Anticiperen op internationale regels Potentiële gevolgen van nieuwe regelgeving voor de woningbouw
Anticiperen op internationale regels Potentiële gevolgen van nieuwe regelgeving voor de woningbouw
In opdracht van DGW, Taskforce Woningbouw R. de Wildt F. den Breejen
In samenwerking met: TNO BOUW R. Lanting N. Scholten
Maart 2003
RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020 522 11 11 telefax 020 627 68 40 http://www.rigo.nl
Rapportnummer: 83790
Inhoudsopgave 1
INLEIDING
2
1.1
ACHTERGROND EN PROBLEEMSTELLING
2
1.2
ONDERZOEKSOPZET
2
1.3
INHOUD RAPPORTAGE
2
2
DE EUROPESE UNIE
2
2.1
TOTSTANDKOMING EUROPESE UNIE
2
2.2
BEVOEGDHEDEN EN BELEIDSTERREINEN EU
2
2.3
INSTELLINGEN VAN DE EU
2
2.4
BESLUITVORMING BINNEN DE EUROPESE UNIE
2
2.5
DE STAAT VAN DE UNIE
2
2.6
EUROPA EN WONEN
2
3
INTERNATIONALE VERDRAGEN
2
3.1
DE VN
2
3.2
WERELDHANDELSORGANISATIE
2
3.3
DE RAAD VAN EUROPA
2
3.4
PRIVATE ORGANISATIES (NGO)
2
4
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
2
4.1
BOUWLOCATIE
2
4.2
BOUWPRODUCTIE
2
4.3
BOUWPROCES
2
4.4
BOUWORGANISATIE EN FINANCIËN
2
4.5
WONEN EN LEVEN
2
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
5
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
2
5.1
ALGEMENE ONTWIKKELINGEN
2
5.2
BOUWLOCATIE
2
5.3
BOUWPRODUCTIE
2
5.4
BOUWPROCES
2
5.5
BOUWORGANISATIE EN FINANCIËN
2
5.6
WONEN EN LEVEN
2
6
BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
2
6.1
INHOUDELIJKE VERDIEPING
2
6.2
AFSTEMMING BINNEN VROM
2
6.3
DIRECTE CONTACTEN MET BRUSSEL
2
6.4
ALLIANTIEVORMING MET ANDERE LANDEN
2
6.5
EUROPESE PLATFORMS
2
7
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
2
7.1
CONCLUSIES
2
7.2
AANBEVELINGEN
2
BIJLAGE 1 BRONNEN
2
BIJLAGE 2 CONTACTPERSONEN
2
BIJLAGE 3 ORGANISATIESCHEMA’S
2
BIJLAGE 4 DOEL 6E MILIEUACTIEPROGRAMMA
2
BIJLAGE 5 EUROPESE PLATFORMS
2
BIJLAGE 6 GROSLIJST REGELGEVING
2
INLEIDING
1 Inleiding 1.1
Achtergrond en probleemstelling Aan regelgeving wordt een remmend effect op de woningbouwproductie toegedicht. Behalve aan de omvang van de regelgeving moet vooral ook aan de verandering en uitbreiding van regelgeving worden gedacht als een complicerende factor in de planontwikkeling. De doorlooptijd van bouwplannen is lang, en dan is het vervelend om tussentijds het plan te moeten veranderen omdat nieuwe regels van toepassing zijn. De indruk is dat de nieuwe regelgeving voor de woningbouw steeds meer afkomstig is uit Europa of uit internationale verdragen. De relatie tussen wonen en de Europese Unie is echter onhelder, zoals Van Eyk aangeeft in zijn artikel1. Wonen en woningbouw zijn geen Europese beleidsterreinen. Maar terwijl een mandaat op het gebied van wonen ontbreekt, houdt de Europese Unie zich wel bezig op terreinen die de woningbouw raken. De Europese regelgeving wordt vaak door overheden als onduidelijk en onoverzichtelijk gezien. De Taskforce Woningbouw, een onderdeel van het Directoraat-Generaal Wonen van het Ministerie van VROM heeft RIGO en TNO de opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de invloed van de internationale regelgeving op de woningbouw. De wens van de Taskforce Woningbouw om beter zicht te krijgen op regelgeving van internationale oorsprong is tweeledig. Enerzijds kan deze kennis dienen om partijen in de bouw eerder en beter op de hoogte te stellen van veranderingen die op komst zijn. Anderzijds kan het gewenst zijn die regelgeving mede vanuit de optiek van de woningproductie te beïnvloeden. Dan gaat het om de ongewenste effecten van die regels voor de woningbouw. Vanwege de veelheid aan internationale regelgeving is er in dit onderzoek gekozen voor een afbakening van hetgeen direct effect heeft op de woningbouw of in de toekomst effect kan hebben. Omdat wonen, zoals opgemerkt, als thema voorbe-
voetnoot 1
H.S. van Eyk, ‘Wonen en de Europese Unie, Een gespannen en onheldere relatie’, 2002
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
1
2 INLEIDING
houden is voor nationaal beleid, is de vraag vooral welke andere terreinen de woningbouw raken.
1.2
Onderzoeksopzet Het onderzoek is opgesplitst in 4 onderdelen: 1
overzicht van bestaande EU-regelgeving en internationale verdragen die de woningbouw raken;
2
inventarisatie geldende EU-regelgeving en reeds gesloten verdragen die de woningbouw raken maar nog wachten op Nederlandse implementatie;
3
verkenning van in de komende vijf jaar te verwachten EU-regelgeving en internationale verdragen die de woningbouw zullen raken;
4
beïnvloedingsmogelijkheden.
Tijdens het onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd. Allereerst is gebruik gemaakt van algemene informatie op de website van de Europese Unie, van andere internationale organisaties en Nederlandse ministeries. Ook is literatuur bestudeerd op het gebied van wonen en de EU. Voor het overzicht van de huidige Europese regelgeving zijn de internet-databases van Europese wetgeving (Eur-lex) en de Nederlandse wetgeving (wettenbank) geraadpleegd. Ook de wekelijks aan de Tweede Kamer toegestuurde overzichten van Nieuwe Commissievoorstellen zijn voor het jaar 2002 bekeken. Voor de aankomende regelgeving zijn de Europese werkprogramma’s voor 2003 bestudeerd. Daarnaast is informatie verkregen via contacten met personen bij de Europese Commissie, Nederlandse ministeries en Europese platforms (zie bijlage 2 voor een overzicht van de personen met wie wij spraken).
1.3
Inhoud rapportage In hoofdstuk twee wordt een algemeen beeld geschetst van de Europese Unie. De verschillende instellingen, de besluitvorming binnen de Europese Unie en de beleidsterreinen worden besproken. In hoofdstuk drie komen andere internationale organisaties aan bod. Hoofdstuk vier geeft een overzicht van de huidige richtlijnen, voorstellen en internationale verdragen (onderdeel 1 en 2 van het onderzoek). Vervolgens gaat hoofdstuk vijf in op de regelgeving die komende jaren te verwachten is (onderdeel 3). Hoofdstuk zes bespreekt de mogelijkheden die er voor DGW, c.q. de Taskforce Woningbouw bestaan om meer zicht te krijgen op de internationale regelgeving en deze te beïnvloeden. Tot slot volgen in hoofdstuk zeven de conclusies en aanbevelingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
2 De Europese Unie De internationale regelgeving die van invloed is op de woningbouw wordt het meest bepaald door de besluiten van de Europese Unie. Zo’n veertig procent van de Nederlandse regelgeving is op dit moment van Europese makelij2. Om te verduidelijken hoe de Europese regelgeving tot stand komt, wordt in dit hoofdstuk een kort overzicht gegeven van de doelstellingen, werkzaamheden en bevoegdheden van de Europese Unie, en van het besluitvormingstraject dat doorlopen wordt.
2.1
Totstandkoming Europese Unie In de jaren vijftig wilden verschillende Europese landen op bepaalde terreinen meer gaan samenwerken. Dit leidde allereerst tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951. Zes jaar later ondertekenden zes landen (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland) het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), met als doelstelling het vrije verkeer van goederen, diensten en werkenden. Daarnaast werd ook het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) getekend. In de loop der jaren sloten meer landen zich aan en is de naam veranderd in Europese Gemeenschap (EG). In 1986 werd in de Europese akte een tijdschema vastgesteld voor het verwezenlijken van een interne markt, die in 1993 opgebouwd zou moeten zijn. Het aantal beleidsterreinen werd langzaamaan uitgebreid, omdat men het voor de totstandkoming van 1 grote markt noodzakelijk vond om ook gerichte en structurele beleidsmaatregelen te nemen op regionaal en sociaal gebied. Met het verdrag van Maastricht in 1992 werd de Europese Unie (EU) opgericht. De EU vervangt de Europese Gemeenschappen niet, maar brengt deze Gemeenschappen samen met nieuw beleid en nieuwe samenwerkingsvormen tussen landen. Het
voetnoot 2
L. Broos, ERAC, in ‘Zoeken naar passende projecten’, GSB-blad, nr. 6, 2002
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
3
4 DE EUROPESE UNIE
EGKS verdrag liep in 2002 af. Om deze wijziging op te vangen, zijn aanpassen gedaan in het EG-verdrag. Op dit moment zijn 15 landen aangesloten bij de EU en is een nieuwe uitbreiding met 10 landen aanstaande. De uitbreidingsmogelijkheden en wijzigingen die hiervoor nodig zijn, worden in het Verdrag van Nice geregeld.
2.2
Bevoegdheden en beleidsterreinen EU Wat betreft de bevoegdheden moet er een verschil gemaakt worden tussen de bevoegdheden en rechtsorde van de Europese Unie en de Europese Gemeenschappen die een kleiner onderdeel vormen van de unie. De bevoegdheden van de Europese Unie zijn op te splitsen in drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de Europese gemeenschappen: E(E)G, Euratom en EGKS. De bevoegdheden binnen deze pijler zijn het meest ontwikkeld. De EG kan op de afgesproken beleidsgebieden recht creëren dat in de lidstaten rechtstreeks toepasbaar is. In het middelpunt van de EG staat de interne markt. In figuur 1 is te zien welke beleidsterreinen tot de eerste pijler behoren. De EG ontleent haar bevoegdheden aan de door de lidstaten geratificeerde EG-verdragen. De bevoegdheden beperken zich tot die domeinen die door de lidstaten uitdrukkelijk zijn toegewezen aan de EG. Wanneer aan de EG op een bepaald terrein geen exclusieve bevoegdheden zijn toegekend, dan geldt het subsidiariteitsbeginsel. De EG moet optreden wanneer zij beter in staat is de doelstellingen van het verdrag te realiseren dan de lidstaten, maar mag niet in actie komen wanneer het optreden van de lidstaten volstaat voor het verwerkelijken van de gestelde doelen. Dit betekent dat alle Gemeenschapsinstellingen moeten aantonen dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke regeling en een gemeenschappelijk optreden. De tweede pijler bevat het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, de derde justitiële en politiële samenwerking. In het kader van de tweede en derde pijler van de EU zijn de bevoegdheden van de Gemeenschapsinstellingen beperkt tot de bevordering en ondersteuning van de samenwerking die door de lidstaten zelf zijn vastgelegd en vormgegeven. De rechtsorde van de EU blijft achter bij die van de EG. Zo is de EG een zelfstandig gezagsapparaat met eigen soevereine rechten en een eigen rechtsorde en hof van justitie, onafhankelijk van de lidstaten. Zowel de lidstaten als hun ingezetenen zijn gebonden aan deze rechtsorde wat betreft de door de EG toegewezen werkgebieden (eerste pijler). Voor de EG-rechtsorde essentiële beginselen als onafhankelijkheid, de rechtstreekse toepasselijkheid en de voorrang van het Gemeenschapsrecht gelden echter niet voor de beide andere – naast de EG – opgerichte pijlers van de EU.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
Figuur 1
Pijlers Europese Unie (bron Borchardt, K., het ABC van het gemeenschapsrecht, Europese Commissie, 2000)
De Europese Unie
Eerste pijler: Europese Gemeenschappen EG • • • •
Tweede pijler: Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid Buitenlands beleid
Douane-unie en interne markt Landbouwbeleid Structuurbeleid Handelspolitiek
Nieuwe of gewijzigde regelingen • Burgerschap van de Unie • Opleiding en cultuur • Trans-Europese netwerken • Consumentenbescherming • Gezondheidszorg • Onderzoek en milieu • Sociaal beleid • Asielbeleid • Buitengrenzen • Immigratiebeleid Euratom
•
• • • •
Samenwerking, gemeenschappelijke standpunten en activiteiten Handhaven van de vrede Mensenrechten Democratie Hulp aan derde landen
Veiligheidsbeleid •
• • •
Gebaseerd op de WEU: veiligheidskwesties op het gebied van de EU Ontwapening Economische aspecten inzake bewapening Op de lange termijn: Europese veiligheidsorde
Derde pijler: Samenwerking, Binnenlandse veiligheid en justitie Justitiële en Politiële samenwerking • Justitiële samenwerking in civiele en strafzaken • Politionele samenwerking • Strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat • Strijd tegen drugs en wapenhandel • Bestrijding van de georgani-seerde misdaad • Bestrijding van het terrorisme • Misdrijven tegen kinderen en mensen-handel
EGKS
Zoals in de figuur te zien is, is de EU is actief op een groot aantal beleidsvelden. Wonen is vooralsnog geen apart Europees beleidsterrein, maar een nationale aangelegenheid.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
5
6 DE EUROPESE UNIE
2.3
Instellingen van de EU De volgende instellingen spelen een belangrijke rol in het rechtssysteem van de EU, ieder met eigen taak en bevoegdheden. Hieronder wordt een korte uitleg hierover gegeven.
2.3.1
Europees Parlement.
Het Parlement is verkozen door de bevolking van de lidstaten en moet het democratisch gehalte waarborgen. Het deelt met de Europese Raad de wetgevende taak en de begrotingsbevoegdheid. Het Parlement controleert de Europese Commissie. Hoewel de Europese Commissie de belangrijkste bron voor wetsvoorstellen is, speelt het Parlement hierbij ook een rol onder meer via de beoordeling van het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie en de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken een passend voorstel in te dienen. Dit advies is echter niet bindend. Er zijn 17 parlementaire commissies die zich bezighouden met de verschillende deelonderwerpen. De commissies die mogelijk van belang zijn voor wonen zijn de volgende: •
ECON: Economische en Monetaire Commissie
•
JURI: Commissie juridische zaken en interne markt
•
INDU: Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie
•
EMPL: Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
•
ENVI: Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid
•
AGRI: Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
• REGI: Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme
2.3.2
Raad van de Europese Unie (Europese Raad)
In de Raad zijn de lidstaten vertegenwoordigd door ministers. Afhankelijk van het te bespreken onderwerp verschilt de formatie van de raad. De Raad deelt samen met het parlement de wetgevende macht en de begrotingsbevoegdheid van de EU. Verder coördineert de raad het algemene economische beleid van de lidstaten, neemt de beslissing voor de vaststelling en uitvoering van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en treft maatregelen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Ook kan het de Commissie verzoeken een nieuw voorstel in te dienen. De lidstaten beschikken in Brussel over permanente vertegenwoordigingen bij de Europese Unie. Deze vertegenwoordigers vergaderen wekelijks binnen het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper), dat belast is met de voorbereidingen van de werkzaamheden van de Raad, met uitzondering van landbouwaangelegenheden die onder het Speciaal Comité voor de Landbouw (SCL) vallen. Bij zijn werkzaamheden wordt de Raad bijgestaan door werkgroepen die uit ambtenaren van de nationale overheden bestaan. Naast de Raad van Ministers is er ook een Europese Raad die is samengesteld uit staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Com-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
missie. Formeel neemt deze Europese Raad geen besluiten maar keurt wel de conclusies goed die het voorzitterschap voor iedere bijeenkomst opstelt. Het voorzitterschap wisselt elk half jaar van lidstaat. De Europese Raad komt twee keer per half jaar bijeen.
2.3.3
Europese Commissie
De Europese Commissie is de drijvende kracht van de Europese Unie. De Voorzitter en de leden van de Commissie (op dit moment bij elkaar 20) worden door de lidstaten benoemd na goedkeuring door het Europees Parlement. De commissie neemt initiatieven voor Europese wetgeving en stelt wetteksten op die ter goedkeuring aan het Parlement en de Raad worden voorgelegd. Verder zorgt zij voor de uitvoering van de Europese wetten, begroting en programma’s. Ook onderhandelt de Europese Commissie over internationale overeenkomsten, voornamelijk op het gebied van handel en samenwerking. Om het beleid op te stellen op de verschillende terreinen, is de Europese Commissie verdeeld in een aantal Directoraten-Generaal3. In relatie tot de woningbouw lijken de Directoraten-Generaal (DG) Ondernemingen, Concurrentie, Interne Markt, Milieu, Energie en Sociale Zaken & Werkgelegenheid het meest direct van belang te zijn. Onder de DG Ondernemingen valt de unit Bouw, die als doelstelling heeft de omstandigheden voor concurrentie binnen de bouw en toeleveringsindustrie te verbeteren. De unit Bouw houdt zich op dit moment hoofdzakelijk bezig met de richtlijn bouwproducten en de ‘competitiveness’ van de bouwsector in Europa. Soms is de Commissie van mening dat op een bepaald terrein Europese regelgeving nodig is. Het hof kan uitspraak doen over de bevoegdheid van de Commissie op dit gebied. Uiteindelijk kan dit, door opneming van de bevoegdheid in een verdrag, formeel worden vastgelegd als Europees beleidsterrein.
2.3.4
Europese Hof van Justitie
Als gerechtelijke instelling van de Unie moet het Hof van Justitie voorkomen dat iedereen het Gemeenschapsrecht naar eigen inzicht uitlegt en toepast. Zij zorgt er voor dat het recht hetzelfde blijft voor iedereen onder alle omstandigheden. Ook is zij bevoegd kennis te nemen van geschillen waarbij de lidstaten, de communautaire instellingen, ondernemingen en particulieren partij kunnen zijn. In praktijk bestaat het Hof uit één rechter per lidstaat, zodat de nationale rechtsstelsels zijn vertegenwoordigd. Het Hof wordt bijgestaan door acht advocatengeneraal, die in het openbaar in volkomen onpartijdigheid met redenen omklede conclusies presenteren met betrekking tot zaken die aan het Hof zijn voorgelegd.
voetnoot 3
http://www.europa.eu.int/comm/index_nl.htm
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
7
8 DE EUROPESE UNIE
Sinds de oprichting in 1952 heeft het Hof duizenden zaken behandeld. In 1989 is een Gerecht van Eerste Aanleg toegevoegd om de stroom te verwerken alsmede de rechtsbescherming van de burgers te verbeteren. Dit Gerecht spreekt zich in eerste instantie uit in bepaalde categorieën zaken, zoals geschillen die verband houden met mededingingsregels en hoger beroep dat door particulieren is ingediend. Door het Verdrag van Nice heeft het Gerecht van Eerste Aanleg meer bevoegdheden gekregen en kan in meer zaken uitspraken doen. Een groot deel van de zaken die voor het Europese Hof spelen, gaan over de inbreukprocedure: daarbij klaagt de Commissie een lidstaat aan, omdat deze lidstaat niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om wetgeving tijdig en juist te implementeren. Daarnaast zijn er andere zaken waarbij de instellingen of lidstaten partij zijn. Prejudiciële zaken komen regelmatig voor. Dit zijn zaken waarbij een nationale rechter aan het Hof uitleg vraagt van een regel van Europees recht die van belang is voor het beslechten van een geschil dat aan die nationale rechter is voorgelegd. Het Hof beslist niet in het geschil zelf, maar geeft de benodigde uitleg van het Europese recht. Het doel van deze prejudiciële procedure is dat het Europese recht in alle landen op dezelfde wijze wordt uitgelegd. Dergelijke uitspraken zijn binnen een proces zeer tijdrovend. De gemiddelde wachttijd voor een uitspraak van het Europese Hof van Justitie of Gerecht van Eerste Aanleg is 20 tot 30 maanden.
2.3.5
Rekenkamer
De rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven van de Unie en ziet erop toe dat de Europese begroting financieel goed wordt beheerd.
2.3.6
Economisch en Sociaal Comité
Het Economisch en Sociaal Comité heeft 222 leden en moet bij vele beslissingen (bijvoorbeeld over werkgelegenheid, sociale fondsen, beroepsopleiding) vooraf worden geraadpleegd. Het kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen. Door de instelling van dit comité worden beroeps- en vakbondskringen bij Europese ontwikkelingen betrokken.
2.3.7
Comité van de Regio’s
Het comité van de regio’s bestaat uit een vertegenwoordiging van 222 personen van regionale en lokale lichamen. Het wordt in bepaalde gevallen geraadpleegd en kan op eigen initiatief adviezen geven.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
2.4
Besluitvorming binnen de Europese Unie 2.4.1
Verschillende soorten besluiten
Besluiten van de Europese Unie kunnen variëren wat betreft rechtsorde. Op basis van het EG-verdrag kunnen de volgende besluiten opgesteld worden voor beleidsterreinen uit de eerste pijler: •
Verordening: Een algemene regeling die rechtstreeks in elke lidstaat geldt en geen omzetting in nationale wetgeving vereist. Een verordening treedt in werking op de daarin bepaalde datum of bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking in het publicatieblad van de EG.
•
Richtlijn: Een regeling die slechts bindend is voor wat betreft de doelstellingen die zij nastreeft. Een lidstaat moet zelf gepaste omzettingsmaatregelen treffen. In een richtlijn staat meestal een implementatietermijn genoemd voor omzetting naar de wetgeving van de lidstaten.
•
Beschikking: Een regeling die alleen bindend is voor diegene tot wie zij uitdrukkelijk gericht is.
•
Aanbeveling/ advies: Dit wordt gebruikt wanneer de Raad en de Commissie een bepaalde gedragslijn willen stimuleren en kan tot lidstaten en tot individuele personen gericht worden. Meestal is een aanbeveling vrijblijvend, maar niet altijd (afhankelijk van toetsing aan basisverdragen).
Op de beleidsterreinen uit de tweede en derde pijler worden slechts principebesluiten uitgevaardigd, gemeenschappelijke standpunten geformuleerd, gemeenschappelijke acties ondernomen en maatregelen getroffen alsmede kaderbesluiten opgesteld. Vooral de kaderbesluiten zijn naar voorbeeld van de EG-richtlijn opgesteld, zonder dat ze echter – net zoals de andere instrumenten voor optreden van de EU – in de lidstaten rechtstreeks geldig en toepasbaar zijn.
2.4.2
Totstandkoming besluiten
De Europese regelgeving is nog steeds nog volop in ontwikkeling4. De Europese commissie speelt bij het opstellen van nieuwe regelgeving een belangrijke rol. Zij kan naar aanleiding van signalen van buitenaf besluiten dat een nieuwe richtlijn gewenst is. Ambtenaren van het desbetreffende Directoraat-Generaal kunnen ook zelf beslissen dat nieuwe regelgeving gewenst is. Meestal worden er tijdens het opstellen van een voorstel nationale experts ingeschakeld. Vaak gebeurt dit in het kader van speciaal daarvoor ingestelde comités of in de vorm van een door de commissiediensten uitgevoerde raadpleging van de deskundigen. De invloed van de experts is belangrijk, omdat de commissie in dit stadium al kan peilen welke verschillende standpunten er over het voorstel zijn. De commissie is bij de uitwervoetnoot 4
Uit het overzicht van geïmplementeerde EG-richtlijnen, 4 e kwartaal 2002, dat de Tweede Kamer toegestuurd kreeg, bleek dat er in 2002 90 EG-richtlijnen zijn geimplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
9
10 DE EUROPESE UNIE
king van haar voorstellen echter niet gebonden aan de resultaten van de raadplegingen van de experts.
Elk voorstel moet eerst door een meerderheid van de EU-commissarissen zijn goedgekeurd, voordat het naar de raad (van ministers) en het parlement wordt gestuurd. Overigens heeft het parlement niet bij elk voorstel dezelfde bevoegdheid. Er zijn verschillende procedures mogelijk, zoals de procedure zonder overleg, de raadplegingsprocedure, de instemmingsprocedure, de samenwerkingsprocedure en de medebeslissingsprocedure. Bij de procedure zonder overleg speelt het parlement geen rol. Bij de overige wel, maar telkens met een andere invloed. Bij bepaalde onderwerpen moeten ook het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s geraadpleegd worden. Wanneer het voorstel toegestuurd wordt aan Raad en Parlement en het dus officieel bekend gemaakt wordt, wordt het tevens naar alle lidstaten gestuurd. In elke lidstaat wordt dan een traject gestart om het standpunt over het voorstel te bepalen. Wanneer het Parlement over een voorstel wordt geraadpleegd, dan wordt het dossier eerst aan de bevoegde parlementaire commissie toegestuurd, die een verslag opstelt, vergezeld van een ontwerp-wetgevingsresolutie. Dit wordt door de plenaire vergadering van het Europese Parlement behandeld en verwoord in een advies, dat een goedkeuring of afwijzing alsmede amendementen kan bevatten. Voordat het voorstel in de Raad van Ministers wordt behandeld, wordt het voorbereid in een raadswerkgroep en vervolgens in de COREPER, het Comité van permanente vertegenwoordigers uit de verschillende lidstaten. Het COREPER doorloopt de agenda's en probeert eventuele discussiepunten al op te lossen, waardoor in de Raad alleen de echt politieke punten overblijven voor de bewindslieden. In de Raad van Ministers wordt vervolgens een standpunt ingenomen over het voorstel. De Europese Commissie kan naar aanleiding van de standpunten en amendementen van Parlement en Raad het voorstel wijzigen. Vervolgens zal het een tweede keer toegezonden wordt aan Raad en Parlement. Wanneer er opnieuw aanmerkingen zijn, moet het wederom worden aangepast. Het voorstel kan ook geheel worden verworpen. Op deze manier kan het voorkomen dat voorstellen jarenlang blijven liggen en er uiteindelijk niets mee gedaan wordt. Wanneer Raad en Parlement het goedkeuren, is het officieel vastgesteld en wordt het gepubliceerd in het EGpublicatieblad. De nieuwe regelgeving wordt dan van kracht in alle EU-landen.
2.4.3
De Nederlandse context
Wanneer Nederland een nieuw voorstel ontvangt van de Commissie, wordt dit in een twee-wekelijks overleg ‘Nieuwe Commissievoorstellen’ (BNC) besproken. Ambtenaren van alle ministeries zijn hierbij aanwezig. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Integratie Europea (DIE) coördineert deze besprekingen. Er wordt afgesproken welk ministerie de trekker zal zijn van het voorstel en welke ministeries betrokken willen blijven. In specifieke interdepartementale overleggen worden de gevolgen van de voorstellen nader besproken. Nadat duidelijk geworden is wel-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
ke gevolgen het voorstel voor NL heeft, wordt een fiche opgesteld. Een overzicht van nieuwe fiches wordt toegestuurd aan de Tweede Kamer. Met de permanente vertegenwoordigers (PV) van Nederland in Brussel wordt het Nederlandse standpunt besproken dat in het COREPER (voorbespreking raad van minsters) naar voren moet komen. Voor VROM zijn 3 PV’s aanwezig in Brussel. De CoCo, een coördinatie commissie waarin alle departementen vertegenwoordigd zijn, heeft de Europese Raden (van ministers) op de agenda staan en bereidt op dit punt de Nederlandse ministerraad voor. De CoCo maakt een concept met de bewegingsruimte voor de bewindslieden in de Raden. In de ministerraad wordt dit verder besproken en het Nederlandse standpunt vastgesteld. Dit wordt meegenomen naar de Europese raad voor ministers. In bijlage 3 is schematisch weergegeven welke stappen een voorstel doorloopt in Brussel en in Nederland. Ook de input van VROM is hierbij aangegeven. Hier wordt in hoofdstuk 6 nader op ingegaan. Wanneer het voorstel is goedgekeurd, treedt het in werking in de verschillende lidstaten. Soms moet hiervoor de nationale wetgeving aangepast worden. Richtlijnen moeten geïmplementeerd worden in de nationale wetgeving. In Nederland houdt ICER (Interdepartementale Commissie Europees Recht) zich bezig met de implementatie. Wanneer een voorstel geïmplementeerd is, zorgt ICER er ook voor dat de Europese Commissie een notificatie ontvangt. Ook moet ICER de commissie op de hoogte stellen van nieuwe nationale wetgeving en subsidieprogramma’s, zodat de commissie kan controleren of die in overeenstemming zijn met het Europese recht. Daarnaast volgt het ICER de zaken die spelen bij het Europese Hof van Justitie (zie schema bijlage 3). In zaken die voor het Europese hof komen waarbij Nederland betrokken is, doet zij, onder leiding van de afdeling Europees Recht van Buitenlandse Zaken mee aan de schriftelijke stukkenwisseling en de mondelinge behandeling. Nederland kan echter ook interveniëren ter ondersteuning van een van de partijen, wanneer men vindt dat er een specifiek Nederlands belang mee is gediend of wanneer het gaat om beantwoording van een vraag van Europees recht van algemeen belang. Nederland kan in de schriftelijke fase dan een memorie van interventie indienen waarin zij aangeeft waarom de partij die zij ondersteunt gelijk heeft of verzoeken om in de mondelinge fase opmerkingen te mogen maken ter ondersteuning van een van de partijen. In prejudiciële zaken kunnen door Nederland schriftelijke of mondelinge opmerkingen worden gemaakt, waarin Nederland aan het Hof voorstelt de vragen die door de nationale rechter zijn gesteld, op een bepaalde manier te beantwoorden. Elk kwartaal wordt er een overzicht gemaakt met betrekking tot de implementatie van EG-richtlijnen in Nederland. Dit overzicht wordt naar de Tweede Kamer gestuurd. Hetzelfde geldt voor de internationale verdragen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
11
12 DE EUROPESE UNIE
2.4.4
Werking van de richtlijnen
Uit EG-richtlijnen vloeien meestal geen onmiddellijke rechten en verplichtingen voor de Europese burgers voort, omdat richtlijnen alleen tot lidstaten zijn gericht. Rechten en verplichtingen voor burgers ontstaan pas door de uitvoering van de richtlijn in de verschillende lidstaten. Wanneer er echter door de lidstaten niet aan de implementatieplicht is voldaan, moet de nationale rechter nationale regelgeving die in strijd is met direct werkende bepalingen van een EG-besluit buiten toepassing laten. Dit ter voorkoming de betrokken lidstaat uit zijn niet-inachtneming van het Gemeenschapsrecht voordeel trekt en dat burgers benadeeld worden. Het Hof heeft bepaald dat dit alleen geldt in de relatie burger/lidstaat (verticale werking), en ook alleen voorzover deze rechtstreekse werking in het voordeel van de burger van de Gemeenschap, en niet in zijn nadeel werkt. De lidstaat is bovendien verplicht onder de door het Hof vastgestelde voorwaarden de schade te vergoeden die particulieren ondervinden door het niet, het niet tijdig of het onjuist implementeren van richtlijnen Tussen de burgers van de Gemeenschap onderling (horizontale werking) werken de richtlijnen echter niet rechtstreeks, omdat burgers niet voor het verzuim van lidstaten aansprakelijk kunnen worden gesteld. Een probleem dat aan de richtlijnen kleeft is de gebrekkige juridische vormgeving. Door een uiteenlopende implementatie en de uiteenlopende betekenis van begrippen in de verschillende lidstaten is veelvuldig sprake van onduidelijkheden en interpretatieverschillen. Via nadere uitleg door het Europese hof moet dan vaak duidelijkheid ontstaan. Dit probleem van kwaliteit van de regelgeving dijt uit met de toename van de Europese regels.
2.5
De Staat van de Unie Jaarlijks maakt Buitenlandse Zaken de stand op van de politieke en bestuurlijke lijnen die de Europese Unie beheersen in de ‘Staat van de Europese Unie’. In 2002 zijn asiel en migratie en terrorismebestrijding belangrijke onderwerpen, evenals de uitbreiding van de EU. In het jaar ervoor speelde de uitbreiding ook al, maar zijn vooral de landbouwhervormingen, voedselveiligheid en de invoering van de euro hoofdonderwerpen. Vanuit het perspectief van de woningbouw zijn er steeds wel lijnen te leggen met deze hoofdonderwerpen. De landbouwhervormingen kunnen in verband gebracht worden met de ruimtelijke inrichting en mogelijke nieuwe woningbouwlocaties. Migratie en uitbreiding van de EU kunnen effecten hebben op de woningbehoefte. Andere Europese thema’s kunnen een meer afgeleid effect hebben op woningbouw. Pensioenharmonisatie zou via een versterking van de kapitaaldekking een gunstig effect kunnen hebben op het niveau van de rente in Europa. De ontwikkeling van de rente is na de invoering van de euro een Europese zaak geworden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE EUROPESE UNIE
De Staat van de Unie geeft naast de hoofdonderwerpen ook een bijgewerkte stand per aandachtsgebied, van buitenlands beleid tot gezondheid. Woningbouw hoort niet bij deze EU-thema’s. Sociaal-economische ontwikkelingen hebben eind jaren negentig meer aandacht gekregen bij de Europese raad, vooral vanuit het werkgelegenheidsperspectief. De uitwerking in concreet beleid moet nog gestalte krijgen. De Staat van de Unie 2002 noemt twee ontwikkelingen binnen de Commissie die van belang kunnen zijn: 1
de herbezinning op de ontwikkelde regelgeving, een MDW-achtig traject (SLIM 2). Daar kunnen aanknopingspunten liggen om Nederlandse onvrede met bepaalde EU-regels aan de orde te stellen.
2
de hervorming van de Commissie zelf. De hervorming kan betekenen dat ambtelijke structuren veranderen, waardoor het huidige netwerk tussen Nederlandse ambtenaren en ambtenaren bij de Europese Commissie verloren kan gaan. Deze hervorming zal gerelateerd moeten worden aan de resultaten van de Europese Conventie.
Herontwikkeling van regelgeving en instituties schept ook kansen om probleemgebieden in deze regelgeving en besluitvorming aan de orde te stellen. Afhankelijk van de wijze waarop dit geprogrammeerd wordt kunnen lidstaten daar mogelijk actief gebruik van maken.
2.6
Europa en wonen Wonen is vooralsnog geen apart Europees beleidsterrein en wordt door de lidstaten beschouwd als een nationale aangelegenheid. Toch is het woonbeleid de laatste jaren wel regelmatig op de Europese agenda verschenen.Zo is er een samenwerkingsverband ontstaan, waarin de EU-landen informatie uitwisselen over de statistieken omtrent wonen in de Europese Unie. Daarnaast komen de verantwoordelijke ministers van wonen geregeld bijeen voor een informele bijeenkomst met een specifiek thema. Meestal gebeurt dit 1 keer per jaar, maar omdat Denemarken als voorzitter in de 2 helft van 2002 geen behoefte had aan een bijeenkomst over wonen, is het in 2002 niet doorgegaan. In 2001 is onder Belgisch voorzitterschap het thema ‘huisvestingsbeleid als instrument om de sociale cohesie te versterken’ aan de orde geweest. In 2003 zal men voor de veertiende keer bijeenkomen, onder Italiaans voorzitterschap. Het thema zal dan zijn ‘Woonbeleid en Europese integratie: problemen en verwachtingen’. Omdat de bijeenkomsten informeel zijn, worden geen bindende besluiten genomen en ontstaat er niet direct nieuwe regelgeving. Wel kunnen de uitkomsten van de bijeenkomsten door de afzonderlijke lidstaten worden opgepakt. e
Wanneer Nederland eind 2004 voorzitter is, wordt voor de vierde keer de Europese conferentie voor duurzaam bouwen en wonen gehouden. Het onderwerp zal dan zijn: duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
13
INTERNATIONALE VERDRAGEN
3 Internationale verdragen Naast Europese regelgeving kunnen ook internationale verdragen effect hebben op de woningbouw. Bij de totstandkoming van internationale verdragen is de Verenigde Naties (VN) een belangrijk orgaan. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bevoegdheden en beleidsterreinen van de VN. Naast de VN stelt ook de Wereldhandelsorganisatie WTO verdragen op die de woningbouw kunnen raken. Paragraaf 3.2 gaat hierop in. In paragraaf 3.3 wordt vervolgens kort aandacht besteed aan de activiteiten van de Raad van Europa (niet verbonden met de Europese Unie).
3.1
De VN Wanneer staten lid worden van de VN, moeten zij het VN-handvest ratificeren. De VN heeft vier doelen: •
het bewaren van internationale vrede en veiligheid
•
het ontwikkelen van vriendschappelijke banden tussen lidstaten
•
het leveren van een bijdrage aan het oplossen van internationale problemen en het bevorderen van respect voor mensenrechten
•
het fungeren als afstemmingscentrum voor acties van landen
De VN maakt geen wetten, maar formuleert wel beleid op gebieden die iedereen aangaan. Op dit moment zijn al meer dan 500 conventies, verdragen en standaarden opgesteld. Staten die deze verdragen ratificeren zijn wettelijk gebonden hieraan. Verschillende afdelingen binnen de VN houden zich bezig met regelgeving. De Commissie Internationaal Recht bereidt concepten voor op het gebied van internationaal recht die dan in conventies omgezet kunnen worden. Lidstaten kunnen deze conventies ratificeren, waarbij sommige de basis vormen voor wettelijke relaties tussen staten. De Commissie voor Internationaal Handelsrecht ontwikkelt regelgeving die de internationale handel moet bevorderen. Het VN Milieupro-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
15
16 INTERNATIONALE VERDRAGEN
gramma houdt zich bezig met internationaal milieurecht. Daarnaast zijn er nog enkele andere terreinen waarvoor de VN verdragen opstelt zoals de gezondheidszorg, zee en scheepvaart, drugs en terrorisme. Wonen neemt binnen de VN een belangrijke plaats in. Er is een VN-Habitat Centrum opgericht dat zich bezig houdt met het verbeteren van woon- en leefomstandigheden. De Habitat-agenda biedt hiervoor concrete actiepunten. De activiteiten van Habitat zijn sterk gericht op ontwikkelingslanden en de slechte woonomstandigheden daar. Onder de Europese afdeling van de VN (Economic Commission for Europe, ECE) houdt het Committee on Human Settlements zich bezig met wonen. Het is een forum voor het verzamelen en uitwisselen van informatie en ervaringen op het gebied van wonen, stedelijke ontwikkeling en duurzaam bouwen en wonen. Strikte regelgeving zal er niet uit voortkomen, wel actie- en onderzoeksprogramma’s. Naast het beleid rondom wonen, zullen vooral de milieuverdragen van de VN effecten kunnen hebben voor de woningbouw.
3.2
Wereldhandelsorganisatie De WTO (World Trade Organization) houdt zich bezig met regels over handel tussen landen en heeft inmiddels zo’n 150 leden. De basis voor deze regels zijn de WTO akkoorden die ondertekend zijn door de meeste handelsnaties in de wereld en geratificeerd zijn in de verschillende parlementen. Het doel van de WTO is om de producenten van goederen en diensten, exporteurs en importeurs te helpen. Vanaf 1947 bestond de handelsovereenkomst GATT (General Agreement on Tariffs and Trade), bedoeld om tariefoorlogen te voorkomen en ervoor te zorgen dat het handelsverkeer volgens overeengekomen regels plaatsvindt. Na de Uruguay Ronde van onderhandelingen is de GATT vernieuwd en is de WTO officieel opgericht (1995). Naast GATT, dat ingaat op goederen is er nu ook regelgeving die ingaat op de internationale handel in diensten: GATS (General Agreement on Trade in Services). Doel is het liberaliseren van diensten. De WTO akkoorden bevatten goederen, diensten en intellectueel eigendom. Er zijn nu zo’n 30 akkoorden. De landen die zijn aangesloten bij de WTO komen minstens elke twee jaar bijeen. De laatste conferentie vond plaats in november 2001 in Doha, Qatar. In 2003 vindt de conferentie plaats van 10 tot 14 september 2003 in Cancún, Mexico. Tijdens de komende conferentie moet een besluit worden genomen aangaande de onderhandelingen over investeringen, mededinging en overheidsaanbestedingen. Verder geldt deze conferentie als deadline voor het indienen van onderhandelingsvoorstellen voor onder meer landbouw. De akkoorden voor goederen en diensten kunnen in drieën opgesplitst worden: •
GATT en GATS
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INTERNATIONALE VERDRAGEN
•
Extra akkoorden en bijlagen die speciale eisen bevatten voor specifieke sectoren of onderwerpen o voor goederen o.a. over landbouw, textiel, productstandaarden, investeringsmetingen, anti-dumping measurs, importvergunningen, subsidies o
•
voor diensten o.a.: financiële diensten
Gedetailleerde en lange schema’s van afspraken gemaakt door individuele landen die specifieke buitenlandse producten of dienstenleveranciers toestaan in hun markt.
In de WTO zijn de lidstaten van de Europese Unie als verdragsluitende partijen aangesloten, maar de voornaamste internationale akkoorden zijn door de Europese Unie als zodanig ondertekend. Voor de woningbouw is de WTO relevant, voor zover de akkoorden gevolgen hebben voor de handel in bouwproducten of voor de organisatie van het bouwproces (bijvoorbeeld overheidsaanbestedingen en mededinging). Naast de Wereldhandelsorganisatie werkt ook de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) aan het bevorderen van de internationale economie. Dertig landen zijn erbij aangesloten en ook de EU als geheel is lid. De OESO richt zich vooral op het vaststellen van knelpunten en het uitwisselen van ervaringen en data en is minder gericht op het opstellen van strikte regelgeving.
3.3
De Raad van Europa De Raad van Europa is een intergouvernementele organisatie met als voornaamste doelstellingen het beschermen van de mensenrechten en de democratie. De Raad van Europa is niet te verwarren met de Raad van de Europese Unie of Europese Raad. De Raad van Europa is een instelling met 44 lidstaten en is sinds 1947 voorvechter van de mensenrechten in Europa. Elke Europese lidstaat kan lid worden van de Raad van Europa, mits het de principes accepteert en garandeert dat de mensenrechten te beschermen. De Raad van Europa heeft als wettelijke instrumenten verdragen, handvesten en aanbevelingen. De Raad van Europa heeft onder meer het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens opgesteld. Ook is er een Europees sociaal handvest. In dit Europees Sociaal Handvest worden het recht op behoorlijke huisvesting expliciet genoemd en wordt vastgelegd dat verdragspartijen maatregelen zullen treffen om hieraan te voldoen.
3.4
Private organisaties (NGO) Op vele gebieden zijn naast de overheden ook non-gouvernementele organisaties werkzaam. Deze kunnen een impact hebben op het bouwen. Een voorbeeld is de internationale organisatie van architecten (UIA) die gedragsregels aanbeveelt voor internationale ontwerpprijsvragen. In het kader van het onderzoek voerde het te ver om dit terrein uitgebreid te analyseren.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
17
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
4 Overzicht huidige regelgeving In bijlage 6 ‘groslijst regelgeving’ zijn geldende richtlijnen en verdragen opgenomen, alsmede voorstellen van de Europese Commissie, die op dit moment bij het Europese Parlement en de Europese Raad van Ministers onder behandeling zijn, en die invloed kunnen hebben op de woningbouw. Naast Europese regelgeving zijn ook verschillende internationale verdragen van belang voor de woningbouw. De groslijst is gesplitst naar invalshoek: Bouwlocatie, Bouwproductie, Bouwproces, Bouworganisatie & financiën en Wonen & leven. Onder de invalshoek Bouwlocatie valt de regelgeving die invloed heeft op de keuze van de woningbouwlocatie. Regelgeving die eisen stelt aan het bij de bouw te gebruiken materiaal en materieel, past onder de invalshoek Bouwproductie. De invalshoek Bouwproces bevat de regelgeving die het verloop van het proces beïnvloedt, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de in te zetten partijen. Bouworganisatie & financiën en Wonen & leven zijn van meer algemene aard. Bij de invalshoek Bouworganisatie & financiën wordt de regelgeving besproken die invloed heeft op de financiering van de woningbouw. Onder de invalshoek Wonen & leven valt regelgeving die te maken heeft met bewoning van de woningen. In het overzicht in de bijlage is aangegeven welk raakvlak de regelgeving heeft met de woningbouw. Bij de Europese richtlijnen is ook aangegeven in welke Nederlandse wet of besluit de regelgeving is geïmplementeerd. Bij de commissievoorstellen is dit niet ingevuld, omdat de voorstellen nog niet geïmplementeerd zijn. Hieronder wordt per invalshoek een toelichting gegeven op de opgestelde groslijst.
4.1
Bouwlocatie Richtlijnen die onder deze invalshoek vallen, kunnen als volgt thematisch worden geclassificeerd: •
Milieukwaliteit (biodiversiteit, lucht, geluid, water, bodem);
•
Archeologisch erfgoed;
•
Ruimtelijke ordening;
•
Besluitvormingsprocedures.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
19
20 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
Hun algemene invloed op de woningbouw heeft in het bijzonder betrekking op de keuze en inrichting van nieuwe bouwlocaties. Dit heeft met name effect op de planvoorbereidingstijd van projecten.
4.1.1
Milieukwaliteit: biodiversiteit
De Habitatrichtlijn (1992/43/EEG) heeft (samen met enkele aanverwante richtlijnen zoals de richtlijn 1979/409/EG inzake het behoud van de vogelstand) als doel de flora en fauna te beschermen. Bouwvoornemens worden beoordeeld op aantasting van de aanwezige flora en fauna. Hierdoor kan de vergunningsprocedure worden vertraagd. Ook kan dit tot gevolg hebben dat er op bepaalde locaties niet gebouwd mag worden. De richtlijn is geïmplementeerd in de Flora en Fauna wet en de Natuurbeschermingswet. Beide zijn in werking. De richtlijnen verplichten de lidstaten onder meer gebieden aan te wijzen waar in de richtlijnen genoemde habitattypen en planten en dieren voorkomen en deze gebieden vergaand te beschermen. Uit de door de lidstaten aangemelde gebieden dient de Europese Commissie een lijst van gebieden van communautair belang samenstellen die tezamen de Europese Ecologische Hoofdstructuur (Natura 2000) vormen. Plannen en projecten die mogelijk significante gevolgen hebben op gebieden die deel uitmaken van Natura 2000 moeten aan strenge voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden betreffen: •
Een effectenanalyse (eventueel in combinatie met een milieueffectrapportage indien deze ook verplicht is);
•
Onderzoek naar mitigerende maatregelen indien er effecten zijn;
•
Onderzoek naar alternatieven die minder effect hebben indien mitigerende maatregelen niet mogelijk zijn. Indien er een alternatief wordt geselecteerd dat significante effecten blijft houden, kan het project alleen doorgang vinden als een dwingende reden van groot openbaar belang van het project kan worden aangetoond;
•
Indien dit belang is aangetoond, dienen de effecten zodanig te worden gecompenseerd dat de gehele samenhang van Natura 2000 gewaarborgd blijft. De Europese Commissie dient over de compensatiemaatregelen te worden geinformeerd.
Het Europese Hof heeft in een uitspraak bepaald dat lidstaten de bovengenoemde procedures ook moeten toepassen als gebieden ten onrechte niet zijn aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Het in gebreke blijven van een effectenanalyse heeft geleid tot lange procedures en een vertraging van veelal meer dan een jaar bij de uitvoering van projecten. Voorbeelden zijn: •
Bedrijventerrein Heerlen-Aken (habitat van de korenwolf);
•
Bungalowpark Noordwijkerhout (zandhagedis);
•
Stadshagen 2, woninglocatie bij Zwolle (vogelgebied);
•
Schuytgraaf, woninglocatie bij Arnhem (kamsalamander);
•
Bedrijventerrein bij Roermond ((knoflookpad).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
Een aspect dat aanzienlijke vertragingen kan opleveren is de wijze waarop compensatiemaatregelen worden ontwikkeld, geselecteerd, gerealiseerd en uiteindelijk beheerd zullen worden. In de mededeling van de Commissie aan de Raad (COM 2002/179) “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” wordt aangegeven dat er mogelijk een aanpassing van de habitatrichtlijn zal plaatsvinden met een uitgebreidere lijst van door bodemeigenschappen bepaalde habitats die bijzondere bescherming behoeven. Bij het ontwikkelen van nieuwe plannen voor woonwijken of intensivering van het bestaand gebruik van gebieden bestaat de kans dat deze vastlopen in juridische procedures met het gevolg dat de planvorming stilvalt en dat op bepaalde locaties niet meer gebouwd kan worden. De regelingen kunnen ook van invloed zijn op de winbaarheid van oppervlaktedelfstoffen voor de bouw zoals zand, grind en klei, omdat de winning vaak gepaard gaat met aanzienlijk aantasting van ecosystemen.
4.1.2
Milieukwaliteit: lucht en omgevingslawaai
Luchtkwaliteit Bij het kiezen van nieuwbouwlocaties zijn de normen voor luchtkwaliteit van belang zoals vastgelegd in de dochterrichtlijnen van de Kaderrichtlijn luchtkwaliteit (1996/62/EG). De richtlijn voorziet in een vastgestelde maximale hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof (PM) in de lucht die mensen inademen. Eind 2003 worden nieuwe luchtkwaliteitsnormen vastgesteld die voor 2010 gelden. De Commissie zal daarbij aandacht schenken aan de vaststelling van grenswaarden voor PM (respirabele stoffractie). Het aanscherpen van de normen, met name de halvering van de fijnstofconcentratie (PM) in 2010, heeft als gevolg dat potentiële nieuwe locaties mogelijk kunnen afvallen omdat de concentratie van de schadelijke stoffen te hoog is. De bouw van duizenden woningen komt mogelijk in gevaar door de introductie van deze aangescherpte regelgeving. Zo zal er voor gebieden langs snelwegen, zware industrieterreinen en spoorwegtracés geen woningbouw meer mogelijk kunnen zijn. Vooral industriële en dichtbevolkte gebieden kunnen door deze regel worden getroffen omdat deze gebieden niet zelden in de nabijheid van drukke verkeerswegen liggen. Om deze redenen komt de bouw van drieduizend woningen rondom Rotterdam mogelijk in het geding. Het gaat dan vooral om woningen in de nieuwbouwwijken Carnisselande en Portland tussen Rotterdam en Barendrecht. Maar niet alleen nieuwbouwplannen komen in het geding. Op plaatsen waar eerst gesloopt dient te worden, voordat de plannen ontwikkeld kunnen worden zou de nieuwe richtlijn voor herziening van de plannen kunnen zorgen. Zo kan het zijn dat de plannen voor de herstructurering in Hoogvliet en de herstructurering van een aantal wijken in Rotterdam-Zuid nog eens nader bestudeerd dienen te worden; hetgeen ook geldt voor de plannen voor de ontwikkeling van het gebied in de omgeving van het vliegveld Rotterdam-The Hague Airport. Op dit moment wordt er gekeken naar mogelijkheden om binnen de wettelijk vastgestelde kaders te kijken
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
21
22 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
waar de uitstoot van onder andere uitlaatgassen kan worden teruggedrongen5. Hierbij valt te denken aan snelheidsbeperking, omdat er wordt aangenomen dat dit de uitstoot danig vermindert. De aangescherpte regels kunnen er in het uiterste geval ook toe leiden dat bestaande woningen aan de woningvoorraad zullen moeten worden onttrokken. In het kader van de thematische aanpak zoals vastgelegd in het zesde Milieuactieprogramma (COM 2002/1600) is een mededeling van de commissie verschenen: ‘Naar een thematische strategie voor luchtkwaliteit’ (Clean Air for Europe (CAFE). In deze mededeling wordt aangekondigd dat de dochterrichtlijnen zoals bovengenoemd zullen worden aangescherpt voor 2005/2010. Bijzondere aandacht zal daarbij uitgaan naar kwetsbare groepen in de samenleving (astmatische kinderen, mensen met een bepaalde vorm van hartziekten en jonge kinderen en foetussen in ontwikkeling). Omgevingslawaai In 2002 is de richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (2002/49/EG) verschenen. De richtlijn zal worden geïmplementeerd in een wijziging van de Wet geluidhinder, te implementeren uiterlijk medio 2004. Vooralsnog gaat het alleen om een verplichting geluidbelastingskaarten op te stellen zonder dat er consequenties aan worden verbonden. In 2008 zullen de lidstaten actieplannen moeten worden opgesteld ter vermindering van de geluidbelasting in prioritaire gebieden waar relevante grenswaarden worden overschreden. De actieplannen hebben betrekking op: •
plaatsen nabij belangrijke wegen waarop jaarlijks meer dan 6 miljoen voertuigen passeren, belangrijke spoorwegen waarop jaarlijks meer dan 60.000 treinen passeren en belangrijke luchthavens;
•
agglomeraties met meer dan 250.000 inwoners met als doel stille gebieden in deze agglomeraties te beschermen tegen toename van geluidshinder.
De actieplannen kunnen als consequentie hebben dat in bepaalde zones niet meer kan worden gebouwd.
4.1.3
Milieukwaliteit: water- en bodem
Watermanagement De Kaderrichtlijn water (2000/60/EG) is van belang voor de gebiedsinrichting omdat het alle aspecten van watermanagement adresseert. Wetswijzigingen liggen bij de Raad van State en betreffen wijzigingen van de Wet waterhuishouding, Grondwaterwet, Wet milieubeheer (vergunningen), Wet ruimtelijke ordening en de Wet bodembescherming. Het hoofddoel van de richtlijn betreft de bescherming van aquatische ecosystemen, het duurzaam gebruik van beschikbare waterbronnen, vermindering van lozingen, vermindering van de verontreiniging van grondvoetnoot 5
Artikel in Rotterdams Nieuwsblad 12 december 2002
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
water en het afzwakken van de gevolgen van overstroming en perioden van droogte. Toekomstige bouwlocaties zullen moeten worden onderzocht op negatieve effecten ten aanzien van de bovengenoemde aspecten. Bij grote bouwprojecten gaat het dan in het bijzonder om grondwaterpeil beïnvloeding, afvoer en berging van hemelwater (o.a de Watertoets), in stand houden van bijzondere aquatische ecosystemen, ontkoppeling van hemelwater van het vuilwaterrioolstelsel en beperking van het bouwen in overstromingsgevoelige gebieden. In het besluit tot vaststelling van het zesde Milieu-actieprogramma van de EU (2002) is aangekondigd dat de kaderrichtlijn water volledig zal worden uitgewerkt. Bodembescherming Met de mededeling van de Commissie aan de Raad (COM 2002/179) “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” zet de Commissie bodembescherming hoog op de politieke agenda. De Commissie stelt dat bodem in toenemende mate bloot staat aan bedreigingen door een breed spectrum van menselijke activiteiten die op termijn de beschikbaarheid en duurzame bruikbaarheid ervan in gevaar zouden kunnen brengen. Wat betreft bouwactiviteiten worden genoemd: •
Bodemafdekking door gebouwen, wegen en andere constructies en als gevolg minder infiltratie van hemelwater, wijziging van stromingspatronen en fragmentatie van de biodiversiteit en onomkeerbaar bodemverlies.
•
Overexploitatie van grondwater door verstedelijking en industriële en landbouwactiviteiten leidend tot verzilting in de kustgebieden.
•
Verstoring van grondwaterstromingpatronen door bouwactiviteiten.
4.1.4
Behoud van archeologisch erfgoed
In 1992 is in Valletta (Malta) een Europees verdrag gesloten inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Er werd besloten dat er bij grote bodemingrepen vooraf archeologisch onderzoek gedaan moet worden. Het verdrag moet in Nederland nog geïmplementeerd worden in de Monumentenwet. Momenteel is er sprake van een interimbeleid. De uitvoering van grote bouwprojecten duurt langer door het noodzakelijke archeologisch bodemonderzoek. Wanneer inderdaad archeologische vondsten gedaan worden, moeten bouwbedrijven hun plannen zoveel mogelijk aanpassen. Dit kan leiden tot vertraging van de bouwproductie. Bij de ontwikkeling van grote locaties zoals Leidsche Rijn heeft dit verdrag invloed gehad op het structuurplan: de gebieden, die archeologisch gezien waarschijnlijk interessant zijn, hebben daar de bestemming ‘park’ gekregen zodat de bodem intact kan blijven.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
23
24 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
4.1.5
Ruimtelijke ordening
Ruimtelijke ordening en milieu Overeenkomstig het reeds eerder genoemde zesde Milieu-actieprogramma van de EU wordt thans gewerkt aan een afzonderlijke mededeling “Ruimtelijke ordening en milieu – de territoriale dimensie” waarin de problematiek van de rationele ruimtelijke ordening aan de orde zal zijn. De inhoud van deze mededeling is nog niet bekend, maar kan op termijn van invloed zijn op ruimtelijke inrichtingsvraagstukken met inbegrip van woonlocaties. In iedere geval zullen hierin ook een hele reeks met de bodem verband houdende aspecten aan de orde komen zoals bodemafdekking in nog niet eerder in gebruik genomen terreinen (‘greenfields’) en het passend hergebruik van oude industriële terreinen (’brownfields’). Kernpunt is een verstandige ruimtelijke ordening die rekening houdt met wat de bodem verdragen kan en een duurzaam beheer van de bodemreserves. Ruimtelijk en regionaal beleid Er zijn betrekkelijk weinig specifieke richtlijnen die direct ingaan op ruimtelijk beleid (met uitzondering van de milieuregelgeving die hierboven is beschreven). De aandacht van de Europese Commissie voor ruimtelijk beleid komt voort uit bezorgdheid dat regionale verschillen een bedreiging zijn voor de cohesie. In 1999 is er een Europees document uitgebracht over ruimtelijke ontwikkeling: Europees Ruimtelijke Ontwikkeling Perspectief (EROP). Het is gericht op het bereiken van een gebalanceerde en duurzame ontwikkeling van het Europese gebied. Europese samenwerking op het gebied van regionale ontwikkeling wordt wenselijk geacht. Het is niet bindend, maar wordt wel meegenomen bij de besluitvorming rondom de structuurfondsen. Op dit moment is er een discussie gaande rondom de vraag of het wenselijk zou zijn het EROP aan te scherpen en te concretiseren. Men vraagt om sterkere regionale planologische machten en een verbeterde integratie van sociale, economische en milieuplanningsinitiatieven. Het is dan mogelijk dat het Europese ruimtelijke beleid minder vrijblijvend wordt. De uitwerking van het Europese beleid op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling draait voornamelijk om structuurfondsen en samenwerking. Er bestaan diverse subsidieprogramma’s (bijv. URBAN II en Interreg) voor ruimtelijk en regionaal beleid. Bij URBAN II is vooral aandacht voor achterstandsgebieden. De herstructurering van de achterstandsgebieden kan de woningbouw en subsidieprogramma’s verbinden. Het effect is dan hopelijk vooral versnellend, maar voorzien wordt dat deze fondsen in de toekomst vooral zullen worden aangewend in de 10 nieuwe toetredende lidstaten Interreg is een programma dat zich richt op een harmonische en duurzame ontwikkeling van de Europese ruimte en dat jaarlijks Europese subsidies verleent aan creatieve, vernieuwende ideeën en projecten op het gebied van Europese ruimtelijke ontwikkeling. De samenwerking tussen grensregio’s levert soms concrete wo-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
ningbouwlocaties, zo bleek uit een recent krantenbericht dat Millingen in Duitsland gaat uitbreiden6. Naast het beleid van de Europese Unie zal de invloed voor wat betreft de ruimtelijke ontwikkeling zich voornamelijk afspelen tijdens de intensieve overleggen met Noord-West Europa en met name de buurlanden.
4.1.6
Besluitvormingsprocedures
Milieu-effectbeoordeling De EU richtlijnen op dit thema zijn alle reeds verwerkt in het Besluit milieueffectrapportage. In de pijplijn voor implementatie zit nog de richtlijn 2001/42 inzake de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. In essentie betekent dit dat voor plannen, die via wetgevingsprocedures door parlement of regering worden vastgesteld, een milieurapportage moet worden opgesteld die beschikbaar is voor raadpleging door het publiek. In de analyse zijn tot dusver geen verdere aanwijzingen gevonden dat richtlijnen worden aangescherpt. Milieuaansprakelijkheid De commissie heeft begin 2002 een voorstel gedaan voor een richtlijn over milieuaansprakelijkheid (COM 2002/017). De uitvoerende bouwsector valt hier alleen onder in uitzonderlijke gevallen die overigens al geregeld zijn in de nationale regelgeving. De opdrachtgever van een project kan wel aansprakelijk worden gesteld voor bodem- en waterverontreining en aantasting biodiversiteit in natuurgebieden. Inspraakprocedures In het verdrag van Aarhus (1998) zijn procedures afgesproken met betrekking tot de toegang tot informatie, de inspraak in besluitvorming en de toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden. Recentelijk is reeds een eerste richtlijn verschenen die bekrachtiging van het verdrag in het Gemeenschapsrecht beoogt (Richtlijn 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG). Implementatie in Nederland zal plaatsvinden in de WOB. Een tweede richtlijn heeft tot doel te voorzien in inspraak van het publiek bij de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu. Ook beoogt de richtlijn de toegang van het publiek tot de rechter te verbeteren. De richtlijn is niet van toepassing op plannen en programma’s krachtens de richtlijnen 2001/42/EG (plannen via wetgevingsprocedures) en 2000/60/EG (kaderrichtlijn water) aangezien deze richtlijnen eigen inspraakprocedures kennen. De toegang tot informatie en de inspraak van het publiek heeft betrekking op activiteiten met een aanzienlijk milieu-effect, alsmede op het opstellen van plannen en programma’s die krachtens andere EG-richtlijnen vereist worden, waaronder de voetnoot 6
Gelderlander, 8 februari 2003
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
25
26 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Voor de woningbouw is van belang dat de inspraakprocedures bij openbare en particuliere projecten die MERplichtig zijn worden verruimd. Dit kan de besluitvormingstrajecten rond de locatie en inrichting van grootschalige nieuwe woningbouwprojecten vertragen.
4.2
Bouwproductie Richtlijnen die onder deze invalshoek vallen, kunnen als volgt thematisch worden geclassificeerd: •
Duurzame ontwikkeling ( duurzaam bouwen en duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen);
•
Harmonisatie regelgeving op het gebied van bouwproducten;
•
Energie en milieu (verbetering energie-efficiënte en milieuprestaties van materieel, materiaal en gebouwen)
Deze richtlijnen zullen effect hebben op het gebruik van bepaalde materialen en producten in de bouw, de toepassing van materieel bij de uitvoering en eisen die aan woningen worden gesteld (energieprestatie-eisen).
4.2.1
Duurzame ontwikkeling
Duurzaam bouwen Duurzaamheid is een prioriteit, zowel internationaal als nationaal. In dat kader heeft de commissie een strategie voor duurzame ontwikkeling uitgebracht. Doelstellingen uit deze strategie zijn: •
Broeikasgasemissies tot 2020 met 1% per jaar verminderen t.o.v. 1990;
•
Ontwikkeling minimum normen en etiketteringvereisten voor gebouwen en apparaten m.b.t. energie efficiëntie (zie 2002/91/EG);
•
Uitwerking van een communautaire strategie ter bevordering van veiligheid en gezondheid op het werk (vermindering beroepszieketen en ongevallen);
•
Habitats en natuurlijke systemen beschermen en herstellen;
•
Geïntegreerd productenbeleid ontwikkelen om druk op hulpstoffen en de milieukwaliteit van afvalstoffen te verminderen;
•
Wetgeving inzake milieu-aanprakelijkheid in 2003;
•
Telewerken bevorderen door investeringen in communicatie-infrastructuren en –diensten;
•
Aanbevelingen doen voor geïntegreerde ontwikkelingsstrategieën voor stadsen vanuit milieuoogpunt gevoelige gebieden;
Er is een Europese Agenda opgezet voor duurzaam bouwen. De bouwsector blijkt eenderde van de totale energieconsumptie te verbruiken en het meeste afval te produceren in Europa en dit moet verminderd worden. Duurzame woningbouw is een van de aandachtspunten, hoewel het geen apart item is.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen In het voorstel “Strategie voor duurzame ontwikkeling” (COM/2001/264) is het thema duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen opgenomen. Voor een beter beheer van natuurlijke hulpbronnen moet worden gestreefd naar duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Hieruit kan voortvloeien dat er regels kunnen worden opgesteld voor de toepassing van bepaalde natuurlijke materialen. Voor de bouwsector kan dit betekenen dat bepaalde natuurlijke materialen (b.v. niet-duurzaam geproduceerde houtsoorten) in beperkte mate of helemaal niet meer mogen worden toegepast. Dit kan betekenen dat er naar nieuwe toepassingen moet worden gezocht of een andere bouwmethode moet worden gevolgd.
4.2.2
Harmonisatie regelgeving m.b.t. bouwproducten
De Richtlijn inzake voor de Bouw bestemde producten - RBP (89/106/EEG; gewijzigd 93/68/EEG) regelt het aanbrengen van de CE-markering op bouwproducten met het oog op het vrije verkeer van deze producten binnen de Europese Unie. Per saldo betekent dit dat de grondslag voor deze markering gevormd wordt door de beoordeling van producteigenschappen die in geharmoniseerde Normen, hEN’s, of Europese Technische Goedkeuringsrichtlijnen (ETAG’s) cq. gemeenschappelijk aanvaarde procedures (CUAP’s) zijn gespecificeerd. De beoordeling moet uitgevoerd worden op in bovenstaande documenten aangegeven wijzen. Daartoe zijn verschillende Attestation of Conformity (AoC) modulen voorzien, lopend van een fabrikanten eigen verklaring ( op basis van een aantoonbaar kwaliteitssysteem) , tot een volledige beoordelingsprocedure van derden. In tabel 1 op de volgende bladzijde is dit weergegeven. De in dit systeem van beoordeling werkzame derden (certificatie-instellingen) moeten door de Nederlandse overheid aangemeld zijn bij de EC en worden dan Notified Bodies genoemd. De CE-markering wordt in de praktijk vergeleken met een paspoort. De gepresenteerde producteigenschappen vormen in elk land de input voor de beoordeling of het betreffende product, toegepast in een bouwwerk er toe bijdraagt dat het bouwwerk aan de in de nationale regelgeving gestelde prestatie-eisen voldoet. Aanvullend op de CE-markering kunnen er allerlei nationale (en internationale), al of niet door de overheid erkende, kwaliteitsmerken bestaan die de brug slaan tussen het product en de beoogde toepassing.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
27
28 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
Tabel 1
Taken van de producent en/of controlerende instantie afhankelijk van de geldende verklaring van overeenstemming
1+
1
2+
2
3
4
X
X
X
X
X
X
Testen van monsters overeenkomstig de X omschreven testprocedures
X
X
Verklaring van overeenstemming Taken voor de producent: Kwaliteitsbewakingsysteem productie
Prototype test
X
X
X
Taken voor controlerende instantie Prototype test Certificering teem
van
X
X
kwaliteitsbewakingssys- X
X
X
X
X
Toezicht op kwaliteitsbewakingssysteem
X
Testen van monsters ter verificatie
X
X X
Inmiddels is deze richtlijn in Nederland geïmplementeerd in het Bouwbesluit 2003 en in het Bouwstoffenbesluit en vanuit het oogpunt woningbouwproductie is er geen aanleiding hierin een vertragende factor te zien. Een kostenverhogend effect is er vanzelfsprekend wel, omdat het een administratief systeem is. Edoch, ditzelfde systeem was in meer of mindere mate reeds in Nederland aanwezig. Wel zal het Bouwbesluit 2003 in voorkomende gevallen met de geharmoniseerde normbladen in overeenstemming moeten worden gebracht. Op korte termijn wordt een duaalsysteem van materiaalgedrag bij brand geïntroduceerd, waarbij de markt kan kiezen tussen gebruik van de nationale classificatie of de Europese aanduiding. Op onderdelen zal dat tot een kleine marktverschuiving leiden. Een soortgelijke dualiteit is te verwachten op het terrein van constructieve veiligheid bij de implementatie van de zogeheten Eurocodes. Wellicht dat de VROM-inspectie en/of de EZ-inspectiediensten een taakverzwaring zullen ondervinden bij hun rol van marketsurveillance. De afspraken daarover zijn in het stadium van overleg. In de praktijk heeft de RBP zeer veel invloed (gehad) op de structurering van de regelgeving. De introductie van Europese Fundamentele Voorschriften voor Bouwwerken, de beperking in overheidsvoorschriften tot het stellen van bij voorkeur prestatie–eisen op niet meer dan de zes essentiële eisen, het daaraan gekoppelde systeem van verwijzing naar Normen, de ontwikkeling van hEN’s, Eurocodes, ETAG’s en dergelijke zijn daarbij de trefwoorden. Punt van overleg is nog de uitwerking van de fundamentele eis met betrekking tot hygiëne, gezondheid en milieu en dan met name betrokken op de milieucompo-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
nent. Inmiddels is een database samengesteld van milieugerelateerde eisen die in de verschillende lidstaten van de EU worden gesteld. Aan schrijvers van technische specificaties is gevraagd naar die database te verwijzen, waarbij dan voorlopig de nationale specificaties in stand blijven. Aan de hand van een voorstudie zijn aanbevelingen opgesteld om te komen tot uitwerking van de milieuparagraaf onder de richtlijn bouwproducten. Wanneer deze lijn wordt doorgezet en de Nederlandse overheid gaat over tot implementatie daarvan in de bouwregelgeving, dan kan dat leiden verschuivingen tussen materiaalgebruik in de bouw en tot grotere administratieve lasten. DGW is nauw betrokken bij het opstellen, implementeren en evalueren van de richtlijn.
4.2.3
Energie en milieu
Gebouwen Op het gebied van energie is er onlangs een richtlijn verschenen betreffende de energieprestaties van gebouwen (2002/91/EG). De richtlijn voorziet in eisen met betrekking tot: •
een algemeen kader voor een methode voor berekening van de geïntegreerde energieprestatie van gebouwen;
•
de toepassing van minimumeisen voor energieprestatie van nieuwe gebouwen;
•
de toepassing van minimumeisen voor de energieprestatie van bestaande grote gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan;
•
certificering van gebouwen op energieprestatie;
•
regelmatige keuring van c.v.-ketels en airconditioningsystemen in gebouwen en een eenmalige totale keuring van verwarmingsinstallaties waarvan de ketel ouder is dan 15 jaar.
Deze richtlijn heeft consequenties voor nieuwbouw en bestaande bouw. Nieuwbouw zal moeten voldoen aan minimumeisen voor energieprestatie. Bij ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen boven een bepaalde grootte moet de gelegenheid worden aangegrepen om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestaties, zodat het niveau van de minimumeisen voor energieprestatie wordt bereikt, voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Dit kan enige vertragende werking hebben op de bouwproductie omdat met het oog op de minimumeisen nieuwe berekeningen moeten worden uitgevoerd op het gebied van energieprestatie. Nederland verkeert hier echter in een gunstige positie ten opzichte van de meeste andere lidstaten omdat er al jarenlang ervaring is met energieprestatieberekeningen. Een implementatieplan in de Nederlandse regelgeving is in voorbereiding. Verder heeft de commissie enkele adviezen en voorstellen gepubliceerd rond het onderwerp energieopwekking en energiebesparing. Het Economisch en Sociaal Comité heeft voor de Top van Barcelona een advies uitgebracht over een “Strategie voor duurzame ontwikkeling”. Om de doelstellin-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
29
30 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
gen van Kyoto te halen moet de energie-efficiëntie in alle sectoren van de Europese economie krachtig worden gestimuleerd. Het gebruik van hernieuwbare energiebronnen moet actiever en efficiënter worden aangemoedigd. Dit kan leiden tot richtlijnen op het gebied van toepassing van materiaal en materieel in de bouwsector en voor de energieprestatie van gebouwen (woningen). Aangescherpte richtlijnen kunnen een vertragende invloed hebben op de planning en de uiteindelijke productie omdat de toepassing van bepaalde materialen en bepaald materieel zal moeten worden aangepast om aan de energie-efficiëntie norm te voldoen. Voorstellen van de commissie: •
COM 2000/247: Actieplan voor energie-efficiëntie in de Europese gemeenschap;
•
COM 2001/580: Mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het Europees Programma inzake klimaatverandering;
•
COM 2002/162: Beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: Programma "Intelligente energie voor Europa".
Bouwmaterialen Met name de toeleverende industrie van bouwmaterialen heeft te maken met talloze richtlijnen omtrent de toepassing van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten in hun producten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld onder andere om oplosmiddelen in verven, preparaten voor houtverduurzaming, zeswaardig chroom in cement, stoffen die de ozonlaag aantasten e.d. Daarnaast zijn van belang de richtlijnen inzake verpakkingen en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de richtlijnen met betrekking tot afvalstoffen van belang. In Nederland zijn deze richtlijnen onder andere geïmplementeerd in de Wet Milieubeheer, de Wet Milieugevaarlijke Stoffen en het Besluit Verpakking en aanduiding van milieugevaarlijke stoffen en preparaten. Na implementatie in Nederland heeft deze regelgeving geen noemenswaardige invloed gehad op de bouwproductie, omdat er in de meeste gevallen al Nederlands beleid bestond. Bouwmaterieel Er is een richtlijn (1997/68/EG) inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren van mobiele machines. Het betreft de toepassing van materieel zoals mobiele kranen, vorkheftrucks en bouwmachines enz. In dit kader zijn ook van belang de richtlijnen met betrekking tot geluidemissie van (bouw)materieel (o.a. recentelijk 2001/14/EG). Doel is o.a. bescherming van volksgezondheid en milieu. Voor de bouwsector betekent dit dat bepaalde machines die boven de norm uitkomen niet meer mogen worden toegepast en vroegtijdig moeten worden afgeschreven. Uiteindelijk heeft dit nauwelijks een vertragend effect op de bouwproductie gehad.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
4.3
Bouwproces Regelgeving die onder deze invalshoek valt, kan als volgt thematisch worden geclassificeerd: •
Overheidsopdrachten en aanbesteding;
•
Arbeidsvoorwaarden.
De regelgeving zal invloed hebben op het verloop van het bouwproces.
4.3.1
Overheidsopdrachten en Aanbesteding
Het Directoraat Generaal Interne Markt heeft regelgeving ontwikkeld rondom overheidsopdrachten en aanbesteding. Deze aanbestedingsrichtlijnen schrijven voor hoe overheden en verschillende andere organisaties die een monopolie hebben op een bepaald gebied de aanbesteding moeten uitvoeren van opdrachten voor werken, diensten of leveringen boven een bepaald bedrag. Er zijn ook richtlijnen voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening en vervoer. Naast de Europese aanbestedingsrichtlijnen, is Nederland gebonden aan het GPA (Agreement on Governement Procurement) van de WTO. In het totaal hebben 25 landen dit verdrag ondertekend, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie. In geval er discrepanties zijn tussen het GPA en de Europese aanbestedingsregels zijn de GPA-regels van een hogere orde. Artikel 9 van de Richtlijn Werken gaat als enige direct in op de woningbouw, waarbij gesteld wordt dat een bijzondere procedure kan worden toegepast in geval van opdrachten betreffende het ontwerpen en bouwen van een complex woningen in het kader van de sociale woningbouw. In dit geval is het toegestaan om in een vroeg stadium een aannemer te kiezen die vanaf het begin deel uitmaakt van het team. Het zijn in Nederland meestal woningcorporaties die opdracht geven voor sociale woningbouw. Omdat Nederlandse woningcorporaties geprivatiseerd zijn en minder dan 50% subsidie ontvangen, vallen ze niet onder de richtlijnen en hoeven zij niet Europees aan te besteden. Het hiervoor genoemde artikel 9 zal in Nederland dus weinig of niet worden toegepast. Voor de woningbouw zullen de richtlijnen voornamelijk toegepast moeten worden als er sprake is van een grootschalig project waarbij overheid en private partijen samenwerken (bijvoorbeeld in de vorm van PPS). Daarnaast zijn ze van toepassing op de aanleg van infrastructuur. Op dit moment ligt een pakket voorstellen om de aanbestedingsrichtlijnen te wijzigen bij het Europese Parlement voor tweede lezing. De nieuwe regels zullen bijvoorbeeld een dialoog toestaan om de voorwaarden van de opdracht vast te leggen en er zullen flexibelere regels gelden voor raamcontracten. Ook mogen aanbestedende overheden onder de nieuwe regels hun eisen specificeren in termen van prestaties in plaats van producten. Bovendien moet de nieuwe regelgeving de overheden aanmoedigen om meer gebruik te maken van elektronisch aanbesteden. Bij het selecteren van een partij zal het voortaan toegestaan zijn om sociale aspecten mee te nemen tijdens het proces, namelijk bij de bepaling van de op-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
31
32 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
dracht, de technische specificaties, de selectie van de opdrachtnemer en bij de gunning en uitvoering van de opdracht. Ook heeft de commissie in een mededeling beschreven hoe milieuoverwegingen in overheidsopdrachten geïntegreerd kunnen worden. Door deze wijzigingen wil de Europese Commissie onder meer de regels rondom de samenwerkingsprojecten verduidelijken. In het nieuwe pakket regels wordt echter vooral ingegaan op concessies en niet op andere veel gebruikte vormen van Publiek Private Samenwerking. Er is wel eens onduidelijkheid over de vraag of woningcorporaties Europees moeten aanbesteden. Betrokkenen vanuit de Europese Commissie geven echter aan, dat in het voorstel de eisen voor deelname niet veranderd zijn. Partijen die vroeger niet tot Europese aanbesteding waren verplicht, zijn dat na invoering van de wijzigingen ook niet. Omdat corporaties zelfstandige ondernemingen zijn, die minder dan 50% subsidie krijgen op hun bouwprojecten (meestal helemaal niets) vallen ze buiten het kader van de richtlijn. De corporaties zijn Europeesrechtelijk echter geen private instellingen, omdat ze diensten van algemeen economisch belang leveren (public services). Waarschijnlijk worden de voorstellen in 2 helft van 2003 definitief goedgekeurd. De Nederlandse uitwerking vormt onderdeel van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid. e
4.3.2
Arbeidsvoorwaarden
Arbeidsomstandigheden, gezondheid en veiligheid Ook op het gebied van arbeidsomstandigheden bestaat Europese regelgeving. Het Directoraat Generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken, unit Gezondheid en Veiligheid op het Werk houdt zich bezig met dit onderwerp. Richtlijn 1989/391/EEG betreffende veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk wordt ook wel de Kaderrichtlijn genoemd. Naast algemene richtlijnen die uit deze kaderrichtlijn zijn voortgekomen gaan enkele EG-richtlijnen direct in op de arbeidsomstandigheden in de bouw. Zo is er in 1992 bijvoorbeeld de richtlijn over de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen opgesteld (1992/57/EG). Als gevolg hiervan moeten er nu bij elk bouwproject veiligheids- en gezondheidsplannen gemaakt worden. Een richtlijn over veiligheid die invloed kan hebben op het woningbouwproces, is de richtlijn voor liften (1995) waarin hogere veiligheidseisen worden gesteld ten aanzien van het ontwerp en de bouw van liften. Deze hogere veiligheidseisen kunnen zorgen voor aanpassing van het bouwproces van woongebouwen/ appartementencomplexen. De richtlijn is geïmplementeerd in het Bouwbesluit 2003 en het Besluit liften. In 2001 is de regelgeving over werken op hoogte aangescherpt (2001/45/EG). Het op hoogte werken vanaf ladders, lijnen en dergelijke arbeidsmiddelen is alleen toegestaan, en dan nog onder voorwaarden, als het niet mogelijk is de werkzaam-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
heden op een veilige en ergonomisch verantwoorde werkvloer uit te voeren. Er zijn nieuwe regels opgesteld ten aanzien van de valbeveiliging en het gebruik van ladders, steigers en lijnen. Verder bestaan er richtlijnen met normen omtrent fysieke belasting (tilnormen), gevaarlijke stoffen (1996/82/EG) en fysische belasting (geluid: 1986/188/EEG, trillingen: 2002/44/EG), waarin onder andere bepaald wordt welke beschermingsmiddelen verplicht zijn. Aan de constructie van deze persoonlijke beschermingsmiddelen worden binnen Europa eisen gesteld (1989/686/EG). Al deze Europese richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in de Arbowetgeving: de Arbowet, het Arbobesluit en bijbehorende regelgeving. De regelgeving heeft invloed op de woningbouw, in zoverre dat de bouwtijd en met name de voorbereidingstijd (inrichten bouwplaats) mogelijk langer wordt, omdat men aan meer eisen moet voldoen. Tevens kan de regelgeving, bijvoorbeeld over het werken op hoogte, betekenen dat bouwmethoden aangepast moeten worden of ander materieel gebruikt moet worden. In 2002 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006. Uitwerking hiervan zou nieuwe regelgeving tot gevolg kunnen hebben. Recent (eind 2002) heeft het Europese Parlement een Commissievoorstel over een wijziging van de richtlijn asbest goedgekeurd. Dit zal echter vooral relevant zijn bij herstructurering en sloop van fabrieken en bedrijventerreinen en bestaande woningen en niet direct bij de bouw van nieuwe woningen. Wel kan de asbestregelgeving negatieve gevolgen voor het bouwtempo bij herstructurering. Naast de richtlijnen over omstandigheden op de werkplek zijn er ook richtlijnen over arbeidsovereenkomsten, waarbij tijdelijke arbeidsovereenkomsten vanwege de aard van bouwprojecten van belang zijn. Op dit moment ligt er een commissievoorstel voor een richtlijn betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten. Deze regelgeving is voor de woningbouw van invloed wanneer werknemers voor bepaalde tijd of als uitzendkracht aangenomen worden. Beroepsopleidingen In de Europese Unie zijn richtlijnen vastgesteld met algemene bepalingen voor erkenning van beroepsopleidingen (1989/48/EEG en wijzigingen). Hieronder vallen ook de meeste beroepen in de bouwsector. Architecten vallen tot op dit moment echter onder een aparte richtlijn (1985/384/EEG en wijzigingen). Vanuit de bouwsector vraagt men om herziening van de architectenrichtlijn, omdat nu per land verschilt wie zich architect mag noemen en wie ontwerpen mag indienen. De Europese Commissie heeft inmiddels een voorstel tot wijziging van de bestaande richtlijnen ingediend. Het is vooral de systematiek van de richtlijnen beroepsopleidingen die ter discussie staat. In het werkveld geeft men generieke richtlijnen voor bilaterale erkenning van diploma’s de voorkeur boven richtlijnen voor specifieke beroepen. Wanneer de richtlijnen inderdaad worden aangepast, zoals voorgesteld door de bouwsector, dan zal het waarschijnlijk makkelijker worden om een bevoegd ont-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
33
34 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
werper uit een andere EU-lidstaat als architect bij een nieuwbouwproject in de hand te nemen.
4.4
Bouworganisatie en financiën Onder de invalshoek Bouworganisatie en financiën vallen onderwerpen die kunnen ingrijpen op de organisatie van de bouwprojecten en met name de financiële organisatie. Richtlijnen die onder deze invalshoek vallen kunnen als volgt thematisch worden geclassificeerd: •
Belastingen
•
Financiering
•
Mededinging en ondernemingsrecht
4.4.1
Belastingen
De Europese Unie kent al lange tijd een harmonisatie van de BTW, een van de belangrijkste inkomstenbronnen voor de Unie. Beleid en regelgeving met betrekking tot vennootschapsbelasting is in een ontwikkelingsstadium. De inkomstenbelasting wordt algemeen beschouwd als een terrein waar de lidstaten autonoom zijn. Sommige staten kennen bovendien een omvangrijk aandeel van lokale belastingen in hun heffing. Sinds 1999 is het mogelijk lage BTW-tarieven te hanteren voor arbeidsintensieve diensten. Naast het maatschappelijke doel ervan om bepaalde sectoren van de economie te stimuleren diende de maatregel tevens om zwart werk tegen te gaan. Het betreft een tijdelijke regeling, tot eind 2002, die echter verlengd is tot eind 2003, omdat de 9 landen die er gebruik van maken hun evaluatie niet hadden ingestuurd. Velen verwachten dat de regeling verlengd zal worden, vanwege de gunstige effecten op de werkgelegenheid. In Nederland is dit vormgegeven in een 6%-tarief voor schilder- en stucwerk aan bestaande woningen (ouder dan 15 jaar). In andere landen werd het lage tarief ook al toegepast voor sociale woningbouw. In Zweden is de maatregel gebruikt om een tekort aan huurwoningen te bestrijden. Daar geldt het lagere tarief voor studentwoningen en kleinere huurwoningen in gebieden met woningtekort7. Recent hebben de Europese lidstaten een compromis bereikt over de belasting van spaartegoeden. Maatregelen hiervoor waren nodig vanwege het gemak waarmee de belastingen hierop konden worden ontlopen door het geld in andere landen onder te brengen. Met betrekking tot de vennootschapsbelasting speelt een vergelijkbaar probleem van belastingconcurrentie: bedrijven zoeken in Europa naar de plek met de minste belasting. Daarnaast is vereenvoudiging gewenst voor bedrijven die in veel landen voetnoot 7
Working group on reduced rate of VAT, “Final report 10/2002”, FIEC, Brussel, 2002.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
gelijktijdig actief zijn en met de uiteenlopende belastingregimes worden geconfronteerd. In plaats van harmonisatie spreekt men over coördinatie. Verschillende systemen worden bekeken, zoals “Consolidated Common Tax Base”, “Home State Taxation”, “EU Corporate Income Tax” of “Compulsory Harmonised Tax Base”8. Aan alle systemen kleven bezwaren. Centralisatie van de inning in een van de lidstaten vereist een vorm van toerekening aan de andere landen waar een bedrijf actief is. Bedrijven worden extra beloond bij keuze van een land met een laag tarief. Een systeem van consolidatie is alleen van toepassing op bedrijven die in meerdere landen actief zijn, zodat er twee systemen naast elkaar gaan fungeren. Inning van het Europese stelsel door de EU is daarbij een optie. Harmonisatie zal veel problemen oplossen. Sørensen ziet er veel voordelen in, omdat de tarieven voor de VPB toch al niet veel uiteenlopen, en het uiteindelijk toch een voorheffing voor de inkomstenbelasting is. Aanpassing van de tarieven kan vertaald worden in andere tarieven voor de inkomstenbelasting. Voorafgaand aan de tariefsharmonisatie kan eerst de belastinggrondslag worden geharmoniseerd. De komende jaren zal het een belangrijk thema zijn in het beleid van de Commissie. Helderheid is op korte termijn wenselijk, omdat veel aspirant lidstaten bij de opzet van geheel nieuwe belastingstelsels er direct op kunnen aansluiten. Letland bijvoorbeeld kende helemaal geen belastingen. Voor de woningproductie is de optie van een lager BTW-tarief het meest relevant in het zich ontwikkelde EU-belastingstelsel. De inkomstenderving voor het rijk bij uitbreiding van de maatregel tot bijvoorbeeld studentenhuisvesting zal vermoedelijk een ernstig beletsel zijn om het lage tarief verder te verbreiden, gegeven de huidige moeilijke economische situatie
4.4.2
Financiering
Rondom financiering van woningen en met name hypotheken was jaren geleden al een discussie gaande. In 1984 publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn over hypotheekkredieten, om de woningfinanciering in de verschillende landen meer aan elkaar aan te passen. Uiteindelijk gebeurde er niets met dit voorstel en werd woningfinanciering samengenomen met de overige regelgeving voor banken9. Op dit moment speelt het BASEL II akkoord, dat is opgesteld door de Bank for International Settlements. Basel II gaat vooral over de solvabiliteit van banken en stelt dat risico’s zoveel mogelijk worden geïndivualiseerd. De hoogte van de rente zou aan het individuele risico gekoppeld moeten worden, wat de hypotheekmarkt minder voorspelbaar kan maken. Dit kan van invloed zijn op de vraag naar koopwoningen.
voetnoot 8
P.B. Sørensen, “The future of company taxation in the European Union”, Rotterdam 2001.
9
C. Whitehard, “Are housing finance systems converging within the European Union”, 1998
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
35
36 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
De EG-richtlijn inzake de kapitaal toereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen zal aan het BASEL II akkoord worden aangepast. Het Baselse proces is primair gericht op internationaal actieve banken, maar de onderliggend principes zijn ook toepasbaar op kleinere banken en effecteninstellingen. De EC heeft daarom een aantal voorstellen gedaan met als doel de Baselse voorstellen breed toepasbaar te maken en tegelijkertijd de administratieve lasten te beperken. De praktijk zal moeten uitwijzen of banken de extra solvabiliteitseisen ook zullen koppelen aan de risico’s in de leningsportefeuille, door rentedifferentiatie. Dat zou in de woningmarkt meer dynamiek kunnen brengen, zoals rentetarieven afhankelijk van de waardering van de woning en lagere tarieven voor solide klanten.
4.4.3
Mededinging en Ondernemingrecht
Het doel van het Europese mededingingsbeleid is dat concurrentie op de interne markt ongestoord kan plaatsvinden ten voordele van zowel de producent als de consument. Het mededingingsbeleid is voortdurend in ontwikkeling om zo de interne markt beter te laten werken. De regelgeving moet voorkomen dat er sprake is van oneigenlijke concurrentie. Dit stelt eisen aan bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten tussen verschillende bouwbedrijven. Zeer recent is een verordening goedgekeurd die het mededingingsrecht moet moderniseren (verordening 1, 2003). De commissie wil door deze modernisering meer aandacht richting op bestrijden van ernstige mededingingsbeperkingen en zich in mindere mate bezighouden met de afhandeling van ontheffingsverzoeken. De EG-richtlijnen over ondernemingsrecht gaan met name over vennootschappen. Deze richtlijnen gelden voor alle vennootschappen in de bouw en kunnen eisen stellen aan de organisatie van het bedrijf en eventuele fusies, de openbaarmaking van de gegevens, het opstellen van jaarrekeningen en betalen van belasting. Voor de woningbouw betekent dit dat de regelgeving gevolgen heeft voor de bouwondernemingen en hun organisatie. In 2000 is een nieuwe transparantierichtlijn (2000/52/EG) in werking getreden die ervoor moet zorgen dat de financiële betrekkingen tussen overheden en openbare bedrijven doorzichtiger worden. De richtlijn richt zich vooral op het oplossen van problemen rondom de concurrentieregels, veroorzaakt door ondernemingen die aan de ene kant speciale rechten hebben of geld ontvangen voor de levering van publieke diensten en zich aan de andere kant ook bezighouden met commerciële activiteiten. Deze ondernemingen worden verplicht om gescheiden rekeningen te voeren voor verschillende activiteiten, zoals voor economische activiteiten en diensten van algemeen belang, er hoeven echter geen aparte juridische entiteiten opgericht te worden. Op dit moment wordt door een werkgroep van het Ministerie van Economische Zaken onderzocht in hoeverre woningcorporaties en andere organisaties in de bouw hier ook onder vallen. Het zou kunnen betekenen dat woningcorporaties voor een aantal activiteiten op het gebied van volkshuisvesting aparte rekeningen moeten gaan voeren. In een recente brief aan de Tweede Kamer over het BBSH lijkt
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
de minister van VROM er vanuit te gaan dat de transparantierichtlijn van toepassing is.
4.5
Wonen en leven 4.5.1
Bestaande woningvoorraad
Regelgeving kan naast invloed op de woningbouwproductie, ook invloed hebben op de bestaande woningvoorraad. Wat internationale regelgeving betreft geldt dit vooral voor de richtlijn luchtkwaliteit (1996/62/EG) en de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (2002/91/EG) . De richtlijn luchtkwaliteit is reeds behandeld onder de invalshoek Bouwlocatie. Voor de bestaande woningvoorraad kan deze richtlijn bij verscherping van de normen in het ergste geval tot gevolg hebben dat woningen die te dicht bij wegen of vliegvelden staan afgebroken moeten worden. De richtlijn energieprestatie voor gebouwen is behandeld onder de invalshoek Bouwproductie. Voor de bestaande woningvoorraad kan deze richtlijn gevolgen hebben bij ingrijpende renovatie van woongebouwen. Dan moet ook voldaan worden aan de minimumeisen van de richtlijn.
4.5.2
Consumentenbescherming
Op het gebied van consumentenbescherming is de Europese Commissie vrij actief. Een aantal aspecten gaat ook in op de woonconsument en kan zo gevolgen hebben voor de woningbouw. Er is onlangs een Europese gedragscode opgesteld voor woninghypotheken. Instellingen konden zich vrijwillig aanmelden om deel te nemen. Het doel is om consumenten beter te informeren over de mogelijkheden, voor- en nadelen van hypotheken om zo consumenten beter te beschermen en door meer transparante informatie de concurrentie over de landsgrenzen te verscherpen. Veel Nederlandse hypotheekverstrekkers hebben zich aangemeld. Het verbeterde inzicht in hypotheken zou het aantrekkelijker kunnen maken om een hypotheek te nemen. Dit zou dan bevorderend kunnen werken voor de markt in de koopsector. De richtlijn productaansprakelijkheid zorgt ervoor dat consumenten niet langer hoeven aan te tonen dat de producent aansprakelijk is bij schade door gebreken van producten. De producent is aansprakelijk behalve in de gevallen die in de richtlijn worden besproken. De richtlijn is alleen van toepassing op roerende goederen die industrieel zijn vervaardigd, ongeacht of zij nu wel of niet een bestanddeel vormen van een ander goed of gebouw. Een woning als geheel valt dus niet onder de richtlijnen, maar afzonderlijke bouwmaterialen wel. Deze regelgeving zou de kwaliteit van de bouwonderdelen moeten garanderen. De Europese Commissie heeft onlangs een groenboek consumentenbescherming opgesteld, waarin de Europese Commissie twee mogelijke benaderingen schetst
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
37
38 OVERZICHT HUIDIGE REGELGEVING
voor toekomstige ontwikkeling op het gebied van consumentenbescherming: specifieke aanpak (per branche/ soort goederen) of gemengde aanpak in vorm van kaderrichtlijn. Nederland is voorstander van de eerste benadering. Of hierbij ook regels zullen horen voor de bouwsector is nog niet bekend.
4.5.3
Leefbaarheid en sociale cohesie
Sociale cohesie wordt steeds meer opgepakt als een Europees item. Tijdens de Lissabon top in 2000 besliste de Europese Raad onder meer om ‘de bevordering van de solidariteit te integreren in de beleidsvormen van de Lidstaten, op het terrein van werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, gezondheid en huisvesting; deze integratie dient communautair geschraagd door structuurfondsen’. Hierin wordt huisvesting expliciet genoemd. Ook in het daaropvolgende akkoord ter bestrijding van sociale uitsluiting en de commissiemededelingen hierover wordt onder meer aandacht besteed aan betaalbare huisvesting voor iedereen, leefbaarheid en de sociale ontwikkeling van buurten. Hoewel dit tot nu toe geen concrete regelgeving met betrekking tot woningbouw tot gevolg heeft gehad, is het wel een van de weinige directe verwijzingen naar wonen in documenten van de EU.
Internationaal gezien worden wonen en woningbouw vaak gezien als middel om de kwaliteit van leven te verbeteren. De wereldgezondheidsorganisatie is van mening dat het woonbeleid een zeer belangrijke factor inneemt bij het verbeteren van de gezondheidssituatie. Ook wordt er in internationaal verband gewezen op het recht op onafhankelijk wonen van mensen met een handicap. In het internationale actieplan over vergrijzing dat in 2002 naar aanleiding van de tweede VN Wereldassemblee over Vergrijzing is opgesteld, worden twee bladzijden gewijd aan wonen en woningbouw. Er wordt vooral aandacht gevraagd voor ouderen bij de bouw van nieuwe woningen. Ouderen moeten zo in staat gesteld worden om langer zelfstandig te blijven wonen. In 2003 zal er waarschijnlijk in Nederland overlegd worden over de implementatie van het actieplan. Dit zou voor de woningbouw kunnen betekenen dat er meer seniorenwoningen gebouwd moeten gaan worden. In VNverband zijn er ook diverse programma’s om de participatie van mensen met een handicap te stimuleren en gelijkheid te bevorderen. Een van de doelstellingen is de toegankelijkheid verbeteren, in openbare gebouwen, maar ook in woningen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
5
Toekomstige regelgeving
Wanneer naar de voorstellen van de commissie gekeken wordt, kan voorspeld worden welke Europese richtlijnen en verdragen binnen nu en 5 jaar geïmplementeerd moeten zijn in de Nederlandse wetgeving. Dit is echter al aan de orde gekomen in hoofdstuk vier. Wat veel moeilijker is, is om te voorspellen welke voorstellen de commissie de komende jaren zal publiceren. Lidstaten worden pas formeel op de hoogte gebracht van een onderwerp wanneer het voorstel gepubliceerd wordt. De concrete agenda van de Europese Commissie is dus vrij ondoorzichtig, vooral wanneer voor een langere tijd vooruit gekeken moet worden. Ook is het erg lastig om zicht te hebben op de talloze agenda’s van internationale organisaties. Waar meer duidelijkheid over bestaat, is de algemene speerpunten voor de komende tijd. Het hoofdstuk begint dan ook met een algemeen beeld van de te verwachten Europese en internationale ontwikkelingen. Daarna wordt getracht om een indicatie te geven van de concrete regelgeving die de komende jaren te verwachten is en effect kan hebben op de woningbouw, net als in hoofdstuk vier gesorteerd per invalshoek Bouwlocatie, Bouwproductie, Bouwproces, Bouworganisatie & financien en Wonen & leven.
5.1
Algemene ontwikkelingen 5.1.1
Uitbreiding EU
De uitbreiding van de EU is het thema dat de komende jaren de agenda van de EUtoppen zal bepalen. Het uitbreidingsverdrag zal in april 2003 worden ondertekend en vanaf 2004 zullen officieel tien nieuwe landen toetreden: Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië. Waarschijnlijk zullen in 2007 ook Bulgarije en Roemenië toetreden. Omdat de toetredende landen over het algemeen minder welvarend zijn, kan een effect van de toetreding van deze landen zijn, dat allerlei stimuleringsmaatregelen en subsidies nu vooral naar hen zullen gaan. Vanwege het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie kan toetreding van Oost-Europese landen betekenen dat er een stroom opgang komt vanuit deze
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
39
40 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
landen naar West-Europese landen. Onderzoekers10 verwachten dat zo’n 3 tot 5 miljoen inwoners van de Oost-Europese kandidaat-lidstaten tot 2020 naar WestEuropa zal verhuizen. De meest populaire bestemmingen binnen de EU zullen Duitsland, Oostenrijk, delen van Scandinavië zijn. Omdat met name Duitsland en Oostenrijk vrezen overspoeld te raken met OostEuropese arbeiders en hun eigen arbeidsmarkt willen beschermen hiertegen, was bij de onderhandelingen over de toetreding van de nieuwe landen het vrij verkeer van personen een punt van discussie. Uiteindelijk is besloten dat een tijdelijke beperking voor het vrije verkeer van werknemers toegestaan is. Lidstaten mogen maximaal 7 jaar maatregelen nemen om hun eigen arbeidsmarkt te beschermen. Hoewel Nederland niet direct genoemd wordt als de meest populaire bestemming, is ook een toestroom van Oost-Europeanen naar Nederland denkbaar. Voor de woningbouw kan dit meerdere effecten hebben. Ten eerste zou het voor de woningmarkt kunnen betekenen dat de vraag naar sociale huurwoningen, waarop immigranten vaak aangewezen zijn, groter wordt. Ten tweede zou de arbeidsmarkt in de bouwsector na verloop van tijd kunnen veranderen doordat arbeiders uit Oost-Europa zich aanbieden en goedkoper zijn dan Nederlandse arbeiders.
5.1.2
Europees beleid komende jaren
Over het algemeen kan gezegd worden dat het beleid van de Europese Commissie zich de laatste jaren heeft verplaatst van regelgeving met betrekking tot strikte harmonisatie van de wetten in de Europese landen naar het opstellen van strategieën. De Europese Commissie heeft voor 2003 drie beleidsprioriteiten benoemd: 1
uitbreiding van Europa
2
stabiliteit & veiligheid
3
een duurzame op integratiegerichte economie.
De woningbouw zal het meest direct te maken kunnen krijgen met de derde beleidsprioriteit, waar zaken als duurzame ontwikkeling (milieu- en energiebeleid) maar ook belastingmaatregelen onder vallen. Vanaf begin 2002 is de Europese Conventie actief. De Conventie, met vertegenwoordigers van regeringen, nationale parlementen, de Commissie en het Europese Parlement, heeft als doel de mogelijkheden voor hervorming van de EU te onderzoeken. De nieuwe Unie moet democratischer en transparanter worden en meer legitimiteit en meer efficiëntie krijgen. Hierbij is ook de onduidelijkheid van de regelgeving, waar veel overheden over klagen, een belangrijk item. Tijdens de EUtop in Thessaloniki, juni 2003, zullen de voorstellen van de Conventie besproken worden.
voetnoot 10
persbericht: Euractiv.com, mini-section Immigration, 4 to 7 per cent of Eastern Europeans to
move to the EU?
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
Intussen heeft de Commissie een programma opgesteld om de bestaande wetgeving te verbeteren. In februari 2003 is een mededeling gepubliceerd ‘Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire11’, het vervolg op het in juni 2002 uitgekomen ‘Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving12’. Het beleid moet de volgende resultaten opleveren: •
Achterhaalde teksten zullen worden verwijderd;
•
Wetteksten zullen worden herschreven om ze coherenter en begrijpelijker te maken;
• •
De presentatie van het acquis communautaire zal worden verbeterd; Er zal een begin worden gemaakt met een langetermijnproces van geleidelijke modernisering en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving en beleidsmaatregelen.
Er is een lijst opgesteld van wetteksten die in aanmerking komen voor vereenvoudiging. Relevant voor de woningbouw kunnen zijn: vereenvoudiging van de bestaande afvalwetgeving, vereenvoudiging van de procedures en regels voor staatssteun, vereenvoudiging door herziening van de luchtwetgeving op basis van kaderrichtlijn 96/62/EG, herziening van de bestaande wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk. Na te gaan zou zijn in hoeverre Nederland hier specifieke thema’s die gerelateerd zijn aan woningbouw kan agenderen. Wisselend voorzitterschap Naast het programma van de Commissie wordt ook door het land dat voorzitter is een programma en agenda opgesteld met de doelstellingen voor het betreffende half jaar. Deze doelstellingen haken in op de thema’s die het betreffende land belangrijk vindt. Per half jaar kunnen de accenten in het programma dus erg verschillen. Tabel 2 geeft een overzicht van de landen die de komende jaren voorzitter zijn. Tabel 2
Voorzitterschap EU 2003
1e helft e
2004
2005
2006
Griekenland
2 helft
Italië
1e helft
Ierland
2e helft
Nederland
1e helft
Luxemburg
2e helft
Groot-Brittannië
1e helft
Oostenrijk
2e helft
Finland
voetnoot 11
COM(2003)71
12
COM(2001)726
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
41
42 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
De eerste helft van 2003 is Griekenland voorzitter, waarna Italië het stokje overneemt. Beide landen zullen zich bezig houden met de uitbreiding en de toekomst van Europa op basis van de resultaten van de Europese conventie. Griekenland richt zich daarnaast vooral op het immigratiebeleid en het sociaal-economische beleid. Griekenland heeft als voornemen het versnellen van het realiseren van de doelstellingen uit de Lissabon-strategie. In april zal in het kader daarvan veel aandacht zijn voor de presentatie van een nieuwe werkgelegenheidsstrategie. De verwachting is dat in 2003 geprobeerd zal worden om een aantal gevoelige besluiten te nemen, omdat de besluitvorming vanaf 2004 moeilijker zal worden. In 2004 gaat het verdrag van Nice in, waardoor het parlement meer zeggenschap zal krijgen, er vaker gekwalificeerde meerderheidsbesluiten nodig zijn in de raad en de benoeming van de commissievoorzitter goedgekeurd moet worden door het parlement. Bovendien zullen de nieuwe lidstaten in 2004 zijn toegetreden en worden ook parlementsverkiezingen gehouden, met 25 landen. De voorzitterschappen in 2004 zullen gekenmerkt worden door de uitbreiding. Wat de Nederlandse speerpunten zullen zijn tijdens het voorzitterschap, de 2 helft van 2004, is nog onbekend. Dit is afhankelijk van het nieuwe kabinet. e
Zesde Kaderprogramma voor onderzoek De Europese Commissie heeft een onderzoekprogramma opgesteld voor 20022006: het zesde kaderprogramma voor onderzoek. Onderzoeken die binnen dit programma passen, kunnen gesubsidieerd worden. In het programma staan verschillende thema’s, die de commissie heeft uitgekozen en waarbinnen onderzoek gestimuleerd moet worden. De thema’s zijn: •
Biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid
•
Technologieën van de informatiemaatschappij
•
Nanotechnologieën, multifunctionele materialen en nieuwe productieprocédés
•
Lucht- en ruimtevaart
•
Voedselkwaliteit en -veiligheid
•
Duurzame ontwikkeling, veranderingen op wereldschaal en ecosystemen (inclusief onderzoek op het gebied van energie en vervoer)
•
Burgers en bestuur in een kennismaatschappij
De thema’s in het onderzoeksprogramma worden door de commissie belangrijk geacht en kunnen daarom een indicatie geven van onderwerpen waarop nieuwe commissievoorstellen te verwachten zijn.
5.1.3
Internationale ontwikkelingen
De regelgeving van internationale organisaties zal de komende jaren waarschijnlijk vooral voortborduren op eerder afgesloten verdragen, door evaluatie en aanscherping van de normen. Verder zal de aandacht van de VN vooral gericht zijn op het Midden Oosten en de bestrijding van het terrorisme.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
5.2
Bouwlocatie Een van de programma’s relevant voor de invalshoek bouwlocatie is het Zesde Milieuactieprogramma (Besluit nr. 1600/2002/EG) dat op 22 juli 2002 is vastgesteld door het Europese Parlement. In het actieprogramma zijn veel elementen overgenomen uit de EU strategie voor duurzame ontwikkeling (COM 2001/264), dat in paragraaf 4.2.1 besproken is. Hieronder wordt voor een aantal thema’s aangegeven wat relevante uitwerkingen van het actieprogramma kunnen zijn.
5.2.1
Milieukwaliteit
Biodiversiteit •
Behoud van soorten en habitats met bijzondere aandacht voor habitatverbrokkeling;
•
Vorming van het Natura 2000-netwerk (Europese ecologische hoofdstructuur) en bescherming van soorten (buiten de Natura 2000 gebieden) die onder de habitat- en vogelrichtlijn beschermd zijn.
Bodembescherming Met ingang van 2002 zal de Commissie een reeks van milieumaatregelen voorstellen die erop gericht zijn verontreiniging van de bodem te voorkomen en zal zij werk maken van de integratie van bodembescherming in de belangrijkste takken van het EU-beleid. Thema’s zijn onder meer het voorkomen van verontreiniging, bodemdegradatie, ruimtebeslag en hydrologische risico’s. Op de volgende gebieden die raakvlak hebben met het bouwen zal nieuwe wetgeving worden voorgesteld: •
Een vierde dochterrichtlijn van de kaderrichtlijn luchtkwaliteit betrekking hebbende op zware metalen en PAK’s (voorzien in 2003) in relatie tot depositie;
•
Een mogelijke aanpassing van de Habitatrichtlijn met een uitgebreidere lijst van door bodemeigenschappen bepaalde habitats die bijzondere bescherming behoeven. Ook kunnen bepaalde bodembiotopen aangewezen worden als beschermd gebied. Dit is direct van invloed op de beschikbaarheid en de inrichting van bouwlocaties.
Bovendien is de Commissie voornemens om in samenwerking met de lidstaten en de kandidaat-lidstaten de basis te leggen omtrent een voorstel voor wetgeving inzake bodemmonitoring dat in 2004 het licht zal zien en zal zij een mededeling opstellen met gedetailleerde aanbevingen voor maatregelen en acties. Luchtkwaliteit In het programma “Schone lucht voor Europa” (CAFE) is reeds aangekondigd dat initiatieven zullen worden genomen teneinde de grenswaarden voor luchtkwaliteit aan te scherpen. Deze initiatieven zullen hun neerslag vinden in de dochterrichtlij-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
43
44 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
nen van de kaderrichtlijn luchtkwaliteit in de vorm van doelstellingen voor 2005/2010. Ook het zesde milieu-actieprogramma (6EAP) volgt deze lijn. Inmiddels zijn voor alle luchtverontreinigende stoffen genoemd in de kaderrichtlijn (1996/62/EG) dochterrichtlijnen verschenen of in ontwikkeling: •
Richtlijn betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (1999/30/EG);
•
Richtlijn betreffende grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht (2000/69/EG);
•
Richtlijn betreffende ozon in lucht (2002/3/EG);
In ontwikkeling: richtlijn betreffende grenswaarden voor polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nikkel, cadmium, arsenicum en kwik. De eerste drie richtlijnen zullen in 2004 worden herzien waarbij zonodig bijstelling van de huidige normen en grenswaarden zal plaatsvinden met bijzondere aandacht voor de gezondheid van potentieel kwetsbare groepen (bijv. kinderen en ouderen). De bijstelling zal ongetwijfeld tot commissievoorstellen leiden die aanscherping van de grenswaarden beogen (zie ook par. 4.1.2). Vrijwel alle luchtverontreinigende stoffen hebben als belangrijke bron de emissies van het verkeer. In het dichtbevolkte Nederland met zijn hoge verkeersintensiteit vormen deze voornemens een grote bedreiging voor de beschikbare ruimte voor wonen en werken. Waterkwaliteit •
Voorkomen van waterverontreiniging en bevorderen van duurzaam watergebruik en waterbeheer;
•
Volledige uitwerking van de kaderrichtlijn waterbeleid;
•
Integratie van waterbeschermingsmaatregelen in andere communautaire beleidsterreinen.
Inmiddels ligt er een voorstel voor een richtlijn inzake grondwaterbescherming bij de Commissie voor goedkeuring in maart 2003. De richtlijn betreft criteria en te nemen maatregelen. Gezien de recente problemen met betrekking tot waterberging en overstromingen in Midden-Europa is te verwachten dat de Europese Commissie de komende jaren hier meer aandacht aan zal besteden. Stedelijk milieu •
Aandacht voor een groter aandeel in het verkeer van openbaar vervoer en verplaatsingen te voet en per fiets;
•
Mogelijkheden van het gebruik van indicatoren voor het stedelijk milieu nagaan.
Er wordt een thematische strategie voor het stedelijk milieu opgesteld met een gefaseerde aanpak. In fase 1 liggen de prioriteiten op duurzame stedelijke vervoerssystemen, duurzame stedenbouw en stedelijke herstructurering, duurzaam beheer van het stedelijk gebied. Beoogd wordt de strategie in december 2003 aan te nemen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
Te verwachten is dat de luchtkwaliteits- en waterkwaliteitsnormen op termijn worden aangescherpt waardoor zeker in het dichtbevolkte Nederland verdere beperkingen optreden ten aanzien van de keuze van bouwlocaties. Rond het stedelijk milieu zijn de plannen nog niet erg concreet. Voorlopig gaat het om uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten waarvoor de Commissie onlangs het URBACT-programma heeft goedgekeurd. Het gebruik van indicatoren is voorlopig gericht op monitoring, maar kan op termijn leiden tot normstelling die van invloed zal zijn op de stedelijke inrichting.
5.2.2
Besluitvormingsprocedures
•
Brede en uitgebreide raadpleging van betrokken partijen en mogelijkheden bezwaren voor de rechter te brengen;
•
Deelname van NGO’s versterken door beschikbaar stellen van financiële middelen door de Gemeenschap.
Er is inmiddels een voorstel voor een richtlijn opgesteld met betrekking tot de toegang tot de rechter inzake het verkrijgen van milieu-informatie. De voornemens sluiten aan bij het verdrag van Aarhus en zullen inhouden dat de burger meer inspraakmogelijkheden moet worden geboden bij plannen die effect kunnen hebben op milieu, gezondheid en welzijn. Tevens krijgen milieuorganisaties meer armslag om onderzoek te doen en plannen aan te vechten. De locatiekeuze kan hierdoor vertraagd worden.
5.3
Bouwproductie Vooral de uitwerking van het Zesde Milieuactieprogramma en de EU strategie voor duurzame ontwikkeling kunnen de komende jaren kunnen zorgen voor regelgeving binnen de invalshoek bouwproductie. 5.3.1
Duurzame ontwikkeling
Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen zal de komende jaren binnen de VN en de Europese Commissie de nodige aandacht krijgen. Duurzaam bouwen is een kader waarbinnen verschillende thema’s passen, die op andere plaatsen in dit hoofdstuk worden behandeld. Onder duurzaam bouwen vallen bijvoorbeeld het materiaalgebruik, gebruik van hulpbronnen en energieverbruik. Vooral van DG Milieu is op dit vlak actief. De plannen voor duurzaam bouwen kunnen ook de woningbouw raken. Duurzaam gebruik en beheer van hulpbronnen Het thema duurzaam gebruik en beheer van hulpbronnen en afval richt zich op het efficiënter gebruik van grondstoffen (dematerialisatie). Een definitieve strategie zal na het horen van alle belanghebbenden in 2005 worden gepresenteerd. Daarnaast
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
45
46 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
valt onder dit thema het aspect afval. De volgende voornemens worden in het actieprogramma genoemd: •
Vaststellen van afvalreductiedoelstellingen voor 2010;
•
Geleidelijk afschaffen van bepaalde stoffen en materialen door productgebonden maatregelen;
•
Uitwerking van de verantwoordelijkheid van de producent;
•
Uitwerken en herzien van wetgeving betreffende afval o.a. bouw- en sloopafval.
De voornemens kunnen bepaalde sectoren in de toeleverende bouwmaterialen industrie treffen. De uitvoerende bouw krijgt mogelijk te maken met aangescherpte eisen ten aanzien van de preventie, scheiding en bewerking van bouw- en sloopafval. In de EU strategie voor duurzame ontwikkeling (COM 2001/264) wordt onder meer aandacht geschonken aan het Productenbeleid (Integrated Product Policy IPP). Het doel is een geïntegreerd productbeleid ontwikkelen in samenwerking met het bedrijfsleven om de druk op hulpstoffen en het milieueffect van afval te verminderen. Begin 2001 is een “Green paper” verschenen, dat door het Europees Parlement als “te vaag” werd gekenschetst. De Commissie is thans met een nadere uitwerking bezig die zich richt op twee benaderingen: •
horizontale instrumentarium zoals milieukeur en milieuzorgsystemen (EMAS) die voor alle producten kunnen gelden;
•
verticale instrumentarium dat productspecifiek zal zijn. Hiertoe zullen de meest milieubelastende producten worden geïdentificeerd waarvoor dan eisen zullen worden geformuleerd. Hieronder valt ook het meenemen van milieu-aspecten in productnormering.
Hoewel wetgeving niet de kern van het IPP-beleid vormt, wordt aangegeven dat in passende gevallen hiervan gebruik zal worden gemaakt. IPP zou kunnen worden toegepast in nieuwe initiatieven zoals de geplande richtlijn inzake elektrische en elektronische apparatuur (EEA). Deze richtlijn beoogt een gestage verbetering van de milieuprestaties en het grondstoffengebruik voor elektrische/ elektronische apparatuur. Het IPP-beleid spoort met de voornemens die voortvloeien uit de richtlijn bouwproducten (zie 4.2.2), zoals de LCA-benadering voor het bepalen van de milieubelasting van bouwmaterialen en mogelijk gehele gebouwen (vergelijkbaar met de Nederlandse mmg methodiek). Naar verwachting zal het IPP-beleid enig effect kunnen hebben op de producenten van bouwmaterialen en installaties in termen van extra administratieve lasten en zorgvuldiger grondstoffengebruik.
5.3.2
Energie en milieu
De eerste concrete uitwerking van het Zesde Milieuactieprogramma (Besluit nr. 1600/2002/EG) op het thema energie heeft reeds geresulteerd in de richtlijn (2002/91/EG) betreffende de energieprestatie van gebouwen (zie hoofdstuk 4).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
Verder is aangekondigd dat onderzoek zal plaatsvinden naar de luchtkwaliteit in gebouwen en de invloed daarvan op de gezondheid met het oog op het doen van aanbevelingen voor toekomstige maatregelen. De toenemende aandacht voor het binnenmilieu kan op termijn leiden tot eisen op gebouwniveau die van invloed kunnen zijn materiaalgebruik en installatietechniek. Er zijn voornemens voor het toepassen van fiscale maatregelen (energiebelasting) om energiebesparing te bevorderen. Voornemens op het gebied van energievoorziening zijn: •
Geleidelijke afschaffing van subsidies die een efficiënt en duurzaam energiegebruik in de weg staan. Naar verwachting zal dit voor Nederland geen consequenties hebben;
•
Aanmoediging van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen. In het EU programma “Intelligent Energy for Europe” 2003-2006 wordt als doelstelling genoemd voor 2010 dat 22.1% van de elektriciteitsopwekking afkomstig moet zijn uit hernieuwbare energiebronnen;
•
Invoering van maatregelen om warmtekrachtkoppeling in hogere mate toe te passen.
De ombouw naar klimaatneutrale energiedragers kan grote gevolgen hebben op de energie-infrastructuur in de gebouwde omgeving. De aanleg van energiesystemen en de inpassing daarvan in nieuwe en bestaande stedenbouwkundige structuren speelt de gemeentelijke overheid een belangrijke rol. Bij de aanleg van nieuwbouwwijken kan de gemeente echter minder invloed uitoefenen dan voorheen vanwege de verzelfstandiging van de energiedistributie. Ook de bouwopgave voor de komende decennia zal naar verwachting kleinschaliger en meer gevarieerd zijn, zowel bij uitbreiding als bij nieuwbouw in bestaande gebieden. Dit beperkt de mogelijkheden van gemeenten en energiedistributeurs om over te stappen op andere systemen omdat daarvoor schaalgrootte een eerste vereiste is13.
5.4
Bouwproces 5.4.1
Overheidsopdrachten en Aanbesteding
Naar verwachting worden de voorstellen voor wijziging van de huidige aanbestedingsrichtlijnen in 2003 definitief goedgekeurd. Voor de woningbouw zal er niet zoveel veranderen (zie par. 4.3.1). De WTO heeft het thema overheidsaanbestedingen ook op het programma staan voor de bijeenkomst in 2003. In Nederland bestaat het plan om naar aanleiding van de parlementair enquête bouwnijverheid de aanbestedingsregelgeving te verduidelijken. Daarom wil men de bestaande implementatiewet vervangen door algemene wetgeving waarin de regelgeving uitgeschreven wordt en waarin niet meer verwezen wordt naar de EG-
voetnoot 13
Jeeninga et al, 2002
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
47
48 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
richtlijnen. Zo moet het voor de aanbestedende overheden makkelijker moeten worden om de regelgeving te begrijpen.
5.4.2
Arbeidsvoorwaarden
De komende jaren zal de Communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006 (COM2002/118) uitgewerkt worden. Dit betreft de uitwerking van een alomvattende strategie ter bevordering van gezondheid en veiligheid en welzijn op het werk, om het aantal arbeidsongevallen en gevallen van beroepsziekte aanmerkelijk te verminderen. Een belangrijke prioriteit is het beter toepassen van bestaande wetgeving. De Commissie laat thans onderzoek uitvoeren naar de implementatie van de kaderrichtlijn 89/391/EEG in lidstaten op basis waarvan een voorstel zal worden opgesteld voor revisie van de dochterrichtlijnen betreffende werkplekken, persoonlijke beschermingsmiddelen, tillen van zware lasten en beeldschermwerk. De Commissie zal tevens in overleg met het Raadgevend Comité en de sociale partners handleidingen opstellen voor de toepassing van de richtlijnen, rekening houdend met de diversiteit van sectoren en ondernemingen. Leemten in de bestaande wetgeving zullen worden opgevuld zoals uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn carcinogene stoffen, een mededeling over aandoeningen van het bewegingsapparaat (zware lasten, trillingen en beeldschermwerk) en voorstellen voor nieuwe regelgeving met betrekking tot de ergonomie van de werkplek. Vrijwel alle nieuwe voornemens hebben rechtstreeks relatie met de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats en kunnen dus invloed hebben op de voorbereidings- en uitvoeringstijd van bouwwerken. Het Grieks voorzitterschap verwacht een akkoord te bereiken over het voorstel betreffende arbeidsomstandigheden voor uitzendkrachten. Daarnaast wordt in oktober 2003 een mededeling van de commissie verwacht over de revisie van 93/104/EC over de organisatie van de werktijden. Voor de woningbouw zullen eventuele gevolgen gericht zijn op de voorwaarden waaronder werknemers ingezet mogen worden.
5.5
Bouworganisatie en financiën 5.5.1
Belastingen
Voor de te verwachten ontwikkelingen op het gebied van belastingen wordt verwezen naar paragraaf 4.4.1, waarin ook een indicatie is gegeven van de te verwachten ontwikkelingen. BTW en vennootschapsbelasting staan bij de Commissie het meest in de belangstelling. Daarnaast zijn er recent afspraken gemaakt tussen de lidstaten over de belasting op spaartegoeden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
5.5.2
Financiering
Er is een werkgroep opgericht die moet bekijken wat de barrière is bij de hypotheken voor de interne markt. Hier zal mogelijk regelgeving uit voort komen die dan misschien rond 2006 geïmplementeerd zal worden.Het Griekse voorzitterschap heeft zich tevens voorgenomen werk te maken van de bespreking van het vraagstuk van het consumentenkrediet. Daarnaast heeft de commissie aangegeven, dat zij de komende jaren binnen de interne markt de pensioenen aandacht wil geven. Omdat pensioenfondsen voor een aanzienlijk percentage investeren in onroerend goed, kan dit onderwerp de woningbouw en vooral de financiering daarvan zeker raken. Eind 2002 heeft de commissie haar goedkeuring gegeven voor een integrale analyse op EU-niveau van de nationale pensioenstelsels en de mate waarin zij de uitdaging van de vergrijzing het hoofd kunnen bieden. De Commissie is van mening dat de meeste lidstaten hervormingen moeten doorvoeren om in de vergrijzende maatschappij toereikende, betaalbare pensioenen te kunnen waarborgen. In 2001 hadden de lidstaten al ingestemd met 11 gemeenschappelijke EUdoelstellingen om de toekomst van de pensioenstelsels zeker te stellen en hebben zij afgesproken volgens de open coördinatiemethode samen te werken. Doelstellingen gerelateerd aan de financiering van pensioenen zijn: (1) het garanderen dat de particuliere pensioenvoorzieningen toereikend en financieel verantwoord zijn (2) het doorzichtiger maken van de pensioenstelsels en (3) zekerstellen dat zij in staat zijn de toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Versterking van pensioenstelsels zou een matigend effect kunnen hebben op de rente.
5.5.3
Mededinging en ondernemingsrecht
Vermoedelijk komt de commissie binnenkort met een nieuw voorstel voor de fusierichtlijn. Hoewel de commissie voorstander is van een strakke fusierichtlijn, zijn de lidstaten bang dat de regelgeving nog ondoorzichtiger zal worden dan ze nu is. Griekenland wil tijdens haar voorzitterschap aandacht schenken aan de modernisering van de mededingingsregels. In 2003 houdt de WTO weer een bijeenkomst, waarin mededinging een belangrijk thema zal zijn.
5.5.4
Publiek versus privaat
Geregeld komt het thema publiek-private samenwerking in de publiciteit. In de woningbouw komt het voor als gezamenlijke ontwikkelingsmaatschappijen voor nieuwe locaties. Zo is bij Leidschenveen en Wateringse Veld sprake van bedrijven waarin gemeente en ontwikkelaars samenwerken. In de stedelijke vernieuwing zijn er experimenten met Wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM). De VROMraad propageert een investeringsmaatschappij die de wijkontwikkeling kan bevorderen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
49
50 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
Europeesrechtelijk zijn er de nodige haken en ogen aan dergelijke constructies. De grens tussen het leveren van publieke diensten en staatssteun is een complexe materie, zoals ook blijkt bij een aantal procedures van de Commissie tegen lidstaten en bij prejudiciële adviezen van het Europees Hof14. Het is een veld dat zich nog steeds ontwikkelt. Vormen van staatssteun dienen via notificatie aan de Commissie te worden voorgelegd, zodat de Commissie zich een oordeel kan vormen. Het begrip staatssteun is veelomvattend: niet alleen subsidie, maar ook leningsfaciliteiten en borging, belastingsvrijstellingen, bekostigingsregelingen en verlaging van sociale verzekeringen zijn hiertoe te rekenen. Zo kan men de verevening tussen sociale huurwoningen en koopwoningen in eenzelfde bouwplan of verlaagde grondprijzen zien als vormen van (kruis)subsidiëring die mogelijk notificatie vergt. In andere landen wordt goedkope woningbouw meestal direct gesubsidieerd. Na de verzelfstandiging van woningcorporaties gebeurt dit in Nederland voornamelijk op indirecte wijze. Recent heeft Groot-Brittannië het voorstel om in achterstandswijken vrijstelling te geven van overdrachtsbelasting genotificeerd. De Commissie concludeerde dat dit past in het sociale beleid tegen uitsluiting en stemde in met de maatregel voor een aantal jaren. Zonder notificatie zijn nieuwe vormen van staatssteun niet geldig. Waar publiek-private samenwerking tot gevolg heeft dat de combinatie ook publieke diensten verricht, zal de samenwerking zelf (de selectie van partners) vermoedelijk een traject van Europese aanbesteding moeten doorlopen. Dit is mogelijk te ondervangen door bijvoorbeeld de aanleg van publieke infrastructuur via zo’n aanbestedingstraject uit te besteden aan derden. De PPS fungeert dan als opdrachtgevercombinatie.
5.6
Wonen en leven 5.6.1
Bestaande woningvoorraad
Voor de bestaande woningvoorraad zal vooral de verscherping van de richtlijnen op het gebied van omgevingslawaai en luchtkwaliteit van belang zijn. Ontwikkelingen die op dit terrein verwacht worden, kwamen in paragraaf 5.2 aan de orde. Daarnaast speelt de implementatie van de richtlijn betreffende het energiegebruik van gebouwen.
5.6.2
Consumentenbescherming
In februari 2003 heeft de Commissie een actieplan gepubliceerd: een coherenter europees verbintenissenrecht (COM(2003)68). Hieruit zal in de toekomst regelgeving kunnen ontstaan die gevolgen heeft voor de verbintenissen die tussen bij de woningbouw betrokken partijen, bijvoorbeeld tussen consument en ontwikkelaar/ voetnoot 14
Zie bijvoorbeeld het “Non paper” van de Europese Commissie “Diensten van algemeen economisch belang en staatssteun” van 12-11-2002, DG Concurrentie
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
TOEKOMSTIGE REGELGEVING
makelaar. Tot mei 2003 kunnen belanghebbende partijen reageren op het actieplan. Doelstellingen van de Commissie zijn om de bestaande regelgeving over verbintenissenrecht te verbeteren, om standaard contractbedingen voor de gehele EU te bevorderen en om de voor- en nadelen van harmonisatie per sector te onderzoeken.
5.6.3
Leefbaarheid en sociale cohesie
Binnen het thema leefbaarheid en sociale cohesie zullen de komende jaren ontwikkelingen plaatsvinden, als uitvloeisel van het Lissabon akkoord. Eind 2003 wordt een gezamenlijk rapport verwacht over sociale insluiting met de conclusies van het onderzoeken van de nationale actieplannen. Dit zal het tweede gezamenlijke rapport zijn sinds de EU-strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is gelanceerd in december 2000. Wanneer de Europese aandacht voor sociale cohesie en leefbaarheid beklijft, is het mogelijk dat wonen binnen dat kader vaker aan de orde komt. Door het ontbreken van een mandaat van de EU op dit gebied, zou eventuele regelgeving zich slechts indirect kunnen richten op wonen. Het is echter denkbaar dat bepaalde aspecten van het wonen via dit sociale cohesiebeleid in het Europese beleid verzeild raken. Ditzelfde kan gelden voor het internationale gezondheidsbeleid: wanneer het verbeteren van de levensomstandigheden de komende jaren een belangrijker thema wordt, zullen daarbij ook de woonomstandigheden en kwaliteit van woningen aandacht krijgen. Vergrijzing zal de komende jaren internationaal een belangrijk thema blijven, zowel binnen de VN als de Europese Unie. Het internationale actieplan Vergrijzing van de VN zal zeker een internationaal vervolg krijgen. Ook zal het uitgewerkt en geïmplementeerd worden op nationaal niveau. Zoals reeds in par. 4.5.3 is besproken, kan dit voor de woningbouw betekenen dat het rijk het beleid met betrekking tot ouderenhuisvesting en voorzieningen voor ouderen sterker moet profileren. Dit is een terrein waarop afstemming tussen VROM en VWS vereist is. Bij het actieplan is tot nog toe VWS de leidende partij.
5.6.4
Immigratie
Het asiel- en immigratiebeleid is sinds 2000 een officieel Europees beleidsterrein (in de eerste pijler). Hierbij hoort ondermeer een gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Met de uitbreiding van de Europese Unie zal immigratie een steeds belangrijker thema worden. Er zijn op dit vlak tegenstrijdige beleidsvisies. Vanuit veiligheid en arbeidsvoorwaarden gedacht wil men de immigratie vaak beperken. Vanuit demografie en economische ontwikkeling bezien hebben veel Europese landen in de toekomst behoefte aan uitbreiding van het arbeidspotentieel. Voor Nederland is niet alleen de immigratie van personen van buiten de EU relevant, maar ook de immigratie vanuit andere EU-lidstaten. Zoals reeds in paragraaf 5.1.1 aan de orde is gekomen, wordt verwacht dat door de uitbreiding van de EU
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
51
52 TOEKOMSTIGE REGELGEVING
een immigratiestroom binnen landen van de EU op gang zal komen. De Europese Commissie laat op dit moment een onderzoek doen naar deze verhuizingen. Immigratie kan niet alleen de woningbehoefte en de arbeidsmarkt in Nederland veranderen, het heeft ook gevolgen voor de bewoning van de bestaande woningvoorraad (bijvoorbeeld illegale onderhuur in de grote steden). Dit heeft weer invloed op de leefbaarheid in woonwijken en de noodzaak tot stedelijke vernieuwing.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
6 Beïnvloedingsmogelijkheden Het feit dat DGW geconfronteerd wordt met ongewenste gevolgen van de internationale regelgeving roept de vraag op hoe meer invloed kan worden uitgeoefend op deze regelgeving. Eenmaal ingevoerd is er vaak geen ontkomen meer aan. De regelgeving die vanuit internationale verdragen en Europese besluitvorming op ons af komt is veelomvattend. Het is haast ondoenlijk om vanuit een vakministerie alles te volgen en te toetsen op zijn beleidsimplicaties. Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat de invloed in een pril stadium van beleidsvorming het grootst is: dan kan de Europese Commissie nog gemakkelijk voorstellen bijstellen of vervelende bijkomende effecten ondervangen. De beïnvloeding van het wetgevingstraject veronderstelt ook een eigen beeld van de regelgeving en zijn context. DGW wil voorkomen dat internationale regelgeving een extra belemmering vormt voor de woningbouwproductie. Met dit in het achterhoofd zou DGW sterker invloed kunnen uitoefenen op de bestaande en aankomende internationale regelgeving. Dit richt zich vooral op die terreinen van regelgeving –en dat zijn er nog wel wat– die raken aan het woonbeleid. Specifiek op de woningproductie gericht zijn dat bijvoorbeeld de milieuregels die bouwlocaties belasten, thema’s als de verhouding publiek-privaat en aanbestedingsrichtlijnen. In paragraaf 6.1 worden diverse onderwerpen aangegeven die aandacht behoeven. Vanuit een eigen beleidslijn met betrekking tot regelgeving kan en moet aangehaakt worden bij ambtelijke circuits die de verbinding maken tussen het Europese en Nederlandse rechtssysteem. Het eerste aangrijpingspunt ligt hiervoor bij de eigen VROM-organisatie. Dit wordt in de paragraaf 6.2 besproken. Voor daadwerkelijke beïnvloeding van het beleid is het voortraject binnen de Europese Commissie, van het initiatief tot opsturen van voorstel naar de Raad, het belangrijkst. Het is echter ook lastig om op de hoogte te zijn van dit traject. Paragraaf 6.3 gaat hierop in. Paragraaf 6.4 gaat vervolgens in op samenwerking met andere lidstaten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
53
54 BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
Naast de ambtelijke circuits, is contact met Europese overleggroepen een mogelijkheid om op de hoogte te blijven van de aankomende regelgeving. Dit komt aan de orde in paragraaf 6.5. Bij de verkenning van beïnvloedingsmogelijkheden moet men zich realiseren dat op een aantal terreinen van de bouwwereld sprake is van internationalisering. Deze is het sterkst ontwikkeld in de toeleverende industrie, waar zich grote spelers hebben ontwikkeld. Dit zou kunnen doorgroeien naar aanbieders van complete woningen. Bij de grote bouwers is ook vaker sprake van grensoverschrijdende samenwerking en deelnemingen. Maar ook op terreinen als hypotheken en woninginrichting is sprake van geleidelijke integratie van markten naar een hoger schaalniveau.
6.1
Inhoudelijke verdieping Het opbouwen van een netwerk is geen doel op zich. Een eigen visie ontwikkelen en een beleidslijn bepalen gaat vooraf aan het beïnvloeden van de regelgeving. Op dit moment zijn belangrijke onderwerpen waarop DGW zijn aandacht zou kunnen richten: •
de tussentijdse evaluatie van de richtlijn luchtkwaliteit Tijdens de evaluatie eind 2003 worden nieuwe normen vastgesteld. Dit is voor DGW een gelegenheid om een discussie aan te gaan over de nieuwe waarden en de gevolgen voor de woningbouw.
•
meer helderheid over bepalingen in Habitat/ Vogelrichtlijn Over het algemeen worden deze richtlijnen gezien als vertragende factoren voor de bouw, maar er bestaat veel onduidelijkheid over de regels die gelden bij bouwplannen. Op dit moment is er een interdepartementaal beleidsonderzoek gaande om de gevolgen van de Habitatrichtlijn te evalueren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal contact zijn met de Europese Commissie. Het is voor DGW wenselijk om een actieve rol te spelen in dit proces.
•
waterbeleid Door de overstromingen in Midden-Europa zal waterbeleid en vooral waterberging steeds meer een Europees item worden. Waterberging heeft mogelijk gevolgen voor bouwlocaties.
•
herziening van de Nederlandse aanbestedingsregelgeving Naar aanleiding van de aanpassing van de richtlijnen en de parlementaire enquête bouwfraude wordt de Nederlandse aanbestedingsregelgeving naar verwachting herzien. Ook de manier waarop de Europese regelgeving geïmplementeerd is in Nederland, zal worden gewijzigd.
•
immigratie De immigratiestroom die als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie op gang kan komen, kan de woningbehoefte doen toenemen. Het is voor DGW wenselijk ontwikkelingen rond dit thema te volgen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
•
publiek-privaat Op dit terrein is nog veel onduidelijkheid. In de ontwikkeling van vooral grote woningbouwlocaties kost de keuze en uitwerking van de samenwerkingsvorm veel tijd en moeite. Europees recht kan daarbij nog extra roet in het eten gooien. Het is nodig hierop alert te zijn en de implicaties van Europese regelgeving te verhelderen, zowel voor DGW als voor betrokken partijen.
•
duurzaam bouwen In het thema duurzaam bouwen raken milieu en de bouwwereld elkaar. Het thema heeft in veel Europese landen en ook bij de unit Bouw van de Europese Commissie veel aandacht. Dit kan leiden tot nieuwe regelgeving die van directe invloed is op de woningbouw. De richtlijn betreffende het energieverbruik in gebouwen is hier een eersteling die nog vele volgelingen kan krijgen.
Het effectiefst is zelf thema’s aan te dragen, zoals de relatie wonen en gezondheid. Proactief handelen kan een manier zijn om de beïnvloedingsmogelijkheden zelf te creëren.
6.2
Afstemming binnen VROM Als het gaat om het actief volgen van Europese en andere internationale regelgeving, heeft DGW op departementaal niveau een low profile. Het lijkt erop dat DGW maar beperkt op de hoogte is van hetgeen er binnen het ministerie op dit vlak speelt. Hier liggen de meest directe beïnvloedingsmogelijkheden. Vooral DGM is sterk betrokken bij de totstandkoming van internationale regelgeving. Zo is het DGM (afdeling IMZ, internationale milieuzaken) die VROM vertegenwoordigt in het BNC, het interdepartementale overleg onder leiding van Buitenlandse Zaken, waarin de nieuwe commissievoorstellen besproken worden. Ook is IMZ de VROM-vertegenwoordiger in de interdepartementale commissie CoCo, die de Nederlandse standpunten omtrent de commissievoorstellen voorbereid voor bespreking in de ministerraad. In ICER (Interdepartementale Commissie Europees Recht) vertegenwoordigt de Directie Juridische Zaken (DJZ), die onder de centrale sector van VROM valt, het ministerie. Binnen VROM is er het IVO (Internationaal VROM Overleg), een overleg waar internationale ontwikkelingen besproken worden en ook de nieuwe commissievoorstellen aan bod komen. Er wordt nagegaan wat het standpunt van VROM is en of VROM trekker wordt van het voorstel. Daarbij is dan ook de vraag welke afdeling binnen VROM dit gaat doen. DGW is de afgelopen jaren trekker geweest van twee voorstellen: al jarenlang de richtlijn bouwproducten en sinds kort de richtlijn energieprestaties van gebouwen. In het IVO is DGW met een persoon vertegenwoordigd. De vertegenwoordiging van DGM is veel groter. Dat DGM het voortouw neemt binnen VROM, heeft te maken met de zwaardere rol van het milieu op Europees en internationaal vlak. Woningbouw krijgt hierdoor minder aandacht. Dit onderwerp zou binnen het IVO meer aandacht kunnen krij-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
55
56 BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
gen. DGW, de Rijksgebouwendienst en het EG-Beraad voor de Bouw zouden meer samen kunnen werken in de agendering van woningbouw en bouwbeleid. In dat gremium heeft DGW de meeste expertise in ontwikkeling en uitwerking van beleid en regelgeving. In dit verband is het ook de vraag hoe het rijk om zal gaan met het voorstel vanuit de parlementaire enquête bouwnijverheid om het bouwbeleid sterker te prononceren en dit binnen het Ministerie van VROM te plaatsen. Dit staat momenteel nog ter discussie en in de Tweede Kamer wordt ook een voorkeur voor het ministerie van Economische Zaken uitgesproken.
6.3
Directe contacten met Brussel De contacten tussen Den Haag en Brussel lopen deels via de permanente vertegenwoordiging (PV) die de officiële stukken voor de lidstaten ontvangt en bijhoudt wat er op de agenda van de Europese Commissie en de Raad van Ministers staat. De permanente vertegenwoordigers van VROM zijn vooral op milieu gericht. Hun voornaamste bezigheid is namelijk het voorbereiden van de vergaderingen van de Milieuraad. Naast de PV zijn de contacten met de Europese Commissie voor het grootste deel afhankelijk van persoonlijke netwerken tussen ambtenaren in Nederland en bij de Commissie. Dit contact ontstaat meestal in het traject van voorstel tot nieuwe richtlijn en beperkt zich vaak tot een specifiek onderwerp waar men mee te maken heeft als ambtelijk expert. Het gaat om functionele contacten die echter ook kennis van de Europese materie oplevert. Binnen de Europese Commissie is er wel een unit Bouw (DG Ondernemingen), maar diens rol is beperkt en richt zich op de richtlijn Bouwproducten en de ‘competitiveness’ van de bouwsector in Europa. De Europese Commissie reorganiseert geregeld. De komende jaren zal dit zich met nieuw aangekondigde beleidsvoorstellen en de uitkomst van de Europese Conventie waarschijnlijk verhevigen. Contacten met de Europese Commissie zijn daardoor onderhevig aan snelle slijtage en sterke dynamiek. Die was toch al sterk doordat bij de Commissie sprake is van een vrij sterke jobrotation, vooral van het personeel dat door de lidstaten wordt gedetacheerd. De reorganisatie van de Europese Commissie moet worden gevolgd om zicht te houden op de organisatie en contacten. Het proces van vereenvoudiging van de regelgeving dat door de Commissie is ingezet, kan kansen bieden voor beïnvloeding. In de Europese besluitvorming is de Commissie wel initiërend, maar niet allesbepalend. De raden van ministers en het Europees Parlement zullen moeten instemmen met de voorstellen. Beïnvloeding van de raden van ministers gebeurt vooral in eigen huis. Beïnvloeding van het Europees Parlement ligt niet direct op de weg van rijksambtenaren, maar er is weinig op tegen dat ze tenminste goed geïnformeerd worden over de discussie die over voorstellen wordt gevoerd. Parlementariërs hebben behoefte aan dergelijke voeding vanuit de vele hoeken van Europa. De jaarlijkse bijeenkomsten van de ministers van Wonen kunnen voor de DGW een gelegenheid vormen om internationaal de aandacht te vragen voor zaken die be-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
langrijk zijn voor de woningbouw. De agenda van de bijeenkomst onder het voorzitterschap van Nederland (najaar van 2004), wordt door DGW opgesteld. Of de bijeenkomst gehouden wordt en waarover is nogal afhankelijk van de voorzitter op dat moment, die elk half jaar wisselt.
6.4
Alliantievorming met andere landen Met de uitbreiding van de EU wordt het steeds belangrijker om allianties te vormen met andere EU-lidstaten en zo samen een standpunt in te nemen bij een commissievoorstel. DGW heeft over een paar specifieke onderwerpen geregeld contact met enkele EU-lidstaten, maar zou vaker contacten kunnen leggen met andere ministeries. Hierbij kan worden gezocht naar landen met vergelijkbare opvattingen over woningbouw in Europees perspectief. De opbouw van dergelijke allianties zal verlopen via goede bilaterale contacten.
6.5
Europese platforms De Europese Commissie is sterk verkokerd, waardoor veel ambtenaren vaak maar zeer beperkt zicht hebben op hetgeen speelt buiten hun eigen terrein. Men houdt zich slechts bezig met het eigen beleidsterrein. Europese platforms hebben een bredere blik op de zaken die binnen de EU op de agenda staan. Ze richten zich veelal op bedrijfstakken. Dit biedt een goede mogelijkheid om op de hoogte te blijven van de Europese ontwikkelingen op specifieke terreinen. In Brussel zijn verschillende organisaties actief op het gebied van de bouw. Zij kunnen contact leggen met de Europese Commissie maar ook met parlementariërs. Het meest voor de hand liggend is voor DGW het EG-Beraad voor de Bouw, dat is opgericht om de ontwikkelingen in Brussel te volgen die belangrijk kunnen zijn voor de Nederlandse bouwwereld. Het EG-Beraad vertegenwoordigt zowel publieke als private partijen en heeft zijn secretariaat bij VROM. Het is ook aanwezig bij bijeenkomsten van het IVO en heeft contacten met verschillende Europarlementariërs. In discussiebijeenkomsten kunnen standpunten worden uitgewisseld. Juist omdat het EG-Beraad ook private partijen vertegenwoordigt en dus weet wat er speelt binnen de bouwsector, kan zij een rol spelen bij het benoemen van kansen en belemmeringen van internationale regelgeving. Naast het EG-Beraad zijn er ook internationale organisaties die de Europese agenda bijhouden en proberen te beïnvloeden (zie bijlage 5 voor een niet uitputtend overzicht Europese platforms). Via contacten met de deze platforms is het mogelijk om op de hoogte te blijven van de actuele ontwikkelingen in Brussel op specifieke terreinen. Enkele platforms brengen nieuwsbrieven uit met het actuele nieuws uit Europa (zie literatuurlijst). De belangrijkste organisaties vertegenwoordigen de aannemers (FIEC), toeleveranciers (CEPMC), architecten (ACE), ingenieurs (EFCA) en bouwadviseurs (FECP), maar er zijn er in totaal zo’n 30-50, in meer of mindere mate actief. Ze werken ook weer samen in het European Construction Forum en het
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
57
58 BEÏNVLOEDINGSMOGELIJKHEDEN
Forum of European Construction Professionals, vooral voor het gemak van de Europese Commissie, dat weinig kan met 30-50 organisaties.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1
Conclusies 7.1.1
Samenvatting
Wonen en woningbouw zijn als beleidsterreinen vooralsnog voorbehouden voor nationaal beleid. Toch heeft veel nieuwe regelgeving, waarmee de woningbouw geconfronteerd wordt een internationale oorsprong. In dit rapport is getracht inzicht te geven in de invloed van internationale regelgeving op de woningbouw. Ook is onderzocht waar eventueel mogelijkheden liggen voor DGW om deze internationale regelgeving te beïnvloeden. De internationale regelgeving is voor het grootste deel afkomstig van de Europese Unie. Het bevorderen van de werking van de interne markt is een belangrijk uitgangspunt hierbij. In geratificeerde verdragen is afgebakend op welke terreinen de Europese Unie bevoegd is te handelen. Op deze terreinen kan de Europese Commissie het initiatief nemen tot een voorstel voor nieuwe regelgeving. Dit voorstel wordt naar de lidstaten, naar de raad van ministers en het Europese parlement gezonden worden en moet vervolgens door de raad van ministers en het parlement goedgekeurd worden. In Nederland komt een voorstel binnen bij het interdepartementale overleg BNC en wordt vervolgens naar de betrokken ministeries gestuurd. Elk half jaar wisselt het voorzitterschap van de Europese raad van ministers. De eerste helft van 2003 is Griekenland voorzitter. Nederland is de 2e helft 2004 aan de beurt. Elk land heeft tijdens het voorzitterschap de kans zijn eigen prioriteiten te stellen. Maar verschuivingen in de prioriteiten komen ook vaak voort uit de snel veranderende internationale beleidsagenda. Het huidige voorzitterschap richt zich vooral op het immigratiebeleid en sociaal-economisch beleid. Daarnaast staan voor de komende jaren in ieder geval de uitbreiding en de hervorming van de Europese Unie als belangrijkste thema’s op de agenda. Hoewel wonen geen Europees beleidsterrein is, komen de Ministers van Wonen jaarlijks bijeen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
59
60 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Naast de Europese regelgeving zijn er ook diverse internationale verdragen die effect kunnen hebben voor de woningbouw, voornamelijk afkomstig van de Verenigde Naties, de Wereldhandelsorganisatie en de Raad van Europa. Vaak wordt deze regelgeving ook in Europese regelgeving omgezet. Regelgeving kan de woningbouw vanaf verschillende kanten raken. Daarom is er vanuit diverse invalshoeken naar de woningbouw gekeken: bouwlocatie, bouwproductie, bouwproces, bouworganisatie & financiën en wonen & leven. Onder de invalshoek bouwlocatie vallen verschillende richtlijnen die de keuze van nieuwe woningbouwlocaties kunnen beperken en vertragen. Hierbij is het op dit moment vooral de Habitat-richtlijn die vertraging in de bouwplannen veroorzaakt. Plannen en projecten die mogelijk significante gevolgen hebben voor de aangewezen gebieden moeten aan strenge voorwaarden voldoen. Toekomstige aanscherpingen van de normen voor luchtkwaliteit en geluid kunnen er toe leiden dat er op bepaalde locaties niet meer gebouwd mag worden. De invalshoek bouwproductie bevat twee richtlijnen die direct gericht zijn op de bouw, namelijk de richtlijn Energieprestatie van Gebouwen en de richtlijn Bouwproducten. Daarnaast kunnen ook richtlijnen over beperking van afval en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen gevolgen hebben voor het productieproces. De aanbestedingsrichtlijnen, die onder de invalshoek bouwproces vallen, hebben voor de woningbouw met name invloed bij samenwerkingsvormen tussen overheid en marktpartijen. De voorwaarden voor het inzetten van arbeiders in het bouwproces en de eisen aan de omstandigheden op de bouwplaats zijn in Europese richtlijnen geregeld. Op het gebied van bouworganisatie en financiën zijn de belastingregelgeving en het mededingingsbeleid thema’s waaruit regelgeving voortkomt. De Europese richtlijn omtrent het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten is in sommige landen toegepast voor sociale woningbouw. In Nederland is het 6%-tarief er echter alleen voor schilder-en stucwerk aan bestaande woningen. Wat betreft staatssteun is de Europese Commissie zeer alert, omdat het de vrije werking van de markt wil bevorderen. Voor de woningbouw is de regelgeving rondom staatssteun onder meer belangrijk bij stedelijke vernieuwing, waar de overheid subsidies geeft of andere stimulerende maatregelen wil toepassen. De Europese Commissie heeft de afgelopen jaren meer aandacht gekregen voor thema’s die onder de invalshoek wonen & leven vallen. Het sociale beleid krijgt sinds het Lissabon Akkoord in 2000 meer aandacht. Op het gebied van bescherming van consumenten is er onlangs een Europese gedragscode opgesteld voor woninghypotheken, die ervoor moet zorgen dat consumenten beter geïnformeerd worden over de voorwaarden van hypotheken. Ook zijn ontwikkelingen gaande rondom het verbintenissenrecht. De bestaande woningvoorraad kan te maken krijgen met de richtlijn Energieprestaties van Gebouwen en met de aanscherping van de richtlijnen Luchtkwaliteit.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7.1.2
Hoofdconclusies
De woningbouw mag dan geen terrein zijn voor Europees beleid, de hoofdlijnen van het Europees beleid hebben vanuit allerlei hoeken gevolgen voor de woningbouw. Dat is vaak complexer en onvoorspelbaarder dan wanneer wonen een formeel Europees thema zou zijn. Wel is het zo dat Nederland op een aantal gebieden waarop de internationale regelgeving van toepassing is voorop loopt in Europa. De nieuwe internationale regels op zo’n gebied zetten dan vaak een norm die in Nederland weinig impact heeft. Toch moeten ook op de gebieden waarin Nederland voorop loopt actief de ontwikkelingen gevolgd worden. Het gevaar is namelijk dat de nationale norm die gesteld is, aangepast moet worden aan de Europese regelgeving, omdat de stelsels tegenstrijdig zijn. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij het bouwstoffenbesluit, dat geheel aangepast diende te worden. Bij de richtlijn bouwproducten en de richtlijn energieprestatie van gebouwen heeft het Nederlandse model van prestatie-eisen juist als input gediend. Het als voorbeeld nemen van Nederlandse stelsels maakt de impact van de internationale regelgeving in Nederland kleiner. Het feit dat wonen als terrein voorbehouden is voor nationaal beleid, resulteert in geringere aandacht voor de internationale dimensie, naar het lijkt ten onrechte. Enkele internationale regels en verdragen blijken vervelend uit te kunnen pakken voor de woningproductie, doordat bouwlocaties worden gehinderd en bouwprocessen vertraagd. Bij het bespreken van nieuwe commissievoorstellen binnen de BNC, maar ook binnen het VROM-overleg IVO is de woningbouw geen belangrijk aandachtspunt. De aandacht binnen VROM gaat vooral naar het milieu. Saillant detail is dat juist de milieuregelgeving de woningbouw soms sterk raakt. De richtlijnen op het gebied van luchtkwaliteit, geluid en de habitat- en vogelrichtlijn hebben grote invloed op de mogelijkheden voor de woningbouw. De moeilijkheid is verder dat ook door andere ministeries, zoals EZ, regelgeving wordt behandeld die wel degelijk invloed kan hebben op de woningbouw. Vaak is de informatie-uitwisseling daarover beperkt en veelal afhankelijk van netwerken tussen ambtenaren. De informatie en kennis over de regelgeving is versnipperd, zowel binnen VROM en de andere Nederlandse ministeries als binnen de Europese Commissie. DGW is zelf direct betrokken bij twee specifieke richtlijnen: Bouwproducten en Energieprestatie van Gebouwen.
7.2
Aanbevelingen De internationale regelgeving, en meer specifiek de Europese, is geen opwindend onderwerp. Het kost moeite om zich erin te verdiepen en vaak zijn de implicaties van de regelgeving onhelder. Tot haar schande heeft de Nederlandse overheid al verscheidene malen moeten merken dat de effecten groot kunnen zijn. Securitel, ESF, bouwfraude en korenwolf, het zijn begrippen geworden dankzij de internatio-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
61
62 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
nale regelgeving. Het heeft de indruk gewekt dat onze overheid niet sterk is in de implementatie van het supranationale. Voor wat betreft het wonen kan men zich in slaap laten sussen door de gedachte dat hier de subsidiariteit de boventoon voert. Dat is echter niet langer vol te houden. Gezien de nadelige effecten die sommige internationale wetten en regels hebben voor de woningbouw is meer aandacht hiervoor nodig. Meer anticiperen op nieuwe regels is gewenst. Dit vergt binnen DGW meer kennis van zaken. De internationale regelgeving is een complexe materie. Brussel wordt steeds meer het equivalent van Washington in de verhouding met de aangesloten staten: een moeilijk te doorgronden bureaucratie die op veel terreinen de regels bepaalt. De ogen daarvoor sluiten heeft nadelige effecten. De positie van DGW kan versterkt worden door meer organisatorische verbanden te leggen met Rgd en EG-beraad. Bouwbeleid en woningbouwbeleid raken nauw aan elkaar. Een sterkere profilering van het bouwbeleid in de internationale beleidsvorming is nodig om een evenwichtige belangenafweging met het milieubeleid veilig te stellen. Op bepaalde terreinen is de inbreng van DGW gering (interne markt, mededinging). Daar zijn andere ministeries de spreekbuis. Via interdepartementale netwerken is wel beïnvloeding mogelijk, maar dan is DGW een van de vele zijdelings betrokkenen. Voor het woonbeleid is dan vooral belangrijk dat DGW de implementatie van die regels in de vakgemeenschap in de breedste zin goed laat verlopen. Anticiperen op regelgeving kan alleen als er tijdig genoeg contact is met degenen die de regels opstellen. Voor de Europese regelgeving zijn er formele netwerken bij het rijk (BNC, ICER) waarop DGW meer invloed kan hebben. Contacten met de Europese Commissie zijn mogelijk op meerdere niveaus, van minister tot beleidsambtenaren. De uitwisselingsprogramma’s voor rijksambtenaren bieden gelegenheid om Europese ervaring op te doen via meerjarige detachering. Waar er aanleiding toe is kan ook contact worden gelegd met Europese parlementariërs. Het EG-beraad voor de Bouw kan daarbij als intermediair fungeren. Per saldo zal er meer tijd en aandacht nodig zijn, wil men de positie van DGW op deze verschillende fronten versterken. Mogelijke acties De Europese en internationale beleidsdimensies vragen meer aandacht van DGW. Dat begint met een versterking van het eigen kennisniveau en het bepalen van eigen beleidslijnen. De grote dynamiek in de internationale regelgeving dwingt tot een permanent volgen van voorstellen en beleid. Dit vraagt tijd en aandacht. Tegelijkertijd is het nodig een eigen perspectief vanuit het wonen en de woningbouw te ontwikkelen als beoordelingskader voor de internationale regelgeving. Wat ziet DGW als wenselijke en onwenselijke regelgeving? In het verlengde van een verhoogd kennisniveau en een eigen beleidsperspectief ligt een actievere benadering van de internationale beleidsontwikkeling. Het indammen van de risico’s bij nieuwe regelgeving vergt een actief opereren van DGW
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
in de daarvoor in aanmerking komende gremia op VROM-niveau, in interdepartementaal overleg, in bilaterale samenwerking en allianties van meerdere EUlidstaten en in acties en reacties richting Europese Commissie. En het wordt eenvoudiger beleidsinitiatieven over de goede wegen te sturen. Een manier om de eigen kennis van Europa te vergroten is door tijdelijke detachering bij de Europese Commissie. Ambtenaren die terugkeren van die missie hebben een goed beeld kunnen krijgen van de beleidsontwikkeling in Europa, als ze in staat waren verder te kijken dan de verkokerde DG-structuren. Met betrekking tot een aantal onderwerpen is een actieve verkenning van mogelijkheden voor bijstelling en van de impact van de regelgeving noodzakelijk. Voor wat betreft het thema biodiversiteit (Habitatrichtlijn etc.) vindt dit momenteel plaats. Het thema luchtkwaliteit wordt onderzocht. Ook het thema publiek-privaat vraagt om betere verkenning van de Europese dimensies. Duurzaam bouwen en leefbaarheid en sociale cohesie zijn Europese thema’s in opbouw. DGW kan in de wereld van bouwen en wonen de belangstelling voor internationale regelgeving vergroten met behulp van publiciteit, conferenties, e.d. Het heeft een dubbel effect: enerzijds in de omgeving belangstelling en begrip kweken voor hetgeen internationale regelgeving teweeg brengt, en anderzijds een klankbord krijgen voor de eigen intensivering van het beleidsthema. Er lijken voldoende onderwerpen aan de orde die lokaal en internationaal kunnen verbinden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
63
64 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE 1 BRONNEN
Bijlage 1 Bronnen Literatuurlijst : •
Borchardt, K. (2000), Het ABC van het Gemeenschapsrecht, Europese Commissie, Directoraat-Generaal Onderwijs en Cultuur, vijfde uitgave, Brussel
•
De Gelderlander, artikel ‘Millingen bouwt woonwijk in Duitsland’, 8 februari 2003
•
Degreaf, V. en Noel, F. (2001), Housing Policies as a method of reinforcing social cohesion, synthesis report of 13th meeting of the Ministers of Housing of the European Union, Brussels and Charleroi, 1 and 2 October 2001 st
nd
•
Directoraat-Generaal Onderzoek (2000), Tax co-ordination in the European Union, Economic Affairs Series, ECON 125 EN, European Parlement, Luxembourg (Ben Patterson and Dr. Alicaia Martinez Serrano)
•
EG-Beraad voor de Bouw (2000), EG-Klapper, Overzicht van de Europese Regelgeving van belang voor de bouw, Den Haag
•
EG-Beraad voor de Bouw (2003), Calender of Events, Greek Presidency first semester 2003, Den Haag
•
EG-Beraad voor de Bouw, News Alert voor de Bouw, januari 2003
•
Euractiv.com (2002), mini-section immigration, Persbericht: 4 to 7 per cent of Eastern Europeans to move to the EU?
•
Europese Commissie (2002) DG Concurrentie Diensten van algemeen economisch belang en staatssteun, ‘Non paper’, COMP-2002-01759-02-00-NL-TRA-00 (FR), 12-11-2002
•
Europese Commissie (2002), Mededeling van de commissie aan het Europees parlement, de raad, het economisch en sociaal comité en het comité van de regio’s, het Wetgevings- en Werkprogramma van de Commissie voor 2003, COM(2002)590, Brussel
•
Eyk, H.S. van (2002), Wonen en de Europese Unie, een gespannen en onheldere relatie, artikel in Tijdschrift voor Omgevingsrecht, april 2002
•
FIEC Working group on reduced rate of VAT (2002), “Final report 10/2002”, FIEC, Brussel
•
GSB-blad (2002), Zoeken naar passende projecten, nr6., december 2002, Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag
•
Jeeninga H. et al. (2002): Klimaatneutrale energiedragers in de gebouwde omgeving, ECN/RIGO, rapport ECN-C-02-077, oktober 2002
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
65
66 BIJLAGE 1 BRONNEN
•
Ministerie van Buitenlandse Zaken, De staat van de Europese Unie (2001), De Europese Agenda 2001-2002 vanuit Nederlands perspectief, Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28005, nr. 1
•
Ministerie van Buitenlandse Zaken, De staat van de Europese Unie (2002), De Europese Agenda 2002-2003 vanuit Nederlands perspectief, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28604, nr.1
•
Rotterdams Dagblad (2002), artikel 12 december 2002: ‘Bom’ onder woningbouw, Europese regel maakt bouw duizenden huizen onzeker
•
Sørensen P.B. (2001), The future of company taxation in the European Union, Comments on the speech given by EU Tax Commisioner Frits Bolkestein at the conference on ‘Tax Policy in the European Union’, Rotterdam 18 oktober 2001
•
VNO-NCW (2003), Europese begrippenlijst, De EU van A tot Z, Den Haag
•
Whitefield, C. (1998), Are housing finance systems converging within the European Union?, in: European Integration and Housing Policy, edited by Mark Kleinman, Walter Matznetter and Mark Stephens, RICS Issues in real estate and housing series, London
•
Neuman, F., H.E. Woldendorp (2002), De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, Artikel in tijdschrift voor Omgevingsrecht, nummer 2, april 2002.
Tweede Kamer stukken: •
Publicatie fiches van nieuwe commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): Tweede Kamer nr. 22112
•
Kwartaaloverzichten implementatie EG-richtlijnen: Tweede Kamer nr. 21109
•
Kwartaaloverzichten Internationale verdragen: Tweede Kamer nr. 23530
Websites: •
www.europa.eu.int/index_nl.htm : Algemene website Europese Unie
•
www.europa.eu.int/comm/index_nl.htm : Europese Commissie
•
http://ue.eu.int/en/presid.htm : Overzicht voorzitterschap EU
•
www.eu2003.gr//multimedia/doc/2003_1/413.doc : Prioriteiten voorzitterschap Griekenland
•
http://europa.eu.int/eur-lex/nl/index.html : Databank wetgeving Europese Unie
•
http://wettenbank.sdu.nl/ : Wettenbank Nederland
•
www.coe.int/portalT.asp : Raad van Europa
•
www.wto.org
•
www.who.int
•
www.un.org
•
www.oecd.org
•
www.euractiv.com
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE 1 BRONNEN
• •
www.rics.org www.rics.org/resources/public_affairs/european_affairs.html : Europese update RICS
•
www.eg-beraadbouw.nl/hol/index.shtml
•
www.fiec.org
CD-rom ADW-wettenbank van Kluwer
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
67
68 BIJLAGE 2 CONTACTPERSONEN
Bijlage 2 Contactpersonen Gedurende het onderzoek is er contact geweest met de volgende personen:
Ministerie van VROM: •
mevr. R. Kraaij (DGM/IMZ)
•
dhr. H.S. van Eyk (DGW)
•
dhr. P. Schmeiz (DGR)
•
mevr. N. Kohll (CS/DJZ)
Ministerie van Economische Zaken: •
dhr. E. de Wilde
Ministerie van Buitenlandse Zaken: •
mevr. M. Gerards
Europese commissie: •
dhr. R. Bowie, DG Energie
•
dhr. J. Campos, DG Ondernemingen, Unit Bouw
•
mevr. H. Sutcliffe, DG Ondernemingen, Unit Bouw
•
dhr. D. Waterland, DG Interne Markt, Unit Overheidsaanbestedingen
•
mevr. R. Schohaj, DG Concurrentie
Europese platforms •
dhr. K.W.Valk, EG-Beraad voor de Bouw
•
mevr. J. Craig, RICS
•
dhr. J. Goodall, FIEC
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE 3 ORGANISATIESCHEMA’S
Bijlage 3 Organisatieschema’s Organisatieschema Nieuwe Commissievoorstellen Brussel
Nederland
Europese Commissie neemt initiatief tot voorstel Adviezen
Inschakeling experts
Europese platformen
Meerderheid EUCommissarissen akkoord met voorstel
VROM-input Voorstel naar raad en
Voorstel naar lid-
parlement gestuurd
staten gestuurd
Parlementaire commissie: verslag en ontwerpwet-gevingsresolutie
Voorbereiding besluit in Raadswerkgroep
BNC: (olv BUZA) trekker en betrokken ministeries
Interdepartementaal overleg
IMZ (DGM) (Europese Zaken)
Experts voor interdepartementaal overleg
PV-instructie overleg Voorbereiding besluit in COREPER Behandeling in
Behandeling in Raad van
Parlement
Ministers
IMZ (DGM) (Europese zaken)
CoCo
Ministerraad NL
Bewindslieden VROM
Voorstel goedgekeurd? Ja
Publicatie in EGpublicatieblad
R I G O
Nee Commissie past voorstel aan Voorstel verdwijnt
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
69
70 BIJLAGE 3 ORGANISATIESCHEMA’S
Organisatieschema vastgestelde regelgeving Brussel
Nederland VROM-input
Europese Commissie stuurt aangenomen regelgeving naar lidstaten
ICER
DJZ (Centrale Sector)
Interdepartmentale Commissie Europees Recht (olv BUZA)
Europese Commissie ontvangt bericht van lidstaten over wets-
ICER-I (implementatie) (olv Justitie) Zorgt voor im-
ICER-N (notificatie) (olv Justitie)
plementatie in NLse wet
Stuurt notificatie wijziging NLse wetgeving
ICER-H
(hof)
(olv BUZA) Analyseert en intervenieert
wijziging Nederlandse rechtbank kan Europese Hof om interpretatie regelgeving vragen
Europees Hof van Justitie
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE 4 DOEL 6E MILIEUACTIEPROGRAMMA
Bijlage 4 Doel 6e milieuactieprogramma De doelstellingen van het 6 milieuactieprogramma sluiten aan bij de essentiële e
prioriteiten op milieugebied van de Gemeenschap op de volgende terreinen: •
klimaatverandering;
•
natuur en biodiversiteit;
•
milieu alsmede volksgezondheid en levenskwaliteit;
•
natuurlijke rijkdommem en afvalpreventie.
De doelstellingen zullen worden nagestreefd door: •
ontwikkeling van nieuwe communautaire wetgeving en wijziging van bestaande wetgeving;
•
bevordering van een doeltreffender uitvoering en handhaving van de communautaire wetgeving;
•
integratie van eisen op het gebied van milieubescherming in verschillende andere communautaire beleidsgebieden (o.a. op economisch en sociaal gebied);
•
internalisering van zowel de negatieve als positieve effecten op het milieu met behulp van marktinstrumenten (o.a geleidelijke afschaffing van subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve milieu-effecten hebben) en economische instrumenten (fiscale maatregelen);
•
verbetering van de milieuprestaties van bedrijven en nastreven van duurzame productiepatronen; (o.a. LCA-benadering voor producten en processen, bredere toepassing van EMAS)
•
bevordering van het invoeren van milieukeuren ten behoeve van consumenten;
•
integratie van milieu-overwegingen in de financiële sector (o.a. bij kredietverstrekking);
•
regelgeving inzake milieu-aansprakelijkheid;
•
waarborgen van toegang tot informatie, inspraak en toegang tot de rechter door Europese burgers;
•
bevordering van duurzame plannen met betrekking tot ruimtelijke ordening (kustgebieden, stedelijke gebieden) overigens met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
71
72 BIJLAGE 5 EUROPESE PLATFORMS
Bijlage 5 Europese platforms De volgende Europese platforms zijn actief in Brussel en richten zich op (een onderdeel van) de bouw: In Nederland •
EG-Beraad voor de Bouw geeft ongeveer 10 keer per jaar News Alert voor de Bouw uit met daarin de ontwikkelingen in Brussel
•
VNO-NCW werkt in Brussels samen met UNICE, de overkoepelende organisatie van Europese centrale ondernemersverbonden
Internationaal Er zijn in Brussel tientallen Europese platforms die allemaal een deel van de bouwsector vertegenwoordigen. Hieronder worden er enkele genoemd. •
ECF: European Construction Forum Forum waarin 9 Europese federaties (met daaronder nationale organisaties) zich hebben aangesloten: ACE (Architects’ Council of Europe), ECA (European Cement Association), CEPMC (the Council of European Producers of Materials for Construction); EAPA (the European Asphalt Pavement Association); ECCE (European Council of Civil Engineers); EFEECA (European Federation of Engineering Consultancy Associations); FETBB (Federation Europeenne des Travailleurs du Batiment et du Bois); FIEC (Federation de l’Industrie Europeenne de la Construction) en UEPC (the Union Europeenne des Promoteurs-Constructeurs). Het secretariaat ligt bij FIEC.
•
FECP: Forum European Construction Professionals Forum waarbij 7 Europese federaties (met daaronder nationale organisaties) aangesloten zijn: AEEBC (Association of European Building Surveyors); CEEC (Comité Européen des Economistes de la Construction); CLGE (Comité de Liaison des Géometres-experts Européens); ECBP (European Council of Building Professionals); ECCE (European Council of Civil Engineers); EGoS (European Group of Surveyors); en RICS Europe. Jill Craig van RICS is voorzitter hiervan.
•
RICS: Royal Institute of Chartered Surveyors geeft maandelijks een European Alert uit met daarin de nieuwste ontwikkelingen uit Brussel
•
CECODHAS: European Liaison Committee for Social Housing
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE 6 GROSLIJST REGELGEVING
Bijlage 6 Groslijst regelgeving Op de volgende pagina’s vindt u een overzicht van de internationale regelgeving die van invloed kan zijn op de woningbouw.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
73