Antilliaanse normen, Nederlandse waarden? Enkele opmerkingen over aansprakelijkheid en verzekering op Curaçao 1 1. Inleiding Honorable rector magnificus, Presidente i otro miembronan di Hunta di Supervishon, apreciable presente nan, zeer gewaardeerde toehoorders, De uitbarsting van een IJslandse vulkaan 2 heeft wereldwijd effect gesorteerd en velen schade berokkend. Door het stilleggen van het vliegverkeer vanwege de aswolk die door deze vulkaanuitbarsting boven Europa ontstond, verbleven niet alleen veel passagiers op plaatsen waar ze niet meer wilden zijn en waren ze niet daar waar ze moesten zijn, maar stonden ook partijen bloemen, groenten en andere bederfelijke goederen te verpieteren, kwamen bestelde materialen niet aan en konden bedrijven daarom niet vooruit etc. De as was letterlijk nog niet neergedaald, of er werden al volop discussies gevoerd over de vraag wie aansprakelijk kon worden gesteld voor deze schadeposten. Deze neiging, schade waarmee we worden geconfronteerd zo mogelijk af te wentelen op een ander, is typerend voor de hedendaagse samenleving, althans in Nederland. Schade als “domme pech” accepteren, gaat blijkbaar tegen ons menselijke gemoed in, zelfs als deze schade uiteindelijk is te wijten aan een “act of God”. Geconfronteerd worden met schade zet kennelijk een claimmechanisme in gang. Refererend aan
1
Rede, in verkorte vorm uitgesproken ter gelegenheid van de aanvaarding van de bijzondere leerstoel Privaatrecht aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA), Willemstad 11 mei 2010. 2 Genaamd: Eyjafjallajokull.
1
de manier waarop de advocatuur hierop is ingesprongen, spreekt Jeroen Kortmann - “de zoon van…” - zelfs van het ontstaan van een “Tort Law Industy”. 3 En ook binnen de wereld van de accountants ziet men kennelijk brood in andermans schade en is de “schadeaccoutant” geïntroduceerd. 4 Dit neemt niet weg dat het uitgangspunt zowel in Nederland als op Curaçao nog steeds is dat ieder zijn eigen schade draagt. De schadeveroorzaker is alleen gehouden tot schadevergoeding als daarvoor een wettelijke of contractuele grondslag kan worden aangewezen. Het vervolg van mijn betoog is voornamelijk toegespitst op die gevallen waarin een contractuele grondslag ontbreekt en de benadeelde het moet hebben van de zogenoemde buitencontractuele aansprakelijkheid: de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad of eventueel een voor de desbetreffende specifieke situatie gecreëerde risicoaansprakelijkheid. Een uitzondering wordt gemaakt voor de contractuele aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen (of beroepsziekten) overkomen aan zijn werknemers, waaraan ik eveneens enige aandacht zal besteden. In aansluiting op het traditionele concordantiebeginsel 5, stemt de wetgeving van de (huidige) Nederlandse Antillen evenals die van Aruba op het gebied van het aansprakelijkheidsrecht inhoudelijk grotendeels overeen met die van Nederland. 6 3
J.S. Kortmann, The Tort Lwa Industry, oratie UvA, Amsterdam University Press 2009. 4 Zie J. Joling, Van claimcultuur naar claimmanagement, oratie Neyenrode Business Universiteit 2007, p. 11-12. 5 Laatstelijk neergelegd in art. 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, aanvaard bij Rijkswet van 28 oktober 1954, Stb. 503; PB 121. Art. 39 lid 1 Statuut bepaalt: Het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt, zomede bepalingen omtrent maten en gewichten worden in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld. 6 Een uitzondering geldt voor de risicoaansprakelijkheden voor gevaarlijke stoffen, stortplaatsen alsmede mijnbouwwerkzaamheden en bodemdaling zoals geregeld in de artt. 6:175-178 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (“BWN”).
2
Deze wetgeving bevat diverse “open normen”. Zo bepaalt de wet bijvoorbeeld dat van een onrechtmatige daad (onder andere) sprake is, indien wordt gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de inkleuring hiervan spelen de in de samenleving levende waarden een belangrijke rol. Ik wil in deze rede aandacht besteden aan de vraag op welke wijze de inkleuring van de open normen van het aansprakelijkheidsrecht plaatsvindt in Curaçaose aansprakelijkheidszaken. In hoeverre speelt de eigen Curaçaose cultuur hierbij een rol? En: sluiten de van Nederland overgenomen normen wel in voldoende mate aan bij de Curaçaose cultuur en de daarop gestoelde waarden? Met andere woorden: centraal staat de vraag of het in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht van Curaçao gaat om Antilliaanse normen, maar ingekleurd door Nederlandse waarden, of dat de Curaçaose zon toch ook hieraan zijn eigen kleur geeft.
2. De contouren van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht Voordat ik nader in ga op de voorwaarden voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad of risicoaansprakelijkheid, en met name ook op de vraag of en in hoeverre “Curacao” een eigen stempel drukt op de invulling hiervan, wil ik eerst een enkele algemene opmerking maken over de uitgangspunten van het
Deze bepalingen zijn in het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (“BWNA”) niet overgenomen (vandaar dat in het BWNA op art. 6:174 art. 6:179 volgt). Voor het overige bevat het BWNA op het gebied van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht slechts een enkele redactionele afwijking ten opzichte van het BWN. Zo is bijvoorbeeld in art. 6:173 BWNA lid 1 het woord “wanneer” gebruikt daar waar art. 6:173 lid 1 BWN het woord “indien” gebruikt. Dit kan voor enige verwarring zorgen gelet op de in de Nederlandse literatuur over deze bepaling gebruikelijke verwijzing naar de “tenzij-indien”-clausule bij de bespreking van deze bepaling. Wat betreft de werkgeversaansprakelijkheid geldt dat de norm waaraan de werkgever dient te voldoen in principe overeenstemt, maar de bewijslast van de werknemer verschilt, althans formeel; zie resp. art. 7:658 lid 2 BWN en art. 7A:1614xBWNA.
3
buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze uitgangspunten vormen immers de achtergrondkleur, om in termen van kleuren te blijven. Hiervoor gaf ik al aan dat het uitgangspunt, of zo men wil het startpunt van het aansprakelijkheidsrecht is dat een ieder in beginsel zijn eigen schade draagt. Als het gaat om schade die is ontstaan zonder dat daarvoor een ander als veroorzaker kan worden aangewezen, ligt dit min of meer voor de hand; denk bijvoorbeeld aan het geval dat iemand in zijn eigen huis ongelukkig ten val komt en daardoor letselschade oploopt. Daar waar het gaat om schade die door een derde is veroorzaakt, ondervindt het uitgangspunt dat dit gegeven niet reeds op zichzelf meebrengt dat deze derde gehouden is de door hem veroorzaakte schade te vergoeden, regelmatig minder begrip en wordt dit wel ter discussie gesteld, niet alleen door de gedupeerde in concreto, maar meer in het algemeen. Dit geldt in het bijzonder daar waar er sprake is van letselschade. Niettemin geldt ook op dat terrein dat de schadeveroorzaker alleen gehouden is tot schadevergoeding als daarvoor een wettelijke of contractuele grondslag kan worden aangewezen. Het enkele feit de oorzaak te zijn van schade is in dit verband onvoldoende. Zo werd mevrouw De Bey door de Hoge Raad niet aansprakelijk geoordeeld voor de valpartij van mevrouw Guyt bij de bushalte. 7 Mevrouw De Bey nam daar afscheid van haar dochter, die de bus instapte, en versperde daarbij even de toegang voor mevrouw Guyt, die samen met haar broer eveneens de bus in wilde stappen. Na een opmerking van de broer, in de trant dat zij ook graag zouden instappen, excuseerde mevrouw De Bey zich en stapte achteruit, maar daardoor verloor de 73-jarige mevrouw Guyt, die vlak achter haar stond, haar evenwicht en kwam ten val, waardoor zij haar heup brak en ziektekosten moest maken. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een juiste maatstaf had aangelegd door te oordelen dat de handelwijze van mevrouw De Bey tegenover mevrouw Guyt slechts onbetamelijk zou zijn - en er dus een grond voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad zou bestaan - indien zij door een stap achteruit te zetten zonder eerst om te kijken
7
HR 11 december 1987, NJ 1988, 383 (Bushalte).
4
meer risico nam dan redelijkerwijs verantwoord was. De Hoge Raad oordeelde tevens dat het hof in de gegeven omstandigheden tot het oordeel kon komen dat dit niet het geval was. Daarentegen oordeelde de Hoge Raad in het zogenoemde Zwiepende tak-arrest, dat het hof tegen de achtergrond van de vaststaande omstandigheden ten onrechte aansprakelijkheid had aangenomen voor de letselschade van Hudepohl. 8 Hudepohl heeft zijn rechteroog verloren als gvolg van het feit dat zijn vriend Werink, destijds 17 jaar oud, tijdens een boswandeling met een paar vrienden tegen een tak schopte, die daardoor is teruggezwiept en Hudepohl in zijn oog heeft geraakt. De Hoge Raad overweegt dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten weerhouden. 9 Men categoriseert dit soort ongevallen wel als huis- tuin en keukenongevallen, die ons allen in het dagelijks leven kunnen overkomen, ook bij inachtneming van de normale voorzichtigheid, en waarvoor daarom in beginsel geen aansprakelijkheid wordt aangenomen. 10 Opmerkelijk is overigens dat deze terughoudende lijn wat betreft schade tengevolge van huis-, tuin- en keukenongevallen ondertussen is doorgetrokken naar een terrein waarop in het algemeen de slachtofferbescherming hoog in het vaandel staat: dat van de arbeidsongevallen. Ik kom daar nog op terug. Voor nu volstaat de constatering dat zowel in Nederland als op Curacao het uitgangspunt van het aansprakelijkheidsrecht is dat
8
HR 9 december 1994, NJ 1996, 403. In de lijn hiervan werd ook in HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300, m.nt. JH (Zusjes Jansen) aansprakelijkheid afgewezen. Vergelijk voor een recent voorbeeld uit de lagere rechtspraak dat hierbij aansluit Hof Amsterdam 8 december 2009, LJN BL 9134. 10 Ook worden deze gevallen wel aangeduid als situaties betreffende een “ongelukkige samenloop van omstandigheden”. 9
5
schadeveroorzaking op zichzelf niet tot aansprakelijkheid leidt, maar aansprakelijkheid slechts aan de orde is als er op onrechtmatige wijze schade wordt veroorzaakt dan wel de wetgever een risicoaansprakelijkheid in het leven heeft geroepen voor de verwezenlijking van het betreffende risico. Voordat ik nader in ga op de voorwaarden waaronder er wél aansprakelijkheid bestaat, is met het oog op de inkleuring van achtergrond waartegen deze afweging moet worden gemaakt nog het volgende van belang. Ook als er sprake is van een onrechtmatige daad (of een risicoaansprakelijkheid) impliceert dit niet steeds een vergoedingsplicht van degene die deze onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het aansprakelijkheidsrecht kent ook in andere opzichten zijn grenzen. Zo geldt onder andere als aanvullende voorwaarde voor het ontstaan van een schadevergoedingsverplichting dat de onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend; dat wil zeggen dat hem hiervan een verwijt te maken valt dan wel deze daad op grond van de wet of de verkeersopvatting voor zijn rekening komt. Deze begrenzing is in de praktijk echter van relatief beperkte betekenis. De reden hiervoor is enerzijds dat een “normaal mens” in het algemeen verantwoordelijk is te stellen voor zijn gedrag en ongeoorloofd gedrag hem derhalve verweten kan worden, terwijl anderzijds geestelijke en lichamelijke tekortkomingen voor risico van de dader komen en dus geen beletsel vormen voor toerekening van de daad aan de dader. Bijvoorbeeld degene die met een dronken hoofd of anderszins onder invloed een onrechtmatige daad pleegt, ontkomt op die grond niet aan aansprakelijkheid. “Voelbaarder” is dat de verplichting tot schadevergoeding van de pleger van een onrechtmatige daad in principe is beperkt tot de schade van het directe slachtoffer en zich dus in principe niet uitstrekt tot de schade die derden als gevolg van deze onrechtmatige daad kunnen ondervinden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de ondernemer wiens topverkoper door andermans schuld is aangereden en daardoor niet kan werken, de winst die hij hierdoor derft niet op de veroorzaker
6
van de aanrijding kan verhalen. 11 Ook met bijvoorbeeld het nadeel dat gezinsleden kunnen ondervinden van een ongeluk dat een van hen overkomt, wordt in het aansprakelijkheidsrecht slechts in beperkte mate rekening gehouden. De werkende ouder die thuisblijft om voor een door andermans fout ernstig gewond kind te zorgen, lijkt in de lijn van het Johanna Kruidhofarrest 12 slechts aanspraak te kunnen maken op het bedrag dat met de inschakeling van professionele hulp gepaard zou zijn gegaan, ook al kost het feit dat hij dit op redelijke gronden, ten behoeve van het kind, niet doet maar hiervoor zelf zorg draagt hem meer. 13 Vergelijk ook de beperkte mogelijkheden om aanspraak te maken op vergoeding van zogenaamde shockschade. Op grond van het Taxibusarrest 14 kan slechts degene die een ongeval dat zich als gevolg van de overtreding van een verkeersof veiligheidsnorm voordoet, waarneemt of direct wordt geconfronteerd met de ernstige gevolgen hiervan, aanspraak maken op een vergoeding vanwege shockschade, en dan nog alleen maar als dit leidt tot geestelijk letsel, hetgeen in het algemeen slechts wordt aangenomen als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Derden die niet in de hiervoor besproken zin geconfronteerd zijn met het ongeval hebben in het algemeen in het geheel geen recht op schadevergoeding. 15 Het Nederlandse wetsvoorstel om een aanspraak op vergoeding van zogenoemde affectieschade in te voeren, ter erkenning van het leed van een nauwe kring naasten van degene die ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk
11
De werkgever kan het door hem aan de gewonde werknemer verplicht doorbetaalde loon bij wijze van uitzondering wel verhalen op de veroorzaker van de aanrijding; zie art. 107a lid 2 BWN/BWNA. 12 HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564, m.nt. ARB. 13 Kritisch hierover Mon. BW B35 (Klaassen), De4venter 2007, nr. 10c. 14 HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240. Zie ook HR 9 oktober 2009, LJN BI8583 (X/Reaal Schadeverzekeringen NV). 15 Wat betreft de materiële schade geldt een uitzondering als er sprake is van zogenoemde “verplaatste schade”; zie art. 6:107 (alsook art. 6:107a) BWN/BWNA.
7
is, is recentelijk door de Eerste Kamer verworpen. 16 Op de Nederlandse Antillen is een dergelijk wetsvoorstel nimmer ingediend. Met andere woorden: “affectieschade” vormt naar Nederlands recht geen rechtens erkende schade 17, en dit is in het Caraïbische recht niet anders. En daarmee beland ik bij de laatste beperking van ons aansprakelijkheidsrecht waarop ik in dit verband de aandacht wil vestigen: het feit dat de pleger van een onrechtmatige daad, hoe verwijtbaar deze daad ook is, hiervoor alleen aansprakelijk is als door deze daad werkelijke en rechtens relevante schade is veroorzaakt. De fietsende huisvrouw die wordt aangereden door een niet oplettende automobilist en weliswaar gewond raakt, maar ter zake geen dokterskosten maakt en ondanks het ongemak waarmee ze wordt geconfronteerd, doet wat ze anders ook deed, zal geen aanspraak op schadevergoeding kunnen maken. 18 Kortom: het aansprakelijkheidsrecht biedt begrensde mogelijkheden om in afwijking van het uitgangspunt dat een ieder de schade waarmee hij wordt geconfronteerd zelf moet dragen, deze schade op een ander af te wentelen.
3. Strijd met hetgeen op grond van ongeschreven recht betaamt; de inkleuring van open normen en het beginsel van concordantie van rechtspraak
16
Eerste Kamer 28 781A. Het wetsvoorstel was met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer, maar is op 23 maart 2010 na hoofdelijke stemming met 30 stemmen voor en 36 stemmen tegen verworpen door de Eerste Kamer. 17 Vgl. voor het onbegrip waarop dit bij nabestaanden stuit bijvoorbeeld de reacties van nabestaanden van het “Koninginnedagdrama” in Apeldoorn, april 2009, o.a. weergegeven in Algemeen dagblad 21 april 2010: “Het voelt heel ongelijk aan als je bedenkt dat mensen wel shockschade uitgekeerd krijgen en dat er voor nabestaanden, die levenslang gekregen hebben, niets geregeld is. 18 Eventueel zou kunnen worden gedacht aan een aanspraak op immateriële schadevergoeding, maar als er geen blijvende beperkingen zijn - en de aanwezigheid hiervan lijkt onwaarschijnlijk als medische hulp kennelijk niet noodzakelijk is - lijkt ook dit in de geschetste casus niet aan de orde.
8
De belangrijkste grondslag voor de vestiging van buitencontractuele aansprakelijkheid wordt gevormd door art. 6:162 BWN/BWNA: de algemene aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Als een onrechtmatige daad wordt volgens deze bepaling aangemerkt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigheidsgrond. Voor de vraag die ik met u wil bespreken, is de onrechtmatigheidscategorie strijd met het ongeschreven recht het meest interessant. Het gaat bij deze open norm immers om de vraag welk gedrag onder de omstandigheden van het geval voor een zorgvuldig mens geboden was. Voortbouwend op het beginsel van concordantie van wetgeving, is in de civielrechtelijke rechtspraak van de Hoge Raad het beginsel van concordantie van rechtspraak aanvaard. 19 De Hoge Raad baseert zich in dit verband zowel op art. 36 van het Statuut als op art. 23 lid 1 van het Statuut juncto art. 1 lid 1 Cassatieregeling. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad der Nederlanden kortweg weergegeven - in principe ten aanzien van burgerlijke zaken op de Nederlandse Antillen en Aruba kennis van cassatieberoepen in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als in geval van burgerlijke zaken in Nederland. Een logisch gevolg hiervan is, of lijkt in elk geval dat als een Antilliaanse of Arubaanse regeling overeenstemt met een Nederlandse regeling, zoals bij het aansprakelijkheidsrecht veelal het geval is, deze regeling op dezelfde manier wordt uitgelegd. Op zichzelf geldt dit ook vice versa, maar voor reciprociteit van het beginsel van concordantie van rechtspraak
19
Zie in het bijzonder HR 14 februari 1997, NJ 1999, 409, m.nt. S.C.J.J. Kortmann (Zunoca/Aruba). Hierbij aansluitend vervolgens (o.a) HR 23 november 2001, NJ 2002, 25 (Marielle/ING Bank), HR 27 april 2007, NJ 2008, 121, m.nt H.J. Snijders (Wakawa/Curiël) en HR 28 september 2007, NJ 2007, 521. Nader hierover B.D. van der Velden, TAR Justitia 2008, p. 96-112. Vgl. ook T.B. ten Kate, in: Jaime Saleh: excellerende excellentie, Liber Amicorum, red. Van der Wal & Marcha, Amsterdam 2002, p. 122-124.
9
bestaat in de praktijk in het algemeen minder aanleiding. 20 Niettemin zijn Antilliaanse en Arubaanse zaken regelmatig bepalend (geweest) voor de ontwikkeling van het Nederlandse recht. Ik refereer op het gebied van het aansprakelijkheidsrecht bijvoorbeeld aan het arrest van de Arubaanse Joe tegen Chigago Bridge, ondertussen een klassieker wat betreft de toerekenbaarheid van letselschade aan een normovertreder. 21 Van recenter datum is het Jetblastarrest 22, betreffende een dame uit Zwitserland die op St. Maarten vanaf de openbare weg en vanachter een hek op een afstand van ongeveer 50 meter naar het vertrek van een vliegtuig staat te kijken, en door de “jetblast” die bij het vertrek ontstaat door de lucht wordt geblazen en tegen de rotsen wordt geworpen. Zij stelt vervolgens de exploitant van het vliegveld aansprakelijk voor de schade die zij hierbij oploopt. De exploitant - Princess Juliana International Airport Exploitatiemaatschappij NV beroept zich bij wijze van verweer op de op de hekken aangebrachte waarschuwingsborden. Het arrest van de Hoge Raad, waarin het door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba gehonoreerde beroep op het ontbreken van aansprakelijkheid vanwege deze waarschuwingsborden is vernietigd, is mede richtinggevend voor het Nederlandse recht betreffende de disculperende werking van het waarschuwen tegen een gevaarlijke situatie.
De Hoge Raad verwees de Jetblastzaak terug naar het Gemeenschappelijke Hof, dat deze zaak met inachtneming van het oordeel van de Hoge Raad verder moest
20
Vgl. echter bijv. J.W.M. Tromp, Retentierecht in faillissement: que si, que no?, in: Onzekere zekerheid, Insolad Jaarboek 2001, Deventer 2001, p. 391 e.v. 21 HR 8 februari 1985, NJ 1986, 136, m.nt. WvC (Joe/Chicago Bridge), waarover bijv. Mon BW B35 (Klaassen), nr. 37a en J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer 2009, nrs. 218, 222 en 214 (Hartlief). 22 HR 28 mei 2004, NJ 2005, 105, m.nt. CJHB. Zie voor het vervolg Gem. Hof Nederlandse Antillen en Aruba 18 maart 2005, NJ 2005, 302. Hierover o.a. Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding nr. 50 (Van Maanen).
10
afdoen. In deze vervolgprocedure probeerde Princess Juliana International Airport Exploitaitemaatschappij NV alsnog aan aansprakelijkheid te ontkomen door zich te beroepen op het cultuurverschil tussen Nederland en de Antillen. Zij stelde dat een vergaande aansprakelijkheid de heersende cultuur op het eiland niet is. Dit beroep op het cultuurverschil mocht haar echter niet baten. Om min of meer procestechnische redenen kwam het hof aan een inhoudelijke beoordeling van dit verweer in deze procedure helaas niet toe 23 en de uitkomst van de zaak was dat Princess Juliana International Airport Exploitatiemaatschappij NV uiteindelijk aansprakelijk werd geoordeeld voor de letselschade van de Zwitserse toeschouwer. Het is uiteraard interessant wat de uitkomst geweest zou zijn als het hof het beroep op het cultuurverschil wel had moeten beoordelen. Is er sprake van een cultuurverschil op dit punt en zo ja, welke betekenis komt hieraan toe? Nog daargelaten dat het beginsel van concordantie van rechtspraak weliswaar een logisch uitvloeisel is van het beginsel van concordantie van wetgeving, maar niet verplicht is 24, sluit het concordantiebeginsel verschillen geenszins uit. Voor een dergelijke “discordantie” bestaat goede grond indien de maatschappelijke opvattingen uiteen lopen en leiden tot een uiteenlopende rechtsovertuiging. 25 Illustratief is de rechtspraak over het zogenoemde pokopoko-beginsel ten aanzien van overheidsgedrag. Op grond hiervan duurt bijvoorbeeld een redelijke termijn op Curacao langer dan in Nederland en wordt een beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van toezeggingen van overheidsfunctionarissen vanwege de kleinschaligheid van de Curacaose samenleving en de grote rol die
23
Princess Juliana International Airport Exploitaitemaatschappij NV ging bij haar betoog uit van de door het hof reeds verworpen veronderstelling dat het litigiueze slachtoffer de waarschuwing klakkeloos had genegeerd. 24 Zie ook de Memorie van Toelichting bij de Cassatieregeling, Bijlagen Handelingen II, 1959-1960 (R194), nr. 3, p. 3. Zie tevens G.C.C. Levin, Concordantie en maatschappelijke opvattingen, TAR-Justitia 2008, p. 195. 25 Zie ook W.E. Haak, in: 50 jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, L.J.J. Rogier en H.G. Hoogers (red.), Den Haag 2005, p. 141-142.
11
persoonlijke verhoudingen daarbinnen spelen, hier minder snel gehonoreerd dan in Nederland. 26 De vraag is of op het terrein van het aansprakelijkheidsrecht, of althans onderdelen daarvan, aanleiding bestaat voor discordantie vanwege uiteenlopende maatschappelijke opvattingen. In verschillende opzichten pleegt men op Curacao wat luchtiger ofwel nonchalanter met risico’s c.q. gevaren om te springen dan in Nederland. Een ritje over het eiland levert diverse plaatjes op van risicovolle taferelen die op Curacao duidelijk minder ongebruikelijk zijn als in Nederland.
26
Vgl. in dit verband bijv. J.P. de Haan, TAR-Justitia 2006, p. 1-12.
12
13
14
Echter: hetgeen maatschappelijk niet ongebruikelijk of zelf gebruikelijk is, is niet per definitie bepalend voor hetgeen maatschappelijk betamelijk is; integendeel.
27
Ik ga wat dieper in op twee terreinen waar de wettelijke normen en de Nederlandse interpretatie daarvan in de rechtspraak een andere standaard aangeven dan het beeld dat op Curacao te zien valt.
4. De aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen en beroepsziekten Ten eerste de werkgeversaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen en beroepsziekten. Krachtens zowel de Antilliaanse als de Nederlandse wet rust op een werkgever een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van zijn werknemers. Weliswaar verschilt, althans formeel, de bewijspositie van de werknemer op de Antillen van die in Nederland 28, het materieelrechtelijke uitgangspunt stemt overeen. Zowel op de Antillen als in Nederland dient de werkgever de werknemer te beschermen tegen gevaren “van lijf, eerbaarheid en goed” en in dit verband zorg te dragen voor een veilige werkomgeving en veilig werkmateriaal (art. 7A:1614x BWNA resp. art. 7:658 lid 1 BWN). De Hoge Raad heeft bij herhaling kenbaar gemaakt dat deze zorgplicht geen absolute waarborg beoogt te scheppen tegen de in dit artikel beoogde gevaren, maar er toe strekt de werknemer in zoverre tegen deze gevaren te beschermen als redelijkerwijs in verband met de arbeid gevergd kan worden. De Hoge Raad legt echter de lat wat betreft hetgeen redelijkerwijs van de werkgever gevergd kan worden hoog. Het voert te ver om in dit verband in te gaan 27
Zie reeds HR 6 april 1990, NJ 1990, 573 (Janssen/Nefabas). Op de Antillen dient de werknemer te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de werkgever zijn verplichtingen (zoals omschreven in lid 1) niet is nagekomen; zie art. 7A:1614x lid 2 BWNA. In Nederland behoeft de werknemer slechts te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werkgever kan vervolgens (onder andere) aan aansprakelijkheid ontkomen als hij slaagt in het bewijs dat hij niet tekortgeschoten is in de op hem rustende zorgplicht; zie art. 7:658 lid 2 BWN. 28
15
op de omvangrijke rechtspraak en de diverse ontwikkelingen rond de aansprakelijkheid van de werkgever. Ik licht er een enkel punt uit. 29 Allereerst het arrest betreffende werknemer Van Doorn tegen Aannemingsbedrijf NBM, omdat dit laat zien dat ook in Nederland wel eens personen achterop een combi-pickup zitten, echter niet zonder gevolgen in het kader van het aansprakelijkheidsrecht als het mis gaat. 30 Het ging hier om vader en zoon Van Doorn die beiden bij NBM werkten en tezamen door hun baas op pad werden gestuurd om een paar kilometer verderop op de vliegbasis waar ze aan het werk waren een ladder op te halen. Toen er ter plaatse geen materiaal aanwezig bleek te zijn waarmee de ladder aan de auto vastgemaakt kon worden, hebben ze besloten dat Van Doorn sr. in de laadruimte zou gaan zitten om de ladder vast te houden. Tijdens de rit ving de ladder wind, waardoor de ladder van de auto viel. Van Doorn sr. probeerde de ladder te grijpen en is daarbij eveneens van de auto gevallen, met als uiteindelijk gevolg dat hij arbeidsongeschikt is geraakt. Van Doorn sr. stelt NMB als werkgever aansprakelijk voor de schade die hij hierdoor ondervindt en voert in dit verband onder andere aan dat de werkgever onzorgvuldig heeft gehandeld door er niet voor te zorgen dat er materiaal aanwezig was om de ladder te bevestigen en verder heeft nagelaten instructies te geven over het gebruik van de combi-pickup bij het vervoer van de ladder. De rechtbank oordeelt dat in het midden kan blijven of er wel of geen bevestigingsmateriaal aanwezig was omdat naar haar oordeel NMB ervan mocht uitgaan dat Van Doorn en zijn zoon de ladder op een normale manier zouden vervoeren en er geen rekening mee behoefde te houden dat zij, zo er geen bevestigingsmateriaal aanwezig zou zijn, zouden besluiten tot de door hen gevolgde onveilige wijze van vervoer. Met andere woorden: de redenering van de 29
Zie voor een overzicht van de invulling die de laatste jaren aan deze zorgplicht is gegeven bijv. C.J.M. Klaassen, SMA 2008, p. 210-221 alsook Mon. Privaatrecht 13 (Lindenbergh), Deventer 2009. 30 HR 18 september 1998, NJ 1999, 45 (Van Doorn/NMB).
16
rechtbank is, hoe verzin je het om achterop een combi-pickup te gaan zitten om een ladder te vervoeren; met een dusdanig onvoorzichtig gedrag behoeft een werkgever redelijkerwijs geen rekening te houden en hier behoeft hij zijn zorgplicht niet op af te stemmen. De Hoge Raad komt evenwel tot een andere conclusie. De Hoge Raad acht dit gedrag kennelijk eveneens onvoorzichtig, maar overweegt - in aansluiting op zijn eerdere rechtspraak – dat het een ervaringsfeit is dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een verminderde voorzichtigheid leidt. Deze constatering laat volgens de Hoge Raad, in samenhang met de overige omstandigheden, geen andere gevolgtrekking toe dan dat de opdracht aan Van Doorn en zijn zoon om een ladder te vervoeren met een combi-pickup die daarvoor zonder additioneel bevestigingsmateriaal niet geschikt was, het voor NMB voorzienbare en niet te verwaarlozen risico meebracht dat zij bij gebreke van bevestigingsmateriaal de ladder in de laadbak van de auto zouden vervoeren op een wijze waaraan het risico van een ongeval was verbonden. Kortom: als zorgvuldig werkgever had NMB moeten zorgen voor bevestigingsmateriaal om het risico van onzorgvuldig handelen, door met de ladder plaats te nemen in de laadbak van een pickup, te voorkomen. Mede tegen de achtergrond van dit arrest, lijkt buiten kijf te staan dat een werkgever, althans in de Nederlandse optiek, onzorgvuldig handelt door toe te staan of althans niet te verhinderen dat zijn werknemers, ook zonder ladder, in de laadbak van een pickup worden vervoerd (en niet alleen wat betreft de werkgever zal het op deze wijze (laten) vervoeren van personen als een schendig van een zorgplicht worden gekwalificeerd). De verregaande zorgplicht van de werkgever uit zich in het bijzonder ook als zijn werknemers dienen te werken met gevaarlijke stoffen. Tegen de achtergrond van de rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt, met name ook betreffende het werken met asbest, wekt het verbazing bouwvakkers op Curaçao een gebouwtje te zien slopen met asbest dakplaten met als enige bescherming een hoofdoek tegen de zon.
17
Veelzeggend is de ervaring van enkele UNA-studenten die in het kader van de oefenrechtbank een casus moesten behandelen over werkgeversaansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door asbest. Zij trokken er op uit om informatie te vergaren en zochten onder andere contact met de Milieudienst en de Geneeskundige & Gezondheidsdienst (“GGD”). Zij vroegen daar of er informatiemateriaal aanwezig was over het verwijderen of behandelen van asbest. Nicolò Finessi verhaalt over het vervolg van het contact met deze instanties in zijn doctoraalscriptie uit 2009 31 als volgt: “Tot onze grote verbazing wilden de Milieudienst en de GGD ons bijna niet meer spreken toen ze hoorden wat het onderwerp was. De functionarissen vertelden dat er geen materiaal was en dat als wij dat niet goed vonden dat wij maar met de minister moesten spreken. Bij ARBO 32 kregen we te horen waarom we zo werden behandeld bij de twee overheidsdiensten. Zij vertelden ons dat het te maken had met de bekendheid in de samenleving van de mogelijke schadelijke gevolgen van werken met asbest. Als het bekend werd hoeveel asbest er in onze samenleving was en als het bekend werd dat de werkgevers en de eigenaren van de gebouwen aansprakelijk konden worden gesteld voor schade door derden geleden door asbest, zou dit kunnen leiden tot een golf van rechtszaken, die bij veroordeling zouden leiden tot hoge kosten voor die twee groepen. Zolang de werkgevers en eigenaars dus konden zeggen dat er bij de Milieudienst en GGD niet bekend was dat asbest mogelijke schadelijke gevolgen had en geen waarschuwingen werden gegeven met betrekking tot asbest, kon gesteld worden dat de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan niet bekend waren”.
31
D. Nicolò Finessi, De aansprakelijkheid van de werkgever op Curacao voor schade van werknemers door gebruik van schadelijke stoffen, masterscriptie Faculteit der Rechtsgeleerdheid UNA april 2009, p. 30. Ook aangehaald in Bastiaan D. van der Velden, Van Praktizijnsopleiding tot Juridische Faculteit, Den Haag 2009, p. 69-70. 32 Hiermee wordt gedoeld op het particuliere bedrijf ARBO Consulting.
18
Een verbazingwekkende en in elk geval vanuit juridische optiek niet steekhoudende “verklaring”. “De asbestjurisprudentie” uit de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw leert immers reeds dat de werkgever zich niet aan aansprakelijkheid kan onttrekken door zich enkel te beroepen op het feit dat hij niet in strijd met enig van overheidswege uitgevaardigd voorschrift heeft gehandeld en dergelijke voorschriften er ten aanzien van het werken met asbest er ook niet waren. Ook leert de rechtspraak van de Hoge Raad dat het feit dat het hanteren van een bepaalde gevaarlijke stof - zoals asbest - gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard is, aan aansprakelijkheid van de werkgever niet in de weg staat. 33 Verder is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de zorgplicht van de werkgever zich niet alleen uitstrekt tot de aan het werk verbonden gevaren die hij kent, maar ook tot gevaren die hij behoort te kennen. 34 In dit verband kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten die zich ook kan uitstrekken tot in het buitenland aanwezige kennis en informatie. Een “wat niet weet, dat niet deert”houding, zoals hiervoor weergegeven, zal daarom de werkgever die zijn werknemers de laatste jaren nog onbeschermd met asbest heeft laten werken niet helpen tegen aansprakelijkheid voor hierdoor ontstane letselschade, ook niet op Curaçao. Hoezeer ook begrip kan bestaan voor de vrees voor de mogelijk omvangrijke financiële gevolgen van asbestclaims, meen ik dat dit geen rechtvaardiging biedt en mag bieden om zelfs heden ten dage werknemers nog onbeschermd met mogelijk schadelijk asbest te laten werken zonder dat dit als onzorgvuldig van de kant van de werkgever wordt aangemerkt.
35
Het gevaar van
het werken met asbest is wereldwijd reeds decennia bekend en hoewel de verleiding daartoe vanwege de vele stranden wellicht groot is, is het ook op
33
HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 683 (Cijsouw/De Schelde II). Zie naast Cijsouw/De Schelde II ook reeds HR 29 april 1983, NJ 1984, 19 (De Vries/Kuijt) en HR 6 april 1990, NJ 1990, 573 (Janssen/Nefabas). 35 Overigens heeft niet alleen in de relatie werkgever-werknemer te gelden dat de mogelijke schadelijke gevolgen verbonden aan (bepaalde soorten) asbest een zorgplicht meebrengen voor degene die voor asbesthoudende zaken verantwoordelijk is. 34
19
Curaçao een kwestie van “de kop in het zand steken” deze wetenschap te negeren. Dat dit niet wegneemt dat er – in andere situaties – terdege ruimte is om wat betreft de invulling van de zorgplicht rekening te houden met lokale omstandigheden illustreert het arrest Casa Grande. 36 De aanleiding tot dit arrest vormt een valpartij van schoonmaakster Perez op een betegelde, vanwege de regen natte en daardoor gladde gangvloer in een door Ohem geëxploiteerd hotel van Casa Grande op Aruba. Perez heeft aan haar vordering tot schadevergoeding op grond van art. 1614x van het Arubaanse BW 37 ten grondslag gelegd dat zij niet over de vereiste antislipschoenen beschikte, dat er geen waarschuwingsborden waren geplaatst, dat de vloeren niet van antisliptegels waren voorzien en er geen veiligheidsinstructies zijn gegeven. De Hoge Raad overweegt dat het antwoord op de vraag of een vloer als de onderhavige aan alle eisen voldoet die redelijkerwijs daaraan zijn te stellen om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, afhankelijk is van het geval en de eventueel door de overheid gegeven veiligheidsvoorschriften. Dit laatste aspect speelt in het arrest verder geen rol en het draait dus om de “omstandigheden van het geval” zoals die door het hof zijn vastgesteld en beoordeeld. Het hof heeft in dit verband het volgende overwogen: “Het is van algemene bekendheid dat een tegelvloer bij of na regen zo glad kan zijn dat iemand die daarover loopt het gevaar loopt ten val te komen. Bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, waarin na perioden van droogte hevige regen kan vallen, is van algemene bekendheid dat men in Aruba terdege met dit gevaar rekening moet houden. Van Perez, die reeds langere tijd in Aruba verbleef, mocht verwacht worden dat zij daarmee vertrouwd was. De manier waarop de tegels er blijkens de foto's uitzien, moest voor Perez een extra reden
36 37
HR 2 maart 2007, NJ 2007, 143. Overeenstemmend met art. 7A:1614x BWNA en met art. 7A 1638x oud BWN.
20
zijn om zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen. Het gevaar was dus voor haar voldoende kenbaar. Gelet op het klimaat in Aruba, dat overwegend perioden van droogte kent, verkeert een werknemer niet dagelijks in de situatie waarin het regent of net heeft geregend. In dat opzicht behoefden [Ohem] en Casa Grande dus niet rekening te houden met een minder grote mate van oplettendheid dan mag worden verondersteld bij de gemiddelde mens in Aruba die bij of na regen over een vloer loopt met tegels die er uitzien als de onderhavige. De aard van de werkzaamheden bracht niet anders mee dan dat Perez over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen. Het is bezwaarlijk om bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsborden te moeten plaatsen. De andere door Perez gesuggereerde maatregelen (het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof) zijn wellicht minder bezwaarlijk, maar naar het oordeel van het Hof, de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, niet redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de (ingeleende) werknemer in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt.” Door onder deze omstandigheden te oordelen dat door Perez onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat door haar werkgever de door art. 7A:1614x van het Arubaanse BW in het leven geroepen zorgplicht is geschonden, heeft het hof naar het oordeel van de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven en zijn oordeel evenmin onvoldoende gemotiveerd. Met name hierop stuiten de cassatieklachten af en wordt Perez met lege handen naar huis gestuurd.
21
Door mijn Nederlandse bril bekeken, wekt de uitkomst van dit arrest enige bevreemding, althans was een andere waardering van de feiten en omstandigheden mijns inziens zeer wel denkbaar geweest. 38 Onder andere omdat het feit dat het gaat om een gevaar van algemene bekendheid nog niet betekent dat er redelijkerwijs geen maatregelen door de werkgever getroffen dienen te worden om de verwezenlijking van dit gevaar zo veel als mogelijk te voorkomen (wèl dat hiertegen als regel niet behoeft te worden gewaarschuwd). 39 Verder omdat wellicht eenvoudige en weinig kostbare maatregelen genomen hadden kunnen worden om het gevaar van uitglijden tegen te gaan, zoals het verstrekken van schoenen met stroeve zolen, het neerleggen van een loper of aanbrengen van een antisliplaag. Hierbij speelt tevens mee dat in de Caraïben weliswaar in de regel de zon schijnt, maar het wat mij betreft een vraag is of regen hier een dusdanig zeldzaam verschijnsel is dat hiermee door de werkgever redelijkerwijs geen rekening gehouden behoeft te worden gehouden in het kader van de zorg voor de veiligheid van zijn werknemers. Afhankelijk van de periode van het jaar waarin ik hier verblijf, lopen mijn ervaringen uiteen. In elk geval pakte de zaak voor werknemer Tarioui die in een Nederlandse chemische wasserij uitgleed in een plas water en ongelukkig ten val kwam beter uit. 40 Tarioui is uitgegleden op het bordes, een zoldertje in de bedrijfshal waarop vloeistoftanks staan en dat alleen mag worden betreden als er reparaties moeten worden uitgevoerd. Om die reden kwam Tarioui daar ook op de ongevalsdag. Tarioui droeg ten tijde van zijn val door zijn werkgever ter beschikking gestelde veiligheidsschoenen, waarvan in de procedure vast komt te staan dat deze er mede toe dienden uitglijden te voorkomen. De beide feitenrechters – kantonrechter en hof – hebben aansprakelijkheid van werkgever Vendrig 38
Vergelijk ook de andersluidende conclusie van A-G Spier. Zie voor een uitgebreidere reactie op dit arrest mijn beschouwing in SMA 2008, p. 210 e.v. 40 HR 11 april 2008, NJ 2008, 465, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Tarioui/Vendrig). 39
22
afgewezen, mogelijk mede geïnspireerd door het Casa Grande-arrest. Het hof heeft in dit verband onder andere overwogen dat Tarioui op de heenweg naar de door hem te verrichten werkzaamheden door de plas water is gelopen en pas op de terugweg daarin is uitgegleden. Hij wist dus voordat hij ten val kwam dat die plas er lag. Tevens acht het hof van belang dat het een feit van algemene bekendheid is, en niet een specifiek arbeidsgerelateerd verschijnsel, dat het door water lopen een verhoogd risico op uitglijden meebrengt. De Hoge Raad maakt echter een andere afweging. De Hoge Raad stelt voorop dat art. 7:658 lid 1 BWN een hoog veiligheidsniveau vereist van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden; bovendien dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies en op behoorlijk onderhoud van werkruimten en materialen. Het gaat er in casu om of de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer als Tarioui in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden als gevolg van een val door gladheid, ontstaan door waterplassen die in een wasserij nu eenmaal niet zijn te voorkomen. De omstandigheid dat de werkgever ter afwering van dit gevaar een veiligheidsmaatregel heeft getroffen, zoals in dit geval het ter beschikking stellen van veiligheidsschoenen die mede ertoe dienden uitglijden te voorkomen, brengt nog niet mee dat de werkgever zich van voormelde verplichtingen heeft gekweten of dat het treffen van andere, meer effectieve, maatregelen met hetzelfde doel (het leggen van rubberen matten) niet van hem kon worden gevergd, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op het gebied van de werkgeversaansprakelijkheid de laatste jaren veel arresten gewezen en diverse daarvan roepen de vraag op of de uitkomst van een vergelijkbare zaak op Curaçao dezelfde zou zijn geweest dan wel een dergelijke uitkomst in een Curaçaose zaak zou aansluiten bij de alhier
23
heersende maatschappelijke opvattingen en het Curaçaose rechtsgevoel. Ik stip een enkele actuele ontwikkeling aan: * indien een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden moet deelnemen aan het wegverkeer - met de auto, maar bijvoorbeeld ook als fietser of voetganger 41 - strekt de zorgplicht van art. 7:658 BWN zich in principe ook daartoe uit. Vanwege de beperkte invloed van de werkgever op de verkeersveiligheid, is deze zorgplicht echter eveneens beperkt. Niettemin: het feit dat de werkgever geen schending van zijn zorgplicht in de zin van art. 7:658 BWN kan worden verweten, betekent nog niet dat hij niet aansprakelijk is als zijn werknemer een verkeersongeval overkomt. Ten aanzien van verkeersongevallen kan er volgens de Hoge Raad sprake zijn van een aanvullende zorgplicht van de werkgever op grond van het goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BWN. Op grond hiervan kan de werkgever gehouden zijn voorzieningen te treffen om werknemers geheel of gedeeltelijk schadeloos te stellen voor de bij een verkeersongeval opgelopen schade, bijvoorbeeld door het afsluiten van een “behoorlijke verzekering” ten behoeve van de werknemer; * een werkgever kan ook aansprakelijk zijn indien de werknemer wordt blootgesteld aan “bijzonder risico’s” en daardoor schade oploopt die wellicht niet valt onder schade opgelopen “in de uitoefening van de werkzaamheden” in de zin van art. 7:658 BW, maar ter zake waarvan wel een zorgplicht uit hoofde van goed werkgeverschap wordt aangenomen. Dit was bijvoorbeeld aan de orde in het arrest KLM/De Kuijer 42, waar aansprakelijkheid van KLM werd aangenomen voor de schade vanwege het verkeersongeval dat piloot De Kuijer op Ivoorkust 41
Zie HR 12 december 2008, NJ 2009, 332, m.nt. T. Hartlief onder NJ 2009, 335 (Maatzorg/Van der Graaf). Zie i.v.m. de aansprakelijkheid van de werkgever voor verkeersongevallen verder m.n. HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235, m.nt. GHvV (De Bont/Oudenallen), HR 30 november 2007, NJ 2009, 329 (Knoppen/NCM), HR 1 februari 2008, NJ 2009, 330 (Maatman/Akzo), HR 1 februari 2008, NJ 2009, 331 (Kooiker/Taxicentrale Nijverdal), HR 19 december 2008, NJ 2009, 333 (Gündogdu/Febo) en HR 19 december 2008, NJ 2009, 334 (Autoster Bergen/Hendriks), de laatste vijf uitspraken m.nt. T. Hartlief onder NJ 2009, 335. 42 HR 18 maart 2005, NJ 2009, 328, m.nt. T. Hartlief onder NJ 2009, 335.
24
overkwam als passagier van een taxi waarmee hij op weg was van zijn hotel naar een restaurant tijdens de paar dagen wachttijd tussen zijn heen- en terugvlucht. Tevens is ondertussen door de Hoge Raad in het arrest M/V Communicatie/X aansprakelijkheid van de werkgever aangenomen voor de letselschade die een werkneemster opliep toen zij ongelukkig ten val kwam tijdens een workshop “dansen op rollerskates” die haar werkgever op vrijdagmiddag, na het werk, als aardigheid voor het personeel organiseerde. 43 De Hoge Raad neemt in beide arresten aan dat op de werkgever een zorgplicht rust, (primair) gericht op het voorkomen van de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsrisico’s, ook al gaat het om situaties gelegen buiten de uitoefening van de eigenlijke werkzaamheden. Het arrest KLM/De Kuijer gaat echter nog een stapje verder. Het hof nam daar aan dat, als zich ondanks inachtneming van deze zorgplicht door KLM een “bijzonder” risico verwezenlijkt, KLM als werkgever dat risico voor haar rekening dient te nemen, eventueel door het sluiten van een adequate verzekering, althans KLM werknemers voor bijzondere risico’s tenminste effectief moet waarschuwen onder de mededeling dat deze risico’s voor hun rekening blijven maar hen daarvoor dan wel een adequate verzekering dient aan te bieden. Gebeurt dit niet, dan volgt hieruit een verplichting tot vergoeding van de schade vanwege het ontbreken van een adequate verzekering. Hoewel de Hoge Raad zich daarover niet expliciet uitlaat, lijkt hij deze gedachtegang van het hof te
43
HR 17 april 2009, RvdW 2009, 552 (M/V Communicatie/Van den Brink). Zowel in dit arrest als in het arrest KLM/De Kuijer is de aansprakelijkheid gebaseerd op art. 7:611 BWN. In beide gevallen gold echter dat de Hoge Raad zich in cassatie slechts over deze grondslag diende uit te laten en de eventuele toepasselijkheid van art. 7:658 BWN in een dergelijke situatie niet aan zijn oordeel is onderworpen. Strikt genomen is derhalve toepasselijkheid van art. 7:658 BWN in dergelijke gevallen door de Hoge Raad niet uitgesloten. Het lijkt echter niet erg waarschijnlijk dat de Hoge Raad in toekomstige gevallen in deze richting zal oordelen. Zie nader op dit punt alsmede meer in het algemeen over de aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten mijn beschouwing in AV&S 2009, p. 225-235.
25
volgen. 44 Of de Hoge Raad, subsidiair, (ook) een verzekeringsplicht van de werkgever aanneemt voor bedrijfsuitjes en personeelsactiviteiten zoals aan de orde in M/V Communicatie/X , is (in het geheel) niet duidelijk. 45 Zoals gezegd is het de vraag of en in welke mate deze vormen van aansprakelijkheid aansluiten bij de Curaçaose samenleving en rechtsopvatting. En zo ja, wat is in dit verband een “behoorlijke verzekering” en wordt die ook aangeboden? 46
5. Risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen: is een Nederlands gebrek ook een Curaçaos gebrek? Op grond van art. 6:174 lid 1 BWN/BWNA is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert risicoaansprakelijk als dit gevaar zich verwezenlijkt 47; dat wil zeggen dat hij aansprakelijk is voor de hierdoor veroorzaakte schade omgeacht of hem van de gebrekkige staat van de opstal een verwijt valt te maken. Onder het begrip “opstal” vallen ook openbare wegen, inclusief het weglichaam en de weguitrusting, zoals bijvoorbeeld de verlichting en de verkeersborden (lid 5). Lid 2 van art. 6:174 bepaalt dat daarvoor de risicoaansprakelijkheid berust bij het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Er gebeuren op Curaçao - evenals overigens in Nederland - regelmatig ongelukken, soms van zeer ernstige aard, die te maken hebben met de staat van de weg. Ik refereer aan de Nederlandse toeristen die verongelukten toen ze,
44
Zie m.n. r.o. 3.6.1, 3.6.2 en 3.10.2. Ook daar werd een dergelijke plicht door het hof aangenomen, maar de verzekeringsplicht kwam in cassatie niet meer aan de orde. 46 Overigens is deze laatste kwestie ook in Nederland nog niet uitgekristalliseerd. Zie in dit verband o.a. J.H. Wansink, AV&S 2009, p. 241 e.v. 47 Tenzij aansprakelijkheid op grond van afd. 6.3.1 zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. 45
26
komend vanaf de struisvogelfarm, de Santa Rosaweg opreden en kennelijk onvoldoende attent waren op deze kruising, zo kort na de bocht. Denk ook aan de dame die dodelijk verongelukte toe ze op Banda Abou met haar auto in een onafgedekte en niet gemarkeerde betonnen soort greppel, op Curaçao een “rooi” genoemde, terechtkwam. Als de staat van de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden worden gesteld en daarom kortweg gezegd als gebrekkig is aan te merken, kan de overheid aansprakelijk worden gesteld voor de schade die uit een hieraan te wijten ongeval voortvloeit. Maar wat is op Curaçao een gebrekkige weg? Jan de Boer merkt op dat de in het algemeen minder goede staat van de wegen op de Antillen de risicoaansprakelijkheid van de wegbeheerder verandert ten opzichte van die in Nederland. Een gat in de weg betekent hier niet zonder meer dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, aldus De Boer. 48 Maar waar ligt de grens? Bij de “rooi” langs de Weg naar Westpunt? In elk geval is de situatie daar ondertussen gewijzigd.
48
J. de Boer, WPNR 2001, p. 290. Zie voor het Nederlandse recht bijv. Aansprakelijkheid van de wegbeheerder, C.C. van Dam (red.), Den Haag 2007, m.n. p. 18-36.
27
49
Vermeldenswaard is dat in de Nederlandse parlementaire geschiedenis van art. 6:174 BWN wat betreft wegen is opgemerkt dat bij de beoordeling van de toestand 49
Dank aan Jarine Kwidame voor de foto’s 1-3 en aan Curacao Road Services NV (CRS) voor de foto’s 4-7.
28
van de openbare weg ook de financiële positie van het met de zorg voor deze weg belaste overheidslichaam een rol speelt en weggebruikers er rekening mee moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren. 50 In Nederland is van verschillende zijden kritisch op deze passage gereageerd 51, maar ik vermoed dat Curacaose Dienst Openbare Werken (D.O.W.) concordantie op dit punt graag onderschrijft. Wat er echter ook zij van het gewicht dat toekomt aan de financiële armslag van de overheid, deze zal geen rechtvaardiging kunnen vormen voor het in stand laten van situaties “beneden een aanvaardbaar peil”. Het ontbreken van voet- en fietspaden valt hiermee wellicht te rechtvaardigen, een niet gemarkeerd, groot en diep gat in een onverlichte weg mijns inziens niet. Bovendien: voor aan de overheid kenbare gevaarlijke situaties op of rond de weg kan zij ook aansprakelijk worden gesteld op grond van de algemene aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BWN/BWNA) en van een aan de Curaçaose overheid kenbare situatie zal hier op het eiland redelijk vlot sprake zijn. In Nederland hebben sommige gemeenten op een creatieve manier een oplossing bedacht voor de financiële problemen die zij ervaren bij het onderhoud en de inrichting van de wegen, namelijk de actie “adopteer een kuil” of “adopteer een rotonde”. Tegen betaling kan een bedrijf haar naam in het asfalt laten aanbrengen of een bord op de rotonde laten plaatsen. Ik heb begrepen dat een soortgelijke constructie eveneens is gevolgd op de Snipweg op Curaçao, waar een naambordje van een verzekeraar het plantsoen markeert. Wellicht kan op deze wijze vaker een oplossing worden gevonden.
6. Aansprakelijkheid en verzekering Het woord verzekering is al diverse malen gevallen. Er bestaat dan ook, althans in Nederland, een nauwe samenhang tussen “Aansprakelijkheid en Verzekering”. Aansprakelijk zijn, kan - zeker bij substantiële schade - immers grote financiële 50
Parl. Gesch. Boek 6 Inv., p. 1394. Zie bijv. Van Maanen, Spier en Sterk, in: Aansprakelijkheden, Deventer 1990, p. 133-134 en Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Spier), nr. 114. 51
29
gevolgen hebben die voor een individu lastig te dragen zijn. Dit geldt zowel voor privépersonen als voor bedrijven. Om de financiële gevolgen van schade te verzachten, spreiden verzekeraars het schaderisico en bieden zij individuen de mogelijkheid om dit risico af te dekken tegen een premie die in elk geval in Nederland in het algemeen als redelijk wordt beschouwd. Het kan hierbij gaan om een verzekering afgesloten door en ten behoeve van het (potentiële) slachtoffer zelf, zoals een ongevallenverzekering 52, maar ook om een door een (potentiële) veroorzaker afgesloten verzekering ter dekking van zijn aansprakelijkheid tegenover derden. Ik beperk me in dit verband tot deze laatste categorie. Wat betreft motorrijtuigen is een aansprakelijkheidsverzekering zowel in Nederland als op Curaçao verplicht 53 en geldt tegenwoordig ook op Curaçao een nagenoeg 100% verzekeringsdichtheid. Voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering geldt dat deze noch in Nederland, noch op Curaçao wettelijk verplicht is, maar in Nederland wel alleszins gebruikelijk is, zowel voor particulieren als voor bedrijven. 54 Op Curaçao ligt dat duidelijk anders, in elk geval voor de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren, in de volksmond “seguro di kacho” genoemd ofwel “verzekering van de hond”. Een dergelijke verzekering wordt dan ook vooral afgesloten door hondenbezitters. Gelet op het grote aantal honden op Curaçao, zou men vervolgens wellicht veel aansprakelijkheidsverzekeringen verwachten, maar slechts ongeveer 5% van de particulieren beschikt over een dergelijke verzekering. Van de bedrijven uitgeoefend in de vorm van een vennootschap, heeft ongeveer 50% een
52
Overigens kan een dergelijke verzekering ook worden afgesloten ten behoeve van een derde, bijvoorbeeld door een werkgever ten behoeve van zijn werknemers. Vgl. hetgeen hiervoor is opgemerkt over de in de rechtspraak aangenomen verzekeringsplicht van een werkgever. 53 Art. 2 Wet Aansprakelijkheidverzekering motorrijtuigen resp. art. 2 Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. 54 Resp. de aansprakelijkheidsverzekering particulieren (AVP) en de aansprakelijkheidsverzekering bedrijven (AVB).
30
aansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Onder eenmanszaken is de verzekeringsdichtheid vrijwel nihil. 55 Bij deze lage verzekeringsdichtheid lijkt enerzijds een rol te spelen dat de premie als (te) hoog wordt ervaren door een deel van de bevolking van Curaçao 56, terwijl anderzijds het belang van een aansprakelijkheidsverzekering vaak niet wordt ingezien. Regelmatig is de gedachte te beluisteren dat van een kale kip toch geen veren te plukken valt. Dit is zo, en als er bij de aansprakelijke partij niets te halen is, houdt het inderdaad op, net zoals de financiële gevolgen wellicht wel te overzien zullen zijn als het slachtoffer een kale kip is die weinig of niets te verliezen heeft. Echter: Curaçao wordt niet alleen bevolkt door kale kippen. Zowel aan de kant van de aansprakelijke partij als aan die van het slachtoffer kan dit zeer wel anders liggen. De Amerikaanse toerist die wordt aangereden door een Curaçaoënaar met “huis en haard” of wellicht toepasselijker “huis en zwembad”, zal de weg tot verhaal wel weten te vinden, evenals de hiervoor genoemde Zwitserse dame op St. Maarten. Het feit dat Curaçao wat betreft de algemene aansprakelijkheidsverzekering zo’n geringe verzekeringsdichtheid kent, is ook in ander verband opmerkelijk. Het feit dat men zich tegen aansprakelijkheid kan verzekeren en dat in Nederland ook pleegt te doen, heeft namelijk zijn stempel gedrukt op de manier waarop het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht in de wet en de rechtspraak is vormgegeven. 57 Ditzelfde aansprakelijkheidsrecht is en wordt door Curaçao nagevolgd, maar in een samenleving met geheel andere verzekeringsgewoontes. 55
Cijfers afkomstig van ENNIA Curacao. Een indicatie: voor een verzekerde som van 1 mio NAF bedraagt de premie rond de 80 NAF per jaar. Overigens bieden veel al langer lopende verzekeringen dekking tegen een aanmerkelijk lager bedrag, in het algemeen vanaf ongeveer 100.000 NAF.. 57 Aldus bijv. ook T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, m.n. p. 21 e.v.,Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Spier), nr. 10 en Asser-Hartkamp III, Deventer 2006, nr. 2225. 56
31
Zo heeft bijvoorbeeld het gegeven dat men deze risico’s voor een relatief geringe premie kan verzekeren en dat in Nederland ook pleegt te doen een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de vestiging van de door Curaçao overgenomen Nederlandse risicoaansprakelijkheden, zoals bijvoorbeeld voor schade toegebracht door jonge kinderen, door gebrekkige roerende zaken en opstallen. 58 Een duidelijk voorbeeld van de invloed van het bestaan van verzekeringen op het aansprakelijkheidsrecht vormt verder de manier waarop de verkeersaansprakelijkheid op grond van art. 185 van de Nederlandse Wegenverkeerswet zich in de rechtspraak van de Hoge Raad heeft ontwikkeld. 59 Deze Nederlandse bepaling is te vergelijken met art. 2 van de zogenoemde Botsingsverordening van de Nederlandse Antillen 60, die naar het voorbeeld van de Nederlandse rechtspraak wordt uitgelegd. Weliswaar vormt in een concreet geval het feit dat de aangesproken persoon is verzekerd geen zelfstandige reden om tot aansprakelijkheid te concluderen 61, maar het kan wel een aspect zijn waaraan bij de weging van de overige omstandigheden van het geval betekenis toekomt. Vergelijk in deze zin ook de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense voor het aan het begin van mijn rede besproken Zwiepende tak-arrest. Zij merkt op dat het feit dat de "dader" verzekerd is het billijkheidsgehalte kan verhogen van het rechterlijk oordeel dat de dader civielrechtelijk aansprakelijk is voor een ongeluk als daar aan de orde. 62 Ook wat betreft de omvang van de aansprakelijkheid speelt het verzekeringsaspect een rol. Volgens de heersende leer vormt het feit dat de 58
Hierover bijv. C.J.M. Klaassen, Risico-aansprakelijkheid, Zwolle 1991, o.a. p. 32, 66, 83, 108 en 197, Asser-Hartkamp III, nr. 22 en Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Spier), nr. 10. Zie o.a. ook Parl. Gesch. Boek 6 NBW, p. 746, 753, en 770. 59 Zie voor een beknopte weergave hiervan bijv. Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Spier), Hoofdstuk 5. 60 Officieel: Verordening van den 20sten april 1932. 61 Zie ook T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, hoofdstuk 2. 62 Conclusie onder 1.
32
aansprakelijke persoon verzekerd is bijvoorbeeld een factor bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde schadepost in redelijkheid als een gevolg van zijn fout aan de schadeveroorzaker kan worden toegerekend 63. Ter illustratie van de in zekere zin communicerende vaten tussen “aansprakelijkheid” en “verzekering” wijs ik tot slot op het matigingsrecht van art. 6:109 BWN/BWNA. Art. 6:109 biedt de rechter een handvat om, bij wijze van uitzondering, in een individueel geval de omvang van de aansprakelijkheid te beperken indien volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Lid 2 van art. 6:109 bepaalt dat de rechter niet mag matigen tot een lager bedrag dan waarvoor de schuldenaar zijn aansprakelijkheid door verzekering heeft gedekt of verplicht was te dekken. Voor matiging boven dit “bodembedrag” kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan als de schadevergoeding uitstijgt boven de verzekerde som. 64 Matiging op deze grond zal echter niet aan de orde zijn als de aansprakelijke persoon niet tot een behoorlijk niveau verzekerd is, terwijl dit wel mogelijk was. 65 Gelet op de gebruikelijkheid in Nederland van het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering, is de betekenis van het rechterlijke matigingsrecht daar gering. Het is de vraag of hieraan in Antilliaanse zaken meer betekenis toekomt of dient te komen. 66 Een boeiende vraag is in dit verband wat op Curaçao als een “behoorlijke verzekering” heeft te gelden. De 63
Vgl. in dit verband bijv. C.J.M. Klaassen, Risico-aansprakelijkheid, Zwolle 1991, m.n. p. 268-269 en 286-287 alsook T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Deventer 1999, hoofdstuk 3 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*, Deventer 2009, nr. 67. 64 Vgl. HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145 m.nt. CJHB (Wrongful Birth). Zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*, nr. 187. 65 Aldus ook Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Hartlief), nr. 260. Vgl. tevens Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*, nr. 187. 66 Overigens deelden lokale deskundigen mij mede geen procedures te kennen waarin art. 6:109 BW is toegepast; wel zaken waarin de aansprakelijke persoon niet verzekerd blijkt te zijn dan wel de (letsel)schade de verzekerde som overtrof. Vgl. echter ook J. de Boer, WPNR 2001, p. 290, die opmerkt “Dat veel mensen het financieel niet breed hebben, zal wel invloed hebben op bijv. de matiging van de verplichting tot schadevergoeding (…)”.
33
verzekeringsdekking blijkt op Curaçao in elk geval aanmerkelijk lager te liggen dan in Nederland. Ter indicatie: een aanmerkelijk deel van de bestaande bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeringen dekt schade tot een bedrag tussen de 150.000,- en 250.000,- NAF. Een hogere dekking is weliswaar mogelijk, maar bedrijven kiezen daar veelal niet voor. 67 Wat betreft de aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen verplicht de Landsverordening Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (LAM) slechts tot een verzekeringsdekking van 90.000,- NAF. Op basis van vrijwillig gemaakte afspraken tussen verzekeraars, wordt niettemin alleen nog maar een LAMverzekering aangeboden met een minimale dekking van 150.000,- NAF. 68 Tevens wordt de mogelijkheid geboden tegen een relatief geringe premie een verzekering met een hogere dekking af te sluiten. Slechts ongeveer 15% blijkt echter een verzekering met een hogere dekking af te sluiten. De meeste verzekerden houden het dus bij de dekking van 150.000,- NAF, dat wil zeggen omgerekend thans ongeveer 63.000,- euro. Ter vergelijking: in Nederland bedraagt de verplichte dekking van de motorrijtuigenverzekering voor personenschade 1 miljoen euro per slachtoffer, met een maximum van 5 miljoen euro per gebeurtenis, en voor schade toegebracht aan zaken - in de zin van objecten -1 miljoen euro. Bij de op Curaçao gebruikelijke dekking van ongeveer 63.000,- euro is er van concordantie dus weinig sprake, terwijl het zeer de vraag is of de lokale situatie een dergelijke grote afwijking rechtvaardigt. Indien het bevoegde gezag op Curaçao zou menen dat dit wel het geval is, zouden zij kunnen voorkomen dat de veroorzaker van een hoger bedrag aan schade in de problemen geraakt door de aansprakelijkheid te beperken. Art. 6:110 BWNA bepaalt namelijk dat, opdat de aansprakelijkheid die ter zake van schade kan ontstaan niet hetgeen redelijkerwijs door verzekering kan worden gedekt te boven gaat, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, 67
ENNIA biedt sinds kort nog alleen een AVB of AVP aan met een dekking van 1 mio NAF. Dit geldt echter niet voor alle verzekeraars. 68 Dit laat onverlet dat in geval van polisuitsluiting, bijvoorbeeld vanwege dronkenschap, de verzekeraar slechts maximaal het wettelijke minimumbedrag behoeft uit te keren.
34
bedragen kunnen worden vastgesteld waarboven de aansprakelijkheid zich niet uitstrekt. Een dergelijk limitering van de aansprakelijkheid ontbreekt echter. Kortom: het bedrag waartegen de LAM-verzekering op Curaçao doorgaans dekking biedt is beperkt en in het geval door een automobilist of motorrijder ernstig letsel met blijvende gevolgen wordt toegebracht aan een ander zal de schade dit bedrag al vlot overstijgen, ook op Curaçao. Hoewel diverse autoverhuurbedrijven op Curaçao autoverzekeringen met aanmerkelijk verhoogde en aan de Nederlandse standaard aangepaste WA-dekking aanbieden, is dit lang niet altijd het geval. Dit geldt niet alleen voor de kleine verhuurbedrijfjes, maar ook voor sommige grotere, van naam, waarnaar soms door hotels en resorts wordt verwezen, onder aanbieding van aantrekkelijke huurprijzen. Ik vrees dat menig toerist zich er niet van bewust is dat goedkoop in dit opzicht wel eens duurkoop zou kunnen zijn.
7. Afronding Ik kom tot een afronding. Ik ben onvoldoende vertrouwd met de Curaçaose samenleving en cultuur om een goed beeld te kunnen vormen van de alhier heersende opvattingen over wat betaamt, laat staan dat het aan zou gaan dat ik daarover als gast van het eiland een oordeel zou vellen. Wel meen ik, na 10 jaar verbondenheid met de UNA, te mogen constateren dat de feitelijke situatie op Curaçao regelmatig niet strookt met in elk geval de manier waarop de open normen uit het aansprakelijkheidsrecht in de Nederlandse rechtspraak, in het bijzonder ook die van de Hoge Raad, worden uitgelegd. Evenmin sluit hetgeen op Curaçao gebruikelijk is op het gebied van het afsluiten van verzekeringen aan bij hetgeen op dat gebied in Nederland gebruikelijk is. Dit terwijl, zoals vermeld, de bestaande verzekeringsmogelijkheden en -gebruiken een belangrijke factor vormen ter rechtvaardiging van het bestaan van (bepaalde vormen van) aansprakelijkheid in het algemeen alsook bij toepassing van deze normen in een concreet geval.
35
Aan deze constatering kunnen diverse conclusies worden verbonden. In het kader van de implementatie van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek op de Nederlandse Antillen is uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vraag of de in het Nederlandse Wetboek opgenomen aansprakelijkheidsnormen voldoende aansloten bij de Curaçaose omstandigheden en rechtsopvattingen om te worden overgenomen. 69 Zo is bijvoorbeeld besloten de Nederlandse risicoaansprakelijkheden voor gevaarlijke stoffen (art. 6:175 BWN) “vooralsnog” niet over te nemen. Wat betreft de wèl in het Antilliaanse Burgerlijk Wetboek overgenomen aansprakelijkheidsregels, meen ik daarom te mogen constateren dat deze, merendeels open normen, als zodanig op zichzelf kennelijk aansluiten bij de op de Antillen en in het bijzonder Curaçao levende rechtsovertuiging (althans volgens de wetgever). Dit kan echter zeer wel anders zijn voor de inkleuring hiervan. In dat geval is terughoudendheid op zijn plaats wat betreft de concordantie van rechtspraak en dienen de feitenrechters van Curaçao de ruimte te nemen en van de Hoge Raad te krijgen om deze normen hun eigen “couleur locale” te geven. 70 Een andere mogelijke conclusie is dat noch de normen, noch de inkleuring hiervan wezenlijk verschilt van die in Nederland, althans minder dan de praktijk zou doen vermoeden, maar men zich hiervan in de Curaçaose samenleving onvoldoende bewust is. Hoewel het aansprakelijkheidsrecht primair tot doel heeft een grondslag te bieden voor schadevergoeding daar waar dat aan de orde wordt geoordeeld, kan het aansprakelijkheidsrecht als “bijvangst” een gedragsturend effect hebben. Anders gezegd: het aansprakelijkheidsrecht kan mede een rol vervullen in het kader van de handhaving van in de maatschappij levende waarden, want deze vormen immers de achtergrond van hetgeen betamelijk of onbetamelijk wordt
69
Zie hierover J. de Boer, WPNR 2001, p. 289-294. Een aandachtspunt is in de verband dat de feitenrechters op Curacao in niet onbelangrijke mate bestaan uit Nederlandse rechters die tijdelijk naar Curacao worden uitgezonden. Zeker als deze rechter, zoals in eerste aanleg, als “unus” rechtspreekt, schuilt hierin een zeker gevaar, waarvoor door Lewin terecht aandacht is gevraagd. Zie G.C.C. Lewin, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging (TCR) 2009, m.n. p. 90. 70
36
gevonden en daarmee van de normen van het aansprakelijkheidsrecht. Zo heeft bijvoorbeeld de strenge invulling van de zorgplicht van de werkgever naar het zich laat aanzien in Nederland een niet onbelangrijke bijdrage geleverd aan de aandacht voor de veiligheid op de werkplek. Bewustwording c.q. bewustmaking van het aansprakelijkheidsregime is hiervoor uiteraard een voorwaarde. Echter wat te doen met de hiervoor weergegeven ervaring, dat men zich wel bewust is van het feit dat niet aan de normen wordt voldaan en het risico van aansprakelijkheid dreigt als het mis gaat en er schade wordt toegebracht, maar vanwege de financiële gevolgen hiervan de kop in het zand steekt? Juist om de financiële gevolgen van schade te verzachten bieden aansprakelijkheidsverzekeraars de mogelijkheid om tegen een althans in Nederland in het algemeen als redelijk beschouwde premie dit risico af te dekken. Indien dat, gemeten naar Curaçaose maatstaven, hier niet het geval is dan wel deze premie op zichzelf weliswaar redelijk is, maar toch voor veel Curaçaoënaren te hoog, verdient dit aandacht. Gezocht dient te worden naar een bij Curaçao passende balans tussen “Aansprakelijkheid & Verzekering”. De aanstaande verzelfstandiging van het Land Curaçao lijkt een goede aanleiding om ook op het gebied van “Aansprakelijkheid & Verzekering” het eigene van Curaçao eens onder de loep te nemen en zich te bezinnen op de alhier bestaande normen en waarden op dit terrein. Hierin is mijns inziens een schone taak gelegen voor de Curaçaose rechtspraktijk alsook voor de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UNA, wellicht met behulp van haar studenten, de juristen van morgen. Deze juristen van morgen hebben immers in diverse scripties reeds laten zien zeer wel in staat te zijn knelpunten in kaart te brengen. Nu de oplossing nog! En hoewel ik slechts beperkt beschikbaar ben, wil ook ik met plezier trachten daaraan een steentje bij te dragen.
Dankwoord Ik kom hiermee aan het eind van mijn rede. Het is gebruikelijk en naar ik meen betamelijk om deze af te ronden met persoonlijke noot en een woord van dank.
37
Toen ik als junior medewerker, zo’n 25 jaar geleden, in dienst trad van de Radboud Universiteit Nijmegen, toen nog geheten Katholieke Universiteit Nijmegen, was een van mijn taken het griffierschap bij de oefenrechtbank Rota Carolina. Ik was verbonden aan de Rota-kamer van wijlen prof. mr. W.C.L. Van der Grinten. Zoals sommigen onder u wellicht nog wel weten, placht hij in de winter enkele weken onderwijs op Curaçao te verzorgen. Aan mij daarom het verzoek daarvoor materiaal te verzamelen, waarmee hij vertrok naar de zon. Het genoegen was groot toen zijn opvolger, prof. mr. S.C.J.J. Kortmann, mij jaren later vroeg tezamen met hem dit privaatrechtelijke onderwijs te verzorgen. Ik heb dat sindsdien met veel plezier gedaan en wil dit ook graag blijven doen. Tezamen met de kleine en ook regelmatig wisselende vaste staf en de gastdocenten van de sectie Burgerlijk recht wil ik mij graag inzetten om een bijdrage te leveren aan de instandhouding van het door prof. mr. F. Kunneman gelegde degelijke fundament hiervoor, maar ook aan de moderne uitbouw hiervan. Un danki ta bai na rector magnificus i Hunta di Supervishon di UNA pa boso konfiansa den mi persona, pa di e forma aki mi por juda kontribui na e futuro di UNA. Dank ook aan het bestuur van de Nijmeegse Faculteit der Rechtsgeleerdheid, hier vertegenwoordigd door collega prof. mr. Paul Bovend’Eert, voor de gelegenheid die mij wordt geboden om de traditionele samenwerking tussen “Nijmegen” en de UNA voort te zetten, tezamen met andere Nijmeegse collegae, waaronder Bas Kortmann en dezelfde Paul Bovend’Eert. Huidige en voormalige rechtenstudenten van de UNA Mij wordt door collegae wel eens gevraagd, vooral door hen die hier nog nooit zijn geweest, waarom ik zo graag naar Curaçao ga. Hoewel het klimaat hier alleszins aantrekkelijk is, evenals de stranden, vind ik mijn plezier vooral in u, studenten.
38
Dit klinkt wellicht als een gemeenplaats en daarom licht ik dit graag nader toe. Aan mijn Nijmeegse faculteit wordt veel energie gestoken in behoud van kleinschalig onderwijs, waarbij de kwaliteitsborging voor de studenten voorop staat. Ik onderschrijf dit van harte, maar voeg daar graag het werkplezier van de docent aan toe. Door mijn betrokkenheid bij de UNA mag ik steeds weer ervaren hoe plezierig en leerzaam kleinschalig onderwijs is, ook voor de docent. Mijn rede van vandaag is in belangrijke mate geïnspireerd op uw reacties op mijn betogen over het aansprakelijkheidsrecht, de boeiende discussies die ik naar aanleiding daarvan met u mocht hebben en, zoals u hebt gemerkt, door u geschreven scripties. Ik wens u graag toe dat u niet alleen mij zult inspireren, maar ook zult bijdragen aan de rechtsontwikkeling op Curaçao. Ludwig Voigt, mededocent voor het mastervak “A&V” (Aansprakelijk & Verzekering) en verantwoordelijk voor het “V”-deel, dank ik van harte voor zijn hulp bij de voorbereiding van deze oratie en de boeiende gesprekken die wij in de loop der tijd over A&V op Curaçao mochten hebben. Mijn persoonlijke vip’s. Allereerst Jos, Juriaan en Milou. Milou, toen ik mijn Nijmeegse oratie hield, was jij nog te jong om aanwezig te zijn. Juriaan, jou hebben we destijds met Pokemonplaatjes “omgekocht” om stil te zitten en te zijn. Ik ben blij dat ik vandaag een herkansing krijg waarbij jullie beiden aanwezig zijn. Het overkomt me niet vaak dat jullie 45 minuten stil zijn om naar een “preek” van mij te luisteren. De prijs daarvoor is ondertussen drastisch gestegen, immers vliegtickets Curaçao in plaats van Pokemonplaatjes. Maar papa en ik hebben dat er graag voor over, want er is weinig waarmee we jullie - en onszelf - meer plezier doen. Vanaf de eerste keer dat jullie voet op dit eiland hebben gezet, zijn jullie gevallen voor Dushi Korsow. Ik hoop dat we hier nog regelmatig samen mogen komen, al zal dat vanwege de Leerplichtwet wel weer even duren…
39
Jos, fijn dat we dit als gezin samen mogen beleven en dank voor de ruimte die je mij gunt om deze leerstoel te vervullen, ook al betekent dit dat ik meestal van de lusten daarvan geniet en jij de huiselijke lasten draagt. Esther en Gerrion, toen ik jullie, zoals dat bij vriendinnen gaat, in een vroeg stadium en dus al geruime tijd geleden, vertelde over mijn mogelijke benoeming aan de UNA, riepen jullie spontaan: super, als jij daar je oratie houdt, komen wij over! Ik had beter moeten weten, maar had toen eerlijk gezegd niet durven denken dat jullie werkelijk de daad bij het woord zouden voegen toen het zover kwam. Lieve Paesjes: Esther, Vincent, Diederik, Sebastiaan, Maarten en AnneSophie, lieve Willemsjes: Gerrion, Han, Lucelotte, Justus en Floris, ik vind het fantastisch dat jullie er zijn. Dierbaar te ervaren vrienden te hebben die geen zee te hoog is en die zelfs de oceaan voor je oversteken. “Dear” Helma, Wij delen de 1e schooldag van onze zonen en sindsdien, in goede vriendschap, nog veel meer. Ik waardeer het zeer dat jij jouw werkzaamheden als stagecoördinator buitenland voor de Hogeschool Arnhem-Nijmegen zo hebt willen en weten te plooien dat je, samen met Hilde, ook deze Curaçaose ervaring met mij deelt. Gewaardeerde collegae van buiten de sectie burgerlijk recht, bekenden en overige toehoorders: hartelijk dank voor uw belangstelling! Tot slot: ik draag deze oratie op aan mijn moeder, die uw eiland met veel plezier enkele malen heeft bezocht, maar helaas niet meer tot de lange vlucht in staat is. Ik heb gezegd!
40