ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN GECOMBINEERD VERKENNEND EN KARTEREND BOORONDERZOEK TRECHTWEG (ONG.) TE COTHEN GEMEENTE WIJK BIJ DUURSTEDE
Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek Trechtweg (ong.) te Cothen in de gemeente Wijk bij Duurstede Opdrachtgever
LTO Noord Advies Postbus 20 6660 AA Elst
Project
WBD.E03.ARC
Rapportnummer
11015053
Status
Eindrapportage
Datum
12 april 2011
Vestiging
Doetinchem
Auteur(s)
Ir. E.M. ten Broeke
Paraaf
Autorisatie
Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)
Paraaf
© Econsultancy bv, Doetinchem Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied Rapportnummer en projectnaam
11015053 WBD.E03.ARC
Toponiem
Trechtweg (ong.)
Opdrachtgever
LTO Noord Advies
Gemeente
Wijk bij Duurstede
Plaats
Cothen
Provincie
Utrecht
Kadastrale gegevens
Gemeente Wijk bij Duurstede, sectie F, nummer 484
Omvang plangebied
4.950 m²
Kaartblad
39 A (1:25.000)
Coördinaten centrum plangebied
X: 149.587 / Y: 444.297
Bevoegde overheid
Gemeente Wijk bij Duurstede Mevrouw W. Norg Postbus 83 3960 BB Wijk bij Duurstede Tel. 0343-595595 Email:
[email protected]
Deskundige namens de bevoegde overheid
Milieudienst Zuidoost Utrecht De heer P.C. de Boer Postbus 461 3700 AL Zeist Tel. 030-6999500
ARCHIS2
Bureauonderzoek 45.024 n.v.t. 35.778
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.) Vondstmeldingsnummer Onderzoeksnummer
Booronderzoek 45.025 n.v.t. 35.780
Archeoregio NOaA
Utrechts-Gelders rivierengebied
Beheer en plaats documentatie
Econsultancy, Doetinchem / Provinciaal Archeologisch Depot Utrecht
Uitvoerders
Econsultancy, Ir. E.M. ten Broeke
Kwaliteitszorg Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen. Betrouwbaarheid Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.
Econsultancy Archeologisch Rapport
SAMENVATTING Econsultancy heeft in opdracht van LTO Noord Advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Trechtweg (ong.) te Cothen in de gemeente Wijk bij Duurstede. In het plangebied zal de nieuwbouw van een fruitteeltbedrijf worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3). Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek, (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel het in het bureauonderzoek gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel aan te vullen en te toetsen. Het is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het opsporen van eventuele aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en om een eerste indruk te verkrijgen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk is. Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Volgens het opgestelde gespecificeerde archeologisch verwachtingsmodel kunnen er in het plangebied archeologische resten worden aangetroffen in principe daterend vanaf de Bronstijd. Vooral voor de perioden IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de stroomgordelafzettingen, behorende tot de Houten stroomgordel. Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw vrij uniform van aard is, bestaande uit geulafzettingen bedekt met beddingafzettingen binnen een kronkelwaard. Het plangebied ligt landschappelijk gezien binnen een kronkelwaardgeul, met direct ten noorden een kronkelwaardrug. Afgezien van de bouwvoor (eerste 30 cm vanaf het maaiveld) lijkt er sprake te zijn van een intact bodemprofiel, in de vorm van een kalkhoudende poldervaaggrond. Archeologische indicatoren zijn alleen waargenomen in de bovengrond in de vorm van spikkels baksteen en enkele fragmenten houtskool in één boring. Andere archeologische indicatoren, zoals fosfaatvlekken, welke een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid van een door de mens gevormde cultuurlaag, zijn niet waargenomen. De vondsten van de oppervlaktekartering betreft merendeels recent materiaal, waarschijnlijk van buitenaf aangevoerd (bijvoorbeeld tijdens de aanleg van het puinpad binnen het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied). Indien de enkele fragmenten bouwmateriaal daadwerkelijk als “oud” bestempeld mogen worden (Romeinse tijd en/of Middeleeuwen daterend) is het meest waarschijnlijk dat deze resten afkomstig zijn van het ten noorden gelegen AMK-terrein (AMK-terrein 3.528), waar nederzettingsrestanten zijn aangetroffen uit de Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen. 11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport
Conclusie Er zijn geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek niet bevestigd. Selectieadvies Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsnotitie van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht, kenmerk: WBD1109.T001, d.d. 8 april 2011). Met het advies geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden, en derhalve het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, wordt ingestemd. Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 0334227682), de gemeente Wijk bij Duurstede of de Milieudienst Zuidoost-Utrecht.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING .................................................................................................................................. 1
2.
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1
3.
BUREAUONDERZOEK .............................................................................................................. 2 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
4.
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK .............................................................................. 17 4.1 4.2 4.3
5.
Methoden .......................................................................................................................... 2 Afbakening van het plangebied ........................................................................................ 3 Huidige situatie ................................................................................................................. 3 Toekomstige situatie ......................................................................................................... 3 Beschrijving van het historische gebruik .......................................................................... 4 Aardwetenschappelijke gegevens .................................................................................... 5 Archeologische waarden .................................................................................................. 8 Aanvullende informatie ................................................................................................... 14 Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied ................................................... 14 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ........................................................ 15 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek .................................................... 16
Methoden ........................................................................................................................ 17 Resultaten ....................................................................................................................... 18 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek ........................................................ 19
CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ....................................................................................... 20 5.1 5.2
Conclusie ........................................................................................................................ 20 Selectieadvies................................................................................................................. 21
LITERATUUR ...................................................................................................................................... 22 BRONNEN .......................................................................................................................................... 22
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport
LIJST VAN AFBEELDINGEN Afbeelding 1 - Locatie van het plangebied binnen Nederland Afbeelding 2 - Detailkaart van het plangebied Afbeelding 3 - Kadastrale kaart uit 1829 (Minuutplan) Afbeelding 4 - Militaire topografische kaart uit 1870 Afbeelding 5 - Militaire topografische kaart uit 1932 Afbeelding 6 - Topografische kaart uit 1977 Afbeelding 7 - Topografische kaart uit 1990 Afbeelding 8 - Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland Afbeelding 9 - Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Afbeelding 10 - Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland Afbeelding 11 - Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied Afbeelding 12 - Boorpuntenkaart LIJST VAN TABELLEN Tabel I. Tabel II. Tabel III. Tabel IV. Tabel V. Tabel VI. Tabel VII. Tabel IX.
- Geraadpleegd historisch kaartmateriaal - Aardwetenschappelijke gegevens plangebied - Grondwatertrappenindeling - Overzicht AMK-terreinen - Overzicht onderzoeksmeldingen - Overzicht ARCHIS-waarnemingen - Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel - Overzicht aangetroffen archeologische indicatoren
BIJLAGEN BIJLAGE 1: BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BIJLAGE 5:
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bewoningsgeschiedenis van Nederland AMZ-cyclus Planontwerp Boorprofielen
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport
1.
INLEIDING
Econsultancy heeft in opdracht van LTO Noord Advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Trechtweg (ong.) te Cothen in de gemeente Wijk bij Duurstede. In het plangebied zal de nieuwbouw van een fruitteeltbedrijf worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3). Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (Hoofdstuk 3) en een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) door middel van boringen (Hoofdstuk 4). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (Hoofdstuk 5). Dit advies dient te worden getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente Wijk bij Duurstede, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn. 2.
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel van het plangebied op te stellen. Het verwachtingsmodel is gebaseerd op bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden in en om het plangebied. Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, dat vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of -rug, nabij een veengebied, een beekdal)? Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel het in het bureauonderzoek gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel aan te vullen en te toetsen. Het is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het inventariseren van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te verkrijgen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Een oppervlaktekartering, indien mogelijk, heeft tot doel het verzamelen van aan het oppervlak liggende archeologische indicatoren door het belopen van akkers, inspecteren van molshopen, geschoonde slootkanten en andere bodemontsluitingen.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 1 van 42
Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (binnen een deel van het plangebied) verstoord, en indien verstoord tot hoe diep gaat deze verstoring? Zijn, daar waar het bodemprofiel intact is, archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen? Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?
Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 3 en 4 februari 2011 door ir. E.M. ten Broeke (prospector). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 11 februari 2011. Meegewerkt hebben: ir. E.M. ten Broeke (prospector) en drs. G.W.J. Spanjaard (fysisch geograaf). Het rapport is gecontroleerd door drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur). 3.
BUREAUONDERZOEK
3.1
Methoden
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2, maart 2010), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda. Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en 1 LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06. Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:
1
afbakening plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik (LS01); beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02); beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03); beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04); opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).
Beschikbaar via www.sikb.nl
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 2 van 42
Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS); de Archeologische Monumenten Kaart (AMK); de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); geologische, geomorfologische en bodemkaarten; de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLoket); literatuur en historisch kaartmateriaal; de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH); bouwhistorische gegevens; de recente topografische kaart 1:25.000; recente luchtfoto’s; het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging; het NUMismatisch InformatieSysteem (NUMIS).
3.2
Afbakening van het plangebied
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 1 km rondom het plangebied. Het plangebied heeft oppervlakte van 4.950 m² en ligt aan de Trechtweg (ong.), circa 1,2 km ten zuiden van de kern van Cothen in de gemeente Wijk bij Duurstede (zie afbeelding 1 en 2). Op het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) heeft het maaiveld een hoogte van circa 3,8 m +NAP. Aan de zuidwestzijde van het plangebied bevindt zich de Trechtweg. In de overige richtingen grenst het plangebied aan agrarische percelen. 3.3
Huidige situatie
Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en bebouwing kunnen van invloed zijn op het archeologische verwachtingsmodel. Het plangebied is momenteel grotendeels in agrarisch gebruik (fruitteelt). In het uiterst zuidoostelijke deel bevindt zich een puinpad. 3.4
Toekomstige situatie
Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onverstoord (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen, dat archeologische waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 3 van 42
In het plangebied zal een fruitteeltbedrijf worden gerealiseerd, bestaande uit een woning, een loods en een verhard terrein voor het laden en lossen van goederen door vrachtwagen (zie bijlage 4). Ter plaatse van de toekomstige bebouwing zal, bij de aanleg van een standaard fundering, de bodem tot een diepte van circa 1 m -mv worden afgegraven (bouwput). De verhardingen ter plaatse van de laaden losplaats zullen waarschijnlijk direct op het huidige maaiveld worden aangebracht, mogelijk voorzien van een stabilisatielaag van puin en/of zand. 3.5
Beschrijving van het historische gebruik
In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook sporen van menselijk gebruik voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historische gebouwen en historische geografie. Veel van de bewaard gebleven historische gebouwen en historische geografie geven door de e herverkavelingen in de tweede helft van de 20 eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaarten van voor de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de historische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd. Historisch kaartmateriaal De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt: Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal2 Bron
Periode
Kaartblad
Schaal
Omschrijving plangebied
Bijzonderheden/directe omgeving
Kadastrale kaart (Minuutplan)
1829
Sectie A, Blad 03
1:2.500
Onbebouwd, agrarisch gebruik
Voorloper van de Trechtweg reeds aanwezig, aangeduid als de “Trek weg”
Militaire topografische kaart (veldminuut)
1870
486
1:50.000
Agrarisch gebruik
Onverharde ontsluitingsweg ten noordwesten t.b.v. boerenerf ten noordoosten
Militaire topografische kaart (veldminuut)
1932
486
1:50.000
Agrarisch gebruik
-
Topografische kaart
1977
39 A
1:25.000
Agrarisch gebruik
Ontsluitingsweg raakt buiten gebruik, herverkaveling diverse percelen
Topografische kaart
1990
39 A
1:25.000
Grotendeels agrarisch gebruik, uiterst zuidoostelijke deel puinpad aanwezig
Toename (boeren)erven langs Trechtweg
de
Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal was in het begin van de 19 eeuw het plangebied al in agrarisch gebruik, op basis van het verkavelingspatroon (zie afbeelding 3). De voorloper van de Trechtweg was al aanwezig en werd aangeduid als de “Trek weg”. ste
Tot in de jaren ’80 van de 20 eeuw bleef het plangebied geheel in agrarisch gebruik (zie afbeelding 4, 5 en 6). Ten noordwesten heeft een ontsluitingsweg gelopen t.b.v. een noordoostelijk gelegen boeste renerf. In de jaren ’70 van de 20 eeuw is deze buiten gebruik geraakt. Door het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied is in 2007 een puinpad aangelegd (zie afbeelding 7).
2
www.watwaswaar.nl
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 4 van 42
3
KICH Het KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH) heeft alle bekende archeologische en bouwkundige monumenten en historisch-geografische informatie samengebracht in een digitale kaart. Via deze kaart zijn cultuurhistorische waarden per gebied te bekijken. Het KICH geeft meerdere locaties aan van monumenten die ook op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) in ARCHIS worden weergegeven. Deze zullen in § 3.7 behandeld worden. Verder wordt er voor zowel het plangebied als het onderzoeksgebied geen aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie. 3.6
Aardwetenschappelijke gegevens
Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en hydrologie van een gebied te bestuderen. De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied: Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Type gegevens Geologie
4
Gegevensomschrijving Gelegen binnen een stroomgordel met afzettingen behorend tot de Formatie van Echteld, op grove grindhoudende fluviatiele zanden van de Formatie van Kreftenheye.
Geologische-geomorfologische kaart van de Rijn-Maas delta5
Binnen de Houten stroomgordel, actief van circa 2160 tot 750 voor Chr.
Geomorfologie6
Rivieroeverwal (3K25)
Bodemkunde7
Zuidoostelijke deel plangebied kalkloze poldervaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei (Rn67C). Overige deel plangebied kalkloze ooivaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei (Rd90C).
8
Geologie De onderzoekslocatie is gelegen in het rivierengebied en maakt onderdeel uit van de Holocene RijnMaas delta. Ruwweg 200.000 jaar geleden lag een groot gedeelte van Nederland onder een vanuit Scandinavië naar het zuiden opgeschoven ijskap. De rand van het ijs bestond uit een aantal gletsjertongen. Aan weerszijden van deze ijsmassa's werden stuwwallen opgeduwd. Zo liep er een grote W-vormige stuwwal van Arnhem via Nijmegen over Groesbeek naar Kleef tot Montferland. De rivieren Rijn en Maas, die een stromingsrichting hadden van zuid naar noord, werden door deze ijskap gedwongen hun weg langs de zuidzijde van het ijs westwaarts naar de zee te zoeken. Daarbij werden enkele brede pradolina’s of oerstroomdalen gevormd. Het grootste oerstroomdal lag ongeveer ter plaatse van het huidige gebied van de Rijn-Maas delta. In dit dal werden overwegend grove, grindhoudende zanden afgezet, welke behoren tot de Formatie van Kreftenheye.
3
www.kich.nl De Mulder et al., 2003 Berendsen en Stouthamer, 2001 6 Alterra, 2003 7 Stichting voor Bodemkartering, 1966 8 De Mulder et al., 2003/Berendsen, 2008 4
5
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 5 van 42
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 tot 10.000 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet. Wel had het klimaat een continentaal karakter (koud en droog). De zeespiegel stond in deze periode 110 meter lager dan tegenwoordig. Over een groot deel van Nederland werd een pakket dekzand afgezet. Daar waar de Rijn actief was werden grove, grindhoudende zanden afzetten, welke ook behoren tot de Formatie van Kreftenheye. Het zijn voornamelijk afzettingen gevormd door vlechtende rivieren. Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuursstijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg. Ook kregen de grote rivieren zoals de Rijn een meer meanderend patroon. Dit had verschillende oorzaken. Een van de redenen was dat de Rijn relatief langzaam stroomden en de afvoer regelmatig over het jaar verspreidt was. Ook nam de sedimentatie in de rivierdalen sterk toe. Vooral door de ontbossing tijdens de Romeinse tijd spoelde er veel zand en klei van het Duitse middengebergte mee, dat werd afgezet in de Rijn-Maas delta. De afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. Tijdens jaarlijkse overstromingen werd vooral het zandige materiaal dicht bij de rivierbedding afgezet, in de vorm van hoog gelegen oeverwallen of stroomruggen, de zogenaamde stroomgordelafzettingen. Het fijnere materiaal (vooral klei) werd verder van de rivierloop afgezet als komafzettingen, daar waar het water rustiger stroomde (de lager gelegen komgebieden). Omdat de oeverwallen langs de rivier niet overal even hoog waren was het mogelijk dat bij hoog water het water over de laagste delen van de oeverwal stroomde. Door erosie werd een diepe geul (soms enkele meters diep) door de oeverwal uitgesleten, een zogenaamde crevassegeul. Crevassegeulen gedragen zich als een miniatuur rivierbedding, waarbij in en langs de geulen sedimentatie plaatsvind, in de vorm van crevasse-afzettingen (vroeger ook wel beschreven als oevergronden of natuurlijke overslaggronden). Crevasse-afzettingen zijn minder dik dan stroomgordelafzettingen, smaller, en meestal slechts over enkele honderden meters, tot hoogstens enkele kilometers te volgen. Hun litihlogische opbouw is vaak bijzonder complex; op korte afstand is de lithologische variatie zeer groot. Crevassecomplexen zijn, in relatief zeldzame gevallen, uitgegroeid tot een rivierverlegging (avulsie) in de tijd voordat de bedijking van de grote rivieren plaatsvond. Volgens de geologische-geomorfologische kaart van de Rijn-Maas delta ligt het plangebied binnen de Houten stroomgordel. Deze stroomgordel was actief van circa 2160 tot 750 voor Chr. (tussen 4170 en 2760 jaar geleden). De meest actieve fase van sedimentatie zal hebben plaatsgevonden tijdens de beginfase van de Houten stroomgordel. Het plangebied zal daarom in eerste instantie niet geschikt zijn geweest voor bewoning tijdens het Laat-Neolithicum en de overgang naar de Bronstijd (zie bijlage 1). Naar verwachting zullen de gevormde stroomruggen binnen de Homoet-Kamp stroomgordel vanaf de Bronstijd geschikt zijn geweest voor bewoning, omdat deze minder vaak overstroomden bij hoogwater. Ten noorden bevindt zich de Kromme Rijn stroomgordel, welke actief was van vanaf circa 1190 voor Chr. en in 1122 na Chr. werd afgedamd. 9
DINO Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwatergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO. 9
www.dinoloket.nl
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 6 van 42
10
In het Dinoloket zijn enkele boringen bestudeerd . Hieruit blijkt dat de ondergrond is opgebouwd uit de volgende lithostratigrafische afzettingen; vanaf het maaiveld tot 1,0 a 1,5 m -mv zandige klei (oeverwal/stroomgordelafzettingen. Hieronder bevinden zich zwak grindige, grofzandige bedding/geulafzettingen, tot een diepte van circa 12 m -mv. Zowel de stroomgordel- als de geulafzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. De overgang naar de onderliggende sterk grindige, grof zandige afzettingen uit de tijd dat de Rijn een vlechtende rivier was (Formatie van Kreftenheye) is niet altijd duidelijk te onderscheiden. Geomorfologie De Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onderscheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) ligt het plangebied binnen een rivieroeverwal, dan wel stroomrug (3K25, zie afbeelding 8). 11
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laserantimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetailleerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Het algemene beeld van het AHN laat zien dat het plangebied binnen de hoger gelegen oeverwal ligt en dat in zuidwestelijke richting de overgang plaatsvindt naar de lager gelegen komgebieden (zie afbeelding 9). Binnen de oeverwal zijn enkele sikkelvormige verhogingen waarneembaar, zo ook direct ten noorden van het plangebied. Waarschijnlijk betreffen dit restanten van kronkelwaarden (kronkelwaardrug), welke aan de binnenbocht van de voormalige rivierbedding is gevormd. Het plangebied zelf ligt dan mogelijk in een kronkelwaardgeul. In kronkelwaardgeulen wordt bij afnemend hoogwater vaak nog klei afgezet en soms treedt zelfs veenvorming op. In noordelijke richting vindt vervolgens over een korte afstand een verlaging in het landschap plaats. Dit betreft de overgang naar een meandergeul van de Kromme Rijn stroomgordel, met vervolgens weer een overgang naar een oeverwal, waar de bebouwde kom van Cothen ligt. Bodemkunde Volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) is het zuidoostelijke deel van het plangebied gekarteerd als een kalkloze poldervaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei (Rn67C, zie afbeelding 10). Het overige deel van het plangebied is gekarteerd als een kalkloze ooivaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei (Rd90C). Bij een vaaggrond heeft (nog) weinig of geen bodemvorming plaatsgevonden. Deze gronden zijn wel geheel gerijpt. Bij poldervaaggrond bestaat het bodemprofiel meestal uit een dunne A-horizont (humeuze toplaag) met direct daaronder de C-horizont (oorspronkelijk moedermateriaal) waar gleyverschijnselen (roestvlekken) ondieper dan 50 cm -mv in voorkomen. Ooivaaggronden zijn vaak beter ontwaterd, waardoor gleyverschijnselen dieper dan 50 cm –mv voorkomen en al enige uit- en inspoelding van kleimineralen heeft plaatsgevonden, in de vorm van een Bw-horizont.
10 11
DINO boornummers B39A0188, B39A0189, B39A0200 en B39A0248. www.ahn.nl
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 7 van 42
Grondwatertrap Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. De grondwatertrapindeling is gebaseerd op gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In stedelijk gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als ‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de klassengrenzen die worden aangehouden bij de indeling van de grondwatertrappen. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII (van respectievelijk extreem nat tot extreem droog). Bij sommige grondwatertrappen is een ' of een " weergegeven: het gaat hier om tussenliggende grondwatertrappen die een drogere variant vertegenwoordigen. Tabel III. Grondwatertrappenindeling
12
Grondwatertrap
I
II'
III'
IV
V'
VI
VII"
GHG (cm -mv)
-
-
<40
>40
<40
40-80
>80
GLG (cm -mv)
<50
50-80
80-120
80-120
>120
>120
>120
') ")
Bij deze grondwatertrappen wordt een droger deel onderscheiden Een met een * achter de code als onderverdeling aangegeven "zeer droog deel" heeft een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld
Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Grondwatertrap VI en VII) zijn zeer geschikt voor landbouw en vormden mede daarom, vooral in het verleden, een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het gehele plangebied heeft grondwatertrap VII. Vanwege deze diepe grondwaterstand is niet te verwachten dat de geplande ingrepen het grondwaterpeil zal beïnvloeden. 3.7
Archeologische waarden
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen. De bekende archeologische waarden staan afgebeeld op afbeelding 11; een kaart met daarop, binnen een straal van 1 km rondom het plangebied, de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen. Indicatieve archeologische waarde De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per landen waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waarvoor geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voornamelijk gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen de bodemkundige of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. 12
Grondwatertrappenindeling volgens Locher & De Bakker, 1990
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 8 van 42
Een punt van aandacht daarbij is dat de IKAW grotendeels is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1:50.000. De grenzen op de kaart zijn in werkelijkheid globale overgangen, abrupte overgangen zijn het gevolg van bodemkundige of geologische kwalificaties. Op lokaal schaalniveau is de kaart daarom minder betrouwbaar. Daarbij komt dat de IKAW voornamelijk gebaseerd is op de aanwezigheid van nederzettingen vanaf het Laat Paleolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen en niet op bijvoorbeeld grafvelden of offerplaatsen. Voor de periode Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd is de IKAW minder betrouwbaar, vooral voor de gebieden die vanaf die perioden zijn ontgonnen. Een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden en resten wil daarom niet zeggen dat er geen archeologische waarden of resten aanwezig kunnen zijn. De kans daarop is echter wel kleiner. Volgens de IKAW ligt het plangebied in een gebied met een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (zie afbeelding 11). AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische terreinen in Nederland, welke ook wel worden aangeduid als monumenten. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Binnen het plangebied liggen geen AMK-terreinen. Binnen het onderzoeksgebied liggen 7 AMK-terreinen (zie tabel IV en afbeelding 11). Tabel IV. Overzicht AMK-terreinen Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
80 meter ten noorden en in westelijke richting uitbreidend
3.528
Zeer hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Op dit terrein is in 1949 een bodemkartering uitgevoerd door STIBOKA. In de jaren ‘70 van de 20ste eeuw zijn er door de ROB diverse veldverkenningen uitgevoerd in het kader van het Kromme Rijnproject. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen. Mogelijk is er sprake van twee concentraties van vondsten, een westelijke en een oostelijke. Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
230 meter ten westen
3.588
Hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd en VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd en mogelijk ook nog de Vroege-Middeleeuwen. Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
440 meter ten oosten en in oostelijke richting uitbreidend
4.760
Hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd
Omschrijving Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 9 van 42
Tabel IV. Vervolg overzicht AMK-terreinen Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
720 meter ten noordwesten
3.526
Hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd en LateMiddeleeuwen
Omschrijving Dit terrein ligt op de Houtense stroomrug aan een verlande restgeul. Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd en mogelijk ook nog de LateMiddeleeuwen. Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
720 meter ten zuidwesten en in westelijke richting uitbreidend
3.529
Hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen. Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
880 meter ten zuidwesten
3.527
Hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd
Omschrijving Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd Situering t.o.v. plangebied
AMK nr.
Waarde
Complex
Datering
830 meter ten zuiden en in zuidelijke richting uitbreidend
11.422
Zeer hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Tevens een terrein dat in het kader van het Kromme Rijnproject is onderzocht. Waarschijnlijk bevinden zich hier bewoningsresten uit de perioden Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen.
In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal 9 archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om bureauonderzoeken, booronderzoeken (verkennend/karterend), proefsleufonderzoeken en archeologische begeleidingen van graafwerkzaamheden (zie tabel V en afbeelding 11). Tabel V. Overzicht onderzoeksmeldingen Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
24.889
Direct ten zuidenwesten van het plangebied en in westelijke richting uitbreidend
ADC ArcheoProjecten
Aard en resultaten van het onderzoek Tijdens het booronderzoek zijn intacte oeverafzettingen op beddingafzettingen aangetroffen. Voor de terreindelen met een hoge archeologische verwachting is geadviseerd een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van twee proefsleuven.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 10 van 42
Tabel V. Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
32.224
Direct ten zuidenwesten van het plangebied en in westelijke richting uitbreidend
ADC ArcheoProjecten
Aard en resultaten van het onderzoek Betreft proefsleuvenonderzoek naar aanleiding van de resultaten van het door ADC ArcheoProjecten uitgevoerde booronderzoek (onderzoeksmeldingsnr. 24.889). Tijdens het proefsleuvenonderzoek is tot 90 cm -mv geen archeologica aangetroffen. Geadviseerd is om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
17.572
160 meter ten noordwesten
ARC bv
Aard en resultaten van het onderzoek Bureauonderzoek; de onderzoekslocatie zelf ligt binnen een terrein van zeer hoge archeologische waarde, waar eveneens nederzettingsresten uit de periode IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen worden vermoed. Mogelijk is er sprake van twee verschillende concentraties. Gezien de grote hoeveelheid Romeins aardewerk dat al gevonden is, is de kans dat het gaat om nederzettingssporen uit de Romeinse Tijd het grootst. Deze sporen worden verwacht direct onder de huidige bouwvoor. Naast mobilia als aardewerkfragmenten, metaal en botresten, worden grondsporen en mogelijk een bewoningslaag verwacht, indien de locatie (sub)recentelijk niet is verstoord. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
17.573
160 meter ten noordwesten
ARC bv
Aard en resultaten van het onderzoek Tijdens het booronderzoek zijn oeverafzettingen op beddingafzettingen aangetroffen. Onder de bouwvoor werd, ter plaatse van de hoogste delen van het terrein, een cultuurlaag aangetroffen die wordt gekenmerkt door verrommeling en fosfaatvlekken. In de bouwvoor en de cultuurlaag is aardewerk en fijn verdeeld houtskool waargenomen. Vooral op de hoge terreindelen zijn in de boringen grote determineerbare aardewerkfragmenten aangetroffen. Dit aardewerk dateert uit de Romeinse Tijd. Naast aardewerk werden hier ook botresten aangetroffen. Meer verspreid over het terrein werden ook enkele metaalresten en metaalslakken aangetroffen. Geadviseerd is om de vindplaats in situ te behouden. Wanneer niet in voldoende mate kan worden aangetoond dat de voorgenomen werkzaamheden geen verstorende werking hebben, dient eerst een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd door middel van proefsleuven. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
3.422
510 meter ten noorden
RAAP
Aard en resultaten van het onderzoek Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek, waarbij in twee boringen aardewerkscherven uit de Middeleeuwen zijn aangetroffen evenals aan het oppervlak, is geadviseerd een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een algemene archeologische opgraving. De resten kunnen mogelijk verband houden met het aangrenzende AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde (AMK nr. 3.528). Tevens kunnen resten van een verharde weg die in de Romeinse tijd de forten langs de Kromme Rijn met elkaar verbond, niet worden uitgesloten. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
6.076
600 meter ten noorden
Becker & Van de Graaf
Aard en resultaten van het onderzoek Betreft proefsleuvenonderzoek naar aanleiding van de resultaten van het door RAAP uitgevoerde booronderzoek (onderzoeksmeldingsnr. 3.422). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn echter geen archeologische vondsten of sporen aangetroffen. Geadviseerd is om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 11 van 42
Tabel V. Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
29.537
640 meter ten westen
RAAP
Aard en resultaten van het onderzoek Tijdens het booronderzoek zijn alleen in de bouwvoor resten puin, grind en kleine fragmenten mortel aangetroffen. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
17.275
900 meter ten zuidoosten
Grontmij
Aard en resultaten van het onderzoek Archeologische begeleiding van de aanleg van een drukriolering. In de praktijk bleek de zichtbaarheid van de zeer smalle en ondiepe sleuven voor het drukriool zeer slecht te zijn. Hierdoor zijn er vrijwel uitsluitend stortvondsten gedaan waarvan het overgrote deel stamt uit het subrecente verleden. De begeleiding heeft geen nieuwe vindplaatsen opgeleverd. Wel zijn er veel bodemkundige en geologische waarnemingen gedaan. Daarnaast heeft het project veel inzicht verschaf in de logistiek en aanpak van dergelijke werkzaamheden en hoe deze archeologisch begeleid zouden kunnen worden.
Waarnemingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen geregistreerd. Binnen het onderzoeksgebied staan > 60 waarnemingen geregistreerd. De belangrijkste waarnemingen, met name gerelateerd aan de AMK-terreinen worden hieronder samenvattend behandeld (zie tabel VI en afbeelding 11). Tabel VI. Overzicht ARCHIS-waarnemingen Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
6058, 6062, 6068, 10354, 10355, 10381, 12063, 26560, 26562, 26566, 26571, 44149, 45493, 58939, 58941, 59091, 59260, 403256, 404152 en 407787
Allen binnen AMK terrein 3.528
Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen
Aard van de melding Veelvoud aan archeologische resten, vooral aardewerkfragmenten (o.a. type Badorf, Pingdorf, Terra sigillata, Dorestad), botresten, glasfragmenten (o.a. fragmenten La Tene armband/armring), een slijpsteen, Romeinse munten (o.a. semis van Trajanus), een bronzen ring, diverse Romeinse mantelspelden (fibula’s), metaalslakken, ijzeren spijkers, slingerkogels en een compleet gouden Romeins oorbelletje. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
6071, 6072, 6073, 6074, 6075, 6076, 10356, 10357, 10358, 10382, 10383, 10384, 10493 en 420483
Allen binnen AMK terrein 3.529
Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen
Aard van de melding Eveneens een veelvoud aan archeologische resten, vooral aardewerkfragmenten, glasfragmenten (o.a. fragment van een glazen ribkom armring), een klappersteen, een ijzeren mes, botfragmenten (dierlijk) en metaalslakken. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
1531, 1532, 6059, 10874, 10875, 10904 en 420477
Allen binnen AMK terrein 3.526
Late-IJzertijd t/m Romeinse tijd en LateMiddeleeuwen
Aard van de melding Eveneens een veelvoud aan archeologische resten, vooral aardewerkfragmenten (Terra sigillata, Dragendorf, fragmenten van een wrijfschaal, Niederbieber), glasfragmenten (o.a. fragmenten La Tene armband/armring) en dakpanfragmenten.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 12 van 42
Tabel VI. Vervolg overzicht ARCHIS-waarnemingen Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
6057, 10488, 10489, 10490, 10974, 11009, 26621, 26629, 59466, 400986
Cluster van waarnemingen op gemiddeld 600 meter ten noordoosten
Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen
Aard van de melding Veelvoud aan aardewerkfragmenten (o.a. veel Karolingisch aardewerk, Terra sigillata, Terra nigra), sporen van een (Romeinse) greppel, dakpanfragmenten en steengoed (o.a. een slijpsteen). Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
10395 en 10386
260 meter ten westen
Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen
Aard van de melding Tientallen aardewerkfragmenten (o.a. type Paffrath, Dorestad, Terra nigra). Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
10724
320 meter ten zuidoosten
Late-Middeleeuwen
Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
2257
700 meter ten zuidoosten
Romeinse tijd
Aard van de melding 3 aardewerkfragmenten.
Aard van de melding Veelvoud aan aardewerkfragmenten (o.a. type Brunsting, Stuart, Niederbieber, Terra sigillata, Terra nigra). Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
1521
830 meter ten zuidoosten
Late-Middeleeuwen
Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
6060
490 meter ten oosten
Romeinse tijd
Aard van de melding 10 aardewerkfragmenten (o.a. type Dorestad).
Aard van de melding 4 aardewerkfragmenten.
Vondstmeldingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan vondstmeldingen geregistreerd. Nadat deze zijn gecontroleerd worden het waarnemingen. Tot die tijd staan ze als vondstmeldingen geregistreerd. Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied staan geen vondstmeldingen geregistreerd (zie afbeelding 11).
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 13 van 42
13
Cultuurhistorische Atlas provincie Utrecht In aanvulling op de IKAW hebben veel provincies een eigen verwachtingskaart vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen. Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detailniveau dan de IKAW. De Cultuurhistorische Altas van de provincie Utrecht geeft inzicht in de archeologische, historisch-stedenbouwkundige en de historisch-geografische waarden van de regio. De Cultuurhistorische Atlas geeft geen aanvullende informatie naast het raadplegen van ARCHIS, afgezien dat het plangebied binnen het gebied ligt dat door strookverkaveling ontgonnen is. NUMIS NUMIS, oftewel het NUMismatisch InformatieSysteem, is een database waarin beschrijvingen zijn te vinden van in Nederland gevonden munten, penningen en andere numismatische voorwerpen. In NUMIS zijn alle bij het Geldmuseum bekende schatvondsten beschreven. Van de losse vondsten is 14 vooral materiaal van vóór het jaar 1600 na Christus opgenomen. Het raadplegen van NUMIS heeft voor het plangebied geen aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie wanneer de trefwoorden Cothen, Trechtweg of Wijk bij Duurstede wordt gebruikt. Bij de reeds besproken waarnemingen wordt vermeld dat er Romeinse munten zijn aangetroffen binnen het ten noorden van het plangebied gelegen AMK-terrein zijn gevonden (AMK terrein 3.528). 3.8
Aanvullende informatie
Landschap & Erfgoed Utrecht Voor aanvullende informatie is contact gezocht met de organisatie Landschap & Erfgoed Utrecht (d.d. 1 februari 2011, contactpersoon de heer T. van Rooijen). Er zijn naast de uitgebreide informatie vanuit ARCHIS geen aanvullende vondsten of bijzonderheden bekend gelegen in of in de directe omgeving van het plangebied. 3.9
Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied
In deze paragraaf wordt een korte bespreking van de bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied gegeven. Een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland wordt weergegeven in bijlage 2. De oudst bekende nederzettingen in het rivierengebied dateren uit het Neolithicum. Deze zijn voornamelijk te vinden op rivierduinen en grote stroomruggen. De relatief hooggelegen stroomruggen liepen meestal niet onder water tijdens overstromingen, en waren vanwege hun goed doorlatende en meestal kalkrijke gronden het meest geschikt voor landbouw. Daar kwam bij dat de rivieren de enige verkeersaders vormden. Tijdens de Romeinse tijd vormde de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk (de limes). Na de Romeinse tijd nam de bevolkingsdichtheid af. Dit hangt samen met het verval van het Romeinse rijk, en misschien ook met een toename van het aantal overstromingen als gevolg van een drastische wijziging in de ligging van de belangrijkste rivierarmen (ontstaan van Lek, Waal, Gelderse IJssel).
13 14
http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/cultureel-erfgoed/archeologie/cultuurhistorie/ www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 14 van 42
Pas in de Vroege-Middeleeuwen (vooral de Karolingische tijd, 650-900 na Chr.) nam het aantal nederzettingen weer flink toe. De Karolingische nederzettingen zijn vooral te vinden op de hoger gelegen stroomruggen, waardoor ze vaak een langgerekt patroon vormen. Rond 1200 na Chr. begon men met het aanleggen van dijken om zo de dorpen te beschermen tegen overstromingen, vaak eerst in de vorm van dwarsdijken en in latere fases parallel langs de huidige rivieren. Als het Pompeii van Nederland dient specifiek de locatie bij de splitsing van de Lek en de Kromme Rijn genoemd te worden, waar ooit een Romeins fort lag. In de Vroege-Middeleeuwen vormde de ter plaatse gelegen handels- en havenplaats Dorestad een belangrijke schakel in de langeafstandshandel in het Noordzee- en Oostzeegebied. 3.10
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
Op grond van het bureauonderzoek is het volgende gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld: Tabel VII. Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Archeologische periode
Gespecificeerde verwachting
Te verwachten resten en/of sporen
Relatieve diepte t.o.v. het maaiveld
(Laat-)Paleolithicum
Laag
Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen
Binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)
Mesolithicum
Laag
Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen
Binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)
Neolithicum
Laag
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, houtskool en gebruiksvoorwerpen
Binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)
Bronstijd
Middelhoog
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
Top van de stroomgordelafzettingen
IJzertijd
Hoog
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
Top van de stroomgordelafzettingen
Romeinse tijd
Hoog
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
Top van de stroomgordelafzettingen
Middeleeuwen
Hoog
Bewoningssporen van een (boeren)erf: kleine fragmenten aardewerk, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwerpen
Top van de stroomgordelafzettingen
Nieuwe tijd
Hoog
Bewoningssporen van een (boeren)erf: kleine fragmenten aardewerk, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwerpen
Top van de stroomgordelafzettingen
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 15 van 42
Het plangebied ligt op een stroomrug van de Houten stroomgordel ligt. De Houten stroomgordel was actief van circa 2160 tot 750 voor Chr. (tussen 4170 en 2760 jaar geleden). Vanaf de Bronstijd zullen de gevormde, hoger gelegen stroomruggen geschikt zijn geweest voor bewoning. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse nederzettingsterreinen daterend vanaf de IJzertijd t/m de LateMiddeleeuwen, waarbinnen een veelvoud aan vondsten is gedaan. Het plangebied zelf lijkt binnen een lager gelegen kronkelwaardgeul te liggen, met direct ten noorden een hoger gelegen kronkelwaardrug. In het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen, in principe daterend vanaf de Bronstijd (zie tabel VII). Vooral voor de perioden IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de stroomgordelafzettingen, behorende tot de Houten stroomgordel. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd anders dan dat er het complextype “nederzetting, onbepaald” kan worden verwacht. Bodemverstoring Dat een gebied een middelhoge of hoge archeologische verwachting heeft, hoeft niet te betekenen dat de eventueel aanwezige archeologische resten ook waardevol zijn. Als gevolg van bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn. Het plangebied is voor zover bekend tot op heden grotendeels alleen in agrarisch gebruik geweest. Hier mag verwacht worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is. In het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied is in 2007 een puinpad aangelegd. Waarschijnlijk is het puin direct op het oorspronkelijke maaiveld geplaatst en hooguit in enige mate verwerkt in de bouwvoor. Daarom mag ook hier verwacht worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is. 3.11
Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek
Voor het bureauonderzoek zijn een drietal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het bureauonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd.
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Het plangebied is voor zover bekend tot op heden grotendeels alleen in agrarisch gebruik geweest. In het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied is in 2007 een puinpad aangelegd. Verwacht mag worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is.
Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, welke vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of rug, nabij een veengebied, een beekdal)? Het plangebied ligt op een stroomrug van de Houten stroomgordel ligt. De Houten stroomgordel was actief van circa 2160 tot 750 voor Chr. (tussen 4170 en 2760 jaar geleden). Vanaf de Bronstijd zullen de gevormde, hoger gelegen stroomruggen geschikt zijn geweest voor bewoning.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 16 van 42
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse nederzettingsterreinen daterend vanaf de IJzertijd t/m de Late-Middeleeuwen, waarbinnen een veelvoud aan vondsten is gedaan. Het plangebied zelf lijkt binnen een lager gelegen kronkelwaardgeul te liggen, met direct ten noorden een hoger gelegen kronkelwaardrug.
Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied? In het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen, in principe daterend vanaf de Bronstijd. Vooral voor de perioden IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de stroomgordelafzettingen, behorende tot de Houten stroomgordel. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd anders dan dat er het complextype “nederzetting, onbepaald” kan worden verwacht.
4.
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK
4.1
Methoden
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, conform de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek is op 4 februari 2011 door Ir. E.M. ten Broeke (prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld. In totaal zijn er 16 boringen gezet (zie afbeelding 16). Er is geboord tot een diepte van maximaal 220 cm -mv met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm. Er is in 4 raaien geboord met een afstand van 17 m tussen de raaien en een afstand van 20 m tussen de boringen, conform de KNA Leidraad inventariserend veldonderzoek, deel karterend booronderzoek met ‘Bronstijd-Middeleeuwen huisplaats’ als onderzoeksmethode (methode C3). De raaien zijn verspringend ten opzichte van elkaar gezet, waardoor een systeem bestaand uit gelijkbenige driehoeken ontstaat. De boringen zijn li15 thologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode . De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden), met een maximale meetfout van 1 meter. Van alle boringen is de maaiveldhoogte afgeleid van Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Aan de hand van het opgeboorde materiaal is beoordeeld of er wel, niet of deels sprake is van een gaaf bodemprofiel. Tevens is gekeken naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Daar waar sprake is van een (deels) intact profiel is de laag, waar archeologische indicatoren meest waarschijnlijk kunnen worden verwacht, versneden en verbrokkeld en vervolgens geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot et cetera. Naast het boren is een beperkte oppervlaktekartering uitgevoerd. Ter plaatse van elke rij fruitbomen is een strook braakliggende grond aanwezig, waarbij aan het maaiveld voorkomende archeologische indicatoren zijn verzameld. De tussen de rijen fruitbomen gelegen terreinstroken is in gebruik als grasland/groenstrook. De oppervlaktevondsten concentreerde zich vooral in het noordoostelijke deel van het plangebied.
15
Bosch, 2005
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 17 van 42
4.2
Resultaten
Geologie en bodem De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 5 weergegeven. Op basis van deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven. De bodemopbouw binnen het plangebied is vrij uniform van aard. De onderste aangetroffen afzettingen bestaan uit een afwisseling van matig tot zeer grove zanden tot sterk zandige klei, welke vooral in de boringen 3, 4 en 6 duidelijk te onderscheiden was. De gelaagdheid laat constant een verfijning van het sediment zien naar boven toe (fining upward sequentie) en in het grofste materiaal komen verspoelde organische resten voor (plantenresten/geërodeerde resten veen). Dit betreffen geulafzettingen binnen een kronkelwaard en beginnen over het algemeen op een diepte tussen 100 en 150 cm -mv. De kalkrijkheid wijst op een snelle afzettingen van het sediment. Hierboven vindt een geleidelijke overgang plaats naar beddingafzettingen (kronkelwaard) in de vorm van een dunne laag zandige klei en vervolgens tot aan het maaiveld sterk siltige klei, waarbij in het onderste deel zoetwaterschelpjes zijn waargenomen. Zowel het pakket sterk siltige klei als de zoetwaterschelpjes zijn indicaties voor de ligging in een geul. Het materiaal is tevens nog kalkhoudend (kalkarm), wat afzetting in een komligging uitsluit. In samenspraak met het AHN (zie afbeelding 9) ligt het plangebied landschappelijk gezien binnen een kronkelwaardgeul, met direct ten noorden een kronkelwaardrug. In de sterk siltige klei bevinden bodemvormende processen zich nog in de initiële fase. Vaak in of direct onder de bouwvoor (Ap-horizont) komen vaak al gleyvlekken (roest-reductie vlekken) voor tot aan het niveau van het huidige grondwaterpeil. Dit is de zogenaamde gley-zone (Cg-horizont), het niveau waarbinnen het grondwaterspiegel fluctueert. Vanwege de kalkhoudendheid en het voorkomen van gleyvlekken in of direct onder de bouwvoor kan het aanwezige bodemprofiel het beste geclassificeerd worden als een kalkhoudende poldervaaggrond. Afgezien van de bouwvoor (eerste 30 cm vanaf het maaiveld) lijkt er sprake te zijn van een intacte bodemopbouw. Omdat er echter nog nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden zijn bodemverstoringen visueel minder goed zichtbaar. Vanwege de kalkhoudendheid komt het aangetroffen bodemprofiel niet overeen met het bodemtype zoals weergegeven op de Bodemkaart van Nederland (zie § 3.6). Archeologische indicatoren Tijdens het veldonderzoek zijn in de boringen 1, 2, 4, 6, 8, 10, 11, 12 en 14 t/m 16 sporen (spikkels) baksteen aangetroffen, welke zich over het algemeen beperken tot de bouwvoor/bovengrond (eerste 50 cm vanaf het maaiveld). In boring 13 zijn hierin ook nog enkele fragmenten houtskool waargenomen in de bovengrond. In het versneden en verbrokkelde opgeboorde materiaal zijn in de boringen 2, 4 en 16 antropogeen materiaal aangetroffen (Tabel VIII). Daarnaast is bij de oppervlaktekartering een grote hoeveelheid antropogeen materiaal verzameld, in volume ongeveer driekwart van een 5 liter emmer. De aangetroffen archeologische indicatoren zijn voorgelegd aan een materiaalspecialist van EARTH Integrated Archaeology (contactpersoon mevr. drs. E. Kars).
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 18 van 42
Tabel VIII. Overzicht aangetroffen archeologische indicatoren Boring nr.
Diepte/Traject in cm -mv
Datering de
ste
Indicator
2
30 cm -mv
19 -20
eeuw
Fragment roodbakkend aardewerk
4
40 cm -mv
19de-20ste eeuw
Fragment roodbakkend aardewerk
de
ste
16
15 cm -mv
19 -20
Oppervlaktekartering
-
Niet dateerbaar
Oppervlaktekartering
-
19 -20
Oppervlaktekartering
-
Romeinse tijd (Rom)/ Nieuwe tijd (NT)
de
ste
eeuw
Baksteenresten Fragment aardewerk
eeuw
Fragment van een plavuistegel 4 fragmenten natuursteen, gebruikt als bouwmateriaal (2x kalksteen, 2x zandsteen)
De enkele archeologische indicatoren in de boringen 2, 4 en 16 zijn van zeer recente ouderdom en zijn aangetroffen in de bouwvoor. Het merendeel van het vanuit de oppervlaktekartering aangetroffen de ste materiaal bleken baksteen- en dakpanresten te zijn van recente ouderdom (19 -20 eeuw). De enkele fragmenten aardewerk (roodbakkend, deel van een plavuistegel) zijn eveneens van recente oude ste derdom (19 -20 eeuw). De 4 fragmenten bouwmateriaal konden niet nader gedateerd worden als Romeinse tijd t/m Nieuwe tijd. Samenvattend zijn tijdens het veldonderzoek alleen archeologische indicatoren waargenomen in de bovengrond en alleen in de vorm van spikkels baksteen en enkele fragmenten houtskool in één boring. Andere archeologische indicatoren, zoals fosfaatvlekken, welke een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid van een door de mens gevormde cultuurlaag, zijn niet waargenomen. De vondsten van de oppervlaktekartering betreft merendeels recent materiaal, waarschijnlijk van buitenaf aangevoerd (bijvoorbeeld tijdens de aanleg van het puinpad binnen het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied). Er is geen duidelijke aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Indien de fragmenten bouwmateriaal daadwerkelijk als “oud” bestempeld mogen worden (Romeinse tijd en/of Middeleeuwen daterend) is het meest waarschijnlijk dat deze resten afkomstig zijn van het ten noorden gelegen AMK-terrein (AMK-terrein 3.528), waar nederzettingsrestanten zijn aangetroffen uit de Late-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen. Onderhavig plangebied zelf hooguit als een deel van de periferie van deze nederzetting(en) hebben gefungeerd, welke zich bevond ten noorden en hoger gelegen kronkelwaardrug. 4.3
Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek
Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? De bodemopbouw binnen het plangebied is vrij uniform van aard. Vanaf een diepte tussen 100 en 150 cm –mv bevinden zich geulafzettingen. Hierboven vindt een geleidelijke overgang plaats naar beddingafzettingen, in de vorm van een dunne laag zandige klei en vervolgens tot aan het maaiveld sterk siltige klei, waarbij in het onderste deel zoetwaterschelpjes zijn waargenomen. Het plangebied ligt landschappelijk gezien binnen een kronkelwaardgeul, met direct ten noorden een kronkelwaardrug. Vanwege de kalkhoudendheid en het voorkomen van gleyvlekken in of direct onder de bouwvoor kan het aanwezige bodemprofiel het beste geclassificeerd worden als een kalkhoudende poldervaaggrond.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 19 van 42
Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (binnen een deel van het plangebied) verstoord, en indien verstoord tot hoe diep gaat deze verstoring? Afgezien van de bouwvoor (eerste 30 cm vanaf het maaiveld) lijkt er sprake te zijn van een intacte bodemopbouw. Omdat er echter nog nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden zijn bodemverstoringen visueel minder goed zichtbaar.
Zijn, daar waar het bodemprofiel intact is, archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? De aangetroffen archeologische indicatoren bevinden zich in de bovengrond of op het maaiveld. Indicatoren waargenomen tijdens het veldonderzoek betreffen spikkels baksteen en in één boring enkele fragmenten houtskool. De gedetermineerde vondsten betreffen merendeels recent materiaal, waarschijnlijk van buitenaf aangevoerd. Er is geen duidelijke aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. De ten noorden en hoger gelegen kronkelwaardrug was, getuige de al eerder aangetroffen resten ter plaatse, een veel gunstigere bewoningslocatie.
Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? Er zijn geen archeologische lagen aangetroffen.
In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen? Vanuit het bureauonderzoek was de trefkans op het aantreffen op archeologische resten daterend vanaf de IJzertijd hoog. Deze zijn tijdens het inventariserend veldonderzoek (gecombineerd verkennende en karterende fase) niet overtuigend aangetroffen. De aangetroffen indicatoren bevinden zich voornamelijk in de bouwvoor en kunnen zeker van buitenaf afkomstig zijn (niet in situ voorkomend). De hoger geleden individuele kronkelwaardruggen hadden een voorkeurspositie voor bewoning en waarschijnlijk stonden de kronkelwaardgeulen tijdens hoge waterstanden nog onder water.
Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats? Er is geen duidelijke aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor er dus vooralsnog geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen.
5.
CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES
5.1
Conclusie
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich meerdere AMK-terreinen, waart resten van nederzettingsterreinen daterend vanaf de IJzertijd t/m de Late-Middeleeuwen zijn aangetroffen. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) en een oppervlaktekartering uitgevoerd.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 20 van 42
De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit geulafzettingen bedekt met beddingafzettingen binnen een kronkelwaard. Het plangebied ligt landschappelijk gezien binnen een kronkelwaardgeul, met direct ten noorden een kronkelwaardrug. Afgezien van de bouwvoor (eerste 30 cm vanaf het maaiveld) lijkt er sprake te zijn van een intact bodemprofiel, in de vorm van een kalkhoudende poldervaaggrond. Omdat er echter nog nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden zijn bodemverstoringen visueel minder goed zichtbaar. De waargenomen archeologische indicatoren beperken zich tot de bovengrond in de vorm van spikkels baksteen en in één boring enkele fragmenten houtskool. De gedetermineerde vondsten betreffen merendeels recent materiaal, waarschijnlijk van buitenaf aangevoerd. Er zijn daarmee geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek niet bevestigd. 5.2
Selectieadvies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsnotitie van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht, kenmerk: WBD1109.T001, d.d. 8 april 2011). Met het advies geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden, en derhalve het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, wordt ingestemd. Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 0334227682), de gemeente Wijk bij Duurstede of de Milieudienst Zuidoost-Utrecht.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 21 van 42
LITERATUUR Alterra, 2003: Digitale Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:25.000 Berendsen, H.J.A., 2008: Fysische Geografie van Nederland, deel 1: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., Stouthamer, E., 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen. Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport, NITG 05-043-A). Locher, W.P. & Bakker, H. de, 1990: Bodemkunde van Nederland. Deel 1: Algemene bodemkunde. e Malmberg Den Bosch, 2 druk. Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E. & Wong, T.E., 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Stichting voor Bodemkartering, 1966: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad 39 West/Rhenen. BRONNEN AHN; internetsite, februari 2011. http://www.ahn.nl Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, februari 2011 http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht, internetsite, februari 2011. http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/cultureel-erfgoed/archeologie/cultuurhistorie/ Dinoloket, internetsite, februari 2011. http://www.dinoloket.nl/ Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie; internetsite, februari 2011. http://www.kich.nl Numis, internetsite, februari 2011. http://www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis SIKB; internetsite, februari 2011. http://www.sikb.nl Wat Was Waar; internetsite, februari 2011. http://www.watwaswaar.nl
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 22 van 42
Afbeelding 1 MAARSBERGEN MAARSBERGEN MAARSBERGEN MAARSBERGEN MAARSBERGEN MAARSBERGEN
Driebergen Driebergen Driebergen Driebergen Driebergen
450000
Odijk Odijk Odijk Odijk Odijk
Doorn Doorn Doorn Doorn Doorn
Houten Houten WERKHOVEN WERKHOVEN WERKHOVEN WERKHOVEN WERKHOVEN WERKHOVEN
LANGBROEK LANGBROEK LANGBROEK LANGBROEK LANGBROEK
Leersum Leersum Leersum Leersum Leersum Leersum 'T 'T 'T GOIJ GOIJ GOIJ GOIJ 'T 'T 'T GOIJ GOIJ
445000
Amerongen Amerongen Amerongen Amerongen
COT COTHEN HEN HEN COT HEN COT COT HEN
SCHALKWIJK SCHALKWIJK SCHALKWIJK SCHALKWIJK SCHALKWIJK SCHALKWIJK
Wijk Wijk Wijk bij bij Duurstede Duurstede Wijk Wijk Wijk bij bij bij bij Duurstede Duurstede Duurstede Duurstede
RIJSWIJK RIJSWIJK RIJSWIJK GLD GLD RIJSWIJK RIJSWIJK RIJSWIJK GLD GLD GLD GLD
N ed
er R
ijn
MAURIK MAURIK MAURIK MAURIK MAURIK
440000
RAVENSWAAIJ RAVENSWAAIJ RAVENSWAAIJ RAVENSWAAIJ RAVENSWAAIJ RAVENSWAAIJ BEUSICHEM BEUSICHEM BEUSICHEM BEUSICHEM BEUSICHEM
Culemborg Culemborg Culemborg Culemborg Culemborg Culemborg
N N N N N
ZOELMOND ZOELMOND ZOELMOND ZOELMOND ZOELMOND ZOELMOND
ASCH ASCH ASCH ASCH ASCH ASCH 0 000 0
5000m 5000m 5000m 5000m 5000m 5000m
145000
150000
BUREN BUREN BURENGLD GLD GLD GLD BUREN BUREN BUREN GLD GLD
ZOELEN ZOELEN ZOELEN ZOELEN ZOELEN ZOELEN 155000
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Locatie van het plangebied binnen Nederland bron: Geodan
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 23 van 42
444300
444400
444500
Afbeelding 2
twe g
444100
444200
Tr ec h
N N N N
0
100m
149300
149400
149500
149600
149700
149800
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Detailkaart van het plangebied Legenda Plangebied
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 24 van 42
Afbeelding 3
N N NN NN
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Kadastrale kaart uit 1829 (Minuutplan) Legenda Plangebied
Afbeelding 4
N N
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Militaire topografische kaart uit 1870 Legenda Plangebied
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 25 van 42
Afbeelding 5
N N
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Militaire topografische kaart uit 1932 Legenda Plangebied
Afbeelding 6
N N N N N N
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Topografische kaart uit 1977 Legenda Plangebied
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 26 van 42
Afbeelding 7
N N N N N
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Topografische kaart uit 1990 Legenda Plangebied
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 27 van 42
Afbeelding 8
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 28 van 42
Afbeelding 9
N N N
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Legenda in meter +NAP Plangebied
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 29 van 42
Afbeelding 10
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 30 van 42
Afbeelding 11
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 31 van 42
444350
444375
Afbeelding 12
3
4
2 444325
11
5
1
10
444300
12
9 13
8 444275
14
7 15
6 444250
16
444225
N N N N N N
0
25m
149525
149550
149575
149600
149625
149650
Cothen (gemeente Wijk bij Duurstede) - Trechtweg (ong.) Boorpuntenkaart Legenda Plangebied Boorlocatie
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 32 van 42
Bijlage 1
11015053 WBD.E03.ARC
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 33 van 42
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 34 van 42
Bijlage 2
Bewoningsgeschiedenis van Nederland
Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland weergegeven. Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.) De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca. 300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk. De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd. Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.) Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat zich voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten: vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, dat plaats maakte voor meer territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine spitse vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd. Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.) Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolihtische bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 35 van 42
Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.) Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen. Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars binnen Nederlands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden. Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied. Wel zijn uit het Laat-Neolithicum koperen voorwerpen bekend. IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.) In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die mogelijk op sociale ongelijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De meeste begravingen vonden nog altijd plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen. Romeinse Tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.) Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. Aangezien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog in belangrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd. De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds duidelijker. In veel Inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd, hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 36 van 42
De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de Limes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van handelscontacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de derde eeuw ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte onderbrekingen voortduurde tot in de vijfde eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn. Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.) Over de Vroege Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend. Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een gezaghebbende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze instabiele periode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'. Vanaf de tiende - elfde eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adellijke grootgrondbezitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes, kastelen en versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij gunstige klimatologische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode. Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast. De heersende rivaliteit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag, veelvuldig tot lokaal geweld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen. Nieuwe tijd (1500-heden) De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke belangstelling wat zich uit in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de industriële revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze ontwikkelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het grootste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de steden. In e verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19 tot het begin van de e 20 eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid plaats, wat e zich tot in het begin van de 20 eeuw uit in de kunsten.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 37 van 42
Bijlage 3
AMZ-cyclus
Het AMZ-proces Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid, gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de archeologische resten in de grond beschermt te worden door planaanpassing of planinpassing. Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. Gemeentelijke, provinciale en landelijke archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema). De eerste fase: Bureauonderzoek Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap. De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen vast te stellen. Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit het belopen van het maaiveld van het plangebied.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 38 van 42
Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden. De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO) Archeologische Begeleiding Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten (van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan. Opgraven Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is voor kennisvorming over het verleden.
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 39 van 42
11015053 WBD.E03.ARC
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 40 van 42
Bijlage 4
11015053 WBD.E03.ARC
Planontwerp
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 41 van 42
Bijlage 5
11015053 WBD.E03.ARC
Boorprofielen
Econsultancy Archeologisch Rapport Pagina 42 van 42
Bijlage 5
Boring: X: Y:
Boorprofielen
01
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
149565 444318 0
30
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, donkerbruin, Ap-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, sporen baksteen, bruin, C-horizont, kalkarm
50
02
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
149578 444336 0
30 50
50
80
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, sporen baksteen, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
120
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
70
100
100
120 130
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm Klei, zwak zandig, matig gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
150
200
200
Zand, matig fijn, sterk siltig, lichtgrijs, Cr-horizont, kalkrijk
100
150
150
Klei, sterk siltig, zwak gleyhoudend, sporen baksteen, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm
Klei, sterk siltig, sterk gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkarm
03
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
149591 444349 0
30
50
60
200
Zand, matig grof, zwak siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
100
X: Y:
06
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
149547 444255 0
30
70
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm
110
Klei, sterk siltig, sterk gleyhoudend, sporen schelpen, grijsbruin, Cg-horizont, kalkarm
50
50
100
140
150 170
200
200
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm
07
150
160
190
200
X: Y: 0
30
50
60
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
Klei, sterk siltig, donkerbruin, Ap-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk
100
Klei, matig zandig, matig gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig fijn, matig siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
Boring:
149559 444271
3,7 m +NAP
0
150
150
200
X: Y: 0
11
Boring: X: Y: 0
30
50
100
50
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, sporen houtskool, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, sporen baksteen, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm
100
140
150
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs, Cr-horizont, kalkrijk
200
200
Opdrachtgever: LTO Noord Advies Locatie: Trechtweg (ong.) te Cothen
100
110
Zand, matig fijn, matig siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk, (verspoelde) plantenresten op 190 cm -mv
150
150
180 200
200
Klei, zwak zandig, donkergrijs, Cr-horizont, kalkrijk
0
30 50
50
80 100
100
110
150
150
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, sporen baksteen, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
200
200
Klei, matig zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, sterk gleyhoudend, sporen schelpen, bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
3,7 m +NAP
0
0
30
Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm
50 80
100
110
Klei, zwak zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig fijn, matig siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk, (verspoelde) plantenresten op 180 cm -mv
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm
Klei, zwak zandig, zwak gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
150
160
Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk 200
200
Klei, zwak zandig, donkergrijs, Cr-horizont, kalkrijk
09
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
149585 444302 0
30
Klei, sterk siltig, zwak gleyhoudend, bruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
50
10
149598 444317
3,7 m +NAP
0
0
30 50
50
80
80
Klei, zwak zandig, matig gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk
100
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk Klei, zwak zandig, matig gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm
05
149578 444320
100
100
130 150
150
130
Klei, sterk zandig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
150
Zand, matig grof, matig siltig, lichtgrijs, Cr-horizont, kalkrijk
170
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm Klei, matig zandig, zwak gleyhoudend, sporen schelpen, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, matig siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
200
200
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm
Zand, matig grof, matig siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
149611 444333
3,7 m +NAP
90
Boring:
Zand, matig grof, zwak siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
Boring:
50
50
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Klei, zwak zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
08
Zand, zeer grof, zwak siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk 200
0
30
149572 444286
130
Zand, matig grof, zwak siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
X: Y:
3,7 m +NAP
0
Boring:
130
220
Boring:
Klei, sterk siltig, zwak gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
Klei, matig zandig, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk 200
Klei, sterk siltig, donkerbruin, Ap-horizont, bouwvoor, kalkarm
04
149591 444336
0
12
Boring:
149617 444314
3,7 m +NAP
X: Y: 0
30
50
50
80
100
150
100
150
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, sporen baksteen, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, sterk gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
0
Boring:
3,7 m +NAP
X: Y: 0
30
50
50 70
100
100 120
Klei, zwak zandig, matig gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, lichtgrijs, Cr-horizont, kalkrijk
13
149604 444299
150 170
Klei, sterk siltig, sporen houtskool, zwak gleyhoudend, donkerbruin, Apg-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
0
Zand, matig grof, zwak siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
Boring:
3,7 m +NAP
X: Y: 0
30 40
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, sporen houtskool, donkerbruin, Ap-horizont, bouwvoor, kalkarm Klei, sterk siltig, zwak gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm
50
100
Klei, zwak zandig, sterk gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
14
149592 444283 0
15
149579 444268
3,7 m +NAP
0
30
50 70
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
100
Zand, matig grof, matig siltig, grijs, Cr-horizont, kalkrijk
150
90
130
150
200
200
150
Klei, sterk siltig, sporen baksteen, sporen houtskool, donkerbruin, Ap-horizont, bouwvoor, kalkarm, enkele houtskoolfragmenten waargenomen op 30 cm -mv Klei, sterk siltig, sporen baksteen, bruin, C-horizont, kalkarm Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, zeer grof, zwak siltig, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk
Bijlage 5
Boring: X: Y: 0
Boorprofielen
16
149566 444252
3,7 m +NAP
0
30
50 70
Klei, sterk zandig, sporen puin, lichtbruin, geroerde/opgebrachte laag Klei, sterk siltig, sporen baksteen, zwak gleyhoudend, bruin, Cg-horizont, kalkarm Klei, sterk siltig, sporen baksteen, matig gleyhoudend, bruingrijs, Cg-horizont, kalkarm
100 120 140
150 170
200
200
Klei, zwak zandig, matig gleyhoudend, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, sporen schelpen, grijs, Cr-horizont, kalkrijk Zand, zeer grof, zwak siltig, lichtgrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Opdrachtgever: LTO Noord Advies Locatie: Trechtweg (ong.) te Cothen