Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1 Inhoudsopgave 1. Algemeen..............................................1 1.1 Basisprincipes van KNX/EIB BUS.............1 1.2 Applicatieversies...................................1
1.2 Applicatieversies Schakelapparaten applicatie versie 3.1: BEG_SWI_HKL_V3.1 Artikelnummers:
1.3 Symbolen............................................1 1.4 Functies..............................................1 2. Instructies eerste inbedrijfstelling normale modus...................................3 2.1 Aanwezigheidsmelder als dimmer...........3
Dimmers applicatie versie 3.1: BEG_DIM_HKL_V3.1 Artikelnummer:
2.2 Aanwezigheidsmelder als schakelaar.......4 3. Instructies eerste inbedrijfstelling halfautomatische modus.....................5 4. Instructies slave-modus........................5 5. Instructies permanente dimmer............5
92446, 92447, 92448, 92449, 92450, 92451, 92452, 92453, 97052, 97053
92430, 92431, 92432, 92433, 92434, 92435, 92436, 92437
De betreffende applicaties kunnen enkel worden gebruikt in combinatie met de bijbehorende apparaten. Wanneer de foutmelding ‘Schrijven van een geheugenblok is mislukt’ verschijnt, moet de andere applicatie worden gebruikt.
6. Instructies lichtsensor...........................6 7. Instructies klimaatregelingsuitgang......6 8. Aanwezigheidsfunctie...........................7 9. Verklaring van overige functies.............7 10. Communicatieobjecten..........................8
1. Algemeen 1.1 Basisprincipes van KNX/EIB BUS De B.E.G. KNX-aanwezigheidsmelder verkrijgt zijn werkspanning via de bus-leiding. Tegelijkertijd verzendt of ontvangt de melder via deze leiding ook telegrammen. Daarvoor moeten de communicatieobjecten van de aanwezigheidsmelder zijn verbonden met de gewenste communicatieobjecten van andere actuatoren. De instellingen worden geconfigureerd met de programmeertool ETS. Om deze handleiding te begrijpen is een KNX-installatie- en inbedrijfstellingscursus vereist. Voordat u met de B.E.G.-applicatie kunt werken, moet deze naar de ETS worden geïmporteerd. Dit geschiedt in het ETS-menu via: Bestand → Importeren, vervolgens bestand selecteren en openen. Let op: Het is belangrijk te letten op de bestandstypes van de objecten. Zo kan bijvoorbeeld een 1 bit object enkel met een 1 bit object van een ander apparaat samenwerken. De aanwezigheidsmelder werkt met 1 bit, 4 bits, 1 byte of 2 bytes bestandstypes, afhankelijk van het gebruikte object.
MAN 6674 – 141010
1.3 Symbolen In de volgende applicatiebeschrijving worden voor de duidelijkheid verschillende symbolen gebruikt. Deze symbolen worden hier kort beschreven. Let op: Dit symbool duidt op tekstpassages die absoluut dienen te worden gelezen om fouten bij de installatie en inbedrijfstelling te vermijden. Aanbeveling: Onder dit symbool zijn parameterinstellingen te vinden die uit ervaring leiden tot een optimaal gebruik van het apparaat. 1.4 Functies Om een eenvoudige kennismaking met deze applicatiebeschrijving mogelijk te maken, dient eerst te worden ingegaan op de algemene functies van een aanwezigheidsmelder. De wezenlijke functieblokken zijn de bewegingsherkenning, de lichtmeting en de interne logische inrichting. De bewegingsherkenning van de B.E.G. KNX-aanwezigheidsmelder De KNX-aanwezigheidsmelder werkt met een passief infraroodsysteem dat warmtebewegingen registreert en omzet in signalen die door een processor worden geanalyseerd. Het belangrijkste criterium bij de bewegingsherkenning is de juiste montageplaats.
Pagina 1 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1
Montageplaats De aanwezigheidsmelder dient zo te worden gemonteerd dat de hoofdbewegingsrichting altijd tangentieel (zijdelings van het apparaat) plaatsvindt. Wanneer zeer kleine bewegingen moeten worden herkend (werken op een pc-toetsenbord), raden wij een montageplaats direct boven het bureau aan. Zo kan de registratie worden gegarandeerd. Vermijding van storingsbronnen zoals: 1. Straalkachels 2. Ventilatiesystemen die warme lucht afgeven 3. Lampen in het directe registratiegebied (vermijding van optische terugkoppeling) Al deze stoorbronnen kunnen leiden tot onjuiste inschakelingen omdat zij ook warmte leveren. Houd een montagehoogte van 2,5 m aan om een optimale reikwijdte en gevoeligheid te bereiken. Lichtmeting: In deze paragraaf wordt de lichtmeting van de KNX aanwezigheidsmelder nader toegelicht wanneer deze als schakelaar wordt geconfigureerd. Het volgende diagram dient ter verduidelijking (lichtcurve fluorescentielamp bij daglicht):
wordt de lichtsterktetoename opgeteld die in de tijd T1 wordt bereikt. Bij deze waarde wordt dan nog een tolerantie opgeteld. De tolerantie kan onder de parameter Tolerantie worden ingesteld op 50 Lux of 100 Lux. De bewegingen die bij donkerheid worden geregistreerd, doen de nalooptijd toenemen, zodat de verlichting ingeschakeld blijft. Wanneer het daglichtaandeel langzaam toeneemt en de uitschakelgrens overschrijdt, start de vertragingstijd T2. Dit is de daglichtafhankelijke uitschakeling die de verlichting uitschakelt hoewel de nalooptijd nog niet is afgelopen. De lichtwaarde moet in deze tijd voortdurend boven de uitschakelgrens liggen. Deze functie dient ter energiebesparing. De verlichting wordt na de tijd T2 uitgeschakeld. Bedrijfsmodus van de melder Onder de sectie ‘Lichtuitgang‘ kan in de BEG_DIM_HKL_V3.1 applicatie de bedrijfsmodus van de melder worden ingesteld. Het apparaat biedt de keuze uit de volgende bedrijfsmodi: 1. 2. 3. 4.
Normale modus Halfautomatische modus Slave-modus Permanente dimmer (enkel DIM-applicatie)
De afzonderlijke bedrijfsmodi worden in de beschrijving toegelicht.
Uitganglicht: Met deze parameter kan worden ingesteld of het apparaat in de vol-/halfautomatische modus de verlichting moet schakelen of dimmen. Als het apparaat wordt geconfigureerd als dimmer gelden de instellingen zoals toegelicht onder punt 2.1. De parameters als schakelaar worden beschreven onder punt 2.2.
Voorbeeld: In het voorbeeld ligt de lichtwaarde aanvankelijk boven de richtwaarde (richtwaarde boven ‘lichtsterktegrens’). De lichtuitgang reageert niet op een herkende beweging. Wanneer de lichtwaarde nu onder de richtwaarde valt en de aanwezigheidsmelder een beweging herkent, wordt de verlichting ingeschakeld. De curve beschrijft de totale lichtsterkte in een ruimte met dag- en kunstlicht. Na inschakelen van de verlichting start de tijd T1. In de parameters kan deze tijd onder het punt ‘Bepalen uitschakelgrens na’ worden ingesteld. Zoals aan het diagram kan worden ontnomen, bereiken bijvoorbeeld fluorescentielampen pas na enige minuten de maximale lichtsterkte. Na de tijd T1 wordt de uitschakelgrens berekend. Bij de ingestelde richtwaarde
MAN 6674 – 141010
Interne logische inrichting van de melder: Bij de B.E.G. KNX-aanwezigheidsmelder verdient een punt speciale aandacht. De complete logische inrichtingen worden intern zelfstandig verwerkt. Er zijn dus geen verdere instrumenten zoals lichtsensoren, timers of logische modules nodig. Het is niet aan te bevelen de lichtregeling aan te passen, omdat anders onterechte foutmeldingen kunnen optreden. Dit geldt met name voor hogere logische modules zoals KNXservers of bedieningspanelen. Handmatige ingrepen kunnen uitsluitend via de blokkeer- of tasterobjecten worden verricht!
Pagina 2 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1 2. Instructies eerste inbedrijfstelling normale modus 2.1 Aanwezigheidsmelder als dimmer: Instellingen sectie Lichtuitgang:
basiskanaal 100 % bereikt, wordt het tweede kanaal automatisch verhoogd tot 100 %. Parameter softstart: Als softstart actief is, wordt de verlichting bij een geregistreerde beweging langzaam verhoogd van 0 % tot de richtwaarde. Softstart is standaard gedeactiveerd zodat de verlichting met 100 % wordt ingeschakeld en dan tot de richtwaarde wordt gebracht. Instellingen sectie Lichtwaarde:
Parameter nalooptijd: Met de nalooptijd wordt bepaald hoe lang de verlichting moet blijven ingeschakeld na de laatst geregistreerde beweging. Elke nieuw geregistreerde beweging laat de nalooptijd weer opnieuw beginnen (zie diagram). De nalooptijd wordt onder de punten ‘Nalooptijd seconden’, ‘Nalooptijd minuten’ en ‘Nalooptijd uren’ ingesteld en bestaat uit de som van deze drie tijden.
Parameter richtwaarde lichtsterkte 1 en 2: De richtwaarde lichtsterkte is de luxwaarde die in de ruimte wordt gewenst. Deze kan in een bereik van 5 tot 1200 Lux vrij worden gekozen.
Voorbeeld retriggering, nalooptijd 5 minuten Uit ervaring blijkt dat de aanwezigheidsmelder het best kan worden ingesteld op een richtwaarde van 500 Lux. Parameter constant licht: Wanneer de grenswaarde constant licht actief is, wordt via het communicatieobject lichtsterkte, als een beweging wordt geregistreerd, altijd een vaste waarde in % overgedragen naar de bus. De verlichting wordt niet meer geregeld. Deze waarde wordt onder de parameter constant licht bepaald in een bereik van 0 – 100 %.
Bij fluorescentielampen wordt een nalooptijd van minstens 10 minuten aanbevolen om de levensduur van de fluorescerende stof te verhogen. Parameter offset tussen lichtwaarde 1 en 2: Wanneer u 2 armaturen afzonderlijk wilt regelen, kan dit met offset. Als basiskanaal is het communicatieobject lichtwaarde 1 gedefinieerd. Wanneer bijvoorbeeld een offset van -30 % wordt ingesteld, wordt het tweede kanaal pas ingeschakeld wanneer het basiskanaal 30 % heeft bereikt. Zo bestaat er steeds een regelverschil van 30 % tussen de beide kanalen. Wanneer het
MAN 6674 – 141010
Togglefunctie: Wanneer de extra grenswaarden ‘richtwaarde lichtsterkte 2’ en ‘constant licht’ worden geactiveerd, verschijnen de communicatieobjecten toggelen richtwaarde, toggelen richtwaarde/constant licht en actuele richtwaarde. De communicatieobjecten reageren op 1 bit signalen. De geselecteerde grenswaarden blijven voortdurend actief, ook na een handmatige of automatische uitschakeling. Telegram op toggelen richtwaarde: 1= wijziging richtwaarde 1 / constant licht naar richtwaarde 2 0= wijziging richtwaarde 2 / constant licht naar richtwaarde 1
Pagina 3 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1
Telegram op toggelen richtwaarde / constant licht: 1= wijziging richtwaarde 1 / richtwaarde 2 naar constant licht 0= wijziging richtwaarde 1 / constant licht naar richtwaarde 2 Actuele richtwaarde / constant licht Toestandsweergave van de grenswaarde Parameter cyclustijd regeling De cyclustijd regeling bepaalt de regelsnelheid van de verlichting. Aan te bevelen is een gemiddelde tijd van 3 seconden. Een te snelle regelsnelheid kan tot schommelingen in de verlichting leiden. Wanneer de verlichting tekenen van schommelingen vertoont, moet de cyclustijd regeling ruimer worden ingesteld.
Parameter inschakeltelegram verzenden: Bij de selectie ‘bij elke detectie verzenden’ wordt het signaal via het communicatieobject 0: lichtuitgang en 1: lichtsterkte, bij elke nieuw geregistreerde beweging afgegeven. Bij de selectie ‘enkel bij eerste detectie’ wordt uitsluitend bij de eerste geregistreerde beweging een signaal afgegeven. Met deze parameter kan de busbelasting laag worden gehouden. De instelling ‘enkel bij eerste detectie’ wordt aanbevolen om de busbelasting gering te houden. De nalooptijd wordt ook bij deze instelling intern bij elke geregistreerde beweging geretriggerd. Sectie lichtsterkte
Voor de instellingen van de lichtsensor alsook de klimaatregelingskanalen zie hoofdstuk 6 en 7! 2.2 Aanwezigheidsmelder als schakelaar: Instellingen sectie Lichtuitgang:
Parameter lichtsterkte grenswaarde en lichtsterkte grenswaarde 2: zie punt 2.1
Parameter nalooptijd: Zie punt 2.1 Nalooptijd Parameter daglichtafhankelijke uitschakeling: Hier kan de tijd T2, uit het diagram onder punt 1 ‘Lichtmeting’, worden ingesteld. Details vindt u onder dit punt. Een ingestelde tijd van 5 minuten is aan te bevelen. Parameter type schakeltelegram: Onder deze parameter kan het signaal worden gedefinieerd dat bij een geregistreerde beweging wordt doorgegeven aan de bus. Voor normale toepassingen volstaat het 1 bit signaal. Er kan ook een 8 bits signaal worden ingesteld. Dit geeft een waarde van 0 – 100 % door aan de bus. Het 8 bits signaal kan voor het inschakelen en het uitschakelen vrij worden ingesteld.
Parameter bepalen uitschakelgrens na: Instellen van tijd die verstrijkt voordat de aanwezigheidsmelder de uitschakelgrens bereikt. Zie voor details het diagram onder punt 1.4 Lichtmeting. Voor fluorescentielampen bevelen we een tijd van 5 – 10 minuten aan. Voor Ohmse belasting (zoals gloeilampen) volstaat een tijd van 1 minuut. Togglefunctie: Wanneer de extra grenswaarde ‘richtwaarde lichtsterkte 2’ wordt geactiveerd, verschijnen de communicatieobjecten toggelen grenswaarde en actuele grenswaarde. De communicatieobjecten reageren op 1 bit signalen. De geselecteerde grenswaarde blijft voortdurend actief, ook na een handmatige of automatische uitschakeling. Telegram op toggelen grenswaarde: ·· 1 = wijziging grenswaarde 1 naar grenswaarde 2 0 = wijziging grenswaarde 2 naar grenswaarde 1 Actuele grenswaarde Toestandsweergave grenswaarde
MAN 6674 – 141010
Pagina 4 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1 Parameter blokkeertijd: Parameter tolerantie: Hier wordt de tolerantie ingesteld die bij de berekende uitschakelgrens wordt opgeteld. Zie voor details het diagram onder punt 1.4 Lichtmeting. Voor de instellingen van de lichtsensor alsook de klimaatregelingskanalen zie hoofdstuk 6 en 7!
3. Instructies eerste inbedrijfstelling halfautomatische modus De halfautomatische modus wijkt in principe niet af van de normale modus. De parameterinstellingen veranderen niet in deze modus! Wat wel verschilt, is het eerste inschakeltelegram. In de halfautomatische modus wordt de verlichting anders dan in de normale modus niet bij de eerste geregistreerde beweging maar met een 1 bit signaal via het tasterobject ingeschakeld. Voor het inschakelen van de verlichting in de halfautomatische modus is een taster absoluut noodzakelijk. Het uitschakelen van de verlichting geschiedt net zoals in de normale modus automatisch. Voor de precieze instellingen van de lichtkanalen, lichtmeters alsook de klimaatregelingskanalen zie hoofdstuk 2, 6 en 7!
4. Instructies slave-modus Een probleem in de praktijk is de master-master-modus van aanwezigheidsmelders. Hier kunnen storingen in het verlichtingssysteem optreden omdat de beide masters lichtsterktemetingen uitvoeren en nalooptijden instellen.
De blokkeertijd is de enige parameter die in de slavemodus kan worden geconfigureerd. Hiermee wordt de dode tijd tussen de verzending van twee signalen aangegeven. Aan te bevelen valt een dode tijd van > 30 sec. omdat de bus anders te veel wordt belast.
5. Instructies permanente dimmer De permanente-dimmer-modus wordt gebruik in ruimtes waarin voortdurend een bepaalde luxwaarde dient te worden bereikt (bankhal, winkelpassage). De aanwezigheidsmelder meet in deze modus uitsluitend de lichtwaarde en regelt de verlichting bewegingsonafhankelijk, oftewel permanent. Wanneer de permanente lichtregeling op bepaalde tijden niet gewenst is, kan via een logische module een 1 bit telegram naar het blokkeerobject worden verzonden dat de permanente dimmer uitschakelt (meer over blokkeren onder het punt Blokkeerfunctie 9.3).
Het master-slave-systeem draagt bij aan de oplossing van dit probleem. De master regelt de complete logische analyse zoals lichtsterktemeting of instellen van de nalooptijd. De slave dient uitsluitend om de reikwijdte te vergroten. Er kunnen meerdere slave-apparaten met een master samenwerken. Principe master-slave
De parameters van de permanente dimmer werden reeds onder punt 2.1 behandeld. Zie dit punt voor instellingsdetails.
MAN 6674 – 141010
Pagina 5 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1
Voor de instellingen van de lichtsensor alsook de klimaatregelingskanalen zie hoofdstuk 6 en 7!
6. Instructies lichtsensor De B.E.G. KNX-aanwezigheidsmelder biedt de mogelijkheid de gemeten lichtwaarde in de ruimte via een 2 bytes-object aan de bus door te geven.
Parameter zenden van lichtwaarde-object Deze parameter is standaard gedeactiveerd. Zodra het menupunt ‘lichtwaarde cyclisch verzenden’ of het punt ‘lichtwaarde verzenden bij wijziging’ wordt geactiveerd, verschijnt het lichtwaarde-communicatieobject. -
Lichtwaarde cyclisch verzenden: na de ingestelde tijd wordt de lichtwaarde opnieuw aan de bus doorgegeven. Lichtwaarde verzenden bij wijziging: de lichtwaarde wordt alleen na de ingestelde wijziging van de lichtwaarde naar de bus verzonden.
Parameter correctiewaarde: De parameter wordt gebruikt om de lichtwaarde te kalibreren. Er kan een waardebereik van -200 - +200 lux worden ingesteld. Handel bij het kalibreren als volgt: 1. lichtwaarde met luxmeter meten bij het referentiepunt 2. lichtwaarde afgeven aan bus 3. lichtwaarde aanpassen
MAN 6674 – 141010
7. Instructies klimaatregelingsuitgang Het klimaatregelingskanaal werd zo ontworpen dat energiegevoelige apparaten vertraagd worden opgestart. Verder kan met een klimaatregelingskanaal een alarmmelder worden gesimuleerd. Belangrijk: De klimaatregelingskanalen zijn uitsluitend aanwezigheidsafhankelijk, zodat de lichtsterktemeting bij deze kanalen geen rol speelt.
Parameter nalooptijd: Onder deze parameter kan, zoals onder punt 2.1, de nalooptijd van het klimaatregelingskanaal worden ingesteld. Ook deze kan tot op de seconde nauwkeurig worden geprogrammeerd. Parameter duur van de waarnemingstijd: Onder het punt ‘duur van de waarnemingstijd’ kan de duur van een waarnemingsperiode worden ingesteld. Parameter aantal waarnemingsperiodes: Onder het punt ‘aantal waarnemingsperiodes’ kan het aantal waarnemingsperiodes worden ingesteld. De waarnemingstijd en de waarnemingsperiode staan in direct verband met elkaar. Aan de hand van deze twee parameter wordt de vertragingstijd van het klimaatregelingskanaal ingesteld. Voorbeeld: Waarnemingstijd 10 seconden waarnemingsperiodes 3: Na de eerste geregistreerde beweging wordt de tijd van de eerste periode gestart. Nu moet in elke periode ten minste een beweging worden herkend. Het kanaal schakelt in de laatste periode bij de eerste geregistreerde beweging zijn nalooptijd in. Dat resulteert in een vertragingstijd van 21-30 seconden (afhankelijk van de laatst geregistreerde beweging). De nalooptijd wordt zoals bij het schakel- of dimkanaal bij elke beweging geretriggerd. Wanneer er gedurende een periode geen beweging wordt geregistreerd, worden alle periodes weer teruggezet.
Pagina 6 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1 8. Aanwezigheidsfunctie Er zijn twee varianten om een zuivere aanwezigheidsbewaking te realiseren. 8.1 Gebruik van een klimaatregelingskanaal (1 en 0 telegram): Om een onvertraagde aanwezigheidsbewaking te realiseren, moeten de volgende parameters worden ingesteld. Nalooptijd: De nalooptijd kan vrij naar keuze worden ingesteld. Duur van de waarnemingstijd: Niet noodzakelijk. Aantal waarnemingsperiodes: Direct inschakelen bij beweging Wanneer de parameters zoals hierboven omschreven worden ingesteld, verzendt de melder bij de eerste geregistreerde beweging een 1 bit IN-telegram via het geconfigureerde klimaatregelingsobject. Nieuwe bewegingen starten de nalooptijd opnieuw. Wanneer er geen verdere beweging wordt herkend, loopt de nalooptijd af. Na afloop van de nalooptijd zendt de aanwezigheidsmelder een 1 bit UIT-telegram. 8.2 Gebruik van de slave als aanwezigheidsmelder (1 telegram cyclisch): Om een cyclische aanwezigheidsbewaking te realiseren, dient de KNX-aanwezigheidsmelder als slave te worden geconfigureerd. Het externe bewegingsobject kan dan worden verbonden met een logische bewakingsmodule die cyclische signalen verwacht. Onder de parameter ‘blokkeertijd slave’ kan de tijd voor de cyclische verzendingen worden ingesteld. Met deze instellingen verzendt de aanwezigheidsmelder cyclische aanwezigheidssignalen via het ‘externe bewegingsobject’.
9. Verklaring van overige functies 9.1 Tasterobject: Met het tasterobject is het mogelijk een verbinding te leggen met een KNX-taster. Zo kan de lichtregeling handmatig worden aangepast. De volgende functies zijn uitvoerbaar:
MAN 6674 – 141010
in de volautomatische modus: - Bij uitgeschakelde verlichting wordt de verlichting met een 1 bit signaal naar het tasterobject ingeschakeld. De verlichting blijft actief zolang de aanwezigheidsmelder beweging registreert. Na de nalooptijd schakelt de aanwezigheidsmelder de verlichting uit. - Bij ingeschakelde verlichting wordt de verlichting met een 1 bit signaal naar het tasterobject uitgeschakeld. De verlichting blijft inactief zolang de aanwezigheidsmelder beweging registreert. Na afloop van de nalooptijd schakelt de aanwezigheidsmelder weer naar de normale modus. in de halfautomatische modus: In de halfautomatische modus is een taster absoluut noodzakelijk aangezien deze het eerste inschakeltelegram moet verzenden. Aansluitend loopt de nalooptijd af of zal deze door bewegingen worden geretriggerd. Wanneer de lichtwaarde boven de richtwaarde ligt, herkent de aanwezigheidsmelder dit en wordt de verlichting in de volautomatische modus niet ingeschakeld. Wanneer de lichtwaarde boven de richtwaarde ligt, reageert de aanwezigheidsmelder als volgt: Na bediening van de taster schakelt de aanwezigheidsmelder de verlichting in, om deze direct te dimmen en uiteindelijk weer uit te schakelen. Wanneer de verlichting constant ingeschakeld moet blijven, dient er handmatig te worden gedimd. Deze handmatige dimwaarde blijft behouden totdat de nalooptijd is afgelopen en het apparaat uitschakelt. 9.2 Licht handmatig dimmen: Een andere mogelijkheid is het dimmen met een taster. Wanneer de verlichting handmatig wordt gedimd, zendt de aanwezigheidsmelder uitsluitend na de ingestelde nalooptijd een 0 % telegram naar de bus. Principe: Bij handmatig dimmen wordt de actuator direct gedimd met een taster. De aanwezigheidsmelder ontvangt via zijn dimobject een signaal dat verhindert dat er telegrammen via de lichtsterkteobjecten worden verstuurd naar de bus. Alleen het uitschakeltelegram wordt na afloop van de nalooptijd aan de bus overgedragen. Aansluitend schakelt de aanwezigheidsmelder terug naar de ingestelde modus. 9.3 Blokkeerfunctie: Met de blokkeerfunctie is het mogelijk de aanwezigheidsmelder te blokkeren, zodat er geen telegrammen via het lichtobject of de lichtsterkteobjecten naar de bus worden gezonden. Het is ook mogelijk bij het blokkeren of deblokkeren nog een gedefinieerd laatste signaal te verzenden.
Pagina 7 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1
De volgende parameters kunnen in de schakelmodus worden ingesteld:
Wanneer het apparaat wordt gedeblokkeerd, springt het automatisch terug naar de normale regelmodus.
Parameter blokkeren door objecten mogelijk: Onder dit punt moet de blokkeerfunctie worden geactiveerd. Er kan worden gekozen of de blokkade met een 1 of een 0 op het blokkeerobject wordt geactiveerd. Voor deblokkeren wordt telkens het andere telegram gebruikt (bijvoorbeeld blokkeren met 1, deblokkeren met 0).
Let op: In de halfautomatische modus dient het volgende in acht te worden genomen: Wanneer de functie bij deblokkeren op ‘alleen deblokkeren’ wordt gezet, wordt het kanaal nageleid. Dat betekent dat wanneer in geblokkeerde toestand een inschakeltelegram naar tasterobject 5 wordt verzonden, het apparaat bij deblokkeren de ingestelde telegrammen verzendt. De telegrammen worden in de sectie lichtuitgang ingesteld.
Parameter functie blokkeren: Onder deze parameter wordt de reactie bij blokkeren bepaald. De volgende parameters kunnen worden geselecteerd: -
-
alleen blokkeren (er wordt geen telegram verzonden naar de bus) blokkeren verhindert activering van het kanaal (wanneer de melder actief is, loopt de nalooptijd af, aansluitend schakelt de aanwezigheidsmelder niet meer in) blokkeren en 0-telegram blokkeren en 1-telegram
Parameter functie deblokkeren: Onder deze parameter wordt de reactie bij deblokkeren bepaald. De volgende parameters kunnen worden geselecteerd: -
-
Alleen deblokkeren (let op: wanneer deze parameter wordt geactiveerd, is het noodzakelijk dat een andere deelnemer een 0-telegram verzendt bij voorheen actieve verlichting) deblokkeren en 0-telegram deblokkeren en 1-telegram
De volgende parameters kunnen in de dimmodus worden ingesteld: Parameter blokkeren door objecten mogelijk: Onder dit punt dient de blokkeerfunctie te worden geactiveerd. Er kan worden gekozen of de blokkade met een 1 of een 0 op het blokkeerobject wordt geactiveerd. Voor deblokkeren wordt telkens het andere telegram gebruikt (bijvoorbeeld blokkeren met 1, deblokkeren met 0). Parameter functie blokkeren: Onder deze parameter wordt de reactie bij blokkeren bepaald. De volgende parameters kunnen worden geselecteerd: -
-
alleen blokkeren (er wordt geen telegram verzonden naar de bus) blokkeren verhindert activering van het kanaal (wanneer de melder actief is, loopt de nalooptijd af, aansluitend schakelt de aanwezigheidsmelder niet meer in) blokkeren en waarde verzenden (een gedefinieerde dimwaarde van 0-100% kan worden ingesteld)
MAN 6674 – 141010
9.4 Gedrag na busspanningsterugkeer: Het gedrag van de aanwezigheidsmelder na programmering en na busspanningsterugkeer kan niet worden geconfigureerd. De melder schakelt na spanningsterugkeer weer naar zijn geconfigureerde bedrijfsmodus.
10. Communicatieobjecten ingangsobject | uitgangsobject Communicatieobjecten in dimmodus Normale / halfautomatische modus object object object object object object object object object
0: 1: 2: 3: 4: 5: 6: 7: 8:
object 9: object 10: object 11: object 12: object 13: object 14:
uitgeschakeld lichtsterkte 1 1 byte lichtsterkte 2 1 byte blokkeerobject 1 bit externe beweging 1 bit tasterobject 1 bit dimobject 4 bits toggelen richtwaarde 1 bit toggelen richtwaarde / constant licht 1 bit actuele richtwaarde / constant licht 1 byte klimaatregelingsuitgang 1 bit blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 1 1 bit klimaatregelingsuitgang 2 1 bit blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 2 1 bit lichtwaarde 2 bytes
Schakelmodus (SWI) object 0: lichtuitgang object 1: lichtsterkte object 2: uitgeschakeld
1 bit 1 byte
Pagina 8 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1 object 3: object 4: object 5: object 6: object 7: object 8: object 9: object 10: object 11:
blokkeerobject 1 bit externe beweging 1 bit tasterobject 1 bit uitgeschakeld toggelen grenswaarde 1 bit uitgeschakeld actuele grenswaarde 1 byte klimaatregelingsuitgang 1 1 bit blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 1 1 bit object 12: klimaatregelingsuitgang 2 1 bit object 13: blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 2 1 bit object 14: lichtwaarde 2 bytes Slave-modus object 0:
externe beweging
1 bit
Permanente dimmer object 0: object 1: object 2: object 3: object 4: object 5: object 6: object 7: object 8: bit object 9: byte object 10: object 11:
uitgeschakeld lichtsterkte 1 1 byte lichtsterkte 2 1 byte blokkeerobject 1 bit uitgeschakeld tasterobject 1 bit uitgeschakeld toggelen richtwaarde 1 bit toggelen richtwaarde / constant licht 1 actuele richtwaarde / constant licht
1
klimaatregelingsuitgang 1 1 bit blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 1 1 bit object 12: klimaatregelingsuitgang 2 1 bit object 13: blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 2 1 bit object 14: lichtwaarde 2 bytes Beschrijving van objecten voor normale en halfautomatische modus 1. object 0: type: 1 bit verbinden met
lichtuitgang uitgangsobject bijvoorbeeld actuator 1 bit ingangsobject
2. object 0: type: 1 bit verbinden met:
externe beweging (alleen bij slave) uitgangsobject bijvoorbeeld ingangsobject externe beweging master lichtsterkte uitgangsobject actuator 1 byte ingangsobject lichtsterkte uitgangsobject
3. object 1: type: 1 byte verbinden met: 4. object 2: type: 1 byte
MAN 6674 – 141010
verbinden met:
bijvoorbeeld actuator 1 byte ingangsobject
5. object 3: type: 1 bit verbinden met:
blokkeerobject ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay, logische module
6. object 4: type: 1 bit verbinden met:
externe beweging ingangsobject object 0 externe beweging van slaveapparaat
7. object 5: type: 1 bit verbinden met:
tasterobject ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay, logische module aanwijzing: absoluut noodzakelijk bij halfautomatische modus
8. object 6: type: 4 bits verbinden met:
dimobject ingangsobject bijvoorbeeld 4 bits dimobject van taster, touchdisplay
9. object 7: type: 1 bit verbinden met:
toggelen grenswaarde (SWI-modus) ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay
10. object 7: type: 1 bit verbinden met: 11. object 8: type: 1 bit verbinden met:
toggelen richtwaarde (dimmodus) ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay toggelen richtwaarde / constant licht ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay
12. object 9:
actuele grenswaarde / richtwaarde / constant licht uitgangsobject bijvoorbeeld touchdisplay om actuele toestand te laten weergeven
type: 1 byte verbinden met:
13. object 10: type: 1 bit verbinden met:
klimaatregelingsuitgang 1 uitgangsobject bijvoorbeeld actuatoren die klimaatregelingsapparaten aansturen. aansturing van logische alarmmodules
14. object 11:
blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 1 ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay, logische module
type: 1 bit verbinden met:
15. object 12: type: 1 bit verbinden met:
klimaatregelingsuitgang 2 uitgangsobject bijvoorbeeld actuatoren die klimaatregelingsapparaten aansturen. aansturing van logische alarmmodules
Pagina 9 van 10
Applicatieprogrammabeschrijving voor KNX-aanwezigheidsmelders versie 3.1
16. object 11: type: 1 bit verbinden met:
17. object 14: type: 2 bytes verbinden met:
blokkeerobject klimaatregelingsuitgang 2 ingangsobject bijvoorbeeld taster, touchdisplay, logische module lichtwaarde uitgangsobject bijvoorbeeld touchdisplay weergave om luxwaarde te laten weergeven
MAN 6674 – 141010
Pagina 10 van 10