Transect-rapport 223
Archeologisch waarderend booronderzoek Garderenseweg 158a, Speuld Gemeente Ermelo (prov. Gelderland)
1
Auteur
Drs. A.A. Kerkhoven
Versie
Definitief
Projectcode
13010018
Datum
18-06-2013
Opdrachtgever
Dhr. P. van den Brink Garderenseweg 158a 3852 NL Ermelo
Uitvoerder
Transect Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
Bevoegde overheid
Gemeente Ermelo
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer
55.530
Beheer en plaats documentatie
Transect, Utrecht
Autorisatie Naam Drs. T. Nales (Senior prospector)
Datum
Paraaf
18-06-2013
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
2
Bemuurde Weerd O.Z. 37 3514 AP Utrecht
T: 030-7620705 F: 030 7620706 E:
[email protected]
Samenvatting In opdracht van de heer P. van den Brink heeft Transect in februari 2013 een archeologisch waarderend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied aan de Garderenseweg 158a in Speuld (gemeente Ermelo). De aanleiding voor het onderzoek is een bestemmingswijziging in verband met een erftransformatie, waarbij in het kader van de ‘ruimte-voor-ruimte’-regeling de oude stallen in het plangebied worden gesloopt en hiervoor in de plaats woningen worden gerealiseerd. Tijdens het waarderend booronderzoek zijn in boringen 4 en 7 aardewerkfragmenten gevonden. Ten minste één scherfje kan op basis van baksel en afwerking (Besenstrich-versiering) in de Middeleeuwen e e worden gedateerd en wel tussen de 10 – 14 eeuw na Chr. Andere aardewerkfragmenten lijken een grotere ouderdom te hebben, zodat hier rekening moet worden gehouden met een datering in het Midden Neolithicum – Middeleeuwen (4200 voor Chr. – 1500 na Chr.). De hoge fragmentatiegraad en afronding van de breukvlakken lijken er op te wijzen dat het aardewerk uit de onderkant van het oud bouwlanddek afkomstig is, waar het door ploegen vanuit de top van het dekzand in is opgenomen en vervolgens heeft blootgestaan aan bodembewerkingen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat het aardewerk van elders afkomstig is en in de Middeleeuwen – Nieuwe tijd met plaggen(-bemesting) in het plangebied terecht is gekomen. Maar dit lijkt wederom vanwege de fragmentatiegraad en afronding van het aardewerk onwaarschijnlijk. Deze pleit namelijk voor een lokale herkomst en langdurig gebruik van het terrein als akker. Al met al is de kans groot dat het aardewerk indicatief is voor een vondstcomplex uit het Neolithicum – Middeleeuwen. Dit is alleen definitief vast te stellen met behulp van een proefsleuvenonderzoek. Op beide onderzochte locaties is de bodem echter voor een belangrijk deel tot in de C-horizont van het dekzand verstoord. De westelijke locatie ligt direct aangrenzend aan een ‘bestaande’ schuur (in vervallen toestand). Aangrenzend hieraan ligt direct westelijk van boring 3 een mestkelder in de ondergrond. Bovendien is de bodem ter hoogte van boring 6 tot in de C-horizont van het dekzand verstoord. Op de oostelijke locatie is de bodem in boringen 9 en 10 verstoord en konden boringen 11 en 12 vanwege een ondoordringbare puinlaag niet worden gezet. Ook boring 7 moest enkele keren worden verplaatst, maar deze kon uiteindelijk wel worden gezet. Al met al lijkt de bodem ter hoogte van de nieuwe woning (oostelijke locatie) en de nieuwe zuidelijke schuur (westelijke locatie / zie figuur 2 voor de nieuwe situatie van het terrein) aanzienlijk geroerd te zijn. Maar gezien het op beide locaties voorkomen van archeologische indicatoren in de vorm van aardewerk en bewerkt vuursteen (karterend booronderzoek), moet rekening worden gehouden met een groter vondstcomplex.
Advies Op basis van het uitgevoerde waarderend booronderzoek zijn de vindplaatsen ‘in principe behoudenswaardig’. Aangezien op beide locaties de bodem gedeeltelijke is verstoord, wordt geadviseerd om een negatief selectiebesluit te nemen en de locaties archeologisch te laten begeleiden.
3
Inhoud
Samenvatting .......................................................................................................................................................... 3 1.
Aanleiding ....................................................................................................................................................... 5
2.
Afbakening plan- en onderzoeksgebied ......................................................................................................... 6
3.
Resultaten voorgaand onderzoek .................................................................................................................. 7
4.
Aard en doel van het waarderend onderzoek ................................................................................................ 9
5.
Resultaten waarderend booronderzoek ...................................................................................................... 10
6.
Beantwoording onderzoeksvragen .............................................................................................................. 13
7.
Waardering ................................................................................................................................................... 14
8.
Conclusie en Advies ...................................................................................................................................... 16
9.
Geraadpleegde bronnen .............................................................................................................................. 17
Bijlage 1: Boorpuntenkaart waarderend booronderzoek ..................................................................................... 18 Bijlage 2: Tabel archeologische indicatoren .......................................................................................................... 19
4
1. Aanleiding In opdracht van de heer P. van den Brink heeft Transect in juli 2012 een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied aan de Garderenseweg 158a in Speuld (gemeente Ermelo). De aanleiding voor het onderzoek is een bestemmingswijziging in verband met een erftransformatie, waarbij in het kader van de ‘ruimte-voor-ruimte’-regeling de oude stallen in het plangebied worden gesloopt en hiervoor in de plaats woningen worden gerealiseerd. In het kader van het karterend booronderzoek zijn in het plangebied 7 boringen gezet. Hieruit bleek dat de bodemopbouw in het plangebied uit dekzand met hierop een oud bouwlanddek (enkeerdgrond) bestaat. De top van het dekzand is als gevolg van verploeging gedeeltelijk in de onderkant van het oud bouwlanddek opgenomen. In twee boringen, werd (mogelijk) bewerkt vuursteen gevonden. Op basis hiervan is geadviseerd om in het kader van een waarderende fase, rond ieder van deze boringen zes controleboringen te zetten om te kunnen bepalen wat de aard en datering van de vindplaats(-en) is. Tevens is gekeken naar de mate van bodemintactheid. Het waarderend booronderzoek vormt hiermee een eerste stap om tot een waardestelling te kunnen komen. Het waarderend booronderzoek is alleen geschikt om dichte vondstconcentraties op te sporen en niet om vondstarme vindplaatsen en grondsporen in kaart te brengen.
5
2. Afbakening plan- en onderzoeksgebied Gemeente
Eemnes
Plaats
Eemnes
Toponiem
Zuidpolder
Kaartblad
32A
Hoekcoördinaten
Plangebied
176.679 / 475.869
Boring 3 (karterend)
176.699 / 475.889
Boring 4 (karterend)
176.674 / 475.907
Het plangebied betreft het erf van de Garderenseweg 158a. De begrenzing van het plangebied komt overeen met het afgebeelde gebied in figuur 1. De Garderenseweg loopt ten zuiden van het plangebied. Ten westen van het plangebied loopt de Tonnenberg. Het plangebied betreft niet het 2 totale perceel maar omvat een oppervlakte van circa 5.000 m .
Figuur 1: Ligging van het plangebied op de topografische kaart 1 : 25 000 (rood begrensd).
6
3. Resultaten voorgaand onderzoek In juli 2012 heeft Transect een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd (Berkhout 2012). Het plangebied ligt volgens de geomorfologische kaart op een gordeldekzandwelving (kaartcode 3L6). Het zuidoostelijk gedeelte van het plangebied is volgens de geomorfologische kaart een nietmoerassige laagte zonder randwal (kaartcode 3N5). Volgens de bodemkaart is in het plangebied sprake van hoge zwarte enkeerdgronden bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (kaartcode zEZ21, Bijlage 3). Op dit zand kan volgens de geomorfologische kaart een oud bouwlanddek liggen (esdek). Dit zijn kunstmatig opgehoogde akkers, als gevolg van plaggenbemesting. De gemiddeld hoogste grondwaterstand in het plangebied ligt dieper dan 80 cm –Mv en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 160 cm –Mv (grondwatertrap VII). Het plangebied heeft zowel op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Ermelo als op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een hoge verwachting. Rond het plangebied liggen meerdere beschermde AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde. Deze omvatten voor het merendeel grafheuvels e uit het Laat-Neolithicum en de Vroege Bronstijd. Het plangebied was tot in de 19 eeuw onbebouwd, getuige het kadastrale Minuutplan uit 1811 – 1832. Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor het plangebied een hoge gespecificeerde verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum B (18.000 – 8.800 voor Chr.) tot de Nieuwe tijd (1.500 na Chr.). Deze archeologische verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied in een gebied met dekzandwelvingen en de aanwezigheid van een enkeerdgrond. Enkeerdgronden, ook wel bekend als oude bouwlanddekken of esdekken, hebben vanwege hun dikte een beschermende werking op de eronder gelegen archeologische waarden. In het kader van het katerend booronderzoek zijn in het plangebied zeven boringen gezet tot een diepte van maximaal 180 cm – Mv. De boringen zijn zoveel mogelijk op de locaties gezet, waar nieuwe bebouwing is gepland. Alle boringen zijn gezet met een 7 cm edelmanboor. Vervolgens is van iedere boorlocatie de overgangszone van de enkeerdgrond en de top van het dekzand met een 12 cm Edelmanboor bemonsterd en in het veld gezeefd op een 2 mm zeef. Het zeefresidu is vervolgens onderzocht op archeologische indicatoren. Uit het karterend booronderzoek blijkt dat in boringen 1 en 2 de bodem verstoord is (zie figuur 2). De overige vijf boringen vertonen een intacte bodemopbouw. Op de overgang van het esdek naar het dekzand zijn meerdere archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft in alle gevallen houtskool, gebroken kwartsiet, baksteen en metaal. Het baksteen en waarschijnlijk ook het metaal dateert uit de Nieuwe tijd. Het houtskool en gebroken kwartsiet valt niet nader te dateren en moeten als secundaire archeologische indicatoren worden opgevat. In boring 3 is een fragment zeer waarschijnlijk bewerkt vuursteen aangetroffen en in boring 4 een ongeretoucheerde afslag. Met uitzondering van boring 1 en 2 zijn in alle boringen fragmenten houtskool aangetroffen, waarbij in boring 4 sprake was van een concentratie van meer dan 10 fragmenten. De mogelijkheid bestaat dat het vuursteen en het houtskool met plaggenbemesting op het land terecht zijn gekomen. Omdat de top van het dekzand verploegd is als gevolg van de eerste aanleg van de es, is deze in de onderkant van het esdek opgenomen. Hierdoor is de onderkant van het esdek, voor wat betreft archeologische indicatoren, ook indicatief voor eventueel dieper gelegen
7
archeologische waarden, waarbij gedacht moet worden aan goed bewaarde grondsporen en vondstconcentraties. Gezien de aard van de vondsten is geadviseerd om rond boring 3 en 4 waarderende boringen te zetten. Hierbij kunnen twee maal zes controle-boringen polygonaal / hexagonaal rondom boring 3 en 4 gezet worden. Deze boringen moeten gezet worden met een Edelmanboor met een doorsnede van 15 cm en bij het zeven van het residu moet een 2 mm zeef gebruikt worden.
Figuur 2: Boorpunten karterend booronderzoek, geprojecteerd op nieuwe situatie plangebied.
8
4. Aard en doel van het waarderend onderzoek Het doel van het waarderend booronderzoek is het verifiëren van de aanwezigheid en kwaliteit van de tijdens het karterend booronderzoek aangetroffen vindplaatsen. De vindplaatsen bevinden zich ter hoogte van de karterende boringen 3 en 4 (zie figuur 2). Tijdens dit karterend booronderzoek is in boring 3 een stukje vuursteen gevonden, dat zeer waarschijnlijk is bewerkt. In boring 4 is een met zekerheid bewerkt stukje vuursteen gevonden, namelijk een afslagje. Het waarderend booronderzoek moet antwoord geven op de volgende vragen: 1) Betreft het geïsoleerde c.q. losse vondsten of betreft het een vondstconcentratie / vondstconcentraties? 2) Wat is de aard van de vindplaatsen (complextype(-s))? 3) Wat is de gaafheid en conserveringsgraad van de vindplaatsen? 4) Wat is de datering van de vindplaats(-en)? 5) Wat is de ruimtelijke begrenzing van de vindplaats(-en)? Het waarderend booronderzoek maakt deel uit van het inventariserend veldonderzoek (IVO), dat als breder doel het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek heeft. Het resultaat van het waarderend booronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent de waarde van de archeologische vindplaats in het plangebied en zijn ruimtelijke, fysieke en inhoudelijke kenmerken. Op basis van het rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen over de noodzaak van aanvullend waarderend onderzoek, dan wel concrete behoudsmaatregelen. Het waarderend onderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2).
9
5. Resultaten waarderend booronderzoek Onderzoeksmethodiek Ten behoeve van het waarderend booronderzoek zijnrond boringen 3 en 4 van het karterend booronderzoek hexagonale boorgrids gepland (zie bijlage 1). Hierbij is binnen ieder grid de afstand tussen de waarderende boring en de oorspronkelijke karterende boring 5,0 m. Dit grid is onvoldoende om de begrenzing van een vindplaats vast te kunnen stellen, maar biedt in principe wel de mogelijkheid om de vindplaats te bevestigen en informatie te verzamelen over gaafheid, conserveringsgraad, datering en complextype. Tijdens de uitvoering bleek het niet mogelijk om aan de geplande boorgrids te houden. Rond boring 4 moest een volledig ander grid worden bedacht, daar deze boorlocatie aan de westzijde wordt geflankeerd door een betonnen mestkelder en de funderingen van een oude schuur én aan de oostzijde door een pad met halfverharding. Daarom is er voor gekozen om hier de boringen in twee verspringende boorraaien van ieder drie boringen te zetten. Ook het hexagonale boorgrid rond boring 3 van het karterend booronderzoek kon niet worden aangehouden. Dit had voornamelijk te maken met houtsopslag en een pad met halfverharding van moderne bakstenen, tegels, e.d. tussen de bestaande schuur en de houtopslag. In totaal zijn op iedere locatie zes boringen gezet, dus in totaal 12 boringen, waarbij met een Edelmanboor, diameter 15 cm, is geboord. Van iedere boring is ten minste 50 cm van de bouwvoor/esdek tot 20 cm in de C-horizont van het dekzand bemonsterd. De monsters zijn vervolgens nat gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Het volledige zeefresidu is vervolgens verzameld, gedroogd en geanalyseerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Van iedere boring is de diepte van de overgang van het esdek naar het onderliggende pleistocene niveau genoteerd. Daarnaast zijn de nog aanwezige bodemhorizonten van de oorspronkelijke podzol genoteerd. Het booronderzoek is op woensdag 6 februari 2013 uitgevoerd door drs. A.A. Kerkhoven (senior archeoloog) en Sebastiaan Reinstra (veldtechnicus i.o.). Diepteligging en intactheid Bij de westelijke locatie (karterende boring 4) ligt de top van het dekzand in de waarderende boringen op 100 tot 110 cm –Mv. In boring 6 bleek de bodem tot meer dan 150 cm –Mv verstoord te zijn. In de boringen met een intacte bodemopbouw bevindt zich in de top van het dekzand een restant van een podzol. De B-horizont is nog grotendeels aanwezig. In boringen 4 en 5 is ook een deel van de Ehorizont nog aanwezig. Deze leek in de boringen wel gedeeltelijk omgezet te zijn. Bij de oostelijke locatie (karterende boring 3) ligt de top van het dekzand op 50 – 70 cm –Mv. In boringen 9 en 10 bleek de bodem tot meer dan 150 cm –Mv verstoord te zijn. Boringen 11 en 12 zijn na drie pogingen vanwege een ondoordringbare puinlaag gestaakt. In de boringen met een intacte bodemopbouw bevindt zich in de top van het dekzand een restant van een podzol, waarin de B(s) nog aanwezig is.
10
Tabel 1: Bodemopbouw en diepte dekzand.
Boring
Bodemopbouw
Podzol
Diepte dekzand
1
Ap/Aan/Dekz
B/C
110
2
Ap/Aan/Dekz
Bs/C
110
3
Ap/Aan/Dekz
B/C
110
4
Ap/Aan/Dekz
E/B/C
100
5
Ap/Aan/Dekz
E/B/C
105
6
VERSTOORD
-
>150
7
Ap/Aan/Dekz
B/C
50
8
Ap/Aan/Dekz
Bs/C
75
9
VERSTOORD
-
>150
10
VERSTOORD
-
>150
11
GESTAAKT/PUINLAAG
-
?
12
GESTAAKT/PUINLAAG
-
?
Archeologische indicatoren Voor een overzicht van de aangetroffen archeologische indicatoren zie bijlage 2. Op beide onderzoekslocaties zijn primaire archeologische indicatoren aangetroffen in de vorm van handgevormd, zachtbakkend aardewerk en roodbakkend aardewerk met loodglazuur. Daarnaast zijn op de oostelijke onderzoekslocatie (karterende boring 3) ook fragmenten aangetroffen van gele IJsselsteentjes. Het handgevormde aardewerk bestaat uit kleine fragmenten. De meeste brokjes zijn niet groter dan 1 cm (zie figuren 3 en 4). Op enkele fragmenten na zijn de breukvlakken enigszins afgerond. De fragmentatiegraad en de afronding kunnen het gevolg zijn van opname in het oud bouwlanddek (verploeging). Het grootste scherfje, dat in boring 7 is aangetroffen, betreft hoogst waarschijnlijk een fragment van een middeleeuwse kogelpot. Het is relatief dunwandig en op de buitenwand is Besenstrich-versiering te zien. Het aardewerk is overwegend gemagerd met kwarts- en granietgruis. De rest van het aardewerk maakt een oudere indruk en moet daarom in de periode Neolithicum – Middeleeuwen worden gedateerd. Ter hoogte van de oostelijke locatie zijn fragmenten van IJsselsteentjes gevonden in combinatie met roodbakkend aardewerk met loodglazuur. Mogelijk houdt dit verband met oude bebouwingsresten uit de Nieuwe tijd C.
11
Figuur 3: Scherfjes handgevormd, zachtbakkend aardewerk in boring 4.
Figuur 4: Scherfje en brokjes handgevormd, zachtbakkend aardewerk in boring 7.
12
6. Beantwoording onderzoeksvragen 1) Betreft het geïsoleerde c.q. losse vondsten of betreft het een vondstconcentratie / vondstconcentraties? Uit het waarderend booronderzoek blijkt dat ter hoogte van de tijdens het karterend booronderzoek gezette boringen 3 en 4 sprake is van een vondstconcentratie. Er zijn tijdens het waarderend booronderzoek in boringen 4 en 7 meerdere fragmenten aardewerk gevonden, die duiden op een vondstcomplex. 2) Wat is de aard van de vindplaatsen (complextype(-n))? De aard van de vindplaatsen is onbekend. Het waarderend booronderzoek heeft geen nadere informatie over complextype(-n) opgeleverd. Mogelijk zijn beide vindplaatsen onderdeel van een groter vondstcomplex. 3) Wat is de gaafheid en conserveringsgraad van de vindplaatsen? Op basis van de fragmentatiegraad en de afronding van de breukvlakken te oordelen betreft het verploegd materiaal. Hoewel de mogelijkheid moet worden opengehouden dat het materiaal betreft dat van elders afkomstig is en tijdens de Middeleeuwen – Nieuwe tijd met plaggenbemesting in het plangebied terecht is gekomen, is het waarschijnlijker dat het samenhangt met een vondstcomplex onder het oud bouwlanddek. Dit vanwege het feit dat het aardewerk voor wat betreft baksel en magering een relatief uniform beeld laat zien en dat de fragmentatiegraad wijst op langdurige verploeging. Daarom is het aannemelijker dat het materiaal uit de onderkant van het oud bouwlanddek afkomstig is, waarin de top van de podzol is opgenomen. 4) Wat is de datering van de vindplaats(-en)? De grootste scherf (uit boring 7) betreft, mede gezien de Besenstrich-versiering, kogelpotaardewerk. De overige aardewerkfragmenten lijken ouder te zijn. In één geval betreft het rood-rossig gekleurd aardewerk (oxiderend gebachten), dat vrij zacht is en verschraald met gebroken kwarts. Vooral dit scherfje lijkt op een hogere ouderdom te duiden. Daarom wordt voor beide locaties een datering aangehouden van Midden Neolithicum – Middeleeuwen (4200 voor Chr. – 1500 na Chr.). 5) Wat is de ruimtelijke begrenzing van de vindplaats(-en)? Deze vraag kan met het uitgevoerde onderzoek niet worden beantwoord. Het is goed mogelijk dat beide locaties deel uitmaken van een groter vondstcomplex, bijvoorbeeld een nederzettingsterrein uit de Late Bronstijd – IJzertijd / Middeleeuwen.
13
7. Waardering Archeologische waarden worden gewaardeerd op basis van een aantal vaste waarderingscriteria van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (zie figuur 3 en tabel 1). Indien een archeologische vindplaats op ‘schoonheid’ en ‘herinneringswaarde’ hoog scoort, wordt deze onafhankelijke van de scores op de andere criteria, als behoudenswaardig aangemerkt. In alle andere gevallen wordt eerst gekeken of een vindplaats ‘in principe behoudenswaardig’ is. Dit is het geval, wanneer: 1) Een vindplaats op fysieke kwaliteit vijf punten of meer scoort. 2) Een vindplaats op fysieke kwaliteit minder dan vijf punten scoort, maar naar verwachting op één van de waarderingscriteria van inhoudelijke kwaliteit, maximaal scoort (namelijk 3 punten). In dit geval is de vindplaats, onafhankelijk van de fysieke toestand, inhoudelijk van belang. Wanneer een vindplaats als ‘in principe behoudenswaardig’ aan te merken is, wordt vervolgens gekeken of deze ook daadwerkelijk behoudenswaardig is. In dit geval wordt de vindplaats gescoord op inhoudelijke kwaliteit. Wanneer deze hierop zeven punten of meer scoort (bovengemiddeld), dan wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt. Indien dit niet het geval is, wordt nog gekeken naar representativiteit. Indien hiervan geen sprake is, wordt de vindplaats definitief gedeselecteerd. In alle bovengenoemde gevallen vindt de waardering plaats binnen de context van de archeoregio. Speuld ligt in de archeoregio Utrechts Gelders Zandgebied.
Figuur 3: Waarderingscriteria uit bijlage IV van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2.
14
Op basis van het uitgevoerde waarderend booronderzoek zijn de vindplaatsen in principe behoudenswaardig (zie tabel 1). Een volledige waardestelling is met de beschikbare informatie niet mogelijk. Deze kan alleen worden verkregen door middel van een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding, omdat alleen dan eventuele grondsporen in kaart kunnen worden gebracht en monsters voor datering kunnen worden genomen.
Tabel 2: Waardestelling oostelijke locatie (ter hoogte van karterende boring 3). Waarden
Criteria
Scores
Toelichting
Beleving
Schoonheid
Wordt niet gescoord
De vindplaats is aan het maaiveld niet zichtbaar.
Herinneringswaarde
Wordt niet gescoord
Gaafheid
2
Conservering
3
Zeldzaamheid
-
Informatiewaarde
-
Ensemblewaarde
-
De vindplaats dateert uit het Neolithicum Middeleeuwen en vertegenwoordigt hierdoor geen herinneringswaarde. Verwacht eventuele grondsporen onder het oud bouwlanddek goed bewaard zijn gebleven. De verwachte conserveringsgraad is binnen de context van de archeoregio gemiddeld. Met name anorganisch materiaal en verbrand materiaal (gecalcineerd en verkoold) zal goed bewaard zijn gebleven. Daarnaast kunnen in humeuze vullingen van grondsporen ook organische resten worden verwacht, hoewel de kans hierop niet groot is. Kan op basis van de beschikbare informatie niet worden bepaald. Kan op basis van de beschikbare informatie niet worden bepaald. Kan op basis van de beschikbare informatie niet worden bepaald.
Representativiteit
Niet van toepassing
Totaal
-
Fysieke kwaliteit
Inhoudelijke kwaliteit
15
8. Conclusie en Advies Tijdens het waarderend booronderzoek zijn in boringen 4 en 7 aardewerkfragmenten gevonden. Ten minste één scherfje kan op basis van baksel en afwerking (Besenstrich-versiering) in de Middeleeuwen e e worden gedateerd en wel tussen de 10 – 14 eeuw na Chr. Andere aardewerkfragmenten lijken een grotere ouderdom te hebben, zodat hier rekening moet worden gehouden met een datering in het Midden Neolithicum – Middeleeuwen (4200 voor Chr. – 1500 na Chr.). De hoge fragmentatiegraad en afronding van de breukvlakken lijken er op te wijzen dat het aardewerk uit de onderkant van het oud bouwlanddek afkomstig is, waar het door ploegen vanuit de top van het dekzand in is opgenomen en vervolgens heeft blootgestaan aan bodembewerkingen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat het aardewerk van elders afkomstig is en in de Middeleeuwen – Nieuwe tijd met plaggen(-bemesting) in het plangebied terecht is gekomen. Maar dit lijkt wederom vanwege de fragmentatiegraad en afronding van het aardewerk onwaarschijnlijk. Deze pleit namelijk voor een lokale herkomst en langdurig gebruik van het terrein als akker. Al met al is de kans groot dat het aardewerk indicatief is voor een vondstcomplex uit het Neolithicum – Middeleeuwen. Dit is alleen definitief vast te stellen met behulp van een proefsleuvenonderzoek. Op beide onderzochte locaties is de bodem echter voor een belangrijk deel tot in de C-horizont van het dekzand verstoord. De westelijke locatie ligt direct aangrenzend aan een ‘bestaande’ schuur (in vervallen toestand). Aangrenzend hieraan ligt direct westelijk van boring 3 een mestkelder in de ondergrond. Bovendien is de bodem ter hoogte van boring 6 tot in de C-horizont van het dekzand verstoord. Op de oostelijke locatie is de bodem in boringen 9 en 10 verstoord en konden boringen 11 en 12 vanwege een ondoordringbare puinlaag niet worden gezet. Ook boring 7 moest enkele keren worden verplaatst, maar deze kon uiteindelijk wel worden gezet. Al met al lijkt de bodem ter hoogte van de nieuwe woning (oostelijke locatie) en de nieuwe zuidelijke schuur (westelijke locatie / zie figuur 2 voor de nieuwe situatie van het terrein) aanzienlijk geroerd te zijn. Maar gezien het op beide locaties voorkomen van archeologische indicatoren in de vorm van aardewerk en bewerkt vuursteen (karterend booronderzoek), moet rekening worden gehouden met een groter vondstcomplex.
Advies Op basis van het uitgevoerde waarderend booronderzoek zijn de vindplaatsen ‘in principe behoudenswaardig’. Aangezien op beide locaties de bodem gedeeltelijke is verstoord, wordt geadviseerd om een negatief selectiebesluit te nemen en de locaties archeologisch te laten begeleiden.
16
9. Geraadpleegde bronnen Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Barends, S., J. Renes, T. Stol, J.C. van Triest, R.J. de Vries en F.J. van Woudenberg, 1997. Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische Geografie van Nederland). 2e druk. Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. Berkhout, M., 2012. Archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek. Garderenseweg 158a, Speuld. Gemeente Ermelo (prov. Gelderland). Transect-rapport 136. Feiken, H. 2011. Plangebied Zuidpolder te Eemnes, gemeente Eemnes; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. Raap-notitie 3846. Kerkhoven, A.A., 2012. Archeologisch karterend booronderzoek. Zuidpolder, Eemnes (gemeente Eemnes). Transect-rapport 50. Utrecht. Menke, U., E. van de Laar & G. Lenselink, 1998. De geologie en bodem van Zuidelijk Flevoland. Flevobericht nr. 415. Rijswaterstaat, Directie IJsselmeergebied. Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten. Stiboka 1966. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 26 West Harderwijk – Blad 32 West Amersfoort. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), Wageningen. Vervloet, J. en S. van den Berg, 2007. Eemland in verandering. Ontginning en ruilverkaveling in het gebied van de Eem. Utrecht.
Visscher, H.C.J., 1991. Eemland. Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering. RAAPrapport 40.
17
Bijlage 1: Boorpuntenkaart waarderend booronderzoek
18
Bijlage 2: Tabel archeologische indicatoren
Boornr. Archeologische indicatoren VST (n) VST (n) AW bewerkt onbewerkt (n)
Opmerkingen Bot Bot HK onverbrand gecalcineerd
BS
IJzer Gebr. NS
Modern puin & plastic
1
-
-
1
-
-
++
-
-
-
-
2
-
-
-
-
-
+
-
-
-
-
3
-
-
-
-
-
+
-
-
-
-
4
-
1
3
1
-
++
-
-
-
-
5
-
-
-
-
-
+
-
-
1
-
-
-
6 7
-
-
5
-
-
+
>5
1
-
1
8
-
-
4
-
-
+
-
-
-
-
9
-
1
2
-
-
++
-
4
-
plastic
10
-
1
-
-
-
++
4
-
-
plastic, beton
11
GESTAAKT
12
GESTAAKT
VST: AW: HK: BS: Gebr. NS:
1x roodbakkend met loodglazuur.
3 x handgevormd, zachtbakkend aardewerk. Klein botfragment (<1cm) van waarschijnlijk vogel. 1x gebroken kwarts met teerresten (verharding)
Handgevormd, zachtbakkend, aardewerk. IJsselsteenfragmenten. Roodbakkend, geen loodglazuur (mogelijk aantal baksteen) 1x roodbakkend met loodglazuur, 1x steeltje pijpaarde. Onder ijzer ook2x modern blikijzer. veel plastic folie, 1x bs van IJsselsteen, rest rood bs.
Bewerkt vuursteen. Aardewerk. Houtskool Baksteen Gebroken natuursteen.
19