ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN VERKENNEND BOORONDERZOEK RIJZENBURG-KONINGSWEG 17 TE ARNHEM GEMEENTE ARNHEM
Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Rijzenburg-Koningsweg 17 te Arnhem in de gemeente Arnhem
Opdrachtgever
Stichting het Nationale Park De Hoge Veluwe Apeldoornseweg 250 7351 TA Hoenderloo
Project
ARN.OOS.ARC
Rapportnummer
13055624
Status
Conceptrapportage
Datum
15 augustus 2013
Vestiging
Doetinchem
Auteur(s)
Ir. E.M. ten Broeke (Prospector)
Paraaf
Autorisatie
Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)
Paraaf
© Econsultancy bv, Doetinchem Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsultancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied Projectcode en nummer
13055624 ARN.OOS.ARC
Toponiem
Rijzenburg-Koningsweg 17
Opdrachtgever
Stichting het Nationale Park De Hoge Veluwe
Gemeente
Arnhem
Plaats
Arnhem
Provincie
Gelderland
Kadastrale gegevens
Gemeente Arnhem, sectie I, nummer 1490 (ged.)
Omvang plangebied
Circa 6.000 m2
Kaartblad
40 A (1:25.000)
Coördinaten centrum plangebied
X: 187.996 / Y: 449.459
Bevoegde overheid
Gemeente Arnhem, Afdeling Erfgoed De heer drs. M. Defilet Eusebiusbuitensingel 53 Postbus 9200 6800 HA Arnhem Tel. 026-3773753 Email:
[email protected]
ARCHIS2
Bureauonderzoek 57.020 N.v.t.
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.) Vondstmeldingsnummer Onderzoeksnummer
Booronderzoek 57.021 N.v.t.
Archeoregio NOaA
Utrechts-Gelders rivierengebied
Beheer en plaats documentatie
Econsultancy, Doetinchem / gemeentelijk Depot Arnhem
Uitvoerders
Econsultancy, Ir. E.M. ten Broeke
Kwaliteitszorg Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen. Verder is Econsultancy lid van de Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven (NVAO). De leden van de NVAO bieden kwalitatief hoogstaand archeologisch onderzoek. Het lidmaatschap is een waarborg voor kwaliteit en betrouwbaarheid. Tevens is Econsultancy aangesloten bij de Vereniging van Ondernemers in Archeologie (VOiA). De VOiA behartigt de belangen van meer dan 100 bedrijven in alle takken van de archeologie. Betrouwbaarheid Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.
Econsultancy Archeologisch Rapport
SAMENVATTING Econsultancy heeft in opdracht van Stichting het Nationale Park De Hoge Veluwe, namens OOSTZEE stedenbouw, een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan Koningsweg 17 (locatie Rijzenburg) te Arnhem in de gemeente Arnhem (zie figuren 1 en 2). In het zuidelijke deel van het plangebied zal de bestaande bebouwing (voormalig restaurant) worden gerenoveerd. Ten noordoosten van deze bebouwing zal de nieuwbouw van een stal/schuur worden gerealiseerd. Vanuit westelijke en oostelijke richting (beide vanaf de bestaande Kemperbergerweg) worden een entreeweg/karrespoor in (semi-)verharding aangelegd. In het noordelijke deel van het plangebied zullen de aanwezige asfaltverharding (met eventueel aanwezige stabilisatielagen) en bovengrondse delen ter plaatse van het parkeerterrein worden verwijderd en worden heringericht als siertuin/groenstrook. Binnen het noordelijke deel van het plangebied wordt het bestaande parkeerterrein verwijderd (verwijderen aanwezige asfaltverharding en eventueel aanwezige stabilisatielagen). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw binnen het plangebied, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe) verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk is. Gespecificeerde archeologische verwachting In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum). De kans op het voorkomen van resten uit deze perioden wordt middelhoog geacht. Voor archeologische resten van Landbouwers wordt de kans laag geacht. Een uitzondering vormt de hoge trefkans op het voorkomen van grafheuvels en vlakgraven uit de perioden LaatNeolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Archeologische resten worden in en/of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) verwacht; in de top van de ijssmeltwaterafzettingen, waarin zich in het verleden een haarpodzolprofiel heeft gevormd. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm beneden het maaiveld verwacht. De eventueel aanwezige archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- en/of vuursteenstrooiïngen en inhumatie-/crematieresten. Verwacht wordt dat organische resten en bot slecht zijn geconserveerd, vanwege de zeer diepe heersende grondwaterstanden. Resten behorend tot grafheuvels worden specifiek verwacht in het opgeworpen materiaal en in de top van de ijssmeltwaterafzettingen en is afhankelijk van diepte van de aanleg ervan. Resten van vlakgraven worden verwacht in de top van de ijssmeltwaterafzettingen en is afhankelijk van diepte van de aanleg ervan. 13055624 ARN.OOS.ARC
De ontginningsboerderij de Rijzenburg is tussen 1852 en 1874 gebouwd. Resten die te relateren zijn aan dit boerenerf kunnen binnen het plangebied worden verwacht, vooral aan en direct onder het maaiveld, in de huidige bouwvoor. Belangrijker is dat er archeologische resten in de vorm van militaria worden verwacht uit de Tweede Wereldoorlog, specifiek voor de perioden juli 1943 t/m september 1944, toen de ten westen gelegen Diogenesbunker gebruikt werd zenuwcentrum van de luchtverdediging van een deel van Noordwest Europa. Hierbij kan het gaan om kleinschalige structuren, zoals verbindingsloopgraven en afvalkuilen, maar ook om persoonlijke uitrusting van soldaten en dergelijke. Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de bodemopbouw bestaat uit ijssmeltwaterafzettingen. Dit sandrmateriaal bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand, waarbij een klei- en siltfractie nagenoeg ontbreekt. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. In deze arme grond heeft zich een haarpodzolgrond ontwikkeld. Binnen de terreindelen rondom het voormalig restaurant hebben moderne bodemverstorende ingrepen zich beperkt tot voornamelijk de bovengrond. Gemiddeld tot 30 cm -mv komt en laag grijsbruin gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand voor, plaatselijk met enkele resten modern baksteen. Hieronder is er vaak nog een restant van een AhEp-horizont aanwezig, zoals deze waarschijnlijk aanwezig was in de tijd dat de ontginningsboerderij Rijzenburg bestond. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied, betreffende het parkeerterrein, beperken bodemverstoringen zich ook maar tot de bovengrond. Vanaf het maaiveld bestaat de eerste 30 cm uit een opgebrachte laag van bruingrijs gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand. Tussen gemiddeld 30 en 55 cm -mv, maximaal tot 60 cm -mv, komt een laag bruingrijs tot grijszwart gekleurd, zwak tot matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand voor. Hier is door moderne bodembewerking aan-/opgebrachte grond vermengd met de AhEphorizont (oorspronkelijke minerale bovenlaag haarpodzolgrond). Er zijn geen aanwijzingen dat onder de asfaltverharding een halfverhardingslaag van puin als stabilisatielaag aanwezig is. In de oostelijke gelegen strook van het plangebied is de meest intacte bodemopbouw aangetroffen. Hier heeft alleen agrarisch bewerking en bemesting plaatsgevonden. Er is geen sprake van een plaggendek. Het bodemprofiel bestaat vanaf het maaiveld tot 45 cm -mv uit een AhEp-horizont, gevolgd door de Bhe/Bhs-/BC-horizonten tot 120 cm -mv en vervolgens de C-horizont, waar alleen agrarische bodembewerking heeft plaatsgevonden. Conclusie De verwachte landschappelijke ligging en bodemopbouw, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het verkennend booronderzoek bevestigd. Het plangebied behoud zijn middelhoge trefkans op het voorkomen van archeologische verwachting van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) en zijn hoge trefkans op het voorkomen van vlakgraven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Ook blijft de trefkans hoog voor resten van militaria uit de Tweede Wereldoorlog, omdat er geen recente, grootschalige ingrepen hebben plaatsgevonden die hebben geleidt tot diepe bodemverstoringen. Resten van het boerenerf van de ontginningsboerderij en militaria kunnen al direct onder het maaiveld worden aangetroffen, zowel in de huidige bouwvoor als dieper gelegen.
13055624 ARN.OOS.ARC
Selectieadvies Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De geplande bodemingrepen kunnen al leiden tot verstoring van mogelijk aanwezige resten van het boerenerf uit de e e 19 /20 eeuw en de Tweede Wereldoorlog. Dergelijke resten zullen een zeer lokaal voorkomen hebben maar kunnen anderzijds als direct onder het maaiveld worden verwacht. Voor het opsporen van dergelijke resten is een (verdicht) karterend booronderzoek niet de geschikte methode. Daarom wordt geadviseerd de voorgenomen grondroerende werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. De grondroerende werkzaamheden betreffen in eerste instantie het uitgraven van de bouwput voor de bouw van de stal/schuur ten noordoosten van de bestaande bebouwing en de aanleg van de entreewegen/karresporen in (semi-)verharding (af te graven grond ten behoeve van de aanleg van cunetzand). Voor het parkeerterrein in het noordelijke deel van het plangebied hoeft geen archeologische begeleiding plaats te vinden wanneer alleen de asfaltverharding en de aangebrachte laag tot 30 cm -mv worden weggehaald. Indien de onderliggende humeuze grond vanaf 30 cm -mv ook wordt verwijderd, dan wordt geadviseerd dit ook onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Dit vanwege het feit dat aan-/opgebrachte vermengd is met de oorspronkelijke minerale bovenlaag van een haarpodzolgrond (vermenging met de AhEp-horizont), waarin resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen voorkomen. Ondanks de ligging in een verstoorde context kunnen deze resten informatie verschaffen over het gebruik van de ontginningsboerderij de Rijzenburg en andere militaire activiteiten in de directe omgeving (bijvoorbeeld in relatie met de ten westen gelegen de Diogenesbunker). Door middel van een archeologische begeleiding kan de aanwezigheid van resten uit de Tweede Wereldoorlog, resten van het boerenerf van de ontginningsboerderij de Rijzenburg, vuursteen vindplaatsen van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) en restanten van graven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd (mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd) tijdig worden opgemerkt en gedocumenteerd. Voor de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Arnhem), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
13055624 ARN.OOS.ARC
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING .................................................................................................................................. 1
2
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1
3
BUREAUONDERZOEK .............................................................................................................. 2 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
4
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK .............................................................................. 18 4.1 4.2 4.3
5
Methoden .......................................................................................................................... 2 Afbakening van het plangebied ........................................................................................ 3 Huidige situatie ................................................................................................................. 3 Toekomstige situatie ......................................................................................................... 4 Beschrijving van het historische gebruik .......................................................................... 4 Aardwetenschappelijke gegevens .................................................................................... 8 Archeologische waarden ................................................................................................ 12 , Korte bewoningsgeschiedenis van het Midden-Nederlandse zandlandschap .............. 14 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ........................................................ 15 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek .................................................... 17
Methoden ........................................................................................................................ 18 Resultaten ....................................................................................................................... 19 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek ........................................................ 21
CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ....................................................................................... 22 5.1 5.2
Conclusie ........................................................................................................................ 22 Selectieadvies................................................................................................................. 23
LITERATUUR ...................................................................................................................................... 24 BRONNEN .......................................................................................................................................... 25
13055624 ARN.OOS.ARC
LIJST VAN TABELLEN Tabel I. Tabel II. Tabel III. Tabel IV. Tabel V. Tabel VI. Tabel VII. Tabel VIII. Tabel IX. Tabel X.
Geraadpleegd historisch kaartmateriaal Verleende bouwvergunningen Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Grondwatertrappenindeling Grondwatergegevens plangebied Overzicht onderzoeksmeldingen Gespecificeerde archeologische verwachting Hoofdlijn bodemopbouw terreindelen rondom voormalig restaurant (boringen 1 t/m 5) Hoofdlijn bodemopbouw oostelijk gelegen strook (boringen 6 t/m 8) Hoofdlijn bodemopbouw parkeerterrein (boringen 9 t/m 11)
LIJST VAN AFBEELDINGEN Figuur 1. Figuur 2. Figuur 3. Figuur 4. Figuur 5. Figuur 6. Figuur 7. Figuur 8. Figuur 9. Figuur 10. Figuur 11. Figuur 12. Figuur 13. Figuur 14. Figuur 15. Figuur 16. Figuur 17. Figuur 18. Figuur 19.
Situering van het plangebied binnen Nederland Detailkaart van het plangebied Luchtfoto van het plangebied Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1821 (Minuutplan) Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1874 (Bonneblad) Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1900 (Bonneblad) Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1931 (Bonneblad) Luchtfoto van het plangebied d.d. 19 september 1944 Luchtfoto van het plangebied, exacte datum niet bekend, waarschijnlijk kort na de capitulatie van 5 mei 1945 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1957 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1972 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1990 Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied Situering van het plangebied binnen de archeologische verwachtingskaart ArnhemNoord Boorpuntenkaart Overzichtsfoto’s van het plangebied vanuit zuidwestelijke, noordwestelijke en oostelijke richting en foto’s van de opgeboorde profielen van de boringen 1, 7 en 9
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bewoningsgeschiedenis van Nederland AMZ-cyclus Inrichtingsplan Boorprofielen
13055624 ARN.OOS.ARC
1
INLEIDING
Econsultancy heeft in opdracht van Stichting het Nationale Park De Hoge Veluwe, namens OOSTZEE stedenbouw, een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan Koningsweg 17 (locatie Rijzenburg) te Arnhem in de gemeente Arnhem (zie figuren 1 en 2). In het zuidelijke deel van het plangebied zal de bestaande bebouwing (voormalig restaurant) worden gerenoveerd. Ten noordoosten van deze bebouwing zal de nieuwbouw van een stal/schuur worden gerealiseerd. Vanuit westelijke en oostelijke richting (beide vanaf de bestaande Kemperbergerweg) worden een entreeweg/karrespoor in (semi-)verharding aangelegd. In het noordelijke deel van het plangebied zullen de aanwezige asfaltverharding (met eventueel aanwezige stabilisatielagen) en bovengrondse delen ter plaatse van het parkeerterrein worden verwijderd en worden heringericht als siertuin/groenstrook. Binnen het noordelijke deel van het plangebied wordt het bestaande parkeerterrein verwijderd (verwijderen aanwezige asfaltverharding en eventueel aanwezige stabilisatielagen). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw binnen het plangebied, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (hoofdstuk 3) en een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) door middel van boringen (hoofdstuk 4). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 5).
2
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel van het plangebied op te stellen. Het verwachtingsmodel is gebaseerd op bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden in en om het plangebied. Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, die vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of -rug, nabij een veengebied, een beekdal)? Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?
Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe) verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 1 van 25
Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring? Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied.
Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 3 en 4 juni 2013 door ir. E.M. ten Broeke (prospector). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 19 juni 2013 door ir. E.M. ten Broeke (prospector). Het rapport is gecontroleerd door drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).
3 3.1
BUREAUONDERZOEK Methoden
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2, maart 2010), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda. Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en 1 LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06. Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:
afbakening van het plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik (LS01); beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02); beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03); beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04); opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).
Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd: 1
het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS); de Archeologische Monumenten Kaart (AMK); de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); geologische kaarten, geomorfologische kaarten en bodemkaarten; de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLoket); de Atlas Gelderland; literatuur en historisch kaartmateriaal; de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH); bouwhistorische gegevens; de recente topografische kaart (schaal 1:25.000); recente luchtfoto’s; het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); de archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord; plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging;
Beschikbaar via www.sikb.nl
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 2 van 25
3.2
het NUMismatisch InformatieSysteem (NUMIS). Afbakening van het plangebied
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 1 km rondom het plangebied. Het plangebied heeft oppervlakte van circa 8.000 m² en ligt aan Koningsweg 17 (locatie Rijzenburg), circa 6,6 km ten noordwesten van de kern van Arnhem in de gemeente Arnhem (zie figuren 1 en 2). Volgens het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) bevindt het maaiveld zich van zuid naar noord op een hoogte tussen circa 38 en 38,8 m +NAP. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Arnhem, sectie I, nummer 1490 (ged.). 3.3
Huidige situatie
Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en bebouwing kunnen van invloed zijn op de archeologische verwachting. Het zuidelijke deel van het plangebied is bebouwd met een pand dat recentelijk nog in gebruik was als horecagelegenheid (restaurant Rijzenburg). Heden wordt het gebruik als anti-kraakpand. Direct ten oosten van de woning is nog een garage aanwezig. De omliggende terreindelen zijn in gebruik als siertuin/groenstrook. Het noordelijke deel van het plangebied is grotendeels in gebruik als parkeerterrein, welke voorzien is van een asfaltverharding. Alleen in het oostelijk gelegen terreindeel is een kleine houten schuur aanwezig. De oostelijk gelegen strook, tussen het erf Rijzenburg en de Kemperbergerweg, is in agrarisch gebruik (grasland) (zie figuur 3). 2
Bodemloket gemeente Arnhem Met het bodemloket van de gemeente Arnhem wordt inzicht geven in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit binnen de provincie in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Ook laat het bodemloket van de gemeente Arnhem zien waar vroeger (bedrijfs-) activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen. Uit gegevens van het Bodemloket gemeente Arnhem blijkt dat ter plaatse van de schuur in het noordelijke deel van het plangebied, waar voorheen een portiersloge heeft gestaan, in 1994 door IMd Industriele Milieudiensten bv een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd (projectnummer 6103134). Vanuit dit onderzoek werd de bodemopbouw als volgt beschreven: De bodem ter plaatse van de bouwlocatie bestaat uit een bruine tot zwarte bovengrond van 0-100 cm -mv van matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit geelbruin tot geelwit matig grof zand (100-200 cm -mv). Plaatselijk zijn in de bovengrond kolen/roetresten aangetroffen. De bovengrond ten noorden van de portiersloge bleek destijds licht verontreinigd te zijn met PAK. De ondergrond bleek licht verontreinigd met aromaten. Het plaatselijk voorkomen van kolen/roetresten in de bovengrond (eerste 50 cm) geldt als aanwijzing dat er in de bovengrond enige bodemverstorende ingrepen hebben plaatsgevonden.
2
http://www.geo.arnhem.nl/gisviewer/viewer.do?clusterId=42&code=c9a084e3401579f609e28e0afad87957#
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 3 van 25
3.4
Toekomstige situatie
Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onverstoord (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen. In het zuidelijke deel van het plangebied zal de bestaande bebouwing (voormalig restaurant) worden gerenoveerd. Ten noordoosten van deze bebouwing zal de nieuwbouw van een stal/schuur worden gerealiseerd. De stal/schuur zal worden voorzien van staalfunderingen tot circa 60 cm -mv. Vanuit westelijke en oostelijke richting (beide vanaf de bestaande Kemperbergerweg) worden een entreeweg/karrespoor in (semi-)verharding aangelegd. Onder deze (semi-)verharding komt een laag cunetzand te liggen op een diepte van maximaal 25 cm minus huidig maaiveld. In het noordelijke deel van het plangebied zullen de aanwezige asfaltverharding (met eventueel aanwezige stabilisatielagen) en bovengrondse delen ter plaatse van het parkeerterrein worden verwijderd, waarna het wordt ingericht als siertuin/groenstrook (zie bijlage 4). 3.5
Beschrijving van het historische gebruik
In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook historische relicten voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historisch geografische relicten zoals nederzettingsvormen en wegen- en kavelpatronen. Veel van deze bewaard gebleven historische geografie geeft e door de herverkavelingen in de tweede helft van de 20 eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaarten van vóór de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de historische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd. Historisch kaartmateriaal De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt: Geraadpleegd historisch kaartmateriaal3
Tabel I. Bron
3
Periode
Kaartblad
Schaal
Omschrijving plangebied
Bijzonderheden/directe omgeving
Kadastrale minuut
1821
Gemeente Arnhem, Sectie I, Blad 01
1:2.500
Woeste grond/heide.
Woeste grond/heide, doorsneden door enkele zandwegen.
Militaire topografische kaart (Bonneblad)
1874
469
1:50.000
Zuidelijke deel boerenerf Rijzenburg en bebouwd met de huidige woonboerderij en een drietal schuren. Noordelijke deel moes-/siertuin. Oostelijk gelegen strook onderdeel van boomgaard? Met direct ten zuiden bossage/park.
Ontginning tot agrarisch buitengebied. Afwisseling van agrarische, heide- en bospercelen. Voorlopers van de Koningsweg en Kemperbergerweg aanwezig.
Militaire topografische kaart (Bonneblad)
1900
469
1:50.000
Geen noemenswaardige veranderingen.
Diverse agrarische percelen omgevormd tot heide/(productie)bos.
www.watwaswaar.nl
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 4 van 25
Vervolg geraadpleegd historisch kaartmateriaal4
Tabel I. Bron
Periode
Kaartblad
Schaal
Omschrijving plangebied
Bijzonderheden/directe omgeving
Militaire topografische kaart (Bonneblad)
1931
469
1:50.000
Oostelijk gelegen strook doorsneden door een onsluitingsweg/zandpad.
Verdere toename (productie)bos
Luchtfoto’s Tweede Wereldoorlog
19 september 1944 en waarschijnlijk kort na de capitulatie van 5 mei 1945
-
1:2500
Erf Rijzenburg werd gebruikt als huisvestiging Duitse militairen/officieren. Oostelijk gelegen strook doorsneden door een noord-zuid gerichte (zand)weg.
Direct ten westen locaties waar geschut staat/heeft gestaan, terreindeel verder ingericht voor geschutsstellingen. Daarnaast in westelijke richting ligt de Diogenesbunker.
Topografische kaart
1957
40 A
1:25.000
Onbebouwde terreindelen voornamelijk grasland/groenstrook/siertuin.
Toename bebouwing in de omgeving, o.a. voor recreatiedoeleinden. Huidige stratenpatroon aanwezig.
Topografische kaart
1972
40 A
1:25.000
Geen noemenswaardige veranderingen.
Geen noemenswaardige veranderingen.
Topografische kaart
1990
40 A
1:25.000
Noordelijke deel ingericht als parkeerterrein.
Merendeels huidige situatie
e
Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal uit het begin van de 19 eeuw was het plangebied destijds woestegrond/heide, evenals de directe omgeving. Het gebied werd doorsneden door e e enkele zandwegen (zie figuur 4). Vanaf de 2 helft van de 19 eeuw wordt het gebied grootschalig ontgonnen voor agrarische doeleinden. Er ontstaat een mengeling van percelen heide (ten behoeve van de schapenteelt), (productie)bos (hak-/stookhout) en akkerland (zie figuur 5). 5
Het ontstaan van erve Rijzenburg dateert van meer dan 150 jaar geleden. In 1852 kocht F. Burgers, die paardenpostmeester was in Arnhem, een stuk grond, waarop hij de ontginningsboerderij liet bouwen. De precieze bouwdatum is niet bekend want er waren verschillende gevelstenen met een andere data in omloop. Op basis van het geraadpleegde historisch kaartmateriaal is wel duidelijk dat de ontginningsboerderij tussen 1852 en 1874 is gebouwd (zie figuur 5). Op onderstaande foto wordt de ontginningsboerderij afgebeeld. Uit welke jaar deze foto dateert is niet bekend. Het noordelijke deel van het plangebied was in gebruik als moes-/siertuin. De westelijk gelegen strook vormde onderdeel wat lijkt op een boomgaard of een perceel voor de teelt van bomen. Direct ten zuiden van deze strook was een bossage/park aanwezig.
4 5
www.watwaswaar.nl http://dickveerman.nl/?p=563
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 5 van 25
e
e
De voorlopers van de Koningsweg en de Kemperbergerweg zijn eveneens in de 2 helft van de 19 eeuw ontstaan, waarschijnlijk gepaard gaand met de ontginning van het gebied. Vanaf het begin en in e e de 1 helft van de 20 eeuw neemt het areaal (productie)bos verder toe, vooral ten nadele van het areaal akkerland (zie figuren 6 en 7). Erve Rijzenburg kende veel verschillende eigenaren en in 1921 werd het gehele landgoed Kemperberg met inbegrip van erve Rijzenburg aan Anton Müller verkocht. Müller was eigenaar van De Hoge Veluwe, zodat dat gebied hiermee vergroot kon worden.
In 1935 werd het gebied van Kröller Müller eigendom van de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe zodat ook Rijzenburg hiervan deel ging uitmaken. In de oorlog werd Rijzenburg door de Duitse luchtmacht gevorderd waarna er Duitse officieren kwamen te wonen. Op luchtfoto’s gemaakt door de RAF tijdens operatie Market Garden in september 1944 en waarschijnlijk in een periode direct na de capitulatie van 5 mei 1945, is te zien dat er direct ten westen van het plangebied diverse graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden (zie figuren 8 en 9). Het betreffen geschutstellingen, echter de stukken geschut zijn niet meer aanwezig. Iets verder ten westen ligt de Diogenesbunker. Vanuit deze bunker werden de luchtbewegingen van de Luftwaffe binnen een deel van Noordwest Europa aangestuurd als ook bombardementen op Engelse steden (zie kader hieronder). Aanwezige bebouwing rondom dit voormalige hoofdkwartier, zoals Rijzenburg, vormde een onderkomen voor stafpersoneeel. Na de Tweede Wereldoorlog werd Rijzenburg gebruikt door de mijnopruimingsdienst die er een opslagruimte voor munitie van maakte. Rijzenburg werd bouwvallig en het bestuur van de Hoge Veluwe besloot het gebouw weer op te knappen en het te veranderen in een restaurant dat in 1950 onder dezelfde naam werd geopend. Het noordelijke deel van het plangebied werd ingericht als parkeerterrein ten behoeve van het restaurant. Er vond in de omgeving van het plangebied een toename van bebouwing plaats, vooral voor recreatiedoeleinden. Het huidige stratenpatroon is dan al merene e deels aanwezig (zie figuur 10). In de loop van de 2 helft van de 20 eeuw vinden verder geen noemenswaardige veranderingen plaats in de omgeving (zie figuren 11 en 12). Op 30 maart 1992 werd de Rijzenburg door brand in de as gelegd. Alleen de voorgevel bleef behouden. Direct na de brand besloot het bestuur van de stichting tot wederopbouw van het restaurant en in 1993 werd het geheel weer geopend. Ondanks herhaalde pogingen door verschillende uitbaters is nooit een winstgevende exploitatie gerealiseerd Sinds 2010 is het restaurant gesloten. De Diogenesbunker De Diogenesbunker vormde het commandocentrum van de Derde Jachtdivisie (3. Jagddivision) van de Luftwaffe en vormde tijdens de Tweede Wereldoorlog het zenuwcentrum van de luchtverdediging van Nederland, de noordelijke helft van België, het Ruhrgebied en een strook Duitsland langs de Nederlandse oostgrens. Diogenes had rechtstreeks contact met het hoofdkwartier van de Luftwaffe in Berlijn. De Duitsers hadden meerdere van dergelijke commandocentra. Zo lagen er bunkers in Stade bij Hamburg, in Grove en in Metz. Met de bouw van de bunker is begonnen in augustus 1942. In juli 1943 werd het gebouw opgeleverd en twee maanden hierna was ook de inrichting klaar. De bunker bestond uit drie verdiepingen waarvan één onder de grond. Het hart werd gevormd door de centrale zaal waarin zich een glazen kaart bevond, die het operatiegebied van de Duitse bezetter voorstelde. In totaal zorgden 600 personeelsleden ervoor dat alle vliegbewegingen erop bijgehouden werden. Aan het begin van Operatie Market Garden, dachten de Duitsers dat de geallieerden de bunker wilden innemen. Op de avond van 17 september 1944 probeerden de Duitsers daarom tevergeefs de betonnen kolos op te blazen. Alleen de inventaris werd volledig verwoest. Toen men was teruggetrokken naar Duisburg bleek deze actie bovendien te voorbarig, omdat de geallieerden slechts op weg waren naar de Rijnbrug in Arnhem (op de locatie van de huidige John Frost brug). Onder andere het geschut direct ten westen van de bunker, dat de bunker van luchtaanvallen moest beschermen, was reeds verplaatst en is dan ook niet zichtbaar op luchtfoto’s genomen door de RAF tijdens Operatie Market Garden.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 6 van 25
Na de oorlog werd het gebouw gebruikt als munitiedepot (zie onderstaande foto). Door onbekende oorzaak kwamen op 8 juni 1948 vijf mensen om het leven tijdens het verplaatsen van explosieven. Later werd het gebouw gebruikt als hulpdepot van het rijksarchiefdienst en deels als opslag voor Park de Hoge Veluwe. De bunker heeft de status rijksmonument.
Explosievenopruimers met hun gevaarlijke vracht in de weer bij de Diogenesbunker
Bouwhistorische gegevens Bij de gemeente Arnhem is het archief van de Bouw- en Woningtoezicht geraadpleegd (contactpersoon de heer L. Beerendonk). Tabel II geeft een opsomming van de verleende bouwvergunningen voor de onderzoekslocatie. Tabel II.
Verleende bouwvergunningen
Jaartal
Omschrijving
1947
Verbouwen van de boerderij tot restaurant Rijzenburg, aanvraag echter ingetrokken.
1949
Verbouwen van de boerderij tot restaurant Rijzenburg. Alleen renoveren van bestaande boerderij, geen grootschalige bodemingrepen.
1962
Beperkte renovatie van het restaurant Rijzenburg, geen bodemingrepen.
1976
Beperkte renovatie van het restaurant Rijzenburg, geen bodemingrepen.
1992
Herbouwen van het restaurant Rijzenburg. Bebouwing voorzien van strook-/sleuffunderingen (staalfundering) tot circa 1,2 m -mv en in het centraal-westelijke deel isonderkelderd tot 2,5 m -mv. Resterende deel bebouwde oppervlakte voorzien van opvulzand tot 1 m -mv, dus geheel bebouwde oppervlakte is tijdens de herbouw van het restaurant afgegraven. Ten oosten van het restaurant betreft een gaarkeuken, is geheel onderkelderd tot 2,5 m -mv (voormalige mestkelder).
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 7 van 25
De geraadpleegde bouwvergunningen laten zien dat na de brand in 1992 het restaurant geheel opnieuw is opgebouwd. Het bebouwde oppervlak is minimaal vergraven tot 1 m -mv of dieper (strook/sleuffunderingen (staalfundering), onderkeldering). Hierbij zijn de oorspronkelijke ondergrondse delen van het afgebrande restaurant verwijderd (oorspronkelijke ontginningsboerderij die gerenoveerd is). Ter plaatse zal het oorspronkelijke bodemprofiel dan ook nagenoeg geheel zijn afgegraven (naar verwachting tot diep in de C-horizont bij een oorspronkelijke bodemopbouw in de vorm van een haarpodzolgrond, zie § 3.6). De onbebouwde terreindelen zijn in gebruik als siertuin/groenstrook of voorzien van een grind-/tegel- of klinkerverharding. Het parkeerterrein in het noordelijke deel van het plangebied is voorzien van een klinkerverharding. In welke mate het oorspronkelijke bodemprofiel verstoord is geraakt tijdens het aanleggen van de aanwezige verhardingen en inrichting van het perceel, is moeilijk in te schatten. Mogelijk is een deel van het bodemprofiel afgegraven voor de aanleg van een stabilisatielaag onder de aanwezige verhardingen. De verhardingen kunnen echter ook direct op het oorspronkelijke bodemprofiel zijn aangelegd. 3.6
Aardwetenschappelijke gegevens
Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen. De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied: Tabel III.
Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Type gegevens
Geologie6
Gegevensomschrijving IJssmeltwaterafzettingen van de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen.
Geomorfologie
7
Bodemkunde8
Zuidwestelijke en oostelijke deel binnen een smeltwaterwaaier/sandr (6G1). Centrale deel binnen een droog dal, al dan niet bedekt met dekzand/löss (2R3). Haarpodzolgronden, bestaande uit grof zand (Hd30).
9
Geologie Het plangebied ligt binnen de sandrvlakte van Schaarsbergen. Ten noorden en oosten bevinden zich het stuwwallengebied van Arnhem en ten zuiden van de stuwwal van Oud Reemst, De stuwwallen zijn in het Saalien, de voorlaatste ijstijd (circa 180.000 en 140.000 jaar geleden) opgeduwd door een ijslob die in het huidige IJsseldal en het dal van de huidige Nederrijn lag, en vormde daarmee een glaciaal tongbekken. Het opgestuwde materiaal zelf bestaat uit dikke lagen zand, grind en klei die eerder in een vlak en laaggelegen gebied waren neergelegd door de Rijn en Maas. Deze zijn door het ijs in grote schubben over elkaar opgedrukt en vormen nu hellende lagen. Naast de Arnhem stuwwal zijn ook vele andere stuwwallen ontstaan, ten gevolge van een forse zuidelijke uitbreiding van Scandinavisch landijs waarvan de rand uiteindelijk tot in het gebied van de huidige Betuwe en het Rijk van Nijmegen kwam te liggen. Door het landijs werd de rivier de Rijn gedwongen om naar het westen toe af te buigen en ten zuiden van de landijsuitbreiding te stromen, in de vorm van een zogenaamd oerstroomdal. Door de hoge piekafvoeren van smeltwater in de zomer en de beschikbaarheid van veel (grof) sediment had de Rijn gedurende de ijstijd een vlechtend patroon.
6
De Mulder et al., 2003 Alterra, 2003 8 Stichting voor Bodemkartering, 1974 9 De Mulder et al., 2003 / Berendsen, 2008 / Boshoven et al., 2008 7
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 8 van 25
Al direct tijdens de vorming van de stuwwallen spoelde er in de zomer smeltwater van het landijs over de stuwwallen heen in zuidelijke richting weg. Het smeltwater nam veel zand en grind mee wat voorbij de ijsrand werd afgezet in een geleidelijk aflopende ijssmeltwatervlakte, ook wel aangeduid als een sandr of sandrvlakte. De afzettingen behoren tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. Aan het einde van het Saalien trok het landijs zich terug en begon de zeespiegel weer te stijgen. Er brak een relatief warme periode aan, het Eemien (circa 130.000 en 115.000 jaar geleden). Het was vergelijkbaar met het huidige klimaat in Midden-Frankrijk. De Rijn ging weer opnieuw door het huidige IJsseldal stromen richting het noorden. Na het Eemien brak weer een nieuwe ijstijd aan, in dit geval de laatste ijstijd in onze geologische geschiedenis, het Weichselien (circa 120.000 en 10.000 jaar geleden). Het landijs bereikte Nederland echter niet. Wel was er toen gedurende langere periodes sprake van een zeer koud en droog klimaat. Het landschap in Nederland bestond uit een poolwoestijn, waarin vrijwel geen vegetatie aanwezig was. Onder de periglaciale omstandigheden is de ondergrond periodiek permanent bevroren en is het regen- en sneeuwsmeltwater gedwongen om over het oppervlak af te stromen. Hierdoor vond sterke erosie plaats van de stuwwallen, zo ook van de Arnhem stuwwal. De ondergrond was permanent bevroren. Doordat de ondergrond bevroren was, moest sneeuwsmeltwater en regenwater oppervlakkig afstromen. Hierdoor werden op de hellingen van de stuwwal smeltwaterdalen gevormd. Veel van deze dalen hebben een asymmetrische vorm. Deze vorm is ontstaan doordat de permafrost de zuidelijke helling eerder ontdooide dan de schaduwrijke noordelijke hellingen. De ontdooide bodem kon makkelijker eroderen en afglijden dan de bevroren helling en hierdoor ontstond aan de door de zon verwarmde kant een flauwere en langere helling. Er ontstonden zogenaamde sneeuwsmeltwaterdalen, welke vandaag de dag worden aangeduid als droge dalen. Aan het einde van deze dalen zijn de meegevoerde sedimenten tot afzetting gekomen als sneeuwsmeltwaterafzettingen, ofwel een daluitspoelingswaaier. In de tweede helft van het Wiechselien veranderde het klimaat van koud en nat naar koud en droog. In de koudste en droogste perioden, met name tijdens het Laat-Pleniglaciaal (circa 26.000 en 15.700 jaar geleden) en in sommige perioden van het Laat-Glaciaal (circa 15.700 en 11.755 jaar geleden), is de vegetatie vrijwel verdwenen. Hierdoor is op grote schaal de fijnkorrelige zandbodems gaan verstuiven. Dit zand werd als dekzand op de smeltwatervlakte en tegen de randen van de stuwwal afgezet. Langs de hoge stuwwallen werd het dekzand afgezet in de vorm van een gordel, vandaar de term gordeldekzandafzettingen. Zowel de sneeuwsmeltwaterafzettingen als de dekzandafzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel. Het dekzand wordt specifiek aangeduid als het Laagpakket van Wierden. Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuursstijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg en er een vegetatieontwikkeling van vooral warmteminnende boomsoorten plaatsvond. Door verwaaiing van de dekzanden zijn wel lokaal stuifzandgebieden ontstaan. Bij het ontstaan hiervan speelde de mens een belangrijke rol, door beweiding, afbranden en het steken van plaggen op de heidevelden dat voornamelijk plaatsvond in de Nieuwe tijd (zie bijlage 1). De stuifzanden worden gerekend tot het Laagpakket van Kootwijk, welke tevens behoort tot de Formatie van Boxtel.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 9 van 25
Daarnaast zijn er in (lokale) beekdalen afzettingen gevormd bestaande uit leem, veen en zand. Deze afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Singraven, welke tevens behoren tot de Formatie van Boxtel. Vaak nemen deze beekdalen dezelfde positie in als de in de laatste ijstijd gevormde sneeuwsmeltwaterdalen (nu aangeduid als droge dalen). Of dergelijke beekdalen nog watervoerend zijn is afhankelijk van de omvang van het stroomgebied en de opbouw van de ondergrond (doorlatendheid). 10
DINO Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwatergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO. 11
In het Dinoloket zijn enkele boringen bestudeerd. Hieruit blijkt dat de ondergrond tot circa 34 m -mv bestaat uit grindrijk, matig fijn tot zeer grof zand. Deze afzettingen betreffen ijssmeltwaterafzettingen, behorend tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. Geomorfologie De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onderscheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) liggen het zuidwestelijke en oostelijke deel van het plangebied binnen een smeltwaterwaaier/sandr (6G1, zie figuur 13). Het centrale deel ligt binnen een droog dal, al dan niet bedekt met dekzand/löss (2R3). Het droog dal kan in het VroegHoloceen en periodiek tijdens het Midden- en Laat-Holoceen nog actief watervoerend zijn geweest. Indien dit het geval is geweest was er destijds sprake van een beek met bijbehorend beekdal. 12
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laseraltimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetailleerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Het AHN laat de ligging zien van het plangebied binnen de sandrvlakte van Schaarsbergen (zie figuur 14). De hoger gelegen gebieden ten noorden en oosten betreffen respectievelijk het stuwwalengebied van Oud Reemst en Arnhem. Over de lengteas van de sandrvlakte is het lager gelegen droog dal goed zichtbaar, met enkele zijwaartse vertakkingen. Het plangebied lijkt buiten deze vertakkingen te liggen, in tegenstelling tot hoe het plangebied gekarteerd is op de Geomorfologische kaart van Nederland. Bodemkunde Volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) is het plangebied gekarteerd als een haarpodzolgrond, bestaande uit grof zand (Hd30, zie figuur 15). Haarpodzolgronden zijn (droge) humuspodzolgronden met een dunne A-horizont en meestal een duidelijke E-horizont die vanwege zijn grijze kleur ‘loodzandlaag’ wordt genoemd. De humus in de zwarte Bh-horizont is amorf (slecht biologisch afbreekbaar). Daaronder kunnen roestbandjes voorkomen, waarin de ijzerverbindingen zijn neergeslagen, of er komen grillige zwarte bandjes (humusfibers) voor. De vorming van deze bodem in grof zand duidt eveneens op het ontbreken van dekzand.
10 11 12
www.dinoloket.nl DINO boornummers: B33B0328 en B33B0135 www.ahn.nl
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 10 van 25
13
Grondwatertrap en gegevens uit de Atlas Gelderland Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In stedelijk gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als ‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven. Tabel IV geeft een overzicht van de klassengrenzen die worden aangehouden bij de indeling van de grondwatertrappen. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Bij sommige grondwatertrappen is een ' of een '' weergegeven: het gaat hier om tussenliggende grondwatertrappen die een drogere variant vertegenwoordigen. Grondwatertrappenindeling14
Tabel IV. Grondwatertrap
I
II'
III'
IV
V'
VI
VII"
GHG (cm -mv)
-
-
<40
>40
<40
40-80
>80
GLG (cm -mv)
<50
50-80
80-120
80-120
>120
>120
>120
') ")
Bij deze grondwatertrappen wordt een droger deel onderscheiden Een met een ' of een '' achter de code als onderverdeling aangegeven "zeer droog deel" heeft een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld
Door grootschalige ingrepen in het geohydrologisch systeem wijken de huidige grondwatertrappen in veel gebieden af van de grondwatertrappen die in het verleden voor kwamen. Om dit aan te geven is tevens een inschatting gemaakt van historische grondwatertrappen, welke een indicatie vormen voor de grondwatertrappen zoals die in het jaar 1950 voor kwamen. Deze historische grondwatertrappen zijn gekarteerd op schaal 1:100.000. Voor het plangebied zijn de volgende gegevens bekend: Tabel V.
Grondwatergegevens plangebied GHG
GLG
GVG
Grondwatertrap
Historische grondwatertrap
1769
1840
1793
VII"
VII"
GHG: gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm -mv GLG: gemiddeld laagste grondwaterstand in cm -mv GVG: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in cm -mv
Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Grondwatertrap VI en VII) zijn zeer geschikt voor landbouw en vormden mede daarom, vooral in het verleden, een aantrekkelijk vestigingsgebied. Tevens is het grondwaterpeil een indicatie voor de conservering van metalen en organische resten. Het plangebied heeft een grondwatertrap en een historische grondwatertrap VII". Het plangebied zal altijd te maken hebben gehad met een diepe grondwaterstand. Door de diepe grondwaterstand is te verwachten dat metalen en organische resten slecht zijn geconserveerd.
13 14
http://ags.prvgld.nl/GLD.Atlas/(S(0it0ap55f04mrr55pm3j3s45))/Default.aspx?applicatie=AtlasGelderland Locher & Bakker, 1990
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 11 van 25
3.7
Archeologische waarden
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen. De bekende archeologische waarden staan afgebeeld op figuur 16, een kaart met daarop, binnen een straal van 1 km rondom het plangebied, de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen. 15
Archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures. Volgens de archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting, maar wel met een verhoogde kans specifiek voor de aanwezigheid van grafheuvels (zie figuur 17). Dit vanwege de ligging van het plangebied nabij een droog dal die in het Vroeg-Holoceen en mogelijk periodiek tijdens het Midden- en Laat-Holoceen nog actief watervoerend was. Uit de verspreiding van de grafheuvels binnen het zuidelijk gebied van de Veluwe blijkt dat grafheuvels in het Laat-Neolithicum uitsluitend werden aangelegd in de lager gelegen gebieden. Hierbij bestaat aanvankelijk een voorkeur voor vlakke terreinen. Mogelijk werd het droog dal als ritueel element beschouwd bij de aanleg van de grafheuvels. Op het eind van het Laat-Neolithicum komen ook meer reliëfrijkere terreinen in aanmerking. Indicatieve archeologische waarde De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per landen waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waarvan geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voornamelijk gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen de bodemkundige of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Een punt van aandacht daarbij is dat de IKAW grotendeels is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1:50.000. De grenzen op de kaart zijn in werkelijkheid globale overgangen, abrupte overgangen zijn het gevolg van bodemkundige of geologische kwalificaties. Op lokaal schaalniveau is de kaart daarom minder betrouwbaar. Omdat de gemeentelijke beleidsadvieskaart een hoger detailniveau heeft dan de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) is de IKAW voor het onderzoek niet geraadpleegd.
15
Boshoven et al., 2008
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 12 van 25
AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische terreinen in Nederland, welke ook wel worden aangeduid als monumenten. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied liggen géén AMK-terreinen (zie figuur 16). In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal 2 archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij alleen om prospectief onderzoek (bureau- en booronderzoek) (zie tabel VI en figuur 16). Tabel VI.
Overzicht onderzoeksmeldingen
Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Aard, uitvoerder en resultaten van het onderzoek
9.414
600 meter ten zuiden
Type onderzoek: booronderzoek Toponiem: A12 Veenendaal-Duitse Grens Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 16-02-2005 Onderzoeksnummer: 5.070 Resultaat: Betreft de trajecten 8 en 9 die onderzocht zijn ten behoeve van de toekomstige verbreding van de Rijksweg A12. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem overwegend sterk grindig is en dat de bodem op wisselende diepte soms uit grind bestaat. De bodemprofielen (een podzolbodem) zijn grotendeels intact. Geconstateerd is dat de bodem incidenteel (lokaal) verstoord is. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van (een) archeologische vindplaats(en). Geadviseerd is binnen de bewuste trajecten geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
51.281
650 meter ten noordoosten
Type onderzoek: booronderzoek Toponiem: Arnhem, Koningsweg Uitvoerder: Arcadis Datum: 02-04-2012 Onderzoeksnummer: 41.470 en 41.471 Resultaat: Uit het onderzoek blijkt dat de bodem overal tot circa 1 m -mv verstoord is, tot in C-horizont. Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.
Waarnemingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen geregistreerd. Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied staan géén waarnemingen geregistreerd (zie figuur 16). Vondstmeldingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan vondstmeldingen geregistreerd. Nadat deze zijn gecontroleerd worden het waarnemingen. Tot die tijd staan ze als vondstmeldingen geregistreerd. Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied zijn géén vondstmeldingen geregistreerd (zie figuur 16). NUMIS NUMIS, oftewel het NUMismatisch InformatieSysteem, is een database waarin beschrijvingen zijn te vinden van in Nederland gevonden munten, penningen en andere numismatische voorwerpen. In NUMIS zijn alle bij het Geldmuseum bekende schatvondsten beschreven. Van de losse vondsten is 16 vooral materiaal van vóór het jaar 1600 na Christus opgenomen. Het raadplegen van NUMIS heeft voor het plangebied géén aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie. 16
www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 13 van 25
3.8
Korte bewoningsgeschiedenis van het Midden-Nederlandse zandlandschap
17,18
De meest bekende oudste archeologische vondsten zijn afkomstig uit gestuwde afzettingen bij Rhenen, maar zijn ook gedaan nabij Arnhem. Ze stammen uit het Saalien, maar mogelijk zelfs uit het Waalien. Deze vondsten ligging niet in hun oorspronkelijke context maar zijn door het landijs verplaatst. Permanente bewoning in het Midden-Nederlandse zandlandschap vond plaats vanaf het Neolithicum. De eerste nederzettingen ontstonden op de middelhoge zandgronden, aan de randen van de stuwwallen. In de Vroege-Middeleeuwen werd de basis gelegd voor het ontstaan van flankesdorpen. In deze dorpen stonden de huizen langs één kant van het akkerbouwcomplex. Meestal hadden de dorpen een brink, waar het vee te drinken kreeg. De brink lag meestal 'open' in het veld. De gemeenschappelijke weidegronden bevonden zich aan het uiteinde van de stuwwallen, in dit geval binnen het destijds nog onbedijkte uiterwaardengebied van de Rijn. Rond het jaar 1000 vond een geleidelijke omslag plaats in het agrarische bedrijfssysteem. De heidevelden, die al in de Bronstijd voorkwamen en waarvan delen zich tot in de Vroege-Middeleeuwen gehandhaafd kunnen hebben, namen nu door een intensiever wordend bodemgebruik sterk in omvang toe. Er ontstonden aaneengesloten bouwlandcomplexen, die in het Midden-Nederlandsche zandlandschap bekend staan als engen of enken. In het algemeen wordt de term "es" gebruikt. De voedselarme zandgronden werden vaak bemest met potstalmest, een mengsel van stalmest, huisafval, bosstrooisel, heideplaggen en zand. Tot voor kort nam men aan dat het potstalsysteem al volop in de Middeleeuwen in gebruik was. Opgravingen van Middeleeuwse boerderijen laten tot dusver echter geen overtuigende sporen zien van het gebruik van het potstalsysteem destijds. Het is daarmee kenmerkend voor het agrarisch gebied van de Nederlandse zandgronden in de Nieuwe tijd. Een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland wordt weergegeven in bijlage 2. Een uitgebreide bewonings- en ontginningsgeschiedenis van het gebied van Arnhem-Noord wordt weergegeven in de rapportage behorende bij de archeologische verwachtingskaart Arnhem19 Noord.
17 18 19
Berendsen, 2005 Barends et al, 2005 Boshoven et al., 2008
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 14 van 25
3.9
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
Op grond van het bureauonderzoek is de volgende gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld: Tabel VII.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Archeologische periode
Gespecificeerde verwachting
Te verwachten resten en/of sporen
Relatieve diepte t.o.v. het maaiveld
(Laat-)Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum
Middelhoog
Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen
In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
Laat-Neolithicum
-Laag
-Akkerlaag en/of nederzettingssporen, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, houtskool en gebruiksvoorwerpen
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
-Hoog
-Grafheuvels en vlakgraven
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen en afhankelijk van diepte aanleg, bij grafheuvels in het opgeworpen materiaal
-Laag
-Akkerlaag en/of nederzettingssporen, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
-Hoog
-Grafheuvels en vlakgraven
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen en afhankelijk van diepte aanleg, bij grafheuvels in het opgeworpen materiaal
-Laag
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
-Hoog
-Vlakgraven
-In de top van de ijssmeltwaterafzettingen en afhankelijk van diepte aanleg
Middeleeuwen
Laag
Bewoningssporen van een (boeren)erf: kleine fragmenten aardewerk, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwerpen
In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
Nieuwe tijd
Laag
Bewoningssporen van een (boeren)erf: kleine fragmenten aardewerk, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwerpen
In de top van de ijssmeltwaterafzettingen
Tweede Wereldoorlog
Hoog
Resten van militaria (verbindingsloopgraven, afvalkuilen, persoonlijke uitrusting van soldaten e.d.)
Afhankelijk van het gebruik van de onbebouwde terreindelen rondom boerderij Rijzenburg.
Bronstijd
IJzertijd - Romeinse tijd
Uit de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens blijkt dat het plangebied binnen een ijssmeltwatervlakte (sandr) ligt, met direct ten zuidoosten een droog dal. Voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum) had het plangebied een gunstige ligging als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen), zeker wanneer het ten zuidoosten gelegen droog dal nog actief watervoerend was (beekdal). Het beekdal vormde een bron van (drink)water en een geschikte jachtlocatie (drinkplaats voor wild). Voor Landbouwers zal het plangebied minder geschikt zijn geweest. Het plangebied ligt in een landschap waar bodems zijn ontwikkeld met een relatief lage natuurlijke vruchtbaarheid. Daarnaast is de verwachting dat het bodemmateriaal zeer grind en zelfs stenenrijk is, waardoor de grond lastig te bewerken is voor landbouwdoeleinden.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 15 van 25
Het vlakke terrein naast een droog dal (beekdal wanneer watervoerend) werd wel uitgekozen als locatie voor grafheuvels. Uit de verspreiding van de grafheuvels binnen het zuidelijk gebied van de Veluwe blijkt dat grafheuvels in het Laat-Neolithicum uitsluitend werden aangelegd in de lager gelegen gebieden. Mogelijk werd het droog dal/beekdal als ritueel element beschouwd bij de aanleg van de grafheuvels. In de directe omgeving van het plangebied zijn tot op heden nog geen archeologische resten aangetroffen. Daarentegen is het aantal in ARCHIS aangemelde onderzoeken zeer beperkt. De voormalige boerderij Rijzenburg, die in 1992 is afgebrand, werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als onderkomen voor stafpersoneel van de Diogenesbunker. Deze bunker is nog steeds aanwezig en staat circa 150 meter ten westen van het plangebied. Tussen de bunker en het plangebied zijn destijds geschutstellingen aangelegd (luchtafweergeschut). Op basis van luchtfoto’s van de RAF lijken er binnen het plangebied zelf geen graafwerkzaamheden te hebben plaatsgevonden, hoewel kleine verbindingsloopgraven of afvalkuilen hierop niet of nauwelijks zichtbaar zijn. Op basis van bovenstaande uitgangspunten kunnen er in het plangebied archeologische resten voorkomen van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum). De kans op het voorkomen van resten uit deze perioden wordt middelhoog geacht (zie tabel VII). Voor archeologische resten van Landbouwers wordt de kans laag geacht. Een uitzondering vormt de hoge trefkans op het voorkomen van grafheuvels en vlakgraven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Archeologische resten worden in en/of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) verwacht; in de top van de ijssmeltwaterafzettingen, waarin zich in het verleden een haarpodzolprofiel heeft gevormd. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm beneden het maaiveld verwacht. De eventueel aanwezige archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- en/of vuursteenstrooiïngen. Verwacht wordt dat organische resten en bot slecht zijn geconserveerd, vanwege de zeer diepe heersende grondwaterstanden. Resten behorend tot grafheuvels worden specifiek verwacht in het opgeworpen materiaal. Resten van vlakgraven worden verwacht in de top van de ijssmeltwaterafzettingen en is afhankelijk van diepte van de aanleg ervan. De ontginningsboerderij de Rijzenburg is tussen 1852 en 1874 gebouwd. Resten die te relateren zijn aan dit boerenerf kunnen binnen het plangebied worden verwacht, vooral aan en direct onder het maaiveld, in de huidige bouwvoor. Ook worden er archeologische resten in de vorm van militaria verwacht uit de Tweede Wereldoorlog, specifiek voor de perioden juli 1943 t/m september 1944, toen de ten westen gelegen Diogenesbunker gebruikt werd zenuwcentrum van de luchtverdediging van een deel van Noordwest Europa. Hierbij kan het gaan om kleinschalige structuren, zoals verbindingsloopgraven en afvalkuilen, maar ook om persoonlijke uitrusting van soldaten en dergelijke. Bodemverstoring Als gevolg van bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn. Het zuidelijke deel van het plangebied is bebouwd met een pand dat wordt gebruikt voor horecadoeleinden (restaurant). Voorheen heeft ter plaatse een woonboerderij gestaan, maar is in 1992, afgezien van de voorgevel, volledig door brand in de as gelegd. na de brand in 1992 het restaurant geheel opnieuw is opgebouwd. Het bebouwde oppervlak is minimaal vergraven tot 1 m -mv of dieper (strook/sleuffunderingen (staalfundering), onderkeldering). Hierbij zijn de oorspronkelijke ondergrondse delen van het afgebrande restaurant verwijderd (oorspronkelijke ontgnningsboerderij die gerenoveerd is). Ter plaatse zal het oorspronkelijke bodemprofiel dan ook nagenoeg geheel zijn afgegraven, waardoor binnen het bebouwde oppervlak in het verleden eventueel aanwezige archeologische resten of sporen zijn ver-/weggegraven.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 16 van 25
Tevens kunnen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden tijdens aanleg/onderhoud van de omliggende siertuin. In hoeverre de aanleg van de aanwezige verhardingen en inrichting van het perceel/het parkeerterrein heeft geleid heeft tot verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel, is onbekend. 3.10 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek Voor het bureauonderzoek is een drietal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het bureauonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd.
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Het zuidelijke deel van het plangebied is bebouwd met een pand dat wordt gebruikt voor horecadoeleinden (restaurant). Voorheen heeft ter plaatse een woonboerderij gestaan, maar is in 1992, afgezien van de voorgevel, volledig door brand in de as gelegd. na de brand in 1992 het restaurant geheel opnieuw is opgebouwd. Het bebouwde oppervlak is minimaal vergraven tot 1 m -mv of dieper (strook-/sleuffunderingen (staalfundering), onderkeldering). Hierbij zijn de oorspronkelijke ondergrondse delen van het afgebrande restaurant verwijderd (oorspronkelijke ontgnningsboerderij die gerenoveerd is). Ter plaatse zal het oorspronkelijke bodemprofiel dan ook nagenoeg geheel zijn afgegraven, waardoor binnen het bebouwde oppervlak in het verleden eventueel aanwezige archeologische resten of sporen zijn ver-/weggegraven. Tevens kunnen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden tijdens aanleg/onderhoud van de omliggende siertuin. In hoeverre de aanleg van de aanwezige verhardingen en inrichting van het perceel/het parkeerterrein heeft geleid heeft tot verstoring van het oorspronkelijke bodemprofiel, is onbekend.
Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, welke vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of rug, nabij een veengebied of een beekdal)? Uit de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens blijkt dat het plangebied binnen een ijssmeltwatervlakte (sandr) ligt, met direct ten zuidoosten een droog dal. Voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum) had het plangebied een gunstige ligging als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen), zeker wanneer het ten zuidoosten gelegen droog dal nog actief watervoerend was (beekdal). Het beekdal vormde een bron van (drink)water en een geschikte jachtlocatie (drinkplaats voor wild). Voor Landbouwers zal het plangebied minder geschikt zijn geweest. Het plangebied ligt in een landschap waar bodems zijn ontwikkeld met een relatief lage natuurlijke vruchtbaarheid. Daarnaast is de verwachting dat het bodemmateriaal zeer grind en zelfs stenenrijk is, waardoor de grond lastig te bewerken is voor landbouwdoeleinden. Het vlakke terrein naast een droog dal (beekdal wanneer watervoerend) werd wel uitgekozen als locatie voor grafheuvels. Uit de verspreiding van de grafheuvels binnen het zuidelijk gebied van de Veluwe blijkt dat grafheuvels in het LaatNeolithicum uitsluitend werden aangelegd in de lager gelegen gebieden. Mogelijk werd het droog dal/beekdal als ritueel element beschouwd bij de aanleg van de grafheuvels.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 17 van 25
Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied? In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen van Jager-Verzamelaars (LaatPaleolithicum t/m Midden-Neolithicum). De kans op het voorkomen van resten uit deze perioden wordt middelhoog geacht. Voor archeologische resten van Landbouwers wordt de kans laag geacht. Een uitzondering vormt de hoge trefkans op het voorkomen van grafheuvels en vlakgraven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Archeologische resten worden in en/of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) verwacht; in de top van de ijssmeltwaterafzettingen, waarin zich in het verleden een haarpodzolprofiel heeft gevormd. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm beneden het maaiveld verwacht. De eventueel aanwezige archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- en/of vuursteenstrooiïngen. Verwacht wordt dat organische resten en bot slecht zijn geconserveerd, vanwege de zeer diepe heersende grondwaterstanden. Resten behorend tot grafheuvels worden specifiek verwacht in het opgeworpen materiaal. Resten van vlakgraven worden verwacht in de top van de ijssmeltwaterafzettingen en is afhankelijk van diepte van de aanleg ervan. De ontginningsboerderij de Rijzenburg is tussen 1852 en 1874 gebouwd. Resten die te relateren zijn aan dit boerenerf kunnen binnen het plangebied worden verwacht, vooral aan en direct onder het maaiveld, in de huidige bouwvoor. Belangrijker is dat er archeologische resten in de vorm van militaria worden verwacht uit de Tweede Wereldoorlog, specifiek voor de perioden juli 1943 t/m september 1944, toen de ten westen gelegen Diogenesbunker gebruikt werd zenuwcentrum van de luchtverdediging van een deel van Noordwest Europa. Hierbij kan het gaan om kleinschalige structuren, zoals verbindingsloopgraven en afvalkuilen, maar ook om persoonlijke uitrusting van soldaten en dergelijke.
4
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK
4.1
Methoden
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek, conform de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek is op 21 januari 2013 door ir. E.M. ten Broeke (prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld. In totaal zijn er 11 boringen gezet (zie figuur 18). Er is geboord tot een diepte van maximaal 220 cm -mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boringen zijn verspreid binnen het plangebied gezet. De boringen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvings20 methode beschreven. De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen is de maaiveldhoogte afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). In figuur 19 worden overzichtsfoto’s van het plangebied en foto’s van het opgeboorde profiel ter plaatse van de boringen 1, 7 en 9 weergegeven. Aan de hand van het opgeboorde materiaal is beoordeeld of er wel, niet of deels sprake is van een gaaf bodemprofiel. Tevens is gekeken naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Het opgeboorde materiaal is in het veld door middel van versnijden/verkruimelen geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem en bot.
20
Bosch, 2005
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 18 van 25
4.2
Resultaten
Geologie en bodem De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 5 weergegeven. De hoofdlijn van de opbouw van de bodem kan als volgt worden weergegeven: Tabel VIII.
Hoofdlijn bodemopbouw terreindelen rondom voormalig restaurant (boringen 1 t/m 5)
Diepte (cm -mv)
Samenstelling
Interpretatie
Vanaf maaiveld tot gemiddeld 30
Grijsbruin gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand
Recent geroerde/verstoorde bovenlaag, AhEp-horizont
Tussen gemiddeld 30 en 40
Grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand
AhEp-horizont, (sub-)recent geroerd/verstoord
Tussen gemiddeld 40 en 110
Donkerzwartbruin naar bruingeel naar lichtbruingeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand
Bhe-/Bhs-/BC-horizont, intacte haarpodzolgrond
Vanaf gemiddeld 110
Beigegeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand
C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Binnen de terreindelen rondom het voormalig restaurant hebben moderne bodemverstorende ingrepen zich beperkt tot voornamelijk de bovengrond. Gemiddeld tot 30 cm -mv komt en laag grijsbruin gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand voor, plaatselijk met enkele resten modern baksteen. Hieronder komt vaak nog een dunne laag grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand voor, tussen gemiddeld 30 en 40 cm -mv. Dit betreft nog een restant van de AhEp-horizont zoals deze waarschijnlijk aanwezig was in de tijd dat de ontginningsboerderij Rijzenburg bestond. Hieronder is een intact verloop van een haarpodzolgrond aanwezig, bestaande van boven naar beneden uit een sequentie van een Bhe-, Bhs- en BC-horizont. In de bovenste donkerbruinzwart gekleurde Bhe-horizont heeft al een sterke uitspoeling van ijzer en aluminium plaatsgevonden, dat vervolgens met humus als dunne huidjes rondom de zandkorrels in de Bhs-horizont is neergeslagen. Vanaf gemiddeld 110 cm -mv bevindt zich het oorspronkelijke moedermateriaal (C-horizont) en betreffen ijssmeltwaterafzettingen (sandr). Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. Kenmerkend van sandrmateriaal is het vrijwel ontbreken van enige klei- en siltfractie. Deze fijne fractie is door het ijssmeltwater verder naar het zuiden afgevoerd, waardoor de grove fractie dominant aanwezig is. Dit grove materiaal heeft een zeer zwak bufferend vermogen, waardoor er sprake is van een lage pH en podzolisering als bodemvormend proces sterk heeft plaatsgevonden. De landschappelijke ligging als de verwachte bodemopbouw, zoals weergegeven in § 3.6, wordt bevestigd. Enige mate van verstoring is opgetreden ter plaatse van boring 3, gezet binnen het terreindeel dat in gebruik was als buitenterras van het restaurant. De verstoringsdiepte beperkt zich tot 60 cm -mv, waarbij de geroerde/verstoorde laag deels bestaat uit een vermengde AhEp-horizont. De bodem is hier intact vanaf een restant van de Bhe-horizont. Een duidelijk diep verstoord bodemprofiel is alleen waargenomen in boring 2, tot 140 cm -mv. Bij een gemiddelde diepte van de overgang van de BCnaar de C-horizont rond 120 cm -mv is de bodem ter plaatse van boring 2 verstoord tot 20 cm in de oorspronkelijke top van de C-horizont. Waarom alleen de bodem diep zo diep verstoord is, is onduidelijk. Het kan gaan om een zeer lokale diepe verstoring, waar toevallig een boring in is gezet.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 19 van 25
Tabel IX.
Hoofdlijn bodemopbouw oostelijk gelegen strook (boringen 6 t/m 8) Diepte (cm -mv)
Samenstelling
Interpretatie
Vanaf maaiveld tot 45
Grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand
AhEp-horizont, huidige bouwvoor
Tussen 45 en 120
Donkerzwartbruin naar bruingeel naar lichtbruingeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand
Bhe-/Bhs-/BC-horizont, intacte haarpodzolgrond
Vanaf gemiddeld 120
Beigegeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand
C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
De boringen gezet in de oostelijk gelegen strook van het plangebied laat een meest, nagenoeg geheel intacte bodemopbouw zien. Tot gemiddeld 45 cm -mv komt grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand voor en betreft de AhEp-horizont. Vervolgens is hieronder weer een volledig intacte sequentie van bodemhorizonten te zien, in de vorm van de Bhe-/Bhs/BC- en uiteindelijk de C-horizont. De minerale bovenlaag is vrij dik, maar er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een plaggendek. Waarschijnlijk is door intensieve, moderne bodembemesting een vrij dikke humeuze bovenlaag ontstaan die voldoende nutriënten kan aanleveren aan gewassen. De aanwezige haarpodzolgrond betreft namelijk mineralogisch gezien van oorsprong een zeer arme grond en zal zonder intensieve bemesting niet geschikt zijn als landbouwgrond. Tabel X.
Hoofdlijn bodemopbouw parkeerterrein (boringen 9 t/m 11) Diepte (cm -mv)
Samenstelling
Interpretatie
Vanaf maaiveld tot gemiddeld 30
Bruingrijs gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand
Geroerde/verstoorde laag, opgebrachte laag
Tussen gemiddeld 30 en 55, maximaal 60
Grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand
Geroerde/verstoorde laag, deels opgebrachte grond vermengd met AhEp-horizont (oorspronkelijke minerale bovenlaag haarpodzolgrond)
Vanaf gemiddeld 55
Donkerzwartbruin naar bruingeel naar lichtbruingeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand
Intact deel van haarpodzolgrond vanaf (een deel van) de Bhe-horizont
Vanaf gemiddeld 120
Beigegeel gekleurd, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand
C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied, betreffende het parkeerterrein, beperken bodemverstoringen zich ook maar tot de bovengrond. Tot gemiddeld 30 cm -mv komt een laag Bruingrijs gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand voor en betreft een opgebrachte laag grond. Tussen gemiddeld 30 en 55 cm -mv, maximaal tot 60 cm -mv, komt een laag grijszwart gekleurd, matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand voor. Hier is door moderne bodembewerking aan-/opgebrachte grond vermengd met de AhEp-horizont (oorspronkelijke minerale bovenlaag haarpodzolgrond). Er zijn geen aanwijzingen dat onder de asfaltverharding een halfverhardingslaag van puin als stabilisatielaag aanwezig is. Vanaf gemiddeld 55 is de bodem intact vanaf (een deel van) de Bhe-horizont. De aanleg van het parkeerterrein lijkt dus niet te hebben geleid tot diepe bodemverstoringen.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 20 van 25
Archeologie In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een verkennend bodemonderzoek, dat zich richt op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen. 4.3
Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek
Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? Binnen het plangebied bestaat de bodemopbouw uit ijssmeltwaterafzettingen. Dit sandrmateriaal bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand, waarbij een klei- en siltfractie nagenoeg ontbreekt. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. In deze arme grond heeft zich een haarpodzolgrond ontwikkeld.
Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (binnen een deel van het plangebied) verstoord, en indien verstoord tot hoe diep gaat deze verstoring? Binnen de terreindelen rondom het voormalige restaurant en het parkeerterein beperken de verstoringen zich voornamelijk tot de bovengrond (eerste 50 cm). Hieronder is de oorspronkelijke haarpodzolgrond nog intact vanaf de Bhe-horizont. Alleen de oorspronkelijke minerale bovengrond (AhEp-horizont) is aangetast door moderne bodemingrepen. Bij één boring gezet ten noordwesten van het voormalige restaurant is een diep verstoord bodemprofiel waargenomen tot 140 cm -mv (naar verwachting 20 in de top van de C-horizont). Het kan gaan om een zeer lokale diepe verstoring, waar toevallig een boring in is gezet. Er dient ook rekening te e e worden gehouden dat lokale verstoringen ook “verstoringen” van het boerenerf uit de 19 /20 eeuw en Tweede Wereldoorlog kunnen betreffen. Nagenoeg intacte bodemprofielen zijn aangetroffen in de oostelijk gelegen strook van het plangebied. Hier heeft alleen agrarisch bewerking en bemesting plaatsgevonden. Er is geen sprake van een plaggendek. Het bodemprofiel bestaat uit vanaf het maaiveld tot 45 cm -mv uit een AhEp-horizont, gevolgd door de Bhe-/Bhs-/BC-horizonten tot 120 cm -mv en vervolgens de C-horizont.
Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel op de gespecificeerde archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Het plangebied behoud zijn middelhoge trefkans op het voorkomen van archeologische verwachting van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) en zijn hoge trefkans op het voorkomen van vlakgraven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Van grafheuvels zijn geen fysieke kenmerken waargenomen tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden en de inspectie van het terrein. Tevens hebben vrij recente, grootschalige ingrepen binnen het plangebied (aanleg parkeerterrein, inrichting van de parkachtige tuin rondom het voormalig restaurant) niet geleidt tot diepe boe e demverstoringen, waardoor “verstoringen” uit de 19 /20 eeuw behorend bij het boerenerf en de Tweede Wereldoorlog, zoals verbindingsloopgraven en afvalkuilen, ook nog intact aanwezig kunnen zijn.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 21 van 25
5 5.1
CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES Conclusie
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een verkennend booronderzoek. De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit ijssmeltwaterafzettingen. Dit sandrmateriaal bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof tot zeer grof zand, waarbij een klei- en siltfractie nagenoeg ontbreekt. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Drente, Laagpakket van Schaarsbergen. In deze arme grond heeft zich een haarpodzolgrond ontwikkeld. Binnen de terreindelen rondom het voormalig restaurant hebben moderne bodemverstorende ingrepen zich beperkt tot voornamelijk de bovengrond. Gemiddeld tot 30 cm -mv komt en laag grijsbruin gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot zeer grof zand voor, plaatselijk met enkele resten modern baksteen. Hieronder is er vaak nog een restant van een AhEp-horizont aanwezig, zoals deze waarschijnlijk aanwezig was in de tijd dat de ontginningsboerderij Rijzenburg bestond. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied, betreffende het parkeerterrein, beperken bodemverstoringen zich ook maar tot de bovengrond. Vanaf het maaiveld bestaat de eerste 30 cm uit een opgebrachte laag van bruingrijs gekleurd, zwak humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand. Tussen gemiddeld 30 en 55 cm -mv, maximaal tot 60 cm -mv, komt een laag bruingrijs tot grijszwart gekleurd, zwak tot matig humeus, zwak siltig, zwak tot matig grindig, zeer grof zand voor. Hier is door moderne bodembewerking aan-/opgebrachte grond vermengd met de AhEphorizont (oorspronkelijke minerale bovenlaag haarpodzolgrond). Er zijn geen aanwijzingen dat onder de asfaltverharding een halfverhardingslaag van puin als stabilisatielaag aanwezig is. In de oostelijke gelegen strook van het plangebied is de meest intacte bodemopbouw aangetroffen. Hier heeft alleen agrarisch bewerking en bemesting plaatsgevonden. Er is geen sprake van een plaggendek. Het bodemprofiel bestaat vanaf het maaiveld tot 45 cm -mv uit een AhEp-horizont, gevolgd door de Bhe/Bhs-/BC-horizonten tot 120 cm -mv en vervolgens de C-horizont, waar alleen agrarische bodembewerking heeft plaatsgevonden. De verwachte landschappelijke ligging en bodemopbouw, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het verkennend booronderzoek bevestigd. Het plangebied behoud zijn middelhoge trefkans op het voorkomen van archeologische verwachting van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) en zijn hoge trefkans op het voorkomen van vlakgraven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Ook blijft de trefkans hoog voor resten van het boerenerf van de ontginningsboerderij de Rijzenburg en van militaria uit de Tweede Wereldoorlog, omdat er geen recente, grootschalige ingrepen hebben plaatsgevonden die hebben geleidt tot diepe bodemverstoringen. Resten van het boerenerf en de militaria kunnen al direct onder het maaiveld worden aangetroffen, zowel in de huidige bouwvoor als dieper gelegen.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 22 van 25
5.2
Selectieadvies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De geplande bodemingrepen kunnen al leiden tot verstoring van mogelijk aanwezige resten van het boerenerf uit de e e 19 /20 eeuw en de Tweede Wereldoorlog. Dergelijke resten zullen een zeer lokaal voorkomen hebben maar kunnen anderzijds als direct onder het maaiveld worden verwacht. Voor het opsporen van dergelijke resten is een (verdicht) karterend booronderzoek niet de geschikte methode. Daarom wordt geadviseerd de voorgenomen grondroerende werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. De grondroerende werkzaamheden betreffen in eerste instantie het uitgraven van de bouwput voor de bouw van de stal/schuur ten noordoosten van de bestaande bebouwing en de aanleg van de entreewegen/karresporen in (semi-)verharding (af te graven grond ten behoeve van de aanleg van cunetzand). Voor het parkeerterrein in het noordelijke deel van het plangebied hoeft geen archeologische begeleiding plaats te vinden wanneer alleen de asfaltverharding en de aangebrachte laag tot 30 cm -mv worden weggehaald. Indien de onderliggende humeuze grond vanaf 30 cm -mv ook wordt verwijderd, dan wordt geadviseerd dit ook onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Dit vanwege het feit dat aan-/opgebrachte vermengd is met de oorspronkelijke minerale bovenlaag van een haarpodzolgrond (vermenging met de AhEp-horizont), waarin resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen voorkomen. Ondanks de ligging in een verstoorde context kunnen deze resten informatie verschaffen over het gebruik van de ontginningsboerderij de Rijzenburg en andere militaire activiteiten in de directe omgeving (bijvoorbeeld in relatie met de ten westen gelegen de Diogenesbunker). Door middel van een archeologische begeleiding kan de aanwezigheid van resten uit de Tweede Wereldoorlog, resten van het boerenerf van de ontginningsboerderij de Rijzenburg, vuursteen vindplaatsen van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) en restanten van graven uit de perioden Laat-Neolithicum t/m IJzertijd (mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd) tijdig worden opgemerkt en gedocumenteerd. Voor de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Arnhem), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Econsultancy Doetinchem, 15 augustus 2013
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 23 van 25
LITERATUUR Alterra, 2003: Digitale Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:25.000. Barends, S., H.G. Baas, M.J. de Harde, J. Renes, T. Stol, J.C. van Triest, R.J. de Vries, F.J. van Woudenberg, 2005: Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. Berendsen, H.J.A. 2008: Fysische Geografie van Nederland, deel 1: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A. 2005: Fysische Geografie van Nederland, deel 4: Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio's. Van Gorcum, Assen. Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport, NITG 05-043-A). Boshoven, E.H., Beusink, A., Krekelbergh, N.J. & Tebbens, L.A., 2008. Archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord. BAAC rapport 05.357. Locher, W.P. & Bakker, H. de, 1990: Bodemkunde van Nederland. Deel 1: Algemene bodemkunde. e Malmberg Den Bosch, 2 druk. Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E., Wong, T.E. 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Stichting voor Bodemkartering, 1974: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad 40 West/Arnhem.
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 24 van 25
BRONNEN AHN: internetsite, juni 2013. http://www.ahn.nl Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, juni 2013. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Atlas Gelderland: internetsite, januari 2013. http://ags.prvgld.nl/GLD.Atlas/(S(rspihkqkjzfndpf3hglz5t45))/Default.aspx?applicatie=AtlasGelderland Bodemloket gemeente Arnhem, internetsite, juni 2013 http://www.geo.arnhem.nl/gisviewer/viewer.do?clusterId=42&code=c9a084e3401579f609e28e0afad8 7957# Dinoloket: internetsite, juni 2013. http://www.dinoloket.nl/ Numis: internetsite, juni 2013. http://www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis SIKB; internetsite, juni 2013. http://www.sikb.nl Wat Was Waar; internetsite, juni 2013. http://www.watwaswaar.nl
13055624 ARN.OOS.ARC
Pagina 25 van 25
Figuur 1.
Situering van het plangebied binnen Nederland
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen Nederland (bron: http://gis.kademo.nl/gs2/wms) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 2.
Detailkaart van het plangebied
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Detailkaart van het plangebied (bron: http://gis.kademo.nl/gs2/wms) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 3.
Luchtfoto van het plangebied
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Luchtfoto van het plangebied (bron: gspot:LUFO_2010) Legenda
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 4.
Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1821 (Minuutplan)
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1821 (Minuutplan) (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 5.
Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1874 (Bonneblad)
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1874 (Bonneblad) (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 6.
Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1900 (Bonneblad)
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1900 (Bonneblad) (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 7.
Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1931 (Bonneblad)
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1931 (Bonneblad) (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 8.
Luchtfoto van het plangebied d.d. 19 september 1944
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Luchtfoto van het plangebied d.d. 19 september 1944 (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 9.
Luchtfoto van het plangebied, exacte datum niet bekend, waarschijnlijk kort na de capitulatie van 5 mei 1945
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Luchtfoto van het plangebied, exacte datum onbekend (bron:gemeente Arnhem) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 10.
Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1957
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1957 (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 11.
Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1972
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1972 (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 12.
Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1990
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1990 (bron:www.watwaswaar.nl) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 13.
13055624 ARN.OOS.ARC
Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland
Figuur 14.
Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 15.
13055624 ARN.OOS.ARC
Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland
Figuur 16.
Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied (bron: Archeologisch informatiesysteem Archis2, AHN)
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 17.
Situering van het plangebied binnen de archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Situering van het plangebied binnen de archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord Legenda zie volgende bladzijde Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 18.
Boorpuntenkaart
Arnhem (gemeente Arnhem) - Locatie Rijzenburg, Koningsweg 17 Boorpuntenkaart Legenda Plangebied
13055624 ARN.OOS.ARC
Figuur 19.
13055624 ARN.OOS.ARC
Overzichtsfoto’s van het plangebied vanuit zuidwestelijke, noordwestelijke en oostelijke richting en foto’s van de opgeboorde profielen van de boringen 1, 7 en 9
13055624 ARN.OOS.ARC
13055624 ARN.OOS.ARC
Bijlage 1 Ouderdom in jaren
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Chronostratigrafie
MIS
Holoceen 11.755 12.745 13.675 14.025
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
15.700
1 Late Dryas (koud) Allerød (warm) Vroege Dryas (koud) Bølling (warm)
Lithostratigrafie Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel)
2
LaatPleniglaciaal 29.000
50.000
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
MiddenPleniglaciaal VroegPleniglaciaal
3
Formatie van Kreftenheye
Formatie van Boxtel
4
75.000
VroegW eichselien (VroegGlaciaal) 115.000 130.000
370.000 410.000
5a 5c 5d
Eemien (warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6
Holsteinien (warme periode)
Formatie van Beegden
5b
Eem Formatie Formatie van Drente
Formatie van Urk
Elsterien (ijstijd) 475.000
Cromerien (warme periode) 850.000
Pre-Cromerien 2.600.000
13055624 ARN.OOS.ARC
Formatie van Sterksel
Formatie van Peelo
Cal. jaren v/n Chr.
14
1950
C jaren
Chronostratigrafie
Pollen zones
0
Vb2
1500
Subatlanticum koeler vochtiger
450 0 12
Vb1 Va
Vegetatie Loofbos eik en hazelaar overheersen haagbeuk veel cultuurplanten rogge, boekweit, korenbloem
Archeologische perioden Nieuwe tijd Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd
800 815
2650
IVb Subboreaal koeler droger
2000
3755
IVa
5000
4900
5300
7020
8240
Atlanticum warm vochtig
III
Boreaal warmer
II
Preboreaal warmer
I
8000
9000
8800 11.755
10.150
12.745
10.800
13.675
11.800
14.025
12.000
15.700
13.000
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
Late Dryas
LW III
Allerød
LW II
Vroege Dryas LW I Bølling
35.000
Loofbos eik en hazelaar overheersen beuk>1% invloed landbouw (granen)
Bronstijd
Neolithicum
Loofbos eik, els en hazelaar overheersen in zuiden speelt linde een grote rol den overheerst hazelaar, eik, iep, linde, es eerst berk en later den overheersend
Mesolithicum
parklandschap dennen- en berkenbossen open parklandschap open vegetatie met kruiden en berkenbomen
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
perioden met een poolwoestijn en perioden met een toendra
VroegWeichselien (VroegGlaciaal)
perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap
Laat-Paleolithicum
75.000
115.000 130.000
Eemien (warme periode)
Midden-Paleolithicum loofbos
Saalien (ijstijd) 300.000
Vroeg-Paleolithicum Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
13055624 ARN.OOS.ARC
Bijlage 2
Bewoningsgeschiedenis van Nederland
Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland weergegeven. Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.) De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca. 300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk. De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd. Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.) Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat zich voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten: vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, dat plaats maakte voor meer territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine spitse vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd. Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.) Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.
13055624 ARN.OOS.ARC
Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.) Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen. Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars binnen Nederlands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden. Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied. Wel zijn uit het Laat-Neolithicum koperen voorwerpen bekend. IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.) In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die mogelijk op sociale ongelijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De meeste begravingen vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen. Romeinse tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.) Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. Aangezien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog in belangrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd. De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds duidelijker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd, hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting. De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de de Limes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van hane delscontacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de 3 eeuw ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte onderbrekingen e voortduurde tot in de 5 eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.
13055624 ARN.OOS.ARC
Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.) Over de Vroege Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend. Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een gezaghebbende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze instabiele periode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'. e
e
Vanaf de 10 - 11 eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adelijke grootgrondbezitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes, kastelen en versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij gunstige klimatologische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode. Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast. De heersende rivaliteit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag, veelvuldig tot lokaal geweld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen. Nieuwe tijd (1500-heden) De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke belangstelling wat zich uit in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de industriële revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze ontwikkelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het grootste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de steden. In e verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19 tot het begin van de e 20 eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid plaats, wat e zich tot in het begin van de 20 eeuw uit in de kunsten.
13055624 ARN.OOS.ARC
Bijlage 3
AMZ-cyclus
Het AMZ-proces Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid, gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de archeologische resten in de grond beschermt te worden door planaanpassing of planinpassing. Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. Gemeentelijke, provinciale en landelijke archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema). De eerste fase: Bureauonderzoek Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap. De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen vast te stellen. Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit het belopen van het maaiveld van het plangebied.
13055624 ARN.OOS.ARC
Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden. De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO) Archeologische Begeleiding Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten (van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan. Opgraven Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is voor kennisvorming over het verleden.
13055624 ARN.OOS.ARC
Schema van de Archeologische Monumenten Zorg Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling ▼ Toetsing aan archeologisch beleid (Gemeente, Provincie, Rijk) ▼ Bureauonderzoek* (verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel) ▼ Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ Inventariserend veldonderzoek* ▼ ▼ Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek Door middel van: Door middel van: - terreininspectie - oppervlaktekartering - booronderzoek** - booronderzoek** - proefsleuven*** ▼ ▼***** Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie ▼****** Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven*** ▼ Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ ▼ ▼ Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen Verwijderen Begeleiding Bescherming van de van de van de archeologie werkzaamheden archeologie door door door archeologen archeologen planaanpassing * ** *** **** ***** ******
► Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden door archeologen.***
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden door archeologen.***
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie, wel archeologische waarden aanwezig maar geen vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden).
Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is. Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag. Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend bureauonderzoek moet worden uitgevoerd. Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag. Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.
13055624 ARN.OOS.ARC
Bijlage 4
13055624 ARN.OOS.ARC
Inrichtingsplan
2QWZHUSYRRUVWHO¶5LM]HQEXUJ· LRYKHW1DWLRQDOH3DUN'H+RJH9HOXZHMDQXDUL
Plattegrond; onderlegger voor het bestemmingsplan
Plattegrond; voorbeelduitwerking
Principedoorsnedes
Doorsnede west-oost (v.l.n.r.)
Doorsnede zuid-noord (v.l.n.r.)
0 m.
50 m.
100 m.
SCHAAL 1:500
Bijlage 5
13055624 ARN.OOS.ARC
Boorprofielen
Bijlage 5
Boring: X: Y:
Boorstaten
01
X: Y:
38,2 m +NAP
0
Boring:
187973 449419 0
35 50
50
75 95
100
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, grijszwart, AhEp-horizont, huidige bouwvoor Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, donker zwartbruin, Bhe-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, bruingeel, Bhs-horizont
02
187977 449463
38,2 m +NAP
0
0 20
50 70
150
200
200
220
Boring: X: Y:
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
140
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
150
190
200 220
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, licht grijsgeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
03
Boring:
187995 449440
X: Y:
38,2 m +NAP
0
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
0 8 20
Klinkerverharding
04
38,2 m +NAP
0
60
90
100
105
130 140
150
160
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, goerde/verstoorde laag, opgebrachte grond vermengd met AhEp-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donker bruinzwart, (restant) intacte Bhe-horizont Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, donkerbruin, Bhs-horizont Zand, matig grof, zwak siltig, zwak grindig, bruingeel, BC-horizont
200 220
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht oranjegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
188015 449415 0
Zand, matig fijn, zwak siltig, grijs, cunet-/stabilisatiezand 50
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, geroerde/verstoorde laag Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, geelzwart, geroerde/verstoorde laag
100
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, licht bruingeel, BC-horizont 150
Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, resten baksteen, licht grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor
35 50
50
80
100
110 130
Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, grijszwart, AhEp-horizont, huidige bouwvoor Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, donker zwartbruin, Bhe-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, bruingeel, Bhs-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak grindig, licht bruingeel, BC-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
150
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht grijsgeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
200 220
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruinbeige, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr) Zand, matig grof, zwak siltig, zwak grindig, geelbruin, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Boring: X: Y: 0
05
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruinbeige, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
188030 449458
38,2 m +NAP
0
30 40
50
60
85
100
110
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, grijsbruin, geroerde/verstoorde laag Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, grijszwart, AhEp-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donker bruinzwart, Bhe-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donkerbruin, Bhs-horizont Zand, matig fijn, zwak siltig, licht bruingeel, BC-horizont
150
Boring: X: Y: 0
50
06
188055 449435
37,8 m +NAP
0
40 50
80
120
150
200 220
Locatie: Koningsweg 17 te Arnhem (locatie Rijzenburg)
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donker zwartbruin, Bhe-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, bruingeel, Bhs-horizont
100
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak grindig, geel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, AhEp-horizont, huidige bouwvoor
170
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruingeel, BC-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Bijlage 5
Boring: X: Y:
Boorstaten
07
X: Y:
37,2 m +NAP
0
Boring:
188100 449434 0
Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, grijszwart, AhEp-horizont, huidige bouwvoor
08
188143 449434
36,6 m +NAP
0
0
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, AhEp-horizont, huidige bouwvoor
45
50
60
90
100 120
45
Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, donker zwartbruin, Bhe-horizont Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, bruingeel, Bhs-horizont
50 65
90
100 120
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruingeel, BC-horizont 150 170
Boring: X: Y:
09
170
Boring: X: Y: 0
35 50 55
50
70 90
100
140
150
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, resten baksteen, bruingrijs, geroerde/verstoorde laag, opgebrachte laag Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, goerde/verstoorde laag, opgebrachte grond vermengd met AhEp-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donker bruinzwart, (restant) intacte Bhe-horizont
0
10
38,2 m +NAP
0
30
50
55 60 75
100
150
220
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruingeel, BC-horizont
110
155
X: Y: 0
188015 449501
38,2 m +NAP
0
25
50
60 75 95
100 120
150
160
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, grijsbruin, geroerde/verstoorde laag, opgebrachte laag Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, goerde/verstoorde laag, opgebrachte grond vermengd met AhEp-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donkerbruin, (restant) intacte Bhe-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, geelbruin, Bhs-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruingeel, BC-horizont
200
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, grijszwart, goerde/verstoorde laag, opgebrachte grond vermengd met AhEp-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, zwak grindig, donkerbruin, (restant) intacte Bhe-horizont
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, licht bruingeel, BC-horizont
200
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
11
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donker bruingrijs, geroerde/verstoorde laag, opgebrachte laag
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, zwak grindig, bruingeel, Bhs-horizont
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruinbeige, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Boring:
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
187996 449515
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, bruingeel, Bhs-horizont 200
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak humeus, matig grindig, bruingeel, Bhs-horizont Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht bruingeel, BC-horizont
150
187976 449497
38,2 m +NAP
0
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig humeus, matig grindig, donker zwartbruin, Bhe-horizont
220
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr) Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Locatie: Koningsweg 17 te Arnhem (locatie Rijzenburg)
220
Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, beigegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr) Zand, zeer grof, zwak siltig, matig grindig, licht oranjegeel, C-horizont, ijssmeltwaterafzettingen (sandr)
Over Econsultancy.. Econsultancy is een onafhankelijk adviesbureau. Wij bieden realistisch advies en concrete oplossingen voor milieuvraagstukken en willen daarmee een bijdrage leveren aan een duurzaam en verantwoord gebruik van onze leefomgeving. Diensten Wij kunnen u van dienst zijn met een uitgebreid scala aan onderzoeken op het gebied van bodem, waterbodem, water, archeologie, ecologie en milieu. Op www.econsultancy.nl vindt u uitgebreide informatie over de verschillende onderzoeken. Werkwijze Inzet en professionele betrokkenheid kenmerkt onze diensten. De verantwoordelijke projectleider is het eenduidige aanspreekpunt voor de klant en draagt zorg voor alle aspecten van het project: kwaliteit, tijd, geld, communicatie en organisatie. De kernwaarden deskundig, vertrouwd, betrokken, flexibel, zorgvuldig en vernieuwend zijn een belangrijke leidraad in ons handelen. Kennis Het deskundig begeleiden van onze opdrachtgevers vraagt om betrokkenheid bij en kennis van de bedoelingen van de opdrachtgever. Het vereist ook gedegen en actuele vakinhoudelijke kennis. Alle beschikbare kennis wordt snel en effectief ingezet. De medewerkers vormen ons belangrijkste kapitaal. Persoonlijke en inhoudelijke ontwikkeling staat centraal want het werk vraagt steeds om nieuwe kennis en nieuwe verantwoordelijkheden. Creativiteit Onze medewerkers zijn in staat om buiten de geijkte kaders een oplossing te zoeken met in achtneming van de geldende wet- en regelgeving. Oplossingen die bedoeld zijn om snel en efficiënt het doel van de opdrachtgever te bereiken. Kwaliteit Er wordt continue gestreefd naar het verhogen van de professionaliteit van de dienstverlening. Het leveren van diensten wordt intern op een dusdanige wijze georganiseerd dat het gevraagde resultaat daadwerkelijk op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze wordt voortgebracht. Hierbij staat de klanttevredenheid centraal. Het kwaliteitssysteem van Econsultancy voldoet aan de NEN-EN-ISO 9001: 2008. Tevens is Econsultancy gecertificeerd voor diverse protocollen en beoordelingsrichtlijnen. Opdrachtgevers Econsultancy heeft sinds haar oprichting in 1996 al meer dan tienduizend projecten uitgevoerd. Projecten in opdracht van particulier tot de Rijksoverheid, van het bedrijfsleven tot non-profit organisaties. De projecten kennen een grote diversiteit en hebben in sommige gevallen uitsluitend een onderzoekend karakter en zijn in andere gevallen meer adviserend. Steeds vaker wordt onderzoek binnen meerdere disciplines door onze opdrachtgevers verlangt. Onze medewerkers zijn in staat dit voor de opdrachtgever te coördineren en zelf (deel)onderzoeken uit te voeren. Ter illustratie van de veelvoud en veelzijdigheid van de projecten in de werkvelden bodem, waterbodem, ecologie, archeologie, water en milieu kunnen uitgebreide referentielijsten worden verschaft.
Vestiging Limburg Rijksweg Noord 39 6071 KS Swalmen Tel. 0475 - 504961
[email protected]
Vestiging Gelderland Fabriekstraat 19c 7005 AP Doetinchem Tel. 0314 - 365150
[email protected]
Vestiging Brabant Rapenstraat 2 5831 GJ Boxmeer Tel. 0485 - 581818
[email protected]