander rijk to maken, Wachtte mij een grooter schat (bis) (langzaam het gordijn dicht) Zalig, zalig, zalig is hij, enz.
_|inde_M.
Marschmuziek
Aan Adm. O.A.:Prom. I. SCHRALE, OranjepleTh '■Jo~, eTen Haag. Gelieve mij te zenden:
Gelieve te noteoren de volgende) abonneé^voor "ONS ARSENAAL" (mcl. nrs.l en 2; a ’l.- per jaar.)
15 ex. "DE BARMHARTIGE SAMARITAAN" a 1.50 mcl. opvoeringsrecht.
’
...ex. Eerste nummer O.A. 'a ...ex. Tweede nummer O.A. a
’ ’
0.25 0.25
De kosten worden voldaan per: giro (betaalbaarstelling bijkant. Stationsweg, den Haag) per postwissel Naam:
Adres: Plaats: PI.. Af d.: