Chris VANDER STRAETEN
Armoede en armenzorg in het Land van Waas in de 18de eeuw casus: Sint-Gillis-Waas INLEIDING Er bestaat een omvangrijke literatuur over de levensomstandigheden van de bevolking tijdens het Ancien Régime. Deze is voornamelijk gericht op de situatie van de hogere lagen van de bevolking en op een stedelijke omgeving. Over de laagste bevolkingslagen1 op het platteland is relatief minder studie gedaan. Daar zijn meerdere redenen toe: de armen werden en worden eerder als lijdend voorwerp dan als onderwerp in het maatschappelijke gebeuren beschouwd. De historische bronnen zijn dan ook eerder schaars. De studie van de lagere klassen wordt veelal herleid tot het opstellen van statistische modellen met weinig persoonlijke- of groepsuitdrukking (vergelijk met de goedgedocumenteerde exploten van een of andere edelman of de perikelen rond een ambacht in de stad). Deze kleinere belangstelling voor de plattelandsarmoede is merkwaardig als men rekening houdt met het feit dat tijdens de 18de eeuw ongeveer 75 percent van de bevolking in Vlaanderen en Brabant op het platteland leefde2. Van die bevolking leefde minstens 60 percent op of onder de armoedegrens. Velen moesten permanent ondersteund worden. De bewuste literatuur geeft over het algemeen een vrij steriel beeld over armoede en armenzorg in de Nieuwe Tijd. De armoede wordt er ofwel geschilderd als een niet te vermijden gevolg van de preïndustriële samenlevingswijze of zelfs als een middel in een bijna cynisch scenario om de arbeidsmarkt onder controle te houden. De organisaties, die instonden voor de armenzorg, worden meestal voorgesteld als passieve verdelers van materiële hulp of als gewillige instrumenten om die controle door te drukken. Dit beeld blijkt niet te kloppen. De lokale armenzorginstituten konden zeer dynamisch op veranderende omstandigheden inspelen, op basis van de lokale wensen, behoeften en overtuigingen. Hun acties weken op bepaalde
107
punten lijnrecht af van wat men zou verwachten op basis van theorieën over arbeidsmarktcontrole. In dit artikel zullen we de praktische levensomstandigheden van de behoeftige bevolkingsgroepen leren kennen in het Waasland, in casu het dorp Sint-Gillis-Waas, gedurende de tweede helft van de 18de eeuw. Over deze periode en de streek zijn reeds enkele goede socio-economische analyses gemaakt, recent3 en in het verleden4. Deze werken spitsen zich toe op klassen, getallen en gemiddelden voor brede bevolkingslagen en grote streken. Daarnaast is ook veel geschreven over de formele organisatie van de verschillende bestuursniveaus, maar is relatief weinig beschikbaar over de dagelijkse praktijk. Om een beter idee van de actuele levensomstandigheden te krijgen moet men dieper graven binnen een afgelijnd gebied, zoals een dorp. ‘Statistisch gemiddelde’ mensen bestaan immers niet. Op die manier ontdekt men tot op een zeker niveau de concrete toestand van mensen, de ‘echte’ organisatie van de armenzorg naast het formele instituut, de praktische resultaten op het terrein, de flexibiliteit van hun aanpak in geval van storingen van buitenaf. Het is duidelijk dat men voorzichtig moet zijn om de gevonden elementen zonder meer in al zijn facetten te extrapoleren naar andere tijdvakken of geografische gebieden. Toch blijkt er een grote samenhang te bestaan in de structuren en de aanpak in de praktijk van de armenzorg binnen de bredere plattelandsregio. Om de situatie op dorpsniveau zinvol te kunnen bestuderen is het noodzakelijk om de maatschappelijke context te begrijpen. Zulke dorpsgemeenschap had immers sterke banden met het ommeland; zelfs de interne manier van werken werd grotendeels gedicteerd door externe machten en de zo belangrijke land- en streekgebruiken. Ook intern in de ‘prochie’5 dient men rekening te houden met de heersende officiële en informele structuren. Dit artikel bestaat daarom uit twee grote delen. Het eerste deel start met een beperkt beeld van het fenomeen armoede in Europa tijdens de Nieuwe Tijd6. Wat verstond/verstaat men onder armoede? Wat was het beeld van de armoede voor de naaste? Hoeveel armen waren er? Welke factoren beïnvloedden het armoedeniveau?
108
De armenzorg was zeer sterk geïntegreerd in het leven van de gehele gemeenschap. Een goed begrip daarvan is dus essentieel. Daarom krijgt u een overzicht van de bestuurlijke organisaties op het niveau van het Land van Waas en op dorpsniveau. Vermits in de Annalen vroeger al uitvoerig ingegaan is op deze structuren, beperk ik mij hier tot een summier overzicht. We maken een korte schets van de demografische toestand in de achttiende eeuw en het verband met de lokale levensomstandigheden. We gaan nader in op een aantal economische factoren die het armoedeprobleem beïnvloed hebben, zoals de landbouw en de lokale nijverheid, speciaal de vlasnijverheid. Naast de behandeling van de situatie op het niveau Land Van Waas wordt deze op het niveau van het dorp Sint-Gillis-Waas bekeken. Het tweede deel werpt een licht op de armengemeenschap van SintGillis-Waas tijdens de tweede helft van de 18de eeuw. We maken kennis met de rollen binnen de armenzorg en met de praktische werking ervan. Een belangrijk hoofdstuk gaat over de toelating tot de armenzorg. Er bestonden geen eenduidige formele regels over wie toegang had tot de armensteun. Er was dus ruimte voor verschillende interpretaties. Verscheidene studies leggen de nadruk op het verschil in perceptie en behandeling tussen ‘waardige’ en ‘onwaardige’ armen7. In de geraadpleegde bronnen voor het betrokken gebied vinden we omzeggens geen aanwijzingen over een groot formeel onderscheid tussen zulke waardige (want kreupel, oud, weduwe met veel kinderen) en onwaardige armen (“luiaards”, vagebonden). Hieruit kunnen we echter zeker niet besluiten dat dit onderscheid afwezig was op het platteland. Inderdaad, dit type bronnen beperkt zich tot de armen die door de armentafel onderhouden werden, en dat waren dus uiteraard allemaal “waardige” armen. We moeten dus beducht zijn voor een ‘dark number’ aan ongedocumenteerde armen. Verder hebben we geen bronnen die ingaan op de criteria om een individu of een gezin toe te laten tot de armenzorg op basis van de graad van behoeftigheid. Reeds sinds de middeleeuwen werd het principe van zorgdomicilie aanvaard, dus iemand die behoeftig werd kon daarop steeds terugvallen. Er bestond echter de grootste onduidelijkheid over wie die rol moest waarnemen, gezien de vele processen die gevoerd werden tussen lokale autoriteiten. Ook te Sint-Gillis zien we het effect van deze verwarring doorwerken.
109
We bekijken vervolgens de praktische werking van de armentafel. Een belangrijk instrument daartoe is de jaarlijkse armenrekening, niet in het minst omdat er op een min of meer gestandaardiseerde manier kwantitatieve informatie beschikbaar komt, waaruit onder meer een aantal tabellen en grafieken kunnen afgeleid worden. Het bredere beeld en de evoluties worden op die manier duidelijker zichtbaar. Over hoeveel behoeftigen spreken we eigenlijk? We proberen een orde van grootte rechtstreeks terug te vinden in de documenten en proberen die te vergelijken met getallen, afgeleid uit de rekeningen. Hier komt het bovengenoemde probleem terug opduiken: wie was behoeftig? Gewapend met de kennis die we verzameld hebben, zullen we afdalen tot het niveau van de individuen met naam en toenaam, zoals de ‘regeerders’, de armmeester, de armen zelf en diegenen die ‘houdenisse’ hadden over bepaalde armen. We willen het wedervaren van zulke mensen volgen gedurende een periode van 10 jaar. Op dit niveau zien we ook een aantal persoonlijke verhalen, waaronder nogal wat schrijnende toestanden. Doorheen dit werk worden de termen ‘armoede’ en ‘arme’ zeer frequent gebruikt. Ons onderwerp beperkt zich tot de materiële tekorten die het overleven van mensen konden in gevaar brengen. Consequent met de gebruikte bronnen, gebruik ik hier de term ‘arme’ als ‘hulpbehoevende’, iemand die hulp van buitenaf nodig had om te kunnen overleven. Het is de tijdgenoot die bepaalde wie dan wel ‘hulpbehoevend’ genoemd werd. Verder in deze inleiding bespreken we de problemen die hiermee gemoeid zijn. Op zichzelf zijn de armenrekeningen saaie opsommingen van inkomsten en uitgaven. Zelfs zulke formele documenten bevatten sporen van achterliggende onvrede, bezorgdheid om de armen, maar ook om de centen en relaties tussen personen. Deze vindt men in de vorm van opmerkingen in de marge, doorhalingen en verbeteringen van stukken tekst, schijnbaar verbloemende bewoordingen en andere ‘anomalieën’. Dit soort bronnen laat ons echter niet toe in detail in te gaan op de leeftoestanden van de behoeftigen zelf. Er blijven dus heel wat vragen over rond de overlevingsstrategieën van deze mensen. Deze problematiek vergt echter een andere on-
110
derzoeksaanpak. Het onderwerp is zeker interessant voor verdere studie. Als studieobject werd gekozen voor het dorp Sint-Gillis in het Land van Waas, gedurende de periode van ongeveer 1760 tot 1794, dus de laatste jaren van het Ancien Régime. De kwaliteit van het bestand aan overgeleverde documenten is er zeer goed: we hebben mooie archiefreeksen, weliswaar met enkele hiaten. De makers van die documenten waren over het algemeen plichtsbewust en secuur; er bestaan nogal wat ondersteunende documenten (zoals vele bewijsstukken bij rekeningen). Het dorp ligt binnen redelijke afstand van andere dorpen, die reeds door andere historici bestudeerd werden vanuit een macro-economisch standpunt, zodat een analogie, of een vergelijking ermee mogelijk wordt voor sommige deelaspecten8. Anderzijds zijn er ook structurele verschillen tussen deze dorpen, die onze aandacht vestigen op gevoelige factoren in de maatschappij9. De behandelde periode is de tweede helft van de 18de eeuw. Het is een vrij rustige tijdspanne tijdens de Oostenrijkse tijd10, zonder veel storende onverwachte elementen van buitenuit die ons inzicht in de werking van de armentafel, en de lokale maatschappij in het algemeen, hadden kunnen vertroebelen. Naast vele bewaarde voorwerpen zijn het de overgebleven teksten die rechtstreeks getuigen van het dagelijkse leven in de dorpsgemeenschap. In dit artikel heb ik bewust vele teksten ‘onvertaald’ weergegeven in een poging om de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. We moeten hier echter zeer nederig blijven. De materiële en de belevingswereld van toen zijn door de moderne mens moeilijk te bevatten. Over het onderwerp armoede zijn de bronnen eerder schaars. Voor de tijdgenoten in de 18de eeuw was het gewoon niet interessant om over armoede te schrijven. Wel vinden we documenten die toestanden en feiten beschrijven, waarin armoede een van de belangrijke factoren was. Zo vinden we vlot procesdossiers over diefstal, bedelarij, vagebonderij. We vinden de armen wel terug in bepaalde kronieken, ze zijn afgebeeld op schilderijen. Deze zijn echter allemaal gemaakt door buitenstaanders die de behoeftigen alleen kenden vanuit hun eigen wereldbeeld, beïnvloed door de alomtegenwoor-
111
dige vooroordelen, connotaties met misdaad, losbandigheid en goddeloos leven. De armen zelf waren nagenoeg allemaal analfabeet of toch onvoldoende geletterd om zelf beschrijvingen na te laten die voor ons bruikbaar hadden kunnen zijn. We vinden wel enkele aanbevelingsbrieven of smeekschriften terug, waarin een derde persoon de deplorabele toestand van de persoon in kwestie schildert om die bijvoorbeeld toe te laten tot de armenzorg. Dan zijn er nog de institutionele bronnen, zoals de rekeningen van de armentafels, staten van goed, enkele schaarse bevolkingstellingen, verslagen van vergaderingen van de schepenbank in de resolutieboeken, briefwisseling allerhande. Zulke bronnen benaderden de armen vrijwel altijd als objecten. De Nieuwe Tijd behoorde tot de ‘prestatistische periode’. Gegevens werden alleen verzameld voor de concrete noden van dat ogenblik. Een graantelling werd bijvoorbeeld georganiseerd op het moment dat men vreesde dat de komende oogst zou tegenvallen wegens lange overvloedige regens. We moeten nog een eeuw wachten vooraleer men begon met het aanleggen van reeksen waaruit door ons trends kunnen berekenend worden of anomalieën opgespoord. Veel documenten werden weggegooid nadat ze hun dienst hadden gedaan. Een tweede groot probleem met zulke bronnen is de normstelling rond de gegevensgaring en -bewaring. In het voorbeeld van de voorgenoemde graantelling waren de instructies vanuit de centrale overheid nogal onduidelijk. Het doel van de actie werd amper uitgelegd, zodat de uitvoerders allerlei bijbedoelingen gingen veronderstellen. Het gevaar is dus dat de resultaten gekleurd konden zijn en de gegevens van verschillende ondervraagde entiteiten niet vergelijkbaar zijn. Een algemeen probleem met de bronnen rond de armoede, zeker op het platteland, is het fragmentarische van de gegevens. In deze studie komt nog een bijkomende verwikkeling: een van de doelstellingen van de studie is de persoon van de arme enigszins tot zijn recht te laten komen, en dus verder te kijken dan naar het object ‘arme’. Nochtans moeten we het doen met de bestaande, meestal institutionele bronnen. Een interessant aspect is dat de meeste lokale documenten gedurende een langere periode geschreven werden door een enkele persoon: de griffier. Hij behoorde tot de lokale magistratuur en dit zou bijvoorbeeld kunnen geleid hebben tot het filteren van
112
niet-flatterende toestanden of het verbloemen van gegevens. Hiervoor moeten we dus beducht zijn tijdens de studie. De consequentie van dit alles is dat de bronnen ons een goed, maar beperkt inzicht geven op het leven van de paupers en de praktische werking van de armentafel. Bepaalde elementen komen gewoon niet aan bod of zijn statistisch niet voldoende relevant om concrete uitspraken te kunnen maken. Bepaalde thema’s, hoe interessant ook, zullen we dus niet kunnen behandelen11. Alles wat te maken heeft met de persoon achter de arme is slecht gekend. Zo kennen we een hele reeks armen bij naam, maar krijgen we weinig informatie over hun mate van behoeftigheid. Voor de zoektocht naar relevante materiële informatie over deze mensen werden alle zgn. Wezenboeken (‘Staten van Goed’) doorgenomen voor de gekozen referentieperiode. Helaas werden geen staten teruggevonden voor enige arme, die overleden was tijdens die periode. De reden voor dit gemis is vrij duidelijk: de bezittingen van de betreffende personen waren onbestaand of te onbeduidend om een staat op te maken12. De primaire informatiebronnen maken deel uit van het oud archief van de prochie Sint-Gillis Waas (RA Beveren, fonds Vrasene SintGillis Waas, toegangen GO44 en GO9). Het Oud Archief van dit dorp bevat enkele mooie reeksen maar ook enkele vervelende hiaten. Over het algemeen getuigen de papieren van een grote zorg op lokaal vlak. Denigrerende vooroordelen over de lokale bestuurders op het platteland in vergelijking met ‘die van ’t stad’ zijn niet gerechtvaardigd. Uiteraard zijn de rapporten er minder gesofisticeerd dan in een grote stad, maar alleen omdat de schaal kleiner en de activiteiten minder gediversifieerd zijn. Het Oud Archief van SintGillis beslaat in totaal 74 meter archiefruimte in het RAB. Enkele interessante stukken bevinden zich in het lokaal archief van de gemeente Sint-Gillis. Andere geraadpleegde bronnen zijn het fonds Land van Waes (RAB - GW5, met tellingen, bevolen of gecoördineerd door het Hoofdcollege, ordonnanties van dit Hoofdcollege, briefwisseling van en naar het lokale bestuur), Graafschap Vlaanderen (RAG met beroepstelling Franse tijd, ordonnanties), de ‘receuils’13 met de ordonnanties van het bestuur der Oostenrijkse Nederlanden en andere, zoals de landboeken, beschikbaar in de KOKW.
113
In dit artikel zijn geldbedragen, waar mogelijk, uitgedrukt in ponden groot vlaams. In de oude documenten werden verschillende notaties gebruikt. Hier koos ik systematisch voor het formaat lb:s:g:d (met lb: ponden, s: schellingen, g: grooten, d: deniers). In citaten wordt het pondteken voorgesteld door de letter £. In bijlage vindt u een korte toelichting over munten, lengtematen, gewichtsmaten, inhoudsmaten met omzettingstabellen. DEEL I: ARMOEDE, DEMOGRAFIE, ECONOMIE, BESTUUR Armoede op het platteland tijdens de achttiende eeuw 1. Het begrip armoede In veruit de meeste gevallen is het onzinnig of zelfs onmogelijk om onze hedendaagse criteria over te planten op het verleden. Het wordt dus behelpen met de interpretatie van de tijdgenoot-auteur. Bijna alle studies rond armoede kunnen ruwweg teruggebracht worden tot twee categorieën: de beschrijvende overzichten14 (inkomensstructuren van de lagere bevolkingsklassen, verspreiding van behoeftigheid op nationale of Europese schaal, oorzaken van de armoede) en de geschiedschrijving (verhalen, theorieën) over acties die het gevolg waren van de armoede, eventueel in samenspel met andere factoren15. Hier vinden we voorvallen terug, zoals boerenopstanden, voedselrellen in de steden en chronische fenomenen zoals bedelarij, emigratie, dronkenschap, bendevorming. Er is echter een gevaar verbonden aan studies die de nadruk leggen op reacties op de armoede: door generalisatie kan de opinie ontstaan dat alle armen potentiële relschoppers of verdoken bedelaars waren. Dan gaat men voorbij aan de overgrote massa van behoeftigen die bijna onopgemerkt leefden en doodgingen. In het Waasland van de 18de eeuw waren er geen grote boerenopstanden of enig betekenisvol verzet op het platteland tegen het grauwe bestaan van zovelen. De armoede werd door iedereen aanvaard als een deel van de natuurlijke orde.
114
2. Oorzaken van armoede, levensstandaard en sociale netwerken Een der voornaamste oorzaken van armoede was ziekte. Daarbij gaat het niet alleen om de epidemische ziekten die regelmatig een grote ravage aanrichtten bij de plaatselijke bevolking en zich chronisch manifesteerden tot in de 19de eeuw, maar ook om meer onschuldige ziekten, waarvoor de armere delen van de bevolking zeer gevoelig waren. Een veel voorkomende groep vormden de geestelijk gestoorde mensen. Oorlogsvoering was een andere voorname oorzaak van armoede. Naast de grote macro-economische bewegingen, waarop we later dieper zullen ingaan, moet men ook de dynamiek bestuderen op het niveau van het individu en van het gezin om de levensomstandigheden van de mensen te verklaren. Het blijkt dat tijdens het leven van personen die zich rond de armoedegrens bewogen, periodes waren waarin men bijzonder gevoelig was voor armoedetoestanden. Kinderen vormden een last op het gezinsbudget tot hun vijftien jaar, wanneer ze voor het eerst bijdroegen tot het gezinsinkomen. Ook de oude dag betekende voor velen armoede. Bijzonder problematisch werd de situatie van een gezin bij het verdwijnen van een van de ouders, in het bijzonder de vader-kostwinner. Ook te Sint-Gillis zullen we in de armenzorg de grote aantallen alleenstaanden, met en zonder kinderlast, waarnemen. Over de levensstandaard van de arme is in het verleden veel studiewerk gebeurd. Informatie is voornamelijk afkomstig uit (reis)verslagen, boedelbeschrijvingen en huurcontracten. In crisissituaties leden veel armen door hongersnood. Een groter probleem was echter de permanente ondervoeding bij vele mensen, met ziektes tot gevolg (o.a. oogziekten, rachitis of scheurbuik door een chronisch tekort aan opname van resp. vitamine A, vitamine D, vitamine C). Dit is een van de verklaringen voor het grote aantal kreupelen in die periode. Op het platteland had men nog een grote mate van zelfvoorziening, die er niet was in de steden. Daar was men volledig afhankelijk van de markt. Anderzijds had men daar over het algemeen veel beter uitgebouwde ondersteuningssystemen dan op het platteland16. Kledij van arme personen is moeilijk terug te vinden in de weinige nagelaten boedelbeschrijvingen en de gevon-
115
den stukken zijn dan ook weinig representatief voor de kledij die de mensen gewoonlijk droegen. Of de mensen werden begraven in de weinige klederen die ze hadden. Frequent zien we uitreikingen van kledij door de lokale armenzorg. We zullen verder zien dat kledij een grote uitgavenpost vormde voor de armentafel van Sint-Gillis. In tijden van schaarste, ziekte, kinderbed was de eerste reactie van de armen om in hun eigen kring hulp te zoeken, eerder dan aalmoezen te vragen of af te hangen van de publieke armenzorg. Daarbij hoorde in de eerste plaats de onderlinge bijstand van broederschappen en andere organisaties. Nabuurschap kon even belangrijk zijn als familiebanden. De hulpzoekende armen wilden een graad van onafhankelijkheid behouden en vermijden anderen tot last te zijn. Uiteindelijk is de meeste hulp toch afhankelijk van een zekere dosis geluk en de contactvaardigheid van de betrokkenen. Een belangrijke verwantschap was die tussen werknemer (gezellen, huispersoneel) en werkgever. Op het platteland konden de landarbeiders bijvoorbeeld hun graan kopen aan lagere dan marktprijzen. De meeste hulp tussen familieleden, vrienden of buren was uiteraard informeel en daarom zelden gedocumenteerd. Vele armen schaamden zich voor de deplorabele staat waarin ze zich bevonden; ze gingen niet naar de zondagsmis of stuurden hun kinderen niet naar de school omdat ze geen fatsoenlijke klederen hadden en bijgevolg niet zouden aanzien worden als ‘menselijke wezens’17. 3. De evolutie van de georganiseerde armenzorg Traditioneel was de armenzorg in handen van kerkelijke organisaties en steunde op private liefdadigheid. Deze manier van werken bleek echter niet opgewassen te zijn tegen de sterk groeiende noden en de veranderende tijdsgeest. In brede termen vonden de volgende evoluties plaats vanaf het begin van de Nieuwe Tijd: 1. De steeds grotere rol van de seculiere overheid in de armenzorg. 2. De verhoogde rationalisatie, bureaucratisering en professionalisering van de armenzorg. Door de enorme stijging van het aantal behoeftigen konden de middeleeuwse aalmoezensystemen niet langer de zware noden lenigen. Ze werden algemeen aanzien als
116
achterhaald en contraproductief. Hulp door publieke instellingen kwam in de plaats van aalmoezen door private personen. Duidelijk neergeschreven regels vervingen geleidelijk de losse procedures uit het verleden. 3. De derde peiler van de armenzorg was het onderwijs. De hervormers zagen in het onderwijs van de lagere klassen een goed middel om armoede te bestrijden. Dit was dan in de eerste plaats gericht op het geven van goede morele voorbeelden aan de kinderen en op beroepstraining, kortom om de kinderen van de paupers op te leiden tot nuttige leden van de maatschappij. In de Lage Landen kan het begin van de transformatie in de armenzorg gesitueerd worden vanaf 1520. Het gecentraliseerde systeem, door de stad Ieper uitgewerkt, diende als voorbeeld voor veel andere steden, tot in Engeland. De belangrijkste doelstelling was het kanaliseren van hulpfondsen en aalmoezen om een meer efficiënte en rechtvaardiger verdeling toe te laten. Het systeem ontstond naast de reeds bestaande organisaties. Het werd fel aangevochten op grond van het goddelijke recht. Leken waren volgens de tegenstanders niet bevoegd om liefdadigheidsinkomsten te verdelen. Keizer Karel V vaardigde in 1531 een edict uit dat consolidatie van de middelen in een centraal fonds gebood en het bedelen verbood voor iedereen behalve voor bedelorden, gevangenen, melaatsen en waardige armen die niet konden onderhouden worden door de gemeenschappelijke kas. De hervormingsbeweging in de katholieke Nederlanden doofde uit tegen het einde van de 16de eeuw. De hervormingsregels, uitgevaardigd door het Concilie van Trente, werden nu richtinggevend. Met de Contrareformatie herstelde het traditionele liefdadigheidsysteem zich gedeeltelijk. Men decentraliseerde de armenzorg op vier niveaus: de confraterniteiten, de hospitalen, de parochies en de Bergen van Barmhartigheid. Niettegenstaande deze hervormingen, bleef de private liefdadigheid van zeer groot belang gedurende het hele Ancien Régime: het ongecontroleerde geven van aalmoezen was ver van verdwenen, spijts alle pogingen om bedelarij buiten de wet te stellen. Het is pas op het einde van de 18de eeuw dat de armenzorg terug grondig zou aangepast worden, gebaseerd op de Franse armenwetgeving van 1796. Verder in deze studie maken we kennis met de lokale armentafel van Sint-Gillis-Waas in de jaren 1770. Het instituut had dus een hele evo-
117
lutie achter zich. De interne organisatie en procedures waren gerijpt tot een stabiel geheel. 4. Armoede, armenzorg en maatschappelijke evoluties. De arme in het algemeen, en de gezonde bedelaar in het bijzonder, werden meer en meer gezien als bron van sociale problemen en morele en publieke ordeverstoring. Met de groei van het leger paupers vanaf het begin van de 16de eeuw begon men steeds meer het onderscheid te maken tussen “waardige” en “onwaardige” armen. De intentie van de overheden was die mensen te helpen die niet de mogelijkheid hadden voor zichzelf of hun gezin te zorgen. De anderen werden uitgesloten van hulp en werden daarnaast ook onderworpen aan een waaier van disciplinaire maatregelen. Tijdens de 18de eeuw groeide het aantal dolenden sterk, niet alleen door de verslechterende demografische en economische omstandigheden, maar ook door de acties van de overheden zelf – het wegjagen uit de ene streek zorgde voor extra overlast in de andere. De arme die niet van de armenzorg kon genieten, zocht uitwegen om te overleven. Een mogelijkheid was stelen, hetzij alleen of in een bende. Sommige historici beweren echter dat de globale misdaadcijfers in de Nieuwe Tijd heel wat lager lagen dan in industriële maatschappijen18. De boeren wisten hoe ze moesten omgaan met de kleine diefstallen van voedsel of hout door lokale armen, maar hadden weinig verweer tegen rondtrekkende bendes. Over het algemeen vindt men in het Waasland relatief weinig klachten over overlast door armoede of bedelarij, in vergelijking met andere streken19. Dit wil niet noodzakelijk zeggen dat armoede niet aanwezig was, wel dat het bestaande systeem er min of meer in slaagde die onder controle te houden. Het voorgaande beschrijft armoede voornamelijk als een fenomeen op zich. Men kan het echter niet los zien van andere toestanden en evoluties in de maatschappij van toen. De 18de eeuw wordt onder meer gekenmerkt door het groeien van de macht van de staat in steeds meer aspecten van het leven van de onderdanen. Het is ook de periode waar het kapitalisme meer gewicht kreeg. De oude feodale structuren kwamen onder druk. Een grondige bespreking van de verbanden tussen deze en andere elementen zou ons evenwel te ver voeren20.
118
Centralisatie van de armenzorg maakte controle mogelijk. Vele steden hielden lijsten bij met namen, kwalificaties en inkomsten van hulpzoekenden. Uit zulke documenten zou een trend blijken om bij economische expansie de assistentie per hoofd door de armenzorg te verminderen en om bepaalde categorieën mensen de toegang tot de armenzorg te weigeren. Op die manier kwam arbeidskracht beschikbaar voor de ondernemers zonder opwaartse druk op de lonen21. We zullen verder deze arbeidscontroletheorie toetsen aan de concrete situatie te Sint-Gillis-Waas. Thuisarbeid en aardappelteelt bespaarden de 18de-eeuwse Vlaamse landarbeiders van verhongering. Wegens de sterke demografische druk konden handelaars en producenten de lonen laag houden. Daaruit ontstond een nog grotere afhankelijkheid van de thuisarbeid en uiteindelijk de totale ontwrichting van de traditionele boerengemeenschap. Verder in Deel I zullen we de specifieke toestand in het Land Van Waas bekijken. Aan lager wal geraakte plattelanders deden al het mogelijke om te overleven. Alleen wanneer alle mogelijkheden daar uitgeput waren trokken ze naar de de steden. Integratie van immigranten in de steden was zeer moeilijk tot hopeloos. In onze streken was er geen sprake van een coherent sociaal beleid tijdens het eerste deel van de 18de eeuw. De centrale overheid publiceerde veelvuldige ordonnanties tegen ‘onwaardige’ bedelaars, lokale machthebbers kregen de autoriteit om inbreuken streng te straffen, de verantwoordelijkheid voor de armenzorg werd aan de lokale bestuurders overgedragen. De meeste regelgeving bleek echter weinig effectief. Tot slot moet gewezen worden op een grote mate van zelfdisciplinering van het proletariaat zelf: proletarisering en verpaupering verhoogden de intolerantiedrempels bij de lagere klassen ten aanzien van ‘ongeregeld leven’ van lotgenoten. Sociale controle is dus niet uitsluitend een proces dat van bovenaf gestuurd werd22. De bestuurlijke context in het Land van Waas Vermits dit onderwerp reeds meermaals in de Annalen van de K.O.K.W. is beschreven, beperk ik mij hier tot de essentie die nodig is voor een goed begrip van wat volgt. Tijdens het Ancien Régime rapporteerde het Land Van Waas rechtstreeks aan het Graaf-
119
schap Vlaanderen23. Het bestond uit 19 dorpen (prochies) die onder de Keure ressorteerden en 6 zgn. apanagedorpen. Daarnaast waren er diverse heerlijkheden die soms volledig zelfstandig opereerden of onder het gezag stonden van andere machten, zoals b.v. de Sint Pietersabdij te Gent. Het Land van Waas, als geheel, werd bestuurd door een hoogbaljuw en een schepenbank met 7 schepenen die zitting hielden te Sint-Niklaas. De hoogbaljuw vertegenwoordigde de vorst. Hij was voorzitter van het hoofdcollege voor alle bestuurszaken van het Land van Waas. De hoofdschepenen waren benoemd voor het leven en hadden een uitgebreide bevoegdheid. Zij stelden de belastingen vast, benoemden de raadspensionaris, de griffier en andere ambtenaren. Zij stelden elk jaar de schepenen aan in de verschillende dorpen, zij hielden toezicht op de prochierekeningen. Zij controleerden dus de plaatselijke besturen. Daarnaast hadden ze ook wetgevende en rechterlijke macht: zij vaardigden ordonnanties uit, velden vonnissen en legden boetes op. De verhouding van de Wase dorpen tot het hoofdcollege was complex. Elke prochie stuurde twee afgevaardigden naar de vergaderingen van het hoofdcollege om advies in bepaalde aangelegenheden te geven, maar toch bestond er een zekere rangorde tussen de dorpen. Als maatstaf voor de ‘belangrijkheid’ van een prochie werden gebruikt: de afgedragen belastingen, de grootte van de bevolking, het aantal geleverde weerbare mannen. De hoofdschepenbank behandelde beroepen van rechtszaken van de lagere dorpsvierscharen en was rechtbank van eerste aanleg voor criminele zaken die konden resulteren in straffen met lichamelijke verminking of doodstraf. Op dorpsniveau werd het bestuur waargenomen door de meier en de schepenen. De schepenen werden elk jaar aangesteld door het hoofdcollege op basis van een lijst die door elke schepenbank, kort na Pasen, werd voorgedragen. Zij vertegenwoordigden de bevolking. De meier was de burgerlijke officier van de graaf. Hij was aangesteld door het hoofdcollege. Hij was belast met de uitvoering van de beslissingen van de schepenbank en van het hoofdcollege. Praktisch hadden de schepenen het bestuur in handen. De dorpen Sint-Gillis en Vrasene vormden samen één vierschaar voor het gerechtelijke bestuur. Vrasene had daarin vier schepenen, Sint-Gillis drie, plus de griffier. Deze ‘kleine vierschaar’ stond onder het gezag van de ‘grote vierschaar’ van het Land van Waas. Zij vergaderden op het Groot Laar, op de grens van beide prochies. Beiden
120
betaalden voor de helft van het brandhout dat tijdens de zittingen voor verwarming werd verbruikt. De griffier was de spil van de administratie. Hij was aanwezig op alle vergaderingen van de schepenbank en van de vierschaar en maakte er een verslag van op. In de praktijk schreef hij alle akten en registers, resolutieboeken, rekeningen en andere formele en informele documenten. Dit was een zeer lucratieve job, zoals we verder nog zullen vaststellen. Voorts was hij een van de weinige bestuurders die een langdurige aanstelling had in zijn functie. Hij was dus de man met ervaring en had daardoor een gezag dat verder reikte dan het pure administratieve werk. De ‘rondegast’ was de plaatselijke politieman. In normale tijden was er één die dagelijks doorheen Sint-Gillis en Vrasene ‘rondeerde’ (patrouilleerde). Sint-Gillis betaalde hem voor de onpare maanden dienst, Vrasene voor de pare maanden. In beroerde tijden werd de man bijgestaan door gelegenheidsrondeerders die daarvoor betaald werden per prestatie tegen de “vagebonderye ende dieverye”. De ‘messagier’ was de bode van het dorp. Hij was een manusje-vanalles: hij zorgde voor het afleveren van papieren bij inwoners, hogere overheden, leveranciers en sprong in voor speciale opdrachten. De wijk De Klinge hoorde burgerlijk bij Sint-Gillis, maar was kerkelijk ervan gescheiden. Verder zullen we zien welke complicaties dit gaf. Buiten de grafelijke heerlijkheid, dus buiten het gezag van het hoofdcollege van het Land van Waas, waren er nog verschillende andere heerlijkheden geënclaveerd, zoals de heerlijkheden ter Kluize, Zalegem, Verre24. Daarnaast waren er nog de polderbesturen die een apart statuut hadden en op een complexe manier samenwerkten met de prochies. In de documenten heeft men het ook over ‘vrij’ en ‘onvrij’. ‘Vrij’ sloeg op het poldergebied, ‘onvrij’ op de rest van het grondgebied van de prochie. In vroegere tijden had dit onderscheid te maken met de feodale structuren. Tijdens de achttiende eeuw werd alleen gerefereerd naar het feit dat het ‘vrij’ deel vrijgesteld was van sommige belastingen. De polders hadden natuurlijk eigen hoge kosten.
121
De economische context Waasland Het Land van Waas omvat de volgende substreken: poldergebied (zeer geschikt voor de landbouw mits een goed waterafvoerstelsel) - dominerend zandgebied (afwisselende grondkwaliteit) - zandleemgebied (uitermate vruchtbaar) - stuifzandgebied (droge, magere zandgronden met schrale teelten). Men kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk in een landbouwstreek als het Waasland de bodemgesteldheid was voor het gehele economische leven, de manier van bouwen, de mentaliteit, het welvaartspeil. Op vrij korte afstand vond men grote verschillen. Deze factor moet men in het oog houden bij elke studie over het Waasland, men moet dus zeer voorzichtig zijn met generalisaties overheen de gehele streek. Ter illustratie: In 1740 werd een graantelling uitgevoerd op last van de centrale overheid. Voor elk huishouden werd nagegaan welke soorten voedingsmiddelen men in voorraad had (tarwe, ‘cooren’ (rogge), ‘geirst’, haver, ‘boecqueij’ (boekweit), ‘boonen’, ‘erweten’). Voor vier aangrenzende dorpen werden volgende waarden opgetekend betreffende tarwe en rogge (in zakken granen, 1 zak= 107.3 liter):
Vrasene Sint-Gillis Kemzeke Sint-Pauwels
Tarwe 1357 1715 77 202
Rogge 1216 1571 717 1028
Tabel 1: Extract uit graantellingen 1740: tarwe en rogge voor 4 aangrenzende dorpen 25
In beide eerste dorpen vond men meer tarwe dan rogge bij de bewoners en dus een hogere levensstandaard, in de beide laatste dorpen vond men 5 tot 9 keer zoveel rogge als tarwe. Het verschil is eenvoudig te verklaren: Sint-Gillis en Vrasene hadden vrij uitgestrekte poldergebieden - zie Figuur 1 en Figuur 2; anderzijds had Kemzeke een deels stuifzandbodem. We zien dus heel grote verschillen over korte afstanden. Te Sint-Gillis vindt men drie soorten bodems (polder, zand, zandleem). Vermits niet alleen de rijkdom van de grond, maar ook de
122
Figuur 1: De bodemgesteldheid van het Waasland 26.
123
Figuur 2: Sint-Gillis-Waas - Omgeving dorpskern 27 Sint-Gillis
124
manier van landbouwbedrijfuitbating28 verschillend is, kan men dus binnen dit dorp vrij grote contrasten vaststellen. Figuur 2 toont de dorpskern van Sint-Gillis met zijn directe omgeving. Bemerk de grote fragmentatie van de landbouwbedrijven ten westen, zuiden en oosten van de kern. Ten noorden, niet ver van de kern, begint het poldergebied, beschermd door een gesofisticeerd dijkensysteem. Sinds 1554 had Sint-Gillis een octrooi om “ten eeuwighen daghe” een jaarmarkt in te richten op de woensdag na de eerste zondag van september met een periode van vrijgeleiden29. Sint-Gillis lag aan de Stekense vaart die groot belang had in de achttiende eeuw. Na 1784 was er een geplaveide weg naar Sint-Niklaas. Sint-Gillis was gunstig gelegen aan de weg Brugge-Antwerpen. Zoals de meeste andere dorpen in het noorden van het Waasland had ook Sint-Gillis zwaar te lijden van de oorlogen die in dit grensgebied werden uitgevochten of van rondzwervende krijgsbenden. Allerlei krijgslasten (militaire logementen, leveringen van voorraden, weerbare mannen en pioniers, uitkoop van garnizoenen, brandschatting, plunderingen, contributies voor de eigen regering, de Staatsen en de Fransen) waren een zware financiële en materiële aderlating voor de prochiekas en voor de inwoners. Bevolking en demografie
3843
Totael
8805
12000
55691
3031 G30 230 R31 75686 109546 G 166,5 R
Val
667
Tauxabel
Totaal der zielen
438
Hemelsche breedte
Kinderen < 7 jaar
St Gillis 2738
Prochie
Kinderen > 7 jaar
Communicanten
Tabel 2 is een extract van een tabel die werd opgemaakt door het Hoofdcollege aan de hand van de resultaten van de telling van 1774:
2243 G 186 R 68133 G 249,75 R
248 G 44 R 41412 G 216,75 R
Tabel 2: Generale Lijste der Inwoonders & grootte van de Prochien van den Lande van Waes opgenomen ingevolghe den circulairen Brief van d’Edl heeren van het Hoofdcollege van den selven Lande in date 10 july 1774, bevonden als volgt ... 32
125
De volgende tabel is het resultaat van een studie33 van de parochieregisters en de bevolkingstellingen van 1698, 1774 en 179434: Jaartal Periode 1698 1735-1744 1745-1754 1755-1764 1765-1774 1794
GeGem. Sterf- Gem. Natuurl. Evolutie boorten geb. ten sterften groei berekend per jaar per jaar 3136 888 88,8 696 69,6 192 3328 817 81,7 803 80,3 14 3442 868 86,8 690 69 178 3620 980 98 755 75,5 225 3845
Bevolk. totaal 2655
3845 4370
Tabel 3: Demografische evolutie Sint-Gillis Waas
De bovenstaande tabel geeft 10-jaarlijkse gemiddelden, die grote sprongen kunnen maskeren. Men ziet een maximum aantal geboorten in de periode 1790-1793: 117 geboorten per jaar en een minimum van 65 geboorten in het jaar 1740. Sterften waren maximaal in 1747 (146 gevallen) en minimaal in 1755 (39 sterfgevallen). De natuurlijke groei van de bevolking was zeer gunstig, behalve in de periode 17451749, waar ze deficitair was. Deze laatste periode viel niet toevallig samen met de Oostenrijkse Successieoorlog. Alle getallen omvatten Sint-Gillis dorp met De Klinge inbegrepen. Deze demografische getallen lijnen vrij goed op met de algemene bevindingen over het Land van Waas. We noteerden ook daar een bevolkingsstijging vanaf ongeveer 1750-1760, jaren nadat deze een aanvang nam in de rest van Vlaanderen en het noordwesten van Europa in het algemeen35. We zullen verder de gevolgen becommentariëren van deze vertraagde start. Zulke algemene trends mogen ons niet doen besluiten dat de bevolkingsgroei zeer gelijkmatig verliep. Noodlottige overlijdensperiodes waren: 1727-1730 Harde winter en slechte volgende oogsten. 1740-1741 8 maanden regen in 1739, gevolgd door een harde winter, epidemie van ‘rode loop’, veeziekte 1746-1749 Oorlog en bezetting door Frankrijk 1763-1769 Harde winter, voedselgebrek 1781-1783 Rode loop epidemie Tabel 4: Overlijdenspieken tijdens de 18de eeuw
126
Ook tijdens de 18de eeuw bleef de bevolking dus zeer gevoelig voor calamiteiten. Georganiseerde en spontane emigraties vanuit de Oostenrijkse Nederlanden waren verboden. Ordonnanties daartoe werden uitgevaardigd onder Maria Theresia en Jozef II, in 1764 (2x) - 1765 - 1766 - 1770 - 1775 (2x) - 1785 - 178936. De hoge frequentie aan verordeningen laat vermoeden dat deze slecht opgevolgd werden. Op het niveau van het Land van Waas stelt men een hoge immigratie vast te Sint-Niklaas, in lijn met de groeiende industrialisatie ter plaatse. Op het platteland was te Melsele in 1798 16,2% van de lokale bevolking afkomstig uit lokaliteiten van buiten het Land van Waas. Voor het hele district compenseerden in- en uitwijking elkaar tijdens de eerste helft van de 19de eeuw37. De oorlogsomstandigheden gedurende de 18de eeuw drukten zwaar hun stempel op het Waasland. Het destructieproces had dan ook zijn weerslag op de bevolkingsevolutie en het armoedeniveau. De plattelandsmilities haalden veel mannen en materieel weg van het land, waardoor de voedselproductie inkromp. Talrijke militaire inundaties, vnl. in het poldergebied, en de aanleg van militaire versterkingen deden vele honderden ‘gemeten’ vruchtbare landbouwgrond verloren gaan. De deelname in de geweldige oorlogsonkosten van de regering, het afkopen van plunderingen, gedwongen logementen, het foerageren van voorbijtrekkende legers, herstelling van de oorlogsschade deed de belastingen, geheven door zowel de Staten van Vlaanderen als het Hoofdcollege van het Land van Waas, fenomenaal stijgen. De repartities gedurende de periodes tot 1715 en van 1745 tot 1750 waren gemiddeld 3 tot 7 maal hoger dan in normale jaren38. Sint-Gillis was een der grootste dorpen van het Waasland met een oppervlakte van 2240 ha. Behuizing was in de dorpskern en negen gehuchten geconcentreerd39 of verspreid over losstaande hoeven. De structuur van de dorpskern was die van een typisch straatdorp. Op de zandgronden vond men meestal kleine hoeven met losstaande gebouwen. De poldergebieden in het noorden bevatten meestal grotere hofsteden. De criminaliteit moet een plaag geweest zijn voor de lokale bevolking, met name in de polders. Chirurgijns kregen voor de verzorging van de armen een jaarwedde die zeer laag lag, twee pond per jaar bij het begin van de eeuw, zes pond rond 1770. In tijden van pest of epidemie kreeg hij wel een supplement40.
127
Landbouw en nijverheid Voedingsgewassen In het begin van de 18de eeuw werd in het noorden van Vlaanderen vooral rogge gewonnen. Rogge groeit op zowat alle gronden, vergt weinig mest en levert veel stro op. Tarwe werd echter steeds meer geteeld, met de hoogste percentages in de polders. Op de zandige gronden werd aanvankelijk veel boekweit geteeld. Later werd op deze gronden die teelt grotendeels opgegeven ten voordele van de aardappelteelt. Rapen werden sinds eeuwen geteeld in het Waasland. De grond werd ermee verbeterd en er werd braak mee vermeden. De aardappel werd reeds in het Waasland ingevoerd tijdens de 17de eeuw41. Eerst werd hij voornamelijk als veevoeder gebruikt. Niettegenstaande zijn grote waarde (hoog specifiek caloriegehalte, vitaminerijk, landbouwtechnisch zeer goed in te passen in het vruchtwisselstelsel) begon de aardappel pas na de crisisjaren van 1739-1742 stilaan door te dringen in het voedingspatroon van de mensen42. Rond 1780 vond de doorbraak plaats. Tijdens de periode die we in detail bestudeerden (rond 1770), vond ik slechts sporadisch het gebruik van de aardappel terug. De armentafel hield het bij rogge als universele hongerstiller. Bedelingen met aardappelen zijn dan ook niet teruggevonden. Dit betekent niet noodzakelijk dat de lagere bevolkingslagen niet veelvuldig gebruik maakten van de aardappel voor hun voeding. De teelt van dit armenvoedsel gebeurde veelal op kleine veldjes voor persoonlijk gebruik. De armenrekeningen spitsten zich eerder toe op producten die op de markt te koop waren en waar dus een geldelijke tegenwaarde tegenover stond die in de rekeningen genoteerd werd. Algemeen werd naar de onbestendigheid van het werk in de landbouw gewezen. Voor de kleine mensen was de onverdroten arbeid van heel het gezin noodzakelijk om te overleven43. Vlas en thuisnijverheid Vlas werd de rijkdom van het Land van Waas genoemd. Alle zes jaar werd het daarvoor geschikte land ermee bezaaid. Vlas putte de grond snel uit en vergde veel werk op het platteland, voornamelijk
128
door de nood om bijna constant te wieden. Het vlas kon reeds gesleten44 worden in de eerste helft van juli, zodat op het veld nog een nateelt mogelijk is. Vlas werd nog groen verkocht, meestal langs de publieke markt. Daarna volgde de bewerking van het eigen gekweekte of ingekochte vlas. Dit bestond uit het opeenvolgend repen45, roten46 en uitspreiden om te drogen. Het vlas werd opgeslagen tot de winter, wanneer de eigenlijke bewerking plaatsvond: het breken47, het zwingelen48. Het gezwingelde vlas werd gehekeld49 en verkocht. De vlasvezel is stugger dan die van katoen, daarom breekt mechanisatie in het verdere verwerkingsproces pas door vanaf het midden van de 19de eeuw. Uit de literatuur50 weten we dat lokaal vrijwel alleen de basisbehandelingen op het ruwe geoogste vlas werden uitgevoerd. Deze bewerkingen waren aanvankelijk een bijbedrijf van de vlasboeren, maar geleidelijk ontstond een afzonderlijk beroep: de ‘vlasser’. De persoon kocht het geteeld vlas op of besteedde het telen uit aan vlasboeren, hij deed de nabewerking of liet het vlas nabewerken door anderen en zorgde voor de verkoop. De aankoop van gedroogd vlas liet de vlassers toe om hun bedrijvigheid over het hele jaar te spreiden. Zij haalden hun vlas niet alleen bij de Wase boeren of de Wase markten, maar zelfs uit de Zeeuwse polders of Brabant. Het ingevoerde vlas werd meestal door de Wase vlassers zelf, of in aanbesteding, geteeld buiten de regio. Spinnen en weven van lijnwaad werd vrijwel alleen gedaan voor de lokale behoeften. Het grootste deel van het voorbewerkte vlas werd uitgevoerd uit het platteland. Pas rond 1870 zou het belang van de vlasteelt snel afnemen. De redenen waarom zich in het Waasland tijdens de 17de en 18de eeuw nooit op grote schaal een rurale spin- en weefindustrie heeft ontwikkeld zijn divers51. Zoals hierboven opgemerkt was niet het weven, maar wel de primaire vlasbewerking de eigenlijke plattelandsindustrie van het Waasland. Als grondstoffenproducent was de regio bijgevolg minder kwetsbaar. De vlasprijzen op de markt van SintNiklaas waren in 1790-1792 zelfs 28,5% hoger dan in 1765-1766 met een hogere fysieke omzet. Vergeleken met andere gewesten moet het Waasland tot het einde van de 18de eeuw een vrij gezonde economische structuur hebben gekend. De vlasbewerking, samen met een beperkte groei van de industriële en artisanale sector van 1750 af, hebben naar alle waarschijnlijkheid de tewerkstelling in het Waas-
129
land tot het einde van de 18de eeuw op een aanvaardbaar niveau kunnen handhaven. In het Waasland was er dus wel degelijk een vorm van protoindustrie, weliswaar met een ander karakter dan in vele andere Vlaamse en Brabantse landelijke gebieden. Naast de vlasbewerking ontwikkelden zich op het platteland nog een aantal nijverheidstakken, zoals de klompenmakerij en de kantnijverheid. Beiden zouden pas tijdens de 19de eeuw hun volle ontplooiing kennen52. DEEL II: ARMEN EN ARMENZORG TE SINT-GILLIS-WAAS Deel II van dit artikel bestudeert de armoede en de armenzorg te Sint-Gillis-Waas. Vooreerst leren we de omgeving, de werking van de organisaties en de verschillende actoren kennen. We gaan na wie toegelaten werd tot de armenzorg en maken een kwantitatieve analyse van de bronnen, in het bijzonder de armenrekeningen. Daaruit kunnen we inschatten wat de mogelijkheden waren voor de armentafel om zijn taak te volbrengen en kunnen we afleiden in hoeverre de armen zelf geholpen werden. Door de evolutie op langere termijn te bekijken, willen we een strategie ontdekken van de hogere overheid tegenover de armenzorg op lokaal vlak. We zullen zien dat de resultaten van deze analyse in tegenspraak zijn met wat men zou verwachten op basis van theorieën rond arbeidsmarktcontrole. We zullen een dynamische armenzorg aantreffen, in contrast met het starre beleid dat in sommige literatuur naar voor komt. De organisatie van de armenzorg: een overzicht De ‘regeerders’ van de armentafel waren de pastoor, de meijer en de schepenen van de prochie. De rol van de meijer in verband met de armenzorg was onduidelijk afgelijnd. In sommige stukken werd hij wel, en in andere niet vernoemd als ‘regeerder’. De meijer was steeds, samen met de schepenen, betrokken bij het opstellen van de bevelen tot het betalen van borgen. Hij zorgde ook voor eventuele uitdrijvingen van vreemde personen. Alhoewel hij aangesteld werd door de hogere overheid, speelde hij geen rol bij beslissingen betreffende het ondersteunen van de armen of het beheer van de financies van de armentafel; dit was het domein van de pastoor en de schepenen53. Elk
130
jaar werd een armmeester aangesteld die voor de dagelijkse praktische zorg voor de behoeftigen instond. De periode liep tussen beloken Pasen van het ene jaar tot beloken Pasen van het volgende jaar. Zulke aanstelling mocht niet geweigerd worden. 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774
Sr. Jan Francies Pierssens Sr. Jan Van Sterteghem Gillis Verberckmoes (filius Gillis) Jan Van Duyse (filius Mattheus) Sr. Jacobus Maurus Pierssens Sr. Pieter Frans Blommaert Jan Van Puyvelde Andries Maes (filius Joos) Sr. Jan Francies Van Laere Joannes Van Walle (filius Joannes) Sr. Pieter Joannes Pauwels (filius Augustinus)
Tabel 5: Opeenvolgende armmeesters van 1764 tot 177454
Tabel 5 toont aan dat armmeesters slechts eenmalig die functie uitoefenden. Voor hen was het een bijberoep. We kunnen hieruit echter niet besluiten dat het armmeesterschap tegen wil en dank opgenomen werd. De taken van de armmeester waren zeer verscheiden. Hij was de uitvoerder bij uitstek van het armenbeleid, zoals dat doorheen de jaren gegroeid was. Zijn bevoegdheid was echter beperkt tot het tactische niveau. Strategische beslissingen en alle acties die de eigendommen van de armentafel betroffen werden steeds genomen door de ‘regeerders’, veelal zelfs in afwezigheid van de armmeester. Hij regelde zaken die de hele armengemeenschap betroffen, zoals het voorzien van brood voor de ganse groep of het organiseren van een uitbesteding van meerdere personen voor de tijd van een of meerdere jaren. Anderzijds kwam hij ook tussen bij kleine zaken: “Item betaelt aen een broeck en het repareren van eenen hemtrock ende stoffe de somme van £0:3:0”55. Op het einde van de aanstellingsperiode werd de armenrekening opgesteld op verantwoordelijkheid van de armmeester, maar het was de griffier die het administratieve werk deed.
131
De inkomsten van de armentafel bestonden voornamelijk uit renten in geld en in natura (bv. rogge), giften in geld (bv. de omhalingen met de schaal tijdens de zondagsmis) en landopbrengsten. Een groot deel van de inkomsten van de armentafel van Sint-Gillis kwam voort uit al of niet bezwaard onroerend bezit. De goederen van de armentafel waren meestal verkregen bij een overlijden; ze konden bestaan uit immobiliën of legaten. De landeigendommen van de tafel werden verpacht voor periodes van 6 jaar56. Langs de uitgavenkant had men de kosten voor onderhoud van de armen (bedeling van rogge, betalen van huishuren, uitbesteding van armen, geldgiften en allerlei kleinere uitgavenposten) en allerhande ‘werkingskosten’ (bv. betalen van missen voor overleden gulle gevers). De armenzorg in Sint-Gillis was steeds uithuizig tijdens de 18de eeuw. Alleen in Sint-Niklaas was er een zieken- en armenhuis, gesticht in 1786 (80 oude lieden, waaronder 30 zieken in 1824) en een wezenhuis, gesticht in 1717 (100 arme weeskinderen in 1824). Sint-Gillis had pas een klein armenhuis met 23 ouderlingen en 3 weeskinderen vanaf 182157. De armen konden op verschillende manieren geholpen worden door de armentafel. Er werden regelmatig bedelingen gedaan van granen, bijna altijd rogge. Via de zogenaamde roggerenten had de tafel een directe bron van dit voedsel. De jaarrekeningen van de tafel vermelden de ingekomen hoeveelheden rogge, maar niet de verdeling ervan. We weten dus niet wie welke hoeveelheid rogge toebedeeld kreeg. We stellen vast dat deze bron niet alle noden dekte en er dus bijna elk jaar rogge of roggemeel moest bijgekocht worden. De armmeester kocht ook materialen in het groot in en verdeelde die onder de armen. Het gaat hier om ellen lijnwaad, karren turf, brandhout, maar ook kousen, broeken, “hautene schoenen” of andere kleine dagelijkse behoeften. Dikwijls werd ook rechtstreeks geld gegeven aan de behoeftige, maar de giften in natura primeerden. Interessant is de vaststelling dat belangrijke geldelijke giften aan een echtpaar meestal aan de echtgenote werden overhandigd: “... aen de huysvrouwe van andries talboom over nootwendigheden en andere de somme van een pont seven schellingen acht grooten courant bij ...”58. De armentafel betaalde ook in geval van ziekte. Ze betaalde voor de chirurgijn en voor medicijnen. Meestal gebeurde dit via een soort
132
jaarloon. Daarbovenop werd in erge gevallen de chirurgijn extra betaald59. Daar werd echter zeer spaarzaam mee omgegaan. Verder werden extra kosten van de armen wegens ziekte deels bijgepast. De armentafel zorgde soms voor het afleggen van doden, betaalde voor doodskisten of financierde andere diensten. De armenrekeningen specificeren verder drie posten die ons toelaten de individuele armen dichter te benaderen: de ‘huishueren’, de ‘houdenissen’ en de ‘diensthuere’. Van sommige armen betaalde de armentafel de huishuur. De rekening detailleert voor elk geval de naam van de huisbaas, de naam van de arme en de huurprijs. Ik heb geen procedure gevonden volgens dewelke een huurhuis gekozen werd. Het systeem van de ‘houdenisse’ van behoeftigen werd vrij algemeen toegepast in het Waasland. Elk jaar werd een aanbesteding georganiseerd waar elke geïnteresseerde kon bieden om een arme voor een of meerdere jaren te onderhouden. Hij die de laagste prijs bood, en dus van de armentafel de kleinste compensatie verwachtte, kreeg de persoon toegewezen. In ruil voor het overeengekomen bedrag moest de arme onderdak krijgen, gevoed worden en op alle nodige manieren verzorgd worden. Eventueel moest voor onderwijs van kinderen gezorgd worden. Indien de werkelijke alimentatiekosten zouden oplopen boven wat normaal verwacht kon worden, kon gedurende het lopende jaar beroep gedaan worden op supplementaire steun van de tafel. Vermits we verder de ‘houdenissen’ als een vehikel zullen gebruiken om dieper op het menselijke aspect te kunnen ingaan, is het nodig om de strenge regels te begrijpen. De procedure verliep in vier stadia60: 1. Op het einde van het kalenderjaar werden de voorwaarden voor aanbesteding van de armen gepubliceerd. Ik neem de tekst grotendeels over, omdat die tekenend is voor een procedure die over de jaren heen uitgerijpt was. “Conditien ende bespreken61 op dewelcke de heeren pastor meijer ende schepenen, mitsgaders bedienenden ende derstkomenden armmeester der prochie van Sinte Gillis sullen aan-
133
besteden de alimentatie vande arme menschen ende kinderen levende van de tafel van desen armen soo volgt 1 ... de armen deser prochie van sinte gillis aenbesteedt te alimenteren ende onderhouden op de volgende maniere voor een Jaer in te gaan prima Meye aenstaende 1700 negen en seventigh ende expirerende prima Meye 1700 tachtigh. 2 De aennemers syn geduerende het selve jaer gehauden am de selve te besorgen behoorelycken kost en drank, midtsgaders hun behoorelyk te laeten warmen, ende slaepdingen te besorgen, ziek ende gezonde, alle welke van tijdt tot tijdt vanwegens den armmeester sal naergesien ende geviseerd worden ende in cas hy sulks niet redelyk en bevinde sal hy die daer mogen uijtnemen ende andermael besteden, of sal andersints by den armmeester behoorelyk slaepdingen tot hunnen koste besorgt worden, het welke aen de aennemers op de jaerelyksche somme sal afgetrokken worden, behaudens dat in het reguard van groote ziekte de delicaete spijsen ende het gone voorders tot eenen zieken noodigh is door den armmeester sal besorgt worden 3 De aennemers syn gehauden te sorgen dat de kinderen by hun aenveirdt behoorelyk geinstrueert worden in de christelyke leeringe, alsmede hun te leeren arbeyden na de bequamigheyt van ider kindt. 4 Gelyk de aennemers ook gehauden syn ider kindt bequaem wasende jaerlyks te laeten schoolgaen by meester de block iden tydt van twee maenden 5 De aennemers en sullen niet vermogen eenige kinderen te employeren om op ander lieden landt gars te snijden ende haut te raepen, om alsoo in de selve kinderen geene oorsaecke te geven van onrechtveirdigheijt 6 De aennemers sullen alle drij maenden gerecht sijn van door den armmeester te doen betaelen de alimentatie na proportie van de jaerlyksche somme
134
7 Dan dat het geviele datter eenige quamen te sterven, en sullen de aennemers niet voorders gerecht syn, als de betaelinge te vragen tot den dag van hun overlijden na proportie van de geheele somme 8 De aennemers syn gehouden soo de groote als de kleijne bestedinghe geduerende hunnen termyn te besorgen van causens, zokken en blokken sonder vergelt, alsmede hunne klederen ende lijnwaet behoorelyk te stoppen, lappen, wasschen ende kuijschen .... 10 Eyndelinge dat het geviele datter eenige goede menschen ofte vrienden van eenige van de aen te besteden menschen ende kinderen geduerende desen termijn naer hun trokken ende desen armen daer van ontlasten in welk geval de aennemers de selve menschen ende kinderen sullen moeten laeten gaen op de ordre van den armmeester, ende en sullen niet voorder gerecht sijn de alimentatie te vragen als de verschenen maenden” Deze tekst was zeker het resultaat van jaren ervaring en bijsturing, door discussies en zelfs procesvoering. Praktische regelingen waren voorzien om, vrijwillig of onvrijwillig, uit het systeem te stappen. Opvallend is de grote bezorgdheid voor de kinderen: men wilde voor hen een behoorlijk onderwijs om van hen deugdelijke inwoners te maken en hen een kans te geven uit de armoede te geraken. Verder wilde men vermijden dat ze uitgebuit werden. Er werden geen beperkingen noch plichten opgelegd in verband met tewerkstelling van volwassenen. In een landbouwgemeenschap zou men verwachten dat de uitbestede armen op de hoeve tewerkgesteld werden. Dit is niet voorzien in de aanbestedingsovereenkomst. We weten niet of de gast een apart arbeidsloon uitbetaald kreeg van zijn gastheer. We komen verder op deze problematiek terug. 2. Begin maart werd een bericht van aanbesteding gepubliceerd en werd deze uitgevoerd. Een voorbeeld dat dateert van 4 maart 1759: “Laat weten ... op heden na de Vespers aen de minst biedende denaeste sullen aanbesteden differente arme menschen levende op den
135
armen deser prochie onder andere als te wete, Jan Bogaert, jacobus sturm, twee kinderen van de weduwe Coppians en den sone van gillis van grembergen dit op de conditien als van voren te houden”62. Men kon bij de aanbesteding afwijkingen op de gepubliceerde regels overeenkomen of bijkomende voorwaarden stellen. 3. Na de aanbesteding werd een akte opgemaakt met de contracten die gesloten werden. Die werd normaal bijgeschreven bij het document met de voorwaarden en vormden samen één contractueel document. Normaal betrof het een looptijd van een jaar, behalve wanneer expliciet anders overeengekomen is. Voorbeelden: “Het meisken van Frans Den Dender aanbesteed aen Jan Rosier tot Kemseke voor ses jaer in te gaen op prima Meije op conditie in dat het selve kindt het eerste jaer komt te sterven dat hij sal profiteren in advenante van £2:0:0 Het tweede jaer stervende £1:13:4 ende het derde jaer tot £1:6:8 inden het selve onderhoudende van kleederen en lijnwaed, ziek ende gesont, aldus aenvaard ...”. “Het meysken van pieter de mol met name pieternell, aen adriaen de brouwer voor eene somme van seven ponden grooten op expresse conditie van het kind te genesen van sijn quaed hooft, en bij faute van geen genesinge af te trecken twee ponden grooten dus in sulcken gevalle maer vijf ponden grooten63. En wat lezen we in de armenrekening bij de finale afrekening: “aen adrianus de brauwer voor de houdenisse van het meysken van pieter de mol ... £7:0:0”64. De goede man was er dus blijkbaar in geslaagd het hoofd van het meisje te doen genezen! Geschiedenis kan toch een prachtig vak zijn... 4. De alimentatieperiode zelf liep van 1 mei van het ene tot 1 mei van het volgende jaar. In uitzonderlijke gevallen kon de armentafel ook armen toewijzen gedurende het lopende werkjaar. De armenrekeningen rapporteerden de afrekeningen tussen de armmeester en de aanbesteders voor het volle afgelopen werkjaar. Ze vermeldden telkens de naam van de houder, de naam van de arme en het bedrag van de eindafrekening, maar meestal niet de speciale voorwaarden. In de rekeningen komen ook de termen ‘mondtcosten’ en ‘taefelcosten’ voor. Volgens het Middelnederlands woordenboek betrof het hier alleen eten en drinken65. In de rekeningen werden de drie termen door elkaar gebruikt door opeenvolgende armmeesters, zelfs
136
voor dezelfde uitbestede armen. Er kan dus een eerder subtiel onderscheid geweest zijn tussen die drie, maar dit is niet meer te achterhalen. Bij de aanbesteding maakte men geen onderscheid en sprak men van alimentatie. Heel zelden kreeg de armentafel inkomsten uit ‘diensthuere’. Hierbij werkte een persoon die door de armentafel onderhouden werd, voor rekening van een andere persoon, die daarvoor een vooraf overeengekomen bedrag aan de armentafel gaf. Het ging hier veelal om kinderarbeid. Toelating tot de armenzorg Wanneer werden behoeftige mensen opgenomen in de georganiseerde armenzorg? Welke organisatie ving hem/haar dan op? In de lokale archieven werden geen criteria gevonden om iemand al of niet toe te laten tot de armenzorg. Er bestaan ook geen systematische lijsten of registers die de toegelaten behoeftigen noteren, en a fortiori geen opgaaf van de redenen van hun opname. Alleen in de enkele gevallen waar discussie rees of wanneer speciale uitgaven moesten gedaan worden, werd meestal summier melding gemaakt van de fysieke toestand van de noodlijdende. Deze manier van werken lijkt dezelfde te zijn voor een aantal andere prochies in het Waasland66. Er was veel discussie over welke organisatie een behoeftige diende te onderhouden. De notie van een domicilie waarop men moest kunnen terugvallen voor hulp, moet reeds zeer lang bestaan hebben. Er was het oude gewoonterecht dat bepaalde dat de armentafel van de geboorteplaats, of de plaats waar de persoon reeds lang woonachtig was, moest instaan voor het onderhoud. Dit gaf echter aanleiding tot verschillende interpretaties tussen verschillende regio’s en zelfs verschillende dorpen binnen dezelfde regio, met vele rechtszaken67 tot gevolg. Hierdoor ontstonden schrijnende toestanden. We zullen verderop een specifiek geval bespreken voor Sint-Gillis. De problemen deden zich natuurlijk voor op een veel grotere schaal68. Een belangrijke ordonnantie, die probeerde een uniforme regeling door te drukken voor het gehele graafschap Vlaanderen, werd uitgegeven op 24 oktober 175069. Deze zal zeer lang de referentie blijven
137
voor de bepaling van de onderhoudsplicht door de Vlaamse steden en dorpen. De voornaamste bepalingen waren: 1. De vaststelling dat er verwarring bestond en tegensprekende jurisprudentie over de regel dat armen moesten onderhouden worden door de geboorteplaats van de bewuste persoon ofwel door de plaats waar de persoon vast resideerde gedurende minstens drie jaar. De overheid wilde in de eerste plaats een einde stellen aan het onophoudelijk procederen rond deze zaak. 2. Het onderhoud van de armen, in de provincie Vlaanderen, moet gebeuren door de armendis van de plaats waar de bewuste persoon geboren is, in Vlaanderen. Degenen echter, die hun geboorteplaats verlaten hebben, en vaste residentie hebben in een andere plaats gedurende drie jaar, waar ze belast geweest zijn, zullen moeten onderhouden worden door de armentafel van deze plaats wanneer ze behoeftig worden, zonder dat ze kunnen teruggestuurd worden naar hun plaats van geboorte. 3. Er wordt toelating gegeven aan de wethouders van de plaats waar iemand zich wil vestigen, om een borg van 150 gulden70 te eisen om de armentafel van deze plaats te kunnen vergoeden in geval van behoeftigheid. Zonder deze borg kan inwijking in de plaats geweigerd worden. 4. Vrouwen, weduwen en kinderen volgen de condities van hun echtgenoten of vaders. Het decreet stelde dat hiermee de zaak voor eens en altijd duidelijk gemaakt was. De praktijk liep echter anders. In de meeste gevallen was het onmogelijk voor de migranten om de 150 gulden op te hoesten en ontstond het gebruik om borgbrieven met de persoon mee te geven, uitgeschreven door de plaats van herkomst71. In geval van behoeftigheid kon de nieuwe residentieplaats dan de vroegere woonplaats aanspreken. Soms werden alle beetjes bij elkaar geschraapt tot dekking van de waarborgsom72. De toestand werd waarschijnlijk onhoudbaar want op 17 augustus 1758 tekenden de bestuurders van de meeste prochies van het Waasland een reglement met 11 artikels dat de regels vastlegde om het hulpverlenende domicilie ondubbelzinnig te bepalen. Dit werd bevestigd door een decreet van 27 februari 176473 op het niveau van de
138
Gouverneur-generaal van de Nederlanden, maar het toepassingsgebied bleef beperkt tot het Land van Waas. Dit decreet is interessant omdat het een antwoord wil geven op de concreet waargenomen problemen, eerder dan de illusie een ideaal sluitend systeem te willen uitwerken. Hieronder de meest markante regels74: 1. Alle lieden, geboortig van een prochie binnen het Land van Waas, getrouwd of ongetrouwd, met of zonder familie, mogen vrijelijk in elke plaats van het Land van Waas gaan wonen, zonder een ‘akte van garant’ tot ontlasting van de armendis van de nieuwe woonplaats te moeten overbrengen. De persoon moet wel een extract van de doopakte, gecertificeerd door de pastoor en wethouders van de laatste woonplaats presenteren. Die laatsten moeten ook attesteren dat de persoon van goede zeden is en dat hij een beroep of ambacht uitoefent om hem en zijn familie te kunnen onderhouden in de nieuwe woonplaats. (...) 3. Alle personen die geboren zijn in het Waasland en er wonen, en die om een of andere reden de kost niet meer verdienen zullen moeten vertrekken naar hun plaats van geboorte om daar onderhouden te worden, tenzij de persoon reeds door een armendis onderhouden wordt. 4. Indien iemand in dit geval wegens hoge ouderdom, ‘caduciteyt’ of andere redenen niet in staat is om naar zijn woonplaats te vertrekken, dan moeten de bestuurders van de geboorteplaats de persoon doen transporteren. 5. Alle ‘akten van garant’ uit het verleden worden waardeloos en er zullen geen nieuwe akten meer uitgereikt worden. 6. De vrouwen en weduwen zullen de situatie van de man volgen. Kinderen die niet meerderjarig zijn, noch gehuwd, volgen deze van hun vaders en moeders. Weduwen met kinderen uit een eerder huwelijk, voorzover die niet meerderjarig en ongehuwd zijn, uit welk huwelijk die ook mogen gekomen zijn, zullen moeten onderhouden worden door de dis van de prochie waar haar laatste man geboren is, tot zolang ze niet hertrouwt. Als de kinderen wezen worden zullen ze elk worden verzonden naar hun respectievelijke geboorteplaats en er onderhouden worden. Ook gedurende het leven van de voornoemde vaders en/of moeders zullen kinderen verzonden worden
139
naar hun geboorteplaats eens ze meerderjarig of gehuwd zijn om er onderhouden te worden. 7. Een toevallige geboorte (bv. op doorreis) geeft geen recht op alimentatie ter plaatse. Zulke kinderen zullen geacht worden geboren te zijn in de actuele woonplaats van hun ouders. 8. Bastaardkinderen worden verondersteld geboren te zijn op de plaats van geboorte van de moeder. 9. Indien er nog onduidelijkheid zou bestaan met dit reglement, dan blijven de rechten van de prochies gehandhaafd en kunnen ze handelen zoals totnogtoe. (...) 11. Het eerdere decreet van 14 oktober 1750, op het niveau van Vlaanderen, blijft van kracht voor alle personen die niet onder deze conventie vallen, dus voor de personen, afkomstig van buiten het Land van Waas. Hieruit blijkt hoe ingewikkeld de materie is en met welke problemen men in de realiteit geconfronteerd werd. Nochtans is het eerdere keizerlijke decreet, dat zogezegd alle redenen tot disputen opgelost had, slechts acht jaar oud! Het oude decreet is duidelijk een voorbeeld van een wereldvreemde aanpak van een vervelende kwestie: de interesse van de hoge heren was in de eerste plaats de vloed aan processen in te dijken. In het nieuwe reglement werd zelfs toegegeven dat ook deze regeling helemaal niet perfect is, maar het geeft eigenlijk geen oplossing voor randgevallen. Noteer dat de situatie van de behoeftigen met deze nieuwe regels niet noodzakelijk humaner (in onze ogen) was geworden, wel werd de toestand duidelijker, zodat kon vermeden worden dat de persoon nog de speelbal werd van ruziënde bestuurders van verschillende dorpen of steden. Het reglement heeft zeker het aantal discussiegevallen tussen prochies binnen het Land van Waas doen verminderen. Toch zien we nog steeds procesvoering tussen de prochies rond dit onderwerp na de publicatiedatum75. In de jaren na het van kracht worden van het decreet , werd er blijkbaar een verscherpte controle uitgeoefend op overtreders. In de briefwisseling van de armentafel uit 1766 vindt men hele reeksen ‘laat-wetens’ tegen vreemdelingen die niet in orde waren met de borg en tegen huisbazen die onwettelijk verblijf gaven aan zulke vreemdelingen. De overtreders werden aangemaand het verschuldigde
140
bedrag alsnog te betalen of te vertrekken, desnoods onder dwang. Veelal ging het om ontdekte ‘vrouwspersoonen’ die inwoonden bij dorpelingen. Naar onze maatstaven lijkt het een harde maatschappij waarin men werklozen, oude en zieke mensen gedwongen deed verhuizen naar een plaats waar ze misschien totaal geen binding meer mee hadden. Men moet wel begrip opbrengen voor de context waarbinnen deze gevallen zich afspeelden. Door de snelle bevolkingsgroei, de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van het landbouwareaal en zo nu en dan oorlogsomstandigheden stond de lokale armenzorg zwaar onder druk. Elke ‘overtollige’ behoeftige, die men moest onderhouden, betekende een extra verzwaring van de last en minder bedeling voor de ‘juiste’ armen. Hoe streng beoordeelde men iemands toestand in de praktijk vooraleer die toegelaten werd door de armenzorg76? Men verwacht dat dit veel te maken moest hebben met de druk op de armenzorg om de eindjes aan elkaar te krijgen. In het archief van Sint-Gillis werden geen directe beoordelingsrichtlijnen gevonden. Indirect stellen we vast dat men uitermate streng moet geweest zijn, bijvoorbeeld in het proces voor het Hoofdcollege van Sint-Gillis tegen Vrasene, 1726172777. Elisabeth Baert had een kind gebaard en gedoopt in Vrasene. Op 30 juli 1726 rond 5 uur ’s morgens heeft ze dat kind achtergelaten te Sint-Gillis. Getuigen hebben haar zien weglopen over het kerkhof van dit dorp. ‘Die van Sint-Gillis’ hebben het kind gevonden en doen opvoeden bij Heyndrick Van Geertsum. Er is een onderzoek gebeurd in Vrasene. Elisabeth werd er niet gevonden. Dit leidde tot een geschil tussen beide prochies over de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het kind en er werd een procedure gestart voor het Hoofdcollege van het Land van Waas. Verder onderzoek leerde dat de moeder in Antwerpen als dienstmaagd werkte. Het punt hier is dat de schepenen van beide prochies, die toch zetelden in dezelfde vierschaar, onderling niet tot een regeling konden komen. De zaak werd doorgeschoven naar een hogere rechtbank. Er werden verder kosten gemaakt om de vrouw op te sporen en haar toestand officieel te constateren. Er was dus blijkbaar geen ruimte voor een toegeving of een compromis. Verder zullen we inderdaad zien dat de armentafel in chronische financiële moeilijkheden verkeerde.
141
Blijkbaar kon men ook marchanderen met het armbestuur: “Mijn heeren pastor ende schepenen regeerders vanden Armen Disch Alsoo jan thoen geboortig van dese prochie hier over eenigen tijdt heeft grootte schaede geleden in het afbranden van syn huijs ende dat hij het selve nu wederom is opbauwende waer toe hij onvoorsien is van penningen, om t’selve teenemael te voltrecken, als niet anders hebbende als syne handen om voor sigh selven den cost te winnen ende voor syne kinderen, dewelcke tot dry in getalle syn daer onder een g’heel onnoosel. Soo ist dat ick, op het versoeck van jacobus schelfhaut stierfvader vanden voorn. thoen, bij deser attestere, dat , ingevalle UE hem een weynig gelieft te helpen in het voltrecken van syn huijs, hy thoen door sijne neirstigheydt waerschynlyck geenen voorderen Last en sal toebrengen aen UE armen disch, Waermede hebbe d’eere van te sijn in alle achtinge”78. Deze brief uit 1779 werd ondertekend door de pastoor van Beveren, die uiteraard zelf heel goed wist wie de belangrijke beslissingen nam betreffende de armenzorg: Dit verzoek was enkel gericht aan de pastoor en de schepenen van Sint-Gillis. De armmeester had hier niets in de pap te brokken. De armentafel verschafte ook directe en tijdelijke noodhulp aan mensen die niet tot haar vaste cliënteel behoorden. Zo vinden we kosten voor noodwendigheden: “... aen de dochter van het herderinneken ... aen de blinde marie ...”. Ook tijdelijke uitbesteding kwam voor: “... betaelt aen ferdinandus ruythooren voor de houdenisse van een vreemdeling en sijn vrouw ... £3:13:4”. Gezien het voorgaande kan men vermoeden dat het enige tijd geduurd heeft (af te leiden uit de hoogte van het bedrag van aanbesteding) vooraleer de verantwoordelijke entiteit de personen overnam van Sint-Gillis, en de armentafel zolang deze mensen onder zijn hoede nam. We komen dus tot een genuanceerd beeld van de armenzorg: de armentafel liet de arme in hoge nood niet in de steek, maar poogde wel de zorg snel door te schuiven naar die instantie waarvan ze dacht dat die formeel verantwoordelijk was.
142
De werking van de armentafel We gaan nader in op de formele werking van de armentafel en observeren hoe er in de praktijk werd gehandeld. Een zeer goed hulpmiddel om de armentafel te bestuderen vormen de armenrekeningen die elk jaar opgesteld werden na het aftreden van de oude armmeester en het aantreden van de volgende. In dit hoofdstuk maken we kennis met de verschillende componenten van de armenrekening. We concentreren ons op de armenrekeningen van de periode 1764 tot 177479 om een beeld op korte termijn te krijgen. Daarnaast worden de rekeningen van enkele verdergelegen jaren ontleed om een langere-termijn visie te bekomen. Die zullen we vervolgens confronteren met enkele standpunten uit de bestaande literatuur. Via de armenrekeningen werden in deze studie een aantal behoeftigen gevolgd gedurende de gekozen periode van 11 jaar. Waar mogelijk werd hun toewijzing dmv. ‘houdenisse’ (inclusief ‘mondtcosten’ en ‘taefelcosten’) gevolgd doorheen die periode. Hetzelfde werd gedaan voor de eventuele betaling van huishuur door de armentafel. Ook andere uitgaven, die met de naam van de begunstigde genoteerd zijn in de rekeningen, werden bekeken. Hieruit willen we afleiden hoe de armoedestatus evolueerde tot op het niveau van het individu en hoe de armenzorg in de praktijk verliep. Een ander interessant gegeven is aan wie de armen uitbesteed werden. Ook hier zullen we de evolutie jaar na jaar volgen. Uiteraard wordt ook het reilen en zeilen van de armentafel als instelling onder de loep genomen. Het werkjaar voor de armmeester liep van Beloken Pasen van het ene jaar tot Beloken Pasen van het volgende jaar. De uittredende armmeester moest gedetailleerd rekenschap geven van alle inkomsten en uitgaven van het voorbije jaar. Tot 1734 werd dit gedaan door middel van een register: systematisch werden alle transacties achter elkaar genoteerd en op het einde werd een afrekening gemaakt. Vanaf 1735 hield de armmeester zijn notities bij gedurende het jaar en maakte hij op het einde van zijn dienstjaar een soort kasverslag in een apart document (in de praktijk werd dit opgesteld door de griffier). De notities en bewijsjes moest hij bijhouden voor eventuele rechtvaardiging. Voor Sint-Gillis zijn voor de 18de eeuw mooie doorlopende reeksen bewaard gebleven, zowel van de vroegere registers als van de latere kasverslagen. De bijbehorende notities van deze laatsten zijn
143
grotendeels verloren gegaan of kunnen moeilijk getraceerd worden. Van de bewuste officiële stukken werd een dubbel gemaakt voor de pastoor als regeerder van het armbestuur. De rekeningen konden gecontroleerd worden door het Hoofdcollege van het Land van Waas. Vooreerst kort de structuur van een armenrekening vanaf 1735. Zoals aangehaald zien we hier voor elk jaar een soort kasverslag. In tegenstelling met de huidige boekhoudregels werd het saldo van het vorige jaar ingecalculeerd in het bewuste kasverslag: een positief saldo van het vorige jaar werd bij de ontfanck van dit jaar gerekend, een negatief saldo bij de betaelinghe. Er werd effectief in contanten met de vorige armmeester afgerekend80. De volgende tabel geeft ons een numeriek beeld van de inkomsten en uitgaven van de armentafel, samengevat in categorieën. Als voorbeeld is het dienstjaar 1772 genomen81. Verder in deze studie zullen de evoluties over een langere periode aan bod komen. Uiteraard kunnen sommige posten elk jaar grondig verschillen (bv. de giften). Inkomsten: Onlosselycke renten: Roggerenten: Losselycke renten: Extraordinaire inkomsten Schael kerk: Vendities: Giften en andere inkomsten.: Totaal geldelijke inkomsten: Uitgaven: Jaargetijden: Betreffende de armen: Voeding: Kleding83: Ziektekosten: Allerlei84: Houdenissen, mondtcosten, taefelcosten85: Huishuren86: Kosten wegens opstellen rekening: Overdracht negatief saldo vorig werkjaar: Totaal uitgaven: Saldo werkjaar 1772: Tabel 6: Overzicht armenrekening 1772.
144
£9:12:3:10 141 maeten rogge82 £91:1:2 £73:2:10 £9:17:4 £10:0:11:6
£193:14:7:4
£14:10:4:6 £30:19:8:6 £57:1:8:6 £14:6:0 £53:3:11 £142:12:4 £18:11:8 £2:12:2 £087 £333:17:10:6 (£140:3:3:2)
Toelichting bij Tabel 6: Het eerste ‘Cappittel van Ontfanck’ van de armenrekening omvat de inkomsten uit de ‘onlosselijcke renten’. Dit zijn inkomsten uit meestal onroerende goederen die in het verleden aan de armentafel toegewezen zijn. De armenrekeningen verwijzen naar een apart register met de akten van dergelijke giften, typisch gedaan bij een overlijden, en de bijhorende verplichtingen. Dit is de ‘armenslaeper’ of kortweg ‘slaeper’88. Het is een chronologische notering van opeenvolgende transacties. Over de jaren heen groeide de ‘slaeper’ tot een lijvig boek. De armenrekening vermeldde de jaarlijkse afrekening van elke verplichting met referentie naar het betreffende folionummer in de ‘slaeper’: “Item Sieur Pieter augustinus pierssens geldt in den slaeper fi° 168 eene rente van seven ponden groote aen desen armen gejont. Verschenen ende ontfanghen den 26sten 7bris 1700 vier en seventigh .... £7:0:0”89. Op de goederen zijn veelal nog andere lasten van toepassing, zoals bv. jaarlijkse herdenkingen van de overledene. Tijdens de jaren 1770 werden echter geen nieuwe artikels meer bijgeschreven voor deze categorie in de ‘slaeper’90. De oude (meestal daterend van vóór 1606) verplichtingen bleven wel bestaan en werden van de ene persoon op de andere doorgegeven. In de opeenvolgende armenrekeningen zien we dus telkens referenties naar dezelfde artikelen uit de ‘slaeper’ met soms andere namen van schuldenaren, maar met dezelfde verplichtingen. Ik heb geen enkele faling van betaling van de onlosselijcke renten vastgesteld in de rekeningen. Na jaren was de druk van de lasten waarschijnlijk in zoverre uitgehold dat men gaarne zulke lasten (en lusten) overnam. Giften van latere datum werden anders verrekend, zoals verder zal blijken. Uiteraard zijn de ‘onlosselijcke renten’ een constante betrouwbare bron van inkomsten voor de armentafel (£ 9:12:3:10 jaarlijks). Het tweede ‘Cappittel van Ontfanck’ omvat de zgn. roggerenten. De achtergrond is vergelijkbaar met het vorige kapittel, maar de jaarlijkse geldelijke rente is hier vervangen door een jaarlijkse gift, uitgedrukt in een vastgelegde hoeveelheid rogge. M.a.w. de akte van gift in de ‘slaeper’ bepaalt hoeveel rogge elk jaar aan de armentafel moet gegeven worden. De afrekening in de rekening luidt dan:
145
“D’En heer priester Van Onghena gelt in den Slaeper fi° 50 verso een maete roggen tsjaers ontfanghen tjaer 1700 vier en seventigh Dus ... Emploij”91. Ook hier wordt elk jaar gerefereerd naar telkens dezelfde artikels uit de ‘slaeper’. Vermits telkenjare dezelfde referenties in de slaeper geldig waren, zou men ook hier een betrouwbare constante inkomensstroom verwachten. De realiteit was anders: elk jaar bleven velen in gebreke met het voldoen aan hun verplichting. Wellicht moet een reden gezocht worden in de stijgende graanprijzen waardoor, in tegenstelling met de ‘onlosselijcke renten’, de lasten elk jaar stegen. Niet dat de schuldenaren daarom onvermogend waren. Het was immers evenredig interessanter geworden om de geteelde rogge te verkopen. Van elk item in de ‘slaeper’ werd nauwkeurig boek gehouden. We weten dus wie betaalde in natura, wie in gebreke bleef en of/wanneer de eventuele achterstal voldaan werd. Pas op het einde van de 18de eeuw zullen een klein aantal schuldenaren prefereren hun schulden met een geldelijk bedrag te voldoen. Uit dit kapittel kunnen we interessante statistieken afleiden: hoeveel personen bleven in gebreke, voor welke hoeveelheid, is er een correlatie tussen faling van betaling en slechte oogstjaren92? Het gezag van de overheid om de schulden te innen moet zeker een belangrijke factor geweest zijn. Daarnaast kunnen nog andere factoren meegespeeld hebben. Op enkele uitzonderingen na werden in de bestudeerde periode geen nieuwe aktes, met roggerenten als last, in de ‘slaeper’ toegevoegd. Het derde ‘Cappittel van Ontfanck’ betreft de ‘losselijcke renten’. Het gaat hier om renten op kapitaal, bv. “Ontfanghen van den voornoemden ontfanger joannes van Steirteghem de somme van vijf ponden twee schellinghen en thien grooten over een jaer crois van eene rente van hondert en vijftigh ponden grooten courant aen desen armen compiterende bij gifte van dheer Guillielmus De Munck tot laste van het domiciliaire deser prochie verschenen 9en februarij 1700 vier en seventigh Dus ... £5:2:10”93. Ook hier bleven geen schuldenaren in gebreke. Over het algemeen was de aangerekende intrest vrij laag. Het vierde ‘Cappittel van Ontfanck’ betrof de buitengewone inkomsten. Het belangrijkste wederkerende element hier is: ‘omgehaelt met
146
de schaele’, dus de giften van de kerkgangers94. De evolutie van dit bedrag kan een maat zijn voor de motivatie van de parochianen en de conjunctuur van het moment. Er kunnen echter ook andere variabelen meegespeeld hebben, zoals de overredingskracht van de pastoor op de kansel. We komen hier op terug. Dit hoofdstuk bevat ook de giften, ontvangen gedurende het afgelopen jaar, meestal naar aanleiding van een overlijden95. Dit waren veelal kleine bedragen, maar soms waren er zeer substantiële giften (soms zelfs voldoende om de balans uit het rood te halen)96. We moeten echter vaststellen dat de echt grote bedragen hier zelden binnenkomen. Een rijke erflater zal liever een groot goed bij testament nalaten aan een gerenommeerd klooster dan aan een kleine lokale organisatie, zoals onderstaande fragmenten illustreren: “... int selve register van jaere 1683, folio 261 wort bevonden dat aen het Clooster vande Swaerte Susters tot rupelmonde is competerende eene capitaele rente van twee hondert vijfentwintigh ponden grooten tot laste van ...97”, en “... bevint men dat joncker de nijs vander sare heere van berghem benevens syne ... vrouw anne theresia vander donct, hebben opgelicht van geestelycke ende weirelycke armmeesters van Ste baefs binnen gent de somme van hondert acht entachentigh ponden vlaams wisselgelt waer vooren sij belooft hebben te gelden eene jaerelycksche rente van elf ponden derthien schellingen en thien grooten beseth op diversche partijen van Landen geleghen binnen de prochie van Ste Gillis volgens acte van erffenisse ...98”. Allicht denkt hij/zij dat zijn/haar zielenheil hier beter zal bij varen. Het nadeel is dat daardoor een zeker kapitaal niet meer in de streek geïnvesteerd werd. Verder in deze rubriek vinden we diverse inkomsten terug. We bemerken bijvoorbeeld dat de armentafel probeerde bepaalde eerdere uitgaven te recupereren: “item ontfanghen van den notaris jan de munck als wideerder van het sterfhuys van anna waepenaert de somme van twee ponden drij schellinghen grooten voor soo veele sy hadde genoten van den armen deser prochie dus volgens notitie fi° 45 .... £2:3:0”99, of “...venditie van de achtergelaeten kleederen ende lijnwaet van catharina van de voorde... £5:2:0”100. Het is duidelijk dat de prochiebestuurders en zeker de armmeester zeer weinig directe invloed konden uitoefenen op de inkomsten van
147
de armentafel. Die werden immers grotendeels bepaald door langdurige, onveranderlijke renten, de wispelturige bereidheid van een honderdtal schuldenaren om hun roggerenten te leveren, de toevalligheden van leven en dood die een grote of kleine gift konden opleveren. De sectie ‘betaelinghe’ bevat een ongeordende lijst uitgaven die tijdens het afgelopen jaar gedaan werden. We kunnen die indelen in twee grote categorieën: de uitgaven die rechtstreeks verband hielden met het onderhoud van de armen en andere uitgaven die met de organisatie van de armentafel te maken hadden. Hier moest de armmeester alle uitgaven tot in detail verantwoorden. Veel uitgavenposten betreffende de directe armenzorg waren algemeen gesteld (bv. voor de aankoop van turf, hout, lijnwaad die dan verder verdeeld werden of ... “ten coste diversche zieke arme mensschen”). Andere omschreven specifieke uitgaven per behoeftige. Hier vinden we de betalingen terug betreffende de ‘houdenissen’, de ‘mondtcosten’ en de ‘huyshueren’, zoals hierboven beschreven. Verder zullen we deze posten in detail bestuderen. De werkingskosten van de tafel bevatten de kosten voor de fondatie, dit is het laten uitvoeren van jaargetijden door pastoor, onderpastoor, koster, organist. Verder waren er kosten verbonden aan het opmaken van de rekening zelf (zoals zegels, kosten voor het ‘examineren’, ...). Merkwaardig is dat het salaris van de armmeester niet in deze rekening te vinden is. Tenslotte werd hier in de meeste gevallen ook het negatief saldo van het vorige werkjaar opgenomen. Analyse van de inkomsten en uitgaven van de armentafel Door de inkomsten- en uitgavenstromen te bekijken kunnen we enkele vaststellingen doen over het functioneren van die tafel101. Het bestuderen van de inkomsten levert niet alleen gegevens over de capaciteit van de tafel om aan armenzorg te doen, maar reikt ons ook een aantal contactpunten aan met de bredere maatschappij. De uitgavenposten, specifiek deze die rechtstreeks de armen zelf aanbelangen, leren ons hoe de tafel te werk ging bij het opvangen van de armoede. Op die manier krijgen we indirect zicht op de concrete situatie van enkele armen.
148
Inkomsten van de armentafel Zoals hierboven aangehaald bestaan de inkomsten uit verschillende soorten renten (dus inkomsten die op voorhand vastgelegd waren in contracten) en extraordinaire inkomsten (afhankelijk van de omstandigheden). Een detailanalyse van de renten aan de inkomstenzijde van de armentafel valt grotendeels buiten het kader van dit werk102. Zulke studie zou kunnen ingepast worden in een financiële en fiscale analyse van de prochierekeningen. Hier beperk ik mij tot een aantal vaststellingen en vermoedens die de financiële draagkracht van de tafel merkelijk moeten beïnvloed hebben. In uitvoering van een plakkaat van ‘sa majesté’ van 10 februari 1748 werd een staat van goederen van de armendis103 opgemaakt in mei van dat jaar. Hieruit blijkt dat de tafel beschikte over kapitalen, die renten opbrachten, en over 47 stukken grond. De totale oppervlakte ervan was 13214 Roeden, dus 19,6 ha. Op sommige van die gronden stond bovendien een hofstede. Men kan dit vergelijken met de totale belastbare oppervlakte van de prochie: 2243 ‘gemeten’ of 1000 ha104. De renten op kapitaal lijken in orde van grootte overeen te komen met de gangbare renten voor die tijd (3,5%-5%). Voor de landeigendommen is de situatie anders. De ‘slaeper’ en ook de hiergenoemde staat van goed, die daaruit afgeleid is, definieert elk stuk grond zodat men in een detailstudie rekening zou kunnen houden met de ligging van de grond, die een maat is voor de kwaliteit ervan (zie kaarten Figuur 1 en Figuur 2) en zijn bebouwing. De opbrengst van de gronden voor de armentafel lijkt laag tot zeer laag vergeleken met de gangbare pachtprijzen op de vrije markt van 1748 en zeker voor de latere jaren. Dit heeft enerzijds te maken met de sterke stijging van de publieke pachtprijzen (30%-40% van 1700 tot 1775105) en anderzijds met het constant zijn van de annuïteiten, vastgelegd in de ‘slaeper’. De inflatie holde dus de opbrengst uit. Ook lijken zelfs de oorspronkelijke lasten zeer laag. Het dorpsarchief bevat een mooie reeks pachtboeken tot 1752. Elke zes jaar werd de pacht vernieuwd. Bijvoorbeeld: in 1752 werden 45 gronden van de armentafel verpacht, daarvan gingen 14 stukken naar nieuwe pachters106. Een vergelijking met het vorige pachtboek leerde dat ook voor dezen dezelfde pacht werd aangerekend als voor de vorige pachter. De pacht die de armentafel aanrekende evolueerde dus niet mee met de markt. Men is er gedurende 100 tot 150 jaar niet in geslaagd (of men
149
heeft het niet gewenst) om de bezittingen te doen reëvalueren. Een andere staat is opgemaakt in 1754107. Nu werd voor elk stuk grond ook een referentie gemaakt naar het landboek en werd ook de geprezen waarden van de grond opgegeven. Zelfde conclusie108. Alles samen zien we hier de paradox van een armentafel die in principe voldoende middelen had, maar toch elk jaar slecht bij kas zat. Een tweede belangrijke inkomstenbron was de ‘schaele in de Kercke’. Die leverde gemiddeld meer dan een derde op van alle inkomsten (73 pond in 1772). Dit is interessant voor ons omdat we uit de evolutie van de inkomsten een aantal gegevens kunnen puren. Uitgaven van de armentafel Uit het overzicht van de armenrekening blijkt dat de overheadkosten van de armentafel nogal meevielen. Het overgrote deel van de uitgaven kwam ten goede van de armen (UA = Uitgaven Armen), ongeveer 95 % voor het werkjaar 1772109. Merkwaardig is het lage bedrag dat aan voeding uitgegeven werd (11%UA), vergeleken met kleding (20%UA). Indien we het equivalente bedrag van de roggerenten bijtellen bij voeding110 bekomen we een bedrag dat ongeveer overeenkomt met het niveau van de kledingskosten. De gevarieerde rubriek ‘Allerlei’ laat geen verdere verfijning toe. Het probleem is dat hieronder ook allerlei voeding- en kledingskosten schuilgaan, zodat een precieze onderverdeling niet mogelijk is. De ‘houdenissen’ (44%UA, 25 personen) en huishuren (6%UA, 6 personen) waren samen goed voor de helft van alle uitgaven. Die waren grotendeels al vastgelegd op de dag van de aanbesteding, dus vooraleer de armmeester aan zijn werkjaar begon. Hij kon op deze uitgaven dus weinig invloed uitoefenen. Zijn rol beperkte zich hier tot toezicht houden en uitbetalen. Verderop zullen we in detail een aantal ‘houdenissen’ ontleden. We zullen zien dat binnen deze groep grote verschillen bestonden in alimentatiekosten voor verschillende armen. Bij de overheadkosten valt op dat de bestuurders, en speciaal de griffier, zich goed lieten betalen. Alleen al voor het opstellen van de rekening in dubbel, rekende de griffier 8 grooten per blad voor 63 bladen (de man schreef groot!), dus £2:2:0. Voor dit bedrag werden
150
sommige armen een heel jaar onderhouden! Rekening houdend met de onzekerheid van de rubriek ‘Allerlei’, zien we dat het kostenprofiel voor gedistribueerde goederen nagenoeg stabiel bleef over de onderzochte periode van elf jaar (zie ook Tabel 12). Een merkwaardige vaststelling is dat inkomsten en uitgaven van de armentafel weinig onderlinge correlatie vertoonden. Zo spoorde op de korte termijn een acuut laag inkomstenniveau of een grote onvoorziene uitgave niet aan tot extra zuinigheid111. Saldo Het saldo van het werkingsjaar is uiteraard het verschil tussen inkomsten en uitgaven van dat jaar. Dit saldo is soms verlicht, maar meestal bezwaard met de overname van het saldo van het vorige jaar. Er worden eigenaardige beslissingen genomen betreffende de overname van dit saldo in de armenrekening van het volgende jaar. De regel is dat het saldo van een werkingsjaar geboekt wordt, hetzij bij de ‘ontfanck’ (indien positief), hetzij bij de ‘betaelinghe’ (indien negatief) van het volgende jaar. Soms wordt de schuld gewoon niet overgenomen, andere keren wordt slechts een deel ervan ingebracht112, in nog andere gevallen komt een gelukkige gift soelaas brengen113. Uiteraard moeten zulke verschillen ergens gefinancierd worden. Dieper onderzoek kan gebeuren in de prochierekeningen en de dorpspolitiek om de financieringstechniek te leren kennen. Dit zou ons echter te ver van ons onderwerp voeren. De armenrekeningen in perspectief Wat moeten we ons voorstellen bij de voorgestelde bedragen? Als we getallen willen interpreteren moeten we afstappen van abstracte noties en moeten we die vergelijken met relevante andere prijzen en kosten in de landelijke gemeenschap. Daarom hier een greep uit courante bestede bedragen in de prochie Sint-Gillis. We nemen 1774 als referentiepunt. • De jaarlijkse belasting114 op een gemet (4456 m², dus zo’n halve hectare) volprezen115 akkerland bedroeg 1 pond, 5 schellingen. De parochierekeningen vermeldden een nuttig areaal van 2243 gemeten in het “onvrij” deel van Sint-Gillis116, die dus
151
•
•
•
•
2794 pond opbrachten. Reken daarbij de ‘tauxatie’ en ‘ommestellinghe’ ten laste van de ‘propriëtarissen’ van de tienden, die 189 pond opbrachten. De prochie had dus zo’n 3000 pond opgehaald, die grotendeels afgedragen werd aan de hogere besturen en verder tot uitbetaling diende van een aantal renten117. Het ‘budget’ van de armentafel was dus één tiende van dat van de gehele prochie. Het loon van een boerenknecht lag in het Waasland tussen 2 en 9 pond per jaar, met een uitschieter tot 10 pond voor een meesterknecht; hierbij waren kost en inwoon inbegrepen118. De vroedvrouw kreeg £5:0. De pegelmeester kreeg £4:10 voor het pegelen van het brood. De rondegast verdiende £18:8 “van binnen dese prochie gerondeert te hebben op de bedelaers, vremdelinghen ten alle der tijdt van ses maenden”119-120. De man verdiende dus ongeveer 37 pond per jaar. De bode van de gemeente (de ‘messagier’) kreeg, afgerond, 13 pond dat jaar voor een waarschijnlijk parttime job121. De prijs van het brandhout voor de verwarming tijdens de zittingen van de vierschaar gedurende een jaar was iets meer dan twee pond, voor de helft betaald door Sint-Gillis, de andere helft door Vrasene122. De orgelist kreeg £9:10 voor een jaar dienst, de verantwoordelijke voor het opwinden van het kerktorenuurwerk, die ook de blaasbalg bediende van het orgel, trok £6:7, de klokkenluider kreeg £3:0 voor een jaar dienst123.
In vergelijking met deze bedragen waren de bestedingen voor elke arme eerder karig. Een volledige uitbestede alimentatie kostte gemiddeld 5,5 pond. Met dit bedrag moest in alle levensbehoeften van de arme voorzien worden en wilde de houder van de ‘houdenisse’ er nog iets aan overhouden. Het is duidelijk dat de levensstandaard van zulke onderhouden persoon stukken lager lag dan die van arbeidende mensen, zoals de rondegast of de messagier, en zeker lager dan parttime ceremoniële functies als orgelist of klokkenluider. In contrast hiermee zien we her en der in de armenrekeningen posten opduiken die niet overeenstemmen met het louter verschaffen van de goedkoopste voorzieningen om net te overleven: “Item betaelt aen Bernardine D’hont de somme van elf ponden acht schellinghe van specerijen, suijcker boter etca bij de selve bernardina d’hont
152
aen diversche arm huijshaudens deser prochie gelevert geduerende het jaer van desen rendant ingevolge de specificatie ende quittantie dus de selve ... £11:8”124. Voor sommige armmeesters kon een extraatje er dus wel degelijk af. In dit voorbeeld gaat het zelfs over een vrij hoge som. Schatting van het aantal behoeftigen, gesteund door de armentafel In de vorige hoofdstukken konden we kennis nemen met de globale uitgaven voor de armen. Naast de flagrante gevallen van sukkelaars die voor hun volledige bestaan afhankelijk waren van de armendis, zullen er ongetwijfeld velen geweest zijn die rond het subsistentieniveau leefden en slechts sporadisch op de tafel beroep moesten doen. Indien we hier greep willen op krijgen worden we geconfronteerd met een aantal problemen: Wat bedoelen we met subsistentieniveau en belangrijker nog: wat bedoelden de tijdgenoten daarmee? Het is nog moeilijker te schatten hoeveel mensen, om welke reden dan ook, uit de armenzorg geweerd werden, maar toch behoeftig waren. De berekening hieronder heeft alleen betrekking op de ondersteunde armen. 1. Rechtstreekse ‘metingen’ van het aantal armen Op last van de hogere overheid zijn doorheen de eeuw een aantal tellingen uitgevoerd. Bij interpretatie moeten we steeds bedenken waarvoor de telresultaten moesten dienen of liever, hoe de lokale tellers dachten dat de opgegeven getallen zouden gebruikt (of ‘misbruikt’) worden door die overheid. 1.1. Telling in mei 1756125 Ingevolge het derde artikel van ‘haare majesteitsplaccaet’, gedateerd 18 oktober 1755. De precieze vraag was naar het aantal personen, ten laste van de armentafel en niet in staat tot het betalen van belastingen. Samengevat126 was het resultaat voor Sint-Gillis: Aantal huishoudens: 65 Aantal mannen: 42 Aantal vrouwen: 57 Aantal kinderen: 141 Totaal aantal personen: 240
153
Tabel 13 in bijlage laat ons ook enkele interessante kenmerken zien van de gezinstoestand van deze armen: er waren 7 alleenstaande mannen; 7 alleenstaande vrouwen; 5 koppels zonder kinderen; 1 man alleen met kind(eren); 16 vrouwen zonder man, met kind(eren). Wezen komen in de tabel uiteraard niet voor. Het is niet mogelijk om het profiel van de armengemeenschap te vergelijken met dit van het gemiddelde van de populatie van de prochie omdat we de leeftijdsverdeling van de eersten niet kennen. Uit een totaal van 65 huishoudens zijn er evenwel 36 die niet behoren tot de categorie twee ouders plus minstens één kind127! Alleenstaanden waren dus oververtegenwoordigd bij de armenpopulatie. Dit is een sterke indicatie dat alleenstaand zijn in vele gevallen tot armoede leidde, zeker als daar nog kinderlast bovenop kwam. 1.2 Onderzoek van 1795 Dit onderzoek betrof het maken van een staat van de nieuw veroverde gebieden door de Franse bezetter. Vermoedelijk is een Franse administrateur op bezoek geweest en heeft hij een haastig onderzoek gedaan. Zijn rapport is fragmentarisch bewaard. Het begint met een primitief verhaal over de werking van de armentafel en wie de verantwoordelijkheid ervan droeg. Vervolgens werd een financiële staat opgesteld, gebaseerd op de armenrekening van januari 1795. De administrateur had veel belangstelling voor de verschillende rentedragende kapitalen! De kosten werden als volgt samengevat:
154
Frais ...
Coins de livres ponden brabant de france groot vlaams128 pour frais enfoncheant le compte 21:0 38:11 3:10 en nourissant des pauvres, enfans, 260:0 477:11 43:07 malades en vetements 600:0 1102:00 100:00 en feu, lumiere 150:0 275:10 25:00 aux fondations 190:0 298:15 31:13 aux medecins et chirurgiens 125:0 229:13 20:16 200:0 367:06 33:07 elle paye aussi aux femmes des maisons qui occupent les pauvres129 700:0 1288:14 116:13 a gens qui sont mis en pension130 elle est aussi en frais a ceux qui 120:0 220:07 20:00 proffittent lagitement des pauvres Tabel 7: Classificatie van uitgaven van de armentafel - 1795
Dit komt ruwweg overeen met de getallen uit de armenrekeningen van 25 jaar eerder. Het voordeel van deze tabel op de klassieke armenrekening is dat een eenduidige classificatie opgemaakt werd. De vroegere rekeningen bevatten te veel gemengde rubrieken. De administrateur heeft waarschijnlijk samengezeten met de betreffende armmeester. Het nadeel is de slordigheid van het rapport - zie bv. de grote afrondingen in de kolom Coins de brabant. Er werd opgegeven dat 180 personen van de armentafel leefden, zonder enige nadere specificatie. 1.3 Een staat van behoeftigen131 (zonder datum, vermoedelijk rond 1750) vermeldt: getal van behoeftige, oude luiden, kinderen of andere: 180 bekwaam tot werk: 40 onbekwaam tot werk: 140 De informatie is te fragmentair om hieruit te besluiten dat er toen 140 ‘waardige’ armen waren en 40 ‘onwaardigen’. De bovenstaande getallen zijn niet per definitie betrouwbaar en zijn uiteraard zeer afhankelijk van wat onder ‘arme’ verstaan werd.
155
2. Schatting van de dekking van de behoeften uit de bestedingen van de armentafel De getallen hierboven geven ons een ruw idee hoeveel behoeftigen er waren. Maar niet al deze mensen waren in gelijke mate van hulp afhankelijk. Met de volgende redenering willen we deze behoeftendekkingsgraad schatten. De enige praktisch bruikbare uitgavenpost die hiervoor in aanmerking komt is de hoeveelheid rogge die door het armenbestuur uitgedeeld werd. Vermits het alleen de bedoeling is om een orde van grootte te bepalen, zullen we een aantal ruwe assumpties gebruiken: • We spreken in de eerste stap alleen over een fictief begrip ‘volledig onderhouden armen’, mensen die voor hun volledige voedselvoorziening gedurende het ganse jaar afhankelijk zijn van de tafel. De (tijdelijke) werkhypothese is dus dat de armentafel alleen armen voor de volle 100% onderhield. We zullen berekenen hoeveel zulke armen door de tafel konden onderhouden worden met de beschikbare middelen. Tijdens de tweede stap zullen we deze hypothese vervangen door een andere: behalve de bekende categorie volledig onderhouden mensen (de ‘houdenissen’), worden de beschikbare middelen gelijkelijk verdeeld onder alle onderhoudsgerechtigden. • De mensen, die uitbesteed waren aan andere mensen voor minstens hun voeding (de categorieën ‘houdenisse’, ‘mondtcosten’, ‘taefelcosten’), maakten geen gebruik van de roggedistributie door de tafel. • Andere voedingsmiddelen die occasioneel door het armenbestuur bezorgd werden (bv. boter, vlees voor de zieke kinderen) zijn verwaarloosbaar en worden hier niet meegeteld. Als testjaar nemen we het jaar 1765, onder meer omdat hier de beschikbare hoeveelheid rogge best gekend is: de armenrekening van dat jaar specificeert de hoeveelheid rogge die de armmeester aan zijn opvolger overliet. Hij kon het zich permitteren om genereus te zijn: zijn jaarrekening sloot af met een batig saldo. De meeste andere werkingsjaren werden negatief afgesloten. De armmeester kon dan het restant rogge verkopen om de getallen op te schonen. De eindbalans hield immers alleen rekening met de geldelijke situatie. Bovendien bevat de rekening van 1765 een duidelijke uitgavenpost om de rogge te doen malen en er brood van te bakken.
156
Uit de tabel Roggerenten (Zie Grafiek 2) leren we dat gedurende het jaar 1765 er ongeveer 152 maeten rogge bekomen werden als rente op activa die in de ‘slaeper’ opgesomd zijn. Het gaat hier om netto leveringen, dus tot delging van de schuld van het afgelopen jaar en eventuele betaalde achterstal. Gedurende datzelfde jaar werd een verdere achterstal opgebouwd door andere schuldenaren (ongeveer 118 maeten), die voor deze oefening dus niet verrekend werden. Er werden 4 zakken, 2 maeten en 17 potten rogge overgedragen naar het volgende boekjaar, dus werden er netto zo’n 141 maeten verbruikt. In de armenrekening vinden we de vermelding: “betaelt aen gillis weyn dry ponden dry schellingen ses grooten over het backen van eene dertig sacken en dry maeten rogge voor den armen bij quitantie.” Omgerekend betekent dit 127 maeten rogge, vrij dicht bij de rogge-inkomsten van dat werkjaar. De volgende bewerking is rudimentair, maar laat ons toch toe om een orde van grootte te bekomen van het aantal ‘volledig onderhouden armen’. We volgen dezelfde redenering zoals door Wilssens gemaakt voor de minimale kosten van levensonderhoud voor het dorp Stekene132. Dit impliceert dat we aannemen dat de armentafel van Sint-Gillis de armen voorzag van dezelfde hoeveelheid rogge als wat de bevolking van Stekene als minimum verbruikte. De minimumbehoefte voor een volwassen man is te stellen op 1 liter rogge per dag. Het typegezin, gehanteerd door Wilssens, omvatte 7 personen die samen een behoefte hadden van 5,2 liter rogge per dag. De gemiddelde persoon at dus 0,74 liter rogge per dag. Ik vermoed echter dat het typegezin dat ondersteund werd door de armentafel van Sint-Gillis een ander profiel had dan een gemiddeld gezin van de lagere klasse uit Stekene. Als we teruggrijpen naar de levenscyclus, beschreven in Deel 1, stellen we vast dat armoede veelal gepaard ging met een specifieke samenstelling van het gezin. De hoogste armoedepieken doen zich voor bij ouderen (vanaf 60 jaar) en op het moment dat de kinderen nog geen nuttige bijdrage leveren aan het gezinsinkomen. Het hier gebruikte ouderdomsprofiel133 is een aangepaste versie van dit van Wilssens, met uitsluiting van de productieve kinderen en gebruik makend van de armentelling te Sint-Gillis van 1759, die de verdeling mannen/vrouwen/kinderen weergeeft (Tabel 13). Volgens dit patroon verbruikte elke persoon gemiddeld 0,72 liter
157
rogge per dag134, dus 262 liter per jaar (0,72 l/dag x 365 dagen). De totale beschikbare hoeveelheid rogge voor dat jaar bedroeg 3782 liter (141 maeten aan 26,83 liter per maet). Onze berekening leert ons dat er 14 armen volledig konden gevoed worden met de beschikbare rogge (3782 liter / 262 liter per persoon)! Laat ons nu ons ruwe theoretisch model verfijnen. Grafiek 4 toont ons dat er 13 uitbestede behoeftigen waren in het jaar 1765. Die uitbesteding hield in dat aan de volledige voedingsbehoeften van de betrokken personen moest voldaan worden door degene die de ‘houdenisse’ toegewezen kreeg. De tafel moest dus geen extra rogge voorzien voor de armen die onder deze regeling vielen. Laat ons onderstellen dat deze mensen de enigen waren die voor de volle 100% ondersteund werden door de tafel en alle anderen in mindere, maar gelijke mate. De verschillende tellingen tonen uiteenlopende cijfers voor het aantal armen135; we nemen het gemiddelde: 200 personen. Zonder de 13 uitbestede personen waren er 187 ‘deels ondersteunde’ armen die samen het equivalent kregen van 14 ‘volledig ondersteunden’. Elke ‘deels ondersteunde arme’ werd dus voor 7,5% van zijn roggebehoeften ondersteund! Is dit getal realistisch? Vooreerst dient men te bedenken dat men op het platteland meestal een zekere mate van zelfvoorziening had, zeker in termen van voedsel. Daartoe kon men terugvallen op een karig loon, hulp van familieleden of buren, of deed men aan ‘zelfbediening’. De armentafel diende alleen een noodzakelijk supplement aan rogge te voorzien. Een hint in die richting is het feit dat de tafel ongeveer evenveel aan kleding heeft uitgegeven als aan voeding (zie Tabel 6136), alhoewel een gemiddeld consumptiepatroon een proportioneel veel hogere voedselcomponent inhield. Wellicht was het voor de arme op het platteland moeilijker zelf aan kleding te geraken dan aan voedsel door een grotere afhankelijkheid van de markt voor wat betreft kledij. Ten tweede was het niet de bedoeling om de armen ‘lui te maken’ door hen de motivatie tot werken te ontnemen - volgens de gangbare redenering van die tijd. Ondersteuning voor de volle 100% was dus alleen bedoeld voor uitzonderlijke gevallen. Een andere vraag die men zich kan stellen: is het dekken van 7,5% van de behoefte een druppel op een gloeiende plaat? Waarschijnlijk niet. Behoeftenvoorziening is geen lineair gegeven. Het komt er in de eerste plaats op aan om de mensen tot net boven de subsisten-
158
tiegrens te brengen. De middelen waren gewoon niet aanwezig om meer te doen voor de armen dan wat nodig was tot puur overleven. Er was dus geen sprake van enig ‘fatsoenlijk’ leven, laat staan van enig comfort. Uiteraard ging dit slechts op als de betrokken groep zich als geheel niet te ver onder de magische grens bevond. Vandaar de ontoereikendheid van zulk hulpvoorzieningssysteem bij voortdurende grote nood, met hoge sterftecijfers tot gevolg, en de noodzakelijke latere transformatie van het systeem om de miserie van de 19de eeuw enigszins op te vangen. Evoluties Het bestuderen van gegevens over een zekere periode heeft een aantal voordelen. Niet alleen zien we bepaalde parameters verschuiven in de tijd, wanneer we een langere evaluatieperiode bekijken. We kunnen ook de betrouwbaarheid van onze gegevens vergroten omdat we minder afhankelijk zijn van toevalligheden van het moment. We zullen eerst over een periode van elf jaar de relatie observeren tussen bepaalde armen en diegenen die hen in ‘houdenisse’ hebben. Hieruit kunnen we vaststellingen doen over bijvoorbeeld de gehechtheid van die relaties. Daarna zullen we de situatie op langere termijn bekijken. De periode 1764 - 1774, de armentafel als organisatie. Hierboven hebben we een beeld geschetst van de armentafel van Sint-Gillis in 1772. De bedoeling was om de structuur van de armenzorg te illustreren. Het is echter duidelijk dat de armenproblematiek zeker niet statisch kon zijn. Daarom wil ik een aantal factoren nader bekijken die sterk de inkomsten van de tafel beïnvloed hebben, en daarmee de mogelijkheden daarvan om de armen bij te springen. Zoals hierboven gezien was een der belangrijke inkomstenbronnen van de tafel het systeem van de roggerenten. In tegenstelling tot de ‘onlosselycke’ en de ‘losselycke’ renten, vormden de roggerenten geen gegarandeerde inkomstenbron voor de armentafel. Er waren meer dan 110 schuldenaren. Velen onder hen behoorden niet tot de bovenof middenklasse. Bovendien kan men zich de logistieke problemen voorstellen bij een verzamelpunt waar hoeveelheden afgemeten worden, zoals “2 maeten min dry potten”, of minieme hoeveelheden als
159
9 potten (ongeveer 10 liter) en er nog een behoorlijke boekhouding van maken. We kunnen ons voorstellen dat de inkomsten afhankelijk kunnen zijn van meerdere factoren, zoals de marktprijs van de rogge, de overredingskracht van de armmeester tegenover slechte betalers, de economische conjunctuur van het ogenblik.
Roggerenten: aantal betalers/wanbetalers Roggerenten: aantal betalers/wanbetalers
100 100
Betalers Betalers Wanbetalers Wanbetalers
90 90 80 80 70 70 60 60 50 50 40 40 30 30 20 20 10 10 0 0 1764 1764
1765 1765
1766 1766
1767 1767
1768 1768
1769 1769
1770 1770
1771 1771
1772 1772
1773 1773
1774 1774
1772 1772
1773 1773
1774 1774
Grafiek 1: Betalers en wanbetalers van roggerenten
Grafiek Betalersenen wanbetalers van roggerenten Grafiek 1: 1: Betalers wanbetalers van roggerenten
Roggerenten ponden vlaams groot Roggerenten ponden vlaams groot
250,00 250,00
Ingezameld Ingezameld Achterstal Achterstal
200,00 200,00
150,00 150,00
100,00 100,00
50,00 50,00
0,00 0,00 1764 1764
1765 1765
1766 1766
1767 1767
1768 1768
1769 1769
1770 1770
1771 1771
Grafiek 2: 2: Ingezamelde en en achterstallige rogge rogge (uitgedrukt in maeten) Grafiek Ingezamelde achterstallige (uitgedrukt in maeten) Grafiek 2: Ingezamelde en achterstallige rogge (uitgedrukt in maeten)
De grafieken tonen het aantal betalers en wanbetalers tijdens elk jaar voor onze
137 het aantal betalers en wanbetalers tijdens elk jaar voor onze De grafieken tonen 160 referentieperiode 137 en de totale hoeveelheid rogge die de tafel opgehaald heeft, resp.
referentieperiode de totaleleren hoeveelheid rogge die de tafel opgehaald heeft, resp. mislopen is138. Dezeen grafieken ons het volgende: mislopen is138. Deze grafieken leren ons het volgende:
34
De grafieken tonen het aantal betalers en wanbetalers tijdens elk jaar voor onze referentieperiode137 en de totale hoeveelheid rogge die de tafel opgehaald heeft, resp. mislopen is138. Deze grafieken leren ons het volgende: De discipline tot betalen neemt geleidelijk toe tijdens de bestudeerde periode. Vooral in 1769 was er een vloed van ‘berouwvolle zondaars’, die hun achterstal kwamen goedmaken. Merkwaardig is de periode rond 1771 met een zeer laag aantal niet-betalers. Dit is waarschijnlijk mede te verklaren door de gunstige omstandigheden van dat moment139. Vooral tijdens de eerste helft van de periode was de verhouding van het aantal wanbetalers tot het aantal betalers hoger dan de verhouding van de gemiste hoeveelheid rogge tot de geleverde hoeveelheid rogge. Dit betekent dat het voornamelijk de schuldenaars van kleine hoeveelheden waren die verstek lieten gaan. Diegenen die relatief grote hoeveelheden leverden waren uiteraard diegenen die de grootste of rijkste stukken land hadden (de rente op een goed is afhankelijk van de waarde van het goed). Zij betaalden het vlotst. Op een paar uitzonderingen na werden alle schulden betaald in natura voor de besproken periode. Later zullen de roggerenten voor een steeds groter deel in speciën betaald worden, bv. gedurende het werkjaar 1794 werden 31 schuldposten betaald voor een totaal bedrag van £9:14:4. Dit bedrag kwam ongeveer overeen met de gemiddelde marktprijs van de verschuldigde hoeveelheid rogge. Een andere belangrijke inkomstenbron van de tafel was de omhaling met de schaal in de kerk tijdens de missen en uit speciale offerblokken (de ‘bosschen’) voor dit doeleinde. Het was de armmeester zelf die met de schaal rondging tijdens de zondagsmis.
161
verschuldigde hoeveelheid rogge. Een andere belangrijke inkomstenbron van de tafel was de omhaling met de schaal in de kerk tijdens de missen en uit speciale offerblokken (de ‘bosschen’) voor dit doeleinde. Het was de armmeester zelf die met de schaal rondging tijdens de zondagsmis. 120,00
100,00
80,00
60,00
40,00
20,00
0,00 1760
1762
1764
1766
1768
1770
1772
1774
1776
1778
1780
1782
1784
1786
1788
1790
1792
1794
Grafiek Opbrengst van de omhaling met detijdens schaele tijdensinde in bosse. de kerk Grafiek 3: 3: Opbrengst van de omhaling met de schaele de missen de missen kerk en de
en de bosse. Grafiek 3 toont ons het verloop van deze inkomsten (uitgedrukt in ponden grooten vlaams). De donkere vlakken weerspiegelen de jaarlijkse opbrengst van de schaele, het lichtere vlak Grafiek 3 toont ons het verloop van deze inkomsten (uitgedrukt in betreft de opbrengst van een bosse die speciaal voor de armen opgesteld werd ter gelegenheid ponden grooten vlaams). De donkere vlakken weerspiegelen de jaarvan een jubilé. Na een periode van stabiele (45 àhet 50 pond) bemerken een forse vanaf lijkse opbrengst van inkomsten de schaele, lichtere vlakwe betreft degroei opbrengst 1765 tot 1771, om verder te stabiliseren rond 80 à 90 pond. Deze getallen zijn voorzichtig te van een bosse dieerspeciaal voor devan armen opgesteld werd ter gelegeninterpreteren. Het lijkt op dat de solidariteit de doorsnee bevolking tegenover de lokale heid zeker van niet eenverzwakt jubilé.is doorheen de bekeken periode van 35 jaar. Er zijn echter andere armen factoren dieperiode een rol konden om deze inkomsten beïnvloeden. Na een van gespeeld stabielehebben inkomsten (45 à 50tepond) bemerken we Bijvoorbeeld: in 1762 trad een nieuwe pastor aan, E.H. Pieter Joannes Buys140, die diende tot een forse groei vanaf 1765 tot 1771, om verder te stabiliseren rond 80 1784. Hij was ook deken van Hulst, dus een belangrijk man.
à 90 pond. Deze getallen zijn voorzichtig te interpreteren. Het lijkt er op dat de solidariteit van de doorsnee bevolking tegenover de lokale armen zeker niet verzwakt is doorheen de bekeken periode van 3535 jaar. Er zijn echter andere factoren die een rol konden gespeeld hebben om deze inkomsten te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: in 1762 trad een nieuwe pastor aan, E.H. Pieter Joannes Buys140, die diende tot 1784. Hij was ook deken van Hulst, dus een belangrijk man. Langs de uitgavenkant concentreren we ons op de uitgaven die rechtstreeks op de armen betrekking hadden, we laten de bestedingen voor de verschillende fondaties en overhead kosten links liggen. De rekeningen van de periode van 1764 tot 1774 leerden ons de namen van 99 behoeftige personen. Twee grote rubrieken bevatten vrij precieze informatie over specifieke personen. Het zijn enerzijds de ‘houdenisse’ (samengebracht met de zgn. ‘mondtcosten’ en ‘taefelcosten’), en anderzijds de ‘huyshuere’. Daarnaast zijn er tientallen uitgaven van allerlei aard vermeld in de armenrekeningen. Deze
162
hebben betrekking op de gehele groep behoeftigen en/of op sommige armen bij naam141. De informatie laat ons echter niet toe om eenduidig de daaraan bestede sommen aan specifieke personen te 142 koppelen . We bekomen hier bijkomende informatie de arLangs de uitgavenkant concentreren wewel ons op de uitgaven die rechtstreeks over op de armen betrekking hadden, wetwee laten de bestedingen voor de verschillende fondatiesnog en overhead men uit de eerste categorieën, o.a. of de armentafel verder kosten links liggen. moest tussenkomen bij uitbestede mensen? De rekeningen van de periode van 1764 tot 1774 leerden ons de namen van 99 behoeftige De volgende grafiek geeftbevatten een overzicht de ‘houdenissen’ gedupersonen. Twee grote rubrieken vrij preciezevan informatie over specifieke personen. Het zijnde enerzijds de ‘houdenisse’ (samengebracht met de zgn. rende observatieperiode, bekeken vanuit het‘mondtcosten’ standpuntenvan de ‘taefelcosten’), enarme. anderzijds de ‘huyshuere’. Daarnaast zijn activiteit er tientallen uitgaven van allerlei onderhouden Later zullen we dezelfde beschouwen aard vermeld in de armenrekeningen. Deze hebben betrekking op de gehele groep behoeftigen 141 degenen, aan wie de arme uitbesteed vanuit gezichtspunt van en/of op het sommige armen bij naam . De informatie laat ons echter niet toe om eenduidig de 142 werd (we zullen die aan personen ‘houders’ noemen). Er is een daaraan bestede sommen specifiekede personen te koppelen . We bekomen hierklein wel bijkomende informatie over de armen uit de eerste twee categorieën, o.a. of de armentafel nog verschil tussen ‘aantal uitbestede personen’ en ‘aantal uitbestedinverder moest tussenkomen bij uitbestede mensen? gen’. Dit komt door gevallen uitbestedingen De volgende grafiek geeftenkele een overzicht van devan ‘houdenissen’ gedurendevan de bv. moeder en kind samen tweehetkinderen samen. De grafiek toont hetwe observatieperiode, bekekenofvanuit standpunt van de onderhouden arme. Later zullen dezelfdeuitbestede activiteit beschouwen vanuitDe het verdere gezichtspunt van degenen,richt aan wie de arme aantal personen. bespreking zich op het uitbesteed werd (we zullen die personen de ‘houders’ noemen). Er is een klein verschil tussen aantal uitbestedingen. De redenering is dat bv. moeder en kind best ‘aantal uitbestede personen’ en ‘aantal uitbestedingen’. Dit komt door enkele gevallen van als een eenheid worden gezien, ookofwat de kost ar-het uitbestedingen van bv. moeder en kind samen twee betreft kinderen samen. De voor grafiekde toont aantal uitbestede personen. De verdere bespreking richt zich op het aantal uitbestedingen. mentafel. Zo stellen we bv. vast dat gemiddeld de kost voor moeder De redenering is dat bv. moeder en kind best als een eenheid worden gezien, ook wat betreft de plus kind slechts iets hoger ligt dan de kost voor de moeder alleen, kost voor de armentafel. Zo stellen we bv. vast dat gemiddeld de kost voor moeder plus kind maar ligt voor dandevoor moeder en kind afzonderlijk. slechtsbeduidend iets hoger ligt lager dan de kost moeder alleen, maar beduidend lager ligt danIk voor moeder en kind Ik geacht onderstel werd dat de moeder geacht werdtevoor het kind te zorgen. onderstel datafzonderlijk. de moeder voor het kind zorgen. 50 45
120 Totale kost uitbestede alimentaties
Aantal alimentaties
40
100
35 30
80
25 60
20 15
40
10 20 5 0 1764
1765
1766
1767
1768
1769
1770
1771
1772
1773
Totale kost uitb. alimentaties (pond per jaar)
140 Aantal uitbestede alimentaties
0 1774
Grafiek 4:Aantal Aantal uitbestede personen enkost totale kost van alle uitbestedingen voor de Grafiek 4: uitbestede personen en totale van alle uitbestedingen voor de armentafel (ponden armentafel (ponden groot vlaams). groot vlaams).
163 36
Tijdens de observatieperiode zien we zowel het aantal uitbestede mensen, als de totale kost daarvan, stelselmatig toenemen tot 1772. Daarna zien we een terugval van beiden. Is deze evolutie het gevolg van bewuste maatregelen of vloeit ze voort uit externe factoren? De armentafel had weinig greep op het al dan niet verlengen van de uitbestedingen van het vorige jaar. Ik vermoed dat het moeilijk te verantwoorden kon zijn de verlenging van iemands uitbesteding te weigeren indien er zich geen aantoonbare verbetering in diens levensomstandigheden had voorgedaan gedurende het afgelopen jaar. In de meeste gevallen zien we inderdaad dat de uitbesteding slechts stopt met het overlijden van de betrokkene. De armenzorg kon wel het aantal nieuwe uitbestedingen (proberen) in de hand te houden. Daarom is het belangrijk een beeld te hebben van de nieuwe intreden in het systeem. 1764 1765 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 Aantal nieuw uitbestede personen
-
6
6
5
2
2
3
8
5
2
Tabel 8: Aantal nieuwe uitbestede mensen.
De hoge waarde voor 1772 in Tabel 8 gaat gepaard met een lagere uitbestedingskost per persoon, getoond in Grafiek 4. Een nadere analyse leert echter dat de grootste factor achter de totale uitbestedingskost schuilt in de langdurende alimentaties en niet in het aantal nieuwelingen: het hangt van het toeval af hoe lang dure armen in de zorg blijven hangen. Doordat rond 1772 een aantal vroegere dure uitbestedingen afliepen was er ruimte voor nieuwe mensen in het systeem; bovendien waren de meeste nieuwe uitbestedingen van dat jaar voor korte duur (Zie Grafiek 5). De macht van de armentafel om de zorg, en de daaraan verbonden kosten, te sturen is bijgevolg zeer beperkt. Wordt het hoge aantal nieuwe uitbestedingen in 1772 - 1773 volledig verklaard door een crisis in de lokale gemeenschap? Gedurende deze jaren heerste er een zeer besmettelijke ziekte van het hoornvee. In de resolutieboeken vinden we ettelijke maatregelen terug die de prochie moest treffen, waaronder het uitroeien van hele veestapels bij meer-
164
dere boeren, bijvoorbeeld: “Ten voornoemde daeghe in den nacht ons getransport ten hove ende bijvanck van Gillis Vander Jeught Onsen inwoonder Op het quartier de Seven Sterre ende aldaer doen dooden de seven besmette beesten bestaende in drij coijen twee runders, en twee calvers, ende de selve doen delven benevens het mest, aele, stroijt ende twee honden alles naer voorgaende presije bij de experte volgens hunne verleende acte van hedent ... waer bij is gebleken dat de beesten van Gillis vander jeught alle besmet waeren met de contasieuse sieckte onder het hooren vee, voorders oock geslaegen het cordon, ende gestelt de noodighe wachten”143. Waarschijnlijk werden verschillende boeren gedurende die periode geruïneerd. We vinden de namen van deze personen niet terug bij de armen die door de tafel ondersteund werden. Ook als de boeren zelf niet onder de steuntrekkers vielen, kan men zich voorstellen dat meerdere boerenknechten mee in de problemen kwamen. Met de cijfers in de hand kunnen we een antwoord zoeken op de vraag waarom iemand, tegen betaling, de zorg op zich wou nemen van een behoeftige. Er zullen zeker religieuze, sociale en psychologische redenen meegespeeld hebben om zulke beslissing te nemen. We kunnen bezwaarlijk een ‘houdenisse’ zien als een puur economische actie, zoals bv. gastheer zijn in een hotel. De arme(n) ging(en) doorheen het jaar op een of andere manier deel uitmaken van het eigen gezin, met alle ongemakken en verplichtingen van dien. Helaas laten onze lokale bronnen niet toe om over zulke elementen enige zinvolle stelling in te nemen. We hebben alleen de financiële kant tot onze beschikking. De hoogte van de aanbestedingsbedragen leert ons dat iemand ten laste nemen slechts matig betaald werd (op een enkele opvallende uitzondering na144). Hierboven hebben we reeds vastgesteld dat het uitvoeren van arbeid, door de uitbestede persoon voor rekening van de houder, niet voorzien was in het contract met de armentafel. Het zou kunnen dat in een aantal gevallen de houder (bijvoorbeeld een boer) een aparte arbeidsovereenkomst sloot met de betrokken arme (al of niet schriftelijk), zodat de vergoeding door de armentafel als een soort subsidie kon gezien worden voor kost en inwoon, die anders voor rekening van de boer kwam. Naast knechten op de boerderij zouden ook meiden bij betergestelden tot deze categorie kunnen behoord hebben. We hebben echter geen gegevens
165
die zulke tewerkstellingsakkoorden kunnen bevestigen. Uiteraard kwamen alleen valiede armen voor zulke mogelijke regeling in aanmerking. Behalve voor de mogelijke gevallen, zonet omschreven, deed men de ‘houdenisse’ dus duidelijk omdat men het geld zelf nodig had als een vorm van inkomen. We zien bijvoorbeeld nooit een van de notabelen, schepenen, griffier of baljuw zulke taak op zich nemen. We kunnen de uitbestedingen van armen in twee categorieën indelen: deze op korte of zeer korte termijn, waar de tafel een oplossing moest zoeken voor acute gevallen, en deze op lange termijn, waar de tafel een duurzame toewijzing zocht. Onze studie van de periode van 1764 tot 1774 betreft in totaal 99 concrete gevallen van armen; 49 daarvan werden gedurende minstens één jaar uitbesteed aan minstens één persoon uit een totaal van 66 alimentatiehouders145. We zullen deze relaties verder onderzoeken. Voor de volgende redenering maken we abstractie van die armen die slechts eenmaal voorkomen in 1764 (1x) of eenmaal in 1774 (2x)146. Van de overige 46 uitbestede armen gedurende de bestudeerde periode zijn er 15 (33%) die slechts gedurende 1 jaar, of een deel daarvan, aan iemand toegewezen waren. De armentafel maakte dus gebruik van het uitbestedingssysteem om een tijdelijke hoge nood op te vangen in zeldzame individuele gevallen. De volgende grafiek toont hoeveel maal er van dit mechanisme gebruik gemaakt werd per jaar.
166
uitbestedingssysteem om een tijdelijke hoge nood op te vangen in zeldzame individ gevallen. De volgende grafiek toont hoeveel maal er van dit mechanisme gebruik g werd per jaar.
Aantal kortlopende uitbestedingen
7
6
5
4
3
2
1
0 1765
1767
1768
1769
1770
1771
1772
1773
Jaar
Grafiek 5: 5: Aantal Aantal kortstondige uitbestedingen van arme mensen Grafiek kortstondige uitbestedingen van arme mensen
Het is merkwaardig dat men zulke korte uitbestedingen deed (moest doen?) in een periode waar men de uitbestedingen van langere duur begon in te perken. Misschien is de piek van 1772-1773 volledig toe te schrijven aan de gevolgen van de hoornveeziekte. Een tweede factor van belang is het aantal en de hoogte van de huishuren die de armentafel betaalde voor heel wat personen.
167
1772-1773 volledig toe te schrijven aan de gevolgen van de hoornveeziekte.
Een tweede factor van belang is het aantal en de hoogte van de huishuren die de armentafe betaalde voor heel wat personen. 40 Aantal huishuren
35
25
Aantal huishuren
Totale kost huishuren
30
20 25 15
20 15
10 10 5 5 0 1764
1765
1766
1767
1768
1769
1770
1771
1772
1773
Totale kost huishuren (pond per jaar)
30
0 1774
Grafiek6:6:Aantal Aantalhuishuren huishuren en huishuren voor de armentafel (ponden Grafiek en totale totalekost kostvan vanalle alle huishuren voor de armentafel (ponden groot vlaam groot vlaams).
Ook hier is duidelijk dat huishuren moeilijk konden onderbroken worden. De armentafel l Ookgreep hierteishebben duidelijk dat huishuren meer op beginnende huren.moeilijk konden onderbroken worden. De armentafel lijkt meer greep te hebben op beginnende huren. 1764 1765 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 17 Aantal 1764 nieuwe147 ---- 1765 4 1767 1 1768 11769 1770 1 1771 3 1772 61773 1774 2 4 5 huishuren Aantal 147 Tabel 9: Aantal nieuwe4huishuren. nieuwe ---1 1
1
3
6
2
4
5
huishuren
Uit de cijfers blijkt vanaf 1770 wel degelijk een strategie (gewild of door de omstandighed Tabel 9: Aantal nieuwe huishuren. gedwongen) om het aantal huishuren te laten verhogen. Was dit ter compensatie van een gewenste afbouwblijkt van het aantal houdenissen - eeneen huishuur kostte slechtsofde helft van een Uit de cijfers vanaf 1770 wel degelijk strategie (gewild 148 volledige en de kost van eenom huishuur was meer eenvormig door deuithandengeving omstandigheden gedwongen) het aantal huishuren te ? Anderzijd zien we dat in de periode na 1770 er meer bijkomende hulp aan de huurders moest gegeve laten verhogen. Was dit ter compensatie van een gewenste afbouw worden. Overigens zien we duidelijk uit Grafiek 6 dat de gemiddelde huurprijs fors steeg van het aantal houdenissen - een huishuur kostte slechts de helft van vanaf 1770. Steeg de gemiddelde huurprijs door de bijkomende vraag van de tafel naar een volledigeinuithandengeving en de kost Het van kleine een huishuur huurwoningen een beperkte gemeenschap? staal laatwas onsmeer niet toe om op 148 eenvormig ? Anderzijds zien we dat in de periode na 1770 er meer bovenstaande vragen een sluitend antwoord te geven. bijkomende hulp aan de huurders moest gegeven worden. Overigens zien we duidelijk uit Grafiek 6 dat de gemiddelde huurprijs fors steeg We kunnen de uitgaven ook anders bekijken en die indelen in twee categorieën: de vanaf 1770. Steeg deengemiddelde huurprijs decategorie bijkomende vraag ‘structurele uitgaven’ de ‘losse uitgaven’. Dedoor eerste begroot de kosten van langeretermijnbeslissingen van de armentafel, zoals bij houdenissen en huishuren. De
168
van de tafel naar huurwoningen in een beperkte gemeenschap? Het kleine staal laat ons niet toe om op bovenstaande vragen een sluitend antwoord te geven. We kunnen de uitgaven ook anders bekijken en die indelen in twee categorieën: de ‘structurele uitgaven’ en de ‘losse uitgaven’. De eerste categorie begroot de kosten van langeretermijnbeslissingen van de armentafel, zoals bij houdenissen en huishuren. De regeerders van de dis waren hierbij van dicht betrokken. De tweede categorie betreft de dagelijkse ad-hoc uitgaven door de armmeester, zoals aankoop van turf, malen van meel. Uiteraard had de armmeester hier meer armslag om zelf beslissingen te nemen en kort op de bal te spelen bij plotse nood. De evolutie van het relatieve belang van beide soorten uitgaven kan daarom een indicatie zijn voor de mate waarin de armmeester vrijheid van handelen kreeg. Voor de periode 17641774 zijn de verhoudingen: 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 Losse uitgaven (%)
69
66
-
59
65
50
43
55
55
60
46
149
Tabel 10: Verhouding losse uitgaven tot netto totale uitgaven voor de armen
Het is moeilijk in deze getallen een trend te herkennen. We zien sprongen die veeleer te maken lijken te hebben met toevallige gebeurtenissen tijdens het werkjaar. Kon men ontsnappen aan de armoede eenmaal men daarin verzeild geraakte? De armenlijst (Tabel 14 in bijlage) bevat alle door de tafel ondersteunde armen, waarvan de namen minstens eenmaal vernoemd werden in de armenrekeningen van 1764 tot 1774. Voor diegenen waarvan de naam niet meer voorkwam vanaf 1773 werd gepoogd om die terug te vinden in andere archiefstukken. In een aantal gevallen vinden we deze mensen terug in de parochieregisters bij hun overlijden. Geen enkele houder van houdenisse (Tabel 15 in bijlage) was eerder in de armenlijst (Tabel 14) terug te vinden, dus er waren geen armen die sociaal opwaarts migreerden en vervolgens zelf de verantwoordelijkheid voor de alimentatie van andere armen
169
opnamen gedurende diezelfde periode van elf jaar. Ook in de Staten van Goed werd niemand van de 99 arme mensen teruggevonden. We kunnen alleen constateren dat we geen enkel positief geval gevonden hebben van een arme die uit de armoede verdween, behalve door zijn/haar overlijden. Een strategie achter het armenzorgbeleid? Volgens de arbeidscontroletheorie (zie Deel 1) zouden we een verstrenging van het armenbeleid verwachten in tijden van economische groei: het ‘reserveleger’ aan armen kon op die manier ingezet worden om een krapte op de arbeidsmarkt op te vangen. Zo konden de lonen laag gehouden worden150. Het tijdvak na de Oostenrijkse Successieoorlog tot voor de Franse inval was zulke periode van groei. We zouden dus een verstrenging van het beleid moeten vaststellen gedurende die periode. We willen deze theorie confronteren met ons empirisch onderzoek. Hierboven konden we al een aantal evoluties op relatief korte termijn vaststellen. Het is echter niet steeds duidelijk of hier een bewust beleid achter stak. De bewegingen kunnen ook, of zelfs voor het grootste deel, veroorzaakt zijn door conjuncturele of toevallige omstandigheden, buiten de wil van de beheerders van de armentafel. Om te ontdekken of er een actief beleid gevoerd werd, en of dit succesvol was, bekijken we de rekeningen van de tafel over een langere periode. Hiervoor beschouwen we niet de details van de in- en uitgaven, maar kijken we naar een algemeen financieel beeld (het bos, eerder dan de bomen). Met andere woorden: we verlaten het niveau van de tactiek (bijvoorbeeld: welke dingen werden aangekocht door de armmeester) en concentreren ons op de strategie (bijvoorbeeld: hoeveel financiële ruimte werd aan de armentafel gegeven om zijn taak uit voeren). Een van de beste indicatoren van een strategisch beleid is immers: wat wilden de beslissingsnemers eraan spenderen151. De armenrekening zou dus een goed instrument moeten zijn om zulke strategie te ontdekken. We hebben hierboven geleerd dat de beheerders bijna geen greep hadden op de posten aan de inkomstenzijde van de armentafel. De uitgaven van de tafel bestonden voor een klein deel uit onsamendrukbare en vrij constante posten (de fundatiën en de overhead kosten voor het opstellen van de rekening zelf, dus vergoedingen die de
170
beheerders zichzelf toekenden). De andere uitgaven, die rechtstreeks met het financieren van de armenzorg te maken hadden, waren echter direct afhankelijk van de beslissingen van het armenbestuur en konden dus in principe afhankelijk gemaakt worden van een gericht beleid. Door de evolutie over de eerder reeds gekozen referentieperiode te bekijken willen we een beeld verkrijgen op het eventuele beleid van de tafel. Uit de observatie van een langere periode willen we eventuele trends in de totale uitgaven distilleren. Hierbij had ik graag de turbulente periode rond de Oostenrijkse Successieoorlog152 inbegrepen, zodat de eventuele reactie van de tafel op een crisissituatie in beeld kon komen. De nodige bronnen hiertoe ontbreken echter. Voor de verdere redenering hieronder is een vereenvoudigd drielagig hiërarchisch voorstellingsmodel nuttig. • Niveau 1: de “hogere machten” die een regionaal of landelijk beleid konden bepalen. Hieronder verstaan we het Hoofdcollege van het Land van Waas, de Staten in Gent, het bestuur der Oostenrijkse Nederlanden, maar ook eventuele drukkingsgroepen van kapitalisten, de kerk en andere. Dit niveau kon een beleid opdringen naar niveau 2 door voornamelijk politieke, financiële en economische maatregelen te nemen, maar ging zich idealiter met de interne uitvoering van deze opdracht binnen elke prochie niet bemoeien. • Niveau 2: de lokale regeerders van de armentafel (dus de schepenen en de pastoor153). Deze voerden de instructies van hogerhand uit, maakten lokale fondsen vrij, bepaalden een middellangetermijn beleid voor de prochie (bijvoorbeeld het doen verminderen van het aantal ‘houdenisse’) en gaven instructies aan niveau 3 voor de dagdagelijkse uitvoering van hun lokaal beleid. Niveau 2 stelde zich (in dit vereenvoudigd model) geen vragen bij het waarom van de instructies van niveau 1 en kwam niet tussen in de uitvoerende taak van niveau 3 (bijvoorbeeld bij welke molenaar de rogge gemalen moest worden). • Niveau 3: de armmeester. Voerde getrouw de instructies uit die hem gegeven waren door niveau 2, de regeerders van de Tafel. De werkelijke situatie kan zeker meer complex geweest zijn dan dit vereenvoudigd model suggereert. Toch lijkt mij de toepassing ervan verantwoord omdat we door de bronnen voldoende vertrouwd zijn
171
Netto uitgaven voor armen (Ponden groot vlaams)
met de taak- en bevoegdheidsverdeling van de betrokken actoren. Een typische eigenschap van zulke modellen is dat de reactietijd langer wordt naarmate we hoger opklimmen in de hiërarchie. Ook dit lijkt ons aanneembaar vermits de lagere niveaus dichter op de bal konden spelen en flexibeler met hun middelen konden omgaan. Om te kunnen differentiëren tussen de beleidsbeslissingen van niveau 2 en niveau 1 zullen we daarom het beleid bekijken over een periode van enkele jaren (gericht op veranderingen op niveau 2) en een veel langere termijn (gericht op veranderingen op niveau 1). 350 300
250 200 150 100
50 0
1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774
Netto uitgaven 170
231
229
290
204
151
300
317
315
193
Grafiek 7: Netto armenuitgaven door de armentafel (1764-1774).
Grafiek 7: Netto armenuitgaven door de armentafel (1764-1774).
Vooreerstbeschouwen beschouwenwe wede deperiode periode1764-1774, 1764-1774, dus dus de de middellange middellange termijn. Hier Vooreerst termijn. Hier zoeken op wehet dusniveau naar een het niveau van dus naar een strategie vanstrategie de lokaleop regeerders van dede armentafel. Gra lokale regeerders van de armentafel. Grafiek 7 toont de uitgaven diewerden door d toont de uitgaven die rechtstreeks ten voordele van de armen besteed rechtstreeks van de verschillen armen besteed werden door de werkjaren. taWe bemerkenten eenvoordele aantal flagrante tussen verschillende De 154 . We bemerken een aantal flagrante verschillen tussen verschilfel armenuitgaven voor het jaar 1771 zijn ongeveer het dubbele van het vorige jaar. We lende gezien werkjaren. Desommen armenuitgaven vooruitbestede het jaar 1771 zijn ongeveer eerder dat de besteed aan alimentaties en aan huishuren het dubbele van het vorige jaar. We hebben eerder gezien dat de somspectaculair gestegen zijn, maar is dit een gevolg van een actief beleid? Zoals hierbo men besteed aaneerder uitbestede alimentaties en aan huishuren spectacuopgemerkt is dit te wijten aan een samenloop van omstandigheden, waaronde lair gestegen zijn, maar is dit een gevolg van een actief beleid? Zobesmettelijke hoornveeziekte rond 1772. Men zou ook de jaren 1769 en 1770 eerder als hierboven opgemerkt is dit eerderinteeen wijten aan met een een samenloop zien als (goedkope) uitzonderingsjaren periode gemiddeld uitgavenn ongeveer 300 pond per jaar. Uit alles wat we weten lijkt het eerder dat er geen conti 172 van de lokale overheid ten aanzien van de armensteun was, tenminste wat bet beleid sommen die deze overheid wilde besteden. Er waren blijkbaar wel ad-hoc maatregel waarschijnlijk wel instructies die door het bestuur aan de armmeester gegeven werd die resulteerden niet in een duidelijk blijvend resultaat. Het jaarlijks wisselen van zo
van omstandigheden, waaronder de besmettelijke hoornveeziekte rond 1772. Men zou ook de jaren 1769 en 1770 eerder kunnen zien als (goedkope) uitzonderingsjaren in een periode met een gemiddeld uitgavenniveau van ongeveer 300 pond per jaar. Uit alles wat we weten lijkt het eerder dat er geen continu actief beleid van de lokale overheid ten aanzien van de armensteun was, tenminste wat betreft de sommen die deze overheid wilde besteden. Er waren blijkbaar wel ad-hoc maatregelen en waarschijnlijk wel instructies die door het bestuur aan de armmeester gegeven werden, maar die resulteerden niet in een duidelijk blijvend resultaat. Het jaarlijks wisselen van zowel armmeesters en schepenen zal daar wel niet vreemd aan geweest zijn. 400
Uitgaven (Ponden groot vlaams)
350 300 250 200 150 100 50
1790
1785
1780
1775
1770
1765
1760
1755
1750
1745
1740
1735
1730
1725
1720
0
155 Grafiek 8: 8: Uitgaven vanvan de armentafel op de termijn (1721-1794). Grafiek Uitgaven de armentafel oplange de lange termijn (1721-1794).155
Grafiek 8 toont het verloop van de uitgaven van de armentafel over een veel langere periode. Hierin willen naarhet trends zoekenvan en verwachten we van een eventuele druk vanover een hogere Grafiek 8 we toont verloop de uitgaven de armentafel overheid te ontwaren. Als we abstractie maken van de uitzonderlijke piekwaarde van 1741156, een veel langere periode. Hierin willen we naar trends zoeken en verbemerken we een plateau vanaf 1725 tot ongeveer 1760. Vanaf dan begint een steile klim tot wachten we een eventuele druk van een hogere overheid te ontwaniveaus van meer dan 300 ponden per jaar. Dit is in contradictie met de verwachtingen uit de ren. Als we abstractie maken vandedeuitdeinende uitzonderlijke piekwaarde van terwerkstellingstheorie, volgens dewelke (proto)industrialisering vanaf 1760 156 1741 , bemerken we een plateau vanaf 1725 tot ongeveer 1760. Vanaf geresulteerd zou hebben in een verstrakking van de regels voor de armenzorg. Men zou dus eerder daling vansteile de uitgaven voor de armenzorg verwachten danponden de sterkeper stijging die we dan een begint een klim tot niveaus van meer dan 300 vaststellen. Zeker in Sint-Gillis was er dus geen beleid zichtbaar om de armenzorg jaar. Dit is in contradictie met de verwachtingen uit de terwerkstel-af te bouwen en zo de arbeidsmarkt te reguleren. De oorzaak van de groeiende uitgavenstroom moet eerder gezocht worden bij de toename van het aantal armen. De uitgaven van de tafel groeiden bijna automatisch mee. De beheerders hadden er eigenlijk nauwelijks173 controle over. Speciaal de informatie van de periode van de Oostenrijkse Successieoorlog en de daaropvolgende herstelperiode had enig licht kunnen werpen op de daadkracht van de armentafel in tijden van nood. In het archief ontbreken echter de rekeningen van 1745 tot en met 1753. Vanaf 1754 hernemen de uitgaven van de tafel terug het niveau van voor de oorlog.
lingstheorie, volgens dewelke de uitdeinende (proto)industrialisering vanaf 1760 geresulteerd zou hebben in een verstrakking van de regels voor de armenzorg. Men zou dus eerder een daling van de uitgaven voor de armenzorg verwachten dan de sterke stijging die we vaststellen. Zeker in Sint-Gillis was er dus geen beleid zichtbaar om de armenzorg af te bouwen en zo de arbeidsmarkt te reguleren. De oorzaak van de groeiende uitgavenstroom moet eerder gezocht worden bij de toename van het aantal armen. De uitgaven van de tafel groeiden bijna automatisch mee. De beheerders hadden er eigenlijk nauwelijks controle over. Speciaal de informatie van de periode van de Oostenrijkse Successieoorlog en de daaropvolgende herstelperiode had enig licht kunnen werpen op de daadkracht van de armentafel in tijden van nood. In het archief ontbreken echter de rekeningen van 1745 tot en met 1753. Vanaf 1754 hernemen de uitgaven van de tafel terug het niveau van voor de oorlog. Dit betekent echter niet noodzakelijk dat de gevolgen van die oorlog dan al verwerkt waren. De andere spelers: armen en zorgverleners van uitbestede armen. We kunnen ook het aantal houders - mensen aan wie armen voor hun onderhoud uitbesteed werden - bekijken. Vermits het deelnemen aan een aanbesteding voor ‘houdenisse’ uit vrije wil gebeurde, is het hier ook interessant te bekijken hoe lang en hoe frequent de houders actief waren, dus of ze occasioneel iemand bijhielden (bv. omdat ze de persoon goed kenden), dan wel de ‘houdenisse’ van een behoeftige als (bij)beroep zagen157.
174
35 30 25 20 15 10 5 0 Frequentie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
29
12
7
5
4
0
0
0
2
Grafiek9:9:Populariteit Populariteitvan vandede ‘houdenisse’ houders Grafiek ‘houdenisse’ bijbij dede houders
Grafiek is een histogram, het (niet noodzakelijk Grafiek 9 is9een histogram, het geeft hetgeeft aantalhet (nietaantal noodzakelijk opeenvolgende) jaren weer dat dezelfde personen een ofweer meerdere armen in ‘houdenisse’ namen. van de 59 opeenvolgende) jaren dat dezelfde personen een of Dus meerdere 158 158 waren er 29 die dat personen die van 1764 tot 1774 minstens eenmaal iemand opnamen, armen in ‘houdenisse’ namen. Dus van de 59 personen die van slechts éénmaal deden, 12 die gedurende twee jaar iemand in huis haalden, enzovoort. Het is 1764 tot 1774 minstens eenmaal iemand opnamen, waren er 29 die duidelijk dat de meerderheid van diegenen die een arme in huis haalden er na één jaar al de dataan slechts deden, 12 die gedurende twee jaarjaar iemand in vol. Toch brui gaven.éénmaal Slechts een kleine minderheid (18) hielden het drie of langer huis haalden, enzovoort. Het is duidelijk dat de meerderheid van waren er steeds genoeg beginnende kandidaten. Het ware interessant geweest te weten diegenen die eenerarme haalden één jaar al de bruivan aan hoeveel kandidaten warenin bijhuis de aanvang vanerdena jaarlijkse aanbesteding de houdenissen. Waarschijnlijk spreken we hier van eenhielden zekere zelfoverschatting gaven. Slechts een kleine minderheid (18) het drie jaar bij of het bieden op een houdenisse viel deerpraktijk het onderhoud van de arme en/of deHet bijpassende langer vol. Tochenwaren steedsvan genoeg beginnende kandidaten. vergoeding helemaal niet mee.
ware interessant geweest te weten hoeveel kandidaten er waren bij de aanvang van de jaarlijkse van een de houdenissen. WaarEen ander interessant gegeven isaanbesteding de ‘affiniteit’ tussen bepaalde uitbestede arme en de schijnlijk spreken we hier stellen van een zelfoverschatting bijjaar hetdoor dezelfde houder. Uit de armenrekeningen we zekere vast dat bepaalde armen jaar na bieden op een houdenisse praktijk van het onderhoud van personen onderhouden werden. en De viel aktende van aanbesteding, voor zover deze bewaard gebleven zijn, vermelden zulke verlengde opnemingen niet. Ik vermoed dat een houder de arme en/of de bijpassende vergoeding helemaal niet mee. impliciet de mogelijkheid had om met het armenbestuur een nieuwe termijn af te spreken buiten de aanbestedingsprocedure om.isMeestal werden detussen voorwaarden, die het voorgaande Een ander interessant gegeven de ‘affiniteit’ een bepaalde jaar geldig waren, overgenomen. Soms zien we een kleine prijsstijging. De volgende uitbestede arme en de houder. Uit de armenrekeningen stellen we tabel toont de langdurende (meer dan één geïsoleerd jaar) uitbestedingen per uitbestede arme.
vast dat bepaalde armen jaar na jaar door dezelfde personen onderhouden werden.naar Dede akten vanvan aanbesteding, deze 14 be-in bijlage. Elk De kolom ID refereert identiteit de betreffendevoor armezover in de Tabel waard gebleven zijn, vermelden zulkevoor verlengde opnemingen niet. Ik blokje stelt een ononderbroken uitbesteding aan dezelfde persoon. Bijvoorbeeld ID 10 (= vermoed dat een was houder impliciet deononderbroken mogelijkheiduitbesteed had omaan metdezelfde het persoon, Marie De Zeelander) van 1764 tot 1767 daarna gedurende 1768 en 1769 aan een andere persoon toegewezen, vervolgens in 1771 en 1771 telkens aan nog andere personen. 175
armenbestuur een nieuwe termijn af te spreken buiten de aanbestedingsprocedure om. Meestal werden de voorwaarden, die het voorgaande jaar geldig waren, overgenomen. Soms zien we een kleine prijsstijging. De volgende tabel toont de langdurende (meer dan één geïsoleerd jaar) uitbestedingen per uitbestede arme. De kolom ID refereert naar de identiteit van de betreffende arme in de Tabel 14 in bijlage. Elk blokje stelt een ononderbroken uitbesteding voor aan dezelfde persoon. Bijvoorbeeld ID 10 (= Marie De Zeelander) was van 1764 tot 1767 ononderbroken uitbesteed aan dezelfde persoon, daarna gedurende 1768 en 1769 aan een andere persoon toegewezen, vervolgens in 1770 en 1771 telkens aan nog andere personen159. ID
1764
1765
1767
03
1768
1769
3
2
11 12
2 2 1
1
16
1
1
1
1
17
1
1
1
1
1
1
18 1
2
5 4
2
2
4
22
9
25
1 1
5
1
3
27
1
1
1
1
30
3
31
3
32
1
3 1
3 1
2
1
1
2
47 49
5 3
62
5
66 67
3
1
2
1
76
2
82
1
83
89
Tabel 11: Duur van uitbestedingen van arme personen.
1
2
84 88
176
1774
2
15
33
1
1773
1
14
29
1
1772
9
13
26
1771
3
10
19
1770
1 2
1
1
1
1
Het lijkt erop dat de armentafel een grote mate van continuïteit in de uitbestedingen zocht en dus vermeed om elk jaar de uitbesteding volledig open te gooien. Bij bepaalde armen zien we een langdurige relatie (een grote affiniteit) na de eerste toewijzing160. Andere armen worden regelmatig aan andere personen toegewezen161. De redenen daarvoor kennen we niet, maar we kunnen vermoeden dat ofwel de relatie tussen beide partijen slecht zat, en de arme als een “moeilijke” persoon bestempeld werd na meerdere herplaatsingen, ofwel de houder het onderhoud niet aankon, ofwel de houder het jaarlijkse ‘salaris’ te laag vond. In die gevallen, waar de uitbestede persoon door de houder tewerk gesteld werd, konden ook andere elementen meegespeeld hebben, zoals de beschikbaarheid van aangepast werk, seizoenfluctuaties, weersomstandigheden. Andere observatieperiodes Het is interessant om de afloop van het armenzorgsysteem te bekijken bij het einde van het Ancien Régime. Dit is uiteraard niet de periode om de normale werking van het systeem te leren kennen. De armenrekening van 1794162 (werkingsjaar Beloken Pasen 1794 tot Beloken Pasen 1795, met rapportering in 1796) betrof een periode die voor het grootste deel viel na de Franse verovering van onze gewesten. In het document is daar echter niets van te merken: de werking van de tafel, de gevolgde procedures, zelfs de actoren, waren dezelfde als de jaren voordien. Er werd discreet zelfs nog kritiek geuit op het Oostenrijkse bewind. Het is duidelijk dat het een tijdje geduurd heeft voor de Fransen hun stempel konden doordrukken in dit plattelandsgebied. We kunnen het document dus zeker nog gebruiken als eindpunt van de hele evolutie. De armenrekening van 1794 is wel de allerlaatste in de reeks. Bij de ‘losselycke renten’, dus de rente-inkomsten op kapitaal, vinden we 3 posten die de benarde positie van het Oostenrijkse regime op dat ogenblik onderlijnen. De provincie Vlaanderen had kapitalen geleend bij de armentafel van Sint-Gillis voor bedragen van 5143 gulden, 3600 gulden en 3000 gulden met een bijhorende rente van respectievelijk 30 pond, 21 pond, 22 pond en 10 schellingen. Deze renten werden echter nooit betaald.
177
Ongetwijfeld werden overal in Vlaanderen, en wellicht ook in de andere streken van de Oostenrijkse Nederlanden, analoge bedragen uit het patrimonium van de tafels weggehaald. Met andere woorden: de staat verklaarde zich armer dan de meest behoeftigen onder zijn onderdanen. In datzelfde jaar waren de inkomsten uit de omhaling in de kerk met de schaal (£82:13:8) op eenzelfde niveau als 20 jaar daarvoor zie ook Grafiek 3. Op drie uitzonderingen na werden alle roggerenten betaald: 80 maal in natura, 31 maal in geld voor een totaal van £9:14:4. De trend naar betalingen in geld werd al vroeger merkbaar: in tempore non suspecto 1785 werden 34 betalingen uitgevoerd in speciën. Levensverhalen In dit hoofdstuk zullen we een aantal concrete mensen volgen gedurende een deel van hun leven. We zullen deze microgeschiedenissen bekijken door de bril van de armentafel. Aan de hand hiervan willen we de toestand van deze mensen en de rol van de armenzorg beter leren kennen. De beschreven situaties zijn deze waarvan voldoende materiaal in de archieven gevonden zijn, en dus waar de armmeester speciale acties voor diende te ondernemen. De overgrote meerderheid van de armen van Sint-Gillis kunnen we indelen in volgende categorieën: • Ze werden helemaal niet ondersteund door de officiële armenzorg. • Ze werden sporadisch of als een algemene groep ondersteund (“vier vouren turf ten dienste desen armen ..... 3:6:8”163). • De armmeester heeft op een bepaald ogenblik iets specifiek gedaan voor een bepaalde persoon, waardoor hij een bewijsstukje (bv. een betalingsbewijsje) had, waar hij in de armenrekening op het einde van het werkjaar naar verwees (“nootwendigheden voor jacobus geerts totten tijdt dat den armen van vracene die heeft aenveirt ... 1:10:0”164). • Verreweg de meeste gevallen van huishuren en uitbestede alimentaties zijn verder ‘zonder geschiedenis’. Behalve het feit dat iemands huishuur gedurende x jaar betaald werd door de tafel, weten we uit de rekening niets meer over deze persoon.
178
Het komt erop neer dat de overgrote meerderheid van actoren helemaal geen stof opwierp dat vandaag als spoor zou kunnen gebruikt worden om hun leven te reconstrueren. Ze leefden stilletjes en gingen stilletjes dood. De hieronder vermelde personen kunnen dus helemaal niet doorgaan voor de ‘gemiddelde ondersteunde behoeftige’ van de prochie. In feite vertellen deze gevallen meer over het instituut van de armenzorg dan over de arme zelf, en dan nog in de eerste plaats over hoe die tewerk ging in uitzonderingsgevallen. Catharina Sack We ontmoeten Catharina Sack reeds in 1764: “betaelt am Marie C: Moreels moeder van het zieckhuijs tot sinte nicolaes eene somme van vijf ponden vijf schellingen voor dry maenden taeffelcosten van Catharina Sack verschenen den eenen dertighsten July 1700 vieren sestigh, volgens quitantie dus ... 5,,5” en “...betaelt aen N van Boven tot Sinte nicolaes eene somme van ses ponden grooten over acht maenden haudenisse van de voors Catharina Sack veschenen den een en dertighsten meirte 1700 vijfen sestigh, volgens quitantie dus ... 6,,0,,0”. Maar ook: “...ontfangen van de moeder van het Sieckhuijs tot ste nicolaes eene somme van thien ponden elf schellingen en vier grooten over tgone onderhaer was berustende van de kranksinnige catharina Sack die aldaer van wegens desen armen was gecollocqueert volgens notitie dus ... 10,,11,,4”165. Catharina is dus in 1763 gecolloqueerd geweest te Sint-Niklaas, ze is er vroegtijdig ontslagen want de armentafel van Sint-Gillis recupereerde de niet gebruikte fondsen. Ze werd geplaatst voor rekening van een zekere Van Boven te Sint-Niklaas voor acht maanden. In 1765 werd ze uitbesteed aan Joanna Vanden Berge, weduwe van Adriaen Van Boven, “in het soo genaemt cleyn geil” voor £9:0:0166. Het ‘klein geel’ was een krankzinnigengesticht te Sint-Niklaas. De genoemde personen waren waarschijnlijk beheerders van dit gesticht. In 1768 en 1769 werd Catharina uitbesteed aan Joannes De Backer voor £9:0:0, waarschijnlijk in dezelfde instelling. Regelmatig moest
179
de armentafel additionele hulp geven. Van 1770 tot 1772 werd Catharina aan Joseph Van Buynder toegewezen aan hetzelfde tarief, nog steeds in het “cleijn geil tot st nicolaes”. Bijkomende kosten voor haar waren bv. een ‘jacq’ voor £0:8:2. In 1773 werden ‘mondtcosten’ betaald aan Joseph van Buynder voor Catharina Sack ten bedrage van £5:6:8. Ten slotte vinden we voor de begrafenis van Catharina Sack het bedrag van £2:9:11. Tijdens het werkjaar 1773 heeft ze dus nog zo’n 7 maanden geleefd en is ze bijgevolg rond het einde van het kalenderjaar 1773 overleden. Haar naam komt niet voor in het parochieregister van Sint-Gillis. Ze is dus waarschijnlijk te Sint-Niklaas overleden en daar begraven. Dit is een voorbeeld van een geval waar de prochie niet over eigen mogelijkheden tot opvang van de krankzinnige behoeftige beschikte en het systeem van uitbestedingen zich goed leende om externe opvang te organiseren en op te volgen. Petronella De Mol We vinden een eerste spoor van Petronella De Mol in 1766: “Item betaelt aen francis puijlaert over een jaer houdenisse van petronella de mol twee pont groot, desen ... £2:0:0”167. Petronella was dus uitbesteed voor dat jaar aan een vrij lage prijs. In 1767: “Item betaelt aen Gilles de Moor over een jaer houdenisse van pieternelle de Mol bij quittantie de somme van £2:13:4”168. In 1768 werd Petronella niet uitbesteed, maar er moest wel in bijkomend onderhoud voorzien worden: “Item te coste geweest aen isabella costers ..., aen pieternelle de mol elf schellingen en eenen groote, aen ...”169. 1769: “Item betaelt aen jan bapta puylaert de somme van dry ponden thien schellinghen groten over een jaer houdenisse van pieternelle de mol verschenen meije 1770 bij quitance, dus... £3:10:0.” en “Item te coste geweest170 aen pieternelle de mol de somme van een pont thien schellingen en acht grooten volgens rendants tweede sijde van sijne gehouden notitie, dus ... £1:10:8171-172“. De kosten begonnen op te lopen. In 1770: “Item betaelt aen N:Simons de somme van ses ponden grooten in voldoeninghe van een half jaer montcosten over pieter-
180
nelle de mol ende een pont groot over slaepinghe mitsgaders eenen pattagon173 ten behoeve van de domesticquen te saemen bedragen de somme van seven ponden acht schellingen grooten volgens quitantie, dus ... £7:8:0.” en “... te coste geweest aen pieternelle demol over incoop van nootwendigheden de somme van een pond drij schellinghen en seven grooten volgens...”174. De situatie rond Petronella werd steeds vreemder. Hoe werd ze het andere halve jaar onderhouden? Waarom was de ‘houdenisse zo duur? Waarom stond de armentafel in het krijt bij knechten, zodat ze daarvoor met een duur geldstuk betaalde? 1771: “Item betaelt aen sieur A:Simoens de somme van thien ponden dry schellingen en acht grooten over montcosten van petronella de mol alsmede eenen schellinck en vier grooten over porten van brieven t’ saemen thien ponden vijf schellingen groote courant ... £10:5:0.” en “Item betaelt aen voornoemden A: Simoens de somme van seven ponden negenthien schellingen en elf grooten over montcosten van de voornoemde petronella de mol volgens quitantie daer van sijnde dus ... £7:19:11”175. De rekening loopt op! Petronella’s onderhoud kost nu reeds zes maal zoveel als voor de gemiddelde uitbestede arme. Waarom twee afrekeningen? Werd er tijdens het jaar onderhandeld over het voortzetten van het onderhoud? 1772: “Item betaelt aen A:Simoens over een half jaer taefelcosten ende voordere noodwendigheden voor petronella de mol de somme van derthien ponden seventhien schellinghen en twee grooten”176. Quid i.v.m. het andere halve jaar? 1773: “Ten voorgenoemde daeghe heeft den schepenen van Laere raport gedaen dat hij heeft geweest tot ghendt in het rapshuijs, ende aldaer gesprocken de huijsvrouwe van Sr. Simoens directeur van het Rapshuijs nopende het gedragh van petronella de mol aldaer gestelt, de welcke seijde dat de selve petronella de mol haer wel stelde, die den selven schepenen van Laere als dan heeft gesprocken, ende wel bevonden ende seer genegen, om daer uijt te commen met belofte van haer wel te sullen draeghen ende resolveert van haer in corts te laeten naer huys commen, ende onsen Arm Mr. Sr. Joseph van walle gelast, voor haer eene plaetse te becommen om te dienen”177; en “Ten voorn. daeghe in gevolghe de resolutie van den 8 deser geschreven
181
missive aen Sr. A. Siemoens Directeur van het Rapshuijs tot ghendt ten eijnde van met onsen schepene, bode Pieter Augustinus van Gijsel, naer huijs te laeten commen petronella de mol, ende gelast aen den Arm mr. Sr. Joseph van walle, van aen van Gijsel het noodigh geldt te geven om te betaelen de taffel costen, ende voorder lasten van de voorseijde petronella de mol, waer mede den selven van gijsel op morgen sal vertrecken ende te retourneren met het schip van Stekenen met de voorn petronella de mol, ende selve sal door de armmr. geleijt worden ten huijse van de weduwe joos van Gijsel om aldaer te wonen”178. Verder lezen we nog: “Item betaelt aen andries simoens tot gendt door den messagier deser prochie de somme van twee ponden eenen schellinck en elf grooten over de haudenisse van petronella de mol ende over incoop van een paer haute schoenen volgens s’ rendants gehauden notitie art 15 dus ... £2:1:11” en “Item betaelt aen den messagier over verteirt geldt de somme van ses schellinghen en thien grooten, int haelen van petronella de mol uijt het tuchthuijs tot gendt volgens gehauden notitie art 16 dus ... £0:6:10”179. Petronella zat dus in een tuchthuis. Waarom? Blijkbaar werd de situatie te gortig voor de bestuurders van de armentafel en heeft men er de messagier op uitgestuurd om Petronella terug te halen. We hebben reeds eerder gezien dat de messagier een goede ‘fixer’ was. De armmeester heeft snel een nieuwe thuis en werk gevonden voor Petronella. De ‘domesticquen’ uit 1770 waren waarschijnlijk de mensen die Petronella naar Gent brachten. We vinden geen spoor meer van verder onderhoud van Petronella te Sint-Gillis zelf, noch van haar overlijden. We leren uit dit verhaal dat de armentafel zich een eind liet leiden door de omstandigheden, maar niet aarzelde om in te grijpen als de situatie ontspoorde volgens het bestuur. Bemerk de totale afwezigheid van de armmeester bij alle acties (behalve de rapportering van de kosten in de jaarrekening). Verder zien we dat saaie financiële rekeningen ons op het spoor kunnen zetten van boeiende microverhalen, zelfs in het geval van het platteland, waarvan steeds beweerd wordt dat daar niets gebeurde.
182
BIJLAGEN Bijlage 1: Afkortingen RAB
Rijksarchief - depot Beveren
GO
Oud Gemeentearchief
GW
Fonds Land van Waas
SGW
Sint-Gillis-Waas
LVW
Land van Waas
KOKW
Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas
Tabel 12: Lijst met gebruikte afkortingen
Bijlage 2: Ondersteunende tabellen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Man 0 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 0 0 1 1 0
Vrouw Kinderen 1 2 1 0 1 7 1 7 0 0 1 0 1 5 1 2 1 2 1 3 1 1 1 5 1 4 1 6 0 0 1 2 1 3 1 0 1 5 0 0 1 0 1 1 1 6 1 6 1 3
26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
1 0 1 1 1 0 1 1 1 1 0 0 0 1 1 0 0 1 0 1 0 1 0 1 0 0
0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
0 3 1 5 4 3 4 4 5 1 0 0 2 0 0 1 1 5 0 2 0 1 3 0 1 1
183
52 53 54 55 56 57 58 59
1 1 1 1 0 1 1 1
1 1 0 1 1 1 1 1
2 3 0 5 1 2 3 3
60 61 62 63 64 65 Totaal
1 0 1 1 0 1 42
0 1 1 0 1 1 57
0 0 2 0 1 2 141
Tabel 13: Samenvatting van de lijst van personen ten laste van de armentafel, niet in staat tot betalen van belastingen - mei 1756180.
Nr.
Naam
Aard
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
H H HL H H H H HL HL A A A A A A A A A AL
21 22 23 24 25 26 27 28 29
smet marius smet marius, zuster van van de voorde angelina de jaeger gillis vereeken jan claeysens francies, wwe van canenbergh wwe de bodt anna verbraeken gillis de zeelander marie van de voorde christiaen geubels pieter, wwe van vandender frans zoontjen van de mol frans doffijn marie costers isabella costers isabella kint van de saedelaere amelberga sack catherina (innocent) goddaert theodor, wwe en kinderen van talboom andries rotthier olivier willem pieter maes frans de bosscher joanna storm jacobus martens pieternelle vercruysse elisabeth de mol petronelle
L A L L AL A HL A AL
30
exterbel josina
A
20
184
L
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63
exterbel josina, kind van de saedelaer adriaan van de voorde catherine schoenmaecker, wwe copernolle jan baptiste steenland pieter gilleijn, kind van wwe van vermunten andries, kind van ysenbaert anna de vos albert vermunten andries storm francies de blinde marie de witte joos wwe van van gaver jan dochter van het herderinneken van den branden francies vermunten gillis, huisvr van steenland pieter, kind van hul cornelis, wwe van de mol pieter smet pieter claessens vereecken pieter dierick marie dierick huybrecht de jaeger jan verberckmoes marijn audenaert pieter, wwe van van hese jacobus de vliegher andries van laere mattheus de jaegher theodor
A AL A HL AL A A L L L L AL L L HL L LA L A A A HL L L L L LH L LH HA H A H
64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77
temmerman joannes smet pieter, wwe en kinderen van den branden frans, kind van van hese jacobus, kind van clayssens jan pieter van hese adriaen van de voorde isabella beertens jan baptiste van de voorde gillis, wwe van vreemdeling en vrouw coppenolle, wwe van joanna enghels thoen pieter, innocent kind van doussijn judocus, huisvr van
H H A A LH L A H H A L L A L
78
costers isabella (dochter van cecilia mendonck)
A
79 80
smet pieter, kind van smet carolus
A H
81
de sadeleer adriaen, betrouwt kindt van
A
82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
smet pieter, dochterken van rombout jan baptista, onnozel dochter van smet pieter, soontjen van de sadeleer adriaen, 2 wezen en behaude kinderen van hese jacobus, wwe van van de vijvere smet pieter, kind van blanckaert helena van kerckhove frans de roeck pieter somers anthonius verlee judocus van hese gillis luck cornelius, wwe van geerts pieter, kind van vander waerden gillis de bruyne basilius de jonghe theodor
A A A A AH L A A H L H L L A A H H H
Tabel 14: Armen in de armenrekeningen 1764 - 1774.181 De derde kolom vermeldt de aard van de uitgave door de armentafel (A: volledige Alimentatie, H: Huishuur, L: Levering van goederen of kleine geldbedragen).
185
HouderId HouderNaam 01 02 03 04 05 06 07 08 09
bauwens frederick de bock anna marie de schrijver joseph de vlieger adriaen dheer servaes eeckman pauwels martens symoen armmeester sint pauwels (sr geedderickx) van den eede joanna
10 11
vanden berge adriaen vanden berge joanna, wwe van van boven adriaen
12 21 22 23 24 25 26 27 28 29 31 32 33 34 35 36 37 38
wuytack pieter (tot hamme) colleman gillis de moor gillis de moor jan francies dhooghe benedictus kock gilles laureys joanna catherine meul jan baptiste pauwels bernaerd thierens pieter beertiens francies behiels l de backer joannes de bruyne adriaen hiel isabella sioen pieter smet carel tierens jan (verberckmoes jan francies?)
39 41 42 43
van havere joannes abbeel marie coppennolle wwe lodewyck joseph
44 45 51 52 53 54 55
puylaert jan baptiste vander kelen anthonius beertens j.a. simons n. smet joseph van buijnder joseph van puyvelde j b (tot sintpauwels?)
61 62 63 64 65
blommaert jan de geest jan maes andries (en d’haen pieter ) schelfhaut josephus simoens andries (tot gendt, zelfde als 52?)
71
blocqueau anna maria (brochelau) buytaert gillis de cock andries duerinck hubertus heirman jan palmcoeck gillis roggeman joos ruythooren ferdinandus beirnaert lieven de langh isabella (wwe van lodewyck joseph)
72 73 74 75 76 77 78 81 82 83 84 85 86 87 91 92 93 94
de zutter judocus nijs isabella rombout jan baptista schelfhout jacobus waeyens amelberga meester muchail, wwe van van der linden joannes van hassel pieter augustinus van houderberghe jacobus, wwe van
95
van walle jacobus
96
van walle pieter adriaen
Tabel 15: Titularissen van houdenissen, mondtcosten en taefelcosten.
Tabel 15 toont de 66 namen van diegenen aan wie de volledige alimentatie van bepaalde armen was uitbesteed gedurende de periode van 1764 tot 1774.
186
Bijlage 3: Gebruikte maten In het Waasland van de 18de eeuw werden de Gentse (Oudburg) maten gebruikt. Hierna volgen de verhoudingen van de gebruikte maten en hun vertaling naar het metrieke stelsel. Lengtematen
Oppervlaktematen
1 el = 0,765 m
1 (vierkante) roede = 14,8548 m²
1 voet = 10 duim = 0,2753m
1 gemet = 300 roeden = 4455,99 m²
1 roede = 14 voet = 3,8542 m Inhoudsmaten (koren, haver) Gewichtsmaten
1 zak = 107,3 l (koren)
1 pond = 16 ons = 0,43385 kg
1 zak = 152,24 l (haver)
1 steen = 6 pond = 2,6 kg
1 zak = 4 maeten
1 zak tarwe = 31 stenen
1 maet = 4 spinten (of spenten)
1 zak rogge = 29 stenen
1 maet = 12 stoopen
182
1 maet = 24 potten 1 maet = 26,83 l Tabel 16: Maten en gewichten
Bijlage 4: Munten Tijdens de 18de de eeuw werden in het Waasland verschillende munten naast elkaar gebruikt. De officiële rekeneenheid was het pond groot vlaams. De munten in omloop waren meestal brabantse gulden, met een vaste conversiefactor tussen beide. 1 pond groot vlaams (courant) = 20 schellingen 1 schelling = 12 grooten 1 groot = 12 deniers 1 pond vlaams = 6 brabantse gulden 1 schelling = 6 brabantse stuivers 1 pond groot vlaams = 12 pond parisis 1 pond groot vlaams = 6 pond artois = 7,5 pond tournois 1 gulden wisselgeld = 1,666 gulden courant Het zilvergehalte van het pond groot vlaams evolueerde als volgt: 1704-1748: 53,1 g; 1749-1754: 50,1 g; 1755-1796: 49,32 g
187
NOTEN Dit artikel is een bewerking van mijn licentiaatsverhandeling Geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen, 2008. Voor meer achtergrondinformatie en een uitgebreide bibliografie kunt u dit werk raadplegen dat zich bevindt in de bibliotheek van de KOKW. 1. De termen ‘lage bevolkingslagen’, ‘lagere klassen’ hebben in dit werk geen enkele pejoratieve betekenis. Ze refereren naar een bepaalde groep van mensen die als dusdanig in een sterk gestratificeerde maatschappij benoemd werden. 2. BLOMME, J., Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIII° eeuw), in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas (verder afgekort als Annalen KOKW), deel 87 (1984), 129. 3. BLOMME, J., o.c.; BOON, K., De sociaal-economische transformatie van StNiklaas 1700-1850, in: Annalen van de KOKW, deel 93 (1990) WILSSENS, M.A., Bevolkingsdruk en boerenverstand: evolutie van de levensstandaard in het Waasland in de 18de eeuw,Historische uitgaven, 85, Brussel, 1992, 213. 4. SIRET, A., Het land van waas, St.Nikolaas, Edom, 1870, 400; THUYSBAERT, P., Het Land van Waes; bijdrage tot de geschiedenis der landelijke bevolking in de 19de eeuw, Kortrijk, Vermaut, 1913, 81; TROMMELMANS, J., Een zeldzaam verslag over de toestand van de landbouw in het Land van Waas en in beide Vlaanderen in het begin van de 19de eeuw, in: Annalen KOKW, deel 87 (1984), 245-282; WILLEMSEN, G., Notes statistiques sur le Pays de Waes au XVIIIe sciècle, in: Annalen KOKW, deel 28 (1910), 133-200. 5. De term ‘prochie’ wordt in dit werk meermaals ‘onvertaald’ gebruikt. Hij staat voor de gezagsstructuur van het lokale dorp en is in de achttiende eeuw een samensmelting van wereldlijke en kerkelijke macht - daarover verder meer. Men mag dus niet zomaar spreken van ‘parochie’, zoals dit vandaag gedefinieerd is. Ik zal de term ‘parochie’ dan ook alleen gebruiken voor het kerkelijke element. 6. Een meer uitgebreide bespreking in VANDER STRAETEN, C., Armoede en Armenzorg in het Land van Waas – 18de eeuw, Licentiaatsverhandeling Geschiedenis, Universiteit Antwerpen, 2008. Deze thesis is beschikbaar in de bibliotheek van de KOKW. 7. Bijvoorbeeld: JÜTTE, R., Poverty and Deviance in early modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1994, 239. 8. Bijvoorbeeld: WILSSENS, M.A., Bevolkingsdruk en boerenverstand: evolutie van de levensstandaard in het Waasland in de 18de eeuw illustreert de situatie in het Waasland aan de hand van een studie van het dorp Stekene. 9. Met hetzelfde voorbeeld: Stekene was een puur ‘zanddorp’. Sint-Gillis had een rijkere landbouwgrond op ‘den hooghen’ en bevatte daarnaast een grote oppervlakte aan polders. 10. Het is schier onmogelijk om een oorlogsvrije periode te vinden gedurende de 18de eeuw. De studieperiode die we gekozen hebben bevindt zich in de nasleep van de zgn. Zevenjarige Oorlog (1756-1763) waarin Oostenrijk betrokken was. Zulke peperdure oorlog eiste hoge belastingen van alle onderdanen , dus ook van de bevolking van de Oostenrijkse Nederlanden. De repartities gedurende de periodes tot 1715 en na 1745 1agen gemiddeld 3 tot 7 maal hoger dan in normale jaren (BLOMME, J., o.c., 148); dit geeft ons een ruw idee van de druk op de bevolking door oorlogsomstandigheden. Oostenrijk had toen een alliantie met Frankrijk, zodat er deze keer geen franse inval in onze contreien mee gepaard ging. 11. Bijvoorbeeld: het blootleggen van interpersoonlijke netwerken had ons veel kun-
188
12. 13.
14.
15. 16. 17. 18. 19.
20. 21. 22. 23. 24.
25.
nen leren over het waarom van bepaalde beslissingen van de regeerders van de tafel. De beschikbare bronnen geven ons hier echter slechts een magere houvast. Geen enkele onderzochte geschatte totale waarde van een inboedel was lager dan ongeveer 11 pond. Wezenboeken 1764-1768, RAB - GO44 - No. 2308; 1768-1772, RAB - GO44 - No. 2309; 1772-1775, RAB - GO44 - No. 2310. Het betreft hier het werk, uitgevoerd door de Koninklijke Commissie voor de Uitgave van de Oude Wetten en Verordeningen van België, opgericht in 1846 onder het Ministerie van Justitie. Oude ordonnanties werden verzameld en uitgegeven met twee oogmerken: een historisch, voornamelijk gericht op het versterken van de identiteit van de jonge Belgische staat in een tijd van Romantiek, en een onmiddellijk praktisch doel: in 1846 dienden nog vele processen afgehandeld te worden in verband met wetgevende of gewoonterechtelijke beschikkingen, daterend uit het Ancien Régime, maar vooral bleven talrijke eigentijdse juridische toestanden beheerst door de gewoonten of verordeningen die reeds van kracht waren vóór de Franse bezetting. Het deel van dit grote werk, waarnaar verwezen wordt in onze studie, is de Recueil des Ordonnances des Pays-Bas / Verzameling van de Verordeningen der Nederlanden. De verordeningen uit de achttiende eeuw behoren tot Reeks 3 in 15 volumes, uitgebracht tussen 1860 en 1942, voornamelijk van de hand van Louis-Prosper Gachard. Voorbeeld 1: FOGEL, R. W., The escape from hunger and premature death 17002100: Europe, America and the Third World, Cambridge, Cambridge University Press, 2004, 191. schreef onder meer over het verband tussen lichaamslengte en stervensrisico, de relatie tussen ingenomen calorieën en gevoeligheid voor ziektes. Voorbeeld 2: THOMPSON, E.P., The Moral Economy of the English Crowd in the Eighteenth Century, Past and Present, 50, 1971, 76-136.,beschrijft de actieve rol en de eigen dynamiek van de deelnemers aan voedselrellen. JUTTE, Poverty and deviance, 72-74. LIS, C. en H. SOLY, Poverty and Capitalism, 186. JUTTE, R., Poverty and deviance, 152. Men krijgt die indruk uit de schaarsheid aan opmerkingen terzake in de resolutieboeken, de weinige keren dat de rondegast hiervoor in actie moest komen, het relatief weinig voorkomen van processen rond bedelarij of vagebonderij. Het ontbreekt aan precieze informatie en een goede vergelijkingsbasis om hier sterke uitspraken te doen. Ik verwijs uitdrukkelijk naar het werk van Catharina Lis en Hugo Soly als baanbrekend voor het onderzoek naar het verband tussen armoede en kapitalisme, zeker voor wat betreft onze streken. LIS, C. en H. SOLY, Poverty and Capitalism, 90. LIS, C., H. SOLY en D. VAN DAMME, Op vrije voeten, 126-127. VERSCHAEREN, J., Inventaris van het Oud Archief van Vrasene en Sint-Gillis (Inleiding), Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1986 en 1998, 5-11. Bijvoorbeeld de Kluize behoorde tot de abdij van Sint-Pieters te Gent. Er was een eigen baljuw en eigen schepenen. Begin 18de eeuw was er een heftig geschil over bevoedheden tussen de wethouders van Sint-Gillis en het bestuur van de heerlijkheid van de Kluize. Dit werd bij proces uitgesproken in het voordeel van de Kluize. Die bleek reeds eeuwenlang recht te hebben op een volledig eigen bestuur. RAB - GO9 - No. 601
189
26. Figuur overgenomen uit Wilssens, Bevolkingsdruk en boerenverstand, 23. 27. Figuur 2 is een foto van de Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden, opgemaakt door de ploeg van graaf de Ferraris tussen 1771 en 1778. De originele kaart werd volledig op het terrein opgenomen en met de hand getekend en gekleurd. De originele kaart had een schaal van 1:11520 . Reproducties van de kaart werden uitgegeven door het Nationaal Geografisch Instituut van België op schaal 1:25000. De figuur toont een uitsnede uit deelkaart 56 (“Stekene”). De schaal van de figuur komt niet overeen met de schaal van de reproductie. Kaart beschikbaar in de kaartenverzameling van de KOKW. 28. De polderboeren hadden niet alleen grotere landbouwbedrijven dan deze in de zand- en zandleemstreken. Ook de mentaliteit was verschillend in deze bedrijven. THUYSBAERT, P., Het Land van Waes, bijdrage tot de geschiedenis der landelijke bevolking in de 19de eeuw beschrijft de landbouwuitbating in extenso. Een hoofdstuk uit dit werk uit 1913 (‘Het karakter van de waesche bevolking’ 62-75) is gewijd aan de verschillende mentaliteit in de onderscheiden deelgebieden. 29. “... twee daghen achter malcanderen volghende ende twee daghen te vooren om vry ter zelver merct te moghen commen, ende twee daghen om vry te moghen vertrecken, makende tzamen zes daghen, zonder dat den coopman ende andere, die ter merct kommen zullen om te coopen ende vercoopen, gearresteert, gevangen oft becommert moghen worden in lijfve noch in goede ter cause van schulden”.., GEILLEIT, 76-81. 30. G : Gemet. 1Gemet = 300 Roeden = 4456m² 31. R : Roede. 1 Roede = 14,85m². 32. De originele tabel geeft de getallen voor alle prochies van het gehele Waasland. Hier heb ik enkel de gegevens voor Sint-Gillis en voor het volledige Land van Waes weergegeven. Oppervlakten zijn opgegeven in gemeten en roeden. De Hemelsche breedte is de werkelijk, gemeten oppervlakte van een stuk land. Het tauxabel deel is de netto belastbare oppervlakte. Het is een fictieve maat die overeenstemt met de oppervlakte ideaal land dat dezelfde opbrengst zou opleveren als het betreffende stuk land. In een quasi volledige landbouwzone geeft de verhouding tauxabel land / hemelsche breedte een ruwe maat voor de vruchtbaarheid van het land. Sint-Gillis (74%) heeft dus gemiddeld een betere bodem dan het Waasland als geheel (62%). KOKW - No. A19. 33. VAN SPEYBROECK, L., De wijziging van het landschapsbeeld en van het leven van den mensch in het Land van Waes in de 18de eeuw, in: Annalen KOKW, dee 55 (afl 1&2), (1948). 34. De tellingen van 1713 en 1740 zijn verloren gegaan voor Sint-Gillis. 35. Een goed overzicht van de demografische evolutie in het Waasland, samen met een bespreking van de relatieve waarde van de verschillende tellingen vindt u in BLOMME, J., Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIII° eeuw),135-160. 36. GACHARD, L.P., Recueil des Ordonnances des Pays -Bas autrichiens, 3ème serie, 1700-1794, deel 9, Bruxelles, Commission Royale d’Histoire, 1887. De ordonnantie van 12 mei 1764 was gericht tegen ronselaars die onderdanen aanzochten of hielpen om te emigreren ... à quitter les belles et florissantes provinces des Pays-Bas ... à quitter nos provinces Belgiques (p 123-124). De wet van 20 november 1765 verbood rechtstreeks aan de onderdanen om te emigreren zonder schriftelijke toestemming ... de sortir des provinces de notre obéissance aux Pays-Bas (p239). Het decreet van 20 november 1766 maakte de beperkingen afhankelijk van de reciprociteit met die landen, waarvoor dezelfde wet geldig was. De ordon-
190
37. 38. 39. 40. 41. 42. 43.
44. 45. 46.
47. 48. 49. 50. 51. 52. 53.
54. 55. 56. 57. 58. 59. 60.
nantie van 15 mei 1775 (GACHARD, L.P., Recueil des Ordonnances des Pays -Bas autrichiens, 3ème serie, 1700-1794, deel 12, p 43) zette de puntjes op de i door het onderscheid te verduidelijken tussen de eerdere ordonnanties. BLOMME, J., o.c.,159-160. BLOMME, J., o.c., 148. Gehuchten: ‘t Kalf, Kemphoek, Swaenenhoek, Het Hol, Tempersteele, Sevensterre, Hoogeinde, Spievenshoek, De Clinghe. GEILLEIT, Uit ons verleden, Kroniek van Sint-Gillis-Waas, Lokeren, Oelbrandt, 1984, 243-244. Een goede bespreking van de invoering van de aardappelteelt in het Waasland vindt u in WILSSENS, Bevolkingsdruk en boerenverstand: evolutie van de levensstandaard in het Waasland in de 18de eeuw, 68-76. BLOMME, J., o.c., 176-177. A la campagne, tous les individus, grands et petits d’une famille, travaillent du matin au soir, pour des salaires assez modiques; ce n’est que par une extrème diligence que la famille obtient sa subsistance. Citaat van prefect Faipoult uit 1801. THUYSBAERT, Het Land van Waes, 233. Het oogsten gebeurde door uittrekken uit de grond om de stengels niet te beschadigen. Dit noemde men “slijten”. Repen is het verwijderen van de zaden door het vlas herhaaldelijk door een soort kam te halen - de zaden (lijnzaad) werden verkocht aan olieslagerijen. Roten is een langdurige onderdompeling in water in een put. Door een rottingsproces komt de vlasvezel los van de houtachtige binnenstengel. Deze methode werd in het Waasland toegepast. Bekender is het roten in stromend water; de Leie was bekend als “De gouden rivier”. Breken is bewerken met een hamer. Zwingelen is de scheiding van de vlasvezel van de houtachtige stengel. Deze bewerking vergde veel arbeid en een grote behendigheid - dit gebeurde met opeenvolgend langere zwingelstokken, later werden de zwingelmolens ingevoerd. Hekelen: de vezels door een kam halen om onzuiverheden en te korte stengels te verwijderen. THUYSBAERT, Het Land van Waes, 205-207. BLOMME, J., o.c., 161-170. THUYSBAERT, Het Land van Waes, 299-314. Deze rolverdeling komt in grote lijnen overeen met deze in de rechtspraak: de vrijwillige rechtspraak (zoals het opstellen van aktes) viel onder de bevoegdheid van de schepenen; bij de rechtspraak in geschillen (waaronder de criminele rechtspraak) waren zowel de schepenen als de meijer betrokken. Armenrekeningen. RAB - GO44 - Nos. 5728-5737. Bewijsstukken bij armenrekening van 1769, RAB - GO44 - No. 5807. In de praktijk was er enige verwarring rond de termen ‘rente’ en ‘pacht’. De inkomsten uit pachtcontracten werden soms ‘rente’ genoemd. THUYSBAERT, Het Land van Waes, 86-87. Armenrekening 1770. RAB - GO44 - No. 5733. Precieze werkvoorwaarden voor de chirurgijn, betreffende het cureren van de armen, vinden we terug in het Resolutieboek van de prochie (deel 1772 tot 1787), folio 13. Archief SGW. In tegenstelling tot de aaneensluitende reeks armenrekeningen, beschikken we slechts over enkele jaargangen van het armenreglement met de individuele toewijzingen en speciale overeenkomsten. De getoonde voorbeelden betreffen tel-
191
kens andere jaren. Er was wel continuïteit in de formulering van de regels en de logistiek van de uitvoering. 61. Reglement van aanbesteding 1779. RAB - GO9 - No. 284. 62. Zoals gepubliceerd op 4 maart 1759. RAB - GO44 - No. 5829. 63. Extract uit tekst van maart 1764. RAB - GO44 - No. 5828. 64. Armenrekening 1764. RAB - GO44 - No. 5728. 65. Middelnederlands woordenboek, CD-ROM 66. Bijvoorbeeld: WILSSENS, M.A., o.c., 205-207 geeft de aantallen uitbestede armen voor het dorp Stekene gedurende de achttiende eeuw. 67. Hierin wordt steeds verwezen naar dit gewoonterecht, zonder noodzakelijk naar bewaarde concrete teksten te verwijzen. 68. Het bestuur van Antwerpen verzamelde regelmatig de bedelaars op zijn grondgebied en dumpte die op de linkerscheldeoever. Het betaalde daarvoor telkens 12 pond artois aan Huybrecht van Aken, de ontvanger van het veer over de Schelde. Dit vindt men terug in de stadsrekeningen van 1630, 1632, 1633. 69. Placards de Flandre, liv. V, p36: Décret de Marie-Thérèse touchant l’ entretien des pauvres dans la province de Flandre, Bruxelles, 24 octobre 1750. Bronuitgave Recueil des Ordonnances des Pays -Bas autrichiens. III° serie, Tôme VI, 145. Het lijkt er op dat voorheen nooit dwingende richtlijnen gegeven werden over de verantwoordelijkheid voor de armenzorg op het niveau van het graafschap. In de betreffende ordonnantie werd geen referentie gemaakt naar zulke eerdere regel. De processen tussen de dorpen vóór 1750 verwijzen naar het principe, deze na 1750 verwijzen expliciet naar dit plakkaat. 70. 150 (Brabantse) gulden is equivalent met 25 ponden groot vlaams. 71. Armendis van Sint Nicolaas: “... borg voor de som van 25 pond grooten courant geld om bij Pieter Jacobus Behiels onze inboorling te kunnen genieten woning met syn huisvrouw te St Gillis ... tenware St. Nicolaas liever zelf de alimentatie...” (30 april 1762). RAB - GO44 - 5821. 72. “Wij, Charles ..., schepen der heerlykheid en jurisdictie van Westmalle en Zoersel maken kond ... voor ons gecompareerd Leonardus De Coninck onse ingeborene in houwelyck zijnde met Amelberga Oudenaers actuelyck wonende binnen de heerlyckheyt van St Gillis, land van Waes en also aan de comparant wordt gedeficulteerd van zijn woning in St Gillis ... van de H. Geest tafel van St Gillis voor de helft van de last van zijne kinderen staende huwelijk te verwekken verbindende een som van 150 guldens kapitaal courant geld hiervoor speciaal belastende eerst een vierde paart in eene zekere huizinge, schure en hof gelegen in westmalle, item nog een vierde deel een perceel land gelegen alhier ... groot 205 roeden, item nog een vierde deel land groot 61 roeden, item nog een vierde deel van een perceel land groot 69 roeden, item nog ..., item nog ..., welke voorschreven goederen aan de comparant zijn compterende bij erfenis volgens de bescheiden ...” RAB - GO44 - No. 5821. 73. RAB - GW5 - 3261 74. Nummering zoals op de originele ordonnantie. Enkele minder belangrijke paragrafen zijn weggelaten. 75. Proces voor het Hoofdcollege van het Land van Waes door Francies du Buisson tegen de armendis van Sint-Gillisover alimentatierecht - 1766. Francies du Buisson, geboren Antwerpen, 18 à 19 jaren getrouwd met Joanne Catherina De Rycke, geboren Beveren, weduwe van Jan Baptista Adriaenssens.H woonde gedurende 30 jaren in Sint-Gillis met vrouw en kinderen, huurde een huis in SintGillis .... gecontribueerd in de publieke lasten ... ingevolge het decreet van 27
192
76. 77. 78. 79. 80.
81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88.
februari 1764 volgens artikel 5 mocht hij zelf de woonplaats kiezen zonder reden te moeten opgeven ... De wethouders van Sint-Gillis hadden Francies du Buisson een laat-weten gestuurd op 28 juli 1766, dat hij , volgens het plakkaat van 24 october 1750, als vreemdeling binnen de veertien dagen een borg van 25 pond vlaams moest storten ter ontlasting van de armendis van Sint-Gillis of dat hij moest vertrekken met vrouw en kinderen. Later moest de wethouder een tweede laat-weten sturen die hem nogmaals aanmaande om de 25 pond te betalen, zoniet zou men hem doen conduiseren buiten het bereik van het district van de armendis. Besluit van het hoofdcollege: het blijkt dat de man niet geboortig is van het Land van Waas. De plaats waarvan de weduwe (de huidige echtgenote van Francies?) lastmael vertrocken is, is de Wase Clinge. Verzoek afgewezen. Alhoewel De Klinge wereldlijk onder dezelfde jurisdictie valt als Sint-Gillis (onder dezelfde vierschaar samen met Vrasene), valt het niet onder de prochie Sint-Gillis en buiten het bereik van de armendis. Du Buisson is dus inderdaad een vreemdeling voor Sint-Gillis. RAB - GO44 - No. 5847. In tegenstelling tot de vraag: “wat waren de formele criteria tot toelating?”. RAB - GO44 - No. 5846. RAB - GO44 - No. 5630. De rekening van het jaar 1766 ontbreekt. Uit de samenstelling van de armenrekeningen en andere bescheiden is moeilijk te begrijpen hoe met name negatieve saldi gefinancierd werden. Eenzelfde probleem moest zich gesteld hebben als de uitgaven tijdens een werkingsjaar voorliepen op de inkomsten. Een detailstudie van het financiële beheer van een prochie zou ons echter te ver leiden van ons kernonderwerp. De jaarkeuze is eerder arbitrair. De bedoeling is op deze plaats alleen de structuur van de rekening weer te geven en een grootteorde van de verschillende posten te tonen. In natura betaald, niet in inkomstentotaal meegerekend. Tegenwaarde was £28:5 - zie verder. Zowel afgewerkte kledingstukken als basismateriaal (bijvoorbeeld: ellen lijnwaad). Deze categorie omvat geldgiften, verwarming (hout en turf), allerlei onbepaalde noodwendigheden en rubrieken met gemengde inhoud. Voor 25 personen. Voor 6 personen Het negatieve saldo van het werkjaar 1771 bedroeg £94:14:1:2. Het werd echter door het dorpsbestuur volledig ten laste genomen van de prochierekening (resolutie van 13/2/1773). Vermits de ‘slaeper’ een chronologische notering was, was het vrij moeilijk om de passende verplichtingen terug te vinden betreffende een specifiek goed. Regelmatig werden daarom kopieën gemaakt van delen ervan, die men in verschillende archiefstukken terugvindt. De ‘slaeper’ bleef echter altijd de uiteindelijke referentie. De ‘slaeper’ zelf werd op de duur te ingewikkeld. Daarom heeft men in 1606 een vernieuwde ‘slaeper’ gecreëerd waarin de oude aktes overgenomen werden, maar deze keer ingedeeld in drie delen die overeenstemden met het type van de overeenkomsten: transacties die resulteerden in respectievelijk verplichtingen met ‘onlosselijcke renten’, roggerenten en ‘losselijcke renten’. De armenrekeningen volgden ditzelfde patroon. In de jaren 1770 werden alleen nog akten
193
89. 90. 91. 92.
93. 94.
95. 96.
194
ingecohierd die resulteerden in ‘losselijcke renten’. In de periode 1834 tot 1840 is er een administratieve actie geweest om alle verplichtingen uit het Oud Regime teniet te doen of te integreren in de nieuwe systemen. Bij elke akte in de ‘slaeper’ vindt men daarom een latere nota, waarmee de verplichting als voldaan werd genoteerd. Armenrekening 1774 - RAB - GO44 - 3737 Op twee speciale gevallen na (folio’s 134 verso en 168 verso). Armenrekening 1774 - RAB - GO44 - No. 5737. Dit laatste werk past in het kader van een mogelijke conjuncturele economische studie van een plattelandsgemeenschap. We beperken ons hier tot die aspecten die informatie kunnen geven over de stabiliteit van de inkomsten van de tafel en dus de mogelijkheden van de tafel om haar taak uit te voeren. Armenrekening 1774 - RAB - GO44 - No. 5737. Er waren nog andere manieren om direct fondsen op te halen bij de parochianen. Een manier was ‘Uytte bosse’. Een ‘bosse’ was een soort offerblok dat bij bepaalde particulieren, herbergen en afspanningen gehangen werd en waarvan de opbrengst door de armendis werd geïnd: ”Ontfaen uytte bosse ten huyze van Gillis Pierssens; Betaelt van twee bossen mette sloten ende ketens” .... GEILLEIT, Uit ons verleden, 89. Dit betreft giften die in hun geheel verrekend werden in de jaarrekening. Dit in tegenstelling tot de losselijcke renten die een jaarlijkse contributie inbrachten. Hierboven maakten we reeds kennis met Guillielmus de Munck, die aan de armentafel een rente ter beschikking stelde, vermeld in het derde ‘Cappittel van Ontfanck’. Bij de dood van dezelfde Guillielmus, kort na het verlenen van de rente, werd volgende akte van (bijkomende) gift opgemaakt door zijn erfgenamen. We vinden die in de ‘armenslaeper’ terug. Hieronder wordt deze akte in extenso weergegeven omdat ze de meeste elementen van zulke contracten illustreert: “ Compareerden voor ons ... in persoonen heer ende meester ivo joannes de Munck hooftschepenen vanden lande van waes juffrauwen maria cornelia ende carolina constantia de Munck alle drij kinderen hoirs ende erfgenamen van wijlent d’heer giullielmus de munck ende oock van wijlent juffrauw joanne maria pierssens, welcke comparanten verclaerden midts desen te jonnen ende geven aen den armen disch van het selve sinte gillis eene somme van tweehondert ponden grooten wisselgeldt, dat op conditie ende met den last dat de regierders van den armen disch, ten laste van den armendisch tot laeffenisse vande zielen vanden selven heer giullielmus de munck sijne huijsvrauwe, ende hunne naercommelingen sullen doen celebreren jaerelijckx ende eeuwelijk eene gesongen misse van Requiem bij forme van jaergetijde op den eersten dijnsdagh naer sinxen van elck jaer, te beginnen op ... t’elckens met uijtdelinge van eenen sack roggenbrodt aenden armen ende alsoo eeuwelijck te continueren, welcke misse ... van wegens den armen jaerelijckx sal moeten betaelt worden aen den heer pastor, coster ende kercke t’samen tot vijf schellingen grooten courant, ende met voorderen last, dat de regierders van den armen disch aen de comparanten sullen moeten doen consteren van d’approbatie van sijn hoogweirdighen heere den bisschop van gendt, ... onderteekent Actum in vergaederinge vande vieren twintigsten meije seventhien hondert vieren t’seventigh ende waeren ondt C:C: de munck en C: de munck J.J De munck L.B:van Laere G:J:geerts joseph smet 1774 ende B:a:V van onghena 1774. (...) Wij pastor, meijer, ende schepenen der prochie van sinte gillis als Regierders van den armendisch, accepteren met dancksegginge de gifte bij voorenstaenden act van gifte ... ende verclaeren midts desen van de gevers ont-
fangen te hebben de somme van twee hondert ponden grooten wisselgeldt bij den voorenstaenden act van gifte vermelt in teecken der waerheijt hebben wij dese onderteekent benevens onsen geEeden clerck actum in vergaederinge vanden 24 meije 1774 ende waeren ondt. G:J:geerts P:J:Buijs past St aegidii wasie L:B: van laere joseph smet 1774 ende B:a:V: van Onghena 1774.” Latere nota onderaan: “De lasten van kerkdiensten in dezen begrepen zijn aende kerkfabriek gelost, den 19 april 1837.” – Archief SGW - Armenslaeper folio 180 verso. 97. RAB - GO44 - No. 5235. 98. id. 99. Armenrekening 1771 - RAB - GO44 - No. 5734 100. Armenrekening 1773 - RAB - GO44 - No. 5736 101. De duur van een boekjaar, zoals vervat in de armenrekening, komt niet overeen met 365 dagen: de periode loopt van Beloken Pasen tot Beloken Pasen van het volgende jaar. Vermits paasdag (en dus ook de zondag na Pasen) nogal verschillend kan voorkomen in een kalenderjaar, is de duur van een boekjaar dus veranderlijk. In principe moeten we bij analyse dit gegeven telkens mee verrekenen. Anderzijds hebben vele componenten in de rekening wel degelijk betrekking op een kalenderjaar (bijvoorbeeld de ‘houdenisssen’ lopen van 1 mei tot 1 mei van het volgende jaar, de omhalingen in de kerk voor de armen gebeurden eenmaal per kalenderjaar). Vermits we sowieso met een grote foutenmarge geconfronteerd zijn, zal ik met deze factor verder geen rekening houden. 102. De rente-inkomsten van de tafel zijn vrij complex van aard en kunnen niet op zichzelf benaderd worden. Vermits deze soort inkomsten constant zijn, leren we daaruit weinig dat ons verder betoog kan ondersteunen. We zullen wel degelijk ingaan op de veranderlijke inkomsten en de vorming van de activa die achter de renten schuilgaan. 103. RAB - GO44 - No. 5637. 104. Om een zinnige vergelijking te kunnen maken moet men rekening houden met de kwaliteit van de grond. De geprezen waarde van de grond houdt daar echter reeds rekening mee. Sommige gronden van de armentafel lagen buiten het gebied van Sint-Gillis. In 1755, bij decreet, heeft de ‘prochie’ (en daarin ook de armentafel) al zijn gronden, niet gelegen binnen zijn eigen grenzen, openbaar moeten verkopen. 105. Interpolatie van waarden uit Blomme, J., Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waes, 18de eeuw, 216 (Tabel 9.5). 106. RAB - GO44 - No. 5646. 107. RAB - GO44 - No. 5638. 108. Voorbeeld: “Item een stuck Landts gelegen binnen dese selve prochie van St Gillis in den cammerwijck no 15 groot 265 roeden belast met twee maeten en dry spent Even tjaers aenden heere van den braderick gepresen boven op den last op .... £43:0:0”. Een grond, geprezen op £43 bracht 2 maeten en 3 spent rogge op. Aan een marktprijs van 16 schellingen per sack (markt Sint Niklaas jan 1775) betekent dit 11 schellingen. Rendement dus 1,28%. 109. Berekend op basis van de netto uitgaven van dat werkjaar, dus zonder de overdracht van het vorige jaar. 110. 141,3 maeten = 35,3 zakken omgerekend aan 16 schellingen per zak, dus 565 schellingen = £28:5. 111. Harde bewijzen hiervoor zijn moeilijk te vinden omdat we zelden weten wanneer gedurende het jaar bepaalde inkomsten verkregen zijn of uitgaven gemaakt zijn. We zien echter hetzelfde beeld jaar na jaar terugkeren.
195
112. Voorbeeld: Bij het indienen op 28/2/1775 van de armenrekening over 1773 door armmeester Van Walle bleek er een negatief saldo te bestaan van £146:19:0. Er werd beslist op de schepenvergadering dat £100 aan die armmeester zullen betaald worden en aldus in de rekening van het werkingsjaar 1774 zullen opgenomen worden. Het restant werd zonder meer aan Van Walle overgemaakt. Deze £46:19 komen noodzakelijkerwijs uit een “pot” van een hoger niveau, de prochierekening. 113. Hier het merkwaardige geval van een armmeester die een tekort had op het einde van zijn werkjaar. Normaal moest de prochie hem dit verschil (95 pond!) terugbetalen. De armmeester schold echter deze schuld kwijt in ruil voor 50 missen. De verplichting werd in de armenslaeper opgenomen: “Ten voorn.daeghe heeft Andries Maes als gewesn Arm mr deser prochie afgegaen den.... de selve somme over den Armen quijt te schelden ende remitteren, Op de volgende conditien, als te weten, dat wij ten laste vanden Armen voor de tijdt van vijftigh achter Eenvolgende jaeren, te beginnen van desen jaere 1773 sauden aen nemen Jaerlijckx te doen doen alle jaeren op den eersten dagh van de maent Juius sijnde den trauwdagh vanden voorseijden Andries Maes, ende sijne huijsvrouwe, Marie anne Van hese... eene gesongen Misse van requiem met het spelen vande organe ende het singen vanden Dies Ire voor het Evangelie, ende naer de Misse den pesalm Misererie met den pater noster, ende met het uijtdeelen van eenen sack roggen Broodt aenden armen, ende dat ...” – Resolutieboek Sint-Gillis (deel 1772 tot 1787), notering van 11 augustus 1772, folio 4 verso. Archief SGW. 114. De zgn. ‘ommestellinghe’ en ‘ontblootinghe’ tot last van de gebruikers van hofsteden, land, bos, ‘coorenwintmolens’ en op de propriëtarissen van de ‘thiende’ rechten. Parochierekeningen (zettingen) 1773-1776, RAB GO44, 1096 115. Na toepassing van een factor die rekening hield met de vruchtbaarheid van het betreffende stuk land. 116. Dus met uitzondering van de polders. 117. De parochierekening bevatte nog een kleinere “domiciliaire” deelrekening. Die diende vnl. voor lokale werkingsuitgaven en was - zeer merkwaardig - zeer gezond (inkomsten: £285, uitgaven: £84). 118. WILSSENS, M.A., o.c., 102. 119. De andere zes maanden werden betaald door de prochie Vracene, voor eenzelfde bedrag 120. Parochierekeningen 1773-1776, RAB - GO44 - No. 1096. 121. Ibidem. 122. Ibidem. 123. Parochierekeningen 1773-1776, RAB - GO44 - No. 1096. 124. Armenrekening 1741, RAB - GO44 - No. 5716. 125. RAB - GO44 - No. 5830 126. Het archiefstuk vermeldt de toestand van elk huishouden met de namen van de betrokkenen. Tabel 13 geeft een overzicht per huishouden. 127. Ter vergelijking: voor de lagere klassen in het Waasland werkte Wilssens met een typegezin bestaande uit man + vrouw + vijf kinderen. WILSSENS, M.A., o.c., 157. 128. Eigen berekening zodat de bedragen eenvoudig kunnen vergeleken worden met andere getallen in deze paper. De omrekenfactor is 6 brabantse gulden voor 1 pond groot vlaams. Resultaten afgerond tot op de schelling. 129. Betaalde huishuren. Het was de administrateur dus ook opgevallen dat geldbe-
196
dragen voornamelijk aan de echtgenotes werden overhandigd. 130. De houdenissen. 131. RAB - GO44 - No. 5831. 132. WILSSENS, M.A., o.c., 157. 133. De minimum dagelijkse behoefte aan rogge bedraagt 1 liter voor een volwassen man. In relatieve termen bedragen de noden voor verschillende seks/leeftijd: Volwassen man: 100%, volwassen vrouw: 80%, meisje 11 jaar: 80%, jongen 8 jaar: 67%, meisje 5 jaar: 53%, jongen 2 jaar: 40%. Volgens de tellingen waren er in 1759: 42 mannen, 57 vrouwen en 141 kinderen. Het aantal kinderen is gelijk ondersteld voor de vier voornoemde leeftijden. 134. Uiteindelijk wijkt het roggeverbruik per persoon in ons profiel weinig af van hetgeen door Wilssens gehanteerd werd. Dit komt doordat de twee afwijkende factoren elkaar grotendeels opheffen. 135. Telling jaar 1756: 240; jaar 1750: 180; jaar 1795: 180. Gemiddeld 200. Noteer dat elk van deze tellingen een andere definitie had, zoals hierboven beschreven. 136. De totale kosten voor voedsel bedragen het nominaal geldbedrag plus het monetair equivalent van de opgebrachte roggerenten. 137. Vermits de roggerenten voor de hele periode vastliggen - ze verwijzen immers naar dezelfde artikelen uit de armenslaper - moeten beide lijnen in de eerste grafiek in principe elkaars spiegelbeeld zijn. Kleine fouten in de rekeningen geven echter kleine afwijkingen. 138. In de tweede grafiek bij deze sectie wordt rekening gehouden met de geleverde achterstallige rogge. Dit is dus de effectieve hoeveelheid waarover de tafel kon beschikken. De hoeveelheid rogge in achterstal is de hoeveelheid niet geleverde rogge voor dat ene jaar. De som van beide curven is dus niet constant. Noteer dat deze manier van tellen betekent dat elk pakket rogge op de lange termijn slechts éénmaal geteld wordt. 139. Ter informatie: het werkjaar 1794 telde slechts 3 onbetaalde rekeningen. 140. GEILLEIT, Uit ons verleden, 252. 141. “... incoop lijnwaad, neusdoecken, samoijse, drol ende overweven van lijnwaet ende voordere cleijnigheden ... 6:18:2:6” – Armenrekening 1772, RAB - GO44 No. 5735. 142. De meeste armmeesters hielden gedurende het lopende werkjaar een soort register bij, waarin de uitgaven per dag genoteerd werden met detail van besteding en naam van de begunstigde: “Den 2 novbris 1767 gekocht dry paer kaussens voor Jaeger ende sijn twee jongens ... £0:5:4”. Bewijsstukken bij armenrekening 1766, RAB - GO44 - No. 5804. De armenrekening gooide echter veelal de verschillende uitgaven van het jaar voor verscheidene armen samen in één rubriek. Jammer is dat deze detailregisters en de bijbehorende bewijsstukjes slechts voor een aantal jaarrekeningen bewaard gebleven zijn. 143. Resolutieboek , deel 1772-1787, Lokaal archief SGW, folio 15. Het afslachten van besmette dieren, instellen van schutkringen en andere veterinaire maatregelen bestonden dus reeds lang voor er sprake was van gekke koeien of dioxinecrissen. Er werden toen reeds schattingen gemaakt (presije) van de geleden schade. Die werd later (deels) vergoed. 144. We zullen de casus Petronella De Mol apart behandelen. 145. De gegevens van deze mensen zijn samengevat in Tabel 15 in bijlage. 146. In deze gevallen weten we niet of de uitbesteding langer dan één jaar geduurd
197
heeft. Het uitsluiten van deze drie randgevallen beïnvloed onze redenering echter nauwelijks. 147. Dit is het aantal personen/huishoudens die voor het eerst vanaf het betreffende jaar hun huishuur betaald kregen door de armentafel. 148. Vergelijk hiervoor de standaard deviaties voor uitbestedingen en voor huishuren. 149. Tabel 10 toont de verhouding van de ‘losse uitgaven’ tot de totale uitgaven van de armentafel, met uitzondering van de overname van het eventuele negatieve saldo van het vorige werkjaar en met uitzondering van de interne werkingskosten van de tafel en de kosten voor de jaargetijden. Deze netto totale kosten zijn dus beperkt tot de uitgaven die rechtstreeks met de armen verband hielden. 150. LIS, C., H. SOLY en D. VAN DAMME, Op vrije voeten, 92-93. 151. In Engeland is expliciet gepleit tot het drukken van de uitgaven voor de armenzorg. Uiteindelijk werd in 1834 de Poor Law Amendment Act gestemd die de Elisabethaanse armenwet afschafte en vrije baan gaf aan de verdere proletarisering. Budgetten voor ambulante armenzorg werden sterk verminderd. LIS, C., H. SOLY en D. VAN DAMME, Op vrije voeten, 92-93. 152. Oostenrijkse Successieoorlog van 1740 tot 1748. Franse bezetting van de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1744-1745 tot 1748. Het Waasland, als grensstreek met de Republiek, had zwaar te lijden onder talrijke soldatenregimenten die moesten ingekwartierd worden en het de lokale bevolking erg lastig maakten. Pioniers moesten geleverd worden om te werken aan de bouw van forten. De bevolking moest paarden, wagens, hooi en voedsel leveren. Polders werden onder water gezet. Na de oorlog bleven nog een hele tijd werkloze huurlingen in de streek rondhangen. CATTHOOR, P., Criminaliteit in het Land van Waas 1700-1750, UGent, licentiaatsverhandeling gepubliceerd in www.ethesis.net, 2001. 153. Zoals hierboven beschreven was de meijer niet betrokken bij de strategische beslissingen in verband met de armenzorg. 154. De uitgaven in Grafiek 7 zijn een bewerking van de bedragen die in de armenrekeningen vermeld zijn. Indien het vorige werkjaar afgesloten werd met een negatief saldo, dan werd dit saldo in het nieuwe jaar ingeschreven bij de betalingen. In deze grafiek is dit gecorrigeerd: alleen de werkelijke uitgaven zijn weerhouden. Voorts werden de uitgaven voor de ‘fondatiën’ en de kosten voor het opstellen en officialiseren van de armenrekening eruit weggelaten. 155. Ook hier werden de bedragen uit de armenrekeningen gecorrigeerd voor de overdrachten van de vorige jaren. In deze grafiek vindt u de totale uitgaven van de tafel, inclusief de kosten voor fondatiën en de overheadkosten voor het opstellen en redigeren van de armenrekening. Inderdaad, gezien over een lagere termijn worden nu eventuele veranderingen op deze bedragen wel relevant. De getallen voor de periode 1764 tot 1774 uit deze grafiek zijn dus iets hoger dan deze uit de vorige grafiek. 156. De piek van 1741 springt dadelijk in het oog. Dit moet men relativeren doordat er een enkele zeer exceptionele rente-uitgave ten belope van £140:17:4 plaatsvond. Zelfs na eliminatie van deze post blijft een verhoudingsgewijs hoog bedrag over. 157. Eenzelfde observatie voor de armen heeft niet veel zin, vermits ze uiteraard die vrije keuze niet hadden. 158. Ik heb abstractie gemaakt van de personen die enkel in 1764 of enkel in 1774 iemand aannamen. De relatief korte observatieperiode leidt tot kleinere gemeten duurtijden. Toch is de meting betekenisvol. 159. Persoon 17 was het kind van 16; persoon 31 was het kind van 30. Vermits de ar-
198
menrekeningen van 1766 ontbreken is de eerste toewijzingsperiode waarschijnlijk vier jaar of meer (vermoedelijk vond ze ook gedurende 1763 bij dezelfde persoon onderdak). 160. Voorbeeld: Olivier Rothier (ID = 22) was geboortig van Sint-Gillis, maar was woonachtig in Sint-Pauwels en werd daar onderhouden door de lokale armentafel. Gedurende 10 jaar werd de armmeester van dat dorp vergoed door de tafel van Sint-Gillis. 161. Voorbeeld: Isabella Costers (16) en haar kind (17) zworven van 1764 tot 1768 tussen verschillende adressen, daarna bleven ze gedurende 4 jaar bij dezelfde persoon. De vrouw bleef daar nog een jaar, maar het kind werd apart gehuisvest voor minstens twee jaar. 162. Armenrekening 1794. RAB - GO44 - No. 5755. 163. Armenrekening 1764. RAB - GO44 - No. 5728. 164. Armenrekening 1764. RAB - GO44 - No. 5728. 165. Armenrekening 1764. RAB - GO44 - No. 5728. 166. Armenrekening 1765 en 1767. RAB - GO44 - No. 5729 en 5730. 167. Bewijsstukken bij de armenrekening van 1766. RAB - GO44 - No. 5804. 168. Armenrekening 1767, RAB - GO44 - No. 5730. 169. Armenrekening 1768, RAB - GO44 - No. 5731. 170. Dit zijn dus kosten bovenop de uitbesteding, die normaal alle behoeften had moeten dekken. 171. Armenrekening 1769, RAB - GO44 - No. 5732. 172. Voor dit werkjaar beschikken we over de detailnotities van de armmeester. Betreffende Petronella De Mol vinden we: 6 april 1769: een paer leere schoennen en een paer cousens en eenen rock de somme van £0:7:0. - 13 april 1769: eenen jack ... £0:5:0. - 3 september 1769: geldgifte van £0:2:0. - 26 september 1769: graet lijnwaet ... £0:4:0. - 21 oktober 1769: eenen finellen rock en een muts ... £0:5:6. - 24 oktober: een rocklijf en voorschoot ... £0:4:8. - 4 februari 1770: eenen neusdoeck ... £0:2:0. 173. De Patagon was een zilveren muntstuk, dat eerst uitgegeven werd in 1612 onder de aartshertogen Albrecht en Isabella, met waarde 48 (brabantse) stuivers. De Patagon werd internationaal veel gebruikt. Zie website NBB (Nationale Bank van België), http://www.nbb.be/pub/07_00_00_00_00/07_07_00_00_00/07_07_08_00_00/0707-08-01-14.htm?l=nl&t=ho. 174. Armenrekening 1770, RAB - GO44 - No. 5733. 175. Armenrekening 1771, RAB - GO44 - No. 5734. 176. Armenrekening 1772, RAB - GO44 - No. 5735. 177. Resolutieboek Sint-Gillis (deel 1772 tot 1787), actum 8 mei 1773, folio 13 verso. Archief SGW. 178. Resolutieboek Sint-Gillis (deel 1772 tot 1787), actum 12 mei 1773, folio 14. Archief SGW. 179. Armenrekening 1773, RAB - GO44 - No. 5736. 180. RAB - GO44 - No. 5830. Het eigentijdse document bevat een omschrijving per huishouden. 181. Volgorde volgens eerste voorkomen in de armenrekeningen. Voor een uitgebreide tabel met uitgaven per jaar per arme met referentie naar de houder, in het geval van houdenisse, verwijs ik naar mijn licentiaatsthesis, beschikbaar in de bibliotheek van de KOKW. 182. Meestal werden granen in volume afgemeten en niet gewogen.
199