Brieven
van Hans Boland tijdens zijn reis naar Indonesië
de reis begon op 8 oktober 2011 laatste brief: 31 01 2012
1
weblog VRIJDAG 7 OKTOBER 2011 Opeens is het boarden toch voor morgen, zaterdag, vastgesteld, en is de afvaart gepland op zondagmorgen vroeg. Hoe eerder hoe liever, ik wacht er al 52 jaar op. Toen we in Holland aankwamen - met de Oranje, die niet veel jaar later werd verkocht aan Griekenland en prompt midden op de Atlantische Oceaan in de fik vloog - was het ook vroeg in de ochtend toen vader me wakker maakte en we bij IJmuiden het Noordzeekanaal op voeren. Ik zou de eerste Hollandse lichtjes nog bijna kunnen uittekenen. Geplaatst door hansb om 09:28
weblog VRIJDAG 7 OKTOBER 2011 Even gegoogled. Zoals ik altijd gedacht alias gehoopt had maakte de Oranje haar laatste reis op de lijndienst Batavia/Djakarta-Amsterdam in 1959, met mij aan boord dus. Vervolgens werd ze verkocht naar Italië (maar hoe kom ik dan aan Griekenland?). Ze werd herdoopt in de Angelina nog wat. Dat was natuurlijk heel dom, elke Hollandse woonbootbewoner weet dat je het noodlot afroept over je schip door zo’n herdoop. Vijf jaar later vloog ze dus inderdaad op de Atlantische in brand, waarbij zes doden vielen. Ze had trouwens al een keer een ramp(je) over zich heen gehad, schrijft Google. In 1953 botste ze op de Willem Ruys, een van ‘onze’ drie vlaggenschepen, en als ik het goed heb de schuit waarop ik als kleuter in 1953 naar Holland voer. Het ongeval speelde zich af in het Suez-kanaal. ‘Om de passagiers te vermaken’, schrijft Google, voeren de Hollandse schepen wanneer ze elkaar passeerden zo dicht mogelijk langs elkaar heen. Die keer ging het mis. De boeg van de Oranje werd zwaar beschadigd. Maar ik herinner me wel degelijk dat ook wij in het Suezkanaal een Hollands schip tegenkwamen waar we allemaal naar moesten zwaaien. Heel dichtbij kwamen we niet, maar toch was het een belevenis. In 1979 ging de Oranje definitief ten onder op de Stille Zuidzee (die ik binnenkort zal gaan zien!), in haar 40e levensjaar, het magische tijdsbestek van de quarantaine, waarover ik grenzeloos geleuterd
2
heb in mijn dissertatie over Achomatova’s ‘Epos’, dat grotendeels in het jaar 40 van de twintigste eeuw speelt. Tweeënvijftig jaar quarantaine lijkt me ruim voldoende. De Oranje was een grootse en meeslepende schuit. Ik heb bijvoorbeeld nog niet eens gemeld dat ze het belangrijkste hospitaalschip van het Australische leger was tijdens de Japanse bezetting. In die functie maakte ze meer dan 40 tochten. Nu al voel ik me historisch, en de reis moet nog beginnen! Geplaatst door hansb om 10:03
3
Omdat ik niet meer kan bedenken hoe die blog ook weer precies werkt, en omdat jullie vast wel benieuwd zijn of ik het nog red, en ten slotte omdat ik wel weer eens Nederlands wil praten (vandaag is het vier weken geleden dat ik dat voor het laatst deed), zal ik het hiervolgende per mail versturen.
4
Jakarta, 5 november 2011 Eergisteren ben ik gearriveerd. Vandaag heb ik mijn geboortehuis liever gezegd: het huis dat ervoor in de plaats is gekomen - gevonden. In tegenstelling tot wat ik had verwacht, namelijk in een inferno van hitte & herrie terecht te komen, is het hier puur genieten en uit je dak gaan. Maar daarover in een volgende brief. Nu eerst de reis. Kaj en Mat brachten me in een Mercedes-met-hondje naar de Ever Conquest, die aangemeerd lag in haven 8200. De veiligheidsdienst, waarvoor ik ernstig was gewaarschuwd (zonder van tevoren ingediende kopieen van de paspoorten kon er wis en zeker geen uitzwaaiend publiek mee, en zelfs met zulke papieren was dat nog maar helemaal de vraag) bleek uiterst relaxed: ook Mat, voor wie ik vooraf geen toestemming had gevraagd, en ook het hondje, en ook Kajzonder-paspoort - allemaal mochten ze mee. Door de Maasvlakte werden wij, alle drie nogal kletskousen, letterlijk met stomheid geslagen - een uniek Hollands industrieel landschap - en hoe dichter we bij het schip kwamen, hoe meer we van ontzag werden vervuld.. Overal reden robotkarretjes met containers rond waar geen levende ziel te bekennen was. Ze werden kennelijk feilloos stuk voor stuk uitgekozen en in gigantische kranen gehangen, die ze netjes op de juiste plek vastklikten in het schip waarvoor ze bedoeld waren; andere containers volgden juist de omgekeerde weg en werden gelost. Ik heb er later in mijn eentje nog uren naar staan staren. De Ever Conquest is 345 m. lang, 43 m. breed, bevat 100.000 ton dead weight, kan 8000 containers verstouwen en telt 9 verdiepingen boven en 6 onder de zeespiegel. Als het moet - wanneer ze bijvoorbeeld op de loop moet voor zeerovers - haalt ze 26 knopen, zo’n 45 km. per uur. Gelukkig hebben we geen piraat gezien en kon ze het rustig aan doen: 20-22 knopen. Net als bij een autop rijzen de stookkosten opeens de pan uit als je zo hard mogelijk wilt. (Ze had in Rotterdam overigens voor 3 miljoen euro brandstof aan boord, op zich al een begerenswaardige buit voor onze Somalische medemens.) We zouden twee dagen te vroeg in Tanjung Pelepas (Maleisie) aankomen:
5
er was niet eerder plek om aan te meren, en dat wist de kapitein al een week van tevoren, maar in een te lage versnelling varen is, ook weer net als bij een auto, heel slecht voor een boot. De kapitein en eerste stuurman, en trouwens alle officieren (slecht 5 in getal, plus 1 stagiaire), waren zeer beleefd en de rust zelve. Ze spraken gemiddeld een dozijn woorden per dag. Ik had drie medepassagiers: een bekende Duitse acteur ( hij speelde ooit de DDR-commissaris in ‘Tatort’) en zijn vrouw, eveneens actrice. Ze hebben een eigen theater en wonen in een soort kinderboerderijcommune. We konden het heel goed met elkaar vinden en ik vermoed dat ik ze nog wel weer eens zal zien. De derde was pas 69, zoals bleek toen ik hem in alle onschuld vroeg of hij nog had ‘meegevochten’, maar liep, hoestte en gedroeg zich als een hoogbejaarde. Hij wist veel van die ene oorlog en uberhaupt van allerlei oorlogen, en hij probeerde me een Rommelbiografie in de maag te splitsen. Hij had zijn kledingzaak in een dorp aan het Bodenmeer alsmede zijn vrouw van de hand gedaan toen hij Rentner werd en was sindsdien zes maanden per jaar op vakantie in Z.O. Azie. Maar dat hij daar ter bevrediging van perverse lusten heen zou gaan geloof ik nou ook weer absoluut niet. En dan waren er natuurlijk nog de matrozen: 14 Filippino’s en 1 Serf. Van die 14 was de een nog kleiner dan de ander, maar i.t.t. Indonesiers waren ze compact, harig en natuurlijk diep-rooms. Ik heb een paar snoezige fotootjes van ze gescoord tijdens de farwell party die wij als passgiers de bemanning aanboden. We hadden een performance contest uitgeschreven en zij deden heel ernstig en gevoelig karaoke op (?) een semi-blote Engelse blondine met een beenlengte waar zij stuk voor stuk amper langs pasten in hun geheel. Zelf schalde ik uit volle borst solo Piet Hein, ter compensatie van het mislopen van echt piraten, maar de hoofdprijs, een cd-speler, en ook de troostprijzen een asbakje met tulpenmotief en een borrelglas-met-molentje uit de Leidsestraat - gingen, terecht, naar de karaokers. Na een halve dag varen lagen we al weer stil, in de haven van Antwerpen; ik ben niet van boord gegaan, en daarna ging het in een ruk door naar T. Pelepas.De Golf van Biscaye was - net als in 1959 - teleurstellend kalm, maar wel prachtig. Ik heb zowel de zon als de maan zien
6
opkomen boven Portugal. Rond middernacht voeren we de Poort van Gibraltar binnen, prachtig. Van de Middellandse Zeekusten zagen we verder alleen wat lichtjes op Malta en een paar eilanden die bij Tunesie schijnen te horen. De doortocht door het Suezkanaal was best spectaculair; een convooi van rond de 20 gigacontainerschepen door een toch niet erg brede vaargeul. Eerst moesten we bij Port Said een halve dag voor anker, om voorrang te verlenen aan een tegemoetkomend convooi, en op het Bittermeer, halverwege het kanaal, nogmaals. Op de Rode Zee begint het door piraten belaagde gebied. De laatste tijd zijn er daar amper meer aanvallen geweest, want er wordt vrij intensief gepatrouilleerd (door westerse marineschepen.) Dat verandert wanneer je tussen Jemen en Somalie de Indische Oceaan - of eigenlijk de Arabische Zee - opkomt. Vier dagen en nachten was het spannend. Benedendeks lagen de brandslangen klaar on ingezet te worden tegen eventuele katjoesja’s en kalasjnikovs. (Van Neelie Kroes & Barroso mogen er geen wapens worden ingezet door degenen die worden aangevallen.) Langs de reling werden een paar levensechtre piratenverschrikkers met strogele gezichten, turend door een verrekijker, opgesteld. De toegangsdeuren en -trappen naar het binnenschip werden gebarricadeerd. Er werd 24 uur per etmaal op de buitenbrug wacht gehouden door een matroos met een terroristenbivakmuts, en ‘s nachts moesten alle gordijntjes hermetisch dicht en brandde buiten alleen een gedempt licht op de boegspriet. Het was akelig, echt k. Daar had ik niet op gerekend. Des te mooier werd het toen we de Malediven bereikten, en Sri Lanka, en ten slotte de Gordel van Smaragd, waar het water, of jullie het geloven of niet, inderdaad op slag veranderde van topaas in smaragd. Het eilandje Pulau Rondo is het meest noordwestelijke stukje Indonesische grond. We voeren er vroeg in de morgen langs. Opeens viel er gedurende twee minuten een enorme bak water uit de hemel, boven op het schip. Vervolgens stond er, of jullie het alweer geloven of alweer niet, een dijk van een regenboog boven Sumatra. Zoiets overkwam Mulisch in zijn boot naar Zorgvliet, herinnerde ik me, want ik ben nou eenmaal ijdel. Het waren wat je noemt heerlijke weken. Ik had al mijn boeken uit
7
(o.a. de dissertatie van mijn vader in het Indonesisch en als tegenwicht de Duivelsverzen van Rushdie), 9.500 Ind. woordjes in mijn hoofd proberen te stampen, meer dan 20 sterrenbeelden en een dozijn individuele sterren leren herkennen, en een stuk geschreven dat het eerste hoofdstuk van een nieuw boek zou kunnen worden. Afgezien van het eten (elke dag minimaal 1 kilo Duits vlees) had ik best 222 ipv 22 dagen willen varen, maar ik was natuurlijk ook heel gespannen om voet op tropische bodem te zetten. Daarover meer in de volgende brief. Dinsdag 8 november, Jakarta, stasiun Gambir Op de boot had ik een nogal vervelend boek over Jakarta gelezen, in de serie ‘Culture shock!’, van de hand van een Engelsman (of toch Amerikaan?) die van zijn uitgever per alinea ten minste drie kwinkslagen moest plaatsen. Over treinreizen vanuit Jakart4a schrijft hij dat je het zonder informatie moet doen en moet rekenen op een tijdrovende chaotische rij voor het loket. Niets bleek minder waar. Ik kreeg, toen ik eergisteren langs ging, binnen 1 minuut schriftelijk en beleefd, nee blij glimlachend alle benodigde informatie. Voor het kaartje had ik zojuist ook 1 minuut nodig. Tijd om te schrijven. Zondagavond 1 november konden we de onverwacht kleine, maar brandnieuwe en over tien jaar met of zonder euro ongetwijfeld machtige overslaghaven van T.Pelepas binnenvaren. De volgende ochtend werden we opgehaald door een taxi met als chauffeur een opaatje dat sterk leek op het prachtige houten beeldje van een Javaanse boer dat vroeger bij ons op de schoorsteenmantel stond. Maleisie mochten we gratis door maar we moesten wel een formulier invullen en kregen een inreis- en een half uurtje later weer een uitreisstempel in het paspoort. Bij de grens met Singapore werden we door 2 grote borden verwelkomd: ‘Welkom in Singapore!’ en ‘Drugshandelaars krijgen de doostraf!’, broederlijk naast elkaar. Tijdens de reis van de haven naar het hotel waar mijn Duitse medepassagiers hadden geboekt had ik het gevoel over een snelweg dwars door de tropische kas van de Hortus te rijden.
8
Hierna wilde de absurdistische sfeer van deze stadsstaat niet meer verdwijnen. Maar vreselijk vond ik het geenszins, al had ik me voor alle zekerheid voorbereid op iets onleefbaars. Singapore was integendeel best aangenaam. Natuurlijk niet in Chinatown, dat net zo erg, maar veel lelijker, dan de Wallen verseucht is door het toerisme. Zelf vond ik een hotelkamer in Little India en had dus 2 dagen lang voornamelijk Indiers om me heen. Na al het door een Filippijn bereide Beierse eten was het dubbel genieten van de Indiase keuken, op straat dan wel binnen, met uitsluitend Indiers om me heen, want die gelden nog steeds als achterlijk in S., met blote voeten en vol exotica. Ze doen dan ook al het ‘vuile’ werk.Er was een hele spannende tempel - althans voor mij, die nooit in India is geweest, ondanks mijn fascinatie ermee sinds mijn dertiende, toen ik zo succesvol debuteerde als auteur - waar me een drankje werd aangeboden waarvan ik de inzegeningsceremonie door een priester-van-een-plaatje, met een dikke blote buik en een viezig haarknotje, had staan gadeslaan. Er was nog veel en veel meer godsdienstigs te zien, en al weet ik langzamerhand wel hoe bijgelovig de mensen zijn, dit vond ik toch verbijsterend. Maar niks om je over te ergeren, het is een stuk mooier en gecultiveerder dan Paul de Leeuw, hoewel ik niet de illusie koester dat ze behalve Vishnu en de Bhagavadgita ook nog hun eigen P de L hebben. De tempel heette Veeramaliamma, wat hoe dan ook aantrekkkelijker klinkt dan Jantje Smit. Uiteraard heb ik ook een paar Chinese tempels bekeken, maar die konden zich niet meten met de hinduistische, noch met de grote boeddhistische tempel waar ze een tand van de boeddha als relikwie bezitten, wat een hoop vrome luiden trekt. Je komt er terecht in een pracht en praal die je meteen de relativiteit van ook dat geloof - want dat het een (bij)geloof is, of daarin is ontaard, zie je in 1 oogopslag, wat er ook beweerd mag worden ter ontkenning - en de weeë kleurenschittering is, nadat je het heiligdom hebt verlaten, alleen te verstouwen middels een flinke hap sambal. Tegen de voorspellingen in heb ik die twee dagen toch nog bijna 10 rondslingerende papiertjes en zelfs een stukje plastic geteld, en ook vier of vijf mensen die op straat rookten, terwijl er in de hele stad het hele land! - minder openbare rookplekken zijn georganiseerd dan barbecue-gedoogplekken in het Vondelpark.
9
Daarnaast waren er de fantastische tuinen en parken - mocht ik ooit weer in Singapore verzanden dan wil ik best een hele dag naar de grote Botanische Tuin, waar ik nu maar anderhalf uur de tijd voor had. Toch vond ik de wolkenkrabbers en malls haast nog mooier, en ik wacht op het moment dat ook de buitenlucht van Singapore met airco wordt uitgerust. Dan kunnen we er gewoon onze jas aanhouden. Het moment is dichterbij dan de oprichting van een berg in de Flevopolder waarvan sommigen dromen, mind my words.
Woensdag 9 november Het station van Ceribon, de stad met de naam die ik vroeger al zo mooi vond en uitsluitend daarom nu wou zien. onderweg naar Yogyakarta.. Ik zit te wachten op de trein naar Purwokerto, een naam die me niets zegt en die ik nauwelijks kan onthouden. Het zal n0g wel minder voorstellen dan Ceribon, maar ‘doe onderweg zo veel mogelijk havens aan’ adviseert Kavafis (in ‘Itahka’, een van de mooiste gedichten ooit, Rik!). Wel bezit Ceribon een zeer fraaie keraton uit het begin van de 15e eeuw met kunstvoorwerpen uit alle windstreken, zoals Delftse tegeltwanden uit de 17e eeuw en de oudste staatsiekoets die de wereld rijk is, verzekerde de gids me. En waarom zou die jokken? Het was een heel klein meneertje dat me veel kon vertellen in volstrekt begrijpelijk Indonesisch - maar de taal van een gids is altijd veel makkelijker te verstaan dan dat van de gewone vrouw of man. (Van het Javaans, dat iedereen hier spreekt, versta ik inmiddels 5 !/2 woord.) De huidige sultan is bankdirecteur en zijn familie, bestaande uit tien gezinnen (zelf heeft hij maar 1 vrouw), woont tot op heden in de keraton. Ik was gebleven in Singapore. Vliegveld Changi is qua binnengebeuren geheel belegd met zaalbreed tapijt. Wel heb je ooit. Ook is het er frisjes, zoals overal waar je in S. een deur binnengaat. Het zal wel voor beschaafd en modern worden aangezien. Voorts kan ik iedereen Air Asia aanraden. De vlucht duurde twee uur en kostte 60 euro incl. een bak nasi kuning (met ‘apehaar’, een van de lekkerste hapjes die er bestaan) en de service was subliem. Mijn bagage was helaas naar
10
Jogja gestuurd, behoorlijk suf, maar nog dezelfde avond werd hij per scooter thuis bij me afgeleverd. Zo dikdoenerig als vliegveld Changi is, zo eenvoudig ziet Soekarno-Hatta eruit. Het is het mooiste - het enige mooie - vliegveld dat ik tot dusverre gezien heb, met een vloer van geglazuurde rode baksteen, afgezet met brede banden wit marmer, en je loopt er door gangen die ruimschoots zijn voorzien van levend groen en omzoomd met lieflijke tuinen. In Jakarta mocht ik gebruikmaken van het apartement van een vriend van Nico. Het was er gaaf. Midden in de stad, 33 hoog, met uitzicht over tal van andere torens, de kampungs die daar tussenin liggen geklemd en in de verte, naar het zuidoosten een berg die zich pas op de laatste van de 5 dagen dat ik er verbleef duidelijk aftekende boven de bruine deken van Jakarta’s verkeer. Behalve vlak bij Hotel Indonesia, Soekarnos’ eerste geurvlag voor zover ik weet, bleek Alberts flat ook slechts 15 minuten lopen van mijn geboortehuis, jl. Jambu 53, dat ik op dag 3 ontdekte. Het staat in de mooiste wijk van Jakarta die ik gezien heb (en die bekend is in heel Indonesie, heb ik inmiddels ontdekt), verkeersluw, vol bomen, oude en nieuwere villa’s en plantsoentjes, en er loopt zelfs een Indogracht (een chique uitvoering van een kali). Ik zou er, kortom, zo weer willen wonen. Herinneren doe ik het me natuurlijk niet meer, ik was 2 toen we op verlof (‘perlop’) gingen naar Holland, en toen we terugkwamen verhuisden we naar Bandung. Het huis zelf staat er trouwens helemaal niet meer. Ws. werd ‘ons’ huis al vrij spoedig te klein bevonden door de nieuwe machthebbers, en vervangen door een kast. Zelfs de naam (‘rezeki’, geluk, welvaart) was er niet meer. Sinds 1970 wordt het bewoond door de familie van jenderal (generaal) Yogasoegomo, ook bekend bij iedereen die ik dit vertel. De generaal zelf is 5 jaar geleden overleden. De familie heeft kennelijk goed geboerd onder Soeharto: alwat ik om me heen zag was marmer, jati, kristal, kunst en duur Europees meubilair. De nenek was oeroud en zetelde. Ze zong een Nederlands christelijk liedje voor me, maar haar jongste dochter (ook al oma), die me ontving te midden van alle verbouwingsdrukte, vastte vanwege Idul Adha, het feest t.g.v. de thuiskomst van de hadjgangers. Ik werd vergast op een bord superieure soto met een glas
11
warm water, geserveerd door een schoonheid die daarbij knielde. Even later verscheen ook de oudste dochter, een matrone, drie jaar ouder dan ik, maar een stuk beter geconserveerd. Toen het ijs enigszins gebroken en de soto half op was (ik had er die ochtend al een gehad), nam ik afscheid. Op de dag voor vertrek heb ik een brief bij de familie afgeleverd met het verzoek nader kennis te mogen maken om iets van hun persoonlijke geschiedenis op te tekenen voor het boek dat ik wil schrijven over mijn ‘verloren paradijs’, Ik ben benieuwd of er wat van komt. De trein naar Cirebon heeft zich in beweging gezet, nadat het hele leger verkopers van alles wat je hier op straat kunt krijgen - koffie en fris, soep en rijst, kip en tahu, speelgoed en sigaretten etc. etc. het rijtuig heeft verlaten. Ze roepen allemaal continu wat ze te koop hebben, zodat het kan gebeuren dat een rijtje van 4 dat ‘kopi-kopikopi’ zingt, stuit op eenzelfde rijtje de andere kant op, waardoor een achtstemmige kopi-kopi-zang ontstaat. Kom daar maar eens om bij Goebaidoelina. Bergen heb ik alleen nog uit de verte gezien, maar het vlakke land is ook wondermooi, met die onafzienbare menigte vierhoekjes (voornamelijk beplant met padi en suikerriet) waar een pieklein aarden walletje omheen is gelegd of een heel smal slootje omheen is gegraven en her en der een gammel maar ongelooflijk elegant schuilplekje is neergezet, van vier palen met een stro- of pannendakje, of met alleen een zeiltje als dak. Rode, vaak tot paarsbruin verweerde dakpannen bedekken ook de meest huizen en huisjes en dat maakt letterlijk een wereld verschil met het arme Rusland, waar de eeuwige zinken daken alles zo lelijk maken. (Het spijt me, Simon, jouw zink vind ik heel mooi zoals je weet, maar miljoenen zinken daken zijn een ramp.) Liefst staat er naast zo’n indo-abri een pisangboom. Dat is voor Indonesie wat de berk is voor Rusland, overal groeien ze. Ik heb nooit geweten dat ik ze zo gemist heb. Weet ik wel zo zeker dat ik thuis ben geboren? Ik weet dat Hanna, moeders zo niet favoriete dan toch goeroe-zus, naar wie ik genoemd ben, me heeft ‘gehaald’. Moeder heeft meer dan eens verteld dat ze
12
dankzij Hanna geen inscheuringen te verduren had (zoals bij de voorgaande twee bevallingen) - het hechten daarvan vond ze veel erger dan de bevalling zelf. Volgens mij is Dick in het Tsjikini-ziekenhuis geboren en Bert n.b. op het postkantoor, vanwege de tweede ‘Politonele actie’ die ter ere van zijn geboorte (19 december 1948) was georganiseerd. In A’dam ken ik een vrouw die een paar dagen jonger is dan ik en in het Tsjkikini-ziekenhuis is geboren. Hoe dan ook, Hanna was er vroedvrouw en ik moest ernaartoe, mede namens Agnes (Hanna’s oudste dochter en mijn clooste nicht). Het was maar een kwartiertje lopen van ‘ons’ huis. Het blijkt een nationaal monument te zijn geworden, dus het is nauwelijks veranderd en wordt gekoesterd, en het was inderdaad heel bijzonder: lange gangen dwars door tuinen (net als het vliegveld), met om die tuinen heen de ziekenzalen. Het noemt zich dan ook het ‘Tuinziekenhuis’. Ik kreeg het jubileumboek voor de 100e verjaardag (in 2009) ten geschenke. Hanna wordt er niet in genoemd, en het is natuurlijk in het Indonesisch, maar ik denk toch dat jij blij zult zijn met zo’n souvenir, Agnes - nog even geduld. Het ziekenhuis is officieel denk ik nog altijd christelijk, maar er liepen ook hoofddoekjes rond. (Voor ik verder ga even een uitweiding, over iets wat mijn gehoofddoekte juffrouw me vandaag (11-11-11) op mijn eerste schooldag vertelde. In Indonesie, het grootste moslimland ter wereld, bestaat wat die enge Indo uit Geleen een kopvoddentax noemt! Hij dient te worden betaald door alle vrouwen in overheidsdienst die op hun werk een hoofddoek willen dragen. Het gevolg is dat heel veel vrouwen een hoofddoek dragen omdat iedereen dan denkt dat ze welvarend en goed onderlegd zijn, als ambtenaar in staatsdienst. Is de mensheid niet grappig?) Nog een kwartiertje verderop bevindt zich het gebouw van uitgeverij / boekwinkel Gunung Mulia (De Heilige Berg), waar vader publiceerde en Gerard (de echtgenoot van Hanna) in dienst was. Ik werd er ontvangen door een zekere, jawel, Chrisostomos, bijna 65, hier werkzaam sinds ‘70. Hij was in ‘98 nog in Holland geweest, bij ‘oom’ Arie en ‘tante’ Hetty (de Kuiper), maar vader had hij nooit ontmoet. Wel zocht hij de vier boeken op die ze nog van hem in voorraad hadden en daarmee heb ik hem op de foto gezet. De meeste indruk in Holland had op hem het Oegstgeester Groene Kerkje gemaakt, omdat daar
13
Willibrordus in de achtste eeuw zijn zendingswerk in Nederland is begonnen (volgens de overlevering), en opeens begreep ik waarom het Zendingshuis ooit - met geld van koningin Wilhelmina - in Oegstgeest is neergezet. Chrisostomos Si Hotang vertelde met smaak over alle kerkelijke afscheidingen en -nkjes daar in dat rare Nederland (ik kon zijn Indonesisch goed volgen) en schaterde het uit toen hij het over de ‘orang prehhemak’ (vrijgemaakten) kreeg. Zij (t.w. de uitgeverij) waren tolerant en ‘menstrim’ (mainstream), vertrouwde hij me toe. Allemaal succesvolle bakck-to-the-roots-speurtochten dus. Jammer genoeg ging dat niet op voor het laatste woonhuis in Jakarta van tante Hanna, dat ook ik me nog wel herinner. Het adres dat Agnes me had gegeven klopt niet (meer): er bestaat geen jl. Bukit Parisan, wel 2 jalans Bukit Barisan (vrijwel dezelfde uitspraak voor een Nederlands oor). Maar daarvan ligt de ene in geen geval in de wijk Kebayoran Baru en van de tweede is het twijfelachtig. Ik ben erheen gegaan, maar het was ruim een half uur met de snelbus en dan nog twintig minuten achter op een motor, dus wel een uur met de scooter naar de uitgeverij (en het ziekenhuis); het lijkt me sterk dat H&G daar zijn gaan wonen. Of had Gerard toen ander werk? Er was geen nummer 71, het hoogste was 21. Dat kan evenwel het gevolg zijn van reorganisatie: er waren een Bukit Barisan I, II, II, IV enz. Het buurtje was in feite een opgewaardeerde kampung, en dat kan wel weer kloppen: jullie, Agnes, woonden immers vlak tegenover de kampung. Ik heb een foto gemaakt van een huis dat het zou kunnen zijn, met zo’n soort emper (galerij) als waar ik ooit tikkertje speelde met Agnes en zij uitgleed en haar arm brak - waarover ik me nog jaren schuldig heb gevoeld.
Brief 3b (Jakarta, vervolg) What ‘s in a name? Het onmogelijk te onthouden Purwokerto (met de klemtoon op de o’s) blijkt vele maalen aantrekkkelijker te zijn dan Ceribon waarvan je de naam direct onthoudt - tenminste in en rond het station, verder ben ik nog niet geweest. Het goot bij aankomst en bleef gieten tot na zonsondergang. Ik wou m’n tas een paar uur kwijt om een hotel te zoeken en iedereen die ik vroeg of dat kon beaamde
14
dat - maar als je hier iets verlangt zeggen ze altijd ‘ja’, ook als het enige onontkoombare antwoord ‘nee’ is - waarbij ze de weg wezen naar ‘s land wijs, d.w.z. door een beetje met de hand in de lucht te zwabberen. Eindelijk snapten alle aanwezigen op het station dat ik niet normaal was en brachten ze me gezamenlijk naar de krantentafel, waar de verkoper zich over mijn tas ontfermde. Met een spurtje door de banjir bereikte ik een ‘restaurantje’ - 1 tafel en 1 plankbank - waar de ibu me een topsoto voorzette (er gaat geen dag voorbij zonder soto). Bij het betalen lachte ze me uit omdat ik een briefje van 20.000 voor 2000 had aangezien, terwijl ik tot nu toe bij ‘de’ Indonesiers 1 ding naar vond, nl. hun obsessie om je af te zetten, wat voor mij als calvinist hetzelfde is als stelen. Het gaat altijd om dubbeltjes, dus in feite nergens over, en zij kunnen die dubbeltjes kennelijk goed gebruiken, maar het blijft irritant. De bapak die bij de ibu hoorde bracht me na het eten door de banjir naar hotel Damai (Vrede) er vlakbij, met een veel keuriger kamer dan die in Ceribon, en nog bijna twee keer zo goedkoop ook (6 euro). Ik had mijn intrek nog niet genomen of er kwam een mollige Chinese langs met het voorstel ons aan een neukpartijtje te bezondigen. De rest van de dag heb ik evenwel kuis op de pendopo doorgebracht, bij het geruis van de stortregen. Gelukkig trouwens dat ik het landschap vanuit de trein in de voorgaande brief zo lyrisch beschreven heb, want na wat er volgde zou me dat misschien niet meer gelukt zijn. Halverwege de treinreis nam het landschap ineens de gestalte aan die ik in mijn herinnering bewaar: bergachtig met terras-sawahs en bruine, wild galopperende gootjes, beekjes en rivieren. En dan dat tropische groen, die ongekende gevarieerdheid van boomsoorten door elkaar heen, waarvan ik alleen de kokos- en waaierpalmen en de bamboe en pisang kon benoemen. Verder: karbauwen en ranke donkere mensen aan het werk russen de padi, gladgeslepen reuzenstenen, donderwolken en ten slotte de banjir met veel bliksemgeweld. Ik kreeg er een brok van in de keel, ik had nooit meer zoiets moois gezien. Terug naar Jakarta. want behalve a la recherche du tempo doeloe waren er meer dingen. Bovenal eten: behalve de dagelijkse soto allerlei gegorengde hapjes (tempe, tahu, singkong) en zoete lengang en
15
pisang goreng en weet ik wat niet al, of gewoon gekookte mie met wat bayem en een ei als ontbijt. (In het hotel in Ceribon kreeg ik voor ontbijt een dubbele snee witbrood, zo week als je bij MacDonald’s nog niet vindt, met chocoladehagelslag ertussen! Ik heb hem opgegeten want als anticalvinist heb ik een hekel aan principes en wou natuurlijk de kokkie ook niet voor het hoofd stoten. (Gre, wat heb je dat weer heerlijk ontdooid, placht van Oekel te roepen.) Zal ik over 3 maanden blij zijn of weemoedig worden als ik weer aan de aardappel en de boterham moet? Eten, boodschappen, de was en warnet (warung internet) deed ik in Kebun Kacang (de Pindatuin), de kampung onder mijn woontoren. Daar heb ik ook mijn haar laten knippen, door een Atjeer met oranje geverfd haar die een hoofd boven me uitstak. Ik heb een paar batikhemden gekocht en als pyama een halal-gewaad, een witte broek met een jurkachtig wit hemd, dat dezer dagen veel verkocht werd omdat het de speciale dracht is van mensen die de hadj naar Mekka doen. Het slachtfeest daarvoor, Idul Adha, was vorige week. (Tijdens de hadj zijn dit jaar bijna 130 Indonesiers, waaronder kleuters en pubers, doodgedrukt; dat schijnt elk jaar te gebeuren. Saoedi-Arabie, dat dit wel, maar westerse pottenkijkers bij het bloedige festijn niet toelaat, blijft onze trouwe bondgenoot.) Zodra ik met het gewaad thuiskwam heb ik het aangetrokken en ingewijd met een fikse fles Bintangbier, dat je alleen in sommige winkels en in restaurants waar ik niet kom kunt krijgen.Teguh, de djongos van Albert, kwam op een avond langs toen ik al lag te slapen en kon als onversneden Javaan toch niet verhelen dat mijn ‘pyama’ hem hogelijk in verwarring bracht. Zoals gewoonlijk heb ik erg veel gelopen - de hitte was tot nu toe zeer draaglijk - maar toch ook van het ov gebruikgemaakt. Voor de grote afstanden heb je frekwent rijdende, heel goedkope en comfortabele bussen met hun eigen busbaan. Ook over de taxis kan ik niet klagen. Dan heb je de ojek (odjek), een driewieler met een vijftigerjaren buitenboordmotor, als je afgaat op de gaswolken, de oorverdovende herrie en de relaxte maximum snelheid die hij bereikt. Mijn favoriete vervoermiddel, achter op de scooter of motor, is inmiddels van de eerste plaats verdreven door de betjak, die in Djakarta niet meer rijdt maar des te gewoner is daarbuiten. Vooral als je erin wordt vervoerd
16
tijdens een plensbui - die alle betjakrijders aan extra werk rijdt, bovendien hebben ze dan recht op een regentoelage - voel je je de koloniaal te rijk. De scooter of motor is nog net als vroeger het nationale vervoermiddel. Alleen waren er toen duizenden, nu miljoenen. Er wordt door de regering reklame gemaakt om ipv 1 tegelijk 4 tegelijk per auto te rijden, maar voor de scooter is zo’n aansporing niet nodig. Het gemiddelde Indonesische gezin schijnt 2 kinderen te hebben en dan pas je met het hele gezin heel netjes op een tweewieler. (Moeder reed vroeger ook wel eens met 3 kinderen op de scooter, als het moest. Waar komt die roekeloosheid van - sommigen van - ons toch vandaan?) Ik zag een vader met tussen zijn knieen een kleuter in pamper die blijkbaar reeds kon staan, en moe achterop met een baby op de arm; en ook een vader die maar met 1 hand kon sturen omdat hij onder zijn ene oksel een baby moest vastklemmen. Ondanks het waanzinnige verkeer heb ik niet 1 ongeluk of zelfs sporen daarvan gezien. (Door Petersburg kun je nog geen dagdeel lopen zonder getuige te zijn van verkeersravage.) En het verkeer is niet alleen waanzinnig druk maar ook totaal zonder regels, behalve dat op de grote (6- of meerbaans)wegen vrijwel iedereen links rijdt zoals bij wet voorgeschreven en voor een rood stoplicht ook werkelijk stopt. Voor de rest is het: wie het eerst komt die het eerst maalt. Dat dat werkt komt omdat niemand zich opwindt als een ander het eerst is. Niemand wil per se de eerste zijn, wat in Duitsland maar ook bij ons toch wel bijna net zo’n belangrijke sport is al foebal. De schaarse zebrapaden worden eensgezind als volstrekte quantites negligeables beschouwd, maar wanneer je als voetganger binnenschuift tussen het wielverkeer om over te steken en je wappert daarbij wat met je hand kom je rustig & veilig waar je wezen moet, zonder dat wie dan ook hitserig is geworden. Ja, Jakarta is een heerlijke stad. De co2 schuurt natuurlijk over je keel en longen, maar daar staat tegenover dat je iemand maar hoeft aan te kijken of je krijgt een ontwapenende glimlach terug. Van veel kinderen en van alle volwassenen, ook het soort mannen dat bij een securitydienst of de politie werkt. Toen ik op de Dag van de Held (de plopperdag dus) soldaten - mannen maar ook gesluierde vrouwen door
17
elkaar heen - bij de vlaggenceremonie stond te fotograferen draaiden een paar van hen zich naar me om, om te zwaaien en glimlachen. Jongens van Jan de Witt en de Mevrouw van Opzij zullen zulks wel een teken van slaafsheid noemen, maar in werkelijkheid is het eerder, lijkt me, een manifestatie van de gratie en schoonheid van deze mensen. Er zijn natuurlijk ook minder mooie Javanen, maar er zijn toch vooral zo ontzettend veel ontzettend mooie Javanen, en op het moment dat hij of zij glimlacht wordt ook de lelijkste, tandeloze en door lepra aangevreten Javaan een beetje mooi.
Thomas is een heel ander type dan Mila. Halverwege de 40 en heel heftig. Met een naam als de zijne ben je hier RK en wil je dat weten ook. Hij is nooit in Europa geweest maar zou er dolgraag een keer heen willen. Naar Frankrijk dan. Maar niet naar Parijs. Naar Lourdes. Dat is het wereldcentrum van de spiritualiteit. Mijn tegenwerping dat Lourdes veeleer het centrum is van de handel in geloof bracht hem in het geheel niet van zijn stuk. Hij bleef erbij: in Lourdes is de geest keisterk. En Thomas houdt van de geest, hij is er gek op, op het vertikale, van het horizontale moet hij niks hebben en islamieten zijn achterlijk - wat hij natuurlijk niet hardop zegt maar wel heel duidelijk wil overbrengen, hij trekt zijn bovenlip vol hoon op als hij vertelt dat die lui 5 x per dag moeten bidden. In het begin moest hij geloof ik niet veel van me hebben - gevraagd naar mijn mening over religie zei ik dat ik een volstrekte rationalist ben. Misschien ook dat ik als Westerling, een Belanda nog wel, met een uitstraling die zelfs landgenoten van me nog wel eens arrogant vinden, niet direct ieders sympathie hier opwek, en ook niet de zijne. Maar inmiddels is er een kentering gekomen. Dat kan ook bijna niet anders, want van mijn kant vond ik hem meteen bijna hartverscheurend ontwapenend. Afgezien daarvan hebben we inmiddels ook al heel wat afgekwebbeld, en hij kan vol verbijstering mijn gehakkel over Rusland aanhoren. Bovendien ben ik een geleerde - doctor in de Ruslandkunde, zulke heren komen in heel Indonesie niet voor! - en doe ik goed mijn best. Maar doorslaggevend is misschien wel mijn interesse voor het Javaans. Thomas is een ontzettende nationalist en Yogya is de beste stad van de wereld, zoals Volendam
18
het centrum van de wereld is voor Volendammers die niet verder komen dan Amsterdam, afgezien van hun ene prinsjesdag in Den Haag en hun jaarlijkse vakantie aan de Costa Brava waar ze zoveel bier verstouwen dat ze eigenlijk gewoon thuis zijn. Maar ik had het over Thomas. Aanvankelijk nam hij mijn verzoek om me in het Javaans in te wijden niet erg serieus, maar inmiddels roept hij “Yeaah!” (Javaans voor ‘Ja!’) zodra ik een correct zinnetje van 3 woorden uit, waarbij hij met zijn ene vuist in de palm van zijn andere hand slaat en het hele schoolgebouw staat te schudden vanwege zijn stemgeluid. Ik had mezelf altijd beloofd dat Indonesisch de laatste taal was die ik in dit ondermaanse zou leren. Nu is er dus Javaans bijgekomen (en doemt het Sanskriet al op, want dat lijkt me een logisch vervolg). Misschien hou ik er wel gauw weer mee op, maar wie weet kan ik er in Leiden tzt wel mee doorgaan. Want daar is het centrum van de Javaanse taal- en cultuurwetenschap, met de meeste en belangrijkste teksten (op palmblad). Het is een wonderlijke taal, met 3 ‘sociale’ niveaus: het ‘kromo’ voor de hoogste klasse, het ‘ngoko’ voor de laagste klasse, en dan nog een variant voor de tussengevallen. Je kunt bijv. geen hoog-kromo gebruiken als je het over jezelf hebt (tenzij je lid bent van de sultansfamilie), maar als je geen boer of slaaf bent mag je voor jezelf wel het midden-kromo hanteren. Wanneer men een gestudeerd iemand, een buitenlander, een fatsoenlijk geklede onbekende en dgl. aanspreekt, dient men het hoog-kromo te gebruiken. Voor ‘(ik) heb’ gebruik je het werkwoord ‘gadhe’, voor ‘u heeft’ het werkwoord’ kagungan, voor je eigen huis ‘griya’ voor dat van je moeder ‘dalem’, als je zelf moe bent moet je ‘kesel’ gebruiken, en al is je leraar niet nog moeier, hij is ‘sayah’. (Het omgekeerde geldt voor hem overigens ook, in elk geval in mijn situatie.) Is het jullie opgevallen dat de woorden die een paar vormen geen enkele overeenkomst met elkaar vertonen? Je moet dus gewoon een dubbel aantal woordjes leren en je wordt er horendol van. Want tot overmaat van ellende zijn al die woorden ook zo raar en moeilijk: ‘u’ bijvoorbeeld is maar liefst ‘panjenengan’. Gelukkig zijn er ook veel woorden die bijna of helemaal gelijk zijn aan hun Indonesische equivalent en schijnt het Javaans nog intensiever gebruik te maken van Nederlandse leenwoorden dan het Indonesisch zelf.
19
Zelfs met een beetje Javaans leer je al een hele hoop over de Javaanse cultuur (die al bloeide toen de Batavieren Lobith nog moesten ontdekken). Zo leerde ik vandaag iets over de Javaanse kalender. De week telt er 5 dagen, maar aangezien deze cultuur gewend is alle langskomende civilisaties en religies te tjampoeren (husselen) bestaan de namen van de weekdagen uit 2 delen: eerst de Javaanse variant van de Europese benaming en daaraan vastgeplakt de ‘eigen’ - als ik het wel heb uit India geimporteerde - Javaanse benaming. Maar omdat dat er maar 5 zijn is het morgen bijvoorbeeld zondag onder de naam Ahad Kliwon, terwijl het volgende week zondag Ahad Pahing wordt en de vrijdag daaraan voorafgaande alweer een Kliwon is, maar dan als Jemuah Kliwon, en terwijl je weer een hele tijd moet wachten voor je weer een zondag Ahad Kliwon mag noemen. Met de maanden is er ook zoiets aan de hand maar dan nog veel ingewikkelder (ze hebben de maan-maanden van de Arabieren overgenomen) - ik verdenk Thomas ervan dat die dit aspect van de kalender zelf ook niet geheel onder de knie heeft - om over de jaartelling maar te zwijgen. Op basis van de kalender, aangelengd met de stand van de sterren en ongetwijfeld ook nog bepaalde walmen en spreuken rond heilige stenen of bomen worden huwelijken gesloten, wordt de padi geplant, krijgen kinderen hun namen, enz. enz. enz. Geen wonder dat de Javanen het te druk hadden om stofzuigers en raketten uit te vinden. Maar het allerleukst van het Javaans is het alfabet. Jullie kunnen er vast wel voorbeelden van vinden op google. Het ziet er volstrekt magisch uit. Je komt het behalve op antieke palbladeren nog wel tegen op uithangborden en straatnaamplaatjes.Ook vermoed ik dat de sultan in dat alfabet gedichten voor zijn vrouw schrijft (hij heeft er maar 1, om het goede voorbeeld te geven, alleen proleten hebben meer vrouwen, is hier volgens mij tegenwoordig de gangbare mening). Het heeft een basisalfabet van 20 medeklinkers, die bijna allemaal nog een variant hebben die gebruikt dient te worden wanneer ze worden voorafgegaan door een andere medeklinker (dus niet door een klinker). Dan zijn er 5 klinkertekens, 5 tekens voor speciale gevallen en 4 interpunctietekens. Deze 51 interpunctietekens ken ik inmiddels. Op de volgende les gaan we de hoofdletters en de cijfers behandelen.
20
Als ik ‘goedemorgen’, ‘ik kom uit Holland’ (Walandi) of ‘dank u wel’ in het Javaans zeg gaat er geheid een soort gejuich op (‘Yeaah!’). Een keurig omaatje op een bankje dat ik passeerde vroeg waar ik vandaan kwam; ik zei naar waarheid ‘Belanda’ en zij antwoordde met ‘dank u wel’, dat ik op mijn beurt pareerde met het Javaanse ‘matur nuwun’ (geen terima kasih dus) - ze schaterde het uit. Voor de meeste Javanen is Javaans de eerste taal, de moedermelk, maar de overgrote meerderheid spreekt alleen ngoko, geen kromo. Dat komt niet alleen omdat er ook op Java veel meer plebs is dan adel, maar ook omdat het feodalisme van de steentijd ook hier plaats moet maken - voetje voor voetje - voor een wat democratischer samenleving. De Surinaamse Javanen spreken uiteraard ook uitsluitend ngoko. Toen er onlangs een (Javaans-)Surinaamse minister bij president Yudoyono op bezoek kwam bezigde hij een taal die moet hebben geleken op ‘He joh, maatje, kennewe geen kontrakkie ritselen voor onze koters?’ Maar de Javanen vergeven buitenlanders elke grofheid onmiddellijk, ze doen gewoon of ze niets merken, hoe ongemanierder (in hun ogen) een buitenlander doet hoe harder ze lachen, en wel op zo’n manier lachen dat de buitenlander denkt dat ze hem / haar leuk vinden. Javaanse kinderen hebben vanaf hun 10e verplicht hoog-Javaanse les op school, inclusief het schrift. Minstens 6 jaar dus. Maar ik ben behalve juf Lisa, die het me leert, nog niemand tegengekomen die het ook werkelijk kan lezen. Zelfs meester Thomas is vergeten hoe je het schrijft en werkt met transliteraties in ‘ons’ alfabet. Wel roept iedereen enthousiast honotsjoroko dotosowolo podhodjojonyo mogobothongo als ik vertel dat ik bezig ben het te leren, want het alfabet opzeggen kan iedereen, zelfs, met een beetje moeite, ‘Bu’ Lili , de baboe hier (‘baboe’ is tegenwoordig een absoluut besmet en onbeschoft woord), die misschien nauwelijks kan lezen. (Ze zegt dat dat komt omdat ze geen bril heeft.) Juf Lisa is mijn favoriet onder de leraren. De woorden waarvan ik aan haar de betekenis vraag hoef ik naderhand niet meer te leren, zo goed legt ze ze uit, met 1 of 2 rake voorbeelden en vaak nog met een heel toneelstukje - waar ze erg goed in is. Bij het woord ‘intip’ liep ze het
21
leslokaaltje uit en loerde heel stiekem en angstaanjagend, zoals een kind zou doen, om de hoek van de deur: ‘intip’ is dus ‘gluren’, wat ik nooit meer zal vergeten. Ze tekent de Javaanse lettertekens uit alsof het kunstwerkjes zijn (wat ook zo is). Ze wou, desgevraagd door haar professor aan de universiteit alhier, niet naar Leiden om haar proefschrift te schrijven omdat ze het belachelijk vond dat je voor een doctorsgraad in het Javaans aan de andere kant van de wereld moest wezen (in Belanda, brrr!). Nu trekt ze zich de haren uit het hoofd om dat besluit, vanzelfsprekend onder enorm gelach. Ze is de enige echte geleerde, geloof ik, onder de stafleden, en ze is bijna nog liever dan Mila, 1 reusachtig pot honing. Haar overgrootvader was een totok (‘raszuiver’, oftewel ‘puur blank’!), een theeplanter in de buurt van Soerabaja. Hij moest zijn getrouwde dochter, Lisa’s oma, achterlaten toen hij in ‘46 de benen nam. Toen Lisa 13 was werd ze op zekere dag op school uitgescholden voor VOC-kind. (Balkenende mag dan van huis uit geschiedenisprof zijn, maar het blijft een achterlijke lul, met zijn oproep terug te keren tot de VOC-mentaliteit, bah.) Twee dagen lang wou ze niet naar school; toen vertelde ze haar vader hoe de vork in de steel zat. Hij ging in de klas op bezoek en legde de kinderen uit wat de VOC was, de vijand, en dat Lisa heus Indonesisch was. Daarmee was het probleem de wereld uit en werd ze nooit meer uitgescholden. Maar Lisa’s oma mocht niet bij de familie begraven worden: als halve totok moest ze ipv in Jogja op het buitenlanderskerkhof van Soerabaja liggen. Hollanders zijn net zulke racisten als Moffen, en Indonesiers doen op hun beurt niet onder voor Belanda’s. Je wordt als racist geboren, zeg ik altijd maar, en de bedoeling van het leven is dat je dat afleert. 18-11-11, Yogyakarta, of Jogyakarta, of Yogjakarta, of Jogjakarta, of gewoon Yogya, Yogja, Jogya of Jogja, of, nog het meest gebruikelijk hier, op z’n Javaans, Yoja, uitgesproken als Jodjo. Ik zit nu een week + 1 dag op school, 5 dagen in de week van 8 tot 12 met een half uur pauze. Prive-les, met verschillende leraren. En veel huiswerk, dus van brieven schrijven komt niet veel. Maar deze wordt weer heel lang (in 2 delen).
22
Indonesisch leren is een vrolijke bezigheid, speciaal voor Nederlanders. Het aantal Nederlandse leenwoorden in het Indonesisch wordt geschat op 10.000! Op interieurwinkels staat in grote letters GORDYN (de spelling met de y zou Multatuli in verrukking hebben gebracht en hem hebben gesterkt in de overtuiging dat de Javaan over een hogere beschaving beschikt dan de Hollander) en SPREI (dat hier overigens ‘laken’ betekent). Je hebt tientallen kleine kleermakertjes die o.a. op hun bedoeninkje schilderen PERMAK JEANS: het tweede woord zal ook voor de niet-linguisten onder ons wel duidelijk zijn, het 1e komt van ‘vermaken’ (verstellen). Je kunt ‘perkedel’ eten (frikadel, vaak vegetarisch), om een ‘persekot’ (voorschot) worden gevraagd of of op de ‘piet’ (fiets, hoewel ‘sepeda’ gebruikelijker is) en uiteraard nog liever de ‘bromfiet / brompiet / brompfiet’ (tegenwoordig eerder ‘sepeda bermotor’) de stad in rijden. Meestal wordt de Nederlandse v/f dus een p - de Arabische f, als in ‘maaf’ (pardon) blijft gek genoeg altijd een f - maar ik zag ook een autogarage die behalve olieverversen en dgl. ook INVETTEN (waarschijnlijk van de motor?) op zijn uithangbord had staan. De tj wordt tegenwoordig gespeld als c, maar als je dat eenmaal weet worden ‘peci’ (petje) en ‘poci’ (theepotje), en ‘necis’ (netjes) en ‘buncis’ (boontjes) ook duidelijk. ‘Asbak’ en ‘wasbak’, ‘handuk’ en ‘spanduk’, ‘kulkas’ en ‘kantor pos’ kan iedereen raden. ‘Toh’ is toch, ontslag wordt ‘onslah’. Rijbewijs wordt hier gespeld en uitgesproken als ‘rebewes’, kortsluiting als ‘korsleting’, schroef als ‘sekrup’ en strijken als ‘setrika’. Ik kom nooit ‘telat’ op les, al was het maar omdat ik de ‘rekening’ reeds heb voldaan. In Yogyakarta kun je op minstens twee dozijn plekken je ‘knalpot’ van je scooter of motor laten vervangen, mits je over genoeg ‘duit’ (uitgesproken als ‘doewit’, een verbastering van ‘duiten’). Je kunt ook hier, naar het schijnt de ‘senewen’ (zenuwen) krijgen, en dat geldt eveneens voor de ‘dehem’ (kriebel in je keel, de hum). En een Indonesische matroos is geen Jantje maar een ‘kelasi’ (Klaassie). Heel geestig vond ik ook de functie van een hok op een bouwplaats: DIREKSI KEET. Maar het allerkomischt is misschien het Indonesische woord voor rijsttafel, namelijk ‘rijsttafel’. Gelukkig zijn er nog tienduizenden andere woorden, tegenwoordig
23
heel veel uit het Engels. Zo hoorde ik vandaag ‘mengfokuskan’: het voorvoegsel ‘meng- wordt gebruikt om een werkwoord te vormen, het achtervoegsel ‘-kan’ betekent iets als ‘maken’, dus wordt focussen ‘mengfokuskan’ (hoewel je er natuurlijk ook een of meerdere woorden voor hebt met een Maleise stam). Voorts zijn er een hele hoop leenwoorden uit het Sanskriet; een ervan is ‘pancasila’, de grondslag van de democratische Indonesische grondwet, t.w. de 5 door Soekarno geformuleerde principes van godsdienstvrijheid, het streven naar sociale gelijkheid en welvaart enz. Dan heb je nog een berg Arabische leenwoorden, met name in verband met de islam, zoals ‘biechten’ en ‘communi(e)’ net zo goed Indonesisch- als Nederlands- roomse gebruiken zijn. De naam ‘Indonesië’ zelf is minstens voor de helft ontleend aan het Grieks (nesie = eilandenrijk)! Je hoort altijd dat Indonesisch een ‘makkelijke’ taal is. En inderdaad, het heeft geen 6 naamvallen als het Russisch en geen voltooid tegenwoordige laat staan voltooid verleden tijd. Het heeft zelfs geen enkele naamval en niet 1 werkwoordstijd. Als het niet duidelijk is dat iets in het verleden speelde, zet je ‘soedah’ (= ‘al’, ‘klaar’) bij het werkwoord, en iets dergelijks doe je voor de toekomende tijd. Als er misverstand kan ontstaan over de vraag of je een of meerdere uitlaatpijpen wilt laten nakijken kun je ‘knalpot-knalpot’ gebruiken. Ibu-ibu anak-anak guru-guru = de moeders van die kinderen zijn lerares(sen). Waarom zou je ‘de’ en ‘van’ en ‘die’ en ‘zijn’ gebruiken als het ook zonder wel duidelijk is wat je kwijt wilt. De Javaan is niet voor niets (stiekem) trots op zijn faam van lui mens. Maar met ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’ talen is het hetzelfde als met ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’ muziekinstrumenten: uiteindelijks is prachtig blokfluitspelen net zo moeilijk als prachtig vioolspelen, en snerpen op de blokfluit of krassen op de viool zou zelfs een orang oetan nog wel kunnen leren als hij niet zo lui van aard was. Wat Indonesisch ‘moeilijk’ en dyus vor mij ‘fascinerend’ maakt is de ongelooflijk rijke woordenschat. Voor talloze woorden heb je 2, 3, 4 of nog meer opties, elk met zijn eigen nuance. Anderzijds zijn er woorden die zo te zien totaal verschillende dingen betekenen (‘jadi’ bijvoorbeeld kan
24
‘dus’ maar ook ‘worden’ beduiden), maar bij nader inzien misschien toch ook qua betekenis wel aan elkaar gerelateerd zijn: hij is leraar geworden, hij is dus leraar. Ik heb zelfs de hele tijd het gevoel dat onze grammaticale termen (werkwoord, zelfstandig naamwoord etc.) eigenlijk totaal niet van belang izjn voor het Indonesisch en de zaken alleen vertroebelen. Het is altijd weer bijzonder om te ontdekken hoeveel de woordenschat van een taal vertelt over de specifieke cultuur van het volk dat die taal bezigt. De hoorn van een neushoorn is in het Ind. een ‘cula’, die van een karbouw een ‘tanduk’. Er zijn twee woorden voor een zitplaats op een olifant, maar voor ‘huisdier’ en ‘maitresse’ wordt hetzelfde woord gebruikt. Er zijn drie totaal verschillende woorden voor ‘haar’: hoofdhaar (waar de Indonesiers rijk mee zijn begunstigd), lichaamshaar(tjes) en oogharen. Als je voet slaapt zeg je dat hij ‘onder de mieren’ zit. Een ‘moedervlek’ heet hier een ‘vliegepoepje’ en een verkeersdrempel een ‘slapende politieagent’, allebei echt Indonesische humor. Er is een woord voor een bladknop, een ander woord voor een bloemknop die net te zien is en weer een ander woord voor een bloemknop die bijna opengaat. Je hebt een woord voor een ‘gewone’ bloem en een heel ander woord voor een bloem die je in je haar steekt. Van dat laatste woord, sunting, kun je een werkwoord maken (mempersunting), en dan betekent het dat een man een vrouw een huwelijksaanzoek doet - blijkbaar, ooit (en misschien hier en daar nog wel), door een bloem in heur haar te steken. Het mag duidelijk zijn dat ik me geweldig vermaak - en hopelijk wat wijzer word. Wat te denken van ‘kedaulatan’, dat ‘soevereiniteit’ betekent en is afgeleid van ‘daulat’, dat ‘welvaart’ en (een hogere vorm van) ‘geluk’ betekent. Wat moet het volk zijn onderdrukker-kolonisator hebben gehaat, en met recht, denk je dan. Je (ik) betrekt het meteen op het heden en begrijpt, nee, voelt tot in je merg, dankzij zo’n woord, de haat van de Palestijnen jegens Israel, zolang het ze door de bezetter onmogelijk wordt gemaakt welvarend en gelukkig te worden - zolang de soevereiniteit hun wordt onthouden. (Sophie, laat dit niet aan je moeder lezen, en Ingrid, vertel dit maar niet, of juist wel, bij het NIW).
25
Vandaag tracteerde Mila, een van mijn leraressen, me op mijn verzoek op 20 spreekwoorden. Een ervan luidde vertaald zoiets als ‘een gevallen doerian ontvangen’. Het Nederlandse equivalent is ‘met je neus in de boter vallen’, d.w.z. een gelukje hebben waarvoor je niks hebt hoeven doen. (Een doerian is een soort nationale vrucht van Indonesie. Veel vreemdelingen vinden hem vies omdat hij zou stinken, en in mijn hotel in Singapore was het verboden er 1 mee naar je kamer te nemen - serieus! Zelf heb ik er nog maar 1 stukje van geproefd, ik vond het zeer speciaal en zeer heerlijk.) Mila bleek zoals de meeste van haar landgenoten gek te zijn op doerian.Ze vertelde lachend met de volle glorie van haar parelgebit - geheel tegen mijn verwachting in hebben erg veel, hoewel voornamelijk jonge mensen een volmaakt ogend gebit - over haar kleine broertje dat de hele dag onder de doerianboom placht te zitten in de hoop dat er 1 waar hij niet bij kon voor zijn voeten op de grond zou vallen. Sinds zijn dood, drie jaar geleden, had die doerianboom geen vrucht meer gedragen - ook dat vertelde Mila breed, zelfs smakelijk lachend. Mila is een beauty van een jaar of 30 en oerlief. Ze draagt een hoofddoek, die verraadt dat ze een hele vracht haar heeft, want er hangt een enorme bult aan haar achterhoofd. Ik kan die dingen - hoofddoekjes - op zo’n moment, als ik me Mila’s haar voor de geest tracht te halen, innig verfoeien, en elk gezond mens beseft dat zij eerder kans loopt te worden verkracht met dan zonder zo’n hitsig en irritant vijgeblad. Ze is dus heel lief, maar niet al te slim (hoewel ik niet wil beweren dat een hoofddoek wijst op een lief karakter, net zo min als ik wil insinueren dat zo’n ding iemand dom maakt). Eigenlijk is het een tamelijk slechte lerares, ze laat me hele stukken voorlezen zonder enig commentaar, wat ik zonder haar aanwezigheid ook wel kan, en ze verbetert me zelden of nooit - behalve als ik bijv. 1845 ipv 1945 zeg, maar dat overkomt me in het Nederlands ook heel dikwijls. Als ik zelf weet dat ik onbegrijpelijke wartaal uitsla zit zij zeer aandachtig te luisteren om te proberen of er toch nog een touw aan valt vast te knopen. Opeens is dat dan zo ver: dan begint ze te stralen en spreekt ze uit wat ze denkt dat ik bedoel (en wat ik op mijn beurt dan weer moet ontraadselen, want haar uitleg is meestal mijlenver verwijderd van mijn intenties). Maar corrigeren doet ze me niet. Haar doel is begrijpen, niet mij iets
26
leren. Maar ze is zo lief, kasihan, dus het kan me niet schelen en te leren valt er altijd wel wat, ook van Mila, al is het maar dat Javanen zelfs nog blijven lachen als ze hun dode broertje gedenken. (Om hun ware gevoelens te overschreeuwen, voeg ik er voor alle duidelijkheid maar aan toe.) Brief 5, e-mail 29-11-2011 De school zou voor huisvesting “in familiesfeer” zorgen. Dat leek me behalve wel gezellig vooral leerzaam. In werkelijkheid is het gewoon een soort bed & breakfast. De eigenaar en zijn vrouw zie ik 2 x per week 1 minuut (vanavond ga ik grouwens met hem eten, samen met zijn twee andere gasten-voor-langere-tijd) en de gezamenlijke maaltijden die ik me had voorgestld zijn gereduceerd tot een ontbijt in mijn eentje. Een (1) schone handdoek in de week - terwijl ik tot 5 x per dag onder de douche ga - en 1 keer een schoon laken en een dweil over de vloer. Het ontbijt van de eerste dag bestond uit van dat hele vieze wittebrood waarover ik het al heb gehad en dat er alleen geroosterd tenminste nog eetbaar uitziet, met een plak geplastificeerde kaas. Ik werkte het weg, met de aantekening dat ik de volgende dag nasi goreng verlangde. De eigenaar had me gezegd dat ik daar, indien gewenst, om kon vragen. Maar de volgende dag was er weer brood, dat ik liet staan, en de dag erop weer. Onderweg naar school kun je op minstens een dozijn plekken allerlei gegorengde hapjes krijgen, en ook mie of nasi, voor maximaal twee kwartjes heb je je buik vol, maar toch protesteerde ik: een mens moet wat te doen hebben. Ik zei dus dat ik voortaan wel onderweg naar school zou eten (wat ik al deed). Opeens stond er binnen vijf minuten nasi goreng met een gebakken ei voor mijn neus. Drie dagen ging het goed. Toen was er onverhoeds weer een ontbijt waarvan ze hier waarschijnlijk denken dat je dat daar in het westen vreet. Bu Lili, de vrouwelijke hulp (‘pembantu’, alsjeblieft geen ‘baboe’ zeggen!), en Herri, de manlijke hulp (alsjeblieft geen ‘djongos’ zeggen!), hadden zich verstopt maar moesten na enig hardnekkig roepen wel te voorschijn komen. Ik toonde me verontwaardigd, ze wisten niet waar ze moesten kijken, en ‘s avonds
27
betaalde ik de huisheer, die zich ‘toevallig’ liet zien, eerst de volledige kostprijs voor drie weken (ruim 200 euro), om hem vervolgens voor het blok te zetten: of echt of helemaal niet ontbijten. Hij gaf Lili groen licht voor nasi goreng + ei, wat ik sindsdien dag in dag uit stipt om 7 uur voorgeschoteld krijg. Gelukkig zitten er pepertjes in, waardoor het niet echt gaat vervelen. Veel sambal eten is trouwens goed voor je uitspraak van het Indonesisch, zeggen ze hier op school. En ook dat weinig sambal ‘pedas’ (Javaans en Nederlands: ‘pedis’) is, veel sambal niet - en dar zit wat in. De eigenaar, ‘Pak’ ( eigenlijk ‘vader’, maar in dagelijks spreekgebruik ‘meneer’) Agus, is fotograaf en leraar aan verscheidene academies op Java. Het huis heeft een mooie, zij het niet heel grote binnentuin vol exotische planten als orchideeen en palmvarens. Mijn raam kijkt er direct op uit, en de werk- en eettafel op het terras eveneens. Van buiten en van binnen laat het huis zien dat het door een kunstenaar wordt bewoond, het is anders dan andere huizen, en ook smaakvol en aangenaam. Met rode deuren, wat je hier nergens anders ziet (waar wel?). Agus(tinus) is rooms, maar per ongeluk, omdat hij op z’n zesde op een roomse school terechtkwam. Zijn ouders en broers & zussen zijn ‘kristen’, wat hier ‘protestant’ betekent, en 1 broer is boeddhist. Agus is van Chinese afkomst en lacht heel hard bij elke zin die hij of jij zegt. Bu Lili is ook ‘katolik’. Ze spreekt met enige moeite Indonesisch en onderhoudt zich met Herri in het ngoko (laag-Javaans), waarvan ik nauwelijks iets versta. Ze heeft een onbestemde leeftijd en iets hekserigs. Ze kan enorm in zichzelf lopen mopperen maar als ik thuiskom begint ze te stralen en roept ze ‘Pak Hans pulang’ (Vadertje H. is weer thuis!). Als ik aan de tuintafel zit te werken komt ze af en toe kijken en iets vragen of zeggen. Even later verwijdert ze zich weer, waarbij ze hoofdschuddend maar, naar ik mezelf voorhoud, ook liefkozend ‘Pak Hans! Pak Hans!’ voor zich uit brabbelt. Op een avond, toen iedereen weg was, zette ze me heel stiekem een bord mie voor; ze bezwoer me wel 7 maal dat ik dat nooit aan iemand mocht vertellen. Ze ziet een soort Einstein in me, omdat ik ‘honotsjoroko’ kan, d.w.z. het Javaanse letterschrift ken, althans dat denkt ze omdat ze me die letters dagelijks ziet tekenen. Soms neem ik iets lekkers voor haar en
28
Herrie mee, maar dat noch de geschiedenis met het ontbijt kan haar verliefdheid-of-wat-het-is (ze is denk ik nog iets ouder dan ik) verklaren. De Javaanse mens is een raadsel. Herri vindt ze maar niks. Hij is ‘islam’, sist ze af en toe. Zelf vind ik Herri een betoverend jeejeetje (Javaans jongetje). Is Herri lui? Albert heeft het ivm Javanen liever over ‘weinig ambitieus’, en ik denk dat dat juister gezien is, want je ziet ze zich hier maar al te vaak - als het moet, en het moet nogal eens - uit de naad werken. Ik heb Herri een keer beloerd terwijl hij mijn bed opmaakte (1 x per week); hij deed er precies 13 minuten over: 1 laken en 2 kussenslopen verwisselen, en dan ook nog eens het opgevouwen dekentje overnieuw opvouwen. Een kopje afwassen en daarna de schone gootsteen schoonmaken kost hem slechts de helft van die tijd. Ook veegt hij soms wat, of hij sproeit de tuin, alles met dezelfde energie-inzet als waarmee de enkele sportieveling hier jogt: trager joggen, sproeien of vegen is onbestaanbaar. Herri verdeelt zijn tijd tussen tv-kijken en met zijn telefoontje spelen - wat hij allebei, net als sproeien en vegen en afwassen, op betoverende wijze doet. Kajje nagaan wat zijn glimlach met een mens doet... De eerste week beantwoordde hij mijn groet zoals de knecht de heer hier doet: met een soort neerwaartse schouderzwenk van een centimeter of tien, waarbij hoofd en nek worden gebogen, begeleid door de glimlach - zodat je je minstens God zelf voelt. Maar sinds kort oefent Herri met het net zo joviaal de hand opsteken als zijn Heer, zonder dat dat afbreuk doet aan die fenomenale glimlach. De overige betalende gasten van deze Indo-Villa des Roses zijn Bastiaan, een alleraardigste Duitse student die hier al een half jaar zit, iets Europesigs in samenhang met ZO Azie of juist andersom studeert en geen enkele moeite doet zijn Indonesisch uit te spreken op een manier dat ook een niet-Duitser het kan verstaan, en Rio (of Lio?), een Japanse jongeman die ik regelmatig meen te betrappen op verlekkerde blikken richting Herri. Sinds gisteren zijn er drie Nederlanders bijgekomen, medicijnenstudenten uit Nijmegen die een paar maanden stage gaan lopen in Bandung (niet in ‘ons’ ziekenhuis) en daarvoor eerst een weekje Indonesisch in Yogya komen doen. Gezellig toch ja (toh ya)?
29
Dan wonen er Artisvlinders in de tuin, en vissen en kikkers in de twee tuinvijvertjes, soms meer, soms minder. De eerste avond dacht ik dat er in de verre verte een klaaglijk vogelkoor werd aangeheven, dat binnen een paar seconden aanzwol tot een machtig volume en op datzelfde moment omsloeg in het oorverdovende gekwaak van een kikker. Toen ik daar de volgende ochtend mijn verbazing over probeerde uit te spreken - vooral om te laten zien dat ik wist wat een kikker in het Indonesisch is - ging Herri met een schepnetje naar de vijver, viste er een reusachtige kikker uit en mepte deze te pletter op het zadel van zijn bromfiets. Betoverend, ya toh? Er volgde een nacht zonder gekwaak, maar daarna gaf het neefje of achternichtje van de overledene acte de presence. Ik vind het een heerlijk geluid en slaap er net zo verzaligd op als in mijn kinderjaren in Bandung, toen we 2 Chinese dames als buren hadden, in een prachtvilla met prachtvijvers, met in mijn herinnering 1 miljoen kikkers. Soms hippen er ineens tientallen minuscule exemplaartjes rond op het terras, zodat je erop kunt gaan staan. Ze zijn nuttig , want ze vangen muggen, net als de tjitjaks, die hier gelukkig ook wonen. Tjitjaks zijn een soort mini-tokehs of -gekko’s, die met hun plakvoetjes over muren en plafond schieten. Vroeger vingen we ze om de staart eraf te knijpen, waarna de tjitjak wegglipte en de staart op eigen houtje nog een tijdje doorkronkelde. Hun ge-’tjik-tjak-tjik-tjak’ als ze mekaar tegenkomen bestaat volgens juf Lisa uitsluitend uit geroddel en leugen. Als ze onvoorzien van het plafond boven op je vallen is dat een slecht teken (waarvan? voor wie?). Van muggen heb ik persoonlijk nooit veel last gehad. ‘s Avonds zit ik altijd in een korte broek onder de lamp aan de tuintafel te werken. (Overdag heb ik nooit een korte broek aan, want die wordt alleen door toeristen en bejaarde inheemsen gedragen, wat ik allebei min of meer ben maar niet wil zijn.) Mijn kuiten en enkels vormen dus een feestdis voor dat goedje. Tussen 9 en 10 ga ik voor het laatst onder de douche, trek mijn kosjere pyama aan (de slaapkamertemperatuur is in de loop van de avond door de AC tot 15 graden teruggebracht), krab me een minuut of twee een ongeluk en val in slaap bij het gewirrewirrewirrewir van de krekels en / of het roeaaaaakakakaka van de kikkers.
30
Brief 6a als ik de tel niet kwijt ben, e-mail 6 december 2011 Maar Yogya was meer dan alleen maar school. Het is een heel levendigestudentenstad: er is misschien wel een dozijn instellingen dat zich ‘universitas’ durft te noemen, de meeste islamitisch, minstens 1 ‘katolik’ en minstens 1 ‘kristen’ (d.w.z. protestant), en de beste de enige goede - is natuurlijk die zonder officiele connecties met God. De Leidsestraat heet hier Malioboro. Hij leidt naar de keraton, het paleis van de sultan, de voornaamste bezienswaardigheid van de stad. Onderweg kom je langs een mooie vesting en een chic postkantoor, beide uit de koloniale tijd. Langs de djalan Malioboro kun je 100.000 batikhemden kopen, ik heb er inmidels 3, plus een batiktshirt.Tussen de doorgangswegen liggen sfeervolle buurtjes met kleine of iets grotere huizen langs smalle straatjes, rijk en arm door mekaar, en overal goed verzorgde voortuintjes met altijd wel minstens 1 fruitboom, mango, rambutan, jack-fruit enz., en veel potplanten - de san severia en de christusdoorn zijn nog altijd erg populair. Van school naar huis wandel ik langs een weg die recht op de Merapi toeloopt, een machtig panorama wanneer de hemel een Wagneriaanse wolkenwemel om de krater werpt. De meeste nering in mijn buurt bestaat uit eettentjes waar je het wel heel bont moet maken als je voor 2 euro wilt consumeren. Bij de lekkerste, 1 minuut lopen, haal ik ‘s avonds vaak een pisangblad met een berg rijst, een stukje kip, tempe, tahu, groente, sambal en ei, allemaal even exquis toebereid en voor een prijs van minder dan een euro. De fles bier die ik erbij drink (0,6 liter) kost in de supermarkt 2 1/2 keer zoveel. Vlak bij school is een voortreffelijk vegetarisch restaurant, waar je voor anderhalve euro rijst met 4 of 5 groentegerechten en een glas mangga-, zuurzakof jambusap krijgt. Verder zijn bel-internet, schrijfartikel-kopieer en stempel-sleutelwinkeltjes en wasserettes zeer dikgezaaid. De dichtstbijzijnde schoenwinkel daarentegen is wel een halfuur lopen, hetgeen ik als regelrecht bevrijdend ervaar. Als ik door de buurt wandel word ik om de haverklap begroet met ‘Hello Mister’ en ‘Mau ke mana?’ (Waar gaat u heen?’, een vraag die net zo min antwoord behoeft als in Engeland ‘How do you do?’). Uiteraard met een glim-
31
lach waar ik nog altijd van smelt. Misschien zijn ze het mooist als ze je worden toegeworpen vanaf een motor, van onder / achter een helm (eventueel met hoofddoek) - wat heel gangbaar is. Er loopt een handvol smerige maar schilderachtige riviertjes door de stad, en telkens weer bevind je je onverhoeds tussen de sawahs en suikerrietveldjes. De katten hebben vrijwel allemaal een gecoupeerde staart, want een pasgeboren mensenbaby schijnt pas op een geslaagde toekomst te kunnen rekenen als dat offer voor hem is gebracht. Ook verder zien ze er deerniswekkend uit. Ze worden door iedereen weggeschopt, maar nooit raak en altijd wat halfslachtig, zodat ze zich er niets van aantrekken. Een enkele christen heeft een hondje. Er is minstens 1 restaurant met hond op het menu; in eerste instantie wou ik er gaan eten, zodat ik voortaan iedereen die opschept over de krokodil of slang die hij of zij heeft verorberd zou kunnen overtroeven, maar toen bedacht ik dat ik al beer paraat heb voor die situatie en dat ik bovendien mijn levenslange vriendschap met jou, Liesbethje, alsnog voorgoed zou verspelen door een hondencoteletje op te peuzelen. Wel heb ik sate kippendarm gegeten, erg lekker hoewel natuurlijk ook erg vies. De Borobudur is hier 30 km. vandaan, dwz 2 uur met het openbaar vervoer. Het is een taart vol toeristen. Er liep een hele school kinderen in blauw-geel rond. Wat de komodo hier in de dierentuin is voor mij ben ik voor de provinciale jeugd op schoolreisje. Overal vragen ze of ze met je op de foto mogen, in groepjes van 3 tot wel 11. Eerst met z’n allen, dan met een paar van hen, en ten slotte met sommigen van het groepje apart. Ze zijn allemaal op jacht naar hun buitenlander en hebben weinig oog voor het eigenlijke doel van hun uitje. Ondertussen verspreidt mijn beeltenis zich over de Gordel van Smaragd, komisch ya toh? Mijn grapjes komen hier trouwens niet echt over. Bij de uitgang van de B’dur werd ik omzwermd door een zee van souvenirverkopers (‘Tsiep-tsiep-tsiep’end als kerkvogels, zoals de mussen hier worden genoemd - ze bedoelen cheap-cheap-cheap). Ik maakte schoolslagbewegingen om ze van mijn lijf te houden - waarop zich onmiddellijk een stel van hen geroepen voelde om me de weg naar het dichtstbijzijnde zwembad te wijzen.
32
De Prambanantempel is minder omvangrijk dan de B’dur maar mooier, mystieker in het landschap, en natuurlijk veel minder verseucht door het toerisme. Ik heb hem een keer overdag bezocht en een keer ‘s avonds, voor een gamelan-opera. Dat was een fantastisch spektakel, bijna abstract qua speelregie, maar duidelijk met een eeuwenoude traditie en zeer expressief, met dramatische en komische momenten, nu eens verstild, in zichzelf gekeerd, dan weer woest en gewelddadig. Een gedenkwaardige avond. De meest indrukwekkende tempel is die van Imogiri. Eigenlijk is het een mausoleum voor de 9 sultans die de afgelopen eeuwen over Yogya hebben geregeerd. Het is een islamitisch heiligdom en je wordt er in sarong en kabaya gehesen, met een Javaanse topi op en je schoeisel uit. Je wordt verondersteld rozenblaadjes op de verschillende graftomben te strooien, te bidden voor die stenen (wat vader zo erg vond) en te snuffelen aan stukjes grond opdat je de heiligheid deelachtig word. Zelfs ons Limburgse Geertgen moet toegeven dat dit veeleer rooms-hindoeistische dan mohammedaanse praktijken zijn. Desondanks was ik diep onder de indruk. Ik was er onder begeleiding van een lerares; anders had ik me geen raad geweten. Alle ‘bedienden’ spraken er Hoog-Javaans, zodat ik dat ook eindelijk meens in het dagelijks leven - nou ja - kon beluisteren en voorzichtig oefenen. Op de terugweg deden we nog een zilverfabriek, waar ik niks kocht. Van de B’dur, vorig weekend, ging ik door naar het Dieng-plateau, een soort natuurreservaat met spannende zwavelkraters, bergmeertjes en meer Boeddhistische tempelresten. In de bermen groeiden, behalve canna’s, reusachtige witte en gele trompetbloemen, blauwe winde, OI kers en fuchsiastruiken zo hoog als ikzelf, ook paardebloemen! Het landschap was fabelachtig, met scherpe steile richels waarvan bijna elke vierkante meter wordt bebouwd. Er groeien kolossale aardappels op minuscule veldjes in terrasbouw. Uiteindelijk kwam ik in een beetje een eng dorp terecht, arm en vies met een immense moskee waaruit een oorverdovend gebulder van gebed of preek opsteeg. Het rook er net iets te heftig, de geur die hier overal overheerst zodra je buiten de stad komt, een soort mix van geitenmest en zaagsel (met heel af en
33
toe een wolk jasmijn). Daar hield de wereld op; ik ben dwars door de velden teruggelopen. De dag werd nog bijzonderder dan hij al was omdat Dajo 11 werd. Onderweg naar het Diengplateau had ik overnacht in een alleraangenaamst hotel (duur, dwz 20 euro) aan de rand van het dorpje Wonosobo. Ik bezocht er het roomse, oorspronkelijk Hollandse internaat Don Bosco, waar 140 doofstomme jongens (60% islamiet) van 5 tot 15 een zo te zien goed en prettig leven hebben, begeleid en onderricht door 5 Indonesische monniken - ernaast staat een nonneninstituut voor doofstomme meisjes - en tevens bezocht ik er een protestantse kerk met op de gevel “Ik ben het licht der wereld’, dat er in het Hoog-Javaans boven stond. In het buitenland doe je rare dingen, daar is het buitenland voor. Mijn favoriete uitje blijft toch altijd weer de dierentuin op zondag. Behalve mensen en 2 komodo’s hadden ze er witte stekelvarkens, een witte tijger en een witte cobra (tussen een hele juwelenexpositie van andere slangen), witte pauwen en witte kikkers, die hier zeer toepasselijk ‘clownkikkers’ heten. En vervaarlijk uitziende vissen die Djengiskhan heten, en een formidabele zeekrokodil waarvan ik dacht dat het een net-echt-opgezet exemplaar was, omdat de oppasser er vlakbij in de buurt aan het vegen was. Tien minuten later liep ik er opnieuw langs en stond de krokodillenmuil wagenwijd open. Ik vroeg de oppasser of hij niet gevaarlijk bezig was, maar volgens hem was het monster niet ‘gesit’, ‘handig’. Toch las ik dat ze hun lichaam in de volle lengte - ze kunnen 12 meter lang worden - rechtstandig uit zee omhoog kunnen werpen; maar in de modder zijn ze kennelijk niets waard. Mijn lievelingsapen zijn zoals je weet de gibbons, waarvan de naam om de een of andere reden in de 10 jaar dat ik toch maandelijks in Artis kom nooit in mijn hersens heeft willen beklijven; ineens is dat anders geworden, omdat (?) ze in het Indonesisch ‘wau-wau’ worden genoemd. Dan waren er zielige olifanten aan een ketting; 1 was ‘vrij’, daar mocht je een ritje op maken, net als op de kameel, maar niet op het paard dat ook tot de collectie behoorde. Je mocht bij de reuzenschildpadden naar binnen, maar het was verboden erop te gaan zitten (er stond
34
een bordje met die strekking). Wel kon je voor een gering bedrag in een bepaalde vijver een vis vangen en mee naar huis nemen om op te eten of voor in de kom. In een andere vijver mocht je ze aaien maar niet oppakken. Bij het verlaten van de diergaarde kwam je langs een doorlopende circusvoorstelling met een didactisch tintje: de dompteur vertelde al doende waar zijn beesten vandaan kwamen, wat ze zoal aten enz. Volgens mij leer je van een bezoek aan een buitenlandse dierentuin zeker net zoveel over het betreffende buitenland als van een bezoek aan een buitenlandse school of ziekenhuis. Dan ben ik nog mee geweest met een van school uit georganiseerde dagexcursie naar een ‘agro-kampung’, dwz een kampong die probeert wat te verdienen aan de - voor 90% Indonesische - toeristen. Ik was de enige van de school die zich had ingeschreven, de rest van het gezelschap bestond uit anderhalf dozijn islamitische en christelijke studenten van een roomse universiteit alhier. Ze baden zonder uitzondering hartstochtelijk bij de heilige steen in het midden van de kampong. Ik doe als steile calvinist natuurlijk niet mee aan die geintjes - ik betaal om het theater te zien, niet om er zelf in op te treden - en dat vonden ze ronduit schokkend, hoe goed ze dat ook probeerden te verbergen door heel hard te lachen toen ik zei dat ik niet kon bidden. We bezochten een viskwekerij, een vrouwen’fabriekje’ waar de inderdaad overheerlijke visspecialiteit van de kampong werd bereid, een maskermaker en een batikschilder. De dag werd afgesloten met een kindergamelanorkest op de rand van een ravijn met een droombergrug op de achtergrond. Maar het echte hoogtepunt voor mij was dat we dit alles op de fiets deden, voornamelijk over zandpaadjes door de kampongs en akkers. Verder zijn we vorige week met een groep van 9 man via binnenweggetjes van de B’dur naar de stad gefietst. De trip was georganiseerd door Albert, de vriend van Nico in wiens Djakartaanse flat ik heb gelogeerd. Hij is een in Nederland geboren Indo en woont al zo’n 20 jaar in Yogya. Hij heeft een Indonesische pleegzoon en pleegdochtertje (wees). Zijn geld verdient hij met een zeer fraai buitenhotel-met-restaurant - waar hij me ter kennismaking tracteerde op rijsttafel - en hij verzint van alles om zijn veelal Nederlandse gasten (en zichzelf) bezig te houden. Op een avond nam hij me mee
35
naar een zgn. ‘arisan’. Dat is een fenomeen waar bijna elke volwassen Indonesier aan mee schijnt te doen: een clubje van meestal rond de 20 mannen of vrouwen (zelden gemengd) zet maandelijks een bepaald bedrag opzij en komt dan bij elkaar om te eten en te babbelen. Bij toerbeurt is een van hen de gastheer/vrouw: hij/zij krijgt de pot van de maand. Het is m.a.w. een spaarsysteem waar de bank met zijn fikken van afblijft. De arisan van Albert bestaat uit Yogyanichten op leeftijd. Oergezellig natuurlijk, met mannen die nog softer zijn dan de gewone Javaan. Met Albert ben ik ook een keer pizza gaan eten in een door hem gefinancierde pizzeria. Het is een gouden gozer. Brief 6b, e-mail 7 december 2011 De cursus is inmiddels afgelopen. Hij heeft me niet helemaal opgeleverd wat ik ervan gehoopt had. Vloeiend Indonesisch spreken doe ik bij lange na nog niet, maar dan: hoeveel jaar fanatieke inspanning heeft me dat niet gekost bij het Russisch? Bovendien zijn mijn hersens met het voortschrijden der jaren behoorlijk log geworden, wat ik vooral merk aan de tijd die het me kost om woordjes te leren en blijvend te onthouden. Spijt dat ik deze lessen heb gevolgd heb ik voor geen millimeter, al was het alleen om de kennismaking met de leraren en sommige leerlingen en met het Javaans. Dat ik Yogya nu ga verlaten gaat me aan het hart, ik zal het echt missen. Ik had een visum voor 3 maanden, dat ik hier in Yogya probleemloos met een maand zou kunnen verlengen, was me in Den Haag op de ambassade beloofd. Ze zeiden er echter niet bij dat een maand in de wereld van het Indonesische visum altijd bestaat uit 30 dagen. Ik had mijn vliegticket terug dus voor 2 februari 2012 vastgelegd. Nu zou ik opeens op 31 januari al weg moeten wezen. De enige in aanmerking komende oplossing is een boete betalen op het vliegveld van Jakarta (2 dagen a $20); dat was ook de mening van de ambtenaar van het Kantor Emigrasi alhier. Het verlengen van een visum kost een week. Je moet er 3 keer voor naar het genoemde kantoor, dat alleen ‘s morgens tijdens mijn lesuren open was. Een goede smoes om een week langer in Yogya te blijven. De extra tijd heb ik gebruikt voor een paar bonus-uitjes, die zeer geslaagd zijn uitgepakt.
36
Nu net ben ik terug van de Merapi. Omdat de - begeleide voettocht aldaar om 4 uur ‘s morgens van start gaat vertrok ik gisteren naar hotel Vogels in Kaliurang, een als Zwitserland-in-detropen aandoende Anlage aan de voet van de berg. Ik nam een betjak naar de bus, bij een oude man juist omdat ik hem oud & zielig vond, maar halverwege de tocht kon hij niet meer en moest het opgeven. Hotel Vogels was verrukkelijk, ik had er een eigen huisje in de tuin met een grote zitkamer (8 euro) en ze hadden er lekkere soto en zelfs bier! De baas, laten we zeggen van mijn leeftijd, Christian geheten, doet dit werk (hotel + ‘trekking’) al 28 jaar, vrijwel dagelijks, met uitzondering van de anderhalve maand vorig jaar bij de reuzenuitbarsting (eens in de 45 jaar is er zo een, daar tussendoor zijn er voortdurend kleinere uitbarstingen, het is de meest actieve vulkaan ter wereld), toen ze geevacueerd werden. Kaliurang bleef gespaard, als altijd totnogtoe, want de lavastromen gaan langs de andere zijde van de krater naar beneden - maar komen wel steeds dichterbij. Christian en zijn oudere broer Zahi, die de tochten gidst, vrezen dat de Merapi op zeker moment uit elkaar spat en Yogya zal bedelven, zoals de Krakatau ooit is ontploft met als gevolg dat de as tot in Europa werd verspreid, en zoals de Merapi in 1006 is ontploft met als gevolg dat de Borobudur werd begraven en van de aardbodem verdween tot halverwege de 19e eeuw, toen hij werd ontdekt onder de aarde. Zahi heeft in 1997 nog een zwarte panter gezien op de Merapi. Boszwijnen (prachtige wrattenmonsters, er was er 1 in de dierentuin, eenzaam en zoet), stekelvarkens en miereneters komt hij vaak tegen. Hij eet ze itt zijn dorpsgenoten niet, dat vindt hij zielig. Behalve paradijsvlinders zagen wij vanmorgen jammer genoeg geen beesten. Ik was al blij dat we de top van de berg af en toe te zien kregen, als de wolken oplosten; toen ik aankwam, gisteren, was er een banjir, en al zette de bus me voor de deur af, ik was van het holletje daarheen al zeiknat. Zelfs binnen in de bus regende het, hoewel alle raampjes dicht waren gedaan. De tocht begon met een zeer gedegen briefing inclusief geroosterd brood met marmelade. Om 4 uur vertrokken we. De zonsopgang voltrok zich grotendeels temidden van zware wolkenvrachten van
37
sneeuwit tot koolzwart. We zagen Solo en Yogya liggen. Je mag maar tot 1200 m. hoogte (de top is bijna 3000 m.); daarboven is het sinds vorig jaar verboden terrein en nog altijd gevaarlijk. Je mag er alleen met een officiele gids een klein eindje naar binnen. Het is een vreselijk gezicht, het regenwoud is er weggeslagen en er staan alleen nog wat staakstammen die niet door de lava zijn meegesleurd maar wel door de hete gassen (1500 graden) zijn verkoold. Toch zagen we in de verte al weer een - officieel illegaal - dorp, met uiteraard een spiksplinternieuwe moskee. Voor de Javaanse moslims is de Merapi overigens een ‘koning’ (in feite natuurlijk een God), voor wie jaarlijks een kip en bloemen moeten worden geofferd. Als je een tijdje op Java verblijft wordt Indo-Geertken met de dag een grotere zielenpoot. De andere deelnemers waren een Mexicaanse diplomaat en zijn Nederlandse vrouw en dochter; het achtpaar droomde ervan zijn carriere af te sluiten met een ambassadeurspost in Den Haag. Terug in Yogya ging ik meteen door naar Albert, die morgen vertrekt en die ik op de valreep nu eens zelf kon tracteren. Afgelopen weekend was ik uitgenodigd door ‘mbak’ (zus) Mila, je weet wel, die snoezige lerares die haar leerlingen - mij althans - benadert alsof het grote oude kleuters zijn. Samen met landgenote Nanja, een al even snoezig Indomeisje en medeleerlinge (haar Indonesische vader is precies net zo oud als ik en een half jaar eerder dan wij uit Djakarta naar A’dam gevaren, op dezelfde Oranje), en met de Amerikaan Nick, ook een medeleerling, een quaker die denkt dat quakers beter en vooral intelligenter zijn dan moslims, papen, medeprotestanten en wat er zoal nog meer aan religieus volk rondloopt op Moeder Aarde. Net als de andere Amerikanen op deze school (op 1 na), geeft hij keer op keer blijk van een stuitend gebrek aan beschaving - het zijn net Amsterdammers. Nick kon ik af en toe wel wat doen, met z’n suffe ‘grapjes’ tegen Mila over varkens, hoofddoekjes, moskeeen en vooral bidden. Aan de presentjes die Nanja wilde kopen voor de schoolkinderen in Cilacap bij wie we te gast waren geweest wilde hij wel bijdragen, maar geen $20, want hij was ‘niet zo rijk’. Gelukkig voor hem werden wij de rest van het weekend geheel vrijgehouden: betaald door de islamitische school, waar ze misschien achterlijk waren vergeleken
38
met amerikaanse quakers, maar bepaald niet vrekkig. De luxe-bus v.v. werd betaald, we hadden 2 dagen de beschikking over een auto met chauffeur (moslim maar toch een prima autobestuurder en erg vrolijk) en we werden ondergevracht bij de ongetwijfeld rijkste leerlingen, met prachtige huizen, ster-eten en een en al gedienstigheid in de beste zin van het woord. Zo lagen er een tandenborstel en een tube tandpasta voor me klaar, als in een Europees hotel, en mijn - kosjere islamitische - ‘pyama’ werd beide ochtenden voor me gestreken. Ze vroegen wat mijn favoriete eten was en vervolgens werd ik volgestopt met de allerlekkerste tempe die ik van mijn leven gegeten heb (en dat zijn vele, vele kilo’s). Ze vroegen wat mijn favoriete vrucht was en vervolgens kreeg ik mango en doerian, en voor het slapen gaan een megaglas puur jambusap. Ze vroegen wat mijn lievelingsdrankje was en vervolgens bood moeder - een gescheiden vrouw: haar man wou er een of meer vrouwen bij, wat zij weigerde - bij het vertrek haar excuses aan voor het feit dat ik geen bier had gehad... Nadat we ons ‘werk’ op zaterdag hadden gedaan werden we zondag meegenomen naar het eilandje Nusakambangan tegenover Cilacap (Dat ongeveer 180 km. = 5 uur met de bus ten zuidwesten van Yogya ligt). Er is een ruine van een roemruchte Hollandse vesting en een nog roemruchtere gevangenis, waar ‘wij’ onze meer aanzienlijke donkerhuidige politieke gevangenen (onder wie Pramoedia Ananta Toer, van Soekrano weet ik het niet)) in plachten op te sluiten en die Soeharto op gelijke wijze ten dienst stond. Dat laatste heeft zich overigens gewroken, want ook Tommy, de grootste hufter van de Soehartoclan, heeft er gevangen gezeten. Nu zitten er o.a. een paar Nederlanders op death row (voor drugs), bij wie Albert om de zoveel tijd op bezoek moet. We voeren erheen op een prauw. De gevangenis kregen we niet te zien; wel de glorieuze Hollandse vesting. We barbecueden op een strandje met kakelverse vis. Een juweel van een Javaan, 1 bonk levensvreugde, stuurde de prauw, roosterde de vis en leidde de wandeling, met behulp van een echt klewang om het pad open te maken of een liaan af te hakken waarmee hij de dames over steilten heen hielp (we waren met een man of tien, waarvan 5 of 6 dames).
39
Op zaterdagmiddag hadden we al een rondleiding gekregen door een cementfabriek, de op een na grootste van ZO Azie (ook de raffinaderijen van oliegigant Pertamina staan hier), op speciaal verzoek van Nick, die behalve quaker en armlastig ook nog ceramisch ingenieur met een eigen bedrijfje bleek te zijn. De fabriek lag in een groot, eigen park, waar herten woonden en een vlindervoliere stond; ook hadden ze een hok gebouwd voor de reusachtige cobra die ze een paar jaar geleden op het terrein hadden aangetroffen en die nu achter gaas vertroeteld werd. Zaterdag zelf was de belangrijkste dag. We moesten om half 7 op school zijn. Een middelbare school A (de laagste 3 klassen). Eerst kregen we thee en hapjes (aansluitend op het copieuze ontbijt met vis, kip, pasteitjes etc. dat ik thuis niet had kunnen laten staan). Toen namen we met de directeur stelling bij de poort, om elk van de ongeveer 200 leerlingen te begroeten (een dagelijkse ceremonie): de jongens nemen - vaak vanaf de fiets - je hand en drukken die tegen hun voorhoofd of wang (soms zelfs tegen hun neus), de meisjes groeten je met gevouwen handen - hoor je Rita V. al kwaken als een Yogya-kikker? Daarna volgde het appel op het schoolplein. Daar kregen de leerlingen eerst een opvoedkundig woordje van de directeur; hij zei o.a. dat ze ook vandaag niet uit persoonlijke ambitie moesten handelen, als zijnde in strijd met de oprechtheid die het leven van je verlangt. Vervolgens moesten Nanja, Nick en ik ze toespreken. Er ging een gejuich op toen ik ze in het Hoog-Javaans mbegroette en bedankte. ‘s Ochtends kregen we elk 2 klassen, ik had de 13- en 14-jarigen. De kinderen hadden ongebreidelde lol, ze zongen en dansten als ik daarom vroeg, ze wisten wel 6 Ned. voetballers (van Cruijf hadden ze nooit gehoord, daar waren ze waarschijnlijk te jong voor, en mij kwam alleen de naam Persi - of Pirsi? - bekend voor), en mijn Wilhelmus en Piet Hein veroorzaakten nieuw gejuich, evenals het ho-no-tjso-ro-ko (de eerste 5 letters van het Javaanse alfabet) dat ik op hun verzoek op het bord tekende. Ik heb ze leren groeten in het Russisch, Duits, Frans, Spaans, Grieks en natuurlijk Nederlands (‘Da-ag!). De lessen werden allemaal afgesloten met een fotosessie en iedereen wou zo dicht mogelijk bij die witte komodo staan. De komodo had ze allemaal
40
wel op willen vreten. Natuurlijk waren de meisjes een stuk bescheidener en behoorlijk verlegen (niet allemaal), maar ze hoefden in elk geval niet om de haverklap ‘kut’ te roepen om zichzelf te bewijzen, zoals hun leeftijdgenootjes in de Amsterdamse trams. Na een exquise lunch met vis in een prachtig restaurant in een tuin met terrasjes van bamboe waar ze Soendanese gamelanmuziek op hadden staan deden we nog 1 klas bij de aanpalende basisschool, waar ik de 9- en 10-jarigen kreeg toebedeeld (zo oud als Dajo dus toen ik hem voor het laatst zag). De juffrouw had van tevoren gezegd dat het voor bijna al die kleintjes waarschijnlijk de eerste keer was dat ze een buitenlander van dichtbij te zien zouden krijgen. Ze waren zo mogelijk nog zoeter en uitgelatener dan de middelbare scholieren, ik had er zo een dozijn als hebbedingetjes mee willen nemen naar Holland. Bij vertrek kregen we namens de middelbare school elk een grote doos mee; hij bleek 6 extra large pakken kroepoeksoorten en chips van verschillende knolgewassen te bevatten, die ik natuurlijk niet kan meezeulen op mijn verdere reis, evenmin als de met wel 200 schelpjes belegde doos die ik van de lagere school als souvenir meekreeg. Ik heb hem aan (ba)boe Lili geschonken, die er vast blij mee is. (Zelf heb ik 1 enkel schelpje van het strandje van het gevangeniseiland als souvenir meegnomen.) Overigens is (de jongos) Herri, die zo betoverend kon zitten niksen, plotsklaps met de noorderzon verdwenen en vervangen door een juffrouw in jilbab. Werd hij verteerd door heimwee naar zijn kampung, heeft baas Agus hem de deur gewezen omdat hij uit zijn neus vrat? Het zijn raadsels waar je niet achter moet willen komen. Morgen ga ik mijn visumverlenging halen en aansluitend naar het strand van Parangtritis, omdat dat volgens jou, Saskia, het mooiste strand van de wereld is, en omdat het verweven is met de legende van de zeekoningin van wie je geen groen mag dragen, kortom, omdat je als toerist niet van Java terug kunt komen zonder daar Geweest te Zijn. Donderdag, precies 4 weken na aankomst in Yogya, vertrek ik hier weer, met als eerste reisdoel Solo.
41
Brief 7 (Solo), e-mail 13 december 2011 Het is niet de bedoeling dat ik jullie overvoer, dus sla rustig eens een stuk over. Ik beschouw het niet als huiswerk, maar als rustpunt, om mijn indrukken op gezette tijden enigszins netjes en gecoordineerd op papier te zetten. Eigenlijk heb ik nooit anders gedaan. Solo heet in het Javaans Sala, dat je uitspreekt als Solo met de ‘o’ van ‘kom’. Een andere naam voor dezelfde stad is Surakarta (Soerakarta), dat in het Javaans Solo heet met de ‘o’ van ‘komen’> Dan heb je nog Kartasura, dat refereert aan het gebied van de 2 keratons die de stad rijk is plus de bijbehorende kampungs. Wat ik ervan begrijp is Solo meer de traditionele, cultuurbepaalde naam, en Surakarta meer de benaming voor de bestuurlijk entiteit van de stad. In het museum van de keraton las ik een boos artikel van iemand die vond dat de stad Solokarta moet gaan heten; volgens hem ‘stonk’ de naam Surakarta naar kolonialisme. De werd overtuigend ontkracht in een geleerd artikel, twee dagen later in dezelfde krant, van de hand van een bejaarde dame met een Engelse naam die haar hele leven aan het Javaans in het algemeen en de geschiedenis van Solo in het bijzonder had gewijd. Dit is nou het soort ‘gezeur’ waar ik dol op ben, in tegenstelling tot het geetter van mijn Oostenrijkse medebewoonster in de Schoolstraat, die me tot in Soerabaja achtervolgt met de Problemen van een Ganglampje.
De trein naar Solo duurde helaas nog geen 2 uur; die naar Soera-
baja bijna 4 uur. Het is onbegrijpelijk dat in de hele wereld - te beginnen in Amerika en met uitzondering van Nederland - het gros van de mensen de bus prefereert boven de trein. Het comfort en de rust van een treinreis tegenover het ingeblikte gehossebos van een bus nog daargelaten: je ziet zoveel meer moois en zo veel minder lelijks vanuit de trein. Nu bijvoorbeeld zag ik groepen witte ibissen, en toen de trein ergens in de dessa stilstond zag ik 5 of 6 verschillende soorten vlinders op een paar vierkante meter bij elkaar. Ik had een 2e klaskaartje genomen omdat er in de 1e klas geen raamplaats meer was. Per ongeluk was ik toch in de eerste klas binnengestapt, en ik had mijn trui al te voorschijn gehaald, want de ac stond op het vriespunt.
42
Iedereen zat met een deken over zich heen te bibberen - echt wat je noemt luxe, gebakken lucht maar toch koud. Gelukkig moest ik verkassen en stonden in de 2e klas de raampjes gewoon open. Zodra ik zat kreeg ik van iemand 2 sinaasappels, en allerlei mensen lieten aan het eind van de reis merken dat ze innig gelukkig waren de wagon met mij te hebben mogen delen. Ik had weliswaar met niemand een woord gewisseld - alleen bij mijn raampje gezeten naar buiten starend - maar iedereen wist dat ik tijdens dat staren ook Javaans had zitten studeren. ‘Hij kan duiken en water drinken tegelijk’, zeggen ze in het Indonesisch van iemand als ik. Daar staat tegenover dat ik wel kijk, maar niets zie behalve poezie, terwijl de inlanders - wat een mooi woord eigenlijk, als het niet zo verpest was door het gereformeerde dedain van de Hollanders - werkelijk alles zien. Zodra je ergens gaat zitten of blijft staan komt er iemand naast je zitten of staan die je al minuten lang in de peiling heeft; je haarcoupe, je schoenveters, het design van je batikhemd, de omvang van jet tas enz. enz. - hij heeft alles al opgemerkt. Je zou je hier thuis voelen, Mjan.
In Solo kwam ik terecht in een hotel dat me niet beviel. Er zaten
bloed- en andere verdachte vlekken in het laken, en al liet ik dat verwisselen, het bleef vies. Het was er vooral ongezellig. De volgende dag verhuisde ik naar een schoner en mooier hotel, met een ruime binnentuin om in te verpozen, en het was er nog 3 euro goedkoper ook (5 ipv 8). Ik kreeg er evenwel geen handdoek: daar had je alleen recht op als je een kamer met ac nam. Ik heb een hekel aan ac, geef mij maar een ouderwetse ventilator. Na een discussie van een half uur kreeg ik mijn handdoek natuurlijk toch wel, maar niet voordat ik drie keer had moeten beloven dat ik hem alleen maar leende. Zojuist vroeg ik in dit hotel - ik zit zoals je begrijpt inmiddels in Soerabaja - om een glas, en ook dat ontving ik uitdrukkelijk alleen ‘in bruikleen’.
Ook hier in Soerabaja ben ik na 1 nacht van hotel gewisseld, niet
vanwege de reinheid maar vanwege de centrale ligging en de gezelligheid, en dit maal ook wel vanwege de prijs: ik betaalde ruim 20 euro voor een hoop meer kouwe kak dan alleen een ac-installatie die je je bed uit blaast, en nu betaal ik 8 euro voor een kamer met eigen dakterras, waar onder nog veel meer tropische troep een paar uitgediende kapotte pleepotten zijn neergezet, erg artistiek. Voor de echte
43
plee moet ik een etage naar beneden. De ‘kleine’ - dat gebruiken ze ook in het Indonesisch - mag trouwens gewoon verricht in het mandihok, dat ik wel op mijn kamer heb. Je houdt niet voor niets je slippers aan bij het mandien (het woord dat wij spijtoptanten vroeger gebruikten voor ‘douchen’). In beide gevallen betrof het een verhuizing van een ‘islamitisch’ naar een ‘christelijk’ hotel. Alles wat christelijk is, is hier van betere kwaliteit, dat moeten ook de moslims toegeven, die bij voorkeur gebruik maken van christelijke ziekenhuizen en vaak ook van christelijke scholen. Natuurlijk heeft dat niets met de godsdienst sec te maken: het is allemaal heel ouderwets terug te voeren tot klasseverschillen. Iemand met ambitie wordt christen, of liever gezegd: werd christen - en bleef vanzelfsprekend dezelfde ‘Javaanse religie’ aanhangen (die echter door Soekarno niet werd erkend in de grondwet, maar dat is weer een heel ander verhaal). Overigens komt er rap verandering in de situatie, en er zijn tegenwoordig ongetwijfeld meer rijke moslims dan rijke christenen. Bovendien krijgen tienduizenden moslims een beurs om in de VS of Duitsland te gaan studeren en zo hogerop te komen. Als deze inhaalslag eenmaal definitief gemaakt is, zullen ook de hoofddoekjesrage en de brutale luidsprekers van de moskeeën langzamerhand normalere proporties gaan aannemen, hoop ik maar. Indonesie is nu eenmaal een land dat binnen een of twee eeuwen vanuit de prehistorie via de Middeleeuwen in de moderne tijd verzeild is geraakt. Net als vader vertrouw ik erop dat het allemaal wel in orde zal komen - of beter gezegd: dat ze er hier niet een nog grotere puinzooi van gaan maken dan bij ons.
Het is doodzonde dat ze al diezelfde fouten moeten maken als
‘wij’: het dictaat van de auto (en de ac), de overstap van ayam telor naar kentucky fried chicken en van pete goreng naar een croissantje, het aanlengen van krontjongmuziek met electrisch gitaargeluid, het pronken met Amerikaans talenkennis (‘My God!’ en ‘Okay, so!’), om een paar voorbeelden te noemen. Maar hetzelfde proces heb ik kunnen waarnemen in Rusland, ik weet dat het niet anders kan, en Erasmus heeft gelijk als hij de mens een zot noemt die juist daarom zo’n levenskrachtig verschijnsel is.
44
Van Solo had ik me heel wat voogesteld en ik ben niet bedrogen uitgekomen. Het is een stuk kleiner en rustiger dan Yogyakarta (terwijl Soerabaja in dat opzicht veel meer lijkt op de waanzin van Jakarta). Het doet ook oosterse, geslotener, traditionlere aan. Je ziet er veel meer Javaans handschrift, en mesen op de markt en met kleine nerinkjes moeten duidelijk hun best doen om Indonesisch te spreken. Toch kreeg ik de indruk dat er - nog - meer christenen rndlopen dan in Yogya; in de meste wijken zag je kerken en crhistelijke scholen en opleidingsinstituten en nauwelijks hoofddoekjes. Ook Hollandse woorden die ik eerder nog niet in de praktijk had gehoord zijn er heel gebruikelijk. Ipv met ‘pak’ (‘vader’), dat gehanteerd wordt voor ‘meneer’, wwerd ik hier - en ook in Soerabaja - regelmatig aangesproken met ‘om’ (oom) en zelfs een keer met ‘menir’. Er loopt een stoomtreintje door de stad dat ‘sto(o)m’ heet. In Yogya heet het stellen van je velgen (wat is dat eigenlijk?) ‘setel pelek’, in Solo ‘stel veleg’, wat toch zuiverder Nederlands is. Bij 1 garage, die zich kennelijk specialiseerde in het opknappen van je steolbekleding, hing een groot boord met de tekst BEKLEED (dat ik hier in Soerabaja vandaag ook al tegenkwam). Het grappigste vond ik wel dat ipv het Indonesische ‘dilarang’ in Solo ‘verboden’ wordt gebruikt. Je gelooft je oren niet.
In de 3 dagen dat ik er was heb ik grote delen van de stad wel 3
keer gezien. Toch had ik eigenlijk nog best een tijdje willen blijven. De grootste belevenis vond ik de vogeltjesmarkt. Bij de ingang stond bij wijze van binnenkomer een wijfje met een kooi vol geverfde levende kuikentjes van een dag of 5: roze, paarse, knalgroene, witte en onkuikenachtig gele prutseltjes, die trouwens beter tegen de hitte bestand waren dan de zieltogende ratjes even verderop. Javanen zijn een zeer vreedzaam en toch zeer wreed volk. Het was een enorm spektakel, duizenden vogels, kooien, mensen, kinderen. Ik vroeg of er ook spechten waren omdat ik net geleerd had dat dat een ‘burung pelatuk’ is, en ja hoor: 3 soorten zelfs. Ik zag 1 grote uil en 1 raaf die hun vleugels niet konden uitslaan; de uil kon alleen stil blijven zitten, ik dacht aan een isoleercel in een Siberisch strafkamp. (Vandaag liep ik door een kampung waar een neushoornvogel aan een ketting op een schutting zat. Ze houden hier erg van vogels, al zou de
45
Dierenpartij dat vast anders zien.) Van een man die zijn vogel ‘leerde’ fluiten heb ik een prachtige foto gemaakt. Verder werden er een paar honden te koop aangeboden die waarschijnlijk liever sate hadden willen zijn dan daar vastzitten in hun afgrijselijke kooitje in de tropische hitte (er was zo’n soort huskie bij, met blauwe ogen, erg westers en hip waarschijnlijk). Ook was er een angorapoes met ongecoupeerde staart, in een kooi. De topattractie in mijn westerse ogen was een kooi vol kleine vleermuizen boven op een kooi vol grote neven (kalungs). Ze worden gegeten tegen de astma, met huid en haar. Mijn vraag of ze lekker waren bleef onbeantwoord. ‘Voor hoe lang ben je dan van de astma af?’ wilde ik weten. ‘Voor een hele dag!’ De kleintjes kostten 12 euro per stuk, zeg maar 12 hele maaltijden.
Van de vogeltjesmarkt kwam ik in een ruige kampung langs de
rivier terecht, aan de rand van de stad. Ik werd benaderd door een sombere meneer die beweerde dat hij bij de KNIL had gevochten (hij was niet ouder dan ik) en dat Holland hier had moeten blijven en dat zijn minderjarige zoon van huis was weggelopen en dat hij nog niet had gegeten. Het wordt geloof ik mijn eerste nare, zelfs ranzige herinnering aan dit land, vooral misschien omdat ik hem nog geld gegeven heb ook, genoeg voor een hele dag eten (ik wou dat hij weg ging, en dat deed hij dan ook stante pede nadat hij ge-ind had), terwijl ik al die broodmagere lachebekjes die er rondliepen en ook wel wat konden gebruiken niks heb gegeven.
De volgende dag, gisteren, vertrok ik naar Soerabaja.
46
Brief 8a en b, e-mail 18 december 2011 -a Boekarest, Beiroet en Soerabaja hebben gemeen dat ze ‚het Parijs van‘ (Oost-Europa, het Nabije Oosten en Nederlands Indie) worden genoemd en dat de alomtegenwoordige armoe en troep en het geringe museale aanbod er elke vergelijking met Parijs uitsluiten. Ik ben nog niemand tegengekomen die een goed woord over had voor de stad van een onzer beroemdste Indo‘s, Anneke Gronloh. Behalve Gerrit O., schiet me te binnen, maar die ziet in de grootste schurken en de meest mensonterende toestanden altijd nog wel een lichtpuntje. Hij vond dat Soerabaja ‚toch wel wat had‘ - en dat ben ik grondig met hem eens. Zo heeft het tientallen avenues die omzoomd zijn met woudreuzen waarbij vergeleken de Parijse kastanjes kasplantjes worden. Ook tegen het verkeer van Soerabaja kan Parijs, dat toch van wanten weet, met geen mogelijkheid op. Zelfs Jakarta (S. is de tweede stad van Indonesie) is niet erger of, naar mijn persoonlijke maatstaf, niet ‚more fun‘, helse fun desnoods. Het geronk van tienduizenden motoren lijkt op een gegeven ogenblik in je botten te gaan zitten.
In Soerabaja zie je meer heldenstandbeelden dan in Jakarta, maar
het geldt dan ook als heldenstad nummer 1 van de bevrijdingsoorlog, die hier begon en doorzette. Verder is het een stad van megalomane regeringsgebouwen, banken en malls. Allemaal niet bepaald zaken waar mijn speciale belangstelling naar uitgaat. Desondanks moet ik zeggen dat ik er weer 5 fantastische dagen bij heb.
In zo‘n stad hoor je in het soort hotel te zitten als ik er vond.
Met de grootste krottenwijk en de chicste mall om de hoek. En met een voedzaam ontbijt en gratis internet. Zelfs met BBC World (op een kutterig tv-tje)! En een zolderkamer die de laatste avond blank kwam te staan vanwege een banjir van ongekende hevigheid, waardoor het water vanaf het dakterras naar binnen stroomde, mijn gang en kamer in en verder, de trap af.
Ik heb er een halve dag rondgelopen in de haven. De chaos, de
ongelooflijke vuilnisbelten, de verstikkende stank van de markten, de uitlaatgassen die zo te voelen mijn luchtwegen helemaal niet no-
47
dig hadden en zich dwars door de poriën van mijn huid naar binnen boorden - en daartussendoor al die mensen die voor een groot deel lol hadden in dit leven (breedgrijnzend ‚Hello Misterrr!‘ of ‚Hello boss!‘ roepend als ze me in het oog kregen): het was alles bij elkaar weer een enorme belevenis, die me des te meer imponeerde omdat ik nog maar tien weken eerder ook zo‘n onvergetelijke, maar totaal andere haven had ondergaan... Overigens kreeg ik voor het eerst in Indonesie het gevoel dat mijn camera niet erg op prijs werd gesteld, toen ik vooroorlogse koelies fotografeerde die in een onafgebroken rij in ganzepas met balen en dozen op hun hoofd en schouders op en neer draafden om een schip te laden, terwijl op hetzelfde moment ver weg in Rotterdam schepen werden geladen zonder enig gebruik van menselijke spierkracht. Iets heel anders was het bezoek aan het keurigst - of enig keurig - onderhouden stuk grond in Soerabaja: het ‚Veld van Eer‘, waar rond de 5000 Nederlandse n Indonesisch-Nederlandse militairen uit de oorlog tegen Japan liggen begraven. Er was een half dozijn tuinlieden bezig, de grasmat was gladgeschoren en de kruizen helderwit. Er stond een monument voor Karel Doorman en er waren de geijkte teksten die de indruk willen wekken dat oorlogvoeren iets heldhaftigs en eervols is. Er schijnen nog 6 van dit soort begraafplaatsen te zijn: in Jakarta, Semarang en Bandung elk twee. Bij zo‘n stad hoort ook dat je er ziek wordt. Ik kreeg een zere keel, ongetwijfeld ten gevolge van de overdosis co2, en buikloop - die iedereen hier nu eenmaal schijnt te krijgen. Het moet zijn veroorzaakt door een portie ‚es campur‘ (tjampoer):een mix van papaja, doerian, mango, appel etc. met zwarte, groene en rode glibbertjes, overgoten met gecondenseerde melk, flink wat suiker erover (de mensen doen hier wel zes volle theelepels suiker in een glas thee), en dat alles gedrenkt in ijs (waarschijnlijk gewoon kraanwaterijs - vandaar mijn buikloop) dat met behulp van een vooroorlogse boor-persmachine wordt vergruizeld tot iets poederachtigs. Heerlijk, maar in dit geval extra ongezond omdat ik drijfnat was van het zweet en de regen. Ik was gaan schuilen onder het afdakje van een waroeng waar ze deze
48
lekkernij verkochten. Er kwam een man naast me zitten wiens botten bijkans door zijn vel staken; hij keek me net als een hondje het eten uit de mond. Toen ik alles op had vroeg ik of hij honger had. Hij bekende verlegen. Wat hij dan eten wou? ‚Es‘, kwam er fluisterend uit. Hij glunderde al toen zijn portie werd klaargemaakt, en ik heb nog nooit iemand zo behoedzaam en beschaafd zien smullen - hij is er vast niet ziek van geworden. Wat pas sinds Soerabaja werkelijk tot me door is gedrongen is dat je op heel Java geen gloeilamp meer tegenkomt. Nog wel wat tl-buizen, maar 98% is spaarlamp. Die van 5 watt, merk Philips, kosten 2 euro. Volgens mij zijn ze bij ons veel duurder. Wie legt me dat uit? (In Marokko was in 1969 de Hollandse boter stukken goedkoper dan in Nederland.)
Ook werd ik me pas in Soerabaja bewust van iets anders dat ik
deze weken had gadegeslagen: dat er veel meer mannen dan vrouwen in de weer zijn met een spiegeltje om zich op te tutten, en ook veel meer mannen dan vrouwen met geverfd haar (geel/blond of rood). Misschien omdat vrouwen die zich daaraan bezondigen worden beschouwd als hoeren? Misschien zelfs omdat ze dat ook inderdaad zijn? (Net als de travestieten lopen de hoeren hier heel uitdagend en kennelijk zonder iets te hoeven vrezen rond.) Ik krijg de indruk dat Indonesische mannen liever mooi dan sterk & dapper gevonden willen worden. Dat merkte ik bijvoorbeeld ook bij de schoolkinderen in Cilacap. Toen ik zei dat de jongens van de klas zo knap (van uiterlijk) waren steeg er een gejuich op... En de dappere prinsen op schilderingen hebben allemaal iets van mooie prinsesjes. Misschien is in hun filosofie een mooie man automatisch ook sterk & dapper, zoals de mooiste vrouw automatisch ook de liefste is - en (mede) daarom willen mannen in de eerste plaats een mooie vrouw, zodat ze zich verder nergens om hoeven te bekommeren. Er zit iets in: een mooie kwaadaardige vrouw is immers niet echt mooi en een mooie lafbek evenmin. Iets anders is dat lelijke mensen ook best lief kunnen zijn - maar de hoofdprijs zijn ze niet, hier althans. Voor er van overzee een gebrul van protest opstijgt en ik word
49
beschuldigd van van alles en nog wat: bovenstaande beschouwingen zijn grotendeels gebaseerd op wat ik meen te mogen opmaken uit de beroemde roman van Pramoediya Ananta Toer (‚De aarde der mensen‘). -b Een van de dagen in Soerabaja heb ik besteed aan een bezoek aan Madoera, een eiland tegenover de stad dat sinds een jaar of tien via een dam resp. brug verbonden is met Java. Waarom ik daar per se heen wou? Werkelijk iedereen gaat naar Bali, werkelijk niemand naar Madoera - eigenlijk is dat alleen al reden genoeg om het eens andersom te doen. Er is welgeteld 1 natuurattractie en geen enkele tempel, en evenmin kan het bogen op beroemd handwerk of iets soortgelijks. Madoera heeft iets anders: het is berucht. De Madoerezen gaan door voor woeste vechtersbazen. Als kind stelde ik ze me voor als reuzen met de grote snorren en tanden en de uitpuilende griezelogen van verschrikkelijke wayangmaskers. Daarom wou ik erheen.
Ik vond een auto met chauffeur die me er een hele dag zou ron-
drijden (voor nog geen 35 euro). Maar al op de brug begon hij me te waarschuwen voor die woestelingen. Later bleek dat hij van plan was geweest me regelrecht naar de ‚attractie‘ te rijden - een plek met een vuurbal vlak onder de aardbodem, die constant vlammen uitspuwt en dan haastje repje weer terug te sjezen naar het veilige Soerabaja. Ik moest maar niet uitstappen bij de vuurbal, je kon hem vanuit de auto ook zien, en ik mocht al helemaal geen geld geven aan de bedelkindertjes die er zouden rondlopen, en geen prullen kopen bij hun moeders, want zodra ‚ze‘ geld zagen besprongen ze je en werd je gelyncht (ge-keroyok-t). Het duurde een tijdje voor ik begreep dat hij echt doodsbenauwd was. Ik poogde hem gerust te stellen: hij mocht van mij rustig in zijn auto blijven zitten en in geval van nood vluchten en mij wij die wildemannen achterlaten. Een westerling is nergens bang voor, leerde ik hem.
Toen ik over koffie begon kreeg hij het op z‘n heupen. Ik zag overal
prachtplekjes met waroenkjes, maar hij weigerde te stoppen. Hij wou eerst een plaats vinden waar het druk was, zei hij. Ook in zijn achter-
50
lijkheid kent de mens geen grenzen: alsof je bij Gerhard in Westerveld groter kans loop te worden neergestoken en beroofd dan in de Pijp. Ik vond het weliswaar allemaal erg grappig, maar ik moest ook koffie, het was per slot vakantie. ‚En nu stoppen we! Nu!! Nu!!! Hier!!!!!‘ Eindelijk zette hij zijn auto aan de kant, nadat we een hele hoop drukke plekken voorbij waren gereden, zonder dat het ernaar uitzag dat ze nog drukker zouden worden of dat ik mijn gezeur op zou geven. Toen hij zag dat ik koffie kreeg en er geen aanstalten werden gemaakt voor gewelddadige acties voegde hij zich bij me, want aan koffie en een hapje heeft een Javaan altijd wel behoefte. De bazin van de waroeng was gezellig en beschaafd, en ze was het helemaal met me eens dat Madoerezen geen kanibalen zijn, en zelfs lang niet allemaal tijgers en krokodillen. De chauffeur vond het geen leuk onderwerp van gesprek en kroop zo rap mogelijk weer achter zijn stuur. Even verderop was een happening aan de gang: er stonden tientallen tentjes rond een grote wei. ‚Markt, even kijken,‘ vond ik. ‚Een karbauw-gevecht,‘ meende de chauffeur, en ik herinnerde me dat dat een bekende Madoerese vorm van amusement is. ‚U mag in de auto blijven, maar ik wil het zien.‘ ‚Ja, op de terugweg.‘ ‚Nee, nu eerst!!!‘ Hij hoopte natuurlijk dat het voorbij zou zijn wanneer we terugkwamen, en bij terugkomst van de vuurbal bleek dat inderdaad het geval. Ik wees hem op een politie-autootje, dat ons in geval van molestatie zeker zou redden. Mensen als hij geloven in de politie, leek me. Grauw van angst parkeerde hij zijn auto pal achter de politiewagen. Het bleek niet om een karbauw-gevecht maar om stiertjes-rennen te gaan. Aan de ene kant van de wei bonden ze elke 5 minuten een 1-jarig stiertje een koord met ratelblikjes aan de staartwortel en een opengeknipte plastic zak aan de staartkwast, ze smeerden het iets in de ogen om het (tijdelijk) te verblinden, hitsten het beestje op en lieten het dan los, met een enorm gebrul, geknal van zwepen en andere herrie. De stiertjes gingen er als een speer vandoor, de meesten stormden regelrecht naar de overzijde (100 m. in 10 sec.), waar ze werden opgevangen en weer tot rust kwamen. Er waren er ook die een klein rondje holden en dan geen zin meer hadden. Het was hilarisch en nauwelijks zielig, eigenlijk zou ik zoiets ook wel eens georganiseerd willen zien met mensenkinderen (in de leeftijd van 5 tot 8). Veel gezonder en
51
minder traumatiserend dan computerspelletjes. Sommige Madoerezen hadden een echte cowboyhoed en een zonnebril op. Koek en zopie (c.w. tahoe-hapjes en klappermelk) was er natuurlijk ook in overvloed. Ik zag veel woeste ogen, maar ook de Madoerezen waren heel goed in glimlachen en wouden ook allemaal op de foto. Iedereen maakte plaats voor me zodat ik het goed kon zien en ik mocht als enige van het publiek binnen de ‚arena‘ om van vlakbij te kijken hoe ze hun stiertjes de strijd in joegen.
De chauffeur had zich al die tijd nog geen 2 stappen van zijn auto
verwijderd. (Ik had hem een zakje tahoe bezorgd.) Hij moet Allah hebben gedankt toen we ongeschonden het terrein verlieten. Hij was trouwens een grote fan van ‚The Army of God‘, waarvoor ik reclame zag; die club bestaat uit overjarige pubers met 1 doel: zo veel mogelijk heidenen doodmaken ter meerdere glorie van de Allerhoogste. Doodmaken vond hij goed, zei hij. Maar Madoerezen vond hij niet goed. Hoewel die allemaal - 100 %, zei hij - moslim waren. (Ik geloof dat er inderdaad nooit 1 christelijke Madoerees is geweest, een reden voor onze voorouders om bang voor ze te zijn.) We kwamen door minstens 6 dorpen waar een dozijn jeugdige, met vaandels gewapende vromelingen elke passerende auto en motor tegenhielden en de passagiers dwongen ‚tol‘ te betalen (voor de bouw van een nieuw moskee). Mij lieten ze met rust, en ook dat was weer buitengewoon grappig, ya toh? (Misschien zagen ze aan mijn ogen dat ze me dood zouden moeten maken eer ik ze een bijdrage voor een nieuw godshuis zou verstrekken. Ze waren vast als de dood voor een levend blanke man...)
Bij de vuurbal begon het te hozen. Toch bleef de grond vuur bla-
zen. Ongetwijfeld een uniek natuurverschijnsel, maar ik vond het nou niet echt iets wat je gezien moet hebben. Ik kocht een batikhemd en dronk koffie met een vrome maar lieve man, voor wie ook de chauffeur helemaal niet bang leek. Er was 1 snoezig bedelaartje, dat overigens vrij goed in het vlees en de kleren stak. Toen we na een half uur weer vertrokken, een half uur waarin het ventje schier aan mij vastgekleefd bleef en me smachtend fixeerde met zijn ogen als schoteltjes, onderwijl Pak! Pak! (Vader! Vader!) zeikend, beloonde ik zijn standvastigheid
52
met 4 cent, waar hij heel tevreden mee was. Gelyncht werden we dus niet, maar nu wilde de chauffeur het lot niet langer tarten en als een haas terug naar Soerabaja - wat ik helemaal niet doorhad, het was immers nog vroeg. Eerst wou ik eten. ‚Ja, straks.‘ ‚Hier dan.‘ ‚Nog even.‘ Intussen bleef het hozen, en alle jongens onder de 16 waren aan het voetballen geslagen in de plassen en waterstromen. Ook dat was weer hilarisch, watervoetbal lijkt me absoluut leuker dan gewoon op gras. (In het Vondelpark blijf ik wel eens staan kijken als er volwassen mannen in de regen door de modder rollen rond een bal, terwijl ik al getergd reageer op een seconde echt voetbal op de tv.) Ik fotografeerde zo‘n clubje voetballers in een mangrovelandschap: half zee, half zand, midden in een banjir, en enorme lol.
Even verderop kreeg ik toch gedaan dat de chauffeur stopte voor
de lunch. De maaltijd (o.a. rundvlees en grote garnalen, de keuze van de chauffeur) kostte 2 euro 50 voor ons samen. Ik betaalde, maar hij liet weten dat hij het duur vond. ‚Dat komt omdat ik een buitenlander ben, die moeten altijd meer betalen. Javanen zijn aardige maar corrupte mensen.‘ Daar was hij het helemaal mee eens. Doodstraf voor corruptie is een veelgehoorde leuze, en in de ogen van eenvoudige wezens als de chauffeur zijn vijanden van de islam natuurlijk niet de enigen die de doodstraf verdienen.
Pas na het eten begreep ik dat de excursie afgelopen was. Ik wees
hem namelijk de weg die ik wou rijden, over de andere kant van het eiland terug, het rondje waarom ik verzocht had. Hij weigerde en reed gewoon de oude weg terug. ‚U was er vanmorgen om 8 ipv om 7 uur, en nu zijn we om 2 of 3 uur terug ipv om 6 uur, zoals afgesproken. U steelt de helft van de tijd die u betaald krijgt. U bent corrupt.‘ ‚Nietes, ik ben niet corrupt.‘ ‚Welles, u bent een corrupte Javaan.‘ En ja hoor, mijn reeds eerder beproefde tactiek werkte weer. Domme hurken kun je blijkbaar onder controle krijgen door ze aan te spreken op hun nationalistische gevoelens. In Istanboel vorig jaar gapte iemand 5 euro uit mijn hand, maar toen ik riep: ‚Toerkies bad piepel! Toerkies bad piepel!‘ kwam hij ze prompt terugbrengen. Zo ook mijn Javaanse chauffeur, die terugreed naar de splitsing waar ik hem de andere kant
53
op had willen hebben. Zo kreeg ik alsnog een enorm stuk van het eiland te zien - en wel het mooiste, de bergen, een sprookje, dat woeste Madoera. Brief 9 (Dagboek), e-mail 24 december 2011 16.12.11 De trein van Soerabaja naar Probolinggo doet er 2 uur over. Mijn buurman hield niet op met babbelen. Dat hoort hier geloof ik zo. Als ze alles van je hebben gevraagd - waar komt u vandaan? Waar gaat u naartoe? Bent u alleen? Hoe oud bent u? etc. - beginnen ze gewoon overnieuw: Oooooh, Holland, ja? Ooooh, 1 kind, ja? Oooooh, 60, ja? Hoofdzaak schijnt te zijn dat het gesprek nergens over gaat en dat er heel veel gelachen wordt om niks.
Recht tegenover het stationnetje van Probolinggo was een toeris-
ten-info, de eerste die ik in Indonesie tegenkwam. De 2 jongens die er op een houtje zaten te bijten waren zielsgelukkig dat ze wel 20 flyers en brochures aan me kwijt konden - telkens verzonnen ze er weer 1 bij. Ze stuurden me naar een goedkoop, schoon hotel, waarvan de eigenaar naar ik later vernam de ‘huwelijkskoning’ wordt genoemd omdat hij de meeste vrouwen van iedereen hier had. Hij dacht dat Holland bij China lag. De lunch bestond vandaag uit een overheerlijk geroosterd stuk eend. Het vlees is hier altijd compact, stevig, wat de smaak ten goede komt en ervoor zorgt dat je aan een half ons genoeg hebt.
Pr. blijkt een schoon en ordelijk oord te zijn, met trottoirs langs de
straten en zelfs vuilnisbakjes hier en daar. Er staat een Hollands kerkje uit 1870, opgetrokken uit stierenbloed golfplaat. (Bestond dat al of betreft het een restauratie?) Het museumpje even verderop is allerliefst: 8 stuks aardewerk waarvan 1 gebroken, een antieke boerenkar, de scooter van moeder, een houten beeld en zo nog wat. De verklarende tekst bij een halfverteerd document bevatte onder meer de zin: “The contents of this script is still needed further assessment by experts, for manuscripts that have started this outdated information could be known exactly what is written in this script.”
54
Wie het voor me kan vertalen tracteer ik op een maaltijd bij Bojo aan de Leidsedwars.
In het museum werd ik begeleid door 4 dreutels op blote voeten
die me ook op mijn verdere wandeling niet uit het oog verloren en soms uitgroeiden tot een groep van meer dan 20. Kinderen hier willen allemaal uitproberen of het werkt wanneer ze roepen “What’s your name?” of “How old are you?” Ze schateren het uit als ze antwoord krijgen.
Aan het eind van de dag kwam ik nog terecht aan het ‘strand’,
waar de zelfkant van Pr. zich had opgehoopt: stank, vlooien, bittere armoe. Zelf ben ik weer helemaal gezond; ook de schaafwond op mijn arm, die ik een van de eerste dagen, nog in Jakarta, had opgelopen bij een struikelpartij en die maar niet wou helen - kennelijk vanwege het zweet, waardoor een wond niet de kans krijgt te dichten - is eindelijk bijna weg. 17.12.11 Ik was naar Probolinggo gekomen omdat je van hieruit de beroemde Bromo zou kunnen bestijgen. Ik sliep voor het eerst in Indonesië slecht. Om 5 uur stond ik op, om 6 uur was ik op het busstation. Daar werd ik omzwermd door een horde bromobromobromo brullende motorrijders die pas stilviel toen ik met mijn beste stentorstem bromobromobromo terugbrulde en daarbij vliegbewegingen maakte. Ze moeten hebben gedacht dat ik een vliegtuigje had besteld. Om half 7 kwam de chauffeur van het Bromobusje aankakken, maar hij wou wachten tot zich minstens 7 passagiers hadden gemeld. Om 7 uur vervoegden zich 2 Polen bij het busje. Om half 8 werd de vernedering van het toerist-zijn me te groot en dacht ik stik toch met die stomme Bromo. Ik ga het wel proberen vanuit Malang.
Terug in P. kocht ik een treinkaartje voor 11 uur. Nog 3 uur.
Eerst ontbijten. Ik kwam terecht bij een waroenkje waar behalve de eigenares alleen een jongeman zat die zei dat hij politieagent was. Hij was in burger omdat ze een sportdag hadden. Hij was niet alleen aardig maar had ook nog wel wat te melden. Zijn hobby was jagen op
55
boszwijnen, die hij tevens opat. Ja, hij was moslim, maar daar haalde hij zijn schouders over op. Hij wou me meenemen op de motor om me een mooi strand te laten zien, voor een foto. (Strand bestaat om een foto van te maken, schijnen ze hier te vinden.) Omdat ik een slapeloze nacht en een frustrerend tochtje naar het busstation achter de rug had, had ik maar zin in 1 ding: op een bankje achter een boekje wegkruipen. Ik zei dus dat ik zo met de trein moest, ik had al een kaartje. Tijd zat, meende hij (terecht), het was maar een kwartiertje rijden. Ik hield voet bij stuk, en dat had ik nooit moeten doen want hij was diep gegriefd. Hij haalde zijn identiteitsbewijs te voorschijn om te bewijzen dat hij echt bij de politie zat en geen fraude was. Ik zei - naar waarheid - dat ik hem ontzettend aardig vond maar dat ik me enigszins ziek voelde, en ook dat was waar. Hij geloofde het maar half. Het eind van het liedje was dat hij mijn ontbijt betaalde en me op de motor naar het hotel bracht, waar mijn tas nog stond. Ik vond mezelf een lul.
De treinreis naar Banyuwangi was bij gedeelten spectaculair,
over enkel spoor, voetstaps, hoog boven ravijnen en rivierkloven, met koffieplantages tussen het woud, rijst, suiker, cassave, peper, pisang, reuzenvarens, waaier- en cocospalmen, papaya’s, jati, zelfs pijnbomen (met zwarte stammen), bamboe van wel 15 meter hoog, en prachtige kampungs in het bos of op de bodem van een dal. Ik heb tot het donker werd in de open deuropening van de wagon gestaan. Iets mooiers kan een mens niet te zien krijgen, ook niet in het paradijs zelf. 18.12.11 Banyuwangi betekent ‘geurig water’ in het Javaans. Van hieruit steek je over naar Bali, gesteld dat je tot de minderheid behoort die er niet rechtstreeks heen vliegt. Ik vorm een eenpersoonsminderheid, die Bali voor een volgende keer bewaart. Ik was erheen gegaan om de krater I Jen te bekijken, de hoogste van Java; maar toen ik vanochtend informeerde bleek de vulkaan voor de komende weken tot verboden terrein te zijn verklaard vanwege eruptiegevaar.
Een zondag in Banyuwangi dus om uit te rusten en me te rea-
liseren dat mijn tijd In Indonesie er alweer half op zit, niet te geloven, ik
56
dacht dat 3 maanden heel wat zou zijn. B. is een fris stadje, met nette trottoirs en kampungs. Ik vond er de best geoutilleerde ‘warnet’ (warung internet) tot nu toe, waar ik de brief over Soerabaja uittypte en verzond. Er was ‘carnaval’ ter gelegenheid van de jaardag van het stadje: een optocht met mooie Javaanse kostuums en muziek.
Een groot deel van de dag regende hety, maar het hotel (met ven-
tilator, 4 euro) beschikt over een enorme tuin waarlangs de terrassen van de kamers zijn aangelegd, en ik zou bij wijze van spreken de rest van mijn leven van zo’n terras naar een tropische tuin in de regen kunnen kijken.
Vannacht zat er op de buitenmuur achter een tokeh. Ik kon hem
niet zien, maar hoorde op gezette tijden zijn gerochel om adem te verzamelen, waarna hij telkens 7 keer achter elkaar luid en duidelijk ‘tokeh’ uitstootte. Het was een creepy, macaber geluid, maar ik droomde niet van een aanval door komodo’s. 19.12.11 De tokeh was er weer. Vanmorgen stond ik om half 4 op met het gejammer van de moskee die deze keer min of meer in mijn achtertuin stond. De trein naar Malang vertrok om kwart over 5. Ik had een ‘ekonomi’-trein genomen omdat ik dan niet hoefde over te stappen maar in de 1e plaats voor de experience - ik stelde me de trein uit de ‘Stand van de maan’ voor, die prachtdoc van Retel nog wat. Maar het viel wel mee, niemand hoefde te staan en er gingen geen dieren mee. De vrouw tegenover me ging meteen haar kennissen langs bellen met het grote nieuws dat ze in de trein tegenover een Belanda zat. Ik geloof dat de spoorafstand Banyuwangi-Malang zo’n 350 km. bedraagt, we deden er 9 uur over, het kaartje kostte anderhalve euro.
Bekaf en met beginnende hoofdpijn stapte ik uit en kwam na een
wandelingetje van 5 minuten bij een hotel dat er duur uitzag en dat ook bleek te zijn - 18 euro maar liefst - maar direct zo’n sfeervolle en aangename tempo-doeloe-indruk maakte dat ik geen seconde twijfelde. Tot overmaat van genot begon het te hozen toen ik amper binnen was
57
en kon ik de rest van de middag en avond op mijn terras 1 hoog doorbrengen, boven het binnentuintje met reuzenbamboe. De hoofdpijn is vergeten, het is half 9 en ik ga heel goed slapen, nu. 20.12.11 In het hotel had ik gister meteen na aankomst een excursie naar de Bromo besteld. Om 7 uur, na een weldadig ontbijt met nasi goreng (sambal, kip en ‘runderoog’-ei), vers sap en een pot thee, vertrokken we - de chauffeur, een begeleidster en ik - per PC-tractor. Het was 2 en een half uur tot aan de toegang tot het terrein, een natuurbeschermingsobject zodat er entree kan worden geheven. Malang ligt op 640 boven AIP, we klommen bijna 2000 m. De tocht ging weer dwars door het paradijs; ik heb een kruidnagelboom gefotografeerd en in een koffieplantage staan plassen. Uit de 4-wheel moest ik overstappen op een jeep, die via een prachtpanoramapunt over meedere vulkanen tot aan de calderon reed (is daar een Nederlands woord voor?). Vandaar moet je lopend of te paard de vlakte met de dode krator Batok oversteken, en dan een flinke trap op (300 vette treden) naar de krater van de Bromo. Je kijkt er bijna loodrecht de aarde in, heel diep en griezelig, vooral toen er een Tengger in afdaalde om troep - plastic flessen - te ruimen. De Tenggers vormen een volksstam met een zeer gesloten, eigen cultuur, en hun naam heeft een mythische bijklank, maar ze vroegen 2 en een half keer zoveel voor een fles water als in de rest van Java en ze liepen helemaal met me mee naar de krater om me op een paard te krijgen voor 12 euro - het was een kwartiertje lopen en het paard ging de trap niet op. Toerisme is echt de ergste pest van onze tijd, en de Tenggers krijgen van mij de hoofdprijs Javaans doorzeiken.
Nog even over lege flessen. Je moet hier leren je rommel gewoon
te laten vallen of, als je in de trein of bus zit, uit het raam te keilen. Dat is best leuk, je voelt je een stout onopgevoed kind. In de trein zijn overigens veel mensen nog te lui om te gooien, zodat het ook binnen een puinzooi wordt. Op gezette tijden komt er iemand - soms een kind - met een bezem langs die de hele wagon leegveegt en de berg afval met een paar ferme zwiepen alsnog naar de spoorberm lanceert.
58
Vervolgens gaat hij met een blikje rond voor vrijwillige bijdragen. Je hebt hier ook mensen (en kinderen) die verkeerspolitie spelen en met behulp van een fluitje en dramatische gebaren bepaalde verkeersstromen tegenhouden zodat er andere verkeersstromen langs kunnen; bij de chauffeurs van de laatste gaan ze dan met de pet langs.
Toen ik van de krater terugkwam liep ik een toerist tegen het
lijf, een Hollander, en de zoon van een zendeling, jawel, hij had enige malen in het Zendingshuis gelogeerd. Zijn vader had op Ambon gezeten, in de jaren ‘70-’80. Als ik zijn naam goed heb onthouden heette hij Arendshorst van achter. Agnes, zegt jou dat wat? (A propos over zendelingen, Bert werd gisteren 63 in Bandung - als de berichten kloppen.)
Op de terugweg begon het te hozen, en dat bleef het tot de avond
doen. Alweer een topdag dus. 21-12-11 Vandaag de door de plaatselijke VVV voorgeschreven wandeling door Malang gedaan. Malang is veruit de meest ‘Nederlandse’ stad op Java (maar ik heb Bandung nog niet gezien), met een mooi koloniaal stadhuis met een plantsoen ervoor vol canna’s en rode waterlelies, een grote kerk die veel minder lelijk oogt dan haar islamitische halfzusters, en een prachtwijkje vol koloniale villa’s. Ook is er een Chinese wijk; de Chinezen lopen niet meer in pyama en je ziet geen haarvlecht meer, maar er staat wel een rijke kermistempel. Het plaatselijke museum is weer geweldig, zo vertederend, met een kast met wel 30 identieke revolvers, ander ouderwets junkwapentuig uit de heldhaftige strijd tegen de belanda’s, wazige rafelige foto’s van die helden, die altijd een beetje staan te giebelen met elkaar. Maar ook een paar angstaanjagende foto’s uit 1966-7, toen er in 6 maanden tijd meer Indonesiers zijn gedood door andere Indonesiers dan in 350 jaar door Belanda’s. De bibliotheek bestond uit een meter of 70 halfgevulde roestige stellages. De nieuwste exemplaren dateerden uit de jaren ‘50 van de vorige eeuw. Elsschots ‘Kaas’ was erbij, maar verder kende ik geen enkele titel. Er stonden grote zware boeken met Nederlandse belastingregels van 100 jaar geleden, vooroorlogse jaarboeken van
59
agrarische verenigingen, biografieen van Madame Curie en Louis XVI, Engelse natuurkundige werken, kortom een weelderige nasi campur. Alles keurig stofvrij en gecatalogiseerd. De bibliothecaris was dan ook apetrots en bedankte me vele malen voor mijn bezoek.
Mijn hotel, tegenwoordig (?) Splendid Inn geheten, stamt ook nog
uit de koloniale tijd. Het is in 1 woord buitengewoon. Het is precies het omgekeerde van hotel-kouwekak: niks geen bling-bling, een machtige maar geruisloze ventilator op mijn kamer (je kunt ook ac krijgen), een kansloze strijd voerend tegen het verval, maar met een weemoedige glorie die grote stijl ademt. Je wilt hier niet meer weg. Mijn kamer is een kleine 40 vierkante meter groot, de badkamer is uitgerust met badkuip en warm water (op aanvraag), maar het sanitair verkeert enigszins in staat van onbtbinding. Er loopt 28 man personeel rond (ik heb het gevraagd), je kunt er heel goed eten op verschillende galerijen dan wel in grote tempo-doeloe-zalen, er is een zwembad en je hoeft zelfs voor je bier de deur niet uit. Je hoeft de trap niet eens af (ik zit 1 hoog), want de telefoon aan de bar en die bij de receptie zijn dag en nacht bemand. Ik vroeg om een mes (om mijn mango te pellen, Frank!), de dame aan de balie speelde het verzoek door aan een dame die ermee naar de keuken ging, even later met het verlangde terugkwam, maar onmiddellijk weer weg werd gesist, terug de keuken in, en 5 minuten later met hetzelfde mes verscheen, maar nu in een ingewikkeld gevouwen servet verpakt en op een zilveren dienblad gepresenteerd. Alle meisjes en jongens die lopen te vegen en dweilen en sjouwen vragen ‘permisi’ als ze voor je langs moeten, al hebben ze meters vrije loopruimte, en wanneer ze je passeren maken ze de bekende of beruchte Javaanse knikbuiging om hun nederigheid te benadrukken. De bediende die mijn kamer kwam controleren toen ik er mijn intrek nam kon de afstandsbediening van de tv niet vinden. Hij wilde naar de receptie bellen, maar de telefoon staat op het nachtkastje tussen de 2 bedden, en daar ligt een loper. Hij droeg schoenen en moest dus iets verzinnen. Eerst vroeg hij bijna aan mij of ik hem de telefoon kon aanreiken, maar ik begreep het probleem niet zo snel en bovendien beet hij al op zijn tong omdat een slaaf zijn meester natuurlijk niet mag verzoeken iets voor hem te doen, al is het maar een telefoon aanreiken waar hij zelf niet bij kan om weer andere regels van heer-en-slaaf.
60
Vervolgens wilde hij zijn schoenen uittrekken, maar misschien herinnerde hij zich opeens dat er gaten in zijn sokken zaten - hoe dan ook, hij loste de zaak uiteindelijk op door op zijn knieen, met zijn voeten omhoog de lucht in gestoken, over de loper naar de telefoon te kruipen - een man van 40! Toch zijn deze mensen niet echt verlegen, ze hebben geen enkele last van een minderwaardigheidscomplex - hoe hoog ze ook opkijken tegen HET WESTEN. Vanmorgen kwam een van die jongens bij me zitten (hij natuurlijk op de grond) om ‘wat te babbelen’ - waarvoor hij ‘permisi’ vroeg - en uit te rusten van al dat nutteloze geveeg. Hij was 23, had 3 kleine zusjes die niet naar school gingen (te duur en ingewikkeld), zijn moeder maakte schoon en deed de was voor andere mensen, zijn vader was ‘weggelopen’, hij had geen motor en al helemaal geen geld om te trouwen, maar hij was 1 keer met een gemotoriseerde vriend naar de Bromo geweest - en verder nergens. Hij werkt en slaapt/eet sinds een jaar in dit hotel voor een nietig salaris en heeft elke week vrij van zondagavond 18.00 u. tot maandagmiddag 12.00 u. - die nacht en halve dag brengt hij thuis door. Hij praat en gedraagt zich alsof hij best wel gelukkig is, en dat zal ook wel zo zijn - hij kwam niet klagen, ik moest alles aan hem vragen voor hij iets vertelde.
De Splendid Inn schijnt in alle reisgidsen te worden aanbevolen,
maar op het moment zijn er van de 26 kamers - ruim 1 personeelslid per kamer dus - slechts 4 bezet (5 personeelsleden per gast). De clientèle bestaat het hele jaar door voor 90 % uit Nederlanders. Naast mij zitten 2 landgenotes, aan de andere kant logeert een alleenstaande heer uit Amstelveen, en beneden woont een 82-jarige Indo met zijn vrouw. Die overwinteren 3 hele maanden in dit hotel. Hij heeft in een kamp gezeten, moest in ‘46 naar Holland, waar hij tot zijn verdriet wegens te korte lichaamslengte werd afgekeurd om te gaan vechten voor het behoud van ons Indie. Hij begeleidt (begeleidde) reizen van ex-Knillers naar de verloren kolonie. ‘s Avonds zitten hij en zijn vrouw te skypen met de kleinkinderen.
Extra bijzonder wordt het hotel voor mij omdat er in het bamboe-
bosje voor mijn kamer eekhoorns wonen, of liever toepais (Artis heeft ze ook). Gisteren liet een van hen zich doodbedaard fotograferen en vanmorgen liep er zelfs een over de balkonreling. Muizen, kakkerlak-
61
ken en tjitjaks zijn er natuurlijk ook, en van die beestjes die ik uit Artis ken maar waarvan ik - alweer - de naam nooit kan onthouden. Het zijn reptieltjes ter grootte van een hagedis en ze hebben een hele gladde huid, heel naakt en een beetje worstig, ik vind ze er nooit prettig uitzien. Mjan, kun jij me helpen, in Artis wonen ze als je vanuit het vogelhuis het reptielenhuis in loopt direct links. Hun naam lijkt op skink, een viezige naam die precies bij ze past maar die ik altijd weer kwijtraak.
Al wil ik hier nooit meer weg, het zal toch moeten. Ongewild ben
ik daarmee in hetzelfde limbo terechtgekomen als al die Nederlanders na WO II. Het leven spot graag met je, het enige wat je ertegen kunt doen is terugspotten. 22.12.11 Moeder zou gisteren 94 zijn geworden. Ik ben naar Blitar geweest, naar het mausoleum van Soekrano. Zij had dat ook vast wel willen zien, maar vader zou het denk ik belachelijk hebben gevonden - wat het in feite ook is, maar toch... Hoe dan ook, het was weer zeer leerzaam. Blitar ligt zo’n 70 km. hiervandaan, 2 en een half uur in de trein heen en dezelfde tijd in de bus terug, een mooie maar vermoeiende rit door de bergen. Het is een grote kermis rond het graf, met honderden tentjes voor eten en Soekarno-souvenirs. Er waren vooral schoolkinderen. Er werd vroom gebeden en met bloemen gestrooid door al die moslims, krankzinnig misschien, maar wat is er eigenlijk op tegen? Persoonlijk lijkt het me heilzamer als al die mensen eens een goed boek lazen, maar dat is de afgelopen duizenden jaren nooit het geval geweest en in de komende duizenden jaren zal het niet anders worden. Soekarno zelf had natuurlijk heel veel gelezen en ik denk niet dat hij deze vergoddelijking wezenlijk anders had beschouwd dan ikzelf, naeliojk als min of meer onschuldige afgoderij. Echte Islam, echt Hindoeisme en vooral echt Christendom hebben heel wat meer geweld opgeleverd dan het gewone heidendom, nietwaar? Soekarnao was zgn. een moslim, net als zijn vader, maar zijn moeder was een Balinese, en dus Hindu, wat d kinderen natuurlijk ook gedeeltelijk werden. De graven van zijn ouders flankeren dat van hem. Zijn ver-
62
jaardag viel op dezelfde dag als die van Poesjkin nieuwe stijl, 6 juni, maar, Mat, 26 mei, jouw verjaardag en Poesjkins verjaardag oude stijl, blijf ik toch echter vinden.
Vanavond gegeten in Toko Oem, het beroemdste restaurant van
Malang, ooit Nederlands en nog steeds - of weer? - met een Nederlandstalig menu en Nederlandse teksten aan de wand - maar met Indonesische gasten. Een waardige omgeving op deze aan Soerkarno gewijde dag. 23.12.11 ‘Niets’ gedaan dan besluiten dat ik toch echt verder moet. Gelukkig waren alle bussen en treinen voor morgen volgeboekt en kan ik overmorgen pas vertrekken. Dat betekent 1 bonusdag in Malang, die ik zal gebruiken om jullie met bovenstaande te verblijden. Ik hoorde gisteren dat Kadaffi dood is. Hoe is dat gegaan? En dat Berlusconi weg is! Wat een blij bericht, hoe is men daarin geslaagd? Ook het trieste bericht van Havels dood, maar die was al zo lang doodziek dat ik niet erg geinteresseerd ben in de details. En zeer vage berichten over protesten in Rusland tegen Poetin. Wie beloont mijn moeite - jullie om de oren slaan met Indonesische berichten - met enige informatie over deze berichten?
63
Brief 10, e-mail 31-12-2011 Vanuit Bandung een gelukkig nieuwjaar, ik hoop er als altijd zo goed mogelijk doorheen te slapen. Maar eerst mijn nieuwe belevenissen uittypen. 26.12.11 Jullie veronderstellen dat een islamitisch land gevrijwaard blijft van kerst, maar die vlieger gaat niet op in het geval Indonesië. Vandaag was net als bij jullie een nationale vrije dag. ‘Ere zij God’ en ‘Stille nacht’ worden non-stop gedraaid in alle malls, die daarenboven versierd zijn met kerstbomen en lichtinstallaties van de kerstman. Zelfs de keraton van sultan Mankunagara, waar ik vanmorgen op bezoek was, werd opgevrolijkt met een weelderige kerstboom. Ook kerstkaarten komen hier in de mode - al kosten ze net zoveel als bij ons, dus dat beketekent een rib uit een Indonesisch lijf. Op kerstnacht stond er een menigte (vooral jongeren) op straat voor de grote kerk van Malang, die kennelijk bomvol was. Op eerste kerstdag, gisteren, vertrok ik uit dat verrukkelijke hotel daar en deelde wat briefjes van 50.000 (4 euro) uit onder het lagere personeel (dat 300.000 per maand verdient, d.w.z. 80 cent per dag), allemaal moslems, die me allemaal ‘Selamat hari natal’ (gelukkig kerstfeerst) wensten. Indonesië mag dan een achterlijk land heten, maar hierin ligt het voorlopig voor op Nederland; ik heb tenminste nooit iemand de Turkse groenteman een gelukkige ramadan horen wensen.
Het begint te regenen, heerlijk, want dat had het nog niet gedaan
vandaag. Gisteren des te heviger. De bus naar Yogya, waarvoor ik met veel moeite een kaartje had weten te bemachtigen, zou minstens twee uur later vertrekken dan voorzien, vanwege de drukte op de wegen, en dus minimaal vier uur later aankomen, rond middernacht. Zo’n aanslag is te veel voor een oudere, vind ik. Cancelen dus. In plaats daarvan kon ik nog een staanplaats in een boemel naar Bangil te pakken krijgen. Anderhalf uur staan kijken naar Indonesië vind ik niet erg. Achteraf kon ik toch zitten, waarschijnlijk op de plaats van iemand die me niet durfde wegjagen. In alle wagons zat en stond men hutje
64
mutje - heel Indonesië wil dezer dagen op pad. In Bangil sprong ik op een voorbijsnellende bus naar Soerabaja, een uur; en vandaar volgde een dodenrit van 7 uur naar Solo. Het hele eiland stond in de file - en dan hopen dat je hier niks van kerst merkt! - maar onze chauffeur had daar lak aan. Hij reed door de berm, of boorde zich een weg tussen de 2 rijstroken door, of reed gewoon rechts (in een weg met een en al bochten) als er van de andere kant geen file stond. De tegemoetkomende autos’ moesten onderwijl schielijk in de berm kruipen als ze niet geplet wilden worden. Zeker 2000 motoren werden op een haar na niet door ons geschept. De chauffeur reed zo vurig mogelijk (60 a 70 km. per uur) zodat hij ook lekker vaak gierend kon remmen. Ondertussen regende het vrijwel de gehele weg zo hard als het hier maar kan regenen, begeleid door een spektakel van donder en bliksem; later kwam daar het donker nog bij. Ik zat direct achter de bestuurdersplaats maar was geen seconde bang, want ik ben misschien nog sterker dan de gemiddelde burger behept met het suffe idee dat het mij niet zal overkomen - een verkeersongeluk. Wat niet wegneemt dat er weinig dingen zijn waaraan ik groter schurft heb dan scheuren in zo’n bus - behalve dan in de file staan, iets ergers bestaat er niet.
In Solo kwam ik in een luizig hotel terecht, maar misschien is na
Splendid Inn voorlopig elk hotel luizig. (Het kostte precies even veel!) Vanmorgen bezocht ik de keraton die ik de vorige keer had moeten laten schieten. Het was de mooiste van de 4 keratons die ik nu gezien heb, omdat hij zo duidelijk nog bewoond was en een pracht van een tuin had. De echte woonvertrekken krijgt een toerist overigens niet te zien. Ik werd rondgeleid door een Indonesiër die zo goed als perfect Nederlands sprak. Om half 12 nam ik de trein naar Yogya, die zo vol was dat ik half op schoot bij mijn buurman moest en hij met zijn andere helft bij mij. Veel mensen zaten op de grond. Voor vrouwen met kinderen hoefde je niet op te staan: de voorste en achterste van de 8 wagons waren uitsluitend toegankelijk voor het zwakke geslacht en als het daar niet had weten door te dringen had het pech. De hele reis van Malang naar Yogya was zodoende vol afwisseling en op zijn manier onvergetelijk.
Vanmiddag heb ik zowaar een treinkaartje voor Bandung weten te
scoren - overmogen gaat het er dan ten langen leste van komen.
65
28.12.11 Op station YY, inafwachting van de trein. Het is 9 uur, maar het regent (dat doet pleegt het hier ‘s middags te doen), en regen bij vertrek brengt geluk volgens een Russisch bijgeloof.
De 2 nachten hier heb ik doorgebracht in verschillende hotels off
Malioboro (de beroemde winkelstraat van YY), het tweede iets minder fluttig dan het eerste. In Bandung, of eigenlijk Lembang (een voorstad, beroemd van vroeger als toeristenoord) wacht me een duur hotel (40 euro), dat ik met het oog op de nieuwjaarsdrukte, wanneer heel Jakarta naar Bandung schijnt te verhuizen, via Albert heb geregeld. Gisteren was ik de hele dag met hem op stap, achterop de motor, o.a. naar de moeder en zussen van zijn vriend, die in een dorp wonen dat het midden houdt tussen een Kampung en Aerdenhout. Veel van de dessa rond YY gezien, wat is het toch een wondermooi land. Kom me nooit meer aan met de schoonheid van een ongerept stuk Moeder Aarde (dat idee had ik overigens al lang verlaten). Al die smalle bewerkelijke perceeltjes met het junigroen van de rijst en het suikerriet, het water dat tussen de padi glimmert of als vierkante vijvertjes nog wacht op nieuwe aanplant, en dan pisang, palm en ander geboomte op de akkerdammetjes als kralen op een patchworkje, de haast tot tranen toe ontroerende styrooien schuilhutjes, de tanige mensen die in dat land staan te ploeteren, soms een karbauw in de kleur van de modder schoonheid die je hart breekt. (Schoonheid is volgens Adorno geen schoonheid als het geen pijn doet.)
‘s Avonds kadootjes gekocht voor Dajo; o.a. een schitterende
bronzen krokodil in de aanval (in Artis keek hij vroeger van achter een bankje naar de krokodillen, voor geen beest was hij zo beducht en door geen beest zo gefascineerd) en een snoezig zeilscheepje van zilver.
Op naar Bandung, de jl. Kyai Gede Utama heb ik al gevonden
op de landkaart. (Dick: een ‘kyai’ is een moslimgeleerde, ‘gede’ is Javaans en Soendanees voor ‘groot’, en ‘utama’ is dan nog eens ‘(zeer) vooraanstaand’. Toch heette de straat al zo voordat vader er kwam wonen.)
66
Het is in deze warnet een godgeklaagde kolereherrie in afwachting van het nieuwe jaar. Liever 10 kerstfeesten dan 1 nieuw jaar. Ik heb een overge-erfde hekel aan zogenaamde gezelligheid en hoor veel liever het gejammer van de muezzins dan de agressieve geluidsproductie van pop’muzikanten’. Nogmaals een goed nieuw jaar en tot horens uit Bandung. Droefenis, e-mail 4 januari 2012 30 december De treinreis, eergisteren van Yogya naar Bandung door het zuiden van Jsava, zou ik direct weer willen doen. Voor het eerst reden we door een relatief dunbevolkt gebied: alles weer beelschoon gecultiveerd, dat wel, maar vrijwel zonder stedelijke conglomeraties, terwijl de rest van Java 1 grote tropische Randstad is. De trein was lang niet vol, de ramen en deuren stonden open, en ik wist niet of ik links of rechts moest kijken, de ene kant was nog mooier dan de andere. Het werd spectaculairder naarmate de dag vorderde, we klommen en klommen - soms leek het of de trein het nauwelijks haalde en zichzelf met rukjes en schokjes naar boven takelde - en staken duizelingwekkende bergspleten over. In de middag kwamen de wolkenmassa’s heftiger in beweging, witte, zwarte, donker- en lichtgrijze en -paarse, awe inspiring om het eens in het Engels te zeggen.
Het station van Bandung was proper, kalm en elegant - een goede
binnenkomer. Daarna werd het minder: het busje stond ruim een uur in de file - ik was al van vele kanten gewaarschuwd dat Bandung chronisch verstopt is - zodat we 2 uur onderweg waren naar Lembang, een voormalig koloniaal en tegenwoordig volksvakantieoord hoog in de bergen. De buschauffeur vergat me te waarschuwen waar ik eruit moest, hoewel ik hem er verschillende malen aan herinnerd had, en ik was heel pissig - bodoh! tolol! dungu! = 3x dom - want het regende, mijn tas was loodzwaar (de krokodil voor Dajo!), ik moest een motor zien te charteren om me terug te brengen, het hotel bleek onvindbaar. En toen ik er dan eindelijk was bleek het te grenzen aan een hotel met disco tot 11 uur, wat ik met mijn krakerstrauma nog veel rampzaliger
67
vind dan in de file staan. De dure kamer had geen eens een stoel, laat staan een schrijftafel(tje) en in de badkamer stond ik meteen tot aan m’n enkels in het water. Foute boel. Het enige leuke was het personeel, uitsluitend doofstomme jongeren, en die vibreren in Indonesië al net zo van levensvreugde als in Nederland. Gistermorgen dus al vroeg afgedaald naar Bandung om een alternatief te zoeken. Ondertussen keek ik mijn ogen uit bij de tientallen koloniale villa’s, soms Jugendstil, meestal ‘klassiek’ & aangenaam, zelfs ogenstrelend, bijna allemaal met fraaie glas-in-lood vensters, en allemaal met van die spleten in de muren tussen het dak en de ramen, waar geen muskieten doorheen komen, maar wel het licht van passerende autokoplampen, zodat er telkens glanzende strepen over de slaapkamermuren glijden - je keek ernaar tot je in slaap viel. En heel veel groen, lanen met kolossale bomen, zelfs kleine plantsoenachtige hoekjes. Ik had al heel gauw gezien dat Bandung veruit de mooiste stad is van Java.
Opeens bevond ik me midden in een soort kashba die tegen de
steile, hoge oevers van een kali was aangebouwd, met gangetjes van nog geen halve meter breed, een chaos van hutten en krotten, op elkaar gestapeld, in elkaar vervloeiend, in vergeten spleten en hoeken weggeperst - ik had nog nooit zoiets gezien, ook niet in Casablanca of Cairo. Op zeker moment wou ik er toch weer uit (ik was immers op zoek naar een hotel). Er moest eerst een aardige meneer en vervolgens nog een aardige moevrouw aan te pas komen om me de doolhof weer uit te loodsen.
Het eerste toonbare gebouw waar ik vervolgens op stuitte was
het Technisch Instituut Bandung. Had Soekarno hier niet gestudeerd? Jawel. Was er geen standbeeld dan? Nee, wel een borstbeeld in de hal. Mocht ik dat zien? Het mocht. Hij laat me niet los. (Uit het laatste jaar, 1958 of 59, herinner ik me dat Hij op bezoek kwam in Bandung en dat wij, totoks, de gordijnen die dag dicht moesten houden.) Intussen naderde ik onontkoombaar de Jalan Kyai Gede Utama. Daar was de Jalan Dago al - hij heet nu officieel anders, maar iedereen
68
noemt hem nog zo - waar we de opelet naar het zwembad namen. Vroeger liep hij grotendeels door het bos, soms dacht je dat je een aap zag. Nu is het 1 van de drukste straten van Bandung. De kali die hij kruiste en waar wij stiekem doorheen staken als we naar school liepen - het mocht niet van moeder, het was natuurlijk een smerige sloot, maar we deden onze schoenen uit en ze heeft het nooit gemerkt - was weggewerkt onder beton. Er was een fly-over.
Het huis van de Van Ravesteijens, in de straat waar de onze op
uitmondde, was vervangen, maar wel enigszins in stijl, misschien was het wel gewoon gerenoveerd, het had destijds ook al 2 verdiepingen een zeldzaamheid toen. Overigens stonden er 3 vrijwel identieke panden naast elkaar, en ik zou niet meer met zekerheid kunnen zeggen in welk ervan ze precies woonden.
Ik was steeds langzamer gaan lopen, het leek - of misschien was
het wel zo - of mijn knieen knikten. Nummer 2 was vreselijke nieuwbouw maar daarna volgde een handvol villa’s als de onze, een tikje verloederd maar daardoor alleen nog maar prachtiger. Nummer 12, nummer 14... O nee, alsjeblieft, het kan niet waar zijn. De nummers 16 en 20 waren nog min of meer in tact, maar ons huis was weg en vervangen door een afgrijselijke puist. Er stond het agressiefste hek voor dat je maar kunt bedenken. Het bleek 2 jaar geleden te zijn gebeurd, godverdegodverdegodverdegodverde. Er woont een businessman, moge hijzelf net zo vernietigd worden als het huis met de bomen en de tuin waaraan hij zich heeft vergrepen. Ongeveer het eerste wat ik dacht was: Ik had nooit naar Indonesië moeten komen. Even later: Eerst mijn poes weg, nu dit, wat een kutjaar. Ik was echt helemaal van de kaart, ik wist niet dat zoiets je zo kan aangrijpen. Onderwijl lachte ik naar landelijke adat mijn ontsteltenis weg met de mannen die om me heen waren komen staan. ‘Daar, aan het eind van de straat stond een waringin met een kapper eronder.’ En: ‘Daar en daar en daar woonden Chinezen.’ Ja, die - of andere Chinezen - woonden er nog steeds. Het huiis tegenover ons, van een rijke Chinese familie met 5 dochters die samen in een groot bed sliepen (de 2 jongste, in de leeftijd van Frank en mij, heetten Pinki en Niki), was net als het onze vervangen door iets wanstaltigs.
69
Met de dood in mijn hart moest ik me van die plek losmaken. Ik
kan me altijd enorm opwinden over een mooi huis dat moet wijken voor vies nieuw geld, maar dit was van een andere dimensie. Ik haatte de vooruitgang vanuit mijn tenen. Hierna bleek natuurlijk ook de Van de Capellenschool van de aardbodem verdwenen. [Vandaag, 4 januari, kan ik het volgende toevoegen. Op de plek waar ik de school ongeveer had gesitueerd - een adres had ik niet, alleen mijn kindergeheugen - stond een nogal nieuwe protestantse kerk en ik begon de naam van de hemelse inspirator daarvan alweer te misbruiken. Maar binnen, in het kantoor, werd me verzekerd dat deze kerk, daterend uit 1980, niet op de plek van een christelijke school was gebouwd. Vandaag echter las ik in een degelijk boekwerkje met de 100 belangrijkste tot monument verklaarde gebouwen van Bandung dat de Van de Capellenschool, die blijkbaar uitgerust was met een unieke balkenconstructie van jati voor de gangen, die ook gebruikt is voor de bouw van de Aula van de Bouwacademie, wel degelijk in 1980 heeft moeten wijken voor die lelijke kerk. Kennis delft altijd weer het onderspit tegen geloof, of het nou om christenen of moslims gaat. Bah.] Het huis is precies 50 jaar nadat we onze hielen hadden gelicht weggebulldozerd, en ik dacht aan Kamershuus (de boerderij van moeders vader), die ter gelegenheid van zijn 100e verjaardag rond de laatste verjaardag van Hitler door de Engelsen werd platgegooid. Wat zou moeder er allemaal van vinden? Ze zou er hoe dan ook laconiek over doen, maar doen en voelen zijn 2. Vader zou niet eens luisteren naar mijn ach-en-wee. We zullen zien of en hoe ik erover heenkom, ik moet me maar niet aanstellen, met mijn prachtige eigen huisje in Amsterdam, waar ik weer rustig en tevreden ga worden.
Maar waarom had ik tenminste niet 2 jaar eerder kunnen komen?
70
Oudejaarsdag. Nog bijna 3 uur tot aan de meest idiote ‘gebeurtenis’ die de mensen hebben verzonnen om tot een feestelijkheid te verheffen. Ik heb er op mijn manier aan meegedaan door copieus te gaan eten in een fraai Soendanees restaurant, voor 4 euro, de duurste maaltijd van deze reis. Maar hij mocht er dan ook wezen. De Soendanese keuken is toch de lekkerste. Je krijgt hier overal een glas thee zonder suiker als welkomstdrankje, en ook hebben ze overal rauwkost, met vreemde bittere bessen en verrukkelijke basilicum, dingen die ik in de rest van Java niet ben tegengekomen. De Soendanese muziek is trouwens ook de vreemdste en mooiste. En hun landschap het indrukwekkendst. De mensen zijn duidelijk afstandelijker; ik word veel minder dan in YY toegeroepen en ze fotograferen me alleen als ze denken dat ik het niet doorheb.
Nadat ik eergisteren bij misschien wel 20 hotels bot had gevangen
vond ik op de valreep een acceptabele kamer in een redelijk centraal gelegen hotel voor een derde van de prijs die ik in Lembang voor kouwe kak betaalde.
Alvorens te verhuizen wilde ik Lembang bekijken. Na een half uur
was duidelijk dat het volledig bestond uit hotels, eetgelegenheden en onnutte winkels. Ik liep een stil weggetje in, de berg op. Het werd steeds vrediger en bloemrijker, tot het veranderde in een pad dat een bospaadje werd. Na anderhalf uur kruiste dat een breder pad, en daar stond opeens een bamboehut waar ik, net op het moment dat ik wel weer eens wat lustte, rijst met tempe en kip kon krijgen, met een passievrucht toe. Maar de grote verrassing was dat ik zonder het te hebben gepland op weg bleek naar de top van de Tangkuban Parahu, na de Krakatau de beroemdste vulkaan van West-Java, die zijn laatste uitbarsting beleefde vlak nadat wij de wijk hadden genomen. Met vader en in elk geval Dick en Bert - Frank werd misschien nog te klein bevonden? - en volgens mij 2 gidsen hebben we hem ooit beklommen, het moet in 1958 of misschien ‘57 geweest zijn. De tocht staat me nog goed bij, met een avontuurlijke brug, enorme bamboebossen en vooral de krater, boven, waar elke ochtend een man met een lev-
71
ende kip in afdaalde: als de kip het bewustzijn verloor betekende dat dat de krater actief was.
Misschien liep ik nu wel hetzelfde pad... Ik kwam niemand tegen,
zelfs niet op het half geasfalteerde half steenslagweggetje waarop ik op zeker moment belandde. Maar toen... opeens was daar een enorm parkeerterrein vol bussen, busjes, taxi’s, prive-auto’s, motoren, omcirkeld door vreet- en hebbedingetjestentjes. Vandaar was het nog ruim een kilometer naar net zo’n kermis, aan de rand van de krater. Na de afknapper met ‘ons’ huis, eergisteren, was deze shock makkelijker te verstouwen, maar leuk was het niet. De krater zelf was gelukkig nog altijd buitengewoon indrukwekkend, en misschien nog angstaanjagender dan die van de Bromo.
Aan het eind van de kermis, waar het pad pas echt spectaculair
begon te worden (over een rif tussen de krater en nog zo’n afgrond) en niemand meer kwam, wou ik even thee drinken, in het allerlaatste tentje. Ik had net bedacht dat ik tussen de honderden dagjesmensen geen bule (witmans - als kinderen tegenwoordig ‘What’s your name?’ roepen, roep ik ‘Pak Bule’, Vader Witmans, terug, wat eerst verwarrend werkt, maar dan toch voor de nodige hilariteit zorgt), geen bule dus was tegengekomen. Maar hier zaten 2 hoogblonde jonge mensen aan de maaltijd. Russen! Uit Moskou. Heel aardig, open, beschaafd en onrussisch. Ze gingen niet naar Bali; ik wist niet dat je vanuit Rusland ook bestemmingen in Indonesië buiten Bali kon bereiken. We vonden de ontmoeting zo bijzonder dat zij met de Nederlandse Poesjkinvertaler op de foto wilden en ik hun namen noteerde: Joeri en Anna. Soms zei ik ‘ya’ in plaats van ‘da’, of ‘atau’ ipv ‘ili’ (‘of’) en zulk soort dingetjes. Ik moest mezelf even een figuurlijke klap tegen mijn hersenpan geven om ‘sekarang’ te kunnen vervangen door ‘sejtsjas’ (‘nu’). Zelf vond ik dat eigenlijk wel leuk, en niet verontrustend.
Op de terugweg verdwaalde ik in het bergwoud en kwam een heel
eind buiten Lembang pas weer op de weg, nog net voor de regen en het donker.
72
Brief 12. Intermezzo., e-mail 11 januari 2011 Jullie willen vast wel een conversatieles Indonesisch. Hier volgen twee voorbeelden van het soort gesprek dat je hier dagelijks zou kunnen voeren, gesteld dat je Indonesisch maar vooral ook je geduld erop berekend is. I ‘Ik wou graag informatie over...’ ‘Alstublieft, gaat u zitten. Wilt u naar Jakarta?’ ‘Nee, ik wil...’ ‘O, naar Yogya! Welke klas? Executive!’ ‘Ik wil niet naar Yogya, ik wil...’ ‘O, naar Jakarta! Ja, er is executive!’ ‘Ik wil naar een dorp in de bergen, Tjitjalenka of...’ ‘O, Tjitjalenka. Naar Tjitjalenka gaan taxi’s. De trein stopt alleen in de grote steden van het eiland Java.’ ‘Er zijn toch ook treinen naar Tjitjalenka? Ik hoef niet...’ ‘Helaas, geen executive of bisnis!’ [Als een Indonesier je een ‘nee’ moet verkopen krijgt zijn gezicht automatisch een uitdrukking alsof hij je de Blijde Boodschap zelf komt brengen. Glimlachen of gewoon heel hard lachen om je verlegenheid met de situatie ‘in goede banen te leiden’.] ‘Maar lokale, goedkope, dat staat hier op...’ ‘Ja! Goedkope! Een heleboel! Wat wilt u in Tjitjalenka?’ ‘Wandelen tussen de sawahs en in de bergen. Ik wil ergens op de lijn Bandung-Yogya uitstappen. Na een uur of anderhalf uur. Om te wandelen tussen de sawahs. Om te wandelen in de bergen. Om te wandelen.’ ‘O, wandelen, ja! In Yogya?’ ‘Nee, ik ben al in Yogya geweest. Ik wil in 1 dag heen en weer, ‘s morgens weg en ‘s avonds weer terug. Naar mijn hotel in Bandung.’ ‘In welk hotel woont u?’ [Ik maak een vaag gebaar richting God-in-den-Hoge, dat doen zij ook als ze je de weg wijzen.] ‘Die kant uit. Ik wil wandelen. Wandelen in de bergen.’
73
‘O, de bergen. Naar Tjitjalenka?’ ‘Ligt Tjitjalenka in de bergen?’ ‘Nee, er zijn daar geen bergen, maar veel mooie winkels.’ ‘Ik wil geen winkels, ik wil bergen.’ ‘O, maar in Tjitjalenka zijn heel veel lokale treinen en bussen en minibussen en taxi’s en ojeks. Daarmee kunt u naar de bergen.’ ‘Hoe laat is er een trein naar Tjitjalenka?’ ‘Voor welke dag?’ ‘Vandaag.’ ‘Die is al weg. Hij vertrekt om 5 uur ‘s morgens.’ ‘Is er verder geen trein meer naar Tjitjalenka vandaag?’ ‘Natuurlijk wel. Vanmiddag om 5 uur. Een hele goeie trein. Dan slaapt u in Tjitjalenka en neemt u morgen een taxi om te wandelen in de bergen.’ ‘Ik wil ‘s morgens weg en ‘s avonds terug’. ‘O, dan moet u naar [volgt de naam van een mij onbekend oord].’ ‘Hoe ver is dat?’ ‘Niet ver. Negen uur.’ ‘Negen uur?!’ ‘Negen uur heen en negen uur terug. Dan kunt u 4 uur wandelen in de bergen. In 1 dag.’ [Het zou heel goed kunnen dat het kind met haar Javaanse ondoorgrondelijkheid een toeristenplek op Bali of Sulawesi op het oog heeft, dat per taxi-met-vliegtuig slechts 9 uur kost om te bereiken. Ik slaak een diepe zucht, al glimlachend natuurlijk, maar ze begrijpt dat ik een probleem heb.] ‘Weet u wat, u gaat naar Solo.’ ‘Ben ik al geweest. Dat is 14 uur heen en 14 uur terug. Dat kan niet in 1 dag.’ ‘Of naar Soekaboemi.’ ‘Daar zijn toch geen treinen heen?’ ‘Nee, maar wel bussen, 6 uur, dat kan heel goed in 1 dag, heen en terug.’ ‘Ik wil niet naar Soekaboemi, ik wil naar het zuidoosten, naar de bergen.’ ‘Naar Lembang?’ ‘Lembang is in het noordwesten. In Lembang ben ik al geweest.’
74
‘O, u wilt naar de hotwatersprings! Bij Bogor!’ ‘Er zijn toch geen treinen naar Bogor?’ ‘Jawel. Uit Jakarta. Heel veel, hele goeie.’ En zo kun je, als je zin hebt je Indonesisch op dit niveau te oefenen, aan deze borstrokdialoog doorbreien tot je de winter door bent, een ons weegt en het verschil tussen die borstrok en jezelf definitief kwijt bent. Maar ik brei er een eind aan met: ‘Okee. Heel hartelijk dank voor de informatie.’ ‘Hetzelfde.’ Als ik me verwijder roept ze me achterna: ‘Vader! Vader! Dit is voor u, vergeet u het niet!’ Ik krijg een grauwe, onleesbare uitdraai mee van de spoorverbindingen op het eiland Java. Ze buigen met zijn allen voor me, 4 jongens en 2 meisjes, het voltallige personeel van deze zelden door iemand - een gestoorde westerling - geraadpleegde informatiedienst van de kereta api (letterlijk: ‘vuurkar’). II Bij de grandioze voormalige buitenplaats van de voormalige Societeit Concordia aan de rand van Bandung (jl. Ciumbulewit, is die naam ook bij jullie blijven hangen, broers? Zo ja, waarom?), tempo doeloe ten voeten uit, met tennisbanen, een zwembad, een hotel, een aula etc. uit de goeie ouwe tijd, speelde zich bij de receptie ongeveer de volgende dialoog af: ‘Goedemiddag mevrouw. Hier in dit boekje staat dat dit gebouw in 1957...’ ‘Klopt ja! [Ya betul!] Kijk, daar is een herinneringssteen. Voor het honderdjarig bestaan.’ ‘Ja in 1979 geplaatst, omdat...’ ‘Betul ya. Ons hotel is uit de 19e eeuw.’ ‘Niet het hotel maar...’ ‘Ya betul. Uit 1879!’ ‘Societeit Concordia was opgericht in 1879. Maar dit gebouw...’ ‘Betul ya. Dit gebouw is uit 1957. Dat staat hier. Wat een mooi boekje. Honderd jaar.’ ‘Ja, maar 1957 klopt niet, want...’
75
‘Ya betul. Een gebouw uit 1879, 19e eeuw!’ ‘Maar dat kan helemaal niet, want...’ ‘Betul, uit 1957, dat staat hier!’ ‘Ja, maar dat is fout, want de Hollanders...’ ‘Betul, door de Hollanders gebouwd!’ ‘Dus dat kan niet in 1957, want Indonesie was vrij sinds 1945.’ ‘Ya betul, in 1945 waren de Hollanders weg.’ ‘Dus dit gebouw...’ ‘Klopt, uit 1879, 19e eeuw.’ Enzovoort enzovoort. Onlangs kwam er in de trein een vrouw van middelbare leeftijd naast me zitten. Ze was lerares Engels aan een ‘college’ en bleef net zo stug Engels tegen mij spreken als ik Indonesisch tegen haar. Veel zei ik niet, want iets zeggen is zinloos en in loos babbelen ben ik nou eenmaal geen held. Zij had wel eens gehoord dat buitenlanders niet graag met Indonesiers praten omdat ze dat ‘boring’ vinden. Ik ontkende in alle toonaarden, zo Indisch ben ik hier in deze maanden wel geworden...
Maar het is waar, het intellectuele ontwikkelingsniveau van (de
overgrote meederheid van) de bevolking van Indonesie komt heel dicht in de buurt van de 0. Lief maar dom, heette dat vroeger. Dat is natuurlijk een arrogante opstelling, die pas werkelijk van domheid getuigt. Van de andere kant wordt nergens duidelijker aangetoond dan hier dat je je intellectuele niveau niet verhoogt door nooit iets te lezen (wat niet wil zeggen dat je dat automatisch wel doet door een universitaire opleiding te volgen). In ruim 2 maanden heb ik 3 keer iemand zien lezen (al die uren in de trein meegerekend!), en alle 3 de keren betrof het iets godsdienstigs - waar geen mens ooit wijzer van is geworden. Lezen lijkt een teken van zieligheid: iemand die leest heeft aandacht van de medemens nodig. Ik ken 2 Indonesische spreekwoorden met ‘boek’ erin: ‘Zoeken naar iets zachts en stuiten op een boek’, hetgeen betekent dat iemand op zoek is naar iets nuttigs maar terechtkomt bij rotzooi; ‘Bij veel keuze blijf je uiteindelijk zitten met een boek’, hetgeen voor zichzelf spreekt. Is het te verwonderen dat er in de meeste boeken - als ik afga op het handvol boeken dat ikzelf heb gelezen onwaarschijnlijk veel drukfouten zitten?
76
En zelden kom je iemand tegen die overweg kan met een plat-
tegrond. Ze grijpen hem graag uit je handen, bekijken vervolgens een hoek rechtsboven, vinden niet wat je zoekt en waarvan zij weten waar in de stad het zich bevindt, richten hun blik op een hoek links onder, enz. Met woordenboeken hetzelfde laken een pak: zelfs mijn leraren in Yogya deden maar wat als ze een woord moesten opzoeken, van hot naar haar. Plattegronden en woordenboeken lijken objekten waarvan het doel voor de Javaaan net zo duister is als hun ziel voor ons. Er zijn in de hoofdstad Jakarta en in de universiteitsstad Yogya net zoveel boekwinkels als in het diepste achterland van Texas (ik noem maar een dwarsstraat van onwetendheid en duisternis). Meestal zijn het hele grote zaken waar je ook sportartikelen en schoenen & kleren en gebakjes kunt kopen. Er zitten en lopen altijd veel potentiele klanten in die winkels, ook bij de bookstore, zoals ze een ‘toko buku’ tegenwoordig noemen. De afdeling religie dekt zo’n 50 % van het volledige aanbod, en de rest is verdeeld over de onderwerpen koken en gezondheid, business en IT, en Engelse leerboeken. Dan zijn er misschien 30 boeken over geschiedenis en politiek. ‘Mein Kampf’ van onze vriend Adolf Hitler is hieronder altijd zeer prominent aanwezig. Verder tref je er hymnes van honderden pagina’s op Ahmedinijad, suikerzoete herinneringen aan Soekarno, bewijsvoeringen van vele hoofdstukken over de laatste gezant van de Satan, te weten Obama, en meer van dat soort troep (troep is nog een veel te mooi woord). Tenslotte zijn er dan nog zo’n dertig titels ‘literatuur’: vertaalde keukenmeidenromans, verpleegstersromans, soaps en alle hybrides van dat genre. Daar loopt dan ook nooit een man rond. Als je heel goed zoekt vind je meestal ook nog wel een dozijn boeken die een fatsoenlijk mens eventueel onder het predikaat ‘literatuur’ zal vangen. Hoewel... Van de grootste Indonesische schrijver, Pramoedya Ananta Toer, vind je met veel geluk 3 titels, maar de kans dat 1 of 0 boek van hem ligt is groter. Voor ik hierheen kwam had ik me voorgenomen dat ik op Java de ‘Max Havelaar’ in Indonesische vertaling zou gaan lezen.Een (1) keer ben ik een winkelbediende tegengekomen die uberhaupt wel eens had gehoord van dit beroemdste en belangrijkste boek dat er ooit over Indonesie is geschreven. De dame verkeerde in de veronder-
77
stelling dat Havelaar een filosoof was en bracht me bij de afdeling vage religies. Multatuli zou zich in zijn graf hebben omgedraaid, ware hij niet gecremeerd geweest. (Ik geloof dat ik die kwinkslag eerder heb gedebiteerd.) Gisteren kreeg ik een nieuwe buurman in mijn hotel, een jongeman uit Jakarta. Hij kwam binnen zonder kloppen, zag me op bed liggen met een boek, vroeg wat ik aan het doen was, inspecteerde mijn kamer en kwam bij me op bed zitten. In het halve uurtje dat hij daar bleef zitten vroeg hij op de kop af 5 keer hoe lang ik al in dit hotel verbleef.
Volgens Albert, die het weten kan, hebben Indonesiers in tegen-
stelling tot Nederlanders in een gesprek niet de neiging hun mening op te dringen. Ze gaan in dialoog, is zijn overtuiging. Een ding evenwel staat als een paal boven water: Indonesiers luisteren geen moment naar hun gespreksgenoot (tenzij het over eten gaat), en verschillen daarin dus in het geheel niet van Nederlanders en de rest van de mensheid.
En wat de mening betreft: ze kunnen er helemaal geen opdringen,
want ze hebben er geen. Integendeel, ze zijn bang voor een mening, je moet geen mening hebben, daar komt maar oorlog van. Zoiets. En de conclusie van dit al? In het mysterie van de Indonesische ziel ben ik nog geen millimeter doorgedrongen, en ik vrees dat mijn tijd van leven onvoldoende zal zijn om daar werkelijk wat aan te doen.
78
Brief 13 (Bandung), e-mail 18 januari 2012 18 januari 2012: op naar de 70! Alle hotelmedewerkers (een stuk of 8 jongens en meisjes die je 15 of 16 of op z’n hoogst 18 zou geven maar rond de 25 zullen zijn) kwamen me een hand geven en happy birthday wensen, nadat ze me gisteren al hadden duidelijk gemaakt dat ze dat niet zouden vergeten. Mijn derde verjaardag in Jakarta. Ik ben naar Djamboelaan 53 geweest en heb mezelf voor de schim van mijn geboortehuis gefotografeerd, waarna ik op de hoek van de straat een feestelijke baksho - de zak patat van Insulinde - heb verorberd. Een belachelijke actie, die daarom wel bij me past. Maar nu terug naar Bandung. Mijn ontsteltenis over de teloorgang van ‘ons’ huis in Bandung was voor mezelf juist zo verbazingwekkend omdat ik dacht voorbereid te zijn op zo’n confrontatie. Ik had gehoopt dat het huis en de school er nog zouden staan, maar daarvan uitgaan deed ik beslist niet. Daarom was mijn eerste reactie - ‘Ik had nooit naar Indonesie moeten komen’ - ook zo bizar. Op het moment zelf dat ik het dacht wist ik dat het onzin was: natuurlijk ben ik heel blij, dankbaar zelfs met een plechtig maar beter woord, dat ik deze reis kan maken. Het is een hoogtepunt uit mijn toch al zo rijke leven- terwijl het ook een dieptepunt had kunnen worden, ook daar had ik rekening mee gehouden. Hoe dan ook, om de shock te verwerken besloot ik ‘zo lang mogelijk’ in B. te blijven. Het zijn 16 dagen geworden, genoeg om het tot een stad te zien worden waar ik de weg enigszins ken, wat het voordien natuurlijk niet was, en genoeg om wat het ooit misschien was definitief te begraven. Ik ben nog een paar keer terug geweest naar waar we woonden, ben zelfs bij de linker- en rechterburen binnen dan wel in de achtertuin geweest, maar vond eigenlijk niets terug. Een keer voelde ik een steek in m’n middenrif: precies op de plek waar ik mijn voet tussen de spaken kreeg, toen ik op mijn allereerste schooldag achter op de bagagedrager van de conciërge naar huis werd gebracht omdat ik van pure zenuwen in m’n broek had gepoept. Ik mocht pas naar
79
school toen ik 6 werd, halverwege het jaar, en wist niet wat me overkwam - al die kinderen, het gejoel op het schoolplein, ik was radeloos. Als de school er nog had gestaan had ik op de vierkante centimeter nauwkeurig het hoekje kunnen aanwijzen waar ik stond te stinken, tot een van de kinderen een kloddertje drol op m’n schoen zag. Ik werd uitgejouwd maar was toch opgelucht, want nu mocht ik tenminste naar huis. En vanwege het ongeluk mocht ik gelijk een week thuis blijven. Daarna zal moeder wel zo verstandig geweest zijn me naar school te brengen op de herkansings-eerstedag.
Ook dook het beeld weer voor me op van de kruising waar nu de fly
over is en waar in het midden een klein rond stoepje voor de verkeerspolitie lag. Op een middag was dat stoepje geannexeerd door een matagelap geworden vrouw, donkerzwart (uit Celebes of misschien wel Madoera?) met lange losse haarslierten en een woest gezicht dat ik bij wijze van spreken nu nog zou herkennen. Ze krijste. Naast haar lag een hele berg klappers (kokosnoten) - hoe kwam die daar? - waarvan ze er af en toe een naar een verkeersdeelnemer keilde die zich te dichtbij waagde. Verder heb ik gecheckt, Dick, of de kali er nog lag (als een soort brandgang langs de achtertuinen) en dat was inderdaad het geval. Ook het r.k. ziekenhuis aan het eind van de straat staat er nog, althans in naam; het gebouw is nieuw maar het oude hoofdgebouwtje is in tact gelaten. Ik ben zelfs nog naar het Immanuel-ziekenhuis geweest, waar Alex en Christopph naar mijn weten zijn geboren. Ik zie de lange buitengang nog voor me die je door moest om bij moeder te komen. Maar ook dat is allemaal weg, en vervangen door nieuwbouw. Als ik er foto’s wilde maken moest ik de volgende dag terugkomen want de persoon van wie daarvoor toestemming was vereist was al naar huis. (Gisteren wou ik 2 flesjes bier kwijt in de ijskast van het hotel. Voordat daartoe kon worden overgegaan moest er een formulier in tweevoud worden ingevuld en ondertekend. Bureaucratie van een vertederende infantiliteit, niet?)
Ik ben naar Dago en Ciumbuleuit geweest, vlak ten noorden van
de stad. Het was er mooi, maar meer dan de namen klikte er niet in mijn geheugen. Misschien stond de boerderij met Hollandse koeien waar we ooit met het hele gezin in een gehuurde morris mini heen zijn
80
geweest - een van de wielen raakte verstrikt in een lap textiel, wat in mijn herinnering voor uren oponthoud zorgde - in Ciumbuleuit?
Het aller- allerlaatste flintertje nostalgie, de dierentuin, bewaarde
ik voor de laatste dag. Ik herinnerder me daarvan alleen de papegaaien op hun zw2aaistokken direct bij de ingang - destijds een must voor elke dierentuin - en uiteraard het bosje met de kantjil. Iedere keer hoopte ik vurig dat ik hem zou zien, maar maar 1 keer was mijn wil zo sterk dat ik ook echt geloofde dat ik hem had gtezien. Laat hij verdomd nog op vrijwel dezelfde plek zitten! Alleen dan aan de andere kant van het pad, op een veldje van nog geen tien vierkante meter, maar daardoor heel goed zichtbaar, met zijn wijfje en zelfs, na goed zoeken, 2 peuters in een nestje achter het hok verscholen. Zoiets krijg je maar 1 keer in je leven te zien, in Bandung. Van alle aaibare dieren komt de kantjil zonder meer op de eerste plaats, met zijn slurfsnuitje en Javaanse ogen, en vooral met zijn voetjes, die van een puur Insulindische rankheid zijn. Bert ben ik niet tegengekomen. Ik had een eventuele ontmoeting in Gods had gelegd dus het zal wel goed zijn. Grenzeloze eenzaamheid kan ook een mooie weg zijn, en als hij die gekozen heeft moeten we ons er maar niet mee bemoeien. Vanuit dat blufferige hotel in Lembang was ik dus naar een vierderangshotel in de stad verhuisd, maar op de dag na nieuwjaar kon ik de beste kamer krijgen in het hotel waar mijn oog direct na aankomst uit Yogya al op was gevallen (en dat toen vol was). In een koloniale villa vlak bij het station, met een soort erker, een driepersoonsbed, een badkuip, een tafeltje met twee stoeltjes, 1 voor mijn voeten. En zonder moskeeterreur; ik vind dat allahakbargejammer best wat hebben, wanneer het zich als een waterige deken van oosterse kakofonie over de stad verspreidt. Ik moet erbij nog steeds aan Jeruzalem denken, waar ik op het dak van een Armeens hotel logeerde en alle godsdiensten verschillende keren per dag door elkaar heen begonnen te jeremijubelen, totaal bedwelmend. Maar als zo’n ongewassen engerd om 4 uur ‘s morgens ongevraagd met veel geschreeuw bij je in bed
81
springt wordt het me te gek. De inrichting van het hotel deed meer aan Engelse dan aan Hollandse tempo doeloe denken. De grote gemeenschappelijke ruimtes op beide etages stonden vol Queen Anne Meubilair en etageres met dure en goedkope prullaria, aan de muren hingen oude familiefoto’s, overal lagen kleedjes en stonden vaasjes. Het personeel sprak allemaal een paar woorden Nederlands uit de oude doos. De hygiene daarentegen was van de derde wereld. Ze vinden het hier helemaal niet gek dat je op een reeds (hoe vaak?!) beslapen laken gaat liggen, hoewel ze ook geen enkel bezwaar hebben dat te vervangen als je erom vraagt. Vers gewassen handdoeken ruiken onfris, onder het bed en op de kast ligt duimendik stof samen met allerlei rommel van voorgangers (etensresten, plastic flessen en ander verpakkingsafval), wasbakken en wc-potten worden meer af dan toe wat gepoedeld, muren en deuren worden nimmer gereinigd. De badkuip stinkt en is eigenlijk te vies om een voet in te zetten. De eerste dagen kwam er telkens een gigantische kakkerlak om de hoek van de badkamerdeur kijken. Ik heb eigenlijk helemaal niks met of tegen kakkerlakken, maar op de derde dag gooide ik een cebok (kontwaswaterbak) water in haar richting en daarna was zij gebelgd en bleef weg.
Als je er niet tegen kan neem je een duurder hotel.
Wisten jullie dat de Nederlandsche regering Bandoeng op den duur tot hoofdstad van Nederlands-Indie had willen maken? Ik niet.
Ik vond zowaar een uitstekend boekje met foto’s en bijbehorende
beschrijvingen van honderd gebouwen die op de monumentenlijst staan. Op 1 na heb ik ze allemaal bekeken. Ze bleken allemaal uit de Nederlandse tijd en allemaal van Nederlandse architecten, al heeft ir. Soekarno aan het ontwerp van 2 ervan - 2 prachtige hotels (Preanger en Lengkong) - bijgedragen, aldus mijn gids. De meeste werden gebouwd in het kader van de gedachte van de nieuwe hoofdstad die B. zou moeten worden. De naam van Wolf Schoemaker was nieuw voor me, maar hij heeft heel veel heel moois neergezet in Bandung, waaronder beroemde gebouwen als dat van Societeit Concordia en de enige moskee op de lijst. (Ik kwam zijn naam van de week ook
82
weer in Jakarta tegen, als architect van het voormalige gebouw van de Nederlandsche Handelsbank, dat niet onderdoet voor en erg lijkt op het hoofdkwartier van dezelfde instantie in Amsterdam (de beroemde ‘Bazel’), en doorgaat voor een van de mooiste 20e-eeuwse gebouwen van Azie.) Het hoofdpostkantoor van Bandoeng is van Van Gendt (van het Concertgebouw en vooral van de A’damse Manege aan de Overtoom). Dan was er een handvol schitterende villa’s in de stijl van Het Nieuwe Bouwen van Aalbers, wiens naam ik (misschien?) kende, maar die nu Iemand voor me is geworden. Een andere bekende naam is Ed. Cuypers, die meerdere Bandoengsche bouwwerken op zijn naam heeft staan, net zo niet-echt-mooi als alles waar zijn nog veel beroemdere oom (?) Nederland mee heeft opgescheept. Berlage heeft hier helaas niets gebouwd, al is hij wel twee keer in Bandoeng geweest om inspiratie te putten uit de ‘oostersche’ cultuur’; hij logeerde net als Charlie Chaplin en Wim & Conny in Homann. Ook oude spoormagazijnen, de kina-fabriek, het grote slachthuis, een waterleidingcentrale en dgl. behoren tot de collectie. Hoofdmoot evenwel is de verzameling regerings- en legergebouwen: het paleis van de legercommandant, het oorlogsministerie, het paleis van de gouverneur etc. etc. Zelf was ik eigenlijk nog meer onder de indruk van de hoeveelheid scholen op de monumentenlijst (wel een dozijn) van allerlei slag: de HBS als beroemdste en chicste, maar ook bijv. een school voor bijzonder onderwijs, waar nog altijd doofstommen worden onderwezen. Al die scholen functioneren trouwens tot op heden als zodanig, en het leek me een waar genoegen er dagelijks rond te moeten hangen. Het absolute hoogtepunt is het terrein van de bouwacademie met zijn grootse aula, wondermooie directeurswoning en verrukkelijke studiegebouwen.
Over het algemeen zijn - een heel beheerste, stijlvolle vorm van
- Jugendstil en Nieuwe Zakelijkheid de stijlen die de collectie op wereldniveau tillen, maar zelf was ik toch het meest gecharmeerd van wat je misschien de klassieke koloniale bouwstijl kunt noemen: zonder poespas, terwijl je aan alles voelt dat je daar comfort en zeer aangenaam kunt wonen. (En in dat, misschien wel belangrijkste, opzicht wel lijkend op de Amsterdamse school - Zeitgeist zullen we maar zeggen.) Daarnaast vind je in Bandoeng ook een aantal villa’s die in
83
Bergen zeker niet zouden misstaan. Er zijn nog honderden van die villa’s, sommige ernstig verwaarloosd, andere kutverbouwd, maar allemaal nog gemakkelijk te redden. Maar ze staan niet op de monumentenlijst en kunnen dus te allen tijde straffeloos worden vernield, zoals het huis aan de jl. Kyai Gede Utama. Ik zag er een te koop voor 60.000 euro... Wat zou Bandung een prachtstad kunnen zijn, als er eens flink de bezem door werd gehaald, zoals bijv. de laatste 10 jaar door SPB. Het verkeer, de smerige rivieren en stroompjes, de smeerboel langs spoorbanen en bij bruggen, ze doen allemaal onnodig veel kwaad, naast alle schade die al is aangericht door alles wat er in het Indonesie van na 1945 aan ‘duurs’ is neergezet en vrijwel zonder uitzondering smakeloos, protserig, ordinair en fout is. De beroemde jl. Braga is in werkelijkheid een zielige, verlopen straat waar de term ‘vergane glorie’ in feite alleen maar belachelijk wordt gemaakt.Overugens heb ik er wel een kostbare klewang en een olifantje van jaspis gekocht (voor Dajo) in de legendarische winkel van Sien-Sien, en ook een voortreffelijke grammatica en een even voortreffelijk woordenboek van het Javaans, die ik overal op Java had gezocht maar nergens had kunnen vinden. Een groot bijkomend voordeel van het afwerken van zo’n lijst van 100 is dat je uiteindelijk eigenlijk overal in de stad wel hebt rondgelopen. Je wordt daarbij altijd begeleid door het uitzicht op de Tangguban Parahu en door de Tjitjapoendoeng met haar talloze zijstroompjes. Ook in Bandung stuitte ik, net als in Soerabaja, op het Nederlandse ‘ereveld’, en ook hier was dat de best onderhouden plek van de stad. De 2 musea die ik heb bekeken stelden niet veel voor, maar waren net als die eeuwige dierentuinen van me - weer heel interessant vanuit het oogpunt van land- en volkenkunde. Het ene museum was gewijd aan de beruchte rebellie van Raymond Westerling op 23 januari 1950: hij had Indie voor ons willen redden en ging roemloos als een pisangkeizer ten onder, terwijl zijn actie aan bijna 100 Indonesiers het leven kostte. (Onder zijn mannen waren de verliezen geloof ik ‘verwaarloosbaar’, vooral omdat hij zo weinig mannen achter zich kreeg.) Het museum stond op instorten en leek alleen te worden overeindgehouden door dikke lagen schimmel. De oorlogsmisdaden
84
en wreedheden waarvan gewag werd gemaakt waren overigens allemaal gepleegd door Japanners en Indonesiers, het leek of er nooit een Nederlander aan te pas kwam... Ik heb een vrijwillige bijdrage gestort van 10.000 roepia ofte wel 80 eurocent, waar ze enorm verguld mee waren. Twee keer heb ik gepoogd te gaan wandelen in de bergen, beide keren liep dat op een mislukking uit. Ik nam de trein naar een klein stadje, maar dat ‘kleine stadje’ bleek bij nader inzien onmogelijk te ontvluchten; Java is geloof ik nog veel voller dan Nederland. Alleen de treinreizen zelf zijn prachtig, en werden eigenlijk iedere keer alleen maar mooier. Maar als je uitstapt kom je in de herrie, stank en overbevolking terecht, met hier en daar wat sawah’s. Als je dan ook nog ‘s schaamteloos wordt genaaid door een babi tjeleng (wild zwijn) van een buschauffeur, 9 van de 10 keer de verkeerde kant wordt opgestuurd en je al vijf dagen niet hebt gescheten is de maat vol. Op naar Jakarta.
85
Laatste Javaanse brief – e-mail 31-1-2012 Het wordt tijd om aan m’n laatste Javaanse brief te beginnen. Ik zit onder een fly-over te schuilen voor de regen. Wat zal ik de komende tijd gedurende de Hollandse regens terugsmachten naar die van de tropen! I heb m’n lunch hier genuttigd: ketoprak, een soort gado-gado maar dan met geperste rijstblokjes. Behalve van een paar eetkarretjes heb ik gezelschap van een man met 6 fietsen en een paar ‘chauffeurs’ die je tegen geringe betaling op de bagagedrager door de regen tegen geringe betaling graag naar de plaats van je bestemming brengen. De laatste weken van mijn reis zijn in Jakarta voorbijgegaan. Eerst heb ik een week in een hotel 6-hoog gezeten in dezelfde torenfalt als waar ik mijn eerste Indonesische week, 3 maanden geleden, heb doorgebracht (in het appartement van Albert), en na een uitstapje naar Bogor ben ik in Alberts flat getrokken, 33-hoog, tot hij deze voor zichzelf nodig had. Nu zit ik nog een week in een hotel tegenover het Cikini-ziekenhuis ‘van tante Hanna’, waar het erg gezellig is, volks, tegenover het supermoderne Jakarta van de vorige locatie. Ik heb het gevoel vanuit mijn hotelkamer uitzicht te hebben over het hele Indonesische dagelijkse leven. Ik maak er foto’s van en heb nu al heimwee.
Ik blijf Jakarta een geweldige stad vionden, waar ik best een half
of heel jaar zou willen wonen. Een weekend heb ik gebruikt voor Buitenzorg oftewel Bogor, om er de beroemde tuin te zien bij het paleis van de Gouverneur-Generaal, tegenwoordig president. Ik meen me die tuin te herinneren van vroeger, en alleen dit wondermooie park is al een reis naar Indonesie waard. Het is nog veel mooier, want (pseudo-) natuurlijker en veel ouder, dan de tuin van Singapore. Ik had er de hele vrijdagmiddag voor, toen de tuin bijna leeg was, en de zondagochtend, toen hij helaas vol stroomde. In de tuinwinkel vond ik het elfde en laatste cadeautje voor Dajo: een opgezette en tot sleutelhanger verwerkte, maar ooit dodelijke reuzenschorpioen voor slechts 2 euro 20. De zaterdag heb ik gebruikt voor een uitje naar de Puncak (Poentsjak), die al een toeristische trekpleister was in de tijd dat wij nog dachten dat dit land van ons was. Het is de hoogste bergpas van Java, op weg van Bogor (en dus Jakarta) naar Bandung. Je staat
86
een paar uur in de file - zaterdag trekken de Jakartanen en masse naar Bogor met zijn tuin en zijn Puncak - in mijn geval ook nog in een minibusje met 19 volwassenen en 2 kinderen; Indonesiers zijn nou eenmaal kleine mensjes, en er kan altijd nog wel iemand bij. Als beloning mag je dan met zijn honderden gaan staan staren naar een uitzicht over een volgebouwd Java richting Bogor. Maar gelukkig vond ik een spannend steil en glibberig paadje door het woud en de theetuinen, en zonder auto’s en mensen, voor de afdaling.
In Bogor bij het station liep een volstrekt naakt, wezenloos, dik
en groot ventje rond van misschien 12. Alleen toen hij opeens oog in oog met mij stond leek hij zich plotseling iets af te vragen, waarschijnlijk wat dat voor bleke diersoort was. Niemand bekommerde zich om hem, hij was ‘op een trein uit Jakarta’ meegekomen werd me gezegd. Bij zoiets vraag je je af of het goed of slecht is dat de Indonesiers geen sjoege hebben van de Westerse wereld. Als het anders was zouden ze hun onbevangenheid verliezen, maar ook iets doen aan dit soort pijnlijke situaties.
Dan ben ik nog een dagje naar Lebak geweest, naar het Rang-
kasbetoeng van Multatuli. Er was een grote nieuwe Multatuli-aula en de hoofdstraat heette de djalan Multatuli. De pendopo van de bupati had nog z’n oude tegelvloer, de alun-alun lag er nog (maar werd zo te zien machinaal gemaaid), en er stond nog een muurtje waarvan men denkt - hoopt - dat het ooit deel vormde van het woonhuis van onze grootste schrijver; als je er tegen zou blazen zou het omvallen. Er was geen standbeeld van hem, maar in Amsterdam staat dat er ook nog niet zo lang. Ik werd door deze armoeiigheid rondgeleid door een man die me was voorgesteld als een groot Multatulikenner. Maar hij bleek nooit iets van Multatuli te hebben gelezen (behalve natuurlijk het lied van Saidjah en Adinda, dat ze hier geloof ik op school behandelen). Maar de treinreis was weer prachtig, zo dicht bij Jakarta en toch allemaal dessa en sawash, zeer onverwacht. Ik zag tientallen karbouwen - die ik tot nog toe slechts sporadisch was tegengekomen - wat we vast wel mogen beschouwen als een magisch eerbewijs, via Saidjah en Adinda, aan Multatuli.
In de trein kwam er een lid van het in mythen gehulde Javaanse
volk van de Badui naast me zitten. Hij leek uit djatihout gesneden.
87
Hij had in Jakarta 100.000 rupiah (85 euro) gescoord tijdens het Chinese nieuwjaarsfeest (op 23 januari, dm’s verjaardag), fluisterde hij me toe. Op die dag deelt het rijkenbestand van de Chinese bevolking namelijk eten en geld uit onder de armeren; als dank worden ze dan eens per 2 of 3 decennia massaal gerampokt door de Javanen, die zich voor de gelegenheid als Herrenvolk opwerpen. Toen de Badui me met groot geweld begon te masseren en ik bang werd dat ik nooit meer zou kunnen pianospelen maakte ik me zo vriendelijk mogelijk van hem los, maar beledigd was hij evengoed en er kwam geen woord meer uit hem. Zo kan ik me ook in mythen hullen. In Jakarta heb ik een paar dagen doorgebracht in de bibliotheek van het Erasmushuis, om er zeer leerzame boeken te lezen van J.A.A. van Doorn en van prof. Wertheim (die ergens naar vaders ‘Struggle’ verwijst, maar de initialen van moeder bij zijn naam zet: G.J.). Het zijn allebei grote Indonesiekenners, en Wertheim is nog veel meer dan dat. Hij achtte 25 jaar geleden de kans dat Indonesie ooit uit elkaar zal vallen aanzienlijk; zelf ben ik daar altijd een voorstander van geweest, wat vader, en trouwens ook Wertheim zelf een verwerpelijk standpunt vinden. Maar wie onafhankelijk is zoekt samenwerking en vrede, terwijl wie onderdrukt of niet erkend wordt (de Papoea’s, de merendeels christelijke Molukkers en Sulawezen, de Atjehers, de Timorezen, en wie weet wie allemaal nog meer, als ze er de mogelijkheid toe zagen) zich eeuwen lang doodvecht, waar niemand wat aan heeft; dat is mijn apolitieke standpunt.
Voorts heb ik bij gebrek aan leesvoer iets van Martin Bril wegge-
hapt, dan kan ik daar voortaan ook over meepraten, en een informatief boekje over de tempels van Yogya met haast meer drukfouten dan woorden en met een bizarre nabeschouwing over de grootsheid van Indonesie, want ze hebben, luidde het, niet alleen wereldberoemde tempels die op de Unescolijst staan, maar ook een over de hele aardbol beminde Olympische gouden-medaillewinnaar (badminton), een winnend team bij de laatste wiskunde-olympiade van ZO-Azie dat de ambassadeurs van de andere deelnemers van ontzag vervulde, een best heel bekende zangeres, en misschien sla ik nog wat over. Mijn literatuurlijst voor januari heb ik voltooid met een bestseller (11 drukken
88
in een jaar), ‘Negeri van Oranye’ (negeri = land), over 5 Indonesische studenten in Nederland. Het was het best te vergelijken met Ronald Giphart (van wie ik ooit 2 alinea’s of zelfs pagina’s heb gelezen), maar dan voor meisjes van onder de 12. Dat er elf drukken van een boek verkocht worden lijkt in tegenspraak met mijn beschouwing in een vorige brief over de leesallergie van dit volk; maar in mijn Javaanse grammatica kwam ik de volgende voorbeeldzin tegen: ‘Al hebben we dit boek gekocht, we hebben het nog niet gelezen.’ Veelzeggend lijkt me. Dan ben ik naar verschillende musea geweest. De aan de geschiedenis gewijde musea (een paar over de vrijheidsoorlog en het algemeen-historische in het voormalig Nederlandse stadhuis) zijn pathetisch op het schrijnende af - zoiets als dat blote jongetje in Bogor - omdat al die helden van hen nooit hebben gewonnen, zelfs niet van zo’n suf legertje als dat van de Belanda’s, en ze hun vrijheid enkel en alleen aan Amerika te danken hebben (dat nu wordt geregeerd door een hier te lande alom gehate huidskleur- en geloofsapostaat!), en omdat voor wat betreft de nationale geschiedenis er nooit sprake is geweest van een natie - die er nog altijd niet zou zijn als er geen Nederlandse kolonisten voorbij waren gekomen. De Galeri Nasional daarentegen was een eye opener. Aan beeldende kunst heeft Indonesie duidelijk heel wat meer te bieden dan aan schone letteren. Ook het oude-kunstmuseum was, afgezien van de stoffigheid en de gigantische lege aanbouw waar door middel van enorme plakborden met architectonische utopieen een ‘museum op wereldniveau’ wordt beloofd, zeer de moeite waard.
Verder raakte ik toevallig verzeild op een concert in de voormalige
schouwburg, met een prachtige Duitse pianist en een virtuoze maar ook gevoelige jonge viloist, in Duitsland geboren en getogen maar van Indonesische afkomst. Ze speelden een romantisch repertoire en voorafgaand aan het concert werd het publiek per luidspreker verzocht tijdens de voorstelling niet te roken, eten of drinken. Het concert was georganiseerd door de Duitse ambassade (toegang gratis) en na afloop werd ik door de zeer aimabele ambassadeursvrouw persoonlijk uitgenodig voor de bijbehorende borrel.
89
Misschien omdat ik op teenslippers liep en een batik-tshirt droeg? De overige blanke heren waren in pak-en-stropdas en deden voornamelijk in zaken.
Misschien valt ook het saunabezoek, waarop ik Albert tracteerde,
onder het culturele, want het is de enige gay-sauna in een stad van 9 miljoen inwoners. Volle bak dus. Min of meer in het verlengde daarvan lag mijn bezoekje aan het strand op een druilerige namiddag (die heb je hier blijkbaar ook, het was de eerste en enige van deze 3 maanden): de zee bestond uit water waar je niet in mocht, er waren piepkleine zandveldjes en er was natuurlijk weer heel veel te eten, naast allerlei volksvermaak voor de omhooggevallenen en hen die ernaar streven dat te worden.
En tot slot kwam ik weer eens per ongeluk terecht op een ereveld,
met o.a. 550 (lege) urnen voor de Nederlandse slachtoffers bij de aanleg van de Birma-spoorlijn. In het nationale museum was ik op een zondag, zodat ik aan de lopende band door groepjes schoolkinderen werd verzocht om een interview in opdracht van hun leraar Engels. Met foto’s. Ik zag weer toeristen die weigerden, ik snap zoiets niet, hoe kun je nou, terwijl je op vakantie bent in Indonesie, geen tijd hebben voor zoiets vertederends als het enthousiasme van die indopubers? Al die gehoofddoekte meisjes die zich tegen je aan schurken of een arm om je heen slaan als ze met je op de foto mogen, en je zelfs, geheel naar de wens van Rita Godverdonk, vaak een hand geven - waarna ze je hand ook nog eens aan hun voorhoofd drukken. Ook hier zijn de meisjes over het algemeen pienterder (althans in Engels) dan de jongens, die lopen te geinen en krielhaantje te spelen. Misschien kan ik ze ook na 13 interviews niet weigeren omdat ik in hart en nieren een leraar ben? Ik verbeter al hun fouten (“Where are you come from?” “Nggak: ‘Where do you come from?’ atau ‘Where are you from?’), waar ze natuurlijk nooit naar luisteren. Ze vinden het allemaal te gek dat tempe mijn favoriete eten is (vaste prik op de vragenlijst); dat weten ze langzamerhand over heel Java nu wel. Zoiets nederigs als tempe, en dan het favoriete eten van zoiets
90
hoogstaands als een bule, wow! wat is Indonesie toch een goed land eigenlijk, hoor je ze denken.
Op het strand kreeg ik van een meisje van 10-12 jaar een piepklein
presentje - omdat zij jarig was! Toevallig had ik mijn nog overgebleven souvenirs uit de Leidsestraat bij me, o.a. een pop met blonde vlechtjes in Marker kostuum. Maar ze weigerde mijn presentje pertinent! Zij wou een cadeautje geven en ze wou er niks voor terug - met haar 12 jaartjes! Zo’n scene is in heel Europa toch onvoorstelbaar, ik krijg er bijna tranen van in m’n ogen nu ik het opschrijf. De dag erop zag ik in Menteng - heb ik al geschreven dat de unanieme reactie wanneer ik zeg dat ik daar geboren ben luidt: ‘Obama! Obama!’ want die is in dezelfde wijk opgegroeid - een voddenechtpaar met kind, dat ik al eens had gefotografeerd toen ze lag te slapen in de voddenkar (ik heb denk ik wel 50 slapende mensen gefotografeerd). Aan haar kon ik mijn pop kwijt, hoewel ze hem niet aan durfde nemen, haar handjes zelfs voor haar gezicht sloeg, en door de moeder moest worden toegesproken voor ze een handje uitstak naar dit wonder, want dat zal het in haar ogen ongetwijfeld geweest zijn. Na al deze ditjes en datjes wil ik proberen te besluiten met wat meer algemene gedachten: de voorlopige moraal van mijn reis. Intussen zie ik nogal op tegen de 13 uur of meer in een vliegmachine. Donderdagavond (voor jullie rond theetijd) naar Kuala Lumpur, en rond middernacht, als jullie aan tafel moeten, de aansluiting naar Parijs. Ik had liever meegewild met de boeken die ik per zeepost heb verstuurd en er 2 maanden over mogen doen. Gelukkis staat in Parijs Kaj, die me ook naar Rotterdam heeft gebracht, me met zijn mobiele glijmiddel op te wachten, toch Kaj? Wil ik terug? Jazeker, ik wil eindelijk weer eens werken. Drie maanden zonder is eigenlijk veel te lang voor me, in Nederland word ik van een dag zonder al zenuwachtig. Maar het ging net, omdat ik mijn handen (hoofd) vol had aan het Indonesisch en het Javaans - maar nu wil ik terug naar Poesjkin.
Maar terug naar het Hollandse weer? Ik denk er maar liever niet
aan en ga ervan uit dat het zal wennen eer ik er erg in heb. Zo niet,
91
dan zal ik niet zeiken. Hetzelfde geldt voor het eten, ik kan me niet voorstellen dat ik weer aan zal vallen op een volkoren boterham met roomboter en oude kaas of een spaghetti vongole, terwijl dat toch favoriete hapjes van me zijn. En wijn in plaats van thee of djeroek?..
Ik ga enorm heimwee krijgen, dat kan bijna niet anders. Maar niet
het heimwee van vroeger: toen wist ik niet wat me overkwam, ik was het me de eerste jaren nauwelijks bewust en moest daarna stap voor stap uitvinden hoe ik ermee uit de voeten kon. De cultuurschok ten gevolge van de verhuizing van Bandung naar Oegstgeest was pas echt ‘verwerkt’, denk ik, sinds mijn Grieks jaren, na mijn 33e dus. Dat zal nu allemaal heel anders gaan, veel gemakkelijker, hoewel of omdat Indonesie van nu af aan een nog veel grotere, veel tastbaarder, concreter plek in mijn bewustzijn zal innemen.
Behalve de hitte en de soto zijn er twee dingen die ik erg ga mis-
sen: het landschap - de pisangbomen en sawahs, de bergcontouren, het nooit voorbijgaande lentegroen - en de mensen met hun glimlach en gratie. Raar eigenlijk, want ik heb veel en veel meer ‘antilandschap’ gezien (in de vorm van stank en herrie) en niet 1 Indonesier ontmoet met wie ik werkelijk bevriend zou willen of kunnen zijn. Toch voel ik me in beide sferen - land & mensen - volkomen bevredigd, of laten we maar gewoon zeggen: gelukkig; er is althans niet het minste gevoel van frustratie of niet-gevonden-hebben-wat-ik-had-willen-vinden. Wat ik heb teruggevonden uit mijn kinderjaren is misschien minimaal, en Indonesie is een heel ander, dikwijls nauwelijks herkenbaar land geworden. Maar dat betekent niet dat er geen band of bond is tussen de twee landen, de twee tijden. In tegendeel, het gevoel dat ze 1 geheel vormen is ijzersterk. Hoe dat precies zit weet ik niet. Misschien moet ik hier eerst weer een tijdje weg zijn om het beter te begrijpen.
Wat ik wel weet is dat ik me nooit ergens zo thuis heb gevoeld
als hier. Daar zal wel nooit een afdoende verklaring voor te vinden zijn. Het landschap is nog altijd onwerkelijk voor me, een paradijs, en daarin kun je je, zou je zeggen, moeilijk thuis voelen. En de mensen zijn aardig, lief zelfs, maar sympathiek kan ik ze niet noemen (antipathiek natuurlijk nog veel minder). Ze zijn me vreemd en tegelijkertijd voel ik me vaak veel gemakkelijker onder hen dan onder (vreemde) paspoortgenoten. Ik ervaar hier een vanzelfsprekendheid van het
92
bestaan - sorry voor het vreselijke jargon, maar ik kan het voorlopig niet beter formuleren - die ik nooit ergens zo heb ervaren.
Ik zal weer met volle teugen genieten van mijn werk, mijn vrienden,
mijn eigen cultuur, de polders, de hygiene, de orde. Maar me thuis gevoeld zoals ik me hier thuis voel, ook zonder enige inhoudelijke aanknopingspunten van vrienden, werk, gedeelde interesse, gelijke betrokkenheid bij levensbepalende zaken: kortom me ‘gewoon’ senang gevoeld, zoals hier op Java, dat heb ik me in Nederland nooit.
93