ARNHEMSE ELEGIEËN Toelichting van Hans Broekman op zijn liedcyclus “Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen” Leo Vroman Een gebeurtenis in november 1944 en een even trieste gebeurtenis in november 1947 zijn aanleiding geweest voor het componeren van de Arnhemse Elegieën, een halve eeuw nadien. Deze compositie was waarschijnlijk ongeschreven gebleven als Bert Kuik (oud-leerling van het SGA) en zijn broer Hans op 2 november 1944 niet door de Duitsers waren vermoord en als op 2 november 1947 onze medegymnasiast Peik ter Horst niet was verongelukt doordat hij op een landmijn liep. Het gezin Broekman was bevriend met het gezin Kuik; de zeven (!) zonen uit deze gezinnen kenden elkaar goed. Het contact ging in de evacuatietijd niet verloren, doordat de families op een steenworp afstand van elkaar in Beekbergen terecht kwamen. In mijn geheugen gegrift staat de dag waarop mijn vader thuis kwam met het bericht: Bert en Hans zijn gefusilleerd. Niet eerder was persoonlijk oorlogsleed ons zo nabij gekomen. Een hevige naschok kwam in 1947 toen de heer Bonger op het SGA in de Statenlaan ons leslokaal betrad, zeggende;”Jullie zullen je medeleerling Peik ter Horst niet meer terug zien.” Peik en zijn zusje Wendela kende ik sinds onze lagere school. Na de evacuatie hadden mijn ouders meer dan eens tegen elkaar gezegd: een wonder dat het gehele gezin Ter Horst de gevechten in Oosterbeek overleefd heeft..... ONTSTAAN Het zag er naar uit dat einde tachtiger jaren schokkende ervaringen uit de veertiger jaren hun plek en hun rust hadden gevonden, maar die schijn bedroog. Toen omstreeks 1990 door de media in woord en beeld opnieuw veel aandacht werd geschonken aan de jaren ’40 – ’45 herleefde “onze” oorlog. Bij mij veroorzaakte het samengaan van aangereikte en verdrongen oorlogsellende moeilijkheden: verslapte werkconcentratie en verstoorde nachtrust. In plaats van de misschien voor de hand liggende gang naar huisarts of specialist, dacht ik aan een meer persoonlijke oplossing: door creatief werk zou ik mijn innerlijk tot rust brengen. Het duurde geen week, of ik wist dat ik een vocaal werk zou schrijven op mooie teksten, dat de titel zou luiden: “Arnhemse Elegieën” en dat ik, op welke wijze dan ook, een verbinding wilde leggen tussen mijn compositie en de vroege dood van de jongens Kuik en Peik te Horst; eenmaal voltooid, zou het werk aan hen opgedragen worden. Na het bijeengaren van de benodigde poëzie en halverwege het componeren zocht ik contact met Wob Kuik, broer van Hans en Bert. Ik bezocht hem en zijn vrouw Else van den Broek (oudleerlinge van het SGA) en onmiddellijk kreeg ik medewerking en toestemming voor de vermelding de namen op de titelpagina van de partituur. 1
Toen ik mijn plan vertelde aan mr. Ter Horst, Peiks vader, was hij geroerd; tijdens een onvergetelijk samenzijn waarbij ook Wendela ter Horst aanwezig was, spraken wij in het beroemde huis naast de Oude Kerk in Oosterbeek – laag over Peik, over de oorlog en over mevrouw Ter Horst. Ik kreeg het boekje cadeau dat zij en haar man schreven over de gebeurtenissen in 1944. Van haar bijdrage herlees ik de laatste zinnen, over het begin van de evacuatie: “Wij ademden diep, diep, .....en onze harten zijn vol goede moed. Dapper rolt ons karretje voort, de drie kleintjes er bovenop, de twee oudsten lopend, heel het vijftal gaaf en gezond.” Aan het eind van de dag bezochten wij gezamenlijk Peiks graf. Eén voorwaarde verbond de heer Ter Horst aan het noemen van Peiks naam in de partituur: de naam van Henk Winterink mocht ik niet onvermeld laten. Ik vroeg: “Wie is Henk Winterink?”. Het antwoord was: “Zij waren even oud, ze hebben samen gespeeld, samen zijn ze gestorven en naast elkaar liggen ze begraven”. Niet eerder hoorde ik het trieste verhaal van de vriendjes die met hun geitje het weiland inliepen. DE TEKST Wie een vocale compositie wil schrijven gaat allereerst op ziek naar teksten. De opgave die ik mijzelf stelde was geen eenvoudige. Vast stond dat het geen opeenhoping van verdriet en oorlogsellende zou worden met als happy-end de bevrijding, ook niet een beelden verhaal van de slag om Arnhem. Ik zocht zowel goede - als bruikbare en toepasselijk poëzie, waarin gevoelens van mensen in oorlogstijd vertolkt worden, sómmige teksten zouden een relatie moeten hebben met Arnhem en álle teksten moesten passen in de opbouw van een groter geheel. Drie dingen stonden voor mij vast: een verzetslied van Jan Campert mocht niet ontbreken, “Na de bevrijding” van J.C. Bloem en “Het Carillon” van Ida Gerhadt zouden een plaats krijgen en de compositie zou openen met een lied waarin de schoonheid van het oude Arnhem bezongen werd. Dit laatste gaf problemen. Mijn poëzie-boekenkast is goed gevuld zodat ik meende buiten bibliotheekstudie te zullen slagen. Tevergeefs zocht ik bij onze grote dichters. Ook Verhoeven, Jan H. de Groot, Lodeizen (korte tijd in Arnhem woonachtig), Leopoldt (lagere school en gymnasium(!) in Arnhem), Greshof (hoofdredacteur Arnhemse Courant) konden mij niet helpen. “Dit stroeve land”, een bundel poëzie over de Veluwe, verschenen in 1989, kwam mij pas onlangs onder ogen. Toen ik na een half jaar alle benodigde gedichten gevonden en gerangschikt had, ontbrak nog steeds een lofzang op Arnhem. Ik heb tenslotte mijn toevlucht genomen tot een prozatekst van Ahasverns van den Berg uit 1796, die ik als titel gaf: “Ode aan Arnhem” . In de zomer van 1992 was al het voorbereidende werk gedaan; het componeren kon beginnen.
2
DE MUZIEK 1 Lamentoso – pianosolo Als proloog gaf ik de cyclus een piano-inleiding: triestheid zonder woorden; men kan er klaagzang, monotoon klokgelui of treurmars in horen. Korte motieven uit dit voorspel krijgen later hun uitwerking in koorgedeelten. Misschien nog sterker dan in de volgende elegieën drukt dit lamento de droefheid uit om afgebroken levens en verdriet over schending van menselijk geluk, schending ook van stads- en natuurschoon. 2 Ode aan Arnhem Niet wetend van oorlogen, argeloos en zorgeloos genietend in de natuur, beschrijft deze tweehonderd jaar oude prozatekst de schoonheid van Arnhem, van de Gelderse bossen en van het uitzicht over Rijn en Betuwe. De muziek is lieflijk; de dalende grote secunde in de sopraanpartij speelt later ook een rol in het lied “Na de bevrijding” terwijl het Arnhem-motief, betekenisvol, terugkeert in het slotlied “Weer Lente”. 3 Rebel, mijn hart Conform dit gedicht is de muziek onverzettelijk en onverzoenlijk en ongewoon heftig. “.....slaat dood’lijk toe en snel, opdat het kwaad schrikkelijk zal ondergaan o hart, mijn hart, o bloedrode rebel .....” Opvallen is dat in titel en gedicht het menselijk hart, symbool van zachtheid en liefde, als bloedrode rebel tot verzetssymbool wordt. Jan Campert, die in 1943 stierf in concentratiekamp Meuengamme, schreef het gedicht in 1941 toen voor het eerst Nederlandse verzetsmensen werden gefusilleerd. 4 Het Carillon Niet het oorlogsgedicht “De geur van as en van seringen” van Ida Gerhardt, dat mevrouw Ipes ons leerde in de Nederlandse les, maar het minstens zo indrukwekkende gedicht “Het Carillon” gaf ik een plaats in de elegieën. Een beiaardier heeft de moed om, tegen de voorschiften van de bezetter in, een Oudhollands volkslied op het carillon te spelen. Als een vlaag zonlicht slaat de carillonklank over stad en “aan de huizenkant gedrongen” staan voorbijgangers te luisteren. De combinatie van oorlog, Hollandse luchten en Valerius-gedenk-klanken ontroert de dichteres: “Nooit heb ik wat werd ontnomen zo bitter, bitter liefgehad”. De muziek voegt zich naar het gedicht met een klein citaat uit de Valeriusliederen. Terwijl de “Ode aan Arnhem” door vrouwenkoor wordt gezongen, “Rebel mijn hart” door mannenkoor, is “Het Carillon” het eerste deel waarin de weelde van gemengde koorklank opbloeit. 5 Mei 1944 Het korte gedicht “Mei 1944” is geschreven een maand voor de geallieerde invasie in Normandië. In het meest duistere oorlogsjaar, 1944, waren de Nederlanders somber. Als je een optimist ontmoette die je moed insprak was dat een weldaad. 3
Na de ernst van “Het Carillon” en vóór de droefenis van “Nu buigen wij ons leven” wilde ik lichtere kleuren aanbrengen in het geheel.; daarom was ik blij met de ontdekking van “Mei 1944”. “Mei 1944” wordt gezongen door vrouwenkoor. 6 Nu buigen wij ons leven Hoewel ik een langzame schrijver ben, ontstond dit lied op één dag: ik dacht aan de jongens die, zo jong, hun leven verloren. Ik geloof dat in geen ander deel van de elegieën het gedicht, de muziek en het lot van Bert, Hans en Peik zozeer versmolten zijn als in “Nu buigen wij ons leven”. Een kleine treurmars brengt ons naar hun graf. 7 Na de bevrijding In hun soberheid indrukwekkend zijn de regels die dichter Bloem schreef voor het monument op de Grebbeberg in Rhenen: “Vijf dagen – en de Vrijheid ging verloren Vijf jaren – en eerst toen werd zij herboren Zo moeizaam triomfeert gerechtigheid Aan dit besef zij deze grond gewijd” Hij schreef nog een drietal oorlogsgedichten; ik koos het grondloze “Na de bevrijding”. Terwijl in de eerste coupletten bewondering voor de natuur en dankbaarheid voor herwonnen vrijheid samenvallen, is de kerngedachte van het gedicht te vinden in het slotcouplet: “Waard is het, vijf jaren gesmacht te hebben, nu opstandig, dan weer gelaten, en niet één van de ongeborenen zal de vrijheid ooit zo beseffen” Daar is aan voorafgegaan de jubel van het derde couplet die mij de gelegenheid gaf in stralend majeur een unisono-melodie te schrijven op de woorden: “Dit beleefd te hebben, dit heellijfs uit te mogen spreken, ieder ontwaken weer te weten: heen is, en nu voorgoed, de welhaast duldloze knechtschap” 8 Weer lente Misschien is het vierregelige “Weer lente” geen sterk gedicht, maar géén andere poëzie was meer bruikbaar als afsluiting van de elegieën, omdat het gedichtje zo treffend de verwarring van de gevoelens uit 1945 verwoordt. Door de roes van overwinning en bevrijding werd pijn van vijf jaren Duitse bezetting voor een deel weggedrukt, maar voorjaar en bevrijdingsfeesten waren niet bij machte oorlogsleed en de 4
gedachte aan geliefde doden geheel te verdrijven. Feestvreugde werd bij velen getemperd door geleden leed. De dichter probeert hoop en troost te geven door te schrijven: “Wat ge begraven hebt, ging niet verloren”. Met die gedachte wil de muziek eerst niet instemmen; pas in de laatste maten verkleurt mineur naar majeur. Nog één keer duikt het Arnhemmotief uit het begin van de elegieën op, als herinnering aan de vooroorlogse, ongeschonden stad. UITVOERINGEN De eerste uitvoering van de Arnhems Elegieën vond plaats in het gemeentehuis van Renkum in Oosterbeek op 4 mei 1994 in het kader van de dodenherdenking. Aanwezig waren inwoners, gemeentebestuur en leden van de families Kuik, Ter Horst en Winterink. Een omroepvereniging verzorgde een rechtstreekse radio-uitzending. Voorafgaande aan de muziek overhandigde ik de eerste exemplaren van de door uitgeverij Donemus verzorgde uitgave aan de vader van Peik ter Horst, de broer van Bert en Hans Kuik en aan de zuster van Henk Winterink. In mijn begeleidende woorden zei ik te hopen dat muziek de macht heeft troost te bieden en dat de partituur met de daarin vermelde opdracht de herinnering aan Bert ,Hans, Peik en Henk levend zou houden. Deze eerste versie van de elegieën was voor sopraan en piano. Een tweede versie kwam tot uitvoering in 1997 in Noord-Holland door het Noord-Hollands Kamerkoor. Daarna ontstonden nog een versie voor groot koor en orkest en de definitieve versie: voor klein koor en piano. Na de uitvoeringen in 1994 en 1997 is de klank van de elegieën verstomd. Een muziekstuk dat niet uitgevoerd wordt is niet af, niet de gedrukte muziek maar de levende klank laat de luisteraar kennisnemen van de intenties van de componist. Een gebeeldhouwd oorlogsmonument wordt in de loop der jaren door duizenden passanten gezien En muzikaal eerbewijs zou twee keer tot klinken komen en daarna zou de partituur terechtkomen op een schap in een muziekbibliotheek.....? Hoe kan niet-klinkende muziek de herinnering levend houden aan burgerslachtoffers van de slag om Arnhem. Deze gedachten speelden in mijn hoofd toen het moment naderde waarop het tien jaar geleden was dat de elegieën gecomponeerd werden. Zou de traditie niet gevestigd kunnen worden de Arnhemse elegieën jaarlijks of vijfjaarlijks uit te voeren in de regio Arnhem? [ ….. ] Als ik het kerkhof in Oosterbeek bezoek, is het ieder jaar weer een andere tekst op de grafstenen die indruk op mij maakt. De meeste teksten bevatten een liefdevolle boodschap van de levenden aan de doden. Dit jaar trof mij een opdracht van de doden aan de levenden: “Make wars throughout the world to cease” Driebergen, oktober 2004
5