Angstgevoelens tijdens het uitgaan
Een onderzoek naar angstgevoelens van jongeren tijdens het uitgaan op het Caterplein in Apeldoorn.
Frank de Beer 0316156 Universiteit Utrecht Faculteit Geowetenschappen Masterscriptie Stadsgeografie
Apeldoorn, 12 november 2007
Begeleiders: Dr. Tim Schwanen Dr. Irina van Aalst
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van de afsluiting van het masterprogramma Stadsgeografie aan de universiteit van Utrecht. Ik heb met veel plezier en interesse aan deze scriptie en het onderzoek gewerkt, waarbij ik niet alleen kennis over angstgevoelens heb opgedaan, maar ook veel geleerd heb van het onderzoeksproces als geheel. Tijdens het schrijven van de scriptie en het uitvoeren van het onderzoek ben ik door een aantal mensen geholpen en begeleid. Ik wil deze mensen hiervoor dan ook graag bedanken. Ten eerste wil ik graag Rob de Bie, Teamleider Team Openbare Orde en Veiligheid Afdeling Juridische Zaken en Veiligheid van de gemeente Apeldoorn, bedanken voor de informatie over diverse beleidsmaatregelen die naar mij verstuurd zijn. Ook wil ik graag Mariëlle Klein Heerenbrink, Sandra Minderhoud, Nicky Smedes, Wendy de Groot en Tom Brands van de gemeente Apeldoorn bedanken, die zich allen hebben ingezet om informatie te krijgen en naar mij te versturen. Daarnaast wil ik graag mijn begeleiders dr. Tim Schwanen en dr. Irina van Aalst bedanken voor de opbouwende kritiek die zij mij tijdens de besprekingen en per e-mail hebben gegeven. Als laatste een woord van dank aan de jongeren die aan dit onderzoek hebben deelgenomen. De interviews die ik met hen heb afgenomen, hebben mij een goed inzicht gegeven in de angstgevoelens van jongeren tijdens het uitgaan. Frank de Beer
3
Inhoudsopgave Pagina 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Introductie Theoretisch perspectief De onderzoeksvragen Het onderzoeksgebied De onderzoeksgroep De opbouw van het onderzoek
6 7 8 10 11 11
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6
Theoretisch kader De ontwikkeling van het begrip angst De verschillen tussen de positivistische en de contextuele benadering De rol van de fysieke omgeving Het geïsoleerde en het holistische perspectief De rol van de context in beide benaderingen De invloed van dualismes in beide benaderingen De balans tussen beide benaderingen De angstgevoelens van mannen en vrouwen De angstgevoelens van vrouwen De angstgevoelens van mannen De strategieën van individuen en institutionele partijen Individuele strategieën De maatregelen van de institutionele partijen Afsluiting
12 12 14 15 16 17 18 20 21 21 23 26 26 27 32
3 3.1 3.2 3.3
Methoden en technieken De onderzoeksstrategie De observaties De diepte interviews
34 34 35 37
4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein De ontwikkeling van het Caterplein De huidige samenstelling van het Caterplein Het beleid Het horecabeleid Openbare orde en veiligheid Het KVU convenant
42 42 45 48 51 52 53
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.2 5.3
De bezoekers op het Caterplein De samenstelling van het uitgaanspubliek De samenstelling op basis van geslacht De samenstelling op basis van leeftijd De samenstelling op basis van etniciteit De samenstelling op basis van subcultuur Incidenten op het Caterplein Afsluiting
57 57 58 59 61 62 64 70
4
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Het uitgaansgedrag van de respondenten De frequentie van het uitgaan De aankomst op het Caterplein Het vertrek van het Caterplein De uitgaanslocatie van de respondenten Het alcoholgebruik van de respondenten Afsluiting
72 72 73 75 77 79 80
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
De gevoelens van de respondent De sfeer op het Caterplein Wat betekent het begrip angst voor de respondenten? Voor wie of wat zijn de respondenten bang? De persoonsgebonden factoren De leeftijd en de etniciteit van de bezoekers Het gedrag van de bezoekers Verlichting en de inrichting van de fysieke omgeving De verwevenheid van sociale en fysieke factoren
82 82 86 90 95 100 109 118 123
8 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3 8.2 8.2.1 8.2.2 8.3
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten De reacties op de maatregelen van de institutionele partijen De aanwezigheid van de politie en uitsmijters en de sluitingstijden De maatregelen van de OAU De maatregelen uit het KVU convenant De strategieën van de respondent De protective strategie De avoidance strategie Afsluiting
125 125 125 135 140 146 146 150 157
9 9.1 9.2 9.3
Conclusie De relatie tussen de onderzoeksresultaten en de literatuur Evaluatie van de gebruikte onderzoeksmethoden Aanbevelingen
159 168 169 170
Literatuurlijst
173
Bijlagen
177
5
1 | Introductie Tot enkele jaren terug stonden uitgaanscentra niet hoog op de politieke agenda. Het gemeentebestuur gaf de voorkeur aan zaken die gerelateerd waren aan het direct verbeteren van het woon- en werkklimaat (Oosterman, 2000, p.14). Verondersteld werd dat wanneer er een divers werk- en woningaanbod in de stad aanwezig is, deze stad ook aantrekkelijk zou zijn. Inmiddels is deze redenering achterhaald. Er zijn meerdere factoren die, naast het woon- en werkklimaat, de aantrekkelijkheid van een stad bepalen. Deze factoren zijn voornamelijk gerelateerd aan de vrijetijdsbesteding van mensen, zoals sportcomplexen, theaters en een divers aanbod van restaurants en cafés (JansenVerbeke, 2003 , pp.113-116). De toegenomen aandacht voor de activiteiten die mensen in hun vrije tijd ondernemen is voor een groot deel ontstaan door veranderingen in de mogelijkheden van de consument. Als gevolg van stijgende reële inkomens, de toegenomen hoeveelheid vrije tijd en door de dalende transportkosten kunnen mensen zich steeds vaker onttrekken aan de beperkingen van de traditionele consument, die hoofdzakelijk gebonden was aan zijn of haar lokale woonomgeving (Terhorst & van de Ven, 2000, p.23; Jansen-Verbeke, 2003, pp. 114-115). Op dit moment is het dan ook niet meer vanzelfsprekend dat de consument in de eigen woonomgeving blijft. Steden zijn in toenemende mate concurrenten geworden als het gaat om de aandacht van de consument. Niet alleen consumenten maar ook bedrijven kijken in toenemende mate naar de aantrekkelijkheid van een stad wanneer zij hun vestigingslocatie bepalen. Vooral de nieuwe
bedrijven
uit
de
zakelijke
dienstverlening,
die
relatief
veel
vestigingsmogelijkheden hebben, hechten waarde aan een aantrekkelijke stad met een goed voorzieningsniveau voor hun vestigingslocatie (Oosterman, 2000, p.14). Ook zij zijn in toenemende mate flexibel geworden. Vanuit dit perspectief is een aantrekkelijke binnenstad ook een economische factor geworden. De aantrekkelijkheid van een binnenstad wordt voor een deel bepaald door het uitgaanscentrum dat zich in de stad bevindt. Dit is immers een locatie waar relatief veel vrije
tijd
wordt
doorgebracht.
Een
divers
aanbod
van
restaurants
en
horecagelegenheden is in dit opzicht een belangrijk punt, maar voor een geslaagde uitgaansavond speelt ook de veiligheid van de bezoekers een belangrijke rol. Bezoekers zullen immers niet snel terugkeren naar een locatie waar zij zich niet veilig voelen. Dit
6
Introductie
gevoel van veiligheid wordt onder andere bepaald door angstgevoelens (Chatterton & Hollands, 2003, p.361). Wanneer mensen zich niet angstig voelen, zal over het algemeen een sterker veiligheidsgevoel ervaren worden, wat kan leiden tot een hogere frequentie van het aantal uitgaansbezoeken van een persoon (Chatterton & Hollands, 2003, p.361). Voor beleidsmakers is het daarom belangrijk om de angstgevoelens van de bezoekers te begrijpen, zodat beter op de gevoelens van de bezoekers ingespeeld kan worden en het uitgaansgebied aantrekkelijker kan worden gemaakt. Doel van dit onderzoek is dan ook het begrijpen van angstgevoelens van jongeren tijdens het uitgaan. Naast de bovengenoemde sociale relevantie is het onderzoek ook in theoretisch opzicht relevant. Angstgevoelens spelen al jaren een prominente rol in wetenschappelijk onderzoek, maar er is nauwelijks iets bekend over angstgevoelens tijdens het uitgaan en de invloed hiervan op het uitgaansgedrag. Daarnaast wordt er in wetenschappelijk onderzoek naar angstgevoelens hoofdzakelijk gekeken naar angstgevoelens van vrouwen. Er bestaan wel onderzoeken naar de angstgevoelens van mannen, maar over het algemeen kan geconstateerd worden dat angstgevoelens van mannen onderschat worden in de wetenschap (Brownlow, 2005, p.582). In dit onderzoek zullen daarom de angstgevoelens van zowel mannen als vrouwen ter sprake komen. 1.1 Theoretisch perspectief Centraal in dit onderzoek staan dus angstgevoelens. Opgemerkt moet worden dat angst in dit onderzoek als een negatieve factor wordt behandeld, terwijl het een neutraal begrip is. Naast negatieve kanten kan het ook een positieve invloed hebben. Zo kan angst als een belangrijk beschermingsmiddel dienen in gevaarlijke situaties. Daarnaast zijn er ook mensen die juist angst opzoeken, omdat dit hun een bepaalde kick geeft (Sutherland, 2008). Angst is een complex begrip met geografische, economische, culturele, politieke en psychologische dimensies (Pain, 2000, p. 381). Een simpele definitie van het begrip kan dan ook niet gegeven worden. Angst kan vanuit verschillende benaderingen bekeken worden en grofweg zijn deze benaderingen onder te verdelen in een positivistische benadering en een contextuele benadering. Wat betreft de theoretische kant van dit onderzoek zullen deze twee benaderingen centraal staan. In de periode dat angst voor het eerst in de wetenschapskringen werd opgenomen was de positivistische benadering dominant (Shirlow & Pain, 2003, p.19). Doel van deze benadering is om door middel van een statistische methode tot generaliserende
7
Introductie
uitspraken te komen. Zo wordt getracht om angstgevoelens te verklaren door menselijk gedrag te kwantificeren (Koskela, 1999, p.114). Het grote voordeel van deze manier van werken is dat er generaliserende uitspraken kunnen worden gedaan. Het nadeel van deze statistische methode is dat er weinig ruimte is voor niet-meetbare elementen en voor individuele verschillen (de Pater, 1996 p. 163) Vanuit de contextuele benadering is er veel kritiek op de positivistische benadering gekomen. Met name het argument dat de sociale wetenschappen nog altijd menselijke fenomenen bestudeert, die niet zomaar gereduceerd kunnen worden tot meetbare variabelen, werd in de loop der jaren meer en meer gesteund (Koskela, 1999, p.114). Angstgevoelens dienen niet verklaard maar begrepen te worden, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de niet-meetbare sociale en mentale factoren. Deze manier van werken is kenmerkend voor de contextuele benadering, die dus haaks staat op de positivistische benadering. Voordeel van deze methode is dat beter kan worden begrepen waarom mensen zich angstig voelen. Nadeel van deze methode is dat het lastig is om generaliserende uitspraken te doen. Deze twee benaderingen zijn totaal verschillend van elkaar. Toch geven zij beide één zijde van dezelfde medaille weer. Beide benaderingen kunnen daarom beter als complementair worden gezien, waarbij ze samen een beter totaalbeeld vormen. Noch het fysieke, noch het sociale aspect mag vergeten worden. 1.2 De onderzoeksvragen Zowel de fysieke als de sociale aspecten komen terug in de onderzoeksvragen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre dragen fysieke en sociale factoren bij aan het ontstaan van angstgevoelens bij jongeren tussen de 18 en 25 jaar tijdens het uitgaan op het Caterplein in Apeldoorn? Om antwoord te geven op de bovengenoemde hoofdvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd: •
Op welke manieren trachten institutionele partijen angstgevoelens van de jongeren op het Caterplein te verminderen?
8
Introductie
•
In hoeverre hebben het geslacht en het opleidingsniveau invloed op de oorzaken van angstgevoelens van jongeren tijdens het uitgaan op het Caterplein en in welke situaties komen deze gevoelens naar boven?
•
Welke gedragsstrategieën gebruiken de jongeren om angstgevoelens te verminderen en in hoeverre worden deze strategieën beïnvloed door geslacht en opleidingsniveau?
Bij de eerste deelvraag zal gekeken worden naar de manier hoe in het gemeentebeleid angst geconceptualiseerd wordt en hoe geprobeerd wordt deze angstgevoelens te reduceren. Om de kwaliteit van het uitgaan te verbeteren heeft de gemeente Apeldoorn naast de landelijke Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU), ook een eigen lokale KVU convenant opgesteld, waarin enkele maatregelen opgenomen zijn met betrekking tot het Caterplein. Met deze maatregelen wordt geprobeerd om het uitgaan voor bezoekers zo aangenaam mogelijk te maken en zodoende angstgevoelens te reduceren. Deze maatregelen zullen worden besproken. Daarbij zal ook gekeken worden naar de veronderstellingen die achter de maatregelen liggen. Bij welke benadering passen deze veronderstellingen het beste? In de tweede deelvraag wordt vervolgens gekeken naar de situaties die de jongeren als angstig beschouwen tijdens het uitgaan en wat de invloed van het geslacht en het opleidingsniveau is. De invloed van de fysieke omgeving en sociale factoren worden in dit opzicht behandeld. De derde deelvraag heeft betrekking op de maatregelen die jongeren zelf nemen om angstgevoelens tegen te gaan of te reduceren. Hoe passen zij hun gedrag eventueel aan om angstgevoelens te voorkomen? Ook hier geldt dat naar de invloed van het geslacht en naar het opleidingsniveau van de jongeren gekeken wordt. Gebruiken mannen andere gedragsstrategieën dan vrouwen? En zijn er verschillen aan te tonen tussen de hoog en laag opgeleide jongeren? In de deelvragen zijn verschillende actoren waarneembaar die op verschillende schaalniveau’s actief zijn. Zo zijn er institutionele partijen, zoals de gemeente, horeca en politie, die samen een intergraal beleid voeren, terwijl er aan de andere kant naar de gevoelens en het gedrag van de jongeren gekeken wordt. In de conclusie zal dan ook aandacht worden besteed aan het feit of het beleid van de institutionele partijen aansluit op de beleving en de gevoelens van de jongeren.
9
Introductie
1.3: Het onderzoeksgebied Gekozen is voor de gemeente Apeldoorn, omdat deze gemeente in de maand juni 2007 enkele keren negatief in de media is gekomen naar aanleiding van schietincidenten op diverse locaties in de stad. Deze hadden uiteindelijk ook hun uitwerking op het Caterplein, waar uit angst voor verdere ernstige verstoringen het bezoekersaantal enige tijd terugliep. Bij enkele bezoekers zijn door deze incidenten angstgevoelens ontstaan of versterkt, waardoor sommige bezoekers uiteindelijk besloten hebben het Caterplein tijdelijk te mijden (Pol, 2008). In figuur 1.1 wordt het totale onderzoeksgebied weergegeven. Opgemerkt moet worden dat onder het Caterplein niet alleen het plein zelf wordt verstaan, maar ook de noordzijde van de Hoofdstraat en het Beekpark. Er bestaat zowel een park als een straat met de naam Beekpark. De straat bevindt zich in het onderzoeksgebied, terwijl het park net buiten het onderzoeksgebied ligt. In dit onderzoek zal voor de duidelijkheid daarom worden aangegeven of het om het park of om de straat gaat. De horecagelegenheden aan de Van Kingsbergenstraat zijn niet betrokken in het onderzoeksgebied, aangezien anders het onderzoeksgebied te gefragmenteerd zou worden. De exacte samenstelling van het gebied wordt besproken in hoofdstuk 4. Figuur 1.1: Het onderzoeksgebied, het Caterplein
10
Introductie
1.4 De onderzoeksgroep Voor de jongeren in de leeftijdscategorie van 18-25 jaar is gekozen, omdat zij de grootste bezoekersgroep op het uitgaansplein vormen en omdat deze groep in de literatuur vaak neergezet wordt als veroorzaker van angstgevoelens bij, hoofdzakelijk, oudere mensen, terwijl zij daarentegen juist ook gevoelig zijn voor het feit zelf slachtoffer te worden (Pain, 2003, p. 151). Het begrijpen van hun angstgevoelens kan een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van de veiligheid op het Caterplein. De verschillen worden onderzocht aan de hand van het geslacht en het opleidingsniveau van de jongeren. Voor het geslacht is gekozen, omdat vanuit de literatuur gezien mannen en vrouwen verschillende angstgevoelens lijken te hebben. Interessant is daarom om te kijken of dit voor de onderzoeksgroep in Apeldoorn ook geldt. Voor het opleidingsniveau is gekozen, omdat verwacht wordt dat zowel de hoog als laag opgeleide jongeren verschillende angstgevoelens hebben (Gibson e.a.,2002, p.556). Verwacht wordt dat hoog opgeleide jongeren kritischer tegenover bijvoorbeeld de invloed van camerabeveiliging staan dan laag opgeleide jongeren. Hierdoor kan de invloed van deze maatregelen ook anders zijn. 1.4 De opbouw van het onderzoek Ten eerste wordt er nu in het tweede hoofdstuk gekeken naar de literatuur over angstgevoelens. In dit hoofdstuk zal dan ook uitgebreid stil worden gestaan bij de positivistische en de contextuele benadering. Ook wordt er gekeken naar hoe de sociale en fysieke factoren gecombineerd kunnen worden. Vervolgens komen in het derde hoofdstuk de methoden en technieken die gebruikt zijn om de informatie te vergaren aan bod en wordt er gekeken naar hoe deze informatie vervolgens geanalyseerd is. In het vierde hoofdstuk wordt de context van het onderzoek, het Caterplein in Apeldoorn, beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de verschillende maatregelen die institutionele partijen hebben genomen om het Caterplein veiliger te maken. Het vijfde hoofdstuk is gericht op het uitgaansgedrag van alle bezoekers op het Caterplein. Welke uitgaanspatronen zijn er op het plein waarneembaar? Het zesde, zevende en achtste hoofdstuk staan vervolgens in het teken van de twaalf respondenten die geïnterviewd zijn voor dit onderzoek. In deze drie hoofdstukken worden hun gedrag en hun gevoelens uitgebreid geanalyseerd. Ook hun individuele strategieën worden hier behandeld. Dit onderzoek zal tenslotte afgesloten worden door middel van een conclusie, waarin antwoord zal worden gegeven op de bovengenoemde onderzoeksvragen.
11
2 | Theoretisch Kader In de afgelopen decennia zijn er veel onderzoeken naar angstgevoelens uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn vanuit verschillende benaderingen ondernomen en hebben geleid tot diverse resultaten en theorieën. In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de twee meest invloedrijke benaderingen, namelijk de positivistische en de contextuele benadering. Eerst zal in dit hoofdstuk de ontwikkeling van het begrip angst als onderzoeksthema beschreven worden. Vervolgens zullen de positivistische en de contextuele benadering behandeld worden om zodoende een beter beeld te krijgen van de verschillen die tussen beide benaderingen bestaan. Na deze algemene beschrijving volgen enkele aspecten die specifiek op dit onderzoek van toepassing zijn en extra aandacht verdienen, namelijk voor wie of wat mensen bang zijn en waardoor dit komt, de maatregelen die institutionele partijen nemen om angstgevoelens aan te pakken en de individuele gedragsstrategieën die eventueel door mensen gebruikt worden. 2.1 De ontwikkeling van het begrip angst Sinds de wetenschappelijk ‘ontdekking’ van het begrip angst eind jaren ’70 en begin jaren ’80 heeft het begrip een belangrijke rol gespeeld in zowel de academische als de politieke wereld. Daarnaast wordt het begrip veelvuldig gebruikt in de media (Shirlow & Pain, 2003, p. 15). In eerste instantie werd onderzoek naar angstgevoelens ondernomen vanuit de criminologie, maar geleidelijk aan is het begrip ook overgewaaid naar andere disciplines. De belangrijkste reden voor deze ontwikkeling is de interdisciplinaire aanpak die men is gaan hanteren, om verschijnselen zo goed mogelijk te begrijpen of te verklaren. Daarnaast speelt de toegenomen aandacht voor emoties en gevoelens in het begrijpen en verklaren van verschijnselen ook een belangrijke rol. Angst is zodoende een onderzoeksthema op zich geworden dat vanuit verschillende invalshoeken wordt onderzocht (Pain, 2001, p.899). Het hier beschreven onderzoek naar angstgevoelens van jongeren tijdens uitgaan is ondernomen vanuit het perspectief van de sociale geografie, waarbij dus een belangrijke rol is weggelegd voor de ruimtelijke dimensie van angstgevoelens, namelijk het uitgaansplein. Doordat het begrip angst vanuit verschillende perspectieven is bekeken, zijn er ook verschillende
definities
ontstaan.
Het
begrip
angst
is
te
complex
om
een
allesomvattende definitie te formuleren, waardoor beperkingen gesteld moeten worden.
12
Theoretisch kader Het is daarom logisch dat zowel de positivistische benadering als de contextuele benadering vanuit hun eigen perspectief andere beperkingen stellen. Een voorbeeld van een definitie uit de positivistische benadering is: “fear is a response of dread or anxiety to crime or symbols that a person associates with crime” (Chadee & Ditton, 2005, p.325). Een voorbeeld van een definitie uit de contextuele benadering is: “fear is the wide range of emotional and practical responses to crime and disorder made by individuals and communities” (Pain, 2001, p. 901). Wanneer er gekeken wordt naar de verschillen tussen beide definities dan valt op dat de definitie vanuit de contextuele benadering naast een emotionele ook een praktische reactie onderscheidt. Met praktisch worden in dit geval de dagelijkse activiteiten van mensen bedoeld. Het gaat niet zozeer het meten van angstgevoelens, maar om hoe deze gevoelens zich concreet uiten in de alledaagse handelingen van mensen (Pain, 2001, p.902). Bovendien wordt er bij deze definitie niet alleen gekeken naar de reactie op criminaliteit, maar ook op disorder. Belangrijk is om te benadrukken dat onder disorder ook de sociale en economische problemen gerelateerd aan bijvoorbeeld huisvesting en werkgelegenheid worden opgenomen. Als laatste valt op dat de definitie van de positivistische benadering slechts kijkt naar de reactie van één persoon, terwijl bij de contextuele benadering naast individuen ook gemeenschappen in het proces betrokken worden. Voor een goed begrip van het verschijnsel angst heb ik in dit onderzoek gekozen voor de meer holistische en bredere definitie van de contextuele benadering. In de literatuur over angstgevoelens is op dit moment de contextuele benadering het meest dominant. Er is geen duidelijke overeenstemming wat angst precies inhoudt, maar over het algemeen wordt wel aangenomen dat het geen statisch begrip is dat onttrokken kan worden aan de tijd- en plaatsgebonden context. Angst dient als divers, dynamisch en open voor eigen interpretatie gezien te worden (Shirlow & Pain, 2003, p.19; Koskela & Pain, 2000, p.271). Angst is vergankelijk en roept bij ieder individu een andere betekenis op (Pain, 2000, p.368).
13
Theoretisch kader Gezien het belang van de positivistische en de contextuele benadering in dit onderzoek, worden beide benadering nu eerst beter uitlegt aan de hand van de belangrijkste verschillen. 2.2 De verschillen tussen de positivistische en de contextuele benadering. Tussen de positivistische benadering enerzijds en de contextuele benadering anderzijds zijn enkele fundamentele, verschillen aan te tonen. Deze verschillen worden weergegeven in figuur 2.1. Figuur 2.1: Schema positivistische benadering en contextuele benadering Positivistische benadering
Contextuele benadering
Fysisch deterministisch
Sociaal deterministisch
Geïsoleerd
Holistisch
Universeel
Contextueel
Dualistisch
Anti-essentialistisch
Kwantitatief
Kwalitatief
Opgemerkt moet worden dat dit schema slechts de benaderingen algemeen beschrijft en dat de werkelijkheid minder dualistisch is dan hier wordt verondersteld. Zo zijn er genoeg benaderingen, zoals het kritisch realisme, die raakvlakken hebben met beide benaderingen. Het kritisch realisme verondersteld dat kennisontwikkeling begint bij het verstand, maar dat wetenschappelijke kennis altijd een vermoeden zal blijven en nooit geheel objectief zal zijn (Bryman, 2004, p.12). In werkelijkheid zal slechts de meest extreme vorm van de positivistische of de contextuele benadering aan alle kenmerken voldoen. De meeste benaderingen zullen kenmerken van beide vertonen. De punten uit figuur 2.1 zullen nu verder besproken worden, behalve het punt van de kwantitatieve en de kwalitatieve onderzoeksstrategie. Dit is terug te vinden in hoofdstuk 3 waar de methoden en technieken die voor dit onderzoek gebruikt zijn worden uitgelegd. In paragraaf 2.2.1 wordt ingegaan op de verschillende rol van de fysieke omgeving in beide benaderingen. Paragraaf 2.2.2 behandelt het verschillende perspectief van waaruit beide benaderingen naar angstgevoelens kijken. Paragraaf 2.2.3 gaat in op het schaalniveau waarop beide benaderingen uitspraken wensen te doen en als laatste zal in paragraaf 2.2.4 worden uitgelegd hoe beide benaderingen met categorieën omgaan.
14
Theoretisch kader Wanneer alle punten behandeld zijn, wordt uitgelegd hoe de balans tussen beide benaderingen gevonden kan worden, zodat zowel de fysieke als sociale elementen terugkomen. 2.2.1 De rol van de fysieke omgeving De dimensie van angst die de meeste aandacht heeft gekregen in onderzoek naar angstgevoelens is de fysieke omgeving. Wanneer mensen zich angstig voelen is dit namelijk altijd gerelateerd aan een specifieke omgeving (Pain, 2000, p.369). Uit onderzoek van Pain (2000) en Koskela (1999) is gebleken dat het hierbij vooral gaat om donkere en afgelegen locaties waar geen omstanders aanwezig zijn, waardoor men het gevoel krijgt dat wanneer er iets gebeurt, niemand te hulp kan schieten. Wat betreft de invloed van de fysieke omgeving op angstgevoelens hebben de positivistische en contextuele benadering een andere opvatting. De positivistische benadering neemt de fysieke omgeving als het belangrijkste uitgangspunt. Er wordt verondersteld dat de oorzaken van angstgevoelens in de fysieke omgeving
liggen
opgesloten.
Wanneer
bijvoorbeeld
gekeken
wordt
naar
de
onderzoeksresultaten van Pain (2000) en Koskela (1999), dan zouden aanhangers van de positivistische benadering vinden dat de angstgevoelens zijn ontstaan omdat het donker is. Verlichting zou dus wonderen kunnen verrichten in dit geval. Verander de fysieke omgeving en de gevoelens van de mensen veranderen ook. Angstgevoelens van mensen worden zodoende afhankelijk van en bepaald door de fysieke omgeving. Er is hier sprake van een determinisme omdat de nadruk wordt gelegd op slechts één enkele factor, namelijk de fysieke omgeving, en waarbij men zich grotendeels afsluit voor invloeden van andere factoren (de Pater, 1996, p.67). Persoonlijke kenmerken spelen in dit opzicht wel een belangrijke rol (de Pater, 1996, pp. 163-165). Etniciteit of geslacht kan bijvoorbeeld van grote invloed zijn op de invloed van de fysieke omgeving. Een bepaalde omgeving kan sneller angstgevoelens oproepen bij een vrouw dan bij een man. Zo kan de fysieke omgeving ook een verschillende uitwerking hebben op een negroïde man en een blanke man. De contextuele benadering daarentegen gaat uit van een actief mensbeeld. Ieder mens heeft zijn of haar eigen interpretatie van de omgeving, die wordt beïnvloed door persoonlijke kenmerken als leeftijd, geslacht, etniciteit, et cetera, maar ook andere nietmeetbare factoren als het sociale netwerk om mensen heen, de media, de opvoeding en de normen en waarden in een maatschappij (de Pater, 1996, pp. 239-240). De oorzaken
15
Theoretisch kader van angstgevoelens liggen dan ook niet in de fysieke omgeving, maar in de factoren die invloed hebben op de waarneming van de fysieke omgeving (Pain, 2000, pp. 378-380; Shirlow & Pain, 2003, p.20). Een fysieke omgeving zelf is dus niet beangstigend, maar het is de manier van denken over deze omgeving die de angstgevoelens oproept. De fysieke omgeving speelt in dit opzicht dus een totaal andere rol dan in de positivistische benadering. Zo kan straatverlichting bij de ene persoon een gevoel van veiligheid oproepen en bij de andere persoon een gevoel van angst, aangezien hij of zij nu zelf ook beter te zien is voor anderen. Hierdoor kan hij of zij het gevoel krijgen sneller het doelwit te worden van geweld of bedreiging. Waar het om gaat is dat mensen een ander oordeel hebben over een specifieke locatie, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de niet-meetbare sociale factoren, zoals beeldvorming en de eigen ervaring. Misschien dat de persoon die straatverlichting niet prettig vindt een keer in elkaar geslagen is juist doordat andere hem zagen door de verlichting. Hij heeft daarom liever een donkere omgeving waar hij minder goed zichtbaar is. Aan de andere kant kan de verlichting een ander persoon juist een prettig gevoel geven, aangezien hij of zij nu beter zichtbaar is voor anderen die kunnen helpen. Bovenstaande voorbeelden geven aan dat door middel van te kijken naar nietmeetbare factoren, zoals beeldvorming en de eigen ervaring, beter begrepen kan worden waarom een persoon zich wel of niet op zijn of haar gemak voelt en waarom hij of zij de omgeving op een bepaalde manier interpreteert. Dit zou lastig te achterhalen zijn wanneer de oorzaken in de fysieke omgeving gezocht zouden worden. 2.2.2 Het geïsoleerde en holistische perspectief Het perspectief van waaruit beide benaderingen naar angstgevoelens kijken is ook verschillend. In de positivistische benadering wordt over het algemeen geïsoleerd naar verschijnselen gekeken. Met geïsoleerd bedoel ik hier dat andere factoren zoveel mogelijk buiten beschouwing worden gelaten. Voor een groot deel komt dit door de statistische manier van werken die wordt gehanteerd (de Pater, 1996, pp. 163-165). Door deze aanpak worden verschijnselen niet alleen toetsbaar, maar bovendien ook deelbaar. Zij kunnen los gezien worden van andere factoren, aangezien de invloed hiervan geminimaliseerd is (de Pater, 1996, pp. 163-165). Zo wordt angst bijvoorbeeld los gezien van sociale en economische problemen met betrekking tot huisvesting, werkgelegenheid, segregatie en sociale isolatie (Pain, 2000, p.365). Op deze manier ontstaat er een vrij oppervlakkig en geïsoleerd inzicht in de angstgevoelens van mensen.
16
Theoretisch kader In de contextuele benadering gaat het juist om de factoren die de waarneming van mensen beïnvloedt. Zo kunnen bijvoorbeeld eerdere ervaringen of ervaringen van vrienden een belangrijke rol spelen in de interpretatie van mensen, zoals bleek uit het voorbeeld van de straatverlichting in de vorige paragraaf. Door juist rekening te houden met andere sociale processen die van invloed zijn op de waarneming is het niet mogelijk angstgevoelens los te zien van andere problemen. Zo kan een persoon die werkloos is en in een achterstandswijk woont, situaties heel anders interpreteren dan een persoon met een modaal inkomen uit een beter ontwikkelde wijk. Wanneer er op deze manier naar angstgevoelens gekeken wordt, ontstaat er een meer holistische weergave van het begrip angst. (Koskela & Pain, 2000, p. 269). Pain (2000) omschrijft dit duidelijk door te stellen dat angst ‘is embedded in broader aspects of social life, which is historically and socially specific’ (Pain, 2000, p. 268). Wanneer sociale processen een belangrijke rol spelen in angstgevoelens, is er een grote rol weggelegd voor het sociale netwerk om mensen heen. Belangrijk binnen de contextuele benadering is dan ook het begrip othering (Pain, 2000, p.366). Met othering wordt bedoeld dat men angstig kan worden van anderen waar men geen of weinig contact mee heeft en waar men dus weinig kennis van bezit. Othering beschrijft hiermee een proces waarbij de "other" negatief wordt neergezet en als anders of vreemd wordt gezien. Segregatie en isolatie spelen bij in dit proces een belangrijke rol (Pain, 2000, p.373). Zo geeft Sibley (1995) aan dat er een algemene tendens is om stereotype ‘others’ te vrezen, die worden gekenmerkt door een andere huidskleur, religie of sociale klasse. ‘Others’ kunnen in dit verband gelijktijdig angstgevoelens opwekken dan wel zelf ondergaan (Pain, 2000, p.373). De media speelt in het proces van het distantiëren van stereotype ‘others’ een belangrijke rol. Zij kunnen namelijk het stereotype beeld dat iemand heeft over een bepaalde sociale groep versterken (Pain, 2001, p.906; Romer e.a., 2003, pp. 102-103). Zo worden in de media donkere mensen disproportioneel neergezet als criminelen. Bovendien versterken zij het beeld dat mannen daders zijn van criminele activiteiten en dat vrouwen deze juist ondergaan (Pain, 2001, p.906). Het beeld wat men van anderen heeft waar men over het algemeen weinig contact mee heeft is daarom gevoelig voor verhalen van anderen en de media. 2.2.3 De rol van de context in beide benaderingen De positivistische en de contextuele benadering hebben verschillende doelstellingen. Het doel van positivistische benadering is om algemene tendensen aan te tonen. Om dit
17
Theoretisch kader te bereiken probeert men in de positivistische benadering de invloed van de context zo klein mogelijk te maken. Er wordt getracht om angstgevoelens niet meer tijd en ruimte gebonden te maken. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door mensen een vragenlijst in te laten vullen, waarbij iedere respondent in een willekeurige context dezelfde vragen en antwoordmogelijkheden voorgelegd krijgt. Op deze manier ontstaan er resultaten die niet gevoelig zijn voor de context waarin de respondent zich bevindt en waardoor dezelfde resultaten op een later tijdstip ook gerealiseerd zouden kunnen worden (de Pater, 1996 p. 165). Alleen door verschijnselen niet meer tijd en ruimte gebonden te maken, kunnen resultaten uit verschillende gebieden met elkaar vergeleken worden, waardoor naar algemene tendensen gezocht kan worden. Doordat men in de positivistische benadering probeert om verschijnselen niet meer tijd en ruimte gebonden te maken, wordt hen vaak verweten a-historisch te zijn, doordat ervaringen uit het verleden amper een rol krijgen toebedeeld (Koskela & Pain, 2000, p. 378). Aanhangers van de contextuele benadering proberen geen algemene uitspraken te doen, maar juist angstgevoelens van mensen in een specifieke context te begrijpen. Iedere context is een unieke samenstelling van verschillende factoren die op verschillende manieren de waarneming van mensen kan beïnvloeden (Pain, 2000, pp. 378-380). In de vorige paragraaf werd stil gestaan bij de sociale netwerken van mensen. Ook deze netwerken zijn per persoon en dus per context verschillend. Wanneer er op deze manier gekeken wordt, zijn angstgevoelens altijd situated in een specifieke context en is het tijd en ruimte gebonden. Hierdoor kunnen gebeurtenissen uit het verleden nog steeds een rol in de gevoelens die een persoon nu heeft spelen. Dit wordt goed weergegeven door een citaat van Pain (2000), die stelt dat “in this context situatedness refers to the ways in which place, as a site where historical and contemporary economic change interplay with social identities and relations, has an influence upon the fear of crime of people living locally. In other words, as well as relating to the immediate details of environment and neighborhood”. Angst is een cumulatief proces dat ontstaat over een relatief lange periode, die wordt beïnvloed door verscheidene sociale en persoonlijke ervaringen (Koskela & Pain, 2000, p. 378). 2.2.4: De invloed van dualismes in beide benaderingen Een belangrijke basis voor de positivistische benadering wordt gevormd door het denken in dualismes. Door verschijnselen in bepaalde categorieën te stoppen wordt immers vergelijking mogelijk, waardoor generaliserende uitspraken kunnen worden gedaan
18
Theoretisch kader (Pain, 2001, p.899). Dit kan uitgelegd worden door middel van het voorbeeld van de straatverlichting dat eerder in dit hoofdstuk ook al is gebruikt. Zo kan bijvoorbeeld uit een enquête onder uitgaansbezoekers blijken dat mannen een donkere omgeving niet beangstigend vinden en vrouwen wel. Zodoende ontstaat er een duale structuur waarbij de man wordt neergezet als niet angstig en de vrouw als angstig. Voorspeld kan daarom worden dat alle mannen met dezelfde kenmerken niet angstig zullen zijn in dezelfde situatie (de Pater, 1996, p.170). Deze categorieën kunnen natuurlijk nog verder gespecificeerd worden op basis van bijvoorbeeld leeftijd en etniciteit. Zo ontstaat er een “hokjesstructuur”, waarbij nauwelijks naar uitzonderingen gekeken wordt. Het doel is immers om naar overeenkomsten te zoeken en niet naar verschillen, om zodoende algemene uitspraken mogelijk te maken. Aanhangers van de contextuele benadering proberen minder in categorieën te denken. Iedere situatie is anders en aan de context gebonden, waardoor het best mogelijk is dat er uitzonderingen bestaan op de algemene categorieën (Koskela, 1999, p. 111). Zo kunnen, om weer terug te komen op het voorbeeld van de straatverlichting, sommige mannen best angstig zijn in het donker, omdat zij gehoord of gelezen hebben dat er mensen in een slecht verlichte omgeving in elkaar geslagen zijn. Of misschien is het ze zelf overkomen. Ook kunnen er best vrouwen zijn die een donkere omgeving niet erg vinden. Zodoende wordt het lastiger om mensen in categorieën in te delen, aangezien de individuele beoordeling van veel factoren afhankelijk is. Waar het juist om gaat is hoe de categorieën ontstaan zijn. Het gaat er om waarom de vrouwen zich over het algemeen angstiger voelen in het donker dan mannen (Koskela, 1999, p. 111). Aanhangers van de contextuele benadering ontkennen overigens niet dat er algemene verschillen bestaan, alleen dat categorieën niet als vanzelfsprekend kunnen worden beschouwd en dat individuele situaties kunnen afwijken. De twee belangrijkste dualismes die in de literatuur voorkomen, zijn de man/vrouw dualisme, waarbij mannen als niet angstig worden neergezet en vrouwen wel, en het publieke/private dualisme, waarbij de private ruimte als veilig wordt bestempeld en de publieke ruimte juist als de omgeving waar angstgevoelens kunnen voorkomen. Op het man/vrouw dualisme zal in paragraaf 2.4.1 en paragraaf 2.4.2 uitgebreid stil worden gestaan. Wat betreft het publieke/private dualisme valt op te merken dat met name in de positivistische benadering wordt verondersteld dat angstgevoelens in de publieke ruimte ontstaan, waarbij de private ruimte tegelijkertijd als ‘safe place’ wordt verondersteld (Koskela, 1999, p.118; Shirlow & Pain, 2003, p.155). Achterliggende gedachte achter
19
Theoretisch kader deze redenering is dat de publieke ruimte van iedereen is, waardoor men hoofdzakelijk in aanraking komt met onbekende mensen, en dat de private ruimte bekend terrein is (Shirlow & Pain, 2003, p.154-155). De focus op de publieke ruimte als de omgeving waar angst ontstaat, negeert het feit dat een groot deel van angst ontstaat door gebeurtenissen die zich in de private ruimte afspelen of hebben afgespeeld (Pain, 1997, p.233). Naar deze private gebeurtenissen wordt wel gekeken in de contextuele benadering. 2.3 De balans tussen beide benaderingen In bovenstaande paragrafen zijn de verschillen tussen enerzijds de positivistische benadering en anderzijds de contextuele benadering beschreven. Al eerder is opgemerkt dat het in dit onderzoek niet de bedoeling is om één van beide benadering te kiezen, maar juist om elementen van beide benaderingen te combineren. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat ik me hoofdzakelijke aansluit bij de contextuele benadering, in de zin van dat zij oog hebben voor de sociale dimensie van angstgevoelens en dat zij ruimte bieden aan tijd- en ruimtegebonden factoren, maar dat ik het fysieke element in deze benadering mis. Ook de fysieke omgeving kan wel degelijk een belangrijke rol spelen in het ontstaan van angstgevoelens. In mijn ogen dient er dus een balans gevonden te worden tussen enerzijds de invloed van de sociale en mentale factoren en anderzijds de invloed van de fysieke factoren. Het idee om beide benaderingen te combineren is niet nieuw in wetenschappelijke kringen. Zo wordt er bijvoorbeeld door de actor-netwerk theorie van Bruno Latour gewezen op het belang van zowel de fysieke, niet-menselijke, omgeving als de menselijke sociale aspecten in het begrijpen van netwerken (Murdoch, 2006, p.61). De actor-netwerk theorie bestudeert de maatschappij aan de hand van een netwerk perspectief. Hierbij moet benadrukt worden dat er ontelbare netwerken tegelijkertijd plaatsvinden. Zo vormt iemand in een café een netwerk met de fysieke inrichting van het café, het personeel, de andere bezoekers en eventueel een consumptie. Het café dat de betreffende persoon bezoekt, maakt tegelijkertijd onderdeel uit van het netwerk van het totale uitgaansplein, dus het plein zelf, de bijbehorende cafés, bezoekers en eventueel beveiliging. Dit netwerk maakt weer onderdeel uit van het totale netwerk van de stad. Zo zijn er ontelbaar netwerken op te noemen die gelijktijdig naast elkaar functioneren. Nu de verschillen tussen beide benaderingen bekend zijn en bovendien gekeken is naar de manier waarop de sterke kanten van beide benaderingen gebruikt kunnen worden,
20
Theoretisch kader kan gekeken worden naar enkele punten die specifiek voor dit onderzoek van belang zijn. Ten eerste zijn dat de angstgevoelens van mannen en vrouwen. Ten tweede zijn dat de maatregelen die individuen zelf nemen en ten derde de maatregelen die genomen worden door institutionele partijen. 2.4 De angstgevoelens van mannen en vrouwen Voordat gekeken kan worden wat individuen en institutionele partijen ondernemen om angstgevoelens te voorkomen of te reduceren, moet eerst duidelijk worden gemaakt wie of wat precies de angstgevoelens veroorzaakt en wat de achtergrond van deze gevoelens is. In deze paragraaf zal daarom gekeken worden naar deze angstgevoelens. Aangezien er nog geen informatie over de verschillen tussen angstgevoelens op basis van opleidingsniveau voor handen is, zal hier alleen ingegaan worden op de verschillen tussen angstgevoelens van mannen en van vrouwen. 2.4.1 De angstgevoelens van vrouwen In de literatuur wordt relatief veel aangedacht besteed aan de angstgevoelens van vrouwen. Belangrijke bijdrage zijn in dit opzicht geleverd door Valentine (2007), Pain (1997; 2000; 2001; 2003; 2006; 2007) en Koskela (1999; 2000), die uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar angstgevoelens van vrouwen. Vrouwen zijn hoofdzakelijk bang voor seksueel geweld en ongewenste intimiteiten van mannen (Koskela, 1999, p.113; Pain, 2000, p.374; Pain, 1997, p.233). Hierbij gaat het overigens niet alleen om lichamelijk geweld. Ook verbaal geweld kan vrouwen aan hun kwetsbaarheid helpen herinneren. Angstgevoelens van vrouwen hebben vrijwel altijd betrekking op mannen en niet op vrouwen (Koskela, 1999, p.113). In de periode dat de positivistische benadering dominant was in de literatuur over angstgevoelens werden angstgevoelens van vrouwen hoofdzakelijk omschreven als “irrationeel”. Deze conclusie werd hoofdzakelijk getrokken naar aanleiding van enkele Britse en Amerikaanse onderzoeken met een positivistische inslag die in de jaren ‘80 zijn uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat vrouwen zich over het algemeen het meest angstig voelen. Doordat vrouwen een lagere kans hebben om in aanraking te komen met criminaliteit, geweld en vandalisme, werd hun angst simpelweg als irrationeel gezien. Hun angstgevoel kon immers niet worden verklaard door statistische modellen (Pain, 2001, p.900). Het gevolg van deze conclusies was dat juist de angst van vrouwen als het probleem werd gezien en niet zozeer de situatie die de angstgevoelens oproept.
21
Theoretisch kader Feministische geografen, die hoofdzakelijk bij de contextuele benadering geplaatst kunnen worden, hebben aangetoond dat angstgevoelens van vrouwen niet irrationeel zijn, maar dat een deel van deze gevoelens zijn ontstaan door de traditionele rol van vrouwen in de maatschappij (Pain, 2001, p.903; Pain, 2000, p.374). Deze rol benadrukte de ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen. Verbaal geweld kan vrouwen bijvoorbeeld opnieuw helpen herinneren aan de onderdrukte positie, wat kan leiden tot een gevoel van machteloosheid. Hierdoor krijgen zij het idee de situatie niet meer onder controle te hebben (Pain, 2001, p.903; Pain, 2000, p.374). Ook het feit dat vrouwen lichamelijk minder sterk zijn dan mannen speelt in dit opzicht een belangrijke rol. Wanneer een vrouw in een één tegen één situatie komt te staan met een man en hij zal haar iets aan willen doen, dan is de kans groot dat de man het wint van de vrouw. In dit opzicht is een vrouw dus afhankelijker van hulp dan een man, die zichzelf beter kan verdedigen (Pain, 2000, p.374). Dat de kans groot is dat mannen lichamelijk sterker zijn wil overigens niet zeggen dat dit altijd zo is. Er zijn ook vrouwen die het van mannen winnen. Dit moet niet als vanzelfsprekend worden beschouwd, wat hoofdzakelijk wel in onze westerse cultuur gebeurt. Gezien het relatief grotere afhankelijkheid van hulp is het niet verwonderlijk dat vrouwen zich hoofdzakelijk niet op hun gemak voelen, wanneer zij uit het visuele zicht van anderen zijn en zij dus in geval van nood het gevoel hebben niet snel geholpen te kunnen worden. Donkere en slecht onderhouden gebieden, waar weinig anderen zijn, zijn dan ook de locaties die door vrouwen hoofdzakelijk als angstig worden bestempeld (Pain, 2000, p. 369; Koskela, 1999, p. 119). Het feit of de vrouwen alleen of met anderen zijn, speelt een belangrijke rol in de gevoelens die zij hebben. Met name wanneer vrouwen alleen zijn voelen ze zich onveilig. Dan zijn er geen mensen om hen heen die bescherming kunnen bieden in geval van nood. Opvallend is dat uit onderzoek van Koskela (1999) is gebleken dat het tijdstip amper invloed heeft. Het gaat er niet om op welk tijdstip een vrouw ergens is, maar meer om het feit of het licht of donker is. Gebieden kunnen ’s nachts ook prima verlicht zijn. De locatie waar de vrouw zich bevindt speelt wel een grote rol. Vrouwen voelen zich veilig in gebieden die zij kennen en waar zij zich thuis voelen. Door deze herkenbaarheid hebben zij het gevoel een zekere vorm van controle en macht te hebben (Koskela, 1999, p. 119). Vanuit dit oogpunt zou het gemakkelijk zijn om te concluderen dat de publieke ruimte, waar veel vreemden aanwezig zijn, te bestempelen als gebied waar vrouwen zich niet snel veilig voelen en de private ruimte waar vrouwen bekend mee zijn als veilig.
22
Theoretisch kader Dan zouden we in dezelfde dualisme belanden als het publieke/private dualisme dat in paragraaf 2.2.4 is behandeld. Een vrouw maakt in haar hoofd geen onderscheid tussen publiek en private ruimten, alleen tussen veilige en gevaarlijke locaties en personen (Pain, 1997, p.236). Een private ruimte kan hierdoor net zo goed als gevaarlijk worden bestempeld en een publieke ruimte net zo goed als veilig. Ook spelen kenmerken van anderen om hen heen een belangrijke rol in de angstgevoelens van de vrouwen. Met name de mannen boven de twintig worden als bedreiging gezien (Pain, 2000, p.374). Dit kan worden verklaard door het feit dat zij lichamelijk sterker zijn en bovendien sneller seksuele handelingen zullen verrichten, dan jongens die jonger zijn. Het gaat hier dan ook vooral om onbekende mannen die als gevaarlijk worden gezien. Doordat vrouwen geen goed inzicht hebben in deze mannen zijn zij meer op hun hoede en krijgen ze het gevoel dat ze de situatie niet meer goed onder controle hebben (Pain, 1997, p.235). Of vrouwen zich ongemakkelijker voelen bij groepen mannen of individuen is niet bekend. Ook over de invloed van de etniciteit van andere personen komt uit de literatuur geen duidelijk beeld naar voren. Een belangrijke rol in de beoordeling van vreemde mannen speelt de beeldvorming. Er zijn twee belangrijke factoren die van invloed zijn op deze beeldvorming. Ten eerste is dat de informatie die vrouwen krijgen vanuit hun omgeving. Informatie van vrienden en familie kan daarom als belangrijk worden beschouwd. Ook de informatie afkomstig van de media kan een belangrijke rol spelen in de beeldvorming. Het proces van othering, beschreven in paragraaf 2.2.2, lijkt hier dus een rol te spelen. Ten tweede is er de eigen ervaring van vrouwen. Door eventuele eigen ervaringen hebben vrouwen nog sterker de neiging om vreemde mannen als onvoorspelbaar te bestempelen. Door de eigen ervaring is het vertrouwen geschaad en wordt uit zelfbescherming eerder naar de eventuele negatieve kanten van mensen gekeken (Pain, 1997, p.237). Er mag dan ook aangenomen worden dat hoe meer ervaringen een vrouw heeft, hoe negatiever het beeld zal zijn (Koskela, 1999, p. 116). 2.4.2 De angstgevoelens van mannen In de periode dat de positivistische benadering dominant was in de literatuur over angstgevoelens werden mannen over het algemeen neergezet als personen zonder angst (Brownlow, 2005, p. 582; Pain, 2000, p.375; Pain, 2001, p.905). Deze conclusie
23
Theoretisch kader werd onder andere getrokken doordat mannen terughoudend zijn als het gaat om het geven van gevoelige antwoorden over hun eventuele kwetsbaarheid. De man wil zich graag stoer opstellen (Brownlow, 2005, p.538). Zo blijkt bijvoorbeeld uit het citaat van Pain (2001) die stelt dat de“the dominant culture of heterosexual masculinity makes ‘fear’ a less acceptable response for men”. Zij gaven in bijvoorbeeld enquêtes aan niet angstig te zijn, wat uiteindelijk resulteerde in de conclusie dat mannen niet angstig zijn. Doordat mannen als niet angstig werden bestempeld, is er vrijwel alleen onderzoek gedaan naar angstgevoelens van vrouwen. Dit is opmerkelijk aangezien mannen een groter risico hebben om in aanraking te komen met criminaliteit, geweld of vandalisme dan vrouwen (Brownlow, 2005, p. 581). Uit kwalitatief onderzoek is echter gebleken, dat mannen zich onder bepaalde omstandigheden wel degelijk angstig voelen. Deze angstgevoelens verschillen echter met die van vrouwen. Waar vrouwelijke angst zich voornamelijk concentreert op seksueel geweld en bedreigingen van mannen, is de mannelijke angst meer abstract (Brownlow, 2005, p. 589). Zij wijzen geen concrete vorm van geweld aan, die hun angstig kan maken. Brownlow (2005) omschrijft dit goed door te stellen dat “violence and victimatization can come in many forms and from any direction and is therefore, often abstracted in what Goodey calls the folk devil of men’s fear: crack heads and drunks”. Uit onderzoek van Day e.a. (2003) is gebleken dat er twee situaties zijn waar mannen hoofdzakelijk bang voor zijn. Ten eerste is er de angst om de controle over een situatie te verliezen. Ten tweede is er de angst voor (onverwachte) confrontaties met andere mannen. De angst om de controle te verliezen komt vooral terug op locaties waar de man niet bekend is. Er is hier geen herkenbaarheid in fysiek opzicht, waardoor niet goed ingeschat kan worden wat er eventueel kan gaan gebeuren. Ook is er geen herkenbaarheid in sociaal opzicht. De man heeft een minder goed inzicht in de andere personen die aanwezig zijn, zeker in vergelijking met gebieden waar hij vaak komt. Op deze manier kan de man het idee krijgen dat hij op zijn hoede moet zijn, omdat niet bekend is wat er kan gaan gebeuren. Hij heeft geen goed inzicht in de situatie en kan hierdoor minder goed voorspellen wat er eventueel zou kunnen gebeuren. Mannen voelen zich over het algemeen niet op hun gemak in zulke situaties (Day e.a., 2003, pp. 314-317). Ten tweede is er de angst voor confrontaties. Mannen zijn meer prestatiegericht dan vrouwen en zien het verliezen van een confrontatie dan ook als aantasting van hun mannelijkheid (Pease & Pease, 1999, pp. 164-166). Met mannelijkheid wordt in dit geval
24
Theoretisch kader de ‘‘ideology that privileges males and certain masculine values, meanings and culture over females and feminine values,meanings and culture’’ bedoelt (Sanders, 1996, p.11). Deze opvatting is sterk verankerd in de westerse maatschappij, waardoor dus de maatschappelijke normen en waarden van invloed zijn op de angstgevoelens van een man. Een man hoort niet angstig te zijn en hoort situaties onder controle te hebben (Brownlow, 2005, p. 582). Een plotselinge aanval, die kan leiden tot een nederlaag in de confrontatie, wordt dan ook gevreesd. Ook voor de mannen speelt het feit of hij alleen is of niet een belangrijke rol. Wanneer een man alleen is zal hij zich sneller ongemakkelijk voelen dan wanneer hij met een groep is. Dan heeft hij minder mensen om zich heen die in geval van nood te hulp kunnen schieten en bovendien acht hij de kans groter dat hij aangevallen wordt door het gebrek aan deze bescherming. Hij krijgt het gevoel een makkelijk doelwit te zijn. Hij voelt zich een potentieel slachtoffer (Day e.a., 2003, p.317). De samenstelling van de overige aanwezige mensen speelt een belangrijke rol. Met name scholieren, die nog niet volwassen zijn, kunnen de drang hebben om zich te moeten bewijzen in het bijzijn van anderen (Day e.a., 2003, p.317). Er wordt verondersteld dat zij sneller onverwachte handelingen kunnen verrichten, waardoor de mannen hun ook meer als een bedreiging zien. Zij zijn minder goed te voorspellen. Of mannen zich ongemakkelijker voelen bij groepen mannen of individuen is niet bekend. Ook over de invloed van de etniciteit van andere personen komt uit de literatuur geen duidelijk beeld naar voren. Net als bij vrouwen speelt de beeldvorming een belangrijke rol in de constructie van angstgevoelens van de mannen. Met name in gebieden waar de mannen minder vaak komen is dit het geval (Day e.a., 2003, p.317). Ook hier geldt dat deze beeldvorming ontstaat door de eigen ervaring en door de informatie afkomstig van vrienden, familie of van de media. Overigens moet worden benadrukt dat de bovengenoemde verschillen tussen mannen en vrouwen slechts algemene patronen zijn. Angstgevoelens zijn van veel factoren afhankelijk waardoor het niet correct zou zijn om de gevoelens van mannen en vrouwen te dualistisch te benaderen. Op individueel niveau kunnen gevoelens best afwijken. Zo kunnen er ook best vrouwen zijn die angstgevoelens bezitten die in de literatuur bij de angstgevoelens van mannen gerekend zouden worden. Het omgekeerde is ook het geval, er zijn ook genoeg mannen die bijvoorbeeld concreet bang kunnen zijn voor
25
Theoretisch kader verbaal en lichamelijk geweld. Zo zijn negroïde of homoseksuele mannen vaker het doelwit van verbaal en lichamelijk geweld, omdat zij volgens sommige groepen of personen niet aan het beeld van de stereotype man voldoen (Day e.a., 2003, p.312). Neem bijvoorbeeld het homogeweld in Amsterdam, waarbij homoseksuelen in toenemende mate bedreigd worden vanwege hun geaardheid (Beusekamp, 2005). Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze twee groepen zich over het algemeen angstiger voelen dan andere mannen. 2.5 De strategieën van individuen en institutionele partijen In de vorige paragraaf is dieper ingegaan op de angstgevoelens van mannen en vrouwen. Maar wat doen zij er tegen wanneer zij zich ongemakkelijk voelen? En op wat voor een manier proberen institutionele partijen deze angstgevoelens te verminderen? In deze paragraaf wordt stil gestaan bij de verschillende gedragsstrategieën die mensen zelf gebruiken om angstgevoelens te ontwijken of te verminderen en wordt gekeken naar de
maatregelen
die
institutionele
partijen,
zoals
de
gemeente,
politie
en
horecaondernemers, nemen om angstgevoelens te reduceren 2.5.1 Individuele gedragsstrategieën Uit wetenschappelijk onderzoek van onder andere Gardner (1990) en Miethe (1995) is gebleken dat er over het algemeen twee verschillende strategieën te identificeren zijn om met angst om te gaan, te weten de protective strategie en de avoidance strategie (Brownlow, 2005, p. 538; Koskela, 1999, p. 116). Het doel van de eerste strategie, de protective strategie, is de situatie onder controle houden. Er zijn verschillende manieren waarop een persoon zichzelf kan beschermen. Ten eerste kan dit door gebruik te maken van een wapen. In dit opzicht moet ‘wapen’ in de breedste zin van het woord gebruikt worden. Het gaat dan ook niet alleen om vuur- of steekwapens, maar ook om bijvoorbeeld fietssleutels, hangsloten, pepperspray en zelfs muntstukken die eventueel als wapen gebruikt zouden kunnen worden. Waar het om gaat is dat bepaalde voorwerpen bewust als hulpmiddel worden ingezet om zichzelf te verdedigen. Ten tweede kan gekozen worden voor groepsvorming. Door verplaatsing in groepsverband wordt over het algemeen verondersteld dat een persoon zich veiliger voelt. In geval van nood kunnen de groepsleden te hulp schieten. Opgemerkt moet worden dat het ook hier om een bewuste keuze gaat en dus niet om groepsvorming voor de gezelligheid. Zo kunnen vrouwen bijvoorbeeld om angstgevoelens te verminderen bewust in groepsverband naar huis fietsen of lopen (Brownlow, 2005, p. 538).
26
Theoretisch kader Het grote voordeel van deze strategie is, dat men nu bepaalde plaatsen uit angst niet hoeft te vermijden, waardoor er ruimtelijk gezien niet zo veel verandert. Dezelfde ruimtes kunnen worden aangedaan als wanneer diegene niet angstig is (Brownlow, 2005, p. 538). De tweede strategie, de avoidance strategie is juist wel gericht op het vermijden bepaalde situaties. Er moet hier onderscheid gemaakt worden tussen het vermijden van locaties, het vermijden van bepaalde personen en het vermijden van bepaalde tijdstippen. Bij het vermijden van locaties worden bewust bepaalde ruimten vermeden, omdat verondersteld wordt dat deze angstgevoelens zullen gaan oproepen. Te denken valt aan donkere steegjes of parken. Bij het vermijden van bepaalde personen, worden bepaalde individuen of groepen vermeden, omdat verwacht wordt dat deze voor problemen kunnen gaan zorgen. Beeldvorming kan in dit opzicht een belangrijke rol spelen in het eventueel vermijden van de personen. Bij het vermijden van bepaalde tijdstippen kiezen mensen er bewust voor om bijvoorbeeld eerder naar huis te gaan om zodoende vervelende situaties te voorkomen. Vaak komen bovengenoemde punten in combinatie voor. Bepaalde locaties worden bijvoorbeeld alleen vermeden op een bepaald tijdstip. De avoidance strategie wordt door zowel mannen als vrouwen gebruikt (Koskela, 1999, p. 116). Stanko (1995) heeft echter aangetoond dat vrouwen significant meer gebruik maken van deze strategie dan mannen. In de westerse mannelijke cultuur wordt het namelijk als ‘slap’ verondersteld, wanneer een man gebruik maakt van deze strategie. 2.5.2 De maatregelen van de institutionele partijen In de inleiding is naar voren gekomen dat een veilig uitgaansgebied steeds hoger op de politieke agenda is komen te staan. Het besef is doorgedrongen dat een aantrekkelijk en veilig uitgaansgebied een belangrijke impuls kan geven aan de ontwikkeling van een stad (Oosterman, 2000, p.14). Om die reden nemen institutionele partijen, zoals de gemeente, de politie, de brandweer en de horecaondernemers, dan ook steeds meer maatregelen om de veiligheid van de bezoekers te vergroten. De maatregelen die genomen worden zijn vooral gericht op het ingrijpen in de fysieke omgeving. Bij beleidsmakers heerst hoofdzakelijk de overtuiging dat angstgevoelens “designed out” kunnen worden. Dit komt er met andere woorden op neer dat wanneer men de fysieke omgeving verandert de angstgevoelens kunnen worden tegen gegaan of gereduceerd kunnen worden (Koskela & Pain, 2000, p.270). Dit sluit goed aan bij de
27
Theoretisch kader positivistische benadering die beschreven is in paragraaf 2.2. Wordt de omgeving veranderd, dan verandert de mens vanzelf mee. In de contextuele benadering wordt er getwijfeld aan de veronderstelling dat angst kan worden tegengegaan door de fysieke omgeving te veranderen. Er is toenemend bewijs dat kenmerken van de fysieke omgeving een beperkte rol spelen in het ontstaan van angstgevoelens en dat beleid gericht op het veranderen van de fysieke omgeving om zodoende angstgevoelens tegen te gaan, niet effectief werkt (Pain, 2000, p. 372). Pain (2000) maakt dit duidelijk door te stellen dat “fear is embedded in the broader aspects of social life, that while improvements to the built environments may benefit some aspects of the quality of life, they are unlikely to have significant effects on fear”. Het ingrijpen in de fysieke omgeving heeft dus wel een beperkte positieve invloed op bepaalde aspecten van het welzijn van mensen, maar zij hebben geen grote invloed op angstgevoelens. Tegenwoordig participeren geografen dan ook in onderzoek naar welke soorten architectuur en stedebouw bijdragen aan het verminderen van angstgevoelens, maar dan meer vanuit het besef dat die relaties indirect zijn en hoofdzakelijk verlopen via sociale relaties (de Pater, 1996, p.88). De nadruk blijft dus liggen op de fysieke omgeving, maar nu om sociale doelstellingen te realiseren. Om angstgevoelens te beperken richten institutionele partijen zich voornamelijk op het terugdringen van criminaliteit. Om dit te realiseren wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de Crime Prevention Through Environmental Design (CPTED) principes, dat in Nederland beter bekend is onder de titel Veilig Ontwerp en Beheer. De meeste maatregelen van CPTED hebben dan ook betrekking op de gebouwde omgeving. CPTED maatregelen zijn gebaseerd op de mogelijkheid om de beslissing van de dader, vooráfgaand aan zijn criminele daad, te beïnvloeden (International CPTED Association, 2008). Een belangrijke invloed op de CPTED principes heeft het boek Defenisible Space van Oscar Newman uit 1972 gehad (de Pater, 1996, pp. 88-89; Koskela & Pain, 2000, p. 270; Pain, 2000, p.369). Oscar Newman was een Amerikaanse architect die door middel van verandering in de bebouwde omgeving de sociale controle wilde herstellen. Vanuit zijn perspectief nodigen grootschalige publieke ruimten uit tot sociaal onwenselijk gedrag, omdat niemand eigenaar is van deze ruimte en dus niemand controle heeft. Newman beschrijft mechanismen waarmee fysieke barrières kunnen worden gecreëerd om overlast en
28
Theoretisch kader criminaliteit in de openbare ruimte te voorkomen (de Pater, 1996, p. 89). Dit is een fysisch deterministisch principe, omdat het veronderstelt dat menselijk gedrag gemanipuleerd kan worden door veranderingen in de fysieke omgeving. Naast het vergroten van de controle heeft ingrijpen in de fysieke omgeving nog enkele bijkomende voordelen voor beleidsmakers. Ten eerste is ingrijpen in de fysieke omgeving zichtbaar terwijl maatregelen om sociale processen te beïnvloeden niet zijn waar te nemen (Van Rij & Klapwijk, 2005). Zo zijn de resultaten lastig te meten. Hierbij komt dat ingrijpen in de fysieke omgeving echt een concrete oplossing lijkt te zijn, terwijl sociale processen slechts gestuurd of beïnvloed kunnen worden. Ten tweede kan met fysiek ingrijpen relatief snel resultaat geboekt kan worden (Van Rij & Klapwijk, 2005). Zo kan men laten zien dat de betrokken partijen het probleem serieus nemen en dat zij snel tot een “oplossing” zijn gekomen. Welke maatregelen worden dan zoal genomen? CPTED maatregelen zijn ten eerste gericht op het vergroten van het natuurlijke toezicht en ten tweede op natuurlijke toegangscontrole. Ook door middel van onderhoud probeert men vaak de situatie te verbeteren, maar dit wordt niet in de CPTED maatregelen opgenomen omdat zijn geen ontworpen elementen zijn in de gebouwde omgeving (International CPTED Association, 2008; City of Virginia Beach, 2000). Opgemerkt moet worden dat institutionele partijen door middel van CPTED maatregelen proberen om sociale doelen te bereiken, namelijk het vergroten van de sociale controle. Deze doelen worden bereikt door in te grijpen in de fysieke omgeving. Het vergroten van het natuurlijke toezicht gebeurt voornamelijk omdat dit de dreiging om gepakt te worden vergroot. Zo kan een uitgaansplein overzichtelijker worden gemaakt door het verwijderen van barrières die het zicht belemmeren. De overtuiging heerst dat de beslissing om wel of niet de wet te overtreden wordt beïnvloed door de geschatte kans om het doel te bereiken (City of Virginia Beach, 2000). Een belangrijke rol in het vergroten van natuurlijk toezicht speelt de verlichting in een gebied. Dit zou er toe moeten leiden dat mensen elkaar beter zien, waardoor ook de sociale controle toeneemt (International CPTED Association, 2008). Hier geldt dus in beperkte mate dat menselijke actoren zijn verweven met niet-menselijke actoren. De sociale controle van mensen is onder andere afhankelijk van de verlichting. Verondersteld wordt dat zichtbaarheid positief is, terwijl er ook voorbeelden zijn aan te wijzen waarbij zichtbaarheid juist een angstgevoel kan oproepen. Een goed voorbeeld hiervan is Parco Nord in Milaan. Uit een
29
Theoretisch kader enquête die is gehouden onder de bezoekers van het park bleek dat een grote groep het park ’s nachts als onveilig beschouwt, terwijl er ook een groep is die aangeeft dat zij zich door het gebrek aan verlichting juist veiliger voelen omdat zij minder snel gezien zullen worden (Berggren e.a., 2007). Het vergroten van natuurlijk toezicht wordt vaak gecombineerd met het vergroten van het toezicht van institutionele partijen (International CPTED Association, 2008). Een belangrijk instrument om dit te realiseren is camerabewaking. Deze moeten er toe leiden dat de pakkans wordt vergroot en dat tevens de bezoekers het gevoel krijgen dat er iemand is die de situatie in de gaten houdt (Koskela, 2000, p.243). Camerabewaking past prima bij de Defensible Space principes van Oscar Newman (Koskela, 2000, p.244). De institutionele partijen gaan er vaak zonder enige vorm van kritiek van uit dat camera’s een positieve uitwerking hebben op de gevoelens van bezoekers (Koskela, 2000, p.243). Zo kunnen betrokkenen bij incidenten achteraf opgepakt worden en kunnen de cameraopnames als bewijsmateriaal dienen. Daarnaast hopen beleidsmakers dat bezoekers minder snel vervelende handelingen zullen verrichten wanneer zij weten dat ze in de gaten gehouden worden (Koskela, 2000, pp. 259-260). Bij het plaatsen van camera’s wijzen critici op het zogenaamde waterbedeffect, waarbij de oplossing in het ene gebied leidt tot een verslechtering in het andere gebied. Camerabewaking kan ertoe leiden dat incidenten op andere locaties gaan plaatsvinden. Maatregelen gerelateerd aan het vergroten van de natuurlijke toegangscontrole hebben weinig betrekking op uitgaansplein en meer op private ruimten. Het gaat hier dan hoofdzakelijk om het gebruik maken van slechts één duidelijke ingang en door afsluitmechanismen van deze ruimten (International CPTED Association, 2008). Deze hebben geen betrekking op uitgaanspleinen. Het onderhoud van uitgaanspleinen wordt echter wel gezien als een belangrijke maatregel om gevoelens te beïnvloeden. Geprobeerd wordt om uitgaanspleinen schoon en netjes te houden. De veronderstelling heerst dat een vervuild uitgaansplein een rommelig en onverzorgd aanzicht geeft, wat een negatieve invloed op de gevoelens van de bezoekers kan hebben (City of Virginia Beach, 2000). De overtuiging heerst dus dat wanneer je het plein een goed aanzicht geeft, de gevoelens van de mensen veranderen. De “broken window” theorie, speelt in deze overtuiging een belangrijke rol. De aanwezigheid van een gebroken raam kan vandalen er toe verleiden om in de omgeving nog meer ramen te breken. Hoe sneller het kapotte raam gemaakt wordt, hoe kleiner de
30
Theoretisch kader kans dat een dergelijke vorm van vandalisme in de toekomst zal optreden (Atwood, 2005). Dus hoe schoner het uitgaansplein, hoe schoner de bezoekers het ook zullen houden, waardoor het uitgaansplein een betere uitstraling krijgt en bovendien blijkt dat er aandacht aan het gebied geschonken wordt. Naast de CPTED maatregelen kunnen de institutionele partijen ook meer algemene maatregelen kiezen, zoals het invoeren van een sluitingstijd en door veranderingen aan te brengen in de aanwezigheid van de politie. Door horecagelegenheden gelijktijdig te sluiten, wordt hoofdzakelijk getracht de alcoholconsumptie te beïnvloeden. Over de invloed van een sluitingstijd bestaan drie theorieën (Stichting Alcoholpreventie, 2008). De eerste is de ‘availability theory’. Deze theorie gaat er vanuit dat er een direct verband bestaat tussen de beschikbaarheid van alcohol en de toename van het aantal alcoholgerelateerde problemen zoals criminaliteit en overlast. Een sluitingstijd zou wat deze theorie betreft dan ook positieve effecten hebben op de situatie op uitgaanspleinen. De tweede theorie is de ‘power drinking theory’. Deze theorie veronderstelt dat beperkingen op de openingstijden leiden tot gedrag waarbij veel drinkers vlak voor sluitingstijd juist extra veel drinken en hierdoor vervolgens meer overlast veroorzaken. Volgens deze theorie zou een sluitingstijd dus veelal negatieve gevolgen hebben voor de situatie op uitgaanspleinen. De laatste theorie, de ‘temporal shift hypothesis’, veronderstelt slechts een tijdelijke verschuiving in drinkpatronen als gevolg van sluitingstijden. De theorie gaat er vanuit dat vaste klanten hun bezoektijden zullen wijzigen en bijvoorbeeld het uur dat ze langer blijven compenseren door een uur later te komen De aanwezigheid van de politie kan op verschillende manieren veranderd worden. Ten eerste kan er voor gezorgd worden dat er meer manschappen op het plein aanwezig zijn. Ten tweede kan een ander “type” agent worden ingezet. Zo kan politie te paard worden ingezet om zodoende een beter overzicht te hebben over het plein en daarnaast duidelijk te laten zien dat de politie aanwezig is. Er kunnen ook politiehonden worden ingezet als extra afschrikmiddel. Bij de twee genoemde mogelijkheden geldt dat verondersteld wordt dat de aanwezigheid van politie een positief effect heeft op de gevoelens van de respondent (Abraham e.a., 2007). Een laatste manier waar nauwelijks aandacht voor is, is door een balans te vinden tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke agenten die op het plein aanwezig zijn. Op dit moment wordt de beveiliging van de publieke ruimte gedomineerd door mannen.
31
Theoretisch kader Hierdoor bestaat er een kans dat er met bepaalde gevoelens van vrouwelijke bezoekers onvoldoende rekening wordt gehouden (Koskela, 2002, p. 263). Zo kan een mannelijke agent de orde handhaven door te kijken naar opstootjes en ander lichamelijk geweld, waarbij met incidenten die voor vrouwen van invloed zijn onvoldoende rekening gehouden wordt. Door meer vrouwelijke agenten op het plein te laten patrouilleren, kan beter rekening gehouden worden met de gevoelens van vrouwen. 2.6 Afsluiting Wanneer gekeken wordt naar de drie deelvragen die in de introductie vermeld zijn, dan vallen een aantal zaken op. Op basis van de literatuur kan gezegd worden dat de institutionele partijen zich hoofdzakelijk bij de positivistische benadering aansluiten en dat zij voornamelijk trachten om door middel van ingrijpen in de fysieke omgeving angstgevoelens tijdens het uitgaan te reduceren. Verondersteld wordt dat de oorzaken van angstgevoelens in de fysieke omgeving liggen. Dit ingrijpen heeft bovendien ook praktische redenen, omdat de resultaten zichtbaar en te meten zijn. Wat betreft de tweede deelvraag valt op dat er een duidelijk verschil is aan te tonen tussen de angstgevoelens van mannen en van vrouwen. Vrouwen zijn over het algemeen concreet bang voor seksueel gerelateerd geweld. Mannen daarentegen zijn in het algemeen bang om de controle te verliezen over situaties. Toch moeten de verschillen tussen mannen en vrouwen niet te dualistisch worden bekeken. Dit zijn slechts algemene tendensen waar op individueel niveau best uitzonderingen mogelijk zijn. Op basis van opleidingsniveau kan hier nog niets over gezegd worden, aangezien hier nauwelijks informatie over beschikbaar is. Op basis van de derde deelvraag kan opgemerkt worden dat het geslacht invloed heeft op de verschillende gedragsstrategieën. Vrouwen gebruiken over het algemeen vaker de avoidance strategie dan de mannen, omdat deze strategie hoofdzakelijk niet in het beeld van de man in de westerse cultuur past. De protective strategie komt zowel bij mannen als bij vrouwen voor. Ook hier geldt dat op basis van opleidingsniveau nog niets gezegd kan worden en dat de verschillen tussen mannen en vrouwen niet te dualistisch moeten worden bekeken. Zo kunnen groepen homoseksuelen of buitenlanders zich extra bedreigd voelen, waardoor zij eerder de avoidance strategie zullen toepassen. Nu zal nader onderzocht worden of bovenstaande conclusies ook zijn terug te vinden bij de jongeren die het Caterplein in Apeldoorn bezoeken.
32
Theoretisch kader Voordat begonnen wordt met dit analytische deel van het onderzoek, wordt er in het volgende hoofdstuk eerst stilgestaan bij de methoden en technieken die zijn gebruikt om de gegevens te verzamelen.
33
3 | Methoden en technieken Voordat begonnen kan worden aan het analytische deel, dient eerst te worden stil gestaan bij de methoden en technieken die gebruikt zijn om de data te verzamelen en op welke manieren de gegevens zijn geanalyseerd. 3.1 De onderzoeksstrategie In dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve onderzoeksstrategie. De kwantitatieve strategie heb ik hoofdzakelijk gebruikt bij de observaties. Ik heb hiervoor gekozen omdat de observaties vooral dienen om bepaalde algemene uitgaanspatronen op het Caterplein aan het licht te brengen. Voorbeelden van deze patronen zijn de aankomst en de vertrektijd van de bezoekers, de samenstelling van de bezoekers, maar ook de locatie van de incidenten. Door middel van het kwantificeren van het gedrag en van kenmerken van de bezoekers en van de beveiliging kunnen deze patronen worden vastgesteld. Van de kwalitatieve strategie heb ik gebruik gemaakt door interviews af te nemen bij jongeren uit de doelgroep. Het is hier niet de bedoeling om bepaalde patronen aan het licht te brengen, maar juist om uitgaanspatronen en angstgevoelens van de jongeren te begrijpen en te kunnen achterhalen waarom de jongeren eventueel bepaalde angstgevoelens hebben. In dit onderzoek heb ik gekozen voor observaties en interviews, omdat deze samen een goede methode vormen om de uitgaansavond te begrijpen vanuit het perspectief van de jongeren tussen de 18 en de 25 jaar. Dit wordt ook benadrukt door Pain (2000) in haar review met betrekking tot de ontwikkeling van de literatuur over angst. Hierin geeft zij aan dat de meest waardevolle contributies op dit ogenblik geleverd worden door etnografisch onderzoek (Pain, 2000, p.369). Doel van etnografisch onderzoek is om een sociale groep te beschrijven door te observeren en groepsleden te interviewen (Bryman, 2004, pp. 292-293). In dit onderzoek vullen de kwantitatieve en de kwalitatieve onderzoeksstrategie elkaar dus deels aan, waardoor er sprake is van triangulatie (Bryman, 2004, p. 275). De kwantitatieve strategie, de observaties, brengen bepaalde patronen aan het licht, die vervolgens begrepen kunnen worden door middel van de kwalitatieve strategie, de interviews. Echter is het niet zo dat de observaties geheel in het teken staan van de interviews. Ook de uitkomsten van de observaties op zich vormen al interessante uitkomsten.
34
Methoden en technieken
3.2 De observaties De observaties vormen de eerste stap om informatie te verzamelen in het onderzoek. Door middel van observaties wordt getracht een goed beeld te krijgen van het uitgaansgedrag van de bezoekers op het Caterplein, waardoor enkele patronen vastgesteld kunnen worden. Het gaat hier dus om alle bezoekers. Deze observaties zijn gehouden op drie zaterdagavonden, te weten zaterdag 23 februari 2008, zaterdag 1 maart 2008 en zaterdag 8 maart 2008. Ik heb bewust gekozen voor de zaterdagavond, omdat dit de belangrijkste uitgaansavond in Apeldoorn is. Tijdens het observeren is gebruik gemaakt van een observatieplan, weergegeven in bijlage 1. Door middel van dit gestandaardiseerde plan wordt een beschrijving gegeven van zowel fysieke als sociale elementen, omdat verondersteld wordt dat beide invloed hebben op de angstgevoelens van de jongeren. Wat betreft de fysieke elementen heb ik gekeken naar de samenstelling van de horecagelegenheden, de verlichting en de openbare vervuiling, de beveiligingscamera’s en naar de aan- en afvoerroutes naar het Caterplein. Uit de literatuur is al naar voren gekomen dat met name donkere en slecht onderhouden locaties als angstig worden beschouwd, maar verondersteld wordt dat ook de segregatie van de horecagelegenheden en de verlichting en het onderhoud op de aan- en afvoerwegen een rol kunnen spelen. Wat betreft de sociale factoren wordt ten eerste gekeken naar de beveiliging. Het gaat hier dan om het aantal uitsmijters en het aantal politieagenten. Van belang is niet alleen de hoeveelheid agenten, maar ook het “type” agenten, zoals politie te paard of politie op een mountainbike, en hoe zij zijn uitgerust. Deze kenmerken kunnen verschillende gevoelens bij het uitgaanspubliek oproepen. Tevens zal de locatie van de agenten in kaart worden gebracht, zodat deze later kan worden vergeleken met bijvoorbeeld de locatie van incidenten. Ten tweede heb ik gekeken naar de incidenten die zich op het plein afspelen. Het begrip incident gebruik ik dan in de breedste zin van het woord. Alles waar ik plotseling op reageer wordt als incident opgemerkt. Het gaat hier dus niet om alleen lichamelijk geweld, maar ook om schreeuwpartijen en openbaar dronkenschap. Wat ik als conflict bestempel hoeft een ander natuurlijk niet als incident te zien. Op deze subjectiviteit kom ik later in deze paragraaf uitgebreid terug. Ook hier zal de locatie in kaart worden gebracht. Ten derde heb ik gekeken naar de uiterlijke kenmerken van de bezoekers om zo de samenstelling van het uitgaanspubliek vast te stellen. Op deze manier kan bijvoorbeeld
35
Methoden en technieken
gekeken worden naar welke personen en groepen er voornamelijk op het plein lopen en tot welke leeftijdscategorie zij bijhoren en wat hun etnische achtergrond is. Ook hier is het zo dat ik bezoekers bij bepaalde categorieën onderverdeel, terwijl een ander persoon andere categorieën zou hebben gekozen. Overigens moet worden opgemerkt dat er pas sprake is van een groep bij drie of meer personen en dat groepen pas op de kaart worden ingetekend waarneer zij minimaal vijf minuten op hetzelfde punt staan. Als laatste heb ik gekeken naar het gedrag van de bezoekers. Het gedrag van groepen en individuen kan een belangrijke reden zijn waarom andere bezoekers zich ongemakkelijk gaan voelen. Tegelijkertijd kan een bepaald gedrag juist ook een uiting zijn van bepaalde angstgevoelens. Het observatieplan heb ik om het hele uur ingevuld, waarbij ik gestart ben om 22:00 ’s avonds en geëindigd ben om 04:00 in de ochtend. Voor deze tijdstippen is gekozen omdat uit de proefavond bleek dat er voor 22:00 nauwelijks iets te doen is op het Caterplein en vanaf dat moment de bezoekers langzaam naar het plein beginnen te komen. Ik ben gestopt om 04:00 uur omdat dit tevens het tijdstip is waarop de horecagelegenheden sluiten en waarbij de uitgaansavond voor de meeste bezoekers is afgelopen, althans op het plein. Ik heb dus per uitgaansavond zeven ingevulde observatieplannen. In de praktijk bleek dat het ongeveer 15 minuten kost om een observatieplan in te vullen. Overigens is het belangrijk te benadrukken dat ik zelf de gehele avond in het uitgaansgebied aanwezig ben geweest, zowel op het plein als in de horecagelegenheden, dus niet alleen tijdens het invullen van het observatieplan. Wanneer ik ieder uur een observatieplan invul, dan is dit slechts een momentopname. Er kunnen natuurlijk ook interessante gebeurtenissen plaatsvinden in de resterende 45 minuten. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de uitgaansavond heb ik er daarom voor gekozen om wanneer zich een interessante gebeurtenis voordoet dit in te spreken op de voicerecorder van mijn mobiele telefoon. Er wordt dan een omschrijving van de gebeurtenis gemaakt en tevens wordt het tijdstip en de locatie vermeld. Deze ingesproken teksten zijn vervolgens als extra notities uitgewerkt en bij het observatieplan van de betreffende avond gevoegd. Wat extra aandacht verdient is de rol die ik zelf in zowel de procedure van het invullen van het observatieplan als de totale uitgaansavond speel. Ten eerste is het zo dat de observaties zijn gebaseerd op waarnemingen, die per definitie subjectief zijn. Wat ik bijvoorbeeld als incident waarneem kan door een ander persoon totaal niet als incident worden beschouwd, of juist andersom. Mijn persoonlijke kenmerken spelen in deze
36
Methoden en technieken
waarneming een belangrijke rol. Zo kan het feit dat ik een man ben van invloed zijn op mijn waarneming van incidenten. Een vrouw kan bij de beoordeling van een incident op andere factoren letten. Ook kan het feit dat ik een blanke man ben een belangrijke rol spelen in de waarneming van incidenten. Een negroïde persoon kan op andere factoren letten. Naast mijn persoonlijke kenmerken kan mijn opvoeding en de westerse normen en waarden in onze maatschappij ook van invloed zijn op mijn persoonlijke referentiekader. Het is daarom belangrijk om te beseffen dat mijn waarneming niet objectief is. Ten tweede is er de rol van mij in het totale uitgaansproces op het Caterplein. Met mijn observaties registreer ik niet alleen bepaalde situaties, maar kan ik deze tegelijkertijd ook beïnvloeden. Wanneer ik bijvoorbeeld open en bloot op het Caterplein een observatieplan invul en mensen nemen dit waar, dan kan dit het gedrag van de mensen beïnvloeden omdat zij weten dat ze in de gaten worden gehouden. Ik kijk dus niet van buiten af naar de gebeurtenissen op het Caterplein, ik maak er tegelijkertijd deel van uit. Om dit effect zo klein mogelijk te houden heb ik ervoor gekozen om eerst rond te lopen en waar te nemen en deze waarnemingen vervolgens op een rustige locatie in te vullen in het observatie plan. Het is niet de bedoeling om eerst rond te lopen en dan het observatie plan in één keer in zijn totaliteit in te vullen. Hiervoor is het observatie plan simpelweg te groot. Per subonderwerp heb ik daarom rondgelopen en later de gegevens ingevuld, waardoor de kans op informatieverlies beperkt is gebleven. De gegevens die verkregen zijn door middel van observaties zijn in een Excel bestand ingevoerd, waarna er een kwantitatieve analyse is uitgevoerd om de algemene uitgaanspatronen vast te stellen. 3.3 De diepte interviews De interviews moeten uiteindelijk een beter inzicht geven in de gevoelens van de respondent. Gezien het tijdsgebrek kunnen er maar twaalf interviews afgenomen worden. Deze beperkte groep kan dan ook niet als representatief voor het gehele uitgaanspubliek. Ten eerste zijn de respondenten geselecteerd op basis van geslacht. Er zullen dus zes mannen en zes vrouwen in de leeftijdscategorie 18 tot 25 jaar geïnterviewd worden. Ten tweede is gekeken naar het opleidingsniveau van de respondenten. Uiteindelijk zijn er zeven hoog opgeleide jongeren en vijf laag opgeleide jongeren geïnterviewd. worden beschouwd. De interviews duren ongeveer 45 minuten en zijn geheel op band opgenomen. De respondenten hebben zelf de locatie gekozen, gezien het feit dat er gevoelens
37
Methoden en technieken
behandeld worden en daarvoor een voor de respondent prettige omgeving gewenst is. In de praktijk bleek dit altijd bij de respondent of bij mij thuis te zijn. De respondenten zijn geselecteerd op basis van de zogenaamde “sneeuwbal methode”. Dit houdt in dat het contact met de eerste respondent leidt tot het in contact komen met andere respondenten. De eerste respondent is uiteindelijk via mijn werk benaderd. Bij de kwalitatieve methode is het gewenst om zo min mogelijk structuur aan te brengen zodat de respondent zo flexibel mogelijk benaderd kan worden. Nu is enige structuur natuurlijk altijd noodzakelijk om sturing te geven aan het interview en omdat bepaalde onderwerpen consequent terug dienen te komen om uiteindelijk een vergelijking op basis van geslacht en opleidingsniveau mogelijk te maken. Gekozen is daarom ten eerste voor een topiclijst waarbij het interview toch een zekere vorm van structuur krijgt, maar waarbij ik als interviewer geen gebruik hoef te maken van vragen die vooraf bedacht zijn. Zo kunnen de onderwerpen gemakkelijk in het interview verweven worden en blijft het interview meer een gesprek dan dat er sprake is van een vraag-antwoord model. Bovendien wordt er in interview gebruik gemaakt van fotomateriaal om zodoende de twaalf respondenten ieder dezelfde situaties voor te leggen. Door middel van fotomateriaal komen bepaalde gevoelens concreet naar voren en worden zij beter bespreekbaar. De foto’s bepalen dan ook voor een groot deel de gevoelens die besproken zijn. Andere foto’s kunnen misschien andere gevoelens bij mensen oproepen (Pink, 2001, p.69). Het gebruik van de foto’s en de verantwoording hiervan, zal in het vervolg van deze paragraaf uitgebreid besproken worden. Een andere manier die ik gebruikt heb om toch enige structuur aan te brengen in het interview is door gebruik te maken van verschillende fases. Er kunnen drie fases onderscheiden worden. Ten eerste is er de fase waarbij stil wordt gestaan bij het algemene uitgaansgedrag van de respondent. Op deze manier komen niet meteen gevoelens ter sprake en kunnen de interviewer en de respondent elkaar beter leren kennen. In deze fase is gebruik gemaakt van een topiclijst. De topics zijn: •
Frequentie van uitgaan in het algemeen.
•
Frequentie bezoek aan Caterplein
•
Eventueel vergelijkingsmateriaal met andere uitgaansgebieden.
•
Aankomsttijd
•
Vertrektijd
38
Methoden en technieken
•
Welke uitgaansgelegenheden er bezocht worden
•
Het vervoermiddel dat gebruikt wordt.
•
De personen met wie de respondent gaat
•
De binding met het plein
•
Alcoholgebruik
•
De sfeer op het Caterplein
•
Invloed van beleidsmaatregelen op de sfeer
In de tweede fase komen de gevoelens van de respondent ter sprake. Om deze gevoelens beter bespreekbaar te maken, en de respondent bovendien wat meer houvast te geven, is gebruik gemaakt van fotomateriaal. Op deze manier wordt het fotomateriaal gebruikt als een middel om informatie binnen te halen (Pink, 2001, p.82). De respondent verbindt zijn of haar eigen ervaringen aan de foto’s waardoor gevoelens bespreekbaar worden en die aan de hand van het voorbeeld, weergegeven op de foto, concreet worden gemaakt (Pink, 2001, p.82). Na twee proefinterviews is ervoor gekozen om de foto’s direct te gebruiken bij het praten over de gevoelens. Er waren in eerste instantie twee opties. Ten eerste konden de gevoelens besproken worden, waarbij de foto’s pas later als voorbeeld werden gebruikt. Ten tweede konden gevoelens bespreekbaar worden gemaakt door de foto’s direct te tonen. Beide methoden zijn gebruikt, waaruit vervolgens bleek dat de tweede methode het meest efficiënt was. Ik heb gebruik gemaakt van acht foto’s, die worden weergegeven in bijlage 2. Deze foto’s zijn door mij zelf genomen. De foto’s één tot en met drie geven allemaal een situatie weer op het Caterplein, waarbij het bovendien wat rustiger is. De mensen afgebeeld op de foto’s staan relatief ver weg, waardoor er bijvoorbeeld over het verschil van een drukke en een wat rustiger uitgaansplein gepraat kan worden. De tweede foto maakt het tevens mogelijk om over de invloed van de etniciteit van de bezoekers te praten. De vierde foto is ook op het Caterplein, maar dan wanneer het wat drukker is en waarbij er bovendien meer mensen op een relatief korte afstand staan. Bovendien is deze foto meer gericht op één van de zijstraten van het Caterplein, de Hoofdstaat, waar het altijd wat drukker is en die bovendien minder open ruimte heeft dan het Caterplein zelf. Op deze manier kan ingegaan worden op de invloed van de bebouwing in het uitgaansgebied. De vijfde foto geeft ook de Hoofdstraat weer, maar dan wanneer het juist wat rustiger is. De zesde foto leidt tot het bespreken van de beveiliging op het
39
Methoden en technieken
Caterplein, wanneer dit nog niet gebeurd mocht zijn. Uiteindelijk kan dan ook dieper worden ingegaan op de invloed van andere vormen van beveiliging zoals uitsmijters en cameratoezicht. De laatste twee foto’s zijn niet genomen op het Caterplein zelf, maar in gebieden rondom het plein. Dit zijn gebieden waar de respondenten vaak doorheen moeten lopen of fietsen wanneer zij naar huis gaan. Tevens kan bij deze foto’s het belang van verlichting ter sprake worden gebracht. Al deze foto’s samen geven een goed overzicht van het totale uitgaansgebied en geven verschillende situaties weer, waardoor veel verschillende punten ter sprake kunnen worden gebracht. In de derde en laatste fase wordt gepraat over de eventuele maatregelen die de respondent neemt om bepaalde gevoelens te voorkomen of te reduceren. Ook hier is sprake van een topiclijst, namelijk: •
Het gebruik van wapens / hulpmiddelen
•
Het vermijden van locaties, personen of tijdstippen
•
Groepsvorming
Deze topics kunnen tevens dienen als controle op antwoorden die eerder door de respondent gegeven zijn. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een respondent aangeeft dat hij of zijn eigenlijk niet bang is, maar uiteindelijk toch bepaalde situaties vermijd. Naast de antwoorden kan ook uit de non-verbalen communicatie eventueel informatie worden gehaald. Lichaamstaal onthult namelijk emoties en gedachten. Lichaamstaal ontstaat vaak onbewust, in tegenstelling tot de woorden die mensen gebruiken die juist bewust gekozen worden. Wanneer de lichaamstaal en de gesproken woorden van de respondent niet overeen komen, dan dient de voorkeur gegeven te worden aan de lichaamstaal (Pease & Pease, 2004). Pease en Pease (2004) onderscheiden drie belangrijke elementen in de lichaamstaal die afzonderlijk de gedachtegang van iemand kunnen helpen achterhalen. Ten eerste speelt de armpositie van de respondent een belangrijke rol. Het is een natuurlijke reactie om je in situaties waarin je je ongemakkelijk voelt achter een “barricade” van armen te verschuilen. Deze gesloten houding kan dus aantonen dat de respondent zich bedreigd voelt of negatief tegenover het gespreksonderwerp staat.
40
Methoden en technieken
Ten tweede zijn er de oogsignalen. Van alle communicatiesignalen onthult de manier waarop iemand kijkt doorgaans het meest. Wanneer de respondent voortdurend weg kijkt kan dit aangeven dat hij of zij liever niet over het onderwerp wil praten. Ten derde zijn er de gezichtsuitdrukkingen. Gezichtsuitdrukkingen hebben mensen vrijwel niet onder controle en zijn vaak een directe reflectie van de gedachten. Belangrijk is te benadrukken dat bovengenoemde onderdelen van de totale lichaamstaal vaak in combinatie met elkaar voorkomen. Tijdens de interviews is per fase globaal gekeken naar de bovenstaande drie punten. Ze zijn opgeschreven en dienen als extra informatie voor de analyse. Ook bij de interviews moet gewezen worden op de invloed die ik zelf als interviewer heb op het totale proces van het interview. Dit komt het met name naar voren in de vragen die ik stel. Deze bepalen uiteindelijk voor een groot deel de structuur in het interview. Wanneer ik andere vragen stel, krijg ik immers ook andere uitkomsten, wat uiteindelijk ook weer de analyse van de interviews zal beïnvloeden. Daarnaast kan de manier van vragen, bijvoorbeeld de houding die ik aanneem of de toon die ik gebruik, van invloed zijn op de antwoorden van de respondent. Ook mijn reactie op voorgaande vragen kan een reden zijn voor de respondent om op een bepaalde manier antwoord te geven. Bovendien zijn de foto’s die ik gebruikt heb in de interviews zelf genomen en heb ik hier zelf een selectie uit gemaakt. Gezien het belang van de foto’s om bepaalde gevoelens concreet en bespreekbaar te maken, hadden andere foto’s uiteindelijk tot een ander interview kunnen leiden. Dan zouden immers andere onderwerpen aan bod kunnen zijn gekomen,
of
had
de
respondent
dezelfde
onderwerpen
misschien
anders
geïnterpreteerd. Nadat de interviews zijn afgenomen zijn zij zo snel mogelijk beluisterd en letterlijk uitgewerkt op de computer. Vervolgens is het mogelijk om de interviews van diverse codes te voorzien. Dit gebeurt in verschillende rondes. Bij de eerste ronde zijn de interviews zeer grof gecodeerd, waarna vervolgens deze steeds gedetailleerder zijn uitgewerkt. Aan de hand van deze codes is uiteindelijk een analyse uitgevoerd om de gevoelens en het gedrag van de respondenten beter te begrijpen.
41
4 | De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein. Voordat begonnen kan worden met de analyse van de observaties en de interviews dient eerst de context van het onderzoek, het Caterplein, duidelijk omschreven en afgebakend te worden. In dit hoofdstuk zal daarom aandacht worden besteed aan de ontwikkeling en de regulering van het Caterplein. 4.1 De ontwikkeling van het Caterplein. Voor de eerste ontwikkeling die later zou leiden tot het Caterplein dient terug te worden gegaan naar de jaren ’70. Onderstaande tekst is hoofdzakelijk gebaseerd op het werk van Van Es en Ibelings (2004). Apeldoorn was, in vergelijking met andere steden, hard gegroeid, mede door het deconcentratiebeleid van de Nederlandse overheid dat er toe leidde dat de Verzekeringskamer, de Rijksbelastingdienst en het Rijkskadaster zich in Apeldoorn hebben gevestigd. Echter bleek de komst van slechts drie rijksinstellingen een tegenvaller. De gemeente Apeldoorn had in haar structuurbeleid rekening gehouden met meer rijksinstellingen, maar door de hoge werkloosheid in Heerlen en Groningen verschoven echter ook enkele rijksinstellingen naar deze steden. Op basis van de verwachte ontwikkelingen werd geschat dat de bevolking zou toenemen tot 260.000 inwoners rond het jaar 2000. Deze groei is echter nooit verder gekomen dan 160.000 inwoners. Ter voorbereiding op de komst van de rijksinstellingen, hadden beleidsmakers een grote hoeveelheid ruimte laten vrijmaken, zoals door de sloop van woningen. Door de tegenvaller kon deze ruimte slechts deels opgevuld worden. Wat overbleef was dan ook een stadscentrum met lege gebieden. Apeldoorn was een stad zonder stadshart geworden. Ook met de horeca en ander entertainment was jarenlang geen rekening gehouden. Alles stond in het teken van de komst van de rijksinstellingen. Het was PVDA-wethouder van Ruimtelijke Ordening, Hans Porringa, die de stedenbouwkundige dienst in 1974 reorganiseerde en een nieuwe weg in sloeg (Partij van de Arbeid Apeldoorn, 2008). Wat Apeldoorn in zijn ogen nodig had was een nieuwe lange termijn structuur, waarbij bovendien meer aandacht moest worden besteed aan de openbare ruimte. Hij wilde op deze manier meer leven in de binnenstad creëren (Partij van de Arbeid Apeldoorn, 2008). Om dit te realiseren diende de openbare ruimte niet meer alleen ruimte te bieden aan de winkelfunctie, maar ook aan allerlei soorten van activiteiten, zoals culturele expressie en horecabezoek. Bovendien diende deze activiteiten beter georganiseerd te worden.
42
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Een nieuwe lange termijn structuur verscheen in 1978 in de vorm van het Structuurplan Apeldoorn ’78, die bestemd was voor de ontwikkeling van Apeldoorn in het geheel, en het Structuurplan Binnenstad Apeldoorn ’78, die zoals de naam al aangeeft de ontwikkeling van de binnenstad beschrijft. Om de horeca beter te organiseren werden er in het Structuurplan Binnenstad Apeldoorn ’78 drie hoofdlocaties aangewezen. Deze worden weergegeven in figuur 4.1. Figuur 4.1: De drie horecagebieden van Apeldoorn
Ten eerste werd er een locatie bij het stationsgebied aangewezen. Dit bleek uiteindelijk geen groot succes te zijn en is inmiddels vrijwel geheel verdwenen. Ten tweede werd er horeca geclusterd op het Raadhuisplein, halverwege de Hoofdstraat. In dit gebied moest de dag- en avondhoreca geconcentreerd worden. Als derde en laatste gebied werd het noordelijke deel van de Hoofdstraat aangewezen voor de avond- en nachthoreca. Dit is het gebied wat nu bekend staat als het Caterplein (Partij van de Arbeid Apeldoorn, 2008). Door middel van enkele wijzigingen in bestemmingsplannen werd het mogelijk voor horecaondernemers om zich te vestingen in deze gebieden (Partij van de Arbeid Apeldoorn, 2008). Op deze manier werd de basis gelegd voor wat later het Caterplein zou worden.
43
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Een belangrijke rol is ook weggelegd voor de lokale bevolking van Apeldoorn. De gemeente kan wel ruimte creëren voor een uitgaansgebied, maar wanneer de bevolking er geen gebruik van maakt zal het op niets uitlopen. Ondanks het feit dat de gemeente Apeldoorn op meer rijksinstellingen had gerekend, gaven de instellingen die wel kwamen een enorme impuls aan de werkgelegenheid in Apeldoorn. Door deze sterke groei ontstond er een tweedeling binnen de bevolking van Apeldoorn. Aan de ene kant was er de ‘traditionele’ bevolkingsgroep, die veel waarde hechte aan het dorpse karakter van Apeldoorn. Een uitgaansgebied paste dan ook zeker niet in hun beeld van Apeldoorn (Kemperink, 1993, pp.282-283). Aan de andere kant was er een nieuwe en jongere bevolkingsgroep, die was aangetrokken door de toegenomen werkgelegenheid. Deze groep prefereerde juist een stedelijk karakter. In hun ogen paste een stadscentrum met een uitgaansgebied, dan ook prima in Apeldoorn (Kemperink, 1993, pp.282-283). Door de komst van deze nieuwe bevolkingsgroep ontstond er draagvlak voor een uitgaansplein in Apeldoorn. Na een aarzelend begin, trokken de eerste horecaondernemers begin jaren ’90 naar het Caterplein. Dit leidde uiteindelijk tot een sneeuwbaleffect waardoor het uitgaansgebied langzaam groeide (Felix, 2006). Toen Hans Porringa in 1986 terugkeerde naar zijn oude functie, was hij nog steeds van mening dat de openbare ruimte in Apeldoorn verbeterd kon worden en meer aandacht verdiende. Om deze reden pleitte hij samen met zijn collega-wethouder Verhulst voor een herinrichting van het Caterplein. Zij was van mening dat “als je de horeca concentreert, het er ook feestelijk uit moet zien” (Felix, 2006). Belangrijke punten in deze herinrichting waren het autovrij maken van het gebied en een fysieke opknapbeurt van het plein. Bovendien moest het uitgaanscentrum een naam krijgen. Voor de naamgeving is een prijsvraag uitgeschreven onder het gemeentelijke personeel, wat uiteindelijk heeft geleid tot de naam Caterplein (Felix, 2006). Om het gebied te verbeteren werd een ontwerpwedstrijd georganiseerd, wat uiteindelijk leidde tot een spanningsveld tussen enerzijds de gemeente en anderzijds de horecaondernemers. De gemeente wilde graag Sjoerd Soeters, die onder andere het Circustheater
in
Scheveningen
had
ontworpen,
als
architect,
terwijl
de
horecaondernemers liever de locale architect Dick van der Kamp het plein zagen ontwerpen. Soeters nam drie punten op in zijn plannen. Ten eerste een verharding van het Caterplein met rode en witte tegels. Ten tweede een monumentale poort als markering en entree tot het plein. Als laatste een visie op de serrebouw aan de gevels
44
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
van de horecagelegenheden. De ontwerpplannen van Van der Kamp daarentegen zouden de horecaondernemers meer ruimte tot eigen initiatief bieden (Felix, 2006). Uiteindelijk won de gemeente Apeldoorn, maar kon een deel van het ontwerp van Soeters niet uitgevoerd worden. Er bleek niet voldoende geld om de monumentale poort te bouwen. De uniforme serres die Soeters ontwierp om de grote uiterlijke verschillen tussen de panden op te vangen, kwamen er slechts voor een deel na overleg met de horecaondernemers. Zij vreesden de investering en wilde liever hun eigen weg gaan (Felix,
2006).
Uiteindelijk
is
dus
alleen
de
verharding
volledig
gerealiseerd
(OntwikkelingsMaatschappij Apeldoorn, 2008). Door de keuze om het plan van de uniforme serres niet uit te voeren, heeft het Caterplein nog steeds een rommelig karakter zoals goed wordt weergegeven op afbeelding 4.1. Afbeelding 4.1: Het rommelige karakter van het Caterplein.
4.2 De huidige samenstelling van het Caterplein Het Caterplein is ongeveer 25 jaar oud en gegroeid van een klein uitgaansgebied tot een uitgaansgebied met regionale aantrekkingskracht. Afbeelding 4.2 en 4.3 geven beide een overzicht van de huidige situatie op het Caterplein.
45
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Afbeelding 4.2: Het Caterplein in Apeldoorn
Afbeelding 4.3: Het Caterplein in Apeldoorn
46
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
De samenstelling van het Caterplein wordt weergegeven op figuur 4.2. In het onderzoeksgebied zijn 22 horecagelegenheden te vinden. Momenteel is het aanbod redelijk divers te noemen. In 2006 heeft het onderzoek van Tom Brands aangetoond dat voor de bezoekers boven de 25 jaar het aanbod te beperkt is (Brands, 2006). Inmiddels is dit verbeterd door de komst van een nieuw biercafé en een loungebar voor 21 jaar en ouder. Wat volgens sommige bezoekers nog steeds mist is een discotheek. De Plaza di Christo is wel een discotheek, maar deze staat bekend om het aantrekken van met name de bezoekers onder de 18. De bezoekers boven deze leeftijd gaan hier dan ook liever niet meer naar toe (Pol, 2008). In het onderzoeksgebied zijn relatief weinig eetgelegenheden te vinden. De meeste eetgelegenheden bevinden zich echter in de straat rechtsonder op de afbeelding, net buiten het onderzoeksgebied. Naast horecagelegenheden zijn er ook andere vormen van entertainment te vinden. Bezoekers kunnen naar Jack’s Casino gaan, naar de Sfinx waar speelautomaten staan of naar de Lasergame. Naast bovengenoemde functies zijn er ook twee winkels in het gebied te vinden, in de vorm van een elektronicawinkel “Versnel Hifi” en kunsthandel P.S. van de Schaar. Figuur 4.2: De huidige samenstelling van het Caterplein.
47
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
1 Amstel Foodcafé Loca
17 De Graaf van Vlaanderen
2 Café Bizzy’s
18 Ingang Lasergame en First Floor
3 Cemal en Camel
19 Club Allure
4 Le Baffon
20 Jack’s Casino
5 Café Humprey’s
21 El Bandito
6 De Kierewiet
22 Kunsthandel P.S. van de Schaar
7 De Black Horse
23 Sultan’s Palace
8 De Babbel
24 Leegstaand
9 Plaza di Christo
25 Café de Troubadour
10 Sfinx
26 Café om de Hoek
11 Kokkie
27 Versnel Hifi
12 Het Sas
28 Café Confetti
13 Finnegans
29 De Tempel
14 Café Good Fellas
30 Dok 9
15 The King
31 De Zaak
16 Café Fellows
32 Rontgen Café
4.3 Het beleid Na de herinrichting groeide het aantal horecagelegenheden op en rondom het Caterplein langzaam door. Ook de bezoekersaantallen liepen verder op. Doordat de gemeente Apeldoorn nog amper bekend was met het fenomeen uitgaan, liepen de begin jaren beleidstechnisch vrij stroef. Er was geen integraal en overzichtelijk beleid dat voor een goede organisatie kon zorgen. In de jaren ’90 vonden er dan ook relatief veel incidenten plaats op het Caterplein (de Vries, 1998). In de begin jaren ’90 bleef het hoofdzakelijk bij vrij “onschuldige” incidenten, zoals kleine opstootjes, maar langzaam begonnen deze incidenten in omvang en aantal toe te nemen. Eind 1997 en begin 1998 vonden er een paar grote vechtpartijen plaats, met als bekendste de vechtpartij tussen een groep van ongeveer 50 gabbers en de politie. Enkele politiewagens werden zwaar beschadigd en een agent raakte bij dit incident gewond. Door alle incidenten kreeg het plein in de volksmond al snel de discutabele bijnaam het “Karateplein” (de Vries, 1998). Na de grote incidenten was het duidelijk dat er ingegrepen moest worden om weer een acceptabel veiligheidsniveau in het gebied te realiseren. Zodoende werd eerst de politieinzet in het gebied verdubbeld en gewerkt volgens de lik-op-stuk-methode. Voor de
48
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
rellen waren er slechts twee agenten in burger en twee in uniform aanwezig, wat uiteindelijk onvoldoende bleek (Reezigt & Cozijnsen, 2002; Pol, 2002). Kort na de introductie van deze maatregelen was het weer raak. Een agent, die een bezoeker aansprak op zijn gedrag, werd zwaar mishandeld en belandde uiteindelijk in het ziekenhuis (de Vries, 1998). Dit leidde er toe dat er met de beschuldigende vinger naar de horeca werd gewezen. De gemeente had immers verantwoordelijkheid genomen en ingegrepen en nu was het de beurt aan de horeca om maatregelen te nemen. Mede hierom werd er de Apeldoornse horecavereniging opgericht om de horecaondernemers collectief te verenigen (de Vries, 1998). Verder werd er door de horeca, Wijkraad Centrum, de politie en de gemeente een werkgroep gevormd, het Overleg Uitgaanscentrum Apeldoorn (OUA), die een plan van aanpak opgesteld heeft (Reezigt & Cozijnsen, 2002). In dit plan komen vijf concrete projecten naar voren die het veiligheidsgevoel van de respondenten zouden moeten vergroten en die overlast voor omwonenden tegen zou moeten gaan. Deze vijf projecten zijn ten eerste calamiteitenverlichting. In totaal hangen er 36 schijnwerpers die bij een (dreigende) calamiteit ingeschakeld kunnen worden. De extra verlichting zorgt er voor dat de politie een zo duidelijk mogelijk beeld van de situatie krijgt. Daarnaast kan de verlichting ervoor zorgen dat de bij een calamiteit betrokken bezoekers sneller kalmeren (Gemeente Apeldoorn, 2008). Ten tweede is er cameratoezicht gekomen. Dit is eind 1999 gerealiseerd. In totaal zijn 18 camera's opgehangen die het volledige uitgaansgebied in beeld nemen. Cameratoezicht kan er voor zorgen dat achteraf daders kunnen worden opgespoord en het videomateriaal kan vervolgens als bewijs dienen (Gemeente Apeldoorn, 2008). Er wordt gebruik gemaakt van twee type camera’s. Ten eerste van de vaste camera’s, die altijd hetzelfde gebied waarnemen en zogenaamde panoramacamera’s, die van positie kunnen wisselen en zodoende een groter gebied kunnen waarnemen. Overigens kan van de buitenkant niet zien op welk gebied de panoramacamera zich richt, aangezien deze camera verborgen is achter donker glas. Officieel zouden de camera’s alleen tijdens de uitgaansuren gebruikt morgen worden. Echter blijkt dat de politie zich niet aan deze regel houdt. Dit kwam aan het licht toen een vrouw uit Apeldoorn een boete had gekregen wegens het fout parkeren van haar auto, terwijl er geen enkele agent in de buurt was die deze bekeuring kon hebben uitgeschreven. Op het politiebureau werd haar vervolgens verteld dat haar overtreding was geconstateerd door middel van de camera’s (Leunissen, 2006).
49
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
In het onderzoeksgebied hangen op dit moment 8 camera’s, waarvan er drie zich vlak buiten het gebied bevinden en onder andere de fietsenstalling waarnemen. De locatie van deze camera’s wordt weergegeven in figuur 4.3. Opvallend is dat vrijwel alle locaties in het onderzoeksgebied goed in de gaten gehouden kunnen worden, behalve de locatie aan de rechterkant op het plein. Een verklaring voor deze “dode hoek” kan zijn dat op deze locatie nog wel eens obstakels staan in de vorm van opgestapelde stoelen, waardoor hier ook niemand kan staan of lopen. Figuur 4.3: De locaties van de camera’s in het onderzoeksgebied.
Bron: Gemeente Apeldoorn, 2008 Ten derde zijn er toiletvoorzieningen gerealiseerd om overlast voor buurtbewoners te voorkomen en om het uitgaansplein aantrekkelijker te maken. In eerste instantie werden er verplaatsbare urinoirs geplaatst. Gezocht werd naar urinoirs die beter in het straatbeeld passen en die permanent kunnen blijven staan. De oplossing werd vervolgens
gevonden
met
een
wereldprimeur:
de
urilift.
Deze
wordt
met
afstandbediening op gewenste tijden uit de grond 'gelift' (Reezigt & Cozijnsen, 2002). Op en rondom het Caterplein zijn in totaal drie van deze liften beschikbaar.
50
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Ten vierde zijn enkele taxistandplaatsen verplaatst om zodoende de afvoer van de bezoekers te verbeteren, zodat bezoekers minder blijven hangen op het Caterplein. Hierbij is de taxistandplaats die eerst midden op het Caterplein gevestigd was verschoven naar het gebied ten oosten van het plein. Een belangrijke reden hiervoor is dat bezoekers die gebruik willen maken van de taxi dan niet meer op het plein hoeven te wachten, maar dat dit net buiten het plein gebeurd. Bovendien is het voetgangersgebied verruimd wat ertoe geleid heeft dat taxi’s niet meer op het plein kunnen komen (Gemeente Apeldoorn, 2008). Als laatste maatregel is de fietsenstalling uitgebreid. Het stallen van fietsen verspreid over het plein zorgt voor een rommelige sfeer en kan zelfs leiden tot onveilige situaties. Daardoor was uitbreiding van het aantal fietsenstallingen noodzakelijk (Reezigt & Cozijnsen, 2002). Opvallend is dat alle maatregelen fysiek gerelateerd zijn. Tevens valt op dat vier van de vijf maatregelen overeen komen met de maatregelen op basis van de CPTED principes die beschreven zijn in paragraaf 2.5.1. De eerste maatregel kan gekoppeld onder het vergroten van het natuurlijke toezicht. De calamiteitenverlichting moet er toe leiden dat situaties beter verlicht worden wanneer dit nodig is. De tweede maatregel is ook gerelateerd aan het vergroten van het natuurlijke toezicht, doordat overheidspartijen de avond kunnen volgen via de camera’s, of deze opnames op een later tijdstip kunnen raadplegen. De derde en de vijfde maatregel vallen onder het onderhoud van de ruimte. Door toiletvoorzieningen te plaatsen hebben omwonenden minder overlast en wordt bovendien de omgeving schoner gehouden. Ook het uitbreiden van de stalling moet leiden tot een minder rommelig uitgaansplein. De maatregelen van de werkgroep hebben dus een fysisch deterministische inslag. Er wordt vanuit gegaan dat wanneer de omgeving veranderd wordt, de gevoelens van de respondenten mee veranderen. 4.3.1 Het Horecabeleid In het jaar 2000 is door de afdeling Veiligheid en Recht van de gemeente Apeldoorn geconstateerd dat de horecagerelateerde beleidsontwikkeling onoverzichtelijk is. Er vindt onvoldoende afstemming tussen de diverse partijen plaats wat op termijn gevolgen kan hebben voor de aantrekkelijkheid en de veiligheid van het uitgaansgebied (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Ook heeft de Koninklijke Horeca Nederland, (KHN) afdeling Apeldoorn aangegeven dat er een integrale beleidsnota moet worden opgesteld voor de horeca in Apeldoorn. Dit om een duidelijk overzicht te krijgen van de horecagerelateerde onderwerpen die op de diverse beleidsterreinen tot stand zijn
51
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
gebracht of nog ontwikkeld moeten worden. Benadrukt dient overigens te worden dat het hier gaat om een beleid voor alle horecagerelateerde ondernemingen, niet specifiek de horecagelegenheden op en rondom het Caterplein (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Toch dient dit Horecabeleid vermeld te worden, omdat deze nota enkele vormen van regulering weergeeft waar de horecagelegenheden op het Caterplein zich aan dienen te houden. Voor het opstellen van deze nota is gebruik gemaakt van de informatie van diverse gemeentelijke afdelingen en van de nieuwe ontwikkelingen die uit gesprekken van de projectgroep integraal horecabeleid naar voren zijn gekomen. De nota heeft een looptijd tot 2010 (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). In het Horecabeleid zijn zeven speerpunten opgenomen, namelijk: economische kwaliteit (aanbod en kwaliteit), ruimtelijke structuur, milieu, openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en (overige) regelgeving, communicatie en handhaving (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Voor dit onderzoek is met name het vierde punt, de openbare orde en veiligheid, van belang. Deze zal nu dan ook verder uitgewerkt worden. De ruimtelijke structuur lijkt in dit opzicht ook van belang, maar het gaat hier echter niet om de fysieke inrichting, maar om het gebruik van bestemmingsplannen. Het is daarom meer een planologisch instrument. In het kader van dit onderzoek zal daarom alleen gekeken worden naar de openbare orde en veiligheid. 4.3.2 Openbare orde en veiligheid Om de openbare orde te handhaven en de veiligheid van de bezoekers te vergroten zijn een aantal maatregelen opgenomen in het horecabeleid. De eerste is het zogenaamde terrassenbeleid en de tweede is het beleid betreffende de sluitingstijden van de horecagelegenheden (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Op 11 september 2003 is het nieuwe terrassenbeleid in werking getreden. Dit beleid heeft ten doel om het gebruik van de openbare ruimte te reguleren. Er wordt in dit beleid niet alleen beschreven hoe om te gaan met het gebruik van de openbare ruimte maar ook het voorkomen van de verstoring van de openbare orde en de verstoring van de woonomgeving staat centraal. Hierbij kan gedacht worden aan overlast die terrassen laat op de avond kunnen veroorzaken voor buurtbewoners. Mede hierom zijn regels gesteld aan het gebruik van de terrassen door horecaondernemers (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Dit punt is van belang voor dit onderzoek, omdat
52
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
wanneer de terrassen sluiten meer bezoekers uiteindelijk naar binnen zullen gaan. Hierdoor verandert de samenstelling van het Caterplein. Wat betreft de sluitingstijden is er op 1 maart 2003 een nieuw beleid in werking getreden. Horecaondernemers kunnen onder bepaalde voorwaarden een vergunning verkrijgen voor het verlengen van het sluitingsuur tot maximaal 04.00 uur. De normale sluitingstijden zijn door de week vastgesteld op 01.00 uur en in het weekend op 02.00 uur (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Om in aanmerking te komen voor deze vergunning moet onder andere voldaan worden aan een portiersverplichting in het weekend na 02.00 uur. Deze verplichting is ingegaan per 1 januari 2004. Ook mag de woonomgeving niet verstoord worden door de langere openstelling (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Bij de beleidsmakers heerst dus de veronderstelling dat door middel van sluitingstijden de situatie op het Caterplein verbeterd kan worden. Met deze veronderstelling sluit men zich in Apeldoorn voornamelijk aan bij de ‘availability theory’, die aangeeft dat door middel van sluitingstijden het aantal alcoholgerelateerde incidenten af zal nemen. Verder geldt een zogenaamd deurbeleid van 03.00 uur waarbij de deur gesloten dient te worden voor het inkomende publiek en mogen eetgelegenheden na de normale sluitingstijd van 02:00 uur geen alcoholhoudende drank verstrekken tenzij de ondernemer het deurbeleid en de portiersverplichting heeft ingevoerd (Projectgroep Integraal Horecabeleid, 2000). Naast deze algemene regelgeving voor de horecagelegenheden in Apeldoorn en omstreden, zijn er ook specifiek voor het Caterplein enkele maatregelen genomen om de veiligheid te vergroten en de sfeer te verbeteren. Deze zijn afgesproken in het Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU) convenant. Waarbij in het Horecabeleid gekeken wordt naar vrijwel alle facetten van de horeca, kijkt het KVU convenant specifiek naar de veiligheidssituatie op en rondom het Caterplein gekeken wordt. 4.3.3 Het KVU convenant Het KVU convenant is op 1 december 2005 afgesloten door de horecaondernemers, politie, gemeente en wijkraad Centrum. Er is hier dus sprake van een integraal beleid, waarbij verschillende partijen niet alleen belangen hebben, maar ook ieder een deel van de verantwoordelijkheden nemen voor de maatregelen (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Deze maatregelen en de verschillende verantwoordelijkheden van de betrokken partijen, zijn zorgvuldig uitgewerkt in een maatregelen matrix, zodat deze
53
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
na de looptijd van twee jaar geëvalueerd kunnen worden. Uiteindelijk is men in juni 2006 begonnen met de eerste maatregelen (Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid, 2006; Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Doelstelling van het KVU convenant is om “de veiligheid van het uitgaansgebied Caterplein en omstreken in Apeldoorn te verbeteren, alsmede de uitstraling naar de rest van de binnenstad en de uitgaansroutes” (Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid, 2006). In het KVU convenant zijn uiteindelijk tien knelpunten opgenomen, waar gepaste en realistische maatregelen voor zijn genomen. Deze knelpunten zijn (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006): •
Vandalisme
•
Notoire overlastveroorzakers
•
Overmatig alcoholgebruik en drugsoverlast
•
Geluidsoverlast
•
Fietsoverlast
•
Vervoer naar huis
•
Wildplassen
•
Schoonmaak uitgaansgebied
•
Onderhoud en beheer openbare ruimte
•
Herinrichting van het Caterplein en omstreken
Het eerste punt, vandalisme, vindt hoofdzakelijke plaats op de uitgaansroutes naar het Caterplein. Op het plein zelf zijn teveel mensen aanwezig waardoor vandalen minder snel iets zullen vernielen. Wat betreft de angstgevoelens van de bezoekers, zou het kunnen zijn dat wanneer zij vandalistische handeling zien gebeuren zij een ongemakkelijk gevoel krijgen. Daarnaast speelt de uitstraling die een gebied heeft een belangrijke rol. Kapotte materialen kunnen ertoe leiden dat mensen het gevoel krijgen dat er geen aandacht aan het gebied besteed wordt. Het bike-team van de politie heeft een belangrijke rol om vandalisme tegen te gaan. Zij zijn mobiel en dus snel ter plaatse. Bovendien zijn zij erg wendbaar wanneer de vandalen op de vlucht slaan (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006).
54
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Het tweede punt is de collectieve ontzegging van de veelplegers op het Caterplein. Dat wil zeggen dat ze niet alleen geweerd worden uit de horecagelegenheid waar ze overlast veroorzaakt hebben, maar uit alle horecagelegenheden in de stad (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Een bezoeker kan een collectieve ontzegging krijgen wanneer hij of zij drugs bij zich heeft of dealt, wanneer hij of zij een vuurwapen bij zich heeft, of wanneer hij of zij al drie individuele ontzeggingen voor een horecagelegenheid heeft ontvangen (Vermeer, 2007). Een collectieve ontzegging duurt minimaal een half jaar en geldt voor alle horecagelegenheden in het uitgaansgebied. Niet alleen discotheken en cafés, ook restaurants zijn gevraagd mee te doen (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Om te controleren of de veelplegers zich aan de regels houden hebben de horecagelegenheden de beschikking gekregen over een speciaal beveiligde website waarop de personen in kwestie staan afgebeeld. Zodoende kunnen de uitsmijters en het personeel goed op de hoogte gehouden worden. Daarnaast neemt de politie voorafgaand aan iedere uitgaansavond de lijst met veelplegers door. Inmiddels zijn er 18 personen waarvoor de toegang tot het Caterplein tijdelijk is ontzegd en is er twee keer proces verbaal opgemaakt na een overtreding (Vermeer, 2007). Het derde punt, overmatig drank en drugsgebruik, zou ook een rol kunnen spelen in de gevoelens van de respondent. Immers mensen die teveel alcohol op hebben, of die onder invloed zijn van drugs zijn lastiger te voorspellen. Om overmatig drank en drugsgebruik tegen te gaan is in de KVU convenant een belangrijke rol weggelegd voor de horeca. Zij dienen een verantwoordelijk schenkbeleid te voeren en ervoor te zorgen dat bezoekers onder invloed van teveel alcohol of drugs niet binnen komen. Daarnaast dient de politie ook alert te zijn op deze bezoekers en speelt de gemeente een rol in de informatieverstrekking over het onderwerp aan bijvoorbeeld scholen (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Wat betreft het vierde en vijfde punt, de fiets- en geluidsoverlast, is er vooral sprake van overlast voor omwonenden en blokkades van belangrijke noodwegen in geval van calamiteiten. Deze worden met name door de politie op gepaste wijze aangepakt. Luidruchtige bezoekers kunnen worden aangesproken op hun gedrag en fietsen kunnen indien noodzakelijk worden verwijderd (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006).
55
De ontwikkeling en de regulering van het Caterplein
Wat betreft het vervoer naar huis onderzoekt de gemeente over er mogelijkheden zijn om dit aanbod te verruimen. Op dit moment is vooral het eigen vervoer met de auto of met de fiets erg populair. Taxi’s zijn relatief duur en bussen rijden ’s nachts niet. Het zevende punt sluit goed aan bij de fiets en geluidsoverlast. Ook hier is hoofdzakelijk sprake van overlast voor omwonenden, waarbij bijvoorbeeld ieder weekend in hun portiek de geur van urine hangt. De gemeente probeert hier maatregelen te treffen door meer urinoirs te plaatsen. Daarnaast worden wildplassers door de politie beboet (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Het achtste en het negende punt kunnen worden samengevoegd naar het onderhoud van het Caterplein. Een smerig plein, met veel kapotte voorzieningen, zou in dit opzicht sneller angstgevoelens op kunnen roepen, omdat dit vaak gelijk wordt gesteld aan een verlaten gebied waar niet naar is omgekeken en waar dus ook geen toezicht op is. Er is hier sprake van eigen verantwoordelijkheid van de horecagelegenheden. Bovendien kan de gemeente zorgen dat kapotte voorzieningen als banken en lantaarnpalen zo snel mogelijk worden gerepareerd (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Het laatste punt, een herinrichting van het Caterplein, staat al een tijd lang op de politieke agenda. Het probleem is dat de inrichting momenteel te weinig uitstraling heeft en bovendien toe is aan vernieuwing. Echter is de herinrichting op de lange baan geschoven. De gemeente heeft geen geld en ondernemers willen de herinrichting niet geheel voor hun rekening nemen (Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, 2006). Ook wat betreft de maatregelen die genomen zijn in het KVU convenant valt op dat de meeste maatregelen genomen zijn vanuit een fysisch deterministische overtuiging. Ook deze maatregelen vallen samen met de CPTED maatregelen die behandeld zijn in paragraaf 2.5.2. Hierdoor zullen waarschijnlijk alleen de gevolgen van de knelpunten worden aangepakt, maar niet de oorzaken.
56
5 | De bezoekers op het Caterplein In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de ontwikkeling en de regulering van het Caterplein. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sociale component van het plein, namelijk het uitgaanspubliek. Gekeken wordt naar de samenstelling van het uitgaanspubliek en naar de aard en de locatie van de incidenten die plaatsvinden op het plein. Om deze patronen vast te stellen is er een kwantitatieve analyse op de gegevens afkomstig van de diverse observatieplannen uitgevoerd. 5.1 De samenstelling van het uitgaanspubliek Om de samenstelling van het uitgaanspubliek op het Caterplein te beschrijven heb ik gekeken naar vier verschillende kenmerken, namelijk geslacht, leeftijd, etniciteit en subcultuur. Voordat op deze vier kenmerken in wordt gegaan zal eerst gekeken worden naar het totale bezoekersaantal op het plein. Figuur 5.1 geeft per uur het aantal personen weer dat aanwezig is op het plein, gemiddeld over de drie uitgaansavonden. Rond 22:00 zijn er nog relatief weinig mensen op het plein aanwezig. Vanaf 22:00 neemt het aantal personen geleidelijk aan toe tot aan 01:00 ’s nachts waarneer de meeste personen op het plein aanwezig zijn. Deze piek kan verklaard worden door het feit dat tussen 00:00 en 01:00 over het algemeen de meeste bezoekers op het plein arriveren. Vanaf 01:00 neemt het bezoekersaantal op het plein weer terug naar ongeveer het niveau van 23:00. Ten eerste komt dit omdat de meeste mensen gearriveerd zijn en de horecagelegenheden in gaan. Ten tweede gaan vanaf 01:00 de eerste mensen weer naar huis toe.
57
De bezoekers op het Caterplein
Gemiddeld aantal personen
Figuur 5.1: Aantal personen per uur, gemiddeld over de drie uitgaansavonden 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Gemiddeld aantal personen
22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Tijd
5.1.1 De samenstelling op basis van geslacht Figuur 5.2 geeft het percentage mannen en vrouwen weer, gemiddeld over de drie uitgaansavonden. Opvallend is dat deze twee percentages vrijwel aan elkaar gelijk zijn. Op de gemiddelde uitgaansavond zouden er dus ongeveer evenveel mannen als vrouwen op het Caterplein aanwezig moeten zijn. Figuur 5.2: Percentage mannen en vrouwen, gemiddeld over de drie uitgaansavonden.
49,7
50,3 Mannen Vrouwen
Wanneer echter gekeken wordt naar de verdeling van het aantal mannen en vrouwen per uur, dan wordt een heel ander patroon zichtbaar. Figuur 5.3 geeft het aantal personen per uur weer gemiddeld genomen over de drie uitgaansavonden, onderverdeelt in mannen en vrouwen. Opvallend is dat tot 00:00 uur het aantal vrouwen groter is en dat vanaf 01:00 uur de mannen meer aanwezig zijn. Vanaf 01:00 uur neemt het aantal vrouwen zelfs af tot onder het aantal vrouwen op 22:00. Veel vrouwen kiezen er dus kennelijk voor om relatief vroeg op de avond te komen en ook relatief vroeg weer naar huis te gaan of om
58
De bezoekers op het Caterplein voor binnen in de horecagelegenheden te blijven. De mannen komen over het algemeen wat later tussen 00:00 en 01:00. Een verklaring van dit patroon zou kunnen zijn dat zij uit angst voor dronken mannen eerder naar huis gaan. Of dit daadwerkelijk zo is zal in hoofdstuk 7 blijken waar de specifiek de angstgevoelens van mannen en vrouwen worden behandeld Figuur 5.3: Gemiddeld aantal personen, onderverdeeld in mannen en vrouwen.
Gemiddeld aantal personen
90 80 70
Gemiddeld aantal mannen
60 50
Gemiddeld aantal vrouwen
40 30
Gemiddeld totaal aantal
20 10 0 22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Tijd
5.1.2 De samenstelling op basis van leeftijd Het observeren van de leeftijd van mensen is lastig, waardoor er is gekozen voor het gebruiken van leeftijdscategorieën. Toch is het mogelijk dat ik de bezoekers bij een andere categorie indeel dan dat iemand anders dat zou doen. Met name bij de jongeren is het soms lastig te zien of zij tot de scholieren of tot de studenten behoren. Deze inschatting kan van invloed zijn geweest op de uiteindelijke resultaten in deze paragraaf. Figuur 5.4 toont aan dat, gemiddeld over de drie uitgaansavonden, de scholieren in de leeftijdscategorie 16-20 de grootste bezoekersgroep vormen. Dit wordt bevestigd door een onderzoek van Tom Brands waarin wordt geconcludeerd dat scholieren de voornaamste doelgroep vormen en dat er relatief gezien te weinig aanbod is voor de andere groepen (Brands, 2006). Opgemerkt moet worden dat dit onderzoek op een kwantitatieve manier is uitgevoerd, gedeeltelijk in opdracht van de gemeente Apeldoorn. De constatering dat de scholieren de belangrijkste doelgroep vormen kan voor een deel verklaard worden doordat ik tijdens het observeren alleen gekeken heb naar de mensen die aanwezig zijn op het plein. Bovendien is bij de telling de rij van de Plaza di Christo, waar hoofdzakelijk scholieren komen, is meegenomen. Wanneer deze rij niet meegeteld zou worden, zou er een ander beeld kunnen ontstaan. Ook zou een verklaring voor de oververtegenwoordiging
van
jongeren
kunnen
zijn
dat
zij
in
sommige
59
De bezoekers op het Caterplein horecagelegenheden geweigerd worden aangezien zij nog te jong zijn. Hierdoor blijven zij langer rondhangen op het Caterplein. Dit heb ik door middel van de extra notities enkele keren waargenomen. Figuur 5.4: Bezoekers op basis van leeftijd, gemiddeld over de drie uitgaansavonden. 13,9 12,6
46,5 Scholieren Studenten Midden/late twintigers 30 plussers 27,0
Wanneer naar de situatie per uur gekeken wordt, weergegeven in figuur 5.5, dan valt ten eerste het grillige verloop van de lijn van de scholieren op. Rond 01:00 halveert het aantal scholieren op het plein. Tegen die tijd is de rij bij de Plaza di Christo vaak ook verdwenen en zijn de scholieren binnen. Rond 03:00 is weer een piek te zien in de aanwezigheid van scholieren op het plein. Dit kan verklaard worden door het relatief grote aantal scholieren dat dan naar huis gaat. Vervolgens daalt het aantal scholieren weer sterk, maar het blijft de grootste groep. De overige groepen tonen een minder grillig verloop. Studenten komen over het algemeen pas aan tussen 00:00 en 01:00. Vanaf dat moment blijft hun aantal redelijk constant. Ook de overige twee leeftijdsgroepen vertonen een vrij constant patroon en hun aantal blijft relatief gezien laag.
60
De bezoekers op het Caterplein Figuur 5.5: Aantal personen op basis van leeftijd, gemiddeld over de drie uitgaansavonden.
Gemiddeld aantal personen
50 45 40 35
Scholieren
30
Studenten
25 20 15
Midden/late twintigers 30 plussers
10 5 0 22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Tijd
5.1.3 De samenstelling op basis van etniciteit Op basis van de achtergrond van de bezoekers valt op dat ongeveer tweederde van het uitgaanspubliek westers is en één derde niet-westers. Dit wordt weergegeven in figuur 5.6. Ook hier moet worden opgemerkt dat het vaststellen van iemand zijn of haar achtergrond op uiterlijke kenmerken is gebeurd. Of iemand dan ook daadwerkelijk deze achtergrond bezit is niet vast te stellen. Omdat deze achtergrond lastig is vast te stellen is gebruik gemaakt van een relatief brede categorisering. Ook hier is het mogelijk dat bezoekers die ik bijvoorbeeld bij de Arabieren indeel door iemand tot de westerlingen gerekend zou worden, omdat deze persoon misschien wel Nederlands praat. Figuur
5.6:
Bezoekers
op basis
van achtergrond,
gemiddeld
over
de drie
uitgaansavonden.
32,6 Westers Niet Westers 67,4
Figuur 5.7 toont de samenstelling van de niet-westerse groep. Deze groep wordt gedomineerd door de mensen met een Arabische achtergrond, hoofdzakelijk de Marokkanen.
61
De bezoekers op het Caterplein
Figuur 5.7: Samenstelling van de niet-westerse groep, gemiddeld over de drie uitgaansavonden.
4,1 26,1 Arabisch Negroide Aziatisch 69,8
In de bovenstaande twee figuren is alleen gekeken naar de drie avonden in zijn totaliteit en vervolgens naar het gemiddelde hiervan. Belangrijk is ook om naar de samenstelling van het plein per uur te kijken. Deze samenstelling wordt weergegeven in figuur 5.8. Beide lijnen zijn redelijk constant te noemen met een kleine nivellering rond 04:00. Figuur 5.8: Percentage westerse en niet-westerse bezoekers, gemiddeld over de drie uitgaansavonden. 80 70 Percentage
60 50 Westers
40
Niet Westers
30 20 10 0 22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Tijd
5.1.4 De samenstelling op basis van subcultuur Het probleem met het vaststellen van de subcultuur van bezoekers is dat zij vaak kenmerken vertonen van meerdere subculturen. Hierdoor wordt het lastig hen in categorieën onder te verdelen. Toch is dit geprobeerd op basis van de meeste
62
De bezoekers op het Caterplein opvallende kenmerken. Wanneer ik naar de bezoeker kijk, wat is dan mijn eerste ingeving? Het is namelijk vaak de eerste ingeving die de mening vormt, die dus uiteindelijk ook eventueel invloed heeft op de angstgevoelens. Deze manier van observeren is natuurlijk subjectief, waardoor de invloed van mijn eigen mening groot wordt. Ondanks het feit dat het lastig is de bezoekers op basis van subcultuur in te delen is er een duidelijke overheersing van één groep zichtbaar, namelijk de casual subgroep. Dit wordt weergegeven in figuur 5.9. Opvallend is ook het relatief lage percentage alto’s op het Caterplein. Ook dit komt hoofdzakelijk omdat er weinig alternatieve uitgaansgelegenheden te vinden zijn op het Caterplein. De alternatievelingen die wel op het plein te vinden zijn gaan vaak naar de cafetaria Kokkie om iets te eten te halen, aangezien de horecagelegenheden voor de alternatieve doelgroep net buiten het Caterplein liggen. Opvallend is overigens ook het feit dat de hip hoppers die op het plein aanwezig zijn vaak onderdeel uitmaken van een groep die niet geheel bij de hip hop subcultuur past. Dit kan verklaard worden door het feit dat er niet echt horecagelegenheden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Figuur 5.9: Percentage van diverse subgroepen op het Caterplein.
11,5
2,1 1,0 Casual
13,8
Urban/Hip Hop Volksmensen Kakkers 58,0 13,6
Alto Anders
Wanneer gekeken wordt naar de samenstelling van het Caterplein wat betreft subgroepen per uur, weergegeven in figuur 5.10, dan valt op dat de casual groep perfect de lijn van het totale bezoekersaantal weergeeft dat eerder behandeld is in deze paragraaf. De overige subgroepen zijn veel constanter en vormen vrijwel een rechte lijn.
63
De bezoekers op het Caterplein Figuur 5.10: Gemiddeld aantal personen per subgroep per uur.
Gemiddeld aantal personen
60 50 Casual 40
Urban/HipHop Volksmensen
30
Kakkers Alto
20
Anders 10 0 22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Tijd
5.2 Incidenten op het Caterplein Een belangrijke oorzaak voor angstgevoelens tijdens het uitgaan kunnen incidenten zijn. In hoofdstuk 3 is al aan de orde gekomen wat precies onder een incident wordt verstaan en dat er gekeken is naar lichamelijk geweld, verbaal geweld of geschreeuw en openbaar dronkenschap. Tijdens de drie uitgaansavonden zijn in totaal 31 incidenten waargenomen in het onderzoeksgebied. Dit wordt weergegeven in tabel 5.1. Opvallend is dat er geen enkele uitgaansavond sprake is geweest van lichamelijk geweld. 19 keer is er sprake van openbaar dronkenschap en 12 keer van verbaal geweld. Wanneer het aantal incidenten gerelateerd wordt aan geslacht, dan valt op dat mannen hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de overlast. Met name in het openbaar dronkenschap hebben mannen een groot aandeel. Tabel 5.1: Incidenten gerelateerd aan geslacht. Openbaar
Verbaal
dronkenschap geweld
Totaal
Mannen
16
8
24
Vrouwen
3
4
7
Totaal
19
12
31
Wanneer naar het patroon per uur gekeken wordt, dan valt op dat het aantal incidenten gedurende de avond sterk toeneemt. Dit wordt weergegeven in figuur 5.11 die het aantal incidenten per uur over de drie uitgaansavonden weergeeft. Zo zijn er tijdens de drie
64
De bezoekers op het Caterplein uitgaansavonden om 04:00 in totaal 12 incidenten geweest, waarvan 11 gerelateerd aan openbaar dronkenschap en één aan verbaal geweld. Om 00:00 is er slechts één incident waargenomen in drie uitgaansavonden. Deze was gerelateerd aan verbaal geweld of geschreeuw. De sterke toename in incidenten wordt hoofdzakelijk veroorzaak door het openbaar dronkenschap op straat dat vanaf 01:00 sterk begint te stijgen. Figuur
5.11
Ontwikkeling
van
de
incidenten
op
het
Caterplein
over
drie
uitgaansavonden. 14 12 10 Totaal
8
Openbaar dronkenschap 6
Verbaal geweld
4 2 0 22:00
23:00
0:00
1:00
2:00
3:00
4:00
Ook wanneer gekeken wordt naar de locatie van de incidenten zijn er een aantal opvallende punten waar te nemen. De locatie van alle conflicten die zich tijdens de drie uitgaansavonden hebben voorgedaan wordt weergegeven in kaart 5.1 Ten eerste is het opvallend dat er op het plein zelf nauwelijks incidenten plaatsvinden, maar vrijwel alleen in de aangrenzende straten. Dit zou verklaard kunnen worden dat het plein zelf een vrij open locatie is, waar men relatief goed zichtbaar is. Hierdoor is er meer sociale controle mogelijk. Een andere verklaring kan zijn dat het op het plein minder druk is dan in de zijstraten, waardoor ook de kans op incidenten minder groot is. Ten tweede is het opvallend dat er vier clusters van incidenten te onderscheiden zijn. Het eerste cluster bevindt zich aan het einde van de Hoofdstraat. Dit is ook meteen een relatief druk gebied, wat een deel van de incidenten kan verklaren. De kans om incidenten waar te nemen is simpelweg groter wanneer er veel mensen aanwezig zijn, dan wanneer er bijna niemand te bekennen is. Een andere verklaring kunnen de horecagelegenheden met hun bijbehorende doelgroep zijn. Café Bizzys trekt een
65
De bezoekers op het Caterplein publiek dat relatief jong is. Dit is de groep die over het algemeen ook het meeste bij incidenten betrokken is. Het tweede cluster bevindt zich op de rand van het plein. Hier bevinden zich de Black Horse en de Plaza di Christo wat tevens een relatief jong publiek trekt. Dit cluster is echter opvallend omdat voor de Babbel, wat zich ook naast het cluster bevindt, over het algemeen politie voor de deur staat. Het derde cluster bevindt zich voor de Allure. Ook deze locatie is opvallend gezien de uitsmijters die bij de Allure voor de deur staan. Het vierde en laatste cluster bevindt zich bij de fietsenstalling. Ook dit is een relatief druk gebied, omdat hier over het algemeen de bezoekers arriveren en ook weer vertrekken. Opvallend is echter wel dat naast dit cluster een politiebusje staat, waarmee de politie naar het plein gekomen is. Dit busje is vrijwel altijd leeg en lijkt dus haar signalerende functie verloren te hebben. Kaart 5.1: De locatie van de waargenomen incidenten tijdens de drie uitgaansavonden per uur.
66
De bezoekers op het Caterplein Wanneer gekeken wordt naar de locatie van de incidenten gerelateerd aan het openbaar dronkenschap, dan valt op dat deze incidenten perfect bij clusters aansluiten. Deze incidenten worden weergegeven in kaart 5.2. De tijdstippen 0:00 en 01:00 zijn hier weggelaten omdat er op toen nog geen incidenten gerelateerd aan openbaar dronkenschap plaats vonden. Kaart 5.2: De locatie van de incidenten gerelateerd aan openbaar dronkenschap.
De kaart van de incidenten gerelateerd aan verbaal geweld en geschreeuw (kaart 5.3), past minder goed in het beeld van de clusters. Zo vinden er in cluster drie helemaal geen incidenten plaats
67
De bezoekers op het Caterplein Kaart 5.3: De locatie van de incidenten gerelateerd aan verbaal geweld en geschreeuw.
Wanneer gekeken wordt naar het feit of er een samenhang bestaat tussen de locatie van de incidenten en de locatie van groepen, dan valt op dat de locatie van groepen zeer beperkt samenhangt met die van de incidenten. Dit wordt weergegeven op kaart 5.4, waarbij de clusters uit de vorige kaart weer als cirkels worden weergegeven. Een samenscholing van bezoekers wordt pas tot een groep gerekend wanner er minimaal drie personen aanwezig zijn en wanneer ze minstens vijf minuten op dezelfde locatie blijven staan. Wat betreft de groepen zijn er twee clusters te onderscheiden. Die op het Caterplein, voor cafetaria de Kokkie en voor de fietsenstalling. Groepen eten dus even wat met elkaar of gaan gezamenlijk naar huis toe. De wachtrij van de Plaza di Christo is niet opgenomen in deze kaart.
68
De bezoekers op het Caterplein Kaart 5.4: De locatie van groepen bezoekers in vergelijking met de clusters van conflicten.
Kaart 5.5 geeft aanwezigheid van de politie weer. Opvallend is dat bij alle bovengenoemde clusters politie te vinden is. Een verklaring voor dit feit kan zijn dat de politie niet snel ingrijpt bij openbaar dronkenschap of bij verbaal geweld. De agenten die op het plein surveilleerden waren hoofdzakelijk mannelijk. Deze kunnen zich op andere situaties focussen dan hun vrouwelijke collega’s. Zo kan een mannelijke agent een schreeuwpartij totaal niet bedreigend vinden en er dus ook niets aan doen, terwijl een vrouwelijke agent misschien wel ingegrepen had.
69
De bezoekers op het Caterplein Kaart 5.5: De locatie van de politie in het onderzoeksgebied.
5.3 Afsluiting Geconcludeerd kan worden dat wanneer gekeken wordt naar de samenstelling van de bezoekers, dat het totale aantal bezoekers dat aanwezig is op het plein een piek kent rond 01:00. Over de hele avond gezien is het percentage mannen en vrouwen vrijwel gelijk, maar wanneer naar de situatie per uur gekeken wordt valt op dat de vrouwen voor 01:00 in de meerderheid zijn en dat dit beeld na 01:00 langzaam omslaat naar een meerderheid van mannen. Wat betreft de leeftijd van de bezoekers vormen de scholieren de belangrijkste groep die aanwezig is op het plein. Bovendien hebben het merendeel van de bezoekers een westerse achtergrond. Van de groep bezoekers met een niet westerse achtergrond is het merendeel Arabisch. Op basis van subcultuur kan vastgesteld worden dat het grootste deel van de bezoekers tot de casual groep gerekend kunnen worden. Wat betreft het aantal incidenten die in het onderzoeksgebied plaatsvinden, valt op dat in de loop van de avond een sterke toename is waar te nemen. Deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt door openbaar dronkenschap. Waar aan het begin van de avond nog verbaal geweld of geschreeuw de overhand heeft, heeft vanaf 02:00
70
De bezoekers op het Caterplein openbaar dronkenschap de overhand. Ook valt op dat mannen vaker bij incidenten betrokken zijn dan vrouwen. Wanneer gekeken wordt naar de locatie van de incidenten dan valt op dat er vier clusters ontstaan. Deze clusters vallen niet samen met de locatie waar groepen bezoekers zich bevinden, maar vallen wel samen met de aanwezigheid van de politie. Juist op de locaties waar politie aanwezig is, vinden ook de incidenten plaats. Dit zijn hoofdzakelijk ook de plekken die relatief druk zijn, dus waar de politie aanwezig is om lichamelijk geweld te voorkomen of aan te pakken, maar waar de politie dus schijnbaar niet ingrijpt tegen andere waargenomen incidenten.
71
6 | Het uitgaansgedrag van de respondenten. In het vorige hoofdstuk is een kwantitatieve analyse van het uitgaanspubliek gemaakt, waardoor bepaalde patronen aan het licht zijn gekomen. In de komende drie hoofdstukken zal door middel van een kwalitatieve methode de interviews met de respondenten geanalyseerd worden om te kijken of deze patronen ook voor hen gelden en om een beter begrip te krijgen van hun angstgevoelens. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het uitgaansgedrag van de respondenten. 6.1 De frequentie van het uitgaan De respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen, bezoeken gemiddeld 1.125 keer per week het Caterplein. Wanneer er onderscheid wordt gemaakt op basis van geslacht, dan valt op dat mannen (1.42 keer per week) vaker een bezoek brengen aan het Caterplein dan vrouwen (0.8 keer per week). Op basis van het opleidingsniveau zijn de verschillen tussen de respondenten minder groot. De hoog opgeleide respondenten bezoeken gemiddeld 1.21 keer per week het Caterplein en de laag opgeleide respondenten gemiddeld 0.94 keer per week. Wanneer gekeken wordt naar de favoriete uitgaansavonden van de respondenten, dan valt op dat de vrouwen hoofdzakelijk voor de zaterdagavond kiezen en dat de mannen zowel op donderdag als op zaterdag het Caterplein bezoeken. Zojuist was al geconstateerd dat de mannen uit het onderzoek vaker het Caterplein bezoeken dan de vrouwen dat een goede verklaring kan zijn voor het feit dat mannen uit het onderzoek twee favoriete uitgaansavonden hebben en de vrouwen slechts één. Op basis van het opleidingsniveau valt op dat zowel de hoog als laag opgeleide respondenten de voorkeur geven voor de zaterdagavond met de donderdagavond op de tweede plaats. Dit is enigszins opvallend aangezien verwacht zou worden dat de hoog opgeleide
respondenten
vaker
doordeweeks
uitgaan
dan
de
laag
opgeleide
respondenten, aangezien zij hoofdzakelijk student zijn en dus ook meer mogelijkheden hebben om uit te gaan. Dit blijkt dus niet het geval. Als het gaat om de motivatie van het bezoek aan het Caterplein dan wordt voornamelijk verwezen naar het in stand houden van sociale contacten. Dit geldt met name voor de donderdagavond, maar ook op de zaterdagavond is dit de belangrijkste motivatie. De respondenten vinden het belangrijk om hun vrienden te zien en om contact met ze te blijven houden.
72
Het uitgaansgedrag van de respondenten
Jesper, 21, MBO Ik denk dat er betere uitgaansgelegenheden zijn in Nederland zeg maar, alleen ik heb gewoon heel veel bekenden in Apeldoorn, dus het is net zo leuk om met mensen die je lang niet gezien hebt even een babbeltje te maken natuurlijk en dat gebeurt in andere steden niet snel. Een andere reden voor het bezoek aan het Caterplein is uit gemakzucht en omdat men afhankelijk is van werk of vrienden. Guido, 20, WO Er is niks anders hé, althans in Apeldoorn. In principe heb ik wel de behoefte om ergens anders heen te gaan, maar het is dat ik hier woon. Het is dat wij met een groep vrienden dan heen gaan, anders zou ik ook zeggen: Ik wil naar één van de andere steden. Maar ja, ik moet ook vaak werken. Wat betreft de redenen voor het uitgaan op het Caterplein is er geen verschil op te merken op basis van geslacht en opleidingsniveau. Opvallend is dat geen van de respondenten aangeeft om echt voor het feesten het Caterplein te bezoeken. Dit geldt voor zowel de donderdag als de zaterdagavond. Een verklaring hiervoor kan zijn dat Apeldoorn geen echte discotheken voor de onderzoeksgroep heeft. Er is slechts één discotheek maar die staat bekend als plaats voor jongeren onder de 18. Dit gebrek aan aanbod voor de bezoekers boven de 18 is ook één van de conclusies uit het onderzoek van Tom Brands (Brands, 2006). 6.2 De aankomst op het Caterplein Na analyse van de interviews blijkt vrouwen op de zaterdagavond eerder op het plein arriveren dan de mannen. Gemiddeld komen de mannelijke respondenten rond middernacht aan en de vrouwelijke respondenten rond 23:30. De aankomsttijd van de respondenten op basis van opleidingsniveau ligt nagenoeg gelijk. Zowel de hoog als de laag opgeleide respondenten arriveren rond 23:45 op het plein. Wanneer gekeken wordt naar de donderdagavond dan valt op dat de respondenten er dan voor kiezen om vroeg in de avond te komen, zo rond 21:00. Er zijn hier geen verschillen op basis van geslacht en opleidingsniveau waar te nemen. Een verklaring
73
Het uitgaansgedrag van de respondenten hiervoor is dat het dan koopavond is in de binnenstad van Apeldoorn, waardoor de respondenten na het winkelen meteen doorlopen naar het Caterplein. Een andere verklaring voor het vroege tijdstip is het feit dat de meeste respondenten de volgende dag moeten werken of naar school moeten. Daarnaast willen de respondenten op donderdagavond over het algemeen rustig kunnen zitten met wat vrienden om bij te praten. De donderdagavond in Apeldoorn wordt door de respondenten dan ook niet als echte “stapavond” gezien. Op de zaterdagavond kiezen de respondenten er juist voor om wat later op de avond te komen, omdat het dan wat drukker is. Chris, 23, HBO Op donderdag doe je dat juist bewust omdat je dan wil dat het rustig is, maar op zaterdag kom ik meer aan als het wat drukker is. Een verklaring voor het feit dat mannen op zaterdagavond over het algemeen later arriveren op het Caterplein dan vrouwen is dat mannen over het algemeen indrinken en hierdoor langer bij iemand thuis blijven hangen. Van de mannelijke respondenten geven vijf van de zes aan dat er eerst bij iemand thuis gezellig wat gedronken wordt voordat ze afreizen naar het Caterplein. Chris, 23, HBO Dan begin je rond 20:00 uur a 21:00 uur en dan zit je bij iemand thuis en als het druk begint te worden in de stad dan ga je naar de stad. We zijn wel eens eerder geweest, maar dan hang je met een groepje aan de bar. Bij de vrouwelijke respondenten was dit slechts bij één van de zes het geval. Vrouwen spreken over het algemeen later af en ontmoeten elkaar in de stad, waardoor zij over het algemeen ook vroeger zijn. Dat de vrouwen in dit onderzoek niet indrinken komt hoofdzakelijk doordat zij vaak in kleinere groepen naar de stad gaan dan de mannen. Vrouwen spreken meestal met een groep van twee à drie personen af, waardoor zij het indrinken niet echt gezellig vinden en er voor kiezen om eerder naar de stad te gaan. Het volgende citaat geeft een goed beeld van de gedachtegang van de vrouwelijke respondenten. Sanne, 19, MBO Dat doen wij niet. Dat is denk ik leuker om met een grotere groep te doen. Wij zijn meestal maar met z’n tweeën of met zijn drieën en dan is het wat minder leuk
74
Het uitgaansgedrag van de respondenten denk ik. Wanneer we met een hele grote groep zouden zijn is het denk ik wel leuker ja om ergens eerst wat te gaan drinken. Alle respondenten gebruiken de fiets als vervoermiddel. Sommige vrouwelijke respondenten maken ook gebruik van de auto als alternatief vervoermiddel, zodat ze niet alleen naar huis hoeven te fietsen. Het opleidingsniveau maakt voor de keuze van het vervoermiddel niets uit. Wanneer de respondenten naar het Caterplein vertrekken dan gebeurt dit vrijwel altijd met een groep. Zoals net al is vermeld, vormen de mannen vaak grotere groepen dan de vrouwen. De respondenten vormen in dit verband een groep wanneer er drie of meer personen aanwezig zijn. Er was slechts één vrouwelijke respondent die hoofdzakelijk samen met een vriendin naar het Caterplein en terug fietst. De mannen reizen dan logischerwijs met de groep af waarmee ze ook aan het indrinken zijn geweest. Opvallend is echter wel de samenstelling van deze groepen. Wanneer naar de mannelijke respondenten gekeken wordt dan valt op dat zij vrijwel altijd met andere mannen naar het Caterplein vertrekken. Vrouwen daarentegen gaan hoofdzakelijk in gemengde groepen. Vrouwen worden hierbij vaak opgehaald door andere vrienden en vriendinnen. Of het reizen in gemengde groepen daadwerkelijk een bewuste strategie is van de vrouwen zal in hoofdstuk 8 uitgebreid aan bod komen. 6.3 Het vertrek van het Caterplein Net als bij de aankomsttijd zijn er verschillen waar te nemen tussen de mannelijke en de vrouwelijke respondenten. De gemiddelde vertrektijd op zaterdagavond van de respondenten is 03:00. De mannen vertrekken gemiddeld rond 03:15 en de vrouwen rond 03:00. Op basis van opleidingsniveau is ook een klein verschil waar te nemen. Laag opgeleide mensen blijven over het algemeen langer (03:30) dan de hoger opgeleide (02:45). Op de donderdagavond zijn er grotere verschillen waarneembaar. De mannelijke respondenten vertrekken op de donderdagavond gemiddeld rond 23:30 en de vrouwelijke respondenten rond 23:00. Op basis van opleidingsniveau zijn er grotere verschillen aan te tonen. De laag opgeleide respondenten vertrekken hoofdzakelijk rond 23:00 uur, terwijl de hoog opgeleide respondenten gemiddeld rond 00:00 uur vertrekken. Dit verschil kan verklaard worden door het feit dat de laag opgeleide respondenten over
75
Het uitgaansgedrag van de respondenten het algemeen de dag erna moeten werken, terwijl de hoog opgeleide respondenten nog hoofdzakelijk in hun studentenfase zitten, waardoor zij flexibeler zijn. De horecagelegenheden op en rondom het Caterplein zijn geopend tot 04:00 uur, dus waarom vertrekken de respondenten dan voor sluitingstijd al? De belangrijkste reden voor de respondenten om te vertrekken is dat ze uitgekeken zijn. Ze hebben met verschillende mensen bijgepraat en hoeven niet zo nodig langer te blijven. Petra, 20, HBO Ik ga niet echt bewust voor sluitingstijd naar huis hoor, maar gewoon omdat ik het dan wel gezien heb in de stad. Een andere reden is dat er tussen 03:00 en 04:00 alleen nog maar mensen de horecagelegenheden uit mogen en niet meer binnen gelaten worden. Wanneer ze dan nog snel even van café willen wisselen dan kan dat niet meer en gaan de respondenten naar huis. Iris, 19, HBO Oh nee dat maakt me eigenlijk niets uit, maar vaak willen we nog even switchen van café, maar dan staan we buiten en dan gaan sommige tenten al dicht. Dus… Opvallend is dat slechts twee respondenten het toegenomen aantal incidenten aangeven als reden om soms naar huis te gaan. Michiel, 23, MBO Ik denk zelf dat de sfeer grimmiger wordt door het alcoholgebruik. Dat hoe langer je drinkt, dat mensen toch niet meer helemaal zijn zoals ze normaal zijn, dus dan krijg je toch sneller escalaties. Dan heb ik het gevoel dat de sfeer wat grimmiger wordt. Ik heb dan soms wel het idee van ik ga nu naar huis, want ik vind het een beetje te grimmig worden. De bovenstaande redenen om te vertrekken zijn niet geslacht of opleidingsniveau gebonden. Terwijl vrijwel alle respondenten in groepen op het plein aankomen, gaan zij vaak in tweetallen of individuen naar huis toe. Met name bij mannen is het verschil tussen de
76
Het uitgaansgedrag van de respondenten heen en de terugweg groot. Slechts één van de zes vrouwen fiets alleen naar huis. Vier van de zes mannen fietsen alleen naar huis. Vrouwen geven aan dit wel vervelend te vinden, mannen niet. Dit kan een goede verklaring zijn voor het feit dat vrouwen de auto in sommige gevallen als goed alternatief zien voor de fiets. Of dit daadwerkelijk een bewuste strategie is van de vrouwen zal in hoofdstuk 8 uitgebreid aan bod komen. 6.4 De uitgaanslocatie van de respondenten De uitgaanslocaties van de respondenten worden weergegeven in figuur 6.1. Opvallend is dat vooral de uitgaansgelegenheden voor 21 jaar en ouder, het Rontgen Café , de Zaak en Café Bizzys, het goed doen. Figuur 6.1: Uitgaanslocatie van alle respondenten.
Figuur 6.2 toont de uitgaanslocatie van de respondenten, wanneer deze is onderverdeeld op basis van geslacht. Zowel mannen als vrouwen bezoeken het Rontgen Café , de Zaak en Café Bizzys. Café Bizzys is iets populairder bij de mannen dan bij de vrouwen. De Babbel is bij de vrouwelijke respondenten populair. Toch is er geen sprake van een clustering van mannen en een clustering van vrouwen.
77
Het uitgaansgedrag van de respondenten Figuur 6.2: De uitgaanslocatie van de respondenten, onderverdeeld op geslacht.
Figuur 6.3 toont de uitgaanslocatie van de respondenten, onderverdeeld op basis van opleidingsniveau. Ook hier zijn weinig grote verschillen op te maken. Het Rontgen Café wordt beter bezocht door de hoog opgeleide respondenten dan door de laag opgeleide respondenten, maar ook in dit figuur is geen sprake van clustering.
78
Het uitgaansgedrag van de respondenten Figuur 6.3: Uitgaanslocatie van de respondenten, onderverdeeld op opleidingsniveau.
Op basis van geslacht en opleidingsniveau is er dus nauwelijks sprake van segregatie. De leeftijd van de respondenten lijkt wel een belangrijke rol te spelen, gezien het feit dat vrijwel alle leeftijdsgenoten elkaar opzoeken in tenten met hun eigen doelgroep. De Plaza di Christo als voornaamste jongerentrekker en het Rontgen Café en de Zaak als voornaamste aantrekker van de wat oudere doelgroepen. De redenen waarom de respondenten hoofdzakelijk naar hun eigen doelgroep trekken zal worden behandeld in hoofdstuk 7. 6.5: Het alcoholgebruik van de respondenten In de interviews is niet specifiek ingegaan op de hoeveelheid glazen alcoholhoudende dranken die de respondent drinkt. Wel is ingegaan op de vraag of de respondent voor zijn of haar gevoel veel of weinig drinkt en in hoeverre hij of zij hier iets van merkte. Ondanks het feit dat de vraag of mensen veel alcohol drinken op een uitgaansavond subjectief is komt er toch een duidelijk beeld uit naar voren. Dit beeld is vooral duidelijk wanneer gekeken wordt naar het geslacht van de respondenten. Vijf van de zes mannen geven aan dat zij zich in ieder geval niet inhouden als het gaat om het drinken van alcohol.
79
Het uitgaansgedrag van de respondenten
Interviewer: Drink je veel tijdens een uitgaansavond eigenlijk? Jesper, 21, MBO Ja, nou ja veel, wat is veel….ik hou me niet in in ieder geval. De mannen die in hun antwoord wel specifiek aangegeven hebben om hoeveel glazen het gaat, geven voornamelijk aan dat zij rond de 6 à 7 biertjes drinken. Het indrinken bij iemand thuis is dan niet meegerekend, het gaat puur om wat er tijdens het uitgaan wordt gedronken. Interviewer: En drink je dan veel op een uitgaansavond? Harry, 21, HBO Ja, wat is veel. 6 a 7 biertjes ofzo. Bij vrouwen daarentegen geven vijf van de zes juist aan dat zij nauwelijks tot weinig alcohol drinken. Petra, 21, HBO Ja, ik drink echt heel weinig. Ik ben niet zo’n alcohol fanaat. Ik vind het soms wel lekker, maar niet om me helemaal…nee nee. Bovendien beginnen mannen eerder met het drinken van alcoholische dranken dan vrouwen. De meeste vrouwen beginnen in de stad pas met het drinken, terwijl mannen bij iemand thuis al beginnen met drinken. Dit kan een goede verklaring zijn voor het feit dat mannen meer betrokken zijn bij incidenten gerelateerd aan openbaar dronkenschap dan de vrouwen. Wat betreft opleidingsniveau zijn er nauwelijks verschillen aan te tonen. 6.6 Afsluiting Het algemene uitgaanspatroon van de respondenten is nu bekend. Met name op basis van het geslacht van de respondenten zijn er verschillen aan te tonen. Wat betreft de aankomsttijd valt op dat de mannelijke respondenten over het algemeen later op het Caterplein aankomen dan de vrouwen. Deze conclusie werd ook al getrokken aan de hand van de observaties in hoofdstuk 5, waarbij werd vastgesteld dat de vrouwen in eerste instantie in de meerderheid zijn, maar dat dit beeld langzaam omslaat naar een
80
Het uitgaansgedrag van de respondenten meerderheid voor de mannen. De mannelijke respondenten komen niet alleen later aan, ze gaan ook later weer naar huis dan de vrouwen. Wat betreft het vervoermiddel dan valt op dat alle mannen kiezen voor de fiets, terwijl de vrouwen naast de fiets ook gebruik maken van de auto. De mannen gaan over het algemeen in grotere groepen naar het Caterplein, dan de vrouwen. Dit komt doordat mannen vaak indrinken voor het uitgaan, terwijl de vrouwen dit niet doen en liever meteen in de stad af spreken. Mannen drinken dan over het algemeen ook meer dan vrouwen. Maar hoe voelen de respondenten zich tijdens het uitgaan? Zijn er verbanden aan te wijzen tussen hun uitgaansgedrag en hun gevoelens?
81
7 | De gevoelens van de respondenten. Nu het algemene uitgaansgedrag bekend is, kan dieper worden ingegaan op de gevoelens van de respondenten en de factoren die dit gevoel beïnvloeden. In de eerste plaats wordt er in dit hoofdstuk gekeken hoe de respondenten uit het onderzoek de sfeer op het Caterplein beoordelen. Ten tweede wordt er gekeken voor wie of wat de respondenten bang zijn en in welke situaties deze angstgevoelens ontstaan of versterkt worden. 7.1 De sfeer op het Caterplein Op de vraag wat de respondenten van de sfeer op het Caterplein vinden, lopen de antwoorden uiteen. Alle vrouwen beoordeelden de sfeer op het plein als goed, terwijl de mannen een verdeeld beeld laten zien wat betreft hun opvatting over de sfeer op het Caterplein. Zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke respondenten geldt dat zij de sfeer minder vinden worden naarmate de avond vordert. Petra, 20, HBO Het is wel vaak zo dat als je tot het laatst blijft, dat er een gespannen sfeertje met politie en dergelijke is. Chris, 23, HBO Het gebeurt wel is dat we rond 04:00 vertrekken, maar dan is de sfeer minder. En dan merk je ook dat omdat je al zo lang in de stad zit, dat mensen al wat alcohol op hebben. Bovenstaande citaten geven een goed beeld van de meningen van de mannen en de vrouwen die deelnemen aan het onderzoek. Opgemerkt moet worden dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten die het Caterplein vaker bezoeken de sfeer op het plein over het algemeen positiever beoordelen dan de respondenten die minder vaak gaan. De redenen voor de verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke respondenten waarom zij de sfeer vinden verslechteren lopen uiteen. Vrouwen kijken bij hun opvatting over de sfeer op het plein hoofdzakelijk naar de drukte op het plein en naar het alcoholgebruik van mensen. Zij zijn van mening dat naarmate de avond vordert de sfeer minder wordt door het alcoholgebruik.
82
De gevoelens van de respondenten
Interviewer: En je zegt dat dat voornamelijk in de periode is van 3 tot 4 waarin jij er niet bent? Petra, 20, HBO Ja. Interviewer: En waar komt dat door volgens jou? Dronken mensen. Moe allemaal. Baldadig. Ik denk echt voornamelijk de alcohol, denk je niet? Een positief punt voor de vrouwen is de omvang van het plein en het feit dat Apeldoorn maar
één
echt
uitgaanscentrum
heeft.
Door
deze
concentratie
zijn
alle
uitgaansgelegenheden dicht bij elkaar te vinden, waardoor er veel toezicht mogelijk is. Fleur, 20, WO Ik vind het gewoon een gezellig plein. Ook omdat alles dicht bij elkaar zit. Dat is wel goed geregeld in Apeldoorn vind ik. In Den Bosch bijvoorbeeld moet je continu door kleine straatjes en steegjes lopen om naar andere cafeetjes te komen. Mannen daarentegen kijken meer naar de fysieke inrichting van het plein en naar de groepen die op het plein aanwezig zijn. Wanneer naar de fysieke omgeving wordt gekeken, dan wordt vooral gelet op de eenheid die het plein uitstraalt en de verlichting. Michiel, 23, MBO Nou, ik zou in ieder geval proberen om iets meer eenheid te creëren. Het plein is nu met allerlei kroegjes en uitbouwingen van eigenaren van cafés’s een heel rommelig plein. Je hebt er lelijke tegels liggen. Het is een detail maar het geeft wel een aanzicht van het plein. Dat zijn allemaal dingen die wel aangepakt kunnen worden. Volgens de mannen is naast het alcoholgebruik, de aanwezigheid van een meerderheid (jonge) mannen ook nadelig voor de sfeer. Mannen worden meer in verband gebracht met incidenten dan vrouwen. De absolute en relatieve stijging van het aantal mannen
83
De gevoelens van de respondenten gedurende de avond, zorgt er in de ogen van de mannelijke respondenten dan ook voor dat de sfeer naarmate de avond vordert slechter wordt. Chris, 23, HBO Maar wat natuurlijk het verschil is, is dat vanaf een uur of twee de verhouding mannen en vrouwen nogal verandert. Vrouwen moeten vaak op een bepaalde tijd thuis zijn, dus als je om 02:00 in de stad loopt dan zijn het vooral mannen. De sfeer draait dan gewoon om. Dat merk je ook wel in het Rontgen Café, als je daar aan het begin van de avond komt, dan is de sfeer goed en de verhouding gezond, soms zelfs een beetje meer de andere kant op. En vanaf een uurtje of twee zie je het helemaal omkeren en komen er alleen nog maar mannen. Ik denk dat over het algemeen mannen meer problemen veroorzaken dan vrouwen. Dus als je verhouding man vrouw 50-50 is, dan heft dat elkaar op. Op het moment dat er alleen maar kerels zijn is de kans op gedonder gewoon groter, want vrouwen maken gewoon minder snel rotzooi in de stad. Wat betreft opleidingsniveau is er nauwelijks verschil waar te nemen tussen de hoog opgeleide groep en de laag opgeleide groep. Beide groepen zien de sfeer als redelijk goed en vinden ook dat de sfeer grimmiger wordt naarmate de avond vordert. Ook hier geldt dat binnen de groep van de hoog en laag opgeleide respondenten, de personen die vaker op het plein komen de sfeer positiever vinden. Dit geldt zowel binnen de groep van de hoog opgeleide respondenten als voor de laag opgeleide respondenten. Het feit dat er geen verschil valt op te maken tussen de hoog en laag opgeleide respondenten kan verklaard worden door het feit dat er in beide groepen zowel mannen als vrouwen vertegenwoordigd zijn, die wel een verschil in opvatting hadden. Voor de beoordeling van de sfeer op het Caterplein lijkt geslacht dus een grotere rol te spelen dan opleidingsniveau. Ook wat betreft de opvatting wat nu precies het hoofdprobleem op het Caterplein is, lopen de meningen uiteen. Zoals net al duidelijk is geworden zien de vrouwelijke respondenten overmatig alcoholgebruik als het grote probleem op het Caterplein. Met name in de periode tussen 03:00 en 04:00 wanneer de meeste mensen naar huis gaan. Wendy, 20, MBO Nou ja er zijn dan wel heel veel mensen die heel veel gedronken hebben en die dan vervelend worden.
84
De gevoelens van de respondenten
Mannen daarentegen hebben een andere mening over wat precies de problemen op het plein zijn. Zij zien alcohol ook wel als een probleem, zeker omdat het mensen meer onvoorspelbaar maakt, maar weigeren dit echt als het hoofdprobleem aan te wijzen. Guido, 20, WO Mensen die teveel gedronken hebben doen gewoon domme dingen, maar dat hoef je niet als hoofdprobleem aan te duiden. Dit citaat is een goede afspiegeling van de mening van de mannen in het onderzoek. De mannelijke respondenten praten vaker over de aanwezigheid van hangjongeren als een probleem. Zij veroorzaken in hun ogen de meeste problemen. De jongeren zijn sneller dronken en vertonen meer haantjesgedrag, waardoor de sfeer op het plein negatief wordt aangetast. De mannelijke respondenten vertoonden op basis van dit punt geen verschillen. Zowel de mannen die vaak komen als die niet vaak komen delen dezelfde mening. Chris, 23, HBO Want het zijn vooral de jonge gastjes die dingen aan het uitproberen zijn en die haantjesgedrag vertonen en die voor dat sfeertje zorgen, dus als je die weet te weren, dan ben je al een heel eind. Verder zijn er geen verschillen tussen de opvatting van de hoog en de laag opgeleide respondenten waar te nemen over wat nu precies het hoofdprobleem is op het Caterplein. Beide groepen geven verschillende antwoorden, zoals het aantal incidenten, de fysieke omgeving en het alcoholgebruik, maar zij vormen nergens echt een meerderheid. Hoofdzakelijk werd aangegeven dat de sfeer de afgelopen jaren niet verbeterd is. Harry, 21, HBO Ik vind het redelijk stabiel. Niet dat ik zeg het is heel slecht geworden of verbeterd. Tegelijkertijd werd geconstateerd dat het aantal incidenten de afgelopen jaren wel aanzienlijk is afgenomen.
85
De gevoelens van de respondenten
Lianne, 22, MBO De laatste tijd vind ik er wel minder ruzie volgens mij. Ik maak het minder vaak meer mee. Vroeger als je rond 04:00 naar huis ging dan waren er nogal wat dronken lui en vechtpartijen enzo en dat is de laatste tijd wel afgenomen. Nee, ik maak het zelden meer mee. De respondenten vinden dus het aantal incidenten de afgelopen jaren wel verminderd, maar de sfeer is daardoor niet verbeterd. Schijnbaar ligt er geen link tussen de sfeer en het aantal incidenten, of hebben andere factoren een belangrijkere invloed op de sfeer op het Caterplein. Een belangrijke reden voor deze constatering is dat de maatregelen die genomen zijn om incidenten te verminderen de gevolgen aanpakken en niet de oorzaken. Hierdoor wordt de sfeer niet verbeterd. Over de invloed van de maatregelen op de gevoelens van de respondenten zal in hoofdstuk 8 uitgebreid worden ingegaan. Ook de hoog en laag opgeleide respondenten vinden dat het aantal incidenten de afgelopen jaren verminderd is, maar dat dit niet tot een verbetering van de sfeer heeft geleid. Schijnbaar zien ook zij geen link tussen de sfeer en het aantal incidenten, of hebben andere factoren een belangrijkere invloed op de sfeer op het Caterplein. 7.2 Wat betekent het begrip angst voor de respondenten? Voordat gekeken wordt naar voor wie en wat de respondenten bang zijn en ik welke situaties dit gevoel ontstaat, dient eerst te worden stilgestaan bij wat het begrip angst precies betekent voor de respondenten. Voor de ene persoon kan angst immers een andere betekenis hebben dan voor de andere persoon. Zo kan iemand een levensbedreigende situatie pas als beangstigend ervaren, terwijl een ander persoon een donker steegje al als beangstigend ziet. Opgemerkt moet worden dat alle respondenten een duidelijk onderscheidt maken tussen situaties waar zij zich aan ergeren en waar zij zich angstig bij voelen. Dit verschil geven zij continu aan in de interviews. Michiel, 23, MBO Uhhm…nou nee bang niet. Ik erger me gewoon aan het gedrag. Het is vooral ergernis.
86
De gevoelens van de respondenten Alleen het woord “vervelend” kreeg in de interviews enkele keren een dubbele betekenis, waarbij zowel naar beangstigende situaties als naar irritaties verwezen werd. Om te achterhalen wat het begrip angst voor de respondenten betekent is er een uitgebreide woordenanalyse uitgevoerd, zodat de synoniemen die tijdens de interviews gebruikt zijn om angstgevoelens te beschrijven kunnen worden vastgesteld. De totale lijst van synoniemen die gebruikt zijn wordt weergegeven in figuur 7.1. Het opleidingsniveau is in dit geval weggelaten aangezien daarvan vrijwel geen verschillen konden worden aangetoond. Wanneer naar de totaalkolom gekeken wordt, dan valt ten eerste op dat het woord “angst” zelf nauwelijks gebruikt wordt. De respondenten gebruiken andere woorden om hun gevoelens te beschrijven. Daarbij worden hoofdzakelijk de woorden “vervelend” of “bang” gebruikt. Ten tweede valt de hoeveelheid synoniemen die gebruikt zijn tijdens de interviews op. In totaal zijn er 22 verschillende woorden gebruikt. Wanneer specifiek naar de synoniemen van de mannelijke en de vrouwelijke respondenten gekeken wordt, dan valt op dat de mannen hoofdzakelijk kiezen voor “onveilig”, “vervelend”, “bang”, “ongemakkelijk” en “bedreigend”. De vrouwen uit het onderzoek kiezen voornamelijk voor “bang”, “vervelend” en “niet fijn”. Met name het grote verschil in het gebruik van de woorden “bedreiging” en “onveilig” is opmerkelijk. Mannen gebruiken deze woorden veel vaker dan vrouwen. Vrouwen daarentegen gebruiken vaker het woord “bang” dan de mannen. Figuur 7.1: De synoniemen die de respondenten in de interviews gebruikt hebben. Synoniemen voor angstgevoelens
Mannen
Vrouwen Totaal
Vervelend
19
20
39
Ongemakkelijk
10
3
13
Bang
12
21
33
Onveilig
20
4
24
(Be)dreigend/(be)dreiging 9
1
10
Niet fijn
5
11
16
Opgelaten
1
0
1
Minder geslaagd
1
0
1
Angst
4
1
5
87
De gevoelens van de respondenten Onprettig
1
1
2
Stront aan de knikker
1
0
1
Ontwijken
0
5
5
Naar
0
4
4
Eng
0
4
4
Op mijn hoede
3
2
5
Last van hebben
0
1
1
Afschrikken
2
0
2
Geheimzinnig
0
1
1
Overlast
1
0
1
Slecht gevoel
1
0
1
Niet tof vinden
1
0
1
Huiverig
1
0
1
Nu is het goed mogelijk dat de woorden die ik als interviewer gebruikt heb van invloed zijn geweest op de antwoorden van de respondent. Deze invloed wordt onderzocht door te kijken naar zogenaamde paren. Er is sprake van een paar wanneer ik als interviewer een bepaald synoniem in de vraag gebruik en de respondent dit vervolgens ook direct gebruikt in zijn of haar antwoord. Figuur 7.2 toont het aantal paren in de interviews van de mannelijke respondenten. Gekozen is voor de vijf meest gebruikte synoniemen, omdat deze samen het merendeel van het aantal gebruikte synoniemen dekken. Figuur 7.3 doet hetzelfde maar dan voor de vrouwelijke respondenten. Het gaat hier om de drie meest gebruikte synoniemen. In figuur 7.2 valt op dat bijna de helft van het aantal keer dat het woord “bang” gebruikt is door de mannen er een paar wordt gevormd met het synoniem in de vraag van mij. Bij de andere twee woorden is nauwelijks of geen sprake van paarvorming. Ook in figuur 7.3 valt op dat één derde van het aantal keer dat het woord “bang” gebruikt is door vrouwen een paar vormt met de vraag van mij. Ook hier vormen de overige twee woorden nauwelijks of geen paren met de woorden die gekozen zijn in de vraag van mij.
88
De gevoelens van de respondenten Figuur 7.2: Het aantal paren in de interviews van de mannelijke respondenten. Paar
Geen paar
Totaal
Onveilig
1
19
20
Vervelend
2
17
19
Bang
5
7
12
Ongemakkelijk
3
7
10
(Be)dreigend/(be)dreiging
0
9
9
Figuur 7.3: Het aantal paren in de interviews van de vrouwelijke respondenten. Paar
Geen paar
Totaal
Bang
7
14
21
Vervelend
3
17
20
Niet fijn
0
11
11
Naast de keuze voor de synoniemen is het ook interessant om te kijken in welke context deze synoniemen gebruikt zijn. Figuur 7.4 en 7.5 tonen nogmaals de meest gebruikte synoniemen van zowel de mannen als de vrouwen uit het onderzoek, maar deze keer is gekeken naar het feit of zij gerelateerd zijn aan sociale factoren of aan de fysieke omgeving. Opvallend is dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten hoofdzakelijk gebruik maken van de synoniemen in een sociale context. De mannelijke respondenten gebruiken de synoniemen vaker in een fysieke context dan de vrouwen. Met name het woord ongemakkelijk wordt relatief vaak in een fysieke context gebruikt. Figuur 7.4: De context waarin de synoniemen van de mannen worden gebruikt. Sociaal factoren
Fysieke omgeving
Totaal
Onveilig
12
8
20
Vervelend
14
5
19
Bang
12
0
12
Ongemakkelijk
6
4
10
(Be)dreigend/(be)dreiging
8
1
9
89
De gevoelens van de respondenten
Figuur 7.5: De context waarin de synoniemen van de vrouwen worden gebruikt. Sociaal factoren
Fysieke omgeving
Totaal
Bang
19
2
21
Vervelend
18
2
20
8
3
11
Niet fijn
Niet alleen verbaal verschilt het belang dat wordt gehecht aan angstgevoelens, maar ook non-verbaal wordt dit zichtbaar. De mannelijke respondenten lieten tijdens de interviews een positievere lichaamstaal zien dan de vrouwelijke respondenten. Hun houding was meer open en wat betreft het oogcontact was geen verandering waarneembaar. De vrouwelijke respondenten lieten enkele keren duidelijk merken negatieve gevoelens te hebben over een specifiek onderwerp, met name over de eigen ervaringen. Dit werd zichtbaar door de gesloten houding die de vrouwen aannamen en door het veelvuldig wegkijken tijdens het onderwerp. Ik kreeg zelf sterk de indruk dat sommige vrouwen mij niet al hun ervaringen verteld hebben. Wanneer dit gebeurde probeerde ik bij een volgend onderwerp opnieuw te achterhalen waarom de respondent zich niet op haar gemak voelde, waarbij vaak weer de eigen ervaring ter sprake kwam. De mannen daarentegen zijn makkelijker met het vertellen van hun eigen ervaring. Hun lichaamstaal veranderde nauwelijks. Zij behielden hoofdzakelijk een open houding. 7.3 Voor wie of wat zijn de respondenten bang? Uit de woorden van de respondenten kan worden opgemaakt dat mannen en vrouwen op een andere manier tegen angst aan kijken. Ook uit onderzoeken van Day (2003) en Pain (1997), die zijn behandeld in hoofdstuk 2, is naar voren gekomen dat de angstgevoelens van mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Voor wie of wat zijn de respondenten precies bang tijdens het uitgaan? Uit de analyse van de interviews van de respondenten blijkt dat de vrouwelijke respondenten hoofdzakelijk bang zijn voor seksueel geweld en voor andere zaken die hun kan helpen herinneren aan de kwetsbare positie die zij hebben ten opzichte van mannen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vrouwen bang zijn voor mannen en niet voor andere vrouwen.
90
De gevoelens van de respondenten
Lianne, 22, MBO Ja, we hebben het steeds over mannen inderdaad. De mensen op de foto’s waren over het algemeen ook mannen dus dat klopt wel. Maar inderdaad, ik denk dat ik me sneller ongemakkelijk zou voelen bij mannen. Ik ben niet zo snel bang voor een vrouw. Voorbeelden van factoren die angstgevoelens oproepen bij vrouwen zijn ten eerste geschreeuw van andere mannen of groepen mannen. Vaak zijn de woorden of zinnen die geroepen worden seksueel getint. Sanne, 19, MBO En als ik echt met meisjes ben dan vind ik het wel vervelend dat ze naar me schreeuwen ja. Dat gaat af en toe best ver. Ze laten je niet in je waarde ofzo. Het gaat altijd over seks. Een ander voorbeeld is een agressieve houding van overige bezoekers, die vrouwen kan helpen herinneren aan het feit dat mannen over het algemeen lichamelijk sterker zijn dan vrouwen. Lianne, 22, MBO Ja, je hoort altijd van die vervelende verhalen van mensen die in elkaar geslagen of van hun fiets af getrapt worden. Die gewoon iets aangedaan worden. Seksueel geweld natuurlijk ook. En dan ben je daar toch banger voor, ook omdat vrouwen kwetsbaarder zijn dan mannen denk ik. Lianne refereert in het citaat aan de “vervelende verhalen” die zij gehoord heeft. Deze heeft zij dus niet zelf meegemaakt maar vernomen van familie en kennissen of vanuit de media. Op deze manier speelt de media en het sociale netwerk van Lianne een belangrijke rol in haar angstgevoelens. De mannelijke respondenten daarentegen vinden het moeilijker om concreet iets aan te wijzen waar zij angstig voor zijn. Situaties waar zij geen of minder controle over hebben, door bijvoorbeeld een gebrek aan inzicht, worden over het algemeen als vervelend bestempeld.
91
De gevoelens van de respondenten
Chris, 23, HBO Dus je bent in je eentje of met één of twee anderen, en er staat een hanggroep en ik denk dan bij voorbaat buitenlanders, want die hebben toch iets minder grenzen als het daarom gaat, dan zou ik me niet prettig voelen. Dat lees je wel eens en dat gebeurd, dat je zinloos door zo’n groep gepakt wordt. Dus op het moment dat het niet echt een oorzaak heeft..tja…… Bovenstaand citaat, waarbij de respondent bang is om zinloos en onverwacht te worden “gepakt”, geeft goed de mannelijke gevoelens weer. Hij weet niet wat hem kan overkomen en hij heeft het gevoel geen controle te hebben over de situatie. Ook in dit citaat van Chris speelt beeldvorming een belangrijke rol. Waar Lianne wel eens “vervelende verhalen” heeft gehoord, “leest Chris wel eens” dat buitenlanders een groep zinloos pakken. Zo heeft ook hier de media of verhalen van familie en kennissen een belangrijke invloed op het beeld dat Chris van buitenlandse groepen heeft. De buitenlanders worden neergezet als others. Over de invloed van de etniciteit zal in paragraaf 7.5 uitgebreid worden ingegaan. Een belangrijke factor voor controle is de voorspelbaarheid van bepaalde personen of groepen. De mannelijke respondenten willen situaties kunnen voorspellen en houden niet van onverwachte gebeurtenissen. Een grotere voorspelbaarheid leidt over het algemeen tot een prettiger gevoel. Chris, 23, HBO Die kun je voorspellen. Ik denk dat voorspelbaarheid het belangrijkste gevoel is. Wat ik sowieso bij mensen heb, is dat op het moment dat mensen voorspelbaar zijn, je er sowieso geen angst voor hebt, want dan weet je hoe je met ze om moet gaan. Dan gebeurt er dus niet zo snel iets wat je niet wil. Op het moment dat mensen onvoorspelbaar zijn en je het gevoel hebt dat je de situatie niet in de hand hebt denk ik dat het pas vervelend wordt. Opgemerkt moet worden dat de mannelijke respondenten die vaker het Caterplein bezoeken en die bovendien al wat jaren op het plein rondlopen over het algemeen minder angstig zijn dan de respondenten die minder vaak uitgaan. Het lijkt er op dat mannen die vaker uit gaan de omgeving beter kennen en daardoor het gevoel hebben meer controle over de situatie te hebben dan de mannen die minder vaak het plein
92
De gevoelens van de respondenten bezoeken. Op deze herkenbaarheid van de fysieke omgeving zal in paragraaf 7.7 uitgebreid stil worden gestaan. Daarnaast kennen de mannelijke respondenten het uitgaanspubliek beter en hebben zij meer ervaring in het inschatten van situaties, wat hun gevoel van controle vergroot. Bovenstaande angstgevoelens komen overeen met wat in het theoretisch kader is behandeld. De vrouwelijke respondenten hebben een concreet angstgevoel, namelijk seksueel geweld en incidenten die hun aan de kwetsbare positie helpt herinneren. Overigens is het niet zo dat alle vrouwen per definitie lichamelijk minder sterk zijn dan mannen. Dit is de algemene opvatting van de vrouwelijke respondenten uit dit onderzoek. De mannelijke respondenten hebben meer een abstract angstgevoel waarbij vooral gekeken wordt naar het gebrek aan controle over situaties in het algemeen en een agressieve sfeer. Bovengenoemde verschillen tussen mannen en vrouwen kunnen een verklaring zijn voor het verschil in lichaamstaal. Het kan zijn dat de vrouwelijke respondenten door hun specifieke angstgevoel zich concreet voorbeelden in hun hoofd kunnen bedenken, terwijl mannen slechts zich ongemakkelijke situaties kunnen inbeelden. De open houding van de mannen kan verklaard worden door het feit dat een confrontatie minder schaamtegevoel met zich mee brengt dan seksueel gerelateerd geweld. De bovengenoemde verschillen tussen de mannen en de vrouwen moeten echter niet als vaststaande verschillen worden beschouwd. Dan zou immers op dezelfde dualistische manier als in de positivistische benadering gewerkt worden. Het zijn slechts tendensen in dit onderzoek die verschillen tussen mannen en vrouwen aantonen. Dit wil dus niet zeggen dat er op individueel niveau geen uitzonderingen bestaan. De eigen ervaring die iemand heeft, blijkt bijvoorbeeld een belangrijke rol te spelen in dit verband. Zo kan een jongen die in het verleden een vervelende ervaring heeft gehad nu misschien wel sterkere angstgevoelens hebben dan een vrouw die nooit problemen heeft gehad. Jesper, 21, MBO Ik heb wel is een keer een incident meegemaakt dat we gingen pinnen op het Marktplein in Apeldoorn en toen kwamen we langs een café’ waar toevallig een groep Molukkers stonden, en die begonnen een beetje moeilijk te doen. Op een gegeven moment kwam zo’n figuur in vliegen met een karatetrap, ja hij miste mij
93
De gevoelens van de respondenten maar een vriend van mij had uiteindelijk wel een bloed lip. Dus ja, dat was een groepje van tien man die stonden gewoon buiten en wij deden niets. Dat heeft wel een beetje het gevoel versterkt van nou..als ik langs zo’n groep moet lopen, je weet het niet. Ik zou er toch met een grotere boog omheen lopen. De eigen ervaring van Jesper heeft er toe geleid dat hij het gevoel heeft gekregen dat hij door groepen Molukkers zomaar “gepakt” kan worden. Dit gevoel is dus te vergelijken met het gevoel van Chris beschreven in een voorgaand citaat. Echter zijn de gevoelens bij beide respondenten op een andere manier ontstaan. Zo is het gevoel van Jesper gebaseerd op eigen ervaring en het gevoel van Chris op andere bronnen. Overigens kan de eigen ervaring van Jesper in de toekomst van invloed zijn op het gevoel van andere jongeren wanneer zij de verhalen van Jesper zouden horen. Bovenstaand citaat is een voorbeeld van een ervaring die gevoelens kan doen versterken en er misschien wel toe kan leiden dat de respondent wel concreet angstgevoelens ontwikkeld voor groepen jongeren. Zo zijn er ook vrouwen die zich eigenlijk nooit echt angstig voelen en ook niet ergens concreet bang voor zijn, zoals blijkt uit het volgende citaat van Petra. Petra, 20, HBO Ik ben eigenlijk niet zo heel erg bang. Nu komt het misschien over alsof ik heel erg bang ben. Wanneer op basis van opleidingsniveau gekeken wordt naar het type geweld waar de respondenten bang voor zijn, dan zijn er geen duidelijke verschillen tussen de hoog en laag opgeleide respondenten aan te tonen. Beide groepen zijn bang voor zowel lichamelijk als seksueel geweld en er kan dus niet concreet één type geweld aangewezen worden waar de respondenten bang voor zijn. Dit kan verklaard worden door het feit dat er zowel mannen als vrouwen vertegenwoordigd zijn in beide groepen. Geslacht is in dit verband dus een doorslaggevende factor, niet het opleidingsniveau. Nu bekend is voor wie en wat de respondenten bang zijn, kan gekeken worden naar de situaties die deze gevoelens oproepen. Om deze situaties te analyseren is er gekeken naar drie elementen die samen de context, of de situatie, bepalen. Ten eerste wordt er gekeken naar de factoren die gerelateerd zijn aan de respondent zelf. Het gaat om de locatie waar de respondent zich bevindt, het tijdstip waarom de respondent zich op deze
94
De gevoelens van de respondenten locatie bevindt, het feit of de respondent alleen is of met een groep, de eigen ervaringen die de respondent heeft gehad in het verleden en de beelden die bij de respondent zijn ontstaan door informatie vanuit de media of het sociale netwerk. Ten tweede wordt er gekeken naar de kenmerken en het gedrag van de overige bezoekers die angstgevoelens bij de respondenten kunnen oproepen of versterken. Als laatste wordt gekeken naar de invloed van de verlichting en de fysieke omgeving. Het is belangrijk te benadrukken dat alle drie de elementen elkaar onderling beïnvloeden en dat zij hier om analytische redenen van elkaar zijn losgekoppeld. 7.4 De persoonsgebonden factoren. Voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten geldt dat het feit of hij of zij alleen of met meerdere personen van doorslaggevend belang is op de gevoelens die zij op een bepaald moment hebben. In groepsverband voelen de respondenten zich veiliger dan individueel. Situaties worden individueel totaal anders beoordeeld dan wanneer de respondent in een groep is. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. In dit verband maakt het niet uit of de respondent wel of niet vaak het Caterplein bezoekt. Het uitgaansgedrag van de respondenten heeft geen invloed op dit punt. Jesper geeft de verschillen in beoordeling goed weer in het volgende citaat. Jesper, 21, MBO Die zwerver, tenminste ik ga er vanuit dat het een zwerver is, ja die vind ik vaak erg onvoorspelbaar. Ze zijn vaak toch onder invloed van drank of drugs, of een combinatie van beide. Ze kunnen een goede dag hebben, maar ze kunnen net zo goed een mes op zak hebben en je even mee loodsen naar een pinautomaat waar je vervolgens je rekening leeg moet trekken onder dwang. Dus ja, dit zou ik niet zo heel tof vinden in me eentje, maar met een mannetje of…..zeg maar twee vrienden in de buurt, dan had ik waarschijnlijk die man gewoon uitgelachen. Het verschil in beoordeling is in dit geval zo groot dat het gevoel van Jesper omslaat van een potentieel slachtoffer naar een soort van “dader”, doordat de zwerver een ongemakkelijk gevoel kan krijgen wanneer hij uitgelachen wordt. Wanneer de mannelijke of vrouwelijke respondenten alleen zijn hebben zij sneller het gevoel een potentieel slachtoffer te zijn, dan wanneer er sprake is van groepsvorming.
95
De gevoelens van de respondenten Ook voor de hoog en laag opgeleide respondenten is het feit of hij of zij alleen is of met een groep van doorslaggevend belang. Ook zij hebben het gevoel dat ze individueel kwetsbaarder zijn dan in groepsverband. Wanneer beter naar het groepsverband gekeken wordt, dan valt op dat voor zowel de mannen als de vrouwen het ook uitmaakt met wat voor een groep zij zelf gaan. Voor de vrouwelijke respondenten geldt dat zij zich hoofdzakelijk veilig voelen wanneer er mannen om hen heen zijn. Een man is in hun ogen wel bij machte om een andere man tegen te houden, terwijl twee of meer vrouwen het nog steeds lastig zullen hebben. Dit betekent overigens niet dat vrouwen zomaar als “zwak” bestempeld dienen te worden, maar dat dit slechts een tendens uit dit onderzoek is. Niet alle vrouwen zijn zwak of minder sterk dan mannen. Sanne zegt dit met een grap, maar geeft wel aan dat de verschillen tussen mannen en vrouwen niet zomaar als feit moeten worden geaccepteerd. Interviewer: Dus als je gezelschap hebt dan nog liever van een jongen dan van een meisje? Sanne, 19, MBO Over het algemeen wel. Maar meiden zijn ook sterk hoor haha. Belangrijk is om te beseffen dat het beeld van mannen als “sterk” en vrouwen als “zwak” of “minder sterk” voor een belangrijk deel bepaald is door onze opvoeding en sterk verankerd is in onze maatschappij. Zo hebben veel vrouwen vanuit hun opvoeding meegekregen dat het niet verstandig is om ’s avonds en ’s nachts alleen over straat te gaan, wat het beeld van een zwakke vrouw en een sterke man bevestigd en misschien zelfs wel versterkt. Ook Iris beseft dat er in de samenleving een bepaald beeld heerst over de positie van vrouwen die over het algemeen blindelings geaccepteerd wordt. Interviewer: Maar waar ben je dan precies bang voor als je in je eentje loopt? Iris, 20, HBO Ja, wat is dat eigenlijk? Is dat een beeld in de samenleving dat je niet alleen mag lopen ofzo?
96
De gevoelens van de respondenten Overigens bevestigen de vrouwen uit het onderzoek wel dat wanneer zij een groep uitgaan waar ook mannen deel van uitmaken er over het algemeen minder geschreeuwd wordt. Het uitgaansgedrag heeft op dit punt geen invloed. Zowel de vrouwen die vaak als die minder vaak uitgaan constateren dit. Sanne, 19, MBO Nou wanneer je met meisjes bent dan krijg je nog wel is wat naar je hoofd geslingerd en geschreeuwd en wanneer je met jongens bent, dan is dat toch minder. De mannelijke respondenten zien in dat het gedrag van hun eigen groep ook voor bepaalde situaties kan zorgen. Met name de jongens die op provocaties ingaan en zich op de andere groep richten worden hierbij als een risico gezien. Groepsleden die niet reageren worden daarom als veiliger beschouwd. Er kunnen natuurlijk ook mannen zijn die het juist spannend vinden om met een groep over het plein te lopen en op opmerkingen van andere bezoekers of groepen te reageren, maar de respondenten in dit onderzoek hadden dat gevoel niet. Chris, 23, HBO Ja absoluut, want zodra je met een groep op het plein loopt, dan merk je die angst helemaal niet, dan ben je sowieso nergens bang voor. Al helemaal als je weet dat de mensen in je groep zich niet zullen misdragen, want dat maakt natuurlijk ook heel veel uit met wie je daar bent. Als je met mensen komt die het leuk vinden om tegen dat soort groepen eens een keer wat te gaan roepen, dan weet je ook dat het risico er in zit dat je een keer reactie krijgt. Op het moment dat je van je groep weet dat ze dat niet zouden doen, dan sta je daar als groep redelijk veilig, omdat je altijd met meer bent en de kans dat er wat gebeurt vrij klein is. Hilko, 23, WO Als ik met gasten ben die zoals ik zijn, dan loop ik gewoon door en zeg ik niks, maar als je een paar van die jongens hebt die wat drank op hebben of die zich in hun trots gekrenkt voelen, dan denk ik wel eens van wat gaan we nu krijgen.
97
De gevoelens van de respondenten Ook wanneer gekeken wordt naar het opleidingsniveau valt op dat zowel de hoog als de laag opgeleide respondenten aangeven dat zij zich in groepsverband veiliger voelen dan individueel. Wanneer de respondent alleen is heeft de locatie waar hij of zij zich bevindt belangrijker dan wanneer de respondent met een groep is. Op het plein zelf durven de mannelijke en vrouwelijke respondenten over het algemeen wel alleen rond te lopen, aangezien hier vrijwel altijd andere mensen aanwezig zijn. In de gebieden rondom het plein vinden zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten het minder fijn om alleen rond te lopen, aangezien hier juist minder mensen zijn en er daardoor dus ook minder sociale controle is. Interviewer: Maar waar ben je diep in je hart echt bang voor? Hilko, 23, WO Nou, dat is niet hier in het centrum zeg maar. Maar ik denk dat wanneer ik onderweg door drie lui zou worden aangehouden, dat ik me niet zo heel fijn zou voelen nee. De rol van het tijdstip waarop de respondent zich in een specifieke ruimte bevindt is van minder grote invloed dan de locatie. Waar het hoofdzakelijk om gaat is de mate van verlichting. ’s Nachts kan door middel van kunstverlichting de omgeving prima zichtbaar gemaakt worden. Michiel beschrijft dit goed in het volgende citaat. Het verschil tussen dag en nacht is dat het donker is, dus kan door middel van kunstlicht een “dag situatie” gecreëerd worden. Michiel, 23, MBO Waarom zijn locaties met daglicht veiliger dan ’s nachts? Tja.. Als hier geen verlichting zou zijn geweest, dan pas zou ik me echt onveilig voelen. Dus dat benadrukt inderdaad dat ik de verlichting wel belangrijk vind. Het is overigens niet zo dat het tijdstip helemaal geen rol speelt. Met name de vrouwelijke respondenten hebben een specifieke periode die zij vervelend vinden. Op dit punt is het uitgaansgedrag van de vrouwen niet van invloed. Het gaat om de periode tussen 02:30 en 04:00, waarneer de meeste bezoekers naar huis gaan. Op dat moment is het risico op achterblijvers groter en vrouwen krijgen
98
De gevoelens van de respondenten daardoor het gevoel een verhoogd risico te lopen op vervelende situaties. Daarnaast zijn rond deze periode meer mensen onder invloed van alcohol dan vroeg op de avond. Fleur, 20, WO Ja, op dit tijdstip heb je ook dat groepen uiteen vallen, mensen die naar huis gaan. Je hebt dus ook mensen die blijven hangen, waarvan de rest van de groep al naar huis is, en die personen zwalken nog een beetje rond, dus dan is het één op één snap je? Op zo’n tijdstip is het wel vervelender denk ik. De mannelijke respondenten wezen geen specifieke periode aan die zij als vervelend beschouwen. De uitkomsten van het onderzoek van Koskela (1999) kloppen dus deels. Koskela benadrukte dat niet het tijdstip, maar de mate van verlichting van belangrijk is. De analyse van de interviews toont echter aan dat de verlichting inderdaad doorslaggevend is en niet het tijdstip, maar dat er toch een specifieke periode kan worden aangewezen die als extra risicovol kan worden opgemerkt. Over de invloed van de verlichting zal in paragraaf 7.7 uitgebreid stil worden gestaan. Ook wanneer gekeken wordt naar het opleidingsniveau geldt dat de locatie waar men zich bevindt en het tijdstip waarop men zich in een specifieke ruimte bevindt van invloed zijn op gevoelens. Zowel voor de hoog als laag opgeleide respondenten geldt dat locaties rondom het plein als vervelender worden beschouwd dan locaties op het plein. Ook hier geldt dat het tijdstip minder van belang is en dat het vooral gaat om de verlichting. Naast de bovengenoemde factoren kunnen ook de eigen ervaring en de beeldvorming een belangrijke rol spelen in het beoordelen van situaties. Door negatieve of positieve ervaringen uit het verleden kan het beeld van bepaalde groepen veranderen. Dit kwam al naar voren in het citaat van Jesper in paragraaf 7.3. Naast de eigen ervaring kan ook de informatie uit de media en vanuit het sociale netwerk van invloed zijn op de beoordeling van groepen en individuen. Een factor waar opvallend weinig aan gerefereerd wordt door de respondenten is het eigen alcoholgebruik. Er zijn slechts een paar mannelijke respondenten die aangeven dat de eigen alcoholconsumptie van invloed is op de gevoelens die zij hebben. De
99
De gevoelens van de respondenten vrouwen uit het onderzoek laten dit onderwerp niet vallen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vrouwen minder drinken dan de mannen, zoals werd aangetoond in hoofdstuk 6. De mannelijke respondenten die aangeven dat alcohol invloed heeft beoordelen situaties vaak positiever wanneer zij alcohol op hebben en voelen zich daardoor minder snel ongemakkelijk. Interviewer: En dat ervaar je niet als vervelend? Michiel, 23, MBO Nee, ik kan niet zeggen dat als je doelt op de sfeer, dat het ongemakkelijk voelt om daar te fietsen, nee absoluut niet. Misschien komt dat ook wel omdat je zelf wat pilsjes op hebt en daardoor minder het angstgevoel hebt. Al met al kan geconcludeerd worden dat de persoonsgebonden factoren van grote invloed zijn op de angstgevoelens van de respondenten. Of de kenmerken en het gedrag van de bezoekers dit ook hebben wordt nu behandeld in paragraaf 7.5 en 7.6. 7.5 De leeftijd en de etniciteit van de bezoekers Mannen en vrouwen beoordelen de overige bezoekers op het plein op een totaal verschillende manier. Wanneer gekeken wordt naar de leeftijd dan valt op dat alle vrouwelijke respondenten de mannen van 18 jaar of ouder meer als bedreiging zien, dan de jongens die jonger zijn dan 18. Interviewer: Waar stoor je je dan wel echt aan? Fleur, 20, WO Meer aan de groepen die ik wel in mijn ogen bedreigend zijn, maar een groep van 15 a 16 jarige die verpesten voor mij de sfeer niet. Zij zoeken de plaatsen uit waar zij graag willen zijn en ik die van mij, maar op straat stoor ik me daar totaal niet aan. Interviewer: En wat zijn in jouw ogen dan bedreigende groepen? Uhm, de leeftijdscategorie er boven. Of die ouder zijn dan mij. Mensen die ouder zijn dan 17 in ieder geval. Ja, ik denk de personen die ouder zijn dan dat ik ben.
100
De gevoelens van de respondenten Mannen van 18 jaar en ouder vormen een groter risico aangezien zij lichamelijk sterker zijn en ook seksueel gezien als meer bedreigend worden ervaren. Dit geldt voor zowel de vrouwen die vaak komen als die minder vaak komen. De jonge jongens worden wel als vervelend gezien, maar vormen tegelijkertijd geen bedreiging. Tenminste dat is het gevoel dat de vrouwelijke respondenten bij de jonge jongens hebben. Sanne, 19, MBO Die jonge kindertjes of ventjes, die zijn toch jonger en die hebben gewoon een grotere mond dan dat ze daden hebben. De wat oudere jongens die kunnen jou toch sneller iets aan doen. Als ze dat zouden willen. Ze zijn sterker en groter. De mannelijke respondenten daarentegen vinden juist de jongere jongens een bedreiging. Deze moeten zich vaak nog bewijzen en doen daarom sneller onverwachte dingen. Deze onvoorspelbaarheid leidt er toe dat mannen een gevoel krijgen dat ze de situatie minder onder controle hebben. Er kan immers iets onverwachts gebeuren waar zij niet op voorbereid zijn. Harry, 21, HBO Bij jongeren van 15 a 16 jaar, die zijn toch in de puberteit en die kunnen toch wat rare acties doen, wat je bij volwassen niet zo snel hebt. Zou hier een groep volwassenen staan dan was ik er makkelijk langs gelopen. Chris, 23, HBO Ik denk dat die jonge gastjes het wat meer opzoeken en wat stoerder doen tegenover elkaar en dat die dat dus sneller zouden doen. De wat ouderen die zijn wat volwassener en ik denk dat die de tijd voor bij zijn om bewust rotzooi te schoppen. Dus ik denk dat de leeftijd wat uit maakt in de zin van dat het risico groter is bij de jongere ventjes. Binnen de groep mannen valt op dat de mannelijke respondenten die vaker het plein bezoeken de situatie als minder bedreigend zien. Ook zij vinden jonge jongens vervelend, maar niet meer dan dat. Dit kan verklaard worden door het feit dat de mannen die vaker op het Caterplein aanwezig zijn, inzien dat de hangjongeren die op het plein staan misschien wel een grote mond hebben, maar verder niet zo snel iets plotseling zouden ondernemen. Zoals bleek uit de analyse van de observaties in hoofdstuk 5, vinden er vrijwel geen lichamelijke incidenten plaats op het plein, waardoor
101
De gevoelens van de respondenten de respondenten die vaak komen het idee krijgen dat hun beeld misschien wat overdreven is en dat het uiteindelijk wel mee valt. Hun ervaring heeft er dus toe geleid dat hun angst voor de groep is afgenomen. Wanneer op basis van opleidingsniveau gekeken wordt naar de leeftijd van de overige bezoekers dan beoordelen de hoog en laag opgeleide respondenten deze op dezelfde manier. Er is geen meerderheid die aangeeft dat hij of zij volwassenen of jongeren erger vinden. Er zijn hoog opgeleide respondenten die individuen erger vinden, maar ook die volwassenen erger vinden. Voor de laag opgeleide respondenten geldt hetzelfde. Waar zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten het over eens zijn, is dat de jongeren over het algemeen meer overlast veroorzaken dan de ouderen. Zij zijn sneller dronken en moeten zich onderling nog bewijzen voor hun gevoel en zijn daarom zowel verbaal als non-verbaal meer aanwezig op het plein. Lianne, 22, MBO Ik denk dat die hele jonge mensen, wanneer ze wat drank op hebben, sneller agressief zijn, sneller dronken zijn. Ze denken daardoor minder goed na. Ze drinken sowieso meer. Jesper, 21, MBO Ik denk dat het heel erg met de jongeren te maken heeft. Die hebben wat meer bewijsdrang ten opzicht van elkaar, van als je dat niet doet dan hoor je er niet bij. Klopt het dan ook dat bij de horecagelegenheden waar over het algemeen de jonge mensen komen het meeste overlast veroorzaakt wordt? Gekeken is daarom naar de locatie van de incidenten en de locatie van de twee grootste jongerentrekkers op het Caterplein. Dit wordt weergegeven in figuur 7.1. Café Bizzys is hierbij een twijfelgeval omdat zij enerzijds relatief veel bezoekers uit de leeftijdscategorie onder de 20 trekken, maar er ook genoeg bezoekers van boven de 20 te vinden zijn. Overigens moet opgemerkt worden dat de horecagelegenheden die hier worden aangemerkt als aantrekkers van jonge bezoekers gekozen zijn op basis van eigen observatie, eigen mening, de mening van de respondenten en verhalen die over de betreffende horecagelegenheden bestaan.
102
De gevoelens van de respondenten Figuur 7.1: Locatie van de incidenten en de uitgaansgelegenheden die hoofdzakelijk jonge bezoekers aantrekken.
Gezien de kaart blijkt de locatie slechts van beperkte invloed te zijn. Zo is bijvoorbeeld voor de Plaza di Christo, dat bekend staat als dé jongerentrekker van Apeldoorn, geen enkel incident waar te nemen. Een verklaring kan zijn dat deze zich op het plein bevindt, waardoor er meer toezicht en controle mogelijk is. De meeste incidenten vinden plaats aan het einde van de Hoofdstraat, waar het hoofdzakelijk wat drukker is en waar de ruimte beperkter is. Een andere verklaring kan zijn dat de nabijheid van een horecagelegenheid met relatief veel jongeren niet uit maakt. Ook wanneer het gaat om de vraag of de mannelijke en vrouwelijke respondenten vooral groepen of individuen vervelend vinden, hebben de vrouwen een totaal ander antwoord dan de mannen. Vrouwen zijn voornamelijk bang voor individuen, terwijl mannen juist banger zijn voor groepen. Vrouwen zijn banger voor individuen door het feit dat seksueel geweld vaak wordt ondernomen vanuit een individu en dat wanneer een vrouw één op één staat met een jongen zij dit waarschijnlijk verliest. Ook hier geldt dat er op individueel niveau best vrouwen zijn die het van mannen kunnen winnen, maar dat over het algemeen de man lichamelijk sterker is. De vrouwelijke respondenten zien groepen wel als vervelend, vooral omdat er dan wel eens wat verbaal geweld aan te pas komt, maar zij realiseren
103
De gevoelens van de respondenten zich tegelijkertijd dat een individu een grotere bedreiging vormt dan een groep. Het maakt in dit geval niet uit of een vrouw vaak of minder vaak op het plein aanwezig is. Fleur, 20, WO Juist een groep komt minder bedreigend over, omdat ik weet dat het wel bij roepen blijft enzo. Dat is toch anders dan wanneer een individu je achterna loopt of je op staat te wachten. Sanne, 19, MBO Bij een grote groep dan is het meer een weddenschap. Meer stoer schreeuwen en wie de meeste meiden gek kan maken weet je wel. Bij de mannelijke respondenten is dit het tegenovergestelde. De mannen zijn banger voor groepen, met name de grote groepen en de groepen die alleen uit mannen bestaan. Harry, 21, HBO Een kleiner groepje is makkelijker, een gemengd groepje is makkelijker. Jongens onder elkaar hitsen elkaar sneller op. Vooral de jongere jongens dan. Vooral de groepen met jonge mannen hebben veel bewijsdrang om zodoende stoer te worden gevonden in de groep. Dit zien de mannen in het onderzoek als bedreiging omdat ze weinig inzicht kunnen krijgen in de betreffende groepen. Ook hier geldt weer dat de mannelijke respondenten die vaker het Caterplein bezoeken beseffen dat de jongere jongens vaak alleen een grote mond hebben. Daardoor hebben zij minder angst voor hanggroepen dan de andere mannen die minder vaak het plein bezoeken. Doordat zij vaker op het plein aanwezig zijn hebben zij meer inzicht gekregen in de hanggroepen, waardoor zij zich in hun bij zijn minder ongemakkelijk voelen. Situaties waar mannen bang voor zijn, ontstaan door groepen mannen, omdat zij door het groepsproces sneller onverwachte handelingen zullen doen. Guido, 20, WO Nee, meer het groepsgevoel tegenover mij als individu. Dat wanneer er iets gebeurt ik er waarschijnlijk niet ongeschonden uit zou komen. Maar ja sommige groepen zijn dreigender dan andere groepen, dat is dan wel een feit. Je hebt gewoon bepaalde type mensen. Ik wil nu niet teveel vooroordelen geven, maar VMBO jongeren zijn daar wat anders in, wat meer impulsief, dan anderen.
104
De gevoelens van de respondenten
Op de vraag of zij groepen of individuen bedreigender vinden geven zowel de hoog als laag opgeleide respondenten aan dat zij een groep bedreigender vinden overkomen. De omvang van de groep is ook van belang. Met name de hoog opgeleide respondenten vinden grotere groepen bedreigender overkomen dan kleine groepen. De laag opgeleide respondenten voelen zich ook meer bedreigd wanneer er grote groepen staan, maar dit verschil is minder groot dan bij de hoog opgeleide respondenten. Een duidelijke verklaring voor dit verschil kan niet gegeven worden. Ook de etniciteit van de bezoekers speelt een rol. De mannelijke respondenten hechten over het algemeen meer waarde aan de etniciteit van de bezoekers dan de vrouwelijke respondenten. De etniciteit van de bezoekers heeft in dit geval een negatieve invloed op het gevoel van de mannen, waardoor de mannen meer op hun hoede zijn. Met name de groepen die uit een andere cultuur komen, of die althans zo bestempeld worden, en waarbij dit ook zichtbaar is worden extra in de gaten gehouden. Het gaat dan voornamelijk om jongeren van Marokkaanse en Molukse afkomst. In deze groepen hebben de mannelijke respondenten nog minder inzicht, met name wanneer dit gepaard gaat met een jonge leeftijd en groepsvorming. Chris, 23, HBO En dat is dus ook het probleem met die groep [Marokkanen en Molukkers], je weet niet hoe ze reageren. Dat zorgt er voor dat je redelijk machteloos bent op het moment dat er wat gebeurt. Het is belangrijk om bij dit punt op te merken dat juist de mannelijke respondenten die vaak op het Caterplein komen zich sneller ongemakkelijk voelen en de situatie beter in de gaten houden, dan de mannen die minder vaak komen. Dit is opvallend aangezien bij de voorgaande punten juist de negatieve gevoelens afnamen naarmate de frequentie van het bezoek aan het Caterplein toe nam. Hier is dus juist het omgekeerde het geval. Een verklaring kan zijn dat deze mannelijke respondenten hun negatieve beeld dat zij hebben bevestigd zien worden, doordat zij de betreffende grepen extra in de gaten houden. Beeldvorming speelt in dit opzicht een belangrijke rol. Op dit punt zal spoedig uitgebreid in worden gegaan.
105
De gevoelens van de respondenten Jesper, 21, MBO Als het een groep buitenlanders was geweest had ik me wat minder op me gemak gevoeld. Dan was ik waarschijnlijk zonder op of om te kijken rechtdoor gelopen. Vaak gebeurt er toch niks, maar je voelt je toch wat ongemakkelijk als zo’n groep daar staat te hangen. Er hoeft er maar eentje kwade zin te hebben en je hebt de hele groep om je heen staan. Chris, 23, HBO Je ziet ze staan en je loopt er altijd langs, en in principe is er nog nooit wat mee gebeurd, en bij dit groepje om toch maar even terug te komen op de etniciteit dan weet je dat ze alleen een grote bek hebben en niet zo snel wat zouden doen. Ze kennen nog wel grenzen. Dat is een beetje het verschil wat ik heb met die andere etnische groepen. Dan denk ik niet alleen aan Marokkanen maar ook aan Molukkers. Wanneer die los gaan dan gaan ze ook compleet door het lint. Tenminste dat is het beeld dat ik er van heb. De etniciteit speelt bij vrouwen een minder grote rol dan bij mannen. Lianne, 22, MBO Maar sowieso, ruzies vind ik maar niks. Buitenlanders en hangjongeren dat maakt me verder niet zoveel uit. Wat betreft het belang van de etniciteit van de overige bezoekers vertonen de hoog en laag opgeleide respondenten geen verschil. Ook hier geldt weer dat er hoog opgeleide respondenten zijn die allochtonen erger vinden, maar ook die etniciteit niets uit vinden maken. Voor de laag opgeleide respondenten geldt hetzelfde. Dit is toch enigszins opvallend te noemen. Wanneer gekeken wordt naar de statistieken dan valt op dat allochtonen gemiddeld een lager opleidingsniveau hebben dan de autochtonen. Van de Nederlandse bevolking tussen de 15 en 64 jaar heeft 73% een lage opleiding gedaan en 27% een hogere opleiding. Van de niet-westerse allochtonen heeft 83% een lage opleiding en 17% een hoge opleiding gedaan (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008). Door het relatief lage opleidingsniveau van de allochtonen komen de laag opgeleide respondenten in het onderwijs vaker in contact met allochtonen dan de hoog opgeleide respondenten. Dit zou tot minder stereotype beeldvorming, of othering, en meer tolerantie kunnen leiden of juist kunnen zorgen voor meer irritatie door de niet-westerse cultuur. Beide groepen beoordelen etniciteit echter op dezelfde manier.
106
De gevoelens van de respondenten
Net is het belang van beeldvorming al even ter sprake gekomen. Ook uit het bovenstaande citaat van Chris blijkt dat beeldvorming een belangrijke rol speelt, aangezien hij het beeld heeft dat de Marokkanen en Molukkers “compleet door het lint kunnen gaan”. Met buitenlanders hebben de respondenten minder contact waardoor hun beeld op basis van secundaire informatie, zoals uit de media of van verhalen, geschetst wordt. Op deze manier ontstaat er geen direct contact maar indirect contact, waarbij de mening van de respondent af hangt van de informatie die hij of zij krijgt van andere partijen. Met name de negatieve berichten uit het nieuws en negatieve ervaringen van bekenden blijken een grote invloed te hebben op de beeldvorming van de respondent. Hierdoor worden de Molukkers en Marokkanen neergezet als others waar men voor uit moet kijken. Het wordt niet duidelijk of deze invloed groter is op de mannelijke of op de vrouwelijke respondenten. Beide hechten ze waarde aan beeldvorming. Harry, 21, HBO Ik kan redelijk goed opschieten met het personeel van het Rontgen Café zeg maar en dan hoor je wel eens rare verhalen. Dat zijn wel dingen waardoor je je wat onveiliger voelt, van wat gebeurt hier allemaal. Wanneer gekeken wordt naar de verschillen op basis van opleidingsniveau dan valt op dat met name de hoog opgeleide respondenten de beeldvorming ter sprake brengen in de interviews. De twee voorbeelden die zijn gebruikt om de verschillen of overeenkomsten tussen mannen en vrouwen aan te tonen zijn hier goede voorbeelden van. Ook andere citaten brengen dit beeld duidelijk over. Petra, 20, HBO Als je niets met bepaalde groepen hebt en je hebt een bepaald beeld in je hoofd en dat beeld wordt bevestigd, dan heb ik helemaal zoiets van oké geen contact. Het is gewoon een bepaald gevoel, zoals bij die nazi mensen, dan heb ik echt niet zoiets van daar gaan we even gezellig mee kletsen. Ook al doen ze nog zo aardig. Het is niet duidelijk of de laag opgeleide respondenten dit onderwerp totaal niet belangrijk vinden en dat het niet speelt bij hun, of dat ze er alleen niet over gepraat hebben, terwijl het wel degelijk een rol speelt in hun gevoelens. Uit het feit dat zij hier niet uit zichzelf over begonnen zijn en de hoog opgeleide respondenten wel, kan
107
De gevoelens van de respondenten geconcludeerd worden dat de hoog opgeleide respondenten er in ieder geval meer waarde aan hechten dan de laag opgeleide respondenten. Het gebrek aan inzicht, en bijkomende onvoorspelbaarheid, in combinatie met een negatieve beeldvorming vormen voor de mannelijke respondenten een belangrijke reden om met name Marokkaanse en Molukse jongeren extra te vrezen. Een bijkomende verklaring kan zijn dat de deze allochtonen jongeren hoofdzakelijk in groepen staan en relatief gezien jonger zijn. Dit past precies in het beeld van de mannen die zich ongemakkelijker voelen bij jonge jongens en groepen. Ook hier moet worden opgemerkt dat het beeld dat zojuist geschetst is slechts een algemene tendens is die uit de interviews naar voren komt. Dit wil niet zeggen dat alle mannen groepen beangstigender vinden en alle vrouwen individuen. De eigen ervaring kan bijvoorbeeld dit beeld al compleet veranderen. Zo kan een man die problemen heeft gehad met een individu zich best sneller ongemakkelijk voelen bij individuen en zo kunnen vrouwen best banger zijn voor groepen mannen. Een goed voorbeeld is Iris, die vanwege haar Indische afkomst zich minder op haar gemak voelt bij groepen dan bij individuen. Zij heeft enkele vervelende ervaringen gehad met groepen jongens en is daardoor bang voor nieuwe situaties waarbij racisme een belangrijke rol speelt. Iris, 20, HBO Ik denk dat ik me bij een groep ongemakkelijker voel. Ik ben toch een beetje op me hoede voor die mensen die buitenlanders over één kam scheren. Dit uiten ze dan vaak wanneer ze in groepen zijn. En dan vooral op zaterdagavond wanneer ze misschien ook nog is wat gedronken hebben. Een ander voorbeeld is dat lang niet alle mannen buitenlanders vervelend vinden. Interviewer: Maar ik bedoel, voor jou maakt het niet uit wanneer er een grote groep hangjongeren staat of dat Nederlanders of allochtonen zijn? Harry, 21, HBO Nee dat maakt mij niets uit nee. Ik heb net zoveel problemen met een dronken Nederlandse vent als een Turkse of Marokkaanse.
108
De gevoelens van de respondenten Opvallend is dat de respondenten die minder problemen hebben met allochtonen minder afhankelijk zijn van secundaire informatie en zelf meer in direct contact staan met allochtonen. Hierdoor hebben zij een positiever beeld van buitenlanders ontwikkeld. 7.6 Het gedrag van de bezoekers. Een situatie kan als vervelend of als ongemakkelijk worden beschouwd, maar pas wanneer er interactie optreedt, ontstaan de situaties die op de respondenten als bedreigend overkomen. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Lianne, 22, MBO Nou als hij [man op afbeelding 7.1] naar me toe zou komen, of echt raar zou gaan doen, of me lastig zou vallen, of bij me in de buurt zou blijven hangen, dan wel, dan voel ik me er niet prettig bij. Dan zou ik maken dat ik weg kwam. Afbeelding 7.1: Het Caterplein
Petra, 20, HBO Ja, als ik de hangjongeren zie staan dan denk ik wel van oké daar moet ik wel even mee uitkijken. Die mensen schreeuwen ook altijd wat naar je hoofd, dus daar moet je gewoon niet op reageren. Als je daar op gaat reageren, nou dan heb je het wel een beetje gedaan zeg maar.
109
De gevoelens van de respondenten Mannen vinden het vooral fijn wanneer een groep mannen onderling aan het praten zijn. Het wordt minder fijn wanneer een groep zich op omstanders gaat richten. Wanneer dit gebeurt, kunnen de mannelijke respondenten het gevoel krijgen dat er eventueel onverwachte handelingen plaats kunnen vinden, waardoor het gevoel ontstaat dat ze de controle over de situatie verliezen. Ook hier geldt dat de mannen die vaker uit gaan en bovendien al wat jaren op het plein rondlopen deze situaties over het algemeen als minder vervelend bestempelen dan de mannelijke respondenten die minder vaak op het plein zijn. Het uitgaansgedrag heeft dus invloed op de beoordeling van situaties. Hilko, 23, WO Ze kunnen natuurlijk al van afstand wanneer ik wat verder weg ben al staan te schreeuwen en elkaar staan te duwen en je weet wel, dat macho gedrag. En als je dan zeg maar langs loopt en als ze zich dan op jou richten of op jouw groep gaan richten, dat vind ik niet zo fijn. Toch lijkt het erop dat de mannelijke respondenten meer waarde hechten aan interactie met de overige bezoekers dan de vrouwelijke respondenten. Wanneer mannen een afweging moeten maken tussen een druk plein met veel interactie en een rustig plein met minder interactie, dan kiezen zij voor de laatste optie. De vrouwelijke respondenten daarentegen verkiezen een druk plein met veel interactie, aangezien hier meer sociale controle is en zij bovendien minder opvallen. Hierdoor hebben zij minder het gevoel om een potentieel slachtoffer te zijn. Hun veiligheidsgevoel dat door de drukte ontstaat, heeft dus de prioriteit boven de eventuele negatieve gevolgen van interactie. Wendy, 20, MBO Ik vind het leuker om er te zijn wanneer er meer mensen zijn. Dan voel ik me denk ik ook veiliger. Op het moment dat er maar een paar groepjes staan dan ben je toch opvallender wanneer je er komt. Als er een heleboel mensen staan dan ziet niemand je aankomen. Mannen vinden juist een wat rustigere omgeving prettig, zodat zij een beter overzicht hebben en minder snel voor verrassingen komen te staan. Dit is met name belangrijk wanneer zij alleen zijn en wat later op de avond.
110
De gevoelens van de respondenten Jesper, 21, MBO Ja inderdaad, maar ik zou het niet erg vinden er te lopen. Het is rustig op straat en je hebt een goed overzicht van wat er voor je gebeurt. Voor je loopt een groep met stelletjes wat ik zo kan inschatten. Nee, hier voel ik me totaal niet ongemakkelijk. Net als bij de mannen en vrouwen uit het onderzoek geldt voor de hoog en laag opgeleide respondenten dat zij situaties pas echt bedreigend vinden wanneer er interactie op treedt. Wat betreft de drukte op het plein geven de meeste hoog opgeleide respondenten aan dat zij het liefste een rustige omgeving willen. Iris, 20, HBO Ja inderdaad, dat ik me op me gemak voel komt ook doordat het wat rustiger is. Ik heb liever niet dat het zo is als op Koninginnedag in Amsterdam. Bij de laag opgeleide respondenten, zijn er die een druk plein prettiger vinden, maar ook enkele die juist voor een rustig plein kiezen. Er was hier geen meerderheid uit op te maken. Een belangrijk punt is het inzicht dat de respondent kan krijgen in de overige bezoekers. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Door inzicht te hebben in andere bezoekers, kunnen de respondenten zich verplaatsen in de andere persoon en op deze manier voorspellen wat de ander gaat doen of mee bezig is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat alle respondenten de eigen leeftijdsgroep of subcultuur het meest prettig vinden om mee om te gaan. Jesper geeft in het volgende citaat aan dat hij zich meer op zijn gemak voelt bij mensen waar hij een goed inzicht in heeft, omdat hij dit zelf ook is geweest. Jesper, 21, MBO Ik denk dat ik me bij studenten wat meer op me gemak had gevoeld, omdat ik dat zelf ook natuurlijk ben geweest. Ja, die zullen je niet zonder reden aanvallen. Om een goed inzicht te krijgen in de andere bezoekers, vormt de houding die zij aannemen een belangrijke bron voor informatie. Vrouwen hechten meer waarde aan de houding van bezoekers dan dat mannen dat doen. Voor sommige vrouwen is het zelfs de belangrijkste bron van informatie.
111
De gevoelens van de respondenten
Sanne, 19, MBO Nee, in principe gaat het me niet alleen om de etniciteit. Dat ligt aan hun hele lichaamshouding. Ik kan ook problemen hebben met Nederlandse jongens. Waar vrouwen voornamelijk op letten is een agressieve uitstraling. Om dit vast te stellen wordt gekeken naar de kleding en naar gedrag. Wanneer een jongen een agressieve uitstraling heeft dan voelen de meeste vrouwen zich een stuk ongemakkelijker in zijn omgeving. Wendy, 20, MBO Ja, omdat hij [man op afbeelding 7.2] zijn armen zo wijd heeft. Echt zo van wat moet je nou. Het is echt puur zijn houding, niet zijn afkomst of zo hoor. En die meisjes daar, die kijken wel alsof er iets gaat gebeuren. Ik vind hem wel bedreigend over komen. Afbeelding 7.2: Het Caterplein
Het tijdstip en de locatie waar de vrouwelijke respondent zich bevindt maken in dit opzicht weinig uit. Deze mannen roepen een bepaald beeld op bij vrouwen waardoor zij zich kwetsbaar voelen. Het gaat er dan niet om of er daadwerkelijk iets gaat gebeuren. Of een vrouw alleen of in een groep is maakt wel uit. In groepen wordt de situatie minder negatief ingeschat dan wanneer de vrouw alleen is.
112
De gevoelens van de respondenten
Opmerkt moet worden dat de vrouwelijke respondenten die vaker het Caterplein bezoeken zich over het algemeen minder snel bang voelen dan andere vrouwelijke respondenten. Een verklaring kan zijn dat de vrouwelijke respondenten de mannen die normaal als beangstigend zouden worden bestempeld inmiddels van gezicht kennen en weten dat die persoon uiteindelijk niets zal doen. Een andere verklaring kan zijn dat vrouwen die vaker komen meer ervaring hebben met situaties die gerelateerd zijn aan uitgaansavonden, waardoor zij situaties minder snel als beangstigend ervaren. Een verklaring voor het feit dat de vrouwen uit het onderzoek veel op een agressieve uitstraling letten kan zijn dat deze lichamelijk intimiderende houding hen helpt herinneren aan het feit dat vrouwen over het algemeen zwakker zijn dan de man. Natuurlijk zijn er op individueel niveau ook vrouwen die sterker zijn dan mannen maar de algemene tendens is toch dat lichamelijk gezien de man het zal winnen van de vrouw. Ook hier moet worden opgepast dat niet de maatschappelijke opvattingen dat mannen “sterk” zijn en vrouwen “zwakker” zomaar klakkeloos wordt overgenomen. Ondanks dat mannelijke respondenten minder waarde hechten aan de houding van bezoekers letten ze wel op eventuele onverwachte gebeurtenissen. Personen die ongebruikelijke acties ondernemen worden hierbij als verdacht gezien. Door deze personen in de gaten te houden kan sneller gereageerd worden wanneer er eventueel iets zou gebeuren. Het is bedoeld om de andere bezoeker te kunnen voorspellen. De houding van andere mannen is hierbij wel degelijk van belang. De mannen houden hoofdzakelijk andere jonge en buitenlandse mannen in de gaten. Jesper, 21, MBO Het gaat er gewoon om hoe mensen uit de ogen kijken, hoe ze zich bewegen. Ik let er wel op, onbewust in ieder geval let ik er op. Ik kan gewoon zien dat mensen kwaad of opgefokt zijn, ik kan het gewoon inschatten. Ik heb ook bij een studentenvereniging gezeten, ja ik kan gewoon inschatten waarneer mensen zich opgefokt voelen, door drank of pillen of wat ook de reden mag zijn. Ik denk dat ik wel goed kan inschatten wat de lichaamstaal van iemand is. Wanneer een man alleen is of in een gebied dat hij niet goed kent, dan zal hij eerder andere bezoekers in de gaten houden dan wanneer hij in een groep of op vertrouwd terrein is. Vandaar dat ook hier weer geldt dat de mannelijke respondenten die vaker het
113
De gevoelens van de respondenten plein bezoeken zich minder snel ongemakkelijk zouden voelen dan mannen die minder vaak aanwezig zijn. Wat betreft het opleidingsniveau geldt dat voor zowel de hoog als laag opgeleide respondenten de houding van een persoon een belangrijke bron van informatie is. Beide hechten hier dan ook veel waarde aan. Ook wanneer er gekeken wordt naar verschillende elementen van deze houding, zoals de oogopslag en de kleding van een persoon, zijn er geen verschillen aan te tonen. De houding in zijn totaliteit is van belang voor zowel de hoog als laag opgeleide respondenten. Ook bij dit onderwerp geldt dat de beeldvorming een belangrijke rol speelt. Het feit dat de respondent een bezoeker als agressief bestempeld op basis van bepaalde kledingstukken is een gevolg van een bepaald beeld dat de respondent in zijn of haar hoofd heeft. Dit beeld kan ontstaan zijn op basis van de eigen ervaring die iemand heeft, de media, of verhalen die rond gaan. Ook hier geldt weer dat hoe afhankelijker de respondenten zijn van secundaire informatie, hoe negatiever hun beeld vaak is. Respondenten met direct contact hebben over het algemeen meer inzicht in de betreffende groep of persoon, waardoor de respondent een prettiger gevoel krijgt. Chris legt dit goed uit in het volgende citaat. Chris, 23, HBO Ik denk dat een heleboel mensen dat ook wel bij deze hanggroep [zie afbeelding 7.3] zullen hebben. Tenmiste voor zover ik kan zien is het een groep met een wat racistische achtergrond. Nikes, donkere jassen, spijkerbroeken. Stel dat het die groep zou wezen, dan denk ik dat een heleboel mensen ook niets van die groep zouden weten en daar dan dus hetzelfde gevoel bij zouden hebben als bij bijvoorbeeld buitenlanders. Ook zij zijn dan onvoorspelbaar. Maar bij toeval ken ik wat van die lui en weet ik dat het wel mee valt en wat er in ze om gaat. Dus bij die groep heb ik dat dan niet.
114
De gevoelens van de respondenten Afbeelding 7.3: Het Caterplein
Een beter inzicht kan natuurlijk ook juist voor meer angst zorgen. Inzicht in personen met criminele activiteiten bijvoorbeeld, zou er toe kunnen leiden dat de respondent zich in zijn of haar aanwezigheid juist minder prettig voelt. Dit wordt echter niet geconstateerd na analyse van de interviews. Overigens is het opvallend dat enkele hoog opgeleide vrouwelijke respondenten die het over beeldvorming hebben zich bewust zijn van het feit dat zij een stereotyp beeld schetsen van bepaalde sociale groepen. Zij geven aan dat dit misschien wel niet correct is, maar tegelijkertijd geven ze aan dat dit automatisch gaat. Fleur, 20, WO Ja, ik weet niet. Het is ook altijd de groep die je in je hoofd hebt zitten natuurlijk. Dat wil niet zeggen dat iedere groep zo is. Interviewer: Ja tuurlijk, maar je hebt toch een bepaald beeld in je hoofd? Eigenlijk is dat niet eerlijk, want je doet dan al automatisch een stapje terug zeg maar, terwijl ze misschien hele andere intenties hebben. Een ander belangrijk punt, dat gepaard gaat met de drukte op het plein, is de sociale controle. Zoals in tekst al even is opgemerkt vinden vrouwen sociale controle belangrijker dan mannen. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten vinden
115
De gevoelens van de respondenten sociale controle belangrijk, maar voor vrouwen is dit uiteindelijk doorslaggevend en voor mannen niet. Het maakt niet uit of zij dan vaak of minder vaak uit gaan. Dit kan verschillende verklaringen hebben. Ten eerste is een vrouw over het algemeen afhankelijker van omstanders dan een man. Net is al kort stilgestaan bij het feit dat een man niet zonder meer als “sterk” moet worden neergezet en een vrouw als “minder sterk” en dat de invloed van de westerse cultuur hier niet uit het oog mag worden verloren. Toch blijkt na analyse van de interviews dat de vrouwelijke respondenten zich afhankelijker voelen van omstanders dan de mannelijke respondenten. Petra, 20, HBO Met z’n tweeën sta je natuurlijk altijd sterker. Alleen ben je best wel kwetsbaar en inderdaad heb je dan geen controle van anderen. Altijd als ik alleen fiets heb ik wel gewoon een mobiel bij de hand. Als er wat is dan kan ik meteen 112 bellen of wat dan ook. Ten tweede kan het type geweld waar de mannen en vrouwen bang voor zijn een goede verklaring geven. Vrouwen zijn bang voor seksueel gerelateerd geweld, wat niet zo snel zal plaatsvinden in een wat drukkere omgeving. Mannen zijn bang voor confrontaties, waarbij juist de drukkere omgevingen, en dan met name uitgaanspleinen, als brandhaarden gelden. Juist op de locaties waar veel mensen samenkomen, eventueel onder invloed van alcohol en drugs, ontstaan veel confrontaties. Dus op de wat drukkere plaatsen, waar veel sociale controle is, ontstaan confrontaties. Mannen hechten daarom minder waarde aan de sociale controle en hebben liever de situatie zelf in de hand. Zij willen de situatie zelf onder controle hebben. Terwijl bij de mannelijke en vrouwelijke respondenten een klein verschil is op te merken tussen de waarde die zij hechten aan sociale controle, zijn er op basis van opleidingsniveau juist grotere verschillen aan te tonen. De respondenten met een lager opleidingsniveau hechten minder waarde aan de sociale controle dan de hoog opgeleide respondenten. Uit de analyse van de interviews komt naar voren dat de laag opgeleide respondenten meer wantrouwen koesteren tegenover mensen die hen kunnen helpen. Dit was voornamelijk het geval bij de mannelijke laag opgeleide respondenten. Het volgende citaat geeft goed de gevoelens van de laag opgeleide mannen weer.
116
De gevoelens van de respondenten Interviewer: Je zegt dat je het hier in je eentje niet fijn voelt, maar de mensen die hier staan en daarachter staan, geven die je niet het gevoel van die kunnen mij helpen als er iets gebeurt? Jesper, 21, MBO Uhhh, misschien wel kunnen, maar het is willen. Ik denk dat Nederlanders, onze maatschappij, heel afwachtend is. Interviewer: Dus jij hebt er geen vertrouwen in dat je geholpen wordt? Ik ga er niet van uit nee. Door dit wantrouwen vinden de laag opgeleide respondenten het belangrijker om niet afhankelijk te zijn van anderen en dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen. De sociale controle van vrienden om hen heen vinden zij echter wel belangrijk. Hen vertrouwen ze wel. Een laatste belangrijk punt wat betreft de interactie met de overige bezoekers is het feit of zij in beweging zijn of niet. Dit heeft een grote invloed op het gedrag en het gevoel van de respondenten. Het stilstaan van overige bezoekers, en dan hoofdzakelijk groepen bezoekers, heeft een negatief effect op het gevoel van zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Zij krijgen het gevoel als het ware de wereld van de stilstaande groep in te lopen, waarin de ander de mogelijkheid krijgt jou goed te observeren, terwijl wanneer de ander in beweging is, dit contact waarschijnlijk sneller zal verlopen. Fleur, 20, WO Mensen zijn niet in beweging, dus als je daar aan komt lopen dan is het toch van oké hier is het gezellig, terwijl wanneer iemand er van buitenaf in zou komen lopen zou diegene toch wel even raar aangekeken worden. Maar verder niet mega bedreigend. Interviewer: Maar wat bedoel je precies met mensen zijn in beweging? Nou, ik ben dan degene die in beweging is en de mensen die stil staan die zijn daar al. Bij mij is het vaak zo dat wanneer ik de enige ben die aan komt gelopen
117
De gevoelens van de respondenten dat ik sneller wordt aangesproken. Tenmiste wanneer ik in me eentje daar heen zou lopen. Uit dit citaat kan opgemaakt worden dat de eigen situatie ook hier van doorslaggevend belang is. Pas wanneer de respondent individueel over het plein loopt is er sprake van een ongemakkelijk gevoel. De locatie is in dit verband ook belangrijk. Gebieden buiten het plein worden als onveiliger beschouwd, aangezien er is minder sprake is van sociale controle. Guido, 20, WO Als ik in me eentje hier zou lopen en zou een groep tegenkomen, dan zou ik me niet op me gemak voelen puur door het feit dat ik uit het gezichtsveld van andere mensen en politie ben. Ik kan dan niet geholpen worden en het wordt niet gezien als er wat gebeurt. Ik zou dan liever op het plein staan dan hier, daar is toch meer sociale controle. Wat betreft de waarde die de hoog en laag opgeleide respondenten hechten aan de beweging van de overige bezoekers, valt op dat voornamelijk die hoog opgeleide respondenten hier waarde aan hechten. Een situatie waarbij andere bezoekers stilstaan en hij of zij aan komt lopen wordt door de hoog opgeleiden anders ingeschat dan door de lager opgeleiden. Ook hier geldt weer dat dit alleen het geval is wanneer de respondent alleen is. 7.7 Verlichting en de inrichting van de fysieke omgeving. In paragraaf 7.4 is opgemerkt dat het tijdstip weinig invloed heeft aar dat het gaat om de verlichting in een gebied. Zowel voor de mannen als de vrouwen uit het onderzoek geldt dat zij een donkere omgeving als beangstigender zien dan een verlichte omgeving Jesper, 21, HBO Als dit donker was geweest had ik het niet zo heel tof gevonden. Bovenstaand citaat geeft een goed beeld van de opvatting van de respondenten. De mannelijke en de vrouwelijke respondenten vinden beide dat de verlichting een positieve invloed heeft, maar om verschillende redenen.
118
De gevoelens van de respondenten Vrouwen vinden verlichting wel belangrijk, maar dan vooral omdat zij daardoor zelf beter zichtbaar worden voor anderen. Hierdoor zullen omstanders sneller in staat zijn om te hulp te schieten. Door gebruik te maken van kunstlicht kunnen ook ’s nachts situaties prima verlicht worden. Hier geldt nogmaals dat het er niet om gaat of het dag of nacht is, maar om de verlichting. Kunstlicht of natuurlijk licht maakt in dit opzicht weinig uit. Petra refereert hier aan door te stellen dat er ’s nachts van alles kan gebeuren, maar dat door middel van verlichting het veiligheidsgevoel vergroot wordt. Petra, 20, HBO Als het licht is voel je je toch vaak op de een of andere manier veiliger. Tenmiste dat heb ik. ’s Nachts kan er toch van alles gebeuren, maar dan voel je je toch veiliger omdat het zichtbaar en meer openbaar is. En donker, als het allemaal donker is dan valt het minder snel op en dan hebben mensen zoiets van: dat zien andere toch niet. De verlichting is echter niet doorslaggevend voor de vrouwelijke respondenten. Het is een belangrijk punt, maar niet zo belangrijke als de sociale controle om hen heen. Dit geldt voor alle vrouwen en is niet afhankelijk van het uitgaansgedrag. Sanne, 19, MBO Ja, ik heb liever dat het wat drukker en wat donkerder is, dan wanneer het wat rustiger is en het is beter verlicht. Bij de mannelijke respondenten is het juist zo dat door de verlichting anderen beter zichtbaar worden. Hierdoor voelen zij zich veiliger, aangezien zij nu sneller kunnen anticiperen op eventuele gebeurtenissen. Hier geldt nogmaals dat de mannelijke respondenten de situatie willen kunnen voorspellen om zodoende meer controle te krijgen. Zij geven wel aan dat door de verlichting zij zelf beter zichtbaar zijn, maar zij vinden het hoofdzakelijk prettig voor hun eigen inzicht. Guido, 20, WO Ja, maar toch is het dan net alsof je in een donker bos loopt. Zodra je wel opgemerkt wordt en er is geen verlichting, dan zit je helemaal in een vervelende situatie.
119
De gevoelens van de respondenten Bovenstaande tekst geeft de algemene verschillen tussen de mannelijke en de vrouwelijke respondenten weer. Ook hier wil dat niet zeggen dat er op individueel niveau geen verschillen mogelijk zijn. Zo zijn er mannelijke respondenten, die meer belang hechten aan sociale controle dan aan verlichting. Interviewer: Maar wat is voor jou dan voor doorslaggevend belang. Is dat de fysieke omgeving of toch wel de mensen die er zijn? Harry, 21, HBO Nee, zeker het laatste. Het laatste is belangrijker dan een lantaarnpaal. Wanneer gekeken wordt naar het opleidingsniveau van de respondenten dan zijn er geen verschillen aan te tonen. Er zijn hoog opgeleide respondenten die meer waarde hechten aan de sociale controle en hoog opgeleide respondenten die meer waarde hechten aan verlichting. Er is geen duidelijke meerderheid aan te tonen. Bij de laag opgeleide respondenten was dit ook het geval. Ook hier lijkt geslacht een doorslaggevende rol te spelen en niet het opleidingsniveau. Andere fysieke elementen, zoals de inrichting, spelen ook een belangrijke rol voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Het gaat hier dan echter alleen om de locaties waar weinig mensen komen en waar zij dus vooral op zichzelf aangewezen zijn. Ook hier geldt dat de fysieke inrichting pas een rol gaat spelen wanneer de respondent alleen is en wanneer er weinig omstanders te vinden zijn. Het is van secundair belang. Waar bij de fysieke inrichting voornamelijk op wordt gelet is het overzicht. Een straat met slechts twee uiteinden wordt als veiliger beschouwd dan een straat met zijwegen en steegjes. Iemand kan immers plotseling uit de zijweg of steeg opduiken. Door een overzichtelijke omgeving wordt de voorspelbaarheid groter en kan de respondent beter de situatie inschatten. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten Fleur, 20, WO Echt verlaten straatjes zonder al te veel zijwegen, die echt verlaten zijn en waarbij je ziet dat er niemand anders is of dat diegene die er is maar via twee hoofdwegen kunnen komen ofzo, dan vind ik dat al minder bedreigend dan wanneer je echt steegjes hebt. Dat zou mij wel erg zenuwachtig maken. Ik zou
120
De gevoelens van de respondenten hier ook wel snel doorheen lopen, maar wat ik bedoel is dat verlatenheid nog geen factor is waardoor ik me meteen angstig zou moeten voelen. Als een hele lange weg verlaten is zonder zijweggetjes, dan zou ik me niet meteen onveilig voelen, omdat je kan zien dat er niemand aan komt. Michiel, 23, MBO Het is een hele brede overzichtelijke weg [zie afbeelding 7.4]. Er zitten ook geen rare gangetjes of steegjes in. Ik denk dat ik hier zonder problemen doorheen zou fietsen, op ieder moment. Afbeelding 7.4: De straat Beekpark
Een punt dat van invloed is op het overzicht van de mannelijke en vrouwelijke respondenten is de mate van herkenbaarheid van een gebied. Wanneer de respondent weet waar hij of zij is, wordt het gebied meer voorspelbaar en heeft de respondent meer overzicht over de situatie. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Immers een gebied dat respondent herkent van vroeger waar vervelende situaties zijn voorgekomen of waar hij of zij negatieve verhalen over heeft gehoord, kunnen juist de angstgevoelens doen toenemen. Herkenbaarheid hoeft dus niet altijd positief te zijn. De herkenbaarheid van een fysieke omgeving komt vooral sterk terug bij de mannelijke respondenten. Dit vormt een belangrijk onderdeel van hun gevoel van controle dat zij over situaties hebben. Dit is in overeenstemming met de uitkomsten van het onderzoek
121
De gevoelens van de respondenten van Day (2003), beschreven in hoofdstuk twee. Wanneer naar de verschillen tussen mannen gekeken wordt, dan valt op dat de mannen die vaker het plein bezoeken een beter overzicht hebben over het plein, omdat zij “meer vertrouwd” zijn met de omgeving. Zij voelen zich over het algemeen prettiger. Interviewer: Maar zou je je hier ongemakkelijk voelen als je er in je eentje zou lopen? Michiel, 23, MBO Nee, omdat ik het plein ken. Nee, een ongemakkelijk gevoel heb ik hier niet snel nee. Wanneer gekeken wordt naar de verschillen op basis van opleidingsniveau, dan is er wat betreft de inrichting van de fysieke omgeving een duidelijk verschil aan te tonen tussen de hoog en laag opgeleide respondenten. De hoog opgeleide jongeren uit het onderzoek hechten meer waarde aan de inrichting van de omgeving dan de laag opgeleide respondenten. Dit verband kan gekoppeld worden aan de eerder behandelde uitkomst dat de hoog opgeleide respondenten meer waarde hechten aan een rustige omgeving. Iris, 20, HBO Het komt ook dat het wat rustiger is. Dan heb ik denk ik meer overzicht. Nee, ik vind dit prettiger. Dit verschil is groter dan dat bij de mannelijke en de vrouwelijke respondenten. Een verklaring voor het verschil tussen de hoog en laag opgeleide respondenten, kan zijn dat de hoog opgeleide respondenten zich meer bezig houden met wat er eventueel in de toekomst kan gaan gebeuren. Zij lijken een ander tijdsbesef te hebben dan de laag opgeleide respondenten. De fysieke omgeving kan in dit toekomstbeeld een belangrijke rol spelen. De laag opgeleide respondenten spraken vrijwel niet over eventuele situaties die zich in de nabije toekomst voor zouden kunnen toen. Zij lijken zich wat dat betreft minder zorgen te maken. Sanne, 19, MBO Nou, ik ga niet panisch worden omdat er steegjes zijn. Er zijn overal steegjes
122
De gevoelens van de respondenten 7.8 De verwevenheid van sociale en fysieke factoren In de paragrafen in dit hoofdstuk komt duidelijk naar voren dat het moeilijk is om angstgevoelens te ontleden op basis van een wie, wat, waar en wanneer component en om deze vervolgens afzonderlijk te analyseren. Deze kunnen niet losgekoppeld worden van elkaar. Wanneer dit wel gebeurt dan zal dit leiden tot een abstract inzicht waarbij tijd en ruimte van elkaar zijn losgekoppeld. Dan ontstaat er een geïsoleerd inzicht dat kenmerkend is voor de positivistische benadering, behandeld in hoofdstuk twee. Dit is juist wat ik wil voorkomen in dit onderzoek. In dit onderzoek wordt daarom juist gekeken naar de samenhang van de tijd en ruimte. In hoeverre spelen fysieke en sociale elementen tegelijkertijd een rol in angstgevoelens van jongeren? Tijd en ruimte worden hier niet los gezien van elkaar, maar vormen juist een geheel, waardoor er een meer holistisch inzicht van de angstgevoelens ontstaat. Angst is een complex begrip dat van vele factoren afhankelijk is. Om die reden is het ook niet mogelijk om de verschillen tussen bijvoorbeeld mannen en vrouwen te zwart wit te brengen en te stellen dat mannen op een van te voren bepaalde manier zullen reageren en vrouwen ook. De verschillen kunnen alleen een beter inzicht geven in de gevoelens van mannen en vrouwen, waardoor zij beter begrepen kunnen worden. Het wil niet zeggen dat zij op deze manier voorspelbaar worden. Op individueel niveau is er altijd sprake van een unieke situatie, met een unieke samenstelling van sociale en fysieke elementen. Angstgevoelens zijn altijd gebonden aan een bepaalde ruimte en aan een bepaalde tijd en worden op deze manier een situatiegebonden begrip. Dit komt overeen met de contextuele benadering, ook behandeld in hoofdstuk 2. Dit geven de respondenten ook aan in de interviews. Voor de respondenten geldt dat bepaalde gebeurtenissen niet bij voorbaat al beangstigend is, maar dat dit afhangt van de situatie waarin het gebeurt. Zo kan een ruimte die overdag totaal niet als beangstigend overkomt ’s nachts totaal anders worden geïnterpreteerd. Harry, 21, HBO Overdag ziet het er heel mooi uit, maar ’s nachts kan ik me voorstellen dat je als meid niet alleen door het park gaat lopen. Tegelijkertijd kan iemand die je tegen komt per locatie verschillende gevoelens oproepen.
123
De gevoelens van de respondenten Lianne, 22, MBO Ja, dit stukje [zie afbeelding 7.5] vind ik nog vervelender eigenlijk. Dit is ook een heel stil stukje en al die vervelende mensen hangen hier rond in het park. Vooral jonge mensen. Interviewer: Maar die jonge mensen daar stoorde jij je toch niet echt aan? Ja, op het Caterplein zelf. Op het plein zelf is het helemaal niet erg om rond te lopen, dat is gewoon gezellig. Maar dit is toch buiten het Caterplein en dit is toch echt zo’n park, waar mensen jointjes aan het ronken zijn. Afbeelding 7.5: Het park Beekpark
In dit hoofdstuk is bekend geworden dat er verschillen bestaan tussen angstgevoelens van mannen en vrouwen en in welke situaties hun angstgevoelens naar boven komen. Ook op basis van opleidingsniveau zijn enkele interessante verschillen aangetoond, maar over het algemeen kan geconcludeerd worden dat het geslacht een grotere rol speelt dan het opleidingsniveau. In hoofdstuk 2 is al gebleken dat mensen en institutionele partijen op allerlei manieren proberen om angstgevoelens te verminderen. Hoe proberen de respondenten uit dit onderzoek om hun angstgevoelens te verminderen? En hoe reageren zij op de maatregelen die door de institutionele partijen genomen zijn?
124
8 | De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de reacties van de respondenten op het gevoerde beleid van de institutionele partijen en op de eventuele gedragsstrategieën die zij zelf toepassen om vervelende situaties te voorkomen. 8.1 De reacties op de maatregelen van de institutionele partijen In hoofdstuk 4 zijn een aantal maatregelen beschreven die de afgelopen jaren gebruikt zijn om het Caterplein veiliger te maken. Hoe reageren de respondenten op deze maatregelen? Als eerste wordt er gekeken naar de algemene maatregelen, namelijk het vergroten van de politieomvang en het aantal uitsmijnters op het Caterplein en de sluitingstijden. Ten tweede zal gekeken worden naar de maatregelen die door het OUA zijn opgenomen. Als laatste wordt specifiek gekeken naar de maatregelen uit het KVU convenant. 8.1.1 De aanwezigheid van de politie en uitsmijters en de sluitingstijden Sinds de rumoerige periode aan het einde van de vorige eeuw is de politieomvang op het Caterplein aanzienlijk toegenomen. Er zijn niet alleen meer agenten op het plein aanwezig, ook de samenstelling is veranderd. Zo is er politie te paard en een hondenbrigade bij gekomen. Daarnaast wordt er nu niet meer alleen op het Caterplein gecontroleerd, maar is de aandacht ook verschoven naar de belangrijkste routes die naar het plein lopen. Om te zorgen dat agenten sneller ter plaatse zijn en zodoende sneller kunnen ingrijpen, heeft het politieteam enkele mountainbikes tot haar beschikking gekregen. Door alle respondenten wordt in eerste instantie de aanwezigheid van de politie als positief ervaren. Er is geen één mannelijke of vrouwelijke respondent die aangeeft het vervelend te vinden dat er politie op het plein rond loopt. Zij geven allemaal aan er een veiliger gevoel bij te krijgen, wanneer de politie aanwezig is op het plein. Fleur, 20, WO Ik denk dat het wel goed is. Je moet ze niet één keer op een avond toevallig een keer langs zien komen. Ik denk dat het wel goed is als ze in het zicht van iedereen wel vaak aanwezig zijn. Dat ze echt gericht op het plein zijn.
125
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Jesper, 21, MBO Ja, dan voel je je in ieder geval wat veiliger. Dan zullen mensen het nog minder snel in hun hoofd halen om onschuldige voorbijgangers aan te vliegen. Het geeft zeker een veiliger gevoel. Al zijn het maar twee agenten die staan te babbelen. Wanneer echter dieper op de aanwezigheid van de politie wordt ingegaan, dan valt op dat enkele mannelijke en vrouwelijke respondenten de aanwezigheid van de politie wel ten kosten vinden gaan van de sfeer op het plein. Het is voor de betreffende respondenten een teken aan de wand dat er schijnbaar toch politie op het plein nodig is om de orde te handhaven. Michiel, 23, MBO Je kan nog gewoon zien dat er erg veel politie nodig is om de sfeer te handhaven. Ik vind de sfeer daardoor niet beter geworden. De meeste mannelijke en vrouwelijke respondenten vinden echter de aanwezigheid van de politie een “noodzakelijk kwaad” en brengen dit niet direct in verband met een eventuele negatieve sfeer. Zij geven aan dat het zonder aanwezigheid van de politie een chaos zou worden, waardoor de politie dus eigenlijk juist zorgt voor een betere sfeer op het plein. Interviewer: En van de agenten zelf? Guido, 20, WO Ik vind het fijn dat ze er zijn. Als ze er niet waren was het denk ik een grotere chaos geweest. Deze respondenten maken dus een afweging in hun hoofd. Of er is een uitgaansplein zonder politie, wat waarschijnlijk leidt tot chaos, of er is aanwezigheid van de politie, waardoor de orde gehandhaafd blijft en waardoor bovendien het eigen veiligheidsgevoel groter wordt. De meeste respondenten kiezen in dit geval de laatste optie. Het zijn overigens met name de mannelijke en vrouwelijke respondenten die vaker uit gaan die de aanwezigheid van de politie als vanzelfsprekend onderdeel van een uitgaansavond beschouwen.
126
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Wanneer op basis van opleidingsniveau naar de aanwezigheid van de politie gekeken wordt, dan valt op dat met name de laag opgeleide respondenten het gevoel krijgen dat er een vervelende sfeer hangt door de aanwezigheid van de politie. Zowel de hoog als laag opgeleide respondenten vinden het voor de eigen veiligheid fijn dat er politie aanwezig is, maar de laag opgeleide respondenten geven daar bij aan dat dit ten koste gaat van de sfeer op het Caterplein. Bij de hoog opgeleide respondenten geldt dit alleen wanneer de aanwezigheid van de politie gaat overheersen. Interviewer: Met die hesjes vallen ze goed op? Lianne, 22, MBO Ja, dat valt goed op inderdaad. Soms valt het mij ook gewoon niet op. Maar als ik er een paar zie lopen dan heb ik al wel snel het idee van oh is er wat aan de hand ofzo? Nu is het niet zo dat de respondenten de aanwezigheid van de politie simpelweg als positief of negatief beoordelen. Dit is te dualistisch. In werkelijkheid is de mening van de respondenten van een hoop factoren afhankelijk. Ten eerste is het voor de respondent van belang of hij of zij alleen of in een groep is. De aanwezigheid van de politie is met name belangrijk wanneer de respondenten alleen zijn. Wanneer hij of zij met een groep is, dan wordt dat als de eerste buffer beschouwd, waardoor politie aanwezigheid als minder belangrijk wordt beschouwd. Guido, 20, WO Ik zou me dan denk ik minder op me gemak voelen als ik in me eentje daar zou lopen. Wanneer daar bijvoorbeeld met vrienden rondloop, heb ik zoiets van stel dat ik nu ruzie krijg, dan helpen die me ook. Dus je hebt ook een soort van bescherming van een eigen groep. Ten tweede is het aantal agenten van belang en vooral de manier waarop zij aanwezig zijn. Door zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten wordt politie te paard en de aanwezigheid van politiehonden als negatief bestempeld. Door deze maatregelen wordt het idee gewekt dat het niet meer gaat om een gezellige uitgaansavond, maar om een situatie die ieder ogenblik uit de hand kan lopen. De identiteit van een gezellige uitgaansavond gaat verloren.
127
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Hilko, 23, WO Dan krijg ik echt zo’n ME gevoel dat ik ook wel eens heb bij voetbalwedstrijden. Bovendien lokt het bepaalde reacties uit. Deze maatregelen kunnen tot irritaties en een gevoel van onzekerheid of ongerustheid leiden bij de respondenten. Petra, 20, HBO Oh weet je wat trouwens wel vervelend is. Als ze soms met van die grote honden staan te blaffen op het plein. Soms staan ze wel is bij die busjes met van die hele grote honden, terwijl ik dan zoiets heb van waar is dat voor nodig? Hilko, 23, WO Waar ik me zelf zeg maar aan erger is wanneer ik op het plein kom en ik hoor dat geklak van de hoeven van die politiepaarden. Dan heb ik altijd het idee van jullie willen gewoon iemand arresteren. En volgens mij heeft iedereen dat een beetje. Met name de mannelijke respondenten die al wat jaren het Caterplein bezoeken geven aan dat ze de politie soms te veel vinden overheersen of dat ze te nadrukkelijk aanwezig zijn. Zoals in het vorige hoofdstuk bleek hebben zij een positiever oordeel over de sfeer op het Caterplein dan de mannen die minder vaak komen en daarom vinden zij de aanwezigheid van politiepaarden en politiehonden overdreven. Bij de vrouwelijke respondenten is er vrijwel geen verschil op te maken tussen degene die vaak en minder vaak het plein bezoeken. Overigens wordt de politie op een mountainbike als prettig bestempeld. Ten eerste zijn zij mobieler dan de gewone agenten en geeft de mountainbike een gevoel dat er een ontspannen sfeer hangt. Hilko, 23, WO Dat ze op zo’n mountainbike rondfietsen dat vind ik dan weer prima Interviewer: Dan zijn ze snel ter plaatse ja. Ja, en dat straalt ook gewoon iets heel relaxeds uit.
128
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Het inzetten van politie met een mountainbike lijkt dus een goede zet van de gemeente Apeldoorn. Om een negatieve sfeer tegen te gaan kan daarentegen beter geen politie te paard of de hondenbrigade meer ingezet worden. Het aantal agenten dat op het plein rondloopt heeft ook invloed op de mening van de respondent. Niet alleen politiepaarden en honden worden als negatief gezien, ook teveel agenten doet bij zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten vermoeden dat er iets gaande is. Onderstaand citaat is een goed voorbeeld van de mening van de mannen en de vrouwen uit het onderzoek. Chris, 23, HBO Ja, ik vind dit nog vrij bescheiden. Er staan één, heel soms twee busjes, die staan niet midden op het plein. Ik denk dat ze de boel gewoon goed in de gaten houden. Het is niet zo dat er een heel leger staat. Interviewer: Dan krijg je het gevoel van waarom is er zoveel politie? Zijn er vechtpartijen geweest? Ja precies, dat geeft aanleiding. Er dient dus een balans gevonden te worden. Aan de ene kant geeft een afwezigheid van politie een onveilig gevoel, want er is dan niemand die echt kan ingrijpen. Aan de andere kant kan te veel politie er voor zorgen dat de respondenten het gevoel krijgen dat er iets staat te gebeuren, waardoor er een gevoel van onzekerheid of ongerustheid ontstaat. Met name het type agent dat ingezet wordt is hierbij van belang. Ten derde is de houding die de agenten aannemen van invloed. De mannelijke en vrouwelijke respondenten kijken op verschillende manieren naar de houding van de agenten. De mannen in het onderzoek willen het liefste dat de politie wel aanwezig is op het plein, maar dat zij niet te veel opvallen. Zelfs de optie van undercover agenten wordt genoemd. Het gebruik maken van fluorescerende hesjes is in hun ogen dan ook niet nodig.
129
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Hilko, 23, WO Ja, ik zou wat meer agenten undercover neerzetten denk ik. Dat je niet de nadruk legt op er zijn agenten dus je moet je inhouden, maar misschien iets meer undercover. Jesper, 21, MBO Ze lopen er ook niet echt bij van goh wij zullen iedereen is even op ID gaan controleren. Niet zo heel streng. Ze lopen gewoon rond, ze observeren, af en toe is een geintje maken met iemand die voorbij komt. Interviewer: Dus er hangt schijnbaar wel een relaxte sfeer? Ja, in principe lopen ze er tussen, maar als er wat gebeurt dan staan ze er ook boven, dus dat vind ik op zich wel goed. Vrouwen daarentegen willen juist het liefste dat de politie wat strenger optreedt en dat zij wat nadrukkelijker aanwezig is. De fluorescerende hesjes die zij dragen kunnen dan juist van positieve invloed zijn. Sanne, 19, MBO Ze moeten in eerste instantie toezicht houden en streng optreden tegen overtreders. Anders heeft hun aanwezigheid nog geen nut als ze alleen een beetje rondlopen. Een verklaring voor dit verschil kan zijn dat vrouwen meer afhankelijk zijn van andere personen, waardoor zij ook willen zien dat de politie ook daadwerkelijk optreedt. Een andere verklaring kan het geslacht van de agenten zijn. Tijdens de observaties bleek dat het merendeel van de agenten mannen waren. Deze mannelijke agenten kunnen vanuit hun eigen gevoelens naar situaties kijken en situaties beoordelen. Zodoende letten zij misschien onvoldoende op gebeurtenissen die de vrouwelijke respondenten als beangstigend beschouwen, aangezien deze gevoelens verschillend zijn. De vrouwelijke respondenten maken dus een afweging in hun hoofd. Aan de ene kant vinden zij een nadrukkelijke aanwezigheid van de politie negatief voor de sfeer, maar tegelijkertijd geeft dit wel een veiliger gevoel. In dit geval wordt hoofdzakelijk gekozen voor de eigen veiligheid.
130
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Wanneer gekeken wordt naar de verschillen op basis van het opleidingsniveau, dan zijn zowel de hoog als de laag opgeleide respondenten van mening dat te veel politie de sfeer negatief beïnvloedt. Wat betreft de houding van de agenten, dan zijn er hoog opgeleiden die kiezen voor een strengere aanpak, maar ook die juist een soepele aanpak prefereren. Hetzelfde geldt voor de laag opgeleide respondenten. Als laatste kan gekeken worden naar de werkzaamheden van de politie. Wat betreft de werkzaamheden van de politie zijn de mannelijke en vrouwelijke respondenten over het algemeen tevreden. Slechts enkele respondenten gaan dieper in op de taken van de politie en geven aan dat de politie in hun ogen soms verkeerde prioriteiten stelt. Dit gaat voornamelijk over het verwijderen van fietsen op het plein. Harry, 21, HBO Ja, ze doen hun werk goed, alleen soms denk ik, de fietsen verplaatsen bijvoorbeeld, is dat nou nodig? Is het nou nodig om die fietsen weg te slepen zodat mensen niet meer hun fiets kunnen vinden? Sanne, 19, MBO En de politie die buiten loopt zijn momenteel volgens mij meer bezig met fietsen te verwijderen en alles dan dat ze echt toezicht houden. Ik snap dat fietsen ergens niet geplaatst mogen worden, maar sorry hoor om 04:00 mag je je wel bezig houden met andere zaken. Wanneer gekeken wordt naar opleidingsniveau dan kan ook hier geen verschil tussen de hoog en laag opgeleide respondenten gevonden worden. In beide groepen zitten enkele personen die kritiek hebben op de werkzaamheden. Eventueel zouden andere factoren ook nog een rol kunnen spelen. Zo kan bijvoorbeeld de eigen ervaring met politieoptreden een rol spelen, of de leeftijd en de etniciteit van de respondent. Zelfs het eigen alcoholgebruik zou een rol kunnen spelen. De invloed van deze factoren kan echter niet worden vastgesteld in dit onderzoek. Een andere belangrijke vorm van beveiliging vormen de uitsmijters die voor de horecagelegenheden staan. Sommige mannelijke en vrouwelijke respondenten geven
131
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten aan de uitsmijters belangrijker te vinden dan de politie. Dit kan verklaard worden doordat de respondenten zich hoofdzakelijk binnen bevinden waar geen politie komt. Harry, 21, HBO Ik hecht meer waarde aan de uitsmijters. Die hebben de kroegen onder controle als het goed is. Die zijn belangrijker voor mijn veiligheid dan de politie die buiten op het plein loopt. De uitsmijters worden door zowel mannen als vrouwen positief beoordeeld. Voor beide geeft de aanwezigheid van uitsmijters een veiliger gevoel. Jesper, 21, MBO Ja, bij de meeste kroegen staat één uitsmijter en dat is blijkbaar genoeg. Maar één uitsmijter op 200 feestgangers in één ruimte is misschien wat karig, maar ik heb die uitsmijters toch wel redelijk wat keer zien optreden en met die jongens wil je geen ruzie. Het liefste nemen die uitsmijters twee ruziemakers onder hun arm in de bankklem en die komen er echt niet tussenuit totdat die gozer het wil. Dus de uitsmijters zijn goed genoeg opgeleid en lichamelijk zijn ze er ook prima toe in staat. Sanne, 19, MBO Wat ik ook altijd heb is dat ik de portiers in de gaten houd en die mensen staan allemaal bij de deuren. Dus mocht er iets gebeuren die portiers zien en horen alles. Echter is het niet zo dat de respondenten de uitsmijters simpelweg waarderen of niet waarderen. De werkelijke situatie ligt genuanceerder. Wanneer beter naar de opvatting over de uitsmijters gekeken wordt, dan valt op dat er enkele mannelijke respondenten zijn, die twijfelen aan het feit of een uitsmijter wel eerlijk handelt en niet dusdanig veel van zijn beroep houdt dat hij confrontaties uitlokt, of overdreven ingrijpt. Ze zijn bang dat uitsmijters hun eigen regels hanteren. Met name de mannelijke respondenten die vaker op het plein komen en dus meer ervaring hebben met uitsmijters twijfelen of de uitsmijters de bezoekers niet selectief behandelen.
132
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Chris, 23, HBO Wat je bij een hoop uitsmijters ziet, tenminste dat idee krijg ik, is dat ze hun vak leuk vinden omdat ze af en toe eens mogen vechten. Ja, dat idee heb ik absoluut wel eens. Als je ziet met wat voor een geweld er soms mensen worden afgevoerd, dan heb je dat idee dat ze er de hele avond al op hopen dat er iets gebeurd. Je gaat niet voor je lol bij een deur staan, dat kan ik me niet voorstellen, dus de beweegreden van die lui dat ze af en toe hun frustratie eens op iemand anders botvieren kan ik nog wel begrijpen. Die zijn er niet bang voor om is uit te halen, maar aan de andere kant, als ze dat doen op de personen die problemen geven heb ik daar eigenlijk helemaal geen problemen mee. Als er van die magere kereltjes staan is het natuurlijk ook niet goed, er mag best een beetje dreiging van uitgaan. Ze moeten alleen niet gaan stoken en de boel opvoeren en uitlokken. Hilko, 23, WO Ik vind die uitsmijters uhhh..die gaan hun eigen regels hanteren. Bij de vrouwelijke respondenten komt deze mening minder sterk naar voren. Dit kan verklaard worden door het feit dat zij hoofdzakelijk de groep zijn die bevoordeeld worden door de uitsmijters, maar ook door het feit dat de vrouwen meer waarde hechten aan personen die hun veiligheid kunnen waarborgen, aangezien zij hier over het algemeen meer afhankelijk van zijn. Opvallend is om te constateren dat wanneer de uitsmijters worden beoordeeld op hun functioneren binnen het gehele veiligheidssysteem zij positiever worden beoordeeld door de mannelijke respondenten, dan wanneer naar de uitsmijters individueel gekeken wordt. Zij moeten sinds enkele jaren immers samenwerken met andere partijen en kunnen zodoende niet meer hun eigen regels gaan hanteren. Zij vormen nu een onderdeel van een groter geheel die in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor de veiligheid op het plein. Wanneer naar dit integrale punt gewezen wordt, laten de mannelijke respondenten die kritiek hebben, vaak hun kritische houding vallen.
133
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Interviewer: Dus uitsmijters zijn over het algemeen positief, alleen heb je er soms je twijfels over? Chris, 23, HBO Ja precies, maar het belangrijkste vind ik nog dat ze met elkaar verbonden zijn, met die oortjes. Dus op het moment dat er wat gebeurt staan ze binnen no time bij elkaar. Interviewer: Inderdaad, dat is dus het nieuwe beleid: samenwerken. Ja precies zeer positief. Op basis van opleidingsniveau moet ten eerste geconstateerd worden dat zowel de hoog als laag opgeleide respondenten het fijn vinden dat er uitsmijters zijn. De hoog opgeleide respondenten hebben echter soms hun bedenkingen over de werkwijze van de uitsmijters. De laag opgeleide respondenten gaan totaal niet in op de eventueel discutabele werkwijze van de uitsmijters. Zij vinden dat de uitsmijters een veilig gevoel geven doordat ze alles in de gaten kunnen houden en op deze manier snel in kunnen grijpen of alarm kunnen slaan. De hoop opgeleiden respondenten staan kritischer tegenover hun ingrijpen. Op de sluitingstijden, die voor de horecagelegenheden gelden, wordt over het algemeen positief gereageerd. Opvallend is dat in de interviews voornamelijk de mannelijke respondenten zijn ingegaan op de sluitingstijden. Bij de vrouwelijke respondenten is dit punt nauwelijks ter sprake gekomen, dus kan ook niet worden vastgesteld wat zij hier van vinden. Wat betreft het opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen tussen de respondenten die het onderwerp ter sprake hebben gebracht. Als argument voor de positieve werking van sluitingstijden wordt aangedragen dat door alle horecagelegenheden tegelijk te sluiten, de drukte die daarmee gepaard gaat beter gecontroleerd kan worden. Guido geeft dit goed weer in het volgende citaat. Guido, 20, WO En als kroegen allemaal tegelijk sluiten dan wordt iedereen op straat gezet en gaat iedereen tegelijk naar huis en is er piekdrukte. Hierdoor komen verschillende groepen bij elkaar.
134
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Interviewer: Dus het sluitingsbeleid van 3 uur nergens meer in en 4 uur alles dicht zie je als een probleem? Oh, dat scheelt wel hoor. Interviewer: Maar ben je dan voor of tegen een sluitingstijd? Nee, ik vind het wel een goed idee. Als er bijvoorbeeld twee cafés overblijven dan zou iedereen daar massaal heen gaan en dan slaan ze elkaar daar de hersens wel in. Interviewer: Dus als alles om 4 uur sluit dan maak je de situatie in feite controleerbaar, omdat je weet dat dan de piekdrukte waarschijnlijk zal komen? Ja inderdaad, de situatie wordt zo wel beter te handhaven waardoor er uiteindelijk ook minder incidenten zullen plaatsvinden denk ik. Opvallend is dat Guido de sluitingstijden meer als een middel ziet om de orde te handhaven, terwijl het juist door beleidsmakers als middel tegen overmatig alcoholgebruik wordt ingezet. Dit kan komen doordat Guido verondersteld dat er incidenten komen. Hij gaat er immers van uit dat mensen elkaar “de hersens in slaan”. Door middel van sluitingstijden is de kans op incidenten kleiner, omdat de situatie daar overzichtelijker en beter controleerbaar is. 8.1.2 De maatregelen van het OAU. In hoofdstuk 5 is beschreven dat er in het plan van aanpak van het OAU vijf verschillende maatregelen genomen zijn om de veiligheid op met name het Caterplein te verbeteren, namelijk het gebruik maken van calamiteitenverlichting, het gebruik maken van camerabewaking, het plaatsen van toiletvoorzieningen, nieuwe fietsenstallingen en het verplaatsen van de taxistandplaatsen. In de interviews is niet specifiek ingegaan op de toiletvoorzieningen en de fietsenstalling. Deze punten passen beter in het totale plaatje van “vervuiling” of “onderhoud” dat bij de KVU maatregelen besproken wordt. Over de invloed van het verplaatsen van de taxistandplaatsen kan helaas niets gezegd worden.
135
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten In de interviews is niet specifiek ingegaan op calamiteitenverlichting, maar toch kan hier op basis van het belang van verlichting wel iets over gezegd worden. Zoals in hoofdstuk 7 al is gebleken, vinden met name de vrouwen die deelgenomen hebben aan het onderzoek de verlichting belangrijk om zelf beter zichtbaar te zijn voor anderen. Door middel van calamiteitenverlichting kan een bedreigende situatie op het plein zichtbaar worden gemaakt, zodat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wie er bij de situatie betrokken zijn. Aan de effectiviteit van calamiteitenverlichting kan worden getwijfeld. Ten eerste worden de gevolgen aangepakt en niet de oorzaken. Er is een incident ontstaan op het plein en deze wordt vervolgens verlicht om de situatie beter zichtbaar te maken. Ten tweede geven de respondenten aan dat met name de locaties rondom het plein als beangstigend worden ervaren en niet zozeer op het plein. Op het plein zullen minder snel incidenten voorkomen dan op locaties rondom het plein. Daarnaast geldt dat het type incident van groot belang is. Zoals al eerder is aangegeven zal op het plein misschien wel lichamelijk geweld plaats vinden in de vorm van vechtpartijen, maar zullen seksuele handelingen niet snel plaats vinden op een druk plein. Het type incidenten waar de vrouwelijke respondenten bang voor zijn worden dus in dit verband niet aangepakt. In de bovenstaande tekst is alleen een (groot) incident als calamiteit aangemerkt. In geval van andere calamiteiten, zoals brand, kan de calamiteitenverlichting gebruikt worden om de eventuele evacuatie van het gebied te ondersteunen. In dit verband kan de verlichting uitermate effectief zijn. Wat betreft de camera’s die zijn opgehangen, valt op dat deze positief worden beoordeeld, door zowel mannen als vrouwen. Onderstaand citaat geeft een goed beeld van de opvatting van de respondenten. Fleur, 20, WO Ja, het geeft me wel een veiliger gevoel. Als je niets te verbergen hebt dan maakt het niet uit dat je geregistreerd wordt vind ik. Dit is ook in lijn met het krantenartikel “Meer veiligheid, minder overlast” van Jeroen Pol in de Stentor, die aangeeft dat “het opvallend is dat de bezoekers van het plein geen problemen hebben met eventueel geschonden privacy. Iedereen vindt het feit dat ze er hangen een veilig idee. Aan het begin van het project had iedereen zijn vraagtekens
136
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten daarover. Nu blijk dat, als je er netjes gebruik van maakt, er vrijwel niemand op tegen is” (Pol, 2002). Wanneer gekeken wordt op basis van opleidingsniveau, dan zijn ook hier geen verschillen aan te tonen. Bovenstaande citaten geven echter een vrij oppervlakkig beeld. Het geeft slechts weer of mensen positief of negatief tegenover cameratoezicht staan. Dit wil niet zeggen dat iedereen cameratoezicht als even prettig of onprettig waardeert. De opvatting van de respondenten is namelijk van veel factoren afhankelijk. Ten eerste kan de zichtbaarheid een grote rol spelen. Zowel de mannen als de vrouwen uit het onderzoek geven hoofdzakelijk aan dat zij niet in de gaten hebben dat er camera’s hangen wanneer zij uit gaan. Harry, 21, HBO Ik weet wel dat ze er hangen, maar tijdens het uitgaan vallen ze me eigenlijk nooit op. Ik zou niet weten waar ze hangen. Het is goed mogelijk dat de respondenten cameratoezicht anders zouden waarderen wanneer deze midden in hun gezichtsveld zouden hangen. Ook op basis van opleidingsniveau zijn ook hier geen verschillen aan te tonen tussen de respondenten. Beide groepen hebben over het algemeen niets in de gaten dat er cameratoezicht is. Ten tweede lijkt het erop dat sommige mannelijke en vrouwelijke respondenten een afweging maken in hun hoofd. Zij vinden het misschien wel niet prettig dat de camera’s er hangen, maar hun veiligheid is meer van belang. Op basis daarvan wordt vervolgens cameratoezicht als positief bestempeld. Chris, 23, HBO Ik zie het niet als inbreuk op mijn privacy. Tuurlijk is het wel inbreuk op mijn privacy, maar ik vind het niet erg omdat ik veiligheid belangrijker vind. Heel duidelijk. Het is goed dat je achteraf mensen kan opsporen.
137
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Ook op basis van opleidingsniveau zijn er enkele respondenten die een afweging maken, maar komt er geen duidelijk verschil tussen de hoog en laag opgeleide respondenten naar voren. Ten
derde
wordt
het
belang
van
de
camera’s
vergeleken
met
andere
veiligheidsmaatregelen. Met name voor de vrouwelijke respondenten geldt dat zij liever een politieagent of een uitsmijter naast zich hebben staan dan dat er een camera hangt. Een camera kan niet direct ingrijpen terwijl een politieagent dit wel kan. Fleur, 20, WO Ik zou meer waarde hechten aan de politie. Ik heb niets aan een camera die daar hangt wanneer mij wat gebeurt. Misschien dat dan de dader wel achteraf gepakt kan worden, maar het kwaad is voor mij dan al geschied. Dit wordt ook opgemerkt door de mannen, die aangeven dat de camera’s in principe niet direct probleemoplossend werken, maar dat de opnames achteraf kunnen dienen als eventueel bewijsmateriaal. Nu is het de vraag of camerabeveiliging iemand zijn of haar gedrag kan veranderen wanneer hij of zij in de gaten gehouden wordt. Het zou iemand er van kunnen weerhouden om wettelijke overtredingen te begaan. Chris, 23, HBO Wat je in de kranten leest is dat er vechtpartijen zijn geweest en iemand compleet is afgetuigd, maar dat degene die verdacht worden, worden vrijgelaten omdat ze geen bewijsmateriaal hebben. Dus die camera’s zijn er niet om dingen te voorkomen, het heeft geen preventieve functie, hoewel misschien ook wel, maar in ieder geval kunnen er mensen achteraf opgepakt worden. Op basis van opleidingsniveau zijn hier echter wel duidelijke verschillen aan te wijzen. De meeste hoog opgeleide respondenten hechten minder waarde aan de camera’s dan de laag opgeleide respondenten. Het feit dat een camera niet direct kan ingrijpen wanneer er iets gebeurt, lijkt voor de laag opgeleide respondenten niets uit te maken. Sanne, 19, MBO Ja, het is voor je eigen veiligheid, dus helemaal als meisje zijnde zou ik dat wel prettiger vinden. Dan ben je toch een beetje het zwakkere geslacht.
138
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Sommige hoog opgeleiden geven juist aan dat zij andere maatregelen, zoals de aanwezigheid van politie, belangrijker vinden, omdat zij juist wel direct kunnen helpen. Het lijkt er op dat zij minder op het indirecte effect van camera’s vertrouwen en meer belang hechten aan andere maatregelen. De hoog opgeleiden zijn wat dit punt betreft kritischer dan de laag opgeleide respondenten. Het laatste punt is de locatie waar de camera’s hangen. Op dit moment hangen de camera’s op het Caterplein, terwijl in hoofdstuk 7 al is geconstateerd dat juist de gebieden rondom het Caterplein als gevaarlijk worden bestempeld. In die zin helpt het dus nauwelijks. Petra, 20, HBO Ik vind het wel fijn dat er camera’s hangen hoor, want ik heb niets te verbergen en zo kan toch het plein beter in de gaten worden gehouden, maar ik vind eigenlijk het plein helemaal niet zo erg. Er is zelfs een respondent die aangeeft dat de gebieden rondom het plein juist gevaarlijker worden, doordat bepaalde incidenten zich verplaatsen naar die gebieden. Zo ontstaat er als het ware een ‘waterbedeffect’, waarbij ingrijpen in het ene gebied, leidt tot een verslechterde situatie in het andere gebied. Interviewer: Denk je niet dat het afschrikt? Fleur, 20, WO Misschien in dat gebied wel ja, maar wat je misschien wel krijgt is dat mensen elkaar gaan opwachten in gebieden waar geen camera’s hangen zodat ze niet in de gaten worden gehouden. Problemen verspreiden zich zo alleen maar. Wanneer gekeken wordt naar opleidingsniveau, dan is het opvallend dat hoofdzakelijk de hoog opgeleide respondenten zich bezig houden met de locatie van de camera’s en met de eventuele gevolgen voor andere gebieden. De laag opgeleide respondenten staan hier niet bij stil. Zij lijken dus sneller een geruststellend gevoel te krijgen dan de hoog opgeleide respondenten, die over het algemeen kritischer zijn.
139
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten 8.1.3 De maatregelen uit het KVU convenant In het KVU convenant zijn tien knelpunten en maatregelen opgenomen om de veiligheid op het Caterplein te verbeteren. Deze knelpunten zijn: vandalisme, notoire overlastveroorzakers, overmatig alcoholgebruik en drugsoverlast, geluidsoverlast, fietsoverlast, vervoer naar huis, wildplassen, schoonmaak uitgaansgebied, onderhoud en beheer openbare ruimte en de herinrichting van het Caterplein en omstreken. Vandalisme en geluidsoverlast zijn in de interviews niet ter sprake gekomen, dus deze punten kunnen ook niet behandeld worden. Daarnaast zijn wildplassen, schoonmaak uitgaansgebied en onderhoud en beheer openbare ruimte samengevoegd onder de titel “vervuiling en onderhoud”. Op de vraag of de mannelijke en vrouwelijke respondenten überhaupt in de gaten hebben dat de gemeente het beleid aangescherpt heeft, geven de meeste respondenten aan dat zij dit niet direct hebben opgemerkt. Wel werd opgemerkt dat er af en toe meer politie op straat aanwezig is en dat het aantal incidenten is afgenomen, maar deze factoren worden niet direct gekoppeld aan een nieuw beleid. Lianne, 22, MBO De laatste tijd vind ik er wel minder ruzie volgens mij. Ik maak het minder vaak meer mee. Vroeger als je rond 04:00 naar huis ging dan waren er nogal wat dronken lui en vechtpartijen enzo en dat is de laatste tijd wel afgenomen. Nee ik maak het zelden meer mee. Wat de respondenten wel merken is de intensievere samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen, waardoor zij samen verantwoordelijk worden voor de veiligheid op het plein en er bovendien efficiënter gewerkt kan worden. Zo staan de uitsmijters in verbinding met elkaar door middel van oortjes en komt ook de politie regelmatig een praatje maken met de uitsmijters om te praten over de situatie op het plein. Zodoende ontstaat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij iedere partij een schakel in een groter geheel vormt. De mannelijke en vrouwelijke respondenten waarderen deze samenwerking.
140
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Interviewer: Dus je vindt het wel fijn dat er zoveel politie is? Petra, 20, HBO Ja, ik vind het wel goed. Een beschermende factor. Als er dan iets is, ik bedoel er loopt zoveel rond, binnen de kortste keren zijn ze er bij. En dat ze het deurbeleid een beetje in de gaten houden vind ik wel belangrijk, zodat ze ook op de hoogte zijn van wat er binnen gebeurt. Je ziet ze toch altijd even bij de uitsmijters staan enzo Ook wanneer gekeken wordt op basis van opleidingsniveau blijkt dat zowel de hoog als laag opgeleide respondenten de intensievere samenwerking kunnen waarderen. Een belangrijk speerpunt in het nieuwe beleid is de uitsluiting van de veelplegers op het Caterplein. Dit zijn de personen die vrijwel altijd bij incidenten betrokken zijn en daardoor worden gezien als “bedreiging van de sfeer op het plein”. Ook deze maatregel wordt in eerste instantie niet opgemerkt door zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Een veel gehoord antwoord komt naar voren in het volgende citaat Wendy, 20, MBO Ik heb nooit echt gehad dat ik het gevoel had dat iemand heel erg lastig was en dat die nu verdwenen is zeg maar. Wanneer deze maatregel wordt uitgelegd wordt deze hoofdzakelijk positief ontvangen. Zowel de mannelijke respondenten als de vrouwelijke respondenten geven aan het een goed idee te vinden dat de personen die het meeste problemen veroorzaken van het plein worden geweerd. Guido, 20, WO Volgens mij scheelt dat wel. Dat zijn dan waarschijnlijk de jongens die alleen maar komen om ruzie te trappen. En dat scheelt gewoon wel. Als dat steeds dezelfde jongens waren die het deden, dan heb je wel de vaste kern te pakken die dus de hele tijd maar rotzooi liep te schoppen. Maar het scheelt sowieso wel als je zulke mensen niet meer in je toko hebt…omdat je gewoon…ja…het is sowieso gewoon 20 lastbakken minder is heel wat.
141
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Interviewer: Je bedoelt dat er altijd mensen omheen lopen waardoor het er misschien wel 100 worden? Ja, dat ook, maar de kroegen zijn al niet zo groot, ja behalve de Plaza di Christo dan, maar zet daar maar is 2 van de 20 lastbakken neer en laat die stennis schoppen, dan heb je inderdaad binnen no time een massa die pissig wordt, waardoor de sfeer ook stukken minder wordt. Wanneer echter beter naar de mening over deze maatregel gekeken wordt, dan valt op dat de meeste mannelijke en vrouwelijke respondenten twijfelen aan de haalbaarheid van de maatregel. Vraagtekens worden gezet bij het feit wat er gebeurd wanneer de verbannen persoon toch op het plein verschijnt en hoe de gemeente deze maatregel waterdicht wil maken. Jesper, 21, MBO Ik vraag me ook heel erg af hoe de gemeente dat in de gaten wil houden dat die figuren niet meer op het plein komen. Dat ze op een smoelenboek staan te kijken van hé die staat ook op onze lijst ofzo. Bovenstaand citaat is een goed voorbeeld van de gedachtegang van zowel de mannen als de vrouwen in het onderzoek. In de praktijk blijkt echter dit beleid haalbaar te zijn. De politie krijgt voorafgaand aan de uitgaansavond een briefing waarbij de veelplegers besproken worden en de horecaondernemers kunnen op een beveiligde website kijken om welke personen het gaat. Zodoende kunnen de uitsmijters ook op de hoogte worden gesteld. Momenteel is er één persoon die betrapt is, waarbij vervolgens een proces verbaal is opgemaakt. Wanneer wordt uitgelegd dat de maatregel in de praktijk prima uitvoerbaar is blijken zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten het beleid positief te vinden. Wat betreft het opleidingsniveau kunnen dezelfde conclusies getrokken worden. Zowel de hoog als laag opgeleide respondenten hebben in eerste instantie niet direct in de gaten dat het beleid aangescherpt is. Wel nemen zij een afname in het aantal incidenten waar en geven zij aan dat er meer politie aanwezig is. Ook wanneer gekeken wordt naar de maatregel om personen de toegang tot het plein te ontzeggen wordt positief gereageerd, maar tegelijkertijd getwijfeld aan de haalbaarheid van het plan.
142
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Ook wat betreft het aanpakken van overmatig alcoholgebruik en drugsoverlast zijn de respondenten positief. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten uit het onderzoek. Overigens moet worden opgemerkt dat over drugsgebruik vrijwel geen uitspraken zijn gedaan in de interviews. Het overmatig alcoholgebruik wordt met name door vrouwen als een belangrijk, zo niet het belangrijkste, punt gezien in het veroorzaken van een negatieve sfeer op het Caterplein, zoals is gebleken in paragraaf 7.1. Ook voor de mannelijke respondenten zal het effect positief zijn, maar minder groot dan bij de vrouwelijke respondenten, aangezien zij het overmatig alcoholgebruik niet als hoofdprobleem zien, maar als één van de problemen. Ook op basis van opleidingsniveau kan geconcludeerd worden dat het aanpakken van overmatig alcoholgebruik een positieve werking heeft. Ook de manier waarop overmatig alcoholgebruik wordt aangepakt is positief. Met name de informatieverstrekking van de gemeente Apeldoorn kan in dit opzicht een belangrijke maatregel zijn om overmatig alcoholgebruik bij de oorzaak aan te pakken en niet de gevolgen te bestrijden. Door informatieverstrekking kunnen de bezoekers zich bewust worden van het gevaar van overmatig alcoholgebruik wat tot een verandering in het gedrag kan leiden. Wendy, 20, MBO Nou, ik denk dat een heleboel jongeren ook niet goed beseffen wat alcohol met je kan doen. Hoe slecht het eigenlijk wel niet is als je te veel alcohol drinkt. Over sigaretten hoor je bijvoorbeeld heel veel, maar minder over alcohol. Interviewer: Dus ze moeten meer informatie krijgen? Dat zou misschien wel iets kunnen schelen ja, denk ik. Opgepast moet echter worden dat de informatieverstrekking er niet voor zorgt dat de jongeren het juist stoer gaan vinden om teveel alcohol te drinken. Wat betreft de vervuiling en onderhoud valt op dat met name de mannelijke respondenten over dit onderwerp praten. Hoofdzakelijk wordt aangegeven dat een schoon en verzorgd uitgaansplein bijdraagt aan een goede sfeer, maar dat het niet van primair belang is voor het veiligheidsgevoel. Het veiligheidsgevoel hangt voornamelijk af van de overige bezoekers.
143
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Interviewer: Speelt de vervuiling een belangrijke factor denk je? Ik bedoel, op de foto zie je hier en daar wat troep op de grond liggen, maakt dat uit voor jou gevoel? Guido, 20, WO Nee niets..in Nederland ligt dat overal haha Interviewer: Nee oke, maar ik bedoel een goed verzorgd plein, scheelt dat? Als het meer een plein zou zijn zoals nu bij het station ligt (nieuwe stationsplein), een heel nieuw plein in zijn totaliteit, dat zou wel schelen in de zin van wauw daar is aandacht aan besteed, wat mooi en modern. Maar het hangt toch van de mensen zelf af. Dat vervuiling of onderhoud wel belangrijk, maar niet van primair belang is, kwam eigenlijk ook al terug in paragraaf 8.1 bij het behandelen van de werkzaamheden van de politie. Daar werd door middel van citaten van Harry en Sanne aangegeven dat de politie zich met “belangrijkere” zaken bezig dient te houden dan het verslepen van fietsen. Het wegslepen van fietsen heeft in die zin geen primair belang voor de veiligheidsgevoelens. Ook op basis van opleidingsniveau kan worden vastgesteld dat de respondenten het totale
aanzicht
van
een
plein
wel
belangrijk
vinden,
maar
dat
voor
de
veiligheidsgevoelens een grotere rol is weggelegd voor de overige bezoekers op het plein. De sociale factoren wegen dus zwaarder dan de fysieke factoren in dit geval. Ook het vervoer naar huis wordt in het KVU convenant als knelpunt gezien, aangezien er geen nachtbussen rijden en een taxirit relatief duur is. De meeste bezoekers zijn daarom aangewezen op de fiets of de auto. Het verruimen van het aantal mogelijkheden om naar huis te kunnen gaan lijkt voornamelijk invloed te hebben op de vrouwelijke respondenten. In hoofdstuk 6 is duidelijk geworden dat zij liever niet alleen naar huis willen fietsen, aangezien zij dit niet fijn vinden. Door gebruik te kunnen maken van een bus of van een goedkope taxirit hoeft de vrouwelijke respondent, wanneer er niemand anders mee kan fietsen, niet meer alleen naar huis. Petra bijvoorbeeld vindt het vervelend om alleen te fietsen, maar is vaak gedwongen om alleen naar huis te gaan, aangezien er niemand bij haar in de buurt woont. Zij zou ook met de auto kunnen gaan,
144
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten indien dat mogelijk is, maar wanneer zij gezellig een wijntje wil drinken met vrienden heeft zij geen andere optie dan te kiezen voor de fiets. Het inzetten van bussen zou haar een extra mogelijkheid verschaffen om vervelende situaties te voorkomen. Petra, 20, HBO Een heleboel mensen verklaren me ook voor gek dat ik alleen naar huis ga. Ik vind het vaak wel niet zo fijn, maar ik heb geen keus dan. Interviewer: Er zijn toch altijd mensen die je wel naar huis willen brengen? Nou niet altijd hoor. Op de strategieën die de respondenten gebruiken om angstgevoelens te voorkomen zal in paragraaf 8.2 dieper worden ingegaan. Een laatste belangrijke maatregel uit het KVU convenant is een herinrichting van het Caterplein. De opvatting heerst dat het Caterplein na bijna 20 jaar weer aan een opknapbeurt toe is. Ook hier geldt dat de mannelijke respondenten de rol van de fysieke omgeving belangrijker vinden dan de vrouwelijke respondenten. Op basis van opleidingsniveau kunnen geen verschillen worden aangetoond. Zo vindt Michiel dat de sfeer op het plein matig is, mede door de slechte gesteldheid van de fysieke omgeving. Michiel, 23, MBO de sfeer op het plein vind ik zeer matig. Dit komt denk ik vooral door dat de gemeente hier het plein is een keer zou moeten opknappen. Ik denk dat het plein een goede opknapbeurt wel kan gebruiken. Er zijn ook enkele respondenten die niet zozeer voor een herinrichting van het huidige Caterplein pleiten, maar juist de opzet van het plein zouden willen veranderen. Harry bijvoorbeeld zou het plein groter maken. In het citaat zijn duidelijk de CPTED principes zichtbaar, doordat door middel van ingrijpen in de fysieke omgeving geprobeerd wordt om de sociale controle te vergroten. Harry, 21, HBO Misschien dat je op een groot plein wat meer sociale controle hebt en de politie kan meteen alles zien. Als er nu achter in de Beekstraat iets gebeurt en de politie
145
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten staat in de straat bij Rontgen dan weet de politie dat niet. Op een groot plein kan de politie dat meteen zien en hoeft de politie dat niet via oortjes te communiceren zeg maar. Ik denk dat het voor de veiligheid wel beter is als het een groot geheel is. Toch geldt ook hier dat de sociale factoren de doorslag geven en dat de fysieke omgeving slechts van secundair belang is. 8.2 De strategieën van de respondent. Niet alleen de institutionele partijen proberen angstgevoelens te reduceren, ook de respondenten zelf trachten met verschillende strategieën bepaalde situaties te voorkomen. In hoofdstuk 2 is aangetoond dat individuen hoofdzakelijk gebruik maken van twee strategieën, namelijk de protective strategie en de avoidance strategie. Het bleek dat de avoidance strategie het meest populair is, maar dat vrouwen meer gebruik maken van deze strategie omdat dit voor mannen als “slap” wordt bestempeld. In deze paragraaf zal daarom gekeken worden naar de betekenis van beide strategieën voor de respondenten van dit onderzoek. 8.2.1 De protective strategie Wanneer de respondenten de protective strategie kiezen, dan proberen zij zichzelf te beschermen om zodoende meer grip op een situatie te krijgen en zodoende deze niet te hoeven vermijden. Een voorbeeld van deze strategie is het meenemen van wapens tijdens de uitgaansavond. Opgemerkt moet worden dat het begrip “wapens” hier in de ruimste zin van het woord wordt gebruikt, dus niet alleen steek- en vuurwapens, maar ook fietssleutels, pepperspray en zelfs munten kunnen als wapen dienen. Waar het om gaat is dat deze hulpmiddelen bewust worden meegenomen. Verondersteld zou daarom kunnen worden dat met name mannen gebruik maken van deze strategie omdat zij graag de situatie onder controle willen houden en bovendien op deze manier beter aan het beeld van de man voldoen, dat in de westerse maatschappij heerst. Echter blijkt dat zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten geen wapens bezitten wanneer zij het plein bezoeken.
146
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Interviewer: Om die gevoelens te voorkomen, neem je wel eens wapens mee naar het plein? Harry, 21, HBO Nooit, nee nooit. Ik heb nog nooit een wapen mee gehad. Bovenstaand citaat geeft een goed beeld van de gedachtegang van de respondenten. Sommige respondenten geven zelfs aan dat ze zich onveiliger zouden voelen wanneer ze wapens mee zouden nemen naar het plein. Michiel, 23, MBO Ik zou me juist onveiliger voelen, want daarmee loopt het alleen maar uit de hand. Dat niemand wapens mee neemt wil niet zeggen dat iedereen ook het gebruik of bezit er van volledig afkeurt. Ook hier blijkt dat sommige mannelijke een vrouwelijke respondenten een bepaalde afweging maken in hun hoofd. Er zijn hier geen verschillen aan te tonen tussen de mannen en de vrouwen in het onderzoek. In beide groepen zijn er respondenten die het gebruik volledig afkeuren en respondenten die op basis van een afweging besluiten geen wapens mee te nemen. Een voorbeeld van deze afweging komt duidelijk terug in het volgende citaat. Interviewer: Wanneer je naar de stad gaat, neem je dan wel eens wapens mee? Lianne, 22, MBO Haha, het is wel grappig dat je dat vraagt. Een kamergenootje van mij die heeft altijd zo’n klein busje pepperspray bij zich en die had er eentje over, want ze had een nieuwe gekregen. En die mocht ik toen hebben haha. Nou geef maar zeg ik, best wel handig. Ik weet wel dat je het niet bij je mag hebben, dus ik heb het ook nog nooit meegenomen ofzo, maar ik dacht mocht ik ooit ergens alleen op pad gaan dan is dat altijd handig om bij je te hebben. Duidelijk wordt dat de respondent een afweging maakt tussen enerzijds de wet overtreden en het wapen meenemen of anderzijds de wet niet overtreden wat eventueel kan leiden tot een groter gevoel van onveiligheid. Deze respondent heeft gekozen om de wet niet te overtreden. Zij geeft echter wel aan dat wanneer zij nog eens “alleen op pad gaat” het wapen misschien wel van pas kan komen. De eigen situatie speelt dus een
147
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten belangrijke rol in deze afweging. De invloed van regelgeving kan een belangrijke verklaring zijn waarom in het Amerikaanse onderzoek van Brownlow wel gebruik wordt gemaakt van wapens door de respondenten en in dit onderzoek niet. In Amerika is de regelgeving wat betreft het bezit van wapens soepeler dan in Europa, waardoor meer personen wapens mee kunnen nemen tijdens het uitgaan en zij bovendien minder snel gestraft worden voor het bezit er van. Wanneer de bezoekers dan een afweging moeten maken, zullen zij sneller kiezen voor het gebruik van wapens, omdat hier minder negatieve consequenties aan verbonden zijn. Niet alleen de regelgeving speelt een belangrijke rol, ook de eigen ervaring. Wanneer een respondent negatieve ervaring zou hebben, zal hij of zij sneller een wapen meenemen om dit niet nog is te laten gebeuren. Interviewer: neem je wel eens wapens mee? Guido, 20, WO Nee, eigenlijk is het niet zo dat ik me er op voorbereid dat er wat kan gebeuren, ook omdat ik zelf nooit echt met dat soort zaken in aanraking ben gekomen. Ik ga met het idee van een gezellige avond naar het plein, dan dat ik het idee heb in elkaar geslagen te gaan worden. Ook het feit of de respondent alleen of met meerdere personen om zich heen, is van grote invloed. Dit geldt met name voor de vrouwelijke respondenten, die over het algemeen meer afhankelijk zijn van personen of eventueel wapens, dan de mannelijke respondenten. Interviewer: En neem je wel eens wapens mee naar de stad? Petra, 20, HBO Nee, nooit. Nee echt niet. Interviewer: Denk je er ook nooit over na? Nee, in principe niet. Dat komt misschien ook omdat ik altijd met vriendinnen ben. Wanneer ik alleen zou gaan zou ik er misschien sneller over nadenken.
148
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Op alle bovenstaande punten zijn geen verschillen aan te tonen op basis van opleidingsniveau. Er zijn zowel hoog als laag opgeleide respondenten die wapenbezit afkeuren of die juist een afweging maken voor hun eigen veiligheid. Uit de citaten van Petra en Lianne komt naar voren dat ook het eventuele groepsverband als protectiemaatregel kan worden gezien. Of zij in een groep zijn of alleen speelt immers een rol in hun besluit om wapens mee te nemen. In groepen voelen zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten zich veiliger. Gaan de respondenten dan ook bewust in groepen naar het plein om veiligheidsredenen? Zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten geven aan dat zij in groepen uitgaan, omdat zij dit gezelliger vinden dan om alleen te gaan. In eerste instantie geven zij niet aan dat dit een bewuste keuze is. Het volgende citaat geeft een goed beeld van de opvatting van de respondenten. Interviewer: En ga je dan in een groep naar de stad omdat je je dan veiliger voelt? Wendy, 20, MBO Nee, meer voor de gezelligheid. Wanneer echter beter gekeken wordt, dan valt op dat met name vrouwelijke respondenten op sommige momenten wel bewust kiezen voor groepsvorming als beschermende strategie. De locatie waar de vrouwen dan zijn speelt een belangrijke rol. Op het plein zelf is het misschien soms wel “prettiger” of “gezelliger” met vrienden en vriendinnen, maar wordt hier niet bewust voor gekozen. Op de terugweg naar huis wordt hier door vrouwelijke respondenten wel bewust gezamenlijk gereisd. Lianne, 22, MBO Gewoon omdat het donker is en allemaal van die dronken lui die dingen aan het schreeuwen zijn. Ik probeer dan ook altijd samen met iemand naar huis te fietsen. Het is niet dat ik echt bang ben in me eentje, maar toch fiets ik altijd hard door mocht ik toch alleen zijn. Wanneer dit niet mogelijk is, dan kiezen de vrouwen er voor om of met de auto te gaan en dus de situaties te vermijden, of door hard door te fietsen, zoals in het bovenstaande citaat ook wordt aangegeven. Vaak wordt bij de laatste optie gezorgd dat de vrouwelijke
149
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten respondent een mobiele telefoon bij de hand heeft, als extra beschermende maatregel. Het uitbreiden van het aantal vervoersmogelijkheden door bijvoorbeeld ’s nachts bussen in te zetten kan in dit opzicht dus positief werken voor de vrouwelijke respondenten. Petra, 20, HBO Altijd als ik alleen fiets heb ik wel gewoon een mobiel bij de hand. Als er wat is dan kan ik meteen 112 bellen. De mannelijke respondenten daarentegen kiezen niet bewust voor een groep, ook op de terugweg niet. Zij fietsen vaak met het groepje waarmee ze hebben ingedronken naar de stad en opgesplitst weer naar huis. Dit wordt niet als vervelend ervaren. Jesper, 21, MBO Uhh, heen fiets ik vaak met een groep en terug vaak in me eentje. Interviewer: En dat ervaar je niet als vervelend? Nee hoor, totaal niet. Op basis van opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen tussen de hoog en laag opgeleide respondenten. Ook hier lijkt het er op dat geslacht een grotere invloed heeft dan het opleidingsniveau van de respondenten. 8.2.2 De avoidance strategie Duidelijk is geworden dat door middel van de protective strategie er geen situaties vermeden hoeven te worden aangezien de persoon in kwestie bescherming bij zich heeft in de vorm van andere mensen of wapens. De avoidance strategie is juist wel gericht op het vermijden van situaties. Overigens dient eerst het begrip vermijden opgehelderd te worden. In dit onderzoek wordt niet alleen het compleet vermijden van locaties of personen bedoeld, maar ook het met een boog om bepaalde situaties heen lopen. Het vermijden kan op basis van drie factoren gebeuren. Ten eerste kunnen er bepaalde locaties vermeden worden. Zo kan een respondent bijvoorbeeld een donkere steeg vermijden en liever omlopen. Deze locaties worden dan meestal ook compleet vermeden. Ten tweede kunnen bepaalde personen of groepen vermeden worden. Zo kan een mannelijke respondent bijvoorbeeld hanggroepen vermijden. Deze individuen of groepen
150
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten worden meestal niet compleet vermeden, maar er wordt met een grote boog omheen gelopen. Als laatste kunnen bepaalde tijdstippen vermeden worden. Ook hier geldt dat die tijdstippen dan compleet vermeden worden. Respondenten kunnen bijvoorbeeld eerder naar huis gaan, omdat ze bang zijn dat er naarmate de avond vordert er incidenten zullen plaatsvinden. Opgemerkt moet worden dat deze drie factoren vaak in combinatie met elkaar worden gebruikt. Bepaalde locaties, zoals uitgaanspleinen, worden bijvoorbeeld alleen op bepaalde tijdstippen vermeden. Wat voor alle drie de manieren van vermijden geldt is dat het van doorslaggevend belang is of de respondenten alleen of met meerdere personen zijn. Wanneer de respondenten alleen zijn zullen zij sneller bepaalde situaties vermijden. Dit geldt voor alle respondenten op basis van geslacht en opleidingsniveau. Wat betreft de locationele factor valt op dat over het algemeen de mannelijke respondenten geen locaties vermijden en dat de vrouwelijke respondenten dit soms doen. Onder deze locaties vallen dan vooral donkere en afgelegen plaatsen waar geen omstanders zijn, zoals parken en steegjes. Voornamelijk de gebieden rondom het Caterplein en smalle binnendoor routes op de weg naar huis worden vermeden. Interviewer: Maar vermijd je wel eens bepaalde plaatsen? Sanne, 19, MBO Er zijn denk ik wel plaatsen die ik zou vermijden, maar daar hoef ik op de weg terug nooit langs. Interviewer: Maar dat is meer op de terugweg. Maar op het plein zelf? Uhmm nee, nee. Bovengenoemd verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke respondenten is slechts een algemene tendens. Er zijn wel enkele mannelijke respondenten die aangeven bepaalde locaties te vermijden. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door bijvoorbeeld een eerdere ervaring op die locatie, of door verhalen van andere personen die daar ooit wat overkomen zijn. De betreffende man kiest er dan toch voor even om te lopen of te rijden.
151
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Hilko, 23, WO Als ik naar huis fiets dan ga ik altijd over de Arnhemse weg waar nog taxi’s rijden enzo. Harry, 21, HBO Even denken. Ja, donkere steegjes, maar ik denk dat iedereen dat doet. Je hoort daar wel vaker gekke verhalen over, dat er dingen gebeuren enzo en in zo’n donker steegje ziet toch niemand anders wat er gebeurd, dus dan fiets of loop ik liever even om. Wat betreft opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen tussen de hoog en laag opgeleide respondenten. Er zijn hoog opgeleiden die wel locaties vermijden, maar ook die dat niet doen. Hetzelfde geldt voor de laag opgeleide respondenten. Wanneer de respondenten refereren aan een specifieke locatie op het plein die zij liever vermijden, dan wordt hoofdzakelijk gewezen naar een horecagelegenheid. Het gaat dan niet om de fysieke omgeving, maar om het publiek wat in de horecagelegenheid aanwezig is. Interviewer: Vermijd je wel eens bepaalde locaties? Zoals je net al zei, langs de Arnhemse weg fietsen. Heb je zulke dingen ook op het plein? Hilko, 23, WO Uhm, ja dat zijn dan gewoon niet mijn tenten zeg maar. De mannelijke en vrouwelijke respondenten die bepaalde horecagelegenheden vermijden geven aan dat zij dit doen om “gezelligheidsredenen”. Zij kiezen er liever voor om bij hun eigen sociale groep te zijn, dan bij groepen die hun minder aanspreekt. Michiel, 23, MBO Ik zou eerder naar een kroeg gaan dan naar een discotheek, omdat ik het daar toch wat gezelliger vind. Uhmm ja, ik zei net ook al, dat is ook een reden waarom ik niet naar een kroeg ga waar jongeren komen van pak weg 16 jaar, want daar heb ik niets mee. Je zoekt toch gauw leeftijdsgenoten op, dus ook dat is een reden waarom ik niet tenten van 16 jarige opzoek.
152
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Ook
beeldvorming
speelt
in
de
keuze
voor
het
vermijden
van
bepaalde
horecagelegenheden. De cafés die een negatieve naam hebben, worden daarbij sneller vermeden. Harry, 21, HBO Ja, ik weet dat in de Tempel bijvoorbeeld, dat daar drugs gedeald wordt in die toko zelf. En dan praat ik niet over wiet, dan praat ik over pillen en cocaïne. Interviewer: En daar wil je dus niets mee te maken hebben. Nee precies, dus daar ga ik niet naar binnen. Guido, 20, WO Zoals kampers veroorzaken heel veel problemen in de Humprey’s. Daar worden iedere week wel mensen na vechtpartijen naar buiten gegooid. En de Black Horse is echt een café geworden voor de jonge scholieren. Het argument dat horecagelegenheden alleen om “gezelligheidsredenen” vermeden worden klopt dus niet helemaal. Ook de verwachting dat de respondent ergens bij betrokken wordt wat hij of zij niet wil speelt een rol. Het vermijden van bepaalde horecagelegenheden heeft vooral sociale redenen. Wat betreft het vermijden van bepaalde personen of groepen op het plein valt op dat voornamelijk de vrouwelijke respondenten aangeven dit in sommige situaties te doen. De mannelijke respondenten laten een verdeeld beeld zien. Er zijn mannen die aangeven dat zij in sommige situaties omlopen, maar ook mannen die, ondanks dat ze bepaalde situaties ongemakkelijke vinden, doorlopen. Met name de mannen die vaak het plein bezoeken geven aan door te lopen. Ervaring met bepaalde situaties lijkt dus een belangrijke rol te spelen. In sociaal opzicht worden er vrijwel geen situaties compleet vermeden, maar meer gebruik gemaakt van de tactiek om er met een boog omheen te lopen. Guido, 20, WO Ik vind het wel vervelend dat ik soms ergens doorheen moet lopen. Ik zou er sowieso door heen lopen hoor, maar het is vervelend dat er dan mensen in de weg staan.
153
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Opvallend is dat de mannelijke respondenten die aangeven bepaalde situaties te vermijden zich niet schamen voor het feit dat zij dit doen. Het beeld dat in het onderzoek van Browlow (2005) geschetst wordt, dat mannen geen situaties vermijden, of in ieder geval niet toegeven dit te doen omdat dit niet past in de westerse cultuur, klopt dus niet in dit onderzoek. Er was zelfs een mannelijke respondent die aangeeft dat hij zelfs zou wegrennen in geval van nood. Hilko, 23, WO Nou ik ben niet echt bang, maar ik ben altijd redelijk op me hoede. En ik denk van dat als er wat is dan ren ik er maar laf vandoor. Dan trek ik maar een sprintje van 100 meter, dat heb ik nog nooit gedaan trouwens. Oh ja wel op Kreta wel. Interviewer: Op Kreta wel ja? Ja, toen werd ik door drie gasten achterna gezeten die me portemonnee wilde hebben haha. Opvallend is wel dat de respondent het als “laf” bestempelt om weg te rennen. Er is dus wel sprake van een bepaald beeld dat mannen niet horen weg te rennen en bang horen te zijn in bepaalde situaties, maar hij geeft aan in geval van nood best een uitzondering te willen maken. Het feit dat de mannelijke respondenten zich niet schamen was ook terug te zien in de lichaamstaal tijdens de interviews. Zij namen bij dit onderwerp geen negatieve houding aan, maar behielden over het algemeen een open houding. In welke situaties vermijden de betreffende mannelijke respondenten dan bepaalde bezoekers? Dit zijn voornamelijk groepen jonge jongens. De omvang van de groep maakt in dit geval ook uit. Hoe groter de groep, hoe sterker de behoefte om de groep te vermijden wordt. Ook de etniciteit speelt een rol. Met name groepen Marokkanen en Molukkers zorgen voor een ongemakkelijk gevoel waarbij de mannelijke respondenten er voor kiezen om met een boog om de groep heen te lopen. Dit beeld sluit goed aan bij de angstgevoelens van de mannelijke respondenten die beschreven zijn in hoofdstuk 7.
154
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Michiel, 23, MBO Ja, misschien als er een grote groep allochtonen had gestaan dat ik zou denken ik maak een ommetje ja. De vrouwelijke respondenten vermijden andere situaties dan de mannen. Over het algemeen geven vrouwen aan zich angstiger te voelen in het bijzijn van individuen, maar zij vermijden juist groepen mannen. Met name groepen met wat oudere mannen. Dit kan verklaard worden door het feit dat een groep mannen sneller iets zou roepen dan een individu. De kans dat er iets gebeurt is bij een groep groter, terwijl wanneer er iets zou gebeuren een individu uiteindelijk een groter risico zal vormen in de ogen van de vrouwen. Fleur verwoordt dit goed in het volgende citaat. Fleur, 20, WO Maar ik zal je zeggen, als er een groep staat zal ik er eerder helemaal om heen wandelen omdat er altijd wel iemand aandacht aan je besteedt, terwijl als er een individu staat vind ik het wel bedreigender, maar ga ik er niet vanuit dat er iets gebeurt zeg maar. Dan ga ik het niet meteen uit de weg. Interviewer: Dus in een groep is de kans groter dat er iets gebeurt, terwijl bij een individu de kans kleiner is, maar dat wanneer er wat gebeurt het waarschijnlijk vervelender is? Ik zou een groep meteen ontwijken als ik die zie, omdat ik er vanuit ga dat er wat gezegd wordt, terwijl bij een individu ga ik er niet vanuit. Wel gek want het risico dat er iets gebeurt bij een individu wat erger is dan een paar woordjes is groter, maar die ontwijk ik dan minder snel. Dit beeld van de vrouwelijke respondenten sluit minder goed aan op de gevoelens. Er zou immers verwacht worden dat vrouwen op basis van hun gevoelens juist individuen vermijden, omdat deze sneller tot seksueel geweld over zullen gaan dan een groep. Bovendien zijn zowel de mannen als de vrouwen in het onderzoek sneller bang voor groepen of individuen die stilstaan dan wanneer zij bewegen. De mannen en de vrouwen passen hun gedrag aan door met een boog om de stilstaande groep of het stilstaande individu heen te lopen.
155
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten Hilko, 23, WO Ik zou gewoon hier zo links langs lopen. Tenminste als ze stil staan dan. Ook de eigen ervaring speelt een belangrijke rol in de beoordeling. Immers personen of horecagelegenheden waar de respondenten een negatieve herinnering aan hebben, zullen sneller vermeden worden dan personen of horecagelegenheden waarbij dit niet het geval is. Naast de bovengenoemde kenmerken speelt ook de houding van de bezoekers een belangrijke rol. De vrouwelijke respondenten vinden met name de bezoekers met een agressieve uitstraling vervelend en zullen daarom sneller deze personen ontwijken. Ook dronken personen worden extra in de gaten gehouden en liever vermeden. Wendy, 20, MBO Nou ja er zijn dan wel heel veel mensen die heel veel gedronken hebben en die dan vervelend worden. Die probeer ik meestal te vermijden. Mannen daarentegen hechten minder waarde aan de houding. Zij letten wel op personen die zich wat zenuwachtig gedragen, zoals ook al naar voren kwam in hoofdstuk 7. Wat betreft de bovenstaande punten zijn er op basis van het opleidingsniveau geen verschillen aan te tonen. Er zijn hoog opgeleide respondenten die groepen vervelend vinden, maar ook die individuen vervelend vinden. Hetzelfde geldt voor de laag opgeleide respondenten. Zowel de hoog als laag opgeleide respondenten geven aan stilstaande personen of groepen bedreigender te vinden dan bewegende personen of groepen. Als laatste kunnen situaties ook nog temporeel vermeden worden. Het valt op dat de meeste mannelijke en vrouwelijke respondenten niet tot sluitingstijd blijven. De reden hiervoor loopt uiteen. Deze redenen zijn niet geslachtsgebonden. Er zijn mannelijke en vrouwelijke respondenten die bewust eerder naar huis gaan om de grote massa voor te blijven die na sluitingstijd ontstaat. Deze respondenten vertrekken dus niet eerder omdat ze de sfeer te grimmig vinden worden. Dit komt omdat zij in de horecagelegenheden te vinden zijn en slechts een korte tijd op het plein doorbrengen. Hierdoor speelt de eventuele negatieve sfeer op het plein een relatief kleine rol om de vertrektijd te bepalen.
156
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten
Chris, 23, HBO De sfeer is goed tot een uurtje of twee dus. Ja, je houdt het niet echt bij want je zit in de kroeg dus op het moment dat je naar huis gaat loop je naar je fiets en dat is het. Maar op het moment dat je gaat kan je wel beter om 02:00 dan om 04:00 gaan ja. Ik ga niet bewust eerder weg hoor. Op het moment dat ik zou kunnen kiezen tussen 03:30 en 04:00, dan zou ik wel bewust eerder gaan, omdat je dan de massa voor bent. Daarnaast zijn er ook mannelijke en vrouwelijk respondenten die wel bewust eerder naar huis gaan omdat ze bang zijn dat er rond sluitingstijd incidenten plaatsvinden. Michiel, 23, MBO Nou ja ik ben daar niet zo heel consequent in, maar ik heb soms wel het idee van ik ga nu naar huis, want ik vind het een beetje grimmig worden. Ja, dat gevoel heb ik wel is ja. 8.3 Afsluiting Wanneer teruggekeken wordt naar de maatregelen die de institutionele partijen hebben genomen, dan sluiten deze deels aan op de gevoelens van de respondent. De sluitingstijden, het aanpakken van de notoire overlastveroorzakers, het aanpakken van overmatig alcoholgebruik en in mindere mate de camerabeveiliging, sluiten goed aan op de gevoelens van de respondenten. Wat minder goed aansluit daarentegen is de primaire focus op de fysieke omgeving in de vorm van onderhoud en een mogelijke herinrichting van het Caterplein. Dit zal ongetwijfeld de aantrekkelijkheid van het gebied ten goede komen, maar wat betreft het veiligheidsgevoel heeft het een minder grote invloed dan de bezoekers die op het plein lopen. Ook met het inzetten van bepaalde politie-eenheden moet opgepast worden. Het inzetten van politiepaarden en een hondenbrigade kan negatieve gevoelens oproepen bij de respondenten. Daarentegen werkt het inzetten van agenten op een mountainbike juist positief. Wat betreft de eigen maatregelen valt op dat er geen wapens gebruikt worden door de respondenten. In sommige gevallen worden situaties echter wel vermeden. Vrouwen passen in dit opzicht alle drie de mogelijke vermijdingstactieken toe en de man voornamelijk het vermijden van personen of groepen en tijdstippen. Wat van
157
De maatregelen van institutionele partijen en de respondenten doorslaggevend belang is of er überhaupt een gedragsstrategie gebruikt wordt, is het feit of de respondent alleen of met meerdere personen is.
158
9 | Conclusie In de introductie zijn de onderzoeksvragen voor dit onderzoek geformuleerd. In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre dragen fysieke en sociale factoren bij aan het ontstaan van angstgevoelens bij jongeren tussen de 18 en 25 jaar tijdens het uitgaan op het Caterplein in Apeldoorn? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden worden achtereenvolgens de drie deelvragen behandeld. De eerste deelvraag luidt: Op welke manieren trachten institutionele partijen angstgevoelens van de jongeren op het Caterplein te verminderen? Institutionele partijen proberen op verschillende manieren het Caterplein veiliger te maken voor bezoekers. Het beleid en de bijbehorende maatregelen zijn vastgelegd in het Horecabeleid en in het KVU convenant. In het Horecabeleid staan enkele algemene regels voor de horeca in Apeldoorn beschreven. Dit beleid richt zich dus niet alleen op het Caterplein. Met name het terrassenbeleid en de sluitingstijden zijn belangrijke punten uit het Horecabeleid, die van invloed kunnen zijn op de situatie op het Caterplein. In het KVU convenant wordt specifiek op tien knelpunten gerelateerd aan het Caterplein ingegaan. De maatregelen die zijn genomen om de knelpunten op te lossen hebben vooral betrekking op het ingrijpen in de fysieke omgeving. Getracht wordt om door middel van ingrijpen in de fysieke omgeving de gevoelens van de bezoekers te veranderen. Het beleid en bijbehorende maatregelen passen dan ook goed bij de overtuigingen van de positivistische benadering. Veel maatregelen die institutionele partijen hebben genomen sluiten aan bij de principes van het CPTED. In dit opzicht is er veel aandacht voor het onderhoud en de uitstraling van het plein en wordt geprobeerd om het natuurlijke toezicht te vergroten. Zo wordt getracht de pakkans groter te maken waardoor de eventuele daders het gevoel krijgen beter in de gaten gehouden te worden. Hierdoor wordt verondersteld dat het aantal incidenten afneemt, waardoor ook het angstgevoel van de bezoekers zou moeten afnemen.
159
Conclusie Bij vrijwel alle maatregelen worden de gevolgen aangepakt en niet de oorzaken. Veelplegers worden geweigerd, waardoor zij geen incidenten op het Caterplein meer kunnen veroorzaken. Maar dit lost het probleem niet op, want zij kunnen in andere gebieden voor overlast gaan zorgen. Een ander voorbeeld is het plaatsen van calamiteitenverlichting, waardoor bedreigende situaties beter verlicht kunnen worden. Dit pakt niet de oorzaak van het incident aan, maar slechts het gevolg. Alleen de informatieverstrekking van de overheid wat betreft alcoholgebruik zou kunnen worden gezien als het aanpakken van de oorzaak, tenmiste als er sprake is van een relatie tussen alcohol en de incidenten die voorkomen op het plein. Dit lijkt echter wel het geval aangezien het grootste deel van de incidenten gerelateerd is aan openbaar dronkenschap. Jongeren krijgen meer informatie waardoor zij zich bewust worden van de schadelijke effecten van alcohol. De kennis kan er toe leiden dat het overmatig alcoholgebruik
onder
jongeren
in
de
toekomst
afneemt.
Echter
kan
informatieverstrekking er ook toe leiden dat jongeren het juist “stoerder” vinden om meer te gaan drinken. Over de invloed van deze maatregelen op het gedrag van jongeren is weinig bekend. Dit is nu juist ook het probleem van deze maatregelen. Hun invloed is nauwelijks te meten, waardoor het lastig is om te achterhalen in hoeverre de maatregelen hun gewenste effect hebben. Ingrijpen in de fysieke omgeving is daarentegen direct zichtbaar en achteraf makkelijker te beoordelen. Bovendien geeft het de bevolking een gevoel dat institutionele partijen niet stilzitten, maar ingrijpen. Dit kan ook als reden worden gezien waarom fysiek ingrijpen populairder is dan het beïnvloeden van sociale processen. De tweede deelvraag luidt: In hoeverre hebben het geslacht en het opleidingsniveau invloed op de oorzaken van angstgevoelens van jongeren tijdens het uitgaan op het Caterplein en in welke situaties komen deze gevoelens naar boven? Jongeren zijn niet alleen degene die angstgevoelens bij andere personen veroorzaken of versterken, maar zij hebben ze zelf ook. De angstgevoelens zijn niet voor alle jongeren identiek. Er zijn duidelijke verschillen aan te tonen op basis van geslacht en in mindere mate op basis van opleidingsniveau. De angstgevoelens van de mannen en de vrouwen uit het onderzoek zijn gerelateerd aan verschillende soorten geweld. De vrouwen zijn voornamelijk bang voor seksueel gerelateerde handelingen. Het gaat hier dan niet alleen om lichamelijke handelingen
160
Conclusie maar ook om woorden of zinnen die naar hun geroepen worden. Dit kan verklaard worden door de traditionele rol van vrouwen in de samenleving, waarbij de vrouw als ondergeschikt werd gezien aan de man. Dit heeft een gevoel van een ondergeschikte positie gegeven. Daarnaast zijn vrouwen lichamelijk minder sterk dan mannen en zullen zij één tegen één situaties waarschijnlijk verliezen. De mannen daarentegen hebben een minder concreet angstgevoel en zijn bang om de controle over situaties te verliezen en bang voor confrontaties met andere mannen. Wanneer zij deze situatie verliezen tast dit in hun ogen de mannelijkheid aan. De man hoort niet te verliezen en dient de situatie onder controle te hebben. Voorspelbaarheid van anderen is dan ook belangrijk. Door mensen te kunnen voorspellen kunnen ze inschatten wat er gaat gebeuren, waardoor er ook minder snel plotseling wat zal gebeuren. Wat betreft het opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen. Angstgevoelens worden niet continu ervaren, maar komen in specifieke situaties naar boven. Welke factoren bepaalde of iemand een situatie als beangstigend beoordeeld? Van invloed op de beoordeling van bepaalde situaties zijn ten eerste de persoonlijke factoren. Van doorslaggevend belang voor de angstgevoelens is het feit of de respondenten alleen of met meerdere personen zijn. Dit geldt voor zowel de mannen als de vrouwen uit het onderzoek. Ook tussen de mannen en de vrouwen onderling zijn wat betreft dit punt geen verschillen aan te merken. Uit de interviews is gebleken dat wanneer een respondent alleen is, hij of zij situaties als bedreigender beoordeeld dan wanneer hij of zij met een groep is. Deze groep wordt dan als bescherming gezien in het geval er iets mocht gebeuren. In sommige situaties kan het verschil in gevoelens zo groot zijn, dat de respondent individueel het idee krijgt dat hij of zij een potentieel slachtoffer is, terwijl in groepsverband de respondent meer als “dader” functioneert in de zin van dat hij of zij angstgevoelens bij anderen oproept. Naast het feit of de respondent alleen is of niet, speelt ook de locatie een belangrijke rol. Dit geldt voor zowel de mannen als de vrouwen uit het onderzoek. Het gaat hier voornamelijk om donkere en afgelegen gebieden die rondom het plein liggen. Dit komt voornamelijk omdat er op deze locaties minder mensen aanwezig zijn en dat bovendien de gebeurtenissen minder goed zichtbaar zijn in het donker. Opgemerkt moet worden dat mannen en vrouwen die vaker in deze gebieden komen vaak minder angstig zijn. De mannen en vrouwen die niet naar deze locaties komen doen dit hoofdzakelijk omdat zij denken dat hier sneller iets vervelends zal gebeuren. Beeldvorming speelt in dit opzicht dus een belangrijke rol. Van invloed op deze beeldvorming zijn de verhalen die de
161
Conclusie respondent gehoord heeft vanuit de media of vanuit zijn of haar sociale netwerk, maar ook de eigen ervaringen die de respondent in het verleden heeft gehad. Op basis van opleidingsniveau kunnen er geen verschillen worden aangetoond. Op het Caterplein zelf durven de jongeren over het algemeen wel alleen rond te lopen, maar ook zij beschouwen de gebieden rondom het plein als vervelender door het gebrek aan zichtbaarheid en sociale controle. Het tijdstip waarop de respondenten ergens aanwezig zijn, is van minder grote invloed dan de locatie. Waar het hen voornamelijk om gaat is of het licht is of donker. ’s Nachts kunnen omgevingen door middel van kunstlicht immers ook prima verlicht worden. Alle mannelijke en vrouwelijke respondenten vinden een situatie in het donker bedreigender overkomen dan wanneer de situatie goed verlicht is. Er zijn wat dit punt betreft ook geen verschillen aan te tonen tussen de mannen en vrouwen onderling. Nu is het niet zo dat tijdstip helemaal geen rol speelt. Er zijn enkele vrouwelijke respondenten die aangeven dat zij de periode 02:30 tot 04:00, waarneer de meeste mensen naar huis gaan, als extra vervelend beschouwen, omdat dan de kans op achterblijvers groter is. Dit zijn voornamelijk de vrouwen die eerder in deze periode een negatieve ervaring hebben gehad of gehoord hebben dat er iets is gebeurd. Ook hier is de beeldvorming weer een belangrijke persoonlijke factor die invloed heeft op het angstgevoel. Op basis van opleidingsniveau kunnen er geen specifieke periodes worden aangewezen die de hoog of laag opgeleide respondenten als vervelend beschouwen. Ook zij vinden het feit of een locatie goed of minder goed verlicht is, belangrijker. Ten tweede spelen, naast persoonlijke factoren, ook de leeftijd, de etniciteit en het gedrag van de bezoekers een rol. Ook hier zijn er voornamelijk verschillen op basis van geslacht aan te tonen en niet zozeer op basis van het opleidingsniveau. De mannelijke respondenten zijn over het algemeen banger voor groepen mannen dan voor individuen. De leeftijd van de mannen in de groep speelt een grote rol. Met name de jongens onder de 18 worden gevreesd. Verondersteld wordt dat deze jongens zich meer willen, en misschien wel moeten, bewijzen om bij de groep te horen. Hierdoor zullen zij, in de ogen van de mannelijke respondenten, sneller onverwachte handelingen doen. De mannen krijgen hierdoor het gevoel dat ze de situatie minder goed onder controle hebben. Dit gevoel geldt voor alle mannen. Daarnaast speelt de etniciteit van de groepsleden ook een rol. Mensen afkomstig uit andere culturen kunnen minder goed voorspeld worden dan autochtone personen. Met name de Marokkaanse en Molukse jongeren worden in dit opzicht gevreesd, omdat zij
162
Conclusie als agressie en onvoorspelbaar worden beschouwd. Hier is een grote rol weggelegd voor beeldvorming. Dit negatieve beeld is voornamelijk ontstaan door verhalen van anderen en door verhalen uit de media. De Marokkanen en Molukkers worden gezien als others. Overigens moet worden opgemerkt dat de mannen die vaker uitgaan hoofdzakelijk een negatiever beeld hebben van de Marokkanen en Molukkers dan de mannen die minder vaak uit gaan. Dit kan verklaard worden door het feit dat zij op de betreffende groep letten en hun negatieve beeld keer op keer bevestigd zien worden en zodoende worden versterkt. Ook is het opvallend te noemen dat mannen die meer contact hebben met Marokkanen en Molukkers in het dagelijks leven over het algemeen positiever over deze groepen zijn en hen minder vrezen. Om te voorspellen wat er gaat gebeuren is het gedrag van de bezoekers belangrijk. Met name het “macho” en duidelijk aanwezige gedrag van de jonge jongens en het slecht te voorspellen gedrag van de Marokkaanse en Molukse groepen worden gevreesd. De mannen kunnen niet goed voorspellen wat deze groepen gaan doen en beschouwden deze groepen als bedreigender dan overige groepen. De vrouwen die deelgenomen hebben aan het onderzoek zijn voornamelijk bang voor individuen. Met name de individuen die ouder zijn dan 18 worden gevreesd. Van deze mannen wordt verondersteld dat zij sneller seksuele handelingen verrichten dan jonge jongens en dat zij bovendien lichamelijk sterker zijn. Ook wordt verondersteld dat iemand sneller seksuele handelingen zal verrichten wanneer hij alleen is dan wanneer er meerdere personen aanwezig zijn. De etniciteit speelt wat dit betreft voor vrouwen nauwelijks een rol. Alleen de vrouwen die negatieve ervaringen hebben met buitenlanders geven specifiek aan dat zij hen wel meer vrezen. Dit in tegenstelling tot de mannen die ook zonder een eigen ervaring al negatief oordelen over voornamelijk Marokkaanse en Molukse jongeren. De houding die de bezoekers aannemen speelt een belangrijke rol in de beoordeling van vrouwen. Met name de mannen met een agressieve houding, of met kleding aan die bij een groep past die als agressief bekent staat, worden gevreesd. De beeldvorming speelt in dit opzicht dus weer een belangrijke rol. Wat iemand immers een agressieve groep vindt hangt voor een groot deel af van het beeld dat er in de maatschappij van de betreffende groep bestaat. Op basis van opleidingsniveau kunnen er geen verschillen worden aangetoond tussen de hoog en de laag opgeleide respondenten. Zij kunnen zowel voor groepen als voor individuen en voor zowel jongens van onder de 18 als boven de 18 bang zijn. Het geslacht speelt dus een belangrijkere rol in de gevoelens van de respondenten.
163
Conclusie
Door het feit dat vrouwen over het algemeen afhankelijker zijn van andere personen dan mannen vinden zij de sociale controle om hen heen een zeer belangrijk punt. De vrouwelijke respondenten waarderen daarom een druk uitgaansplein dan ook meer dan de mannelijke respondenten, die liever een wat rustiger uitgaansplein hebben. Opgepast moet worden dat de opvatting dat mannen lichamelijk sterker zijn dan vrouwen niet als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Dat dit over het algemeen zo is wil niet zeggen dat dit altijd zo is. Op basis van opleidingsniveau kan hier geconstateerd worden dat de laag opgeleide respondenten over het algemeen geen vertrouwen hebben in de hulp die anderen hen zouden kunnen verlenen. Zij willen liever de situatie zelf onder controle houden. De hoog opgeleide respondenten daarentegen hechten meer waarde aan de sociale controle om hen heen. De over het algemeen grotere afhankelijkheid van vrouwen is ook terug te zien in hun waardering van de politie en de uitsmijters. Zij beoordelen de politie en de uitsmijters over het algemeen als positiever dan de mannen. Overigens moet worden opgemerkt het type agent dat wordt ingezet een belangrijke rol speelt in de gevoelens van zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Politie te paard en de hondenbrigade kunnen het idee geven dat er een dreigende situatie is. De aanwezigheid van dit type agent wordt dan ook als negatief beschouwd. Politie op een mountainbike daarentegen wordt positief beoordeeld, omdat zij een ontspannen indruk wekken. Wat betreft de uitsmijters valt op dat de vrouwen een positiever oordeel hebben dan de mannen. Sommige mannelijke respondenten denken dat de uitsmijters selectief handelen en dat zij het bovendien leuk vinden om in te grijpen, waardoor zij bepaalde situaties uitlokken. Dit geldt met name voor de mannen die vaker uitgaan en die daarom meer ervaring hebben met het ingrijpen van uitsmijters Ten derde kunnen ook fysieke factoren van invloed zijn op de beoordeling van de respondenten. Hierbij is er een belangrijke rol weggelegd voor de verlichting. De verlichting, speelt bij zowel de mannen als de vrouwen uit het onderzoek een rol, alleen op een verschillende manier. De mannen vinden het vooral fijn dat door de verlichting anderen goed zichtbaar zijn, waardoor zij beter kunnen voorspellen wat er gaat gebeuren. De vrouwen vinden het juist fijn dat zij zelf beter zichtbaar zijn, zodat anderen te hulp kunnen schieten. Opgemerkt moet worden dat de mannen die in het verleden een negatieve ervaring hebben gehad, ook vaker op het belang van zichtbaarheid van anderen wijzen.
164
Conclusie Ook op basis van opleidingsniveau kan geconcludeerd worden dat beide de verlichting een belangrijke rol vinden spelen in de angstgevoelens. Er is echter geen verschil waar te nemen tussen het feit dat zij zelf beter zichtbaar willen zijn of dat zij anderen juist beter willen zien. Naast de verlichting wordt ook het overzicht dat de respondenten hebben als belangrijk beschouwd. Dit geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten. Wanneer de fysieke omgeving overzichtelijk is, zullen er in de ogen van de respondenten minder snel onverwachte dingen gebeuren. Ook de herkenbaarheid van een fysieke omgeving speelt een rol. Dit geldt met name voor de mannelijke respondenten. Wanneer een gebied herkenbaar is, kan immers beter voorspeld worden wat er kan gaan gebeuren. Een gebied dat een man niet of minder goed kent, wordt dan ook vaak als vervelender bestempeld. De mannen die vaker uitgaan, en daardoor het gebied beter kennen, voelen zich dan over het algemeen ook veiliger dan de mannen die minder vaak uitgaan. Op basis van opleidingsniveau kan opgemerkt worden dat met name de hoog opgeleide respondenten belang hechten aan het overzicht. Zij lijken een ander tijdsbesef te hebben en zijn meer bezig met wat er in de toekomst kan gaan gebeuren, dan de laag opgeleide respondenten. De camerabewaking wordt door zowel mannen als vrouwen als positief beoordeeld. Echter wordt camerabewaking niet simpelweg als “goed” of “slecht” beschouwd. Er gaat een denkproces achter schuil. De respondenten maken een afweging in hun hoofd tussen enerzijds de inbreuk op de privacy en anderzijds het veiligheidsgevoel. In dit geval wordt het veiligheidsgevoel als belangrijker beschouwd. Met kwantitatief onderzoek was deze afweging nooit naar voren gekomen. Dan was de invloed simpelweg positief of negatief geweest. Juist door hier gebruik te maken van kwalitatief onderzoek wordt duidelijk dat camerabewaking niet zonder meer als positief wordt bestempeld, maar dat hier een denkproces aan vooraf gaat. Opvallend is dat er een verschil is op te merken tussen de hoog en laag opgeleide respondenten wat betreft de beoordeling van de camerabewaking. Met name enkele hoog opgeleide respondenten twijfelen aan de effectiviteit van de camera’s. Dit komt doordat de camera’s voornamelijk op het uitgaansgebied gericht zijn, terwijl juist de gebieden rondom het uitgaansgebied sneller angstgevoelens oproepen. Ook zijn zij bang voor een ‘waterbedeffect’, waarbij er weliswaar minder incidenten in het uitgaansgebied zullen plaatsvinden, maar dat er een verschuiving optreedt naar andere gebieden.
165
Conclusie De derde deelvraag luidt: Welke gedragsstrategieën gebruiken de jongeren om angstgevoelens te verminderen en in hoeverre worden deze strategieën beïnvloed door geslacht en opleidingsniveau? De jongeren uit het onderzoek gebruiken verschillende strategieën om angstgevoelens tegen te gaan of te reduceren. Er zijn grofweg twee strategieën, de protective en de avoidance strategie. Wanneer gekeken wordt naar de protective strategie, dan valt op dat alle respondenten uit het onderzoek geen wapens gebruiken. Er zijn respondenten bij die het gebruik van wapens volledig afkeuren en het zelfs angstgevoelens vinden versterken, maar ook respondenten die op dit punt een afweging in hun hoofd maken. Het zijn hoofdzakelijk vrouwelijke respondenten die deze afweging in hun hoofd maken. De keuze is dan om de wet te overtreden en het veiligheidsgevoel te vergroten, of om geen wapens mee te nemen. De laatste optie wordt dan gekozen door de vrouwen. De wet overtreden is schijnbaar toch een stap te ver. Op basis van opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen. Het beschermen door middel van een groep wordt hoofdzakelijk gekozen door de vrouwelijke respondenten. Het gaat hier dan voornamelijk om het samen naar huis fietsen. In het uitgaansgebied zelf wordt dus niet bewust gekozen voor groepsverband als bescherming. Ook hier is op basis van opleidingsniveau geen verschil aan te tonen tussen de respondenten. Wat betreft de avoidance strategie valt op dat alle respondenten wel eens bepaalde locaties, personen of tijdstippen vermijden. De mannen uit het onderzoek vermijden dan voornamelijk personen of groepen en tijdstippen, de vrouwen uit het onderzoek vermijden zowel locaties, personen of groepen en tijdstippen. Op basis van opleidingsniveau kunnen er geen verschillen worden aangetoond. De vrouwelijke respondenten die locaties vermijden gaan hoofdzakelijk de slecht verlichte en afgelegen gebieden waar niemand anders te bekennen is uit de weg. Wat betreft het vermijden van personen of groepen valt op dat de vrouwen hoofdzakelijk groepen uit de weg gaan, terwijl zij juist de individuen als bedreigend zien. Dit kan verklaard worden, door het feit dat de vrouwen de kans dat er iets gebeurt groter achten bij groepen. Vandaar dat zij groepen vermijden. Dit is opvallend aangezien zij tevens aangeven dat wanneer er iets gebeurt dit waarschijnlijk erger is bij een individu dan bij
166
Conclusie een groep. Groepen vallen redelijk te voorspellen, maar een individu kan ineens toeslaan. De mannelijke respondenten vermijden voornamelijk groepen en dan voornamelijk de groepen van mannen onder de 18 jaar. De etniciteit speelt in dit geval ook een belangrijke rol. Met name de Marokkaanse en Molukse groepen worden in de gaten gehouden en het liefste vermeden. De eerder genoemde beeldvorming speelt een belangrijke rol in deze keuze. Het vermijden van bepaalde tijdstippen gebeurt voornamelijk om zodoende de massa voor te blijven. Enkele mannelijke en vrouwelijke respondenten geven aan dat zij eerder weg gaan uit angst voor incidenten. Op basis van opleidingsniveau kunnen er geen verschillen worden aangetoond wat betreft het vermijden van locaties, personen of tijdstippen. Opgemerkt moet worden dat de respondenten die vaker uitgaan zich minder snel angstig of ongemakkelijk voelen dan de respondenten die minder vaak uitgaan en daardoor minder snel situaties vermijden. Wanneer er teruggekeken wordt naar de invloed van zowel het geslacht als het opleidingsniveau, dan valt op dat er tussen de mannelijke en de vrouwelijke respondenten relatief veel verschillen zijn aan te tonen en op basis van opleidingsniveau relatief weinig verschillen. Geconcludeerd kan daarom worden dat het geslacht een grotere invloed heeft dan het opleidingsniveau op de angstgevoelens van de respondenten. Ook valt op dat er tussen de mannen en vrouwen onderling verschillen zijn aan te tonen. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn algemene tendensen, maar individueel gezien kunnen hier best uitzonderingen op bestaan. Deze uitzonderingen kunnen voornamelijk verklaard worden door het uitgaansgedrag en door de beeldvorming die de respondenten hebben. Deze beeldvorming is ontstaan door een eigen ervaring of door verhalen vanuit het sociale netwerk of de media. Het lijkt er op dat voor de respondenten de sociale factoren zwaarder wegen dan de fysieke factoren. Dit geldt met name voor de vrouwelijke respondenten uit het onderzoek. Ook voor de mannen zijn de sociale factoren belangrijker, maar zij besteden daarnaast ook aandacht aan de fysieke factoren, terwijl de vrouwen dit nauwelijks doen. Op basis van opleidingsniveau zijn er geen verschillen aan te tonen. Zowel de hoog als de laag opgeleide respondenten vinden de sociale factoren het belangrijkste.
167
Conclusie 9.1 De relatie tussen de onderzoeksresultaten en de literatuur In hoofdstuk 2 is naar voren gekomen dat de contextuele benadering tegenwoordig dominant is in de literatuur over angstgevoelens. De oorzaken van de angstgevoelens worden dan ook gezocht in de sociale factoren. Uit de resultaten van dit onderzoek valt op te merken dat het klopt dat de sociale factoren doorslaggevend zijn, maar dat de fysieke factoren niet genegeerd mogen worden. Ook deze factoren spelen een rol in het ontstaan van angstgevoelens. Zodoende is de literatuur over angstgevoelens niet onjuist te noemen, maar zij geven echter de situatie onvolledig weer. De contextuele benadering dient dus uitgebreid te worden met enkele fysieke elementen uit de positivistische benadering. De onderzoeksresultaten met betrekking tot de angstgevoelens van mannen en vrouwen wijken niet af van de resultaten die besproken zijn in het theoretische kader. Ook wat betreft de maatregelen die institutionele partijen nemen volgens de literatuur en de werkelijke maatregelen die genomen zijn op het Caterplein, zijn nauwelijks verschillen aan te tonen. Deze maatregelen zijn vooral gericht op het ingrijpen in de fysieke omgeving. Zij passen goed in het beeld van de positivistische benadering. Op basis van de gedragsstrategieën die de respondent zelf gebruikt om angstgevoelens te verminderen, zijn wel enkele verschillen aan te tonen. Zo legt Browlow relatief veel nadruk op wapengebruik in zijn artikelen, terwijl uit dit onderzoek blijkt dat de respondenten voornamelijk kiezen voor het vermijden van bepaalde situaties. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de onderzoeken van Brownlow in een Amerikaanse context zijn uitgevoerd, waar toch iets anders tegen wapengebruik wordt aangekeken dan in Europa. Uit dit onderzoek blijkt dat de relatief strenge wetgeving een belangrijke reden is om, in geval van twijfel, geen wapens of hulpmiddelen mee te nemen. In Amerika is deze regelgeving soepeler, waardoor de kans bestaat dat mensen ook eerder wapens mee zullen nemen. Uit de onderzoeksresultaten zijn ook nieuwe punten aan het licht gekomen, die een aanvulling kunnen zijn op de huidige literatuur over angstgevoelens. Over de invloed van de leeftijd en de etniciteit van overige mensen die bij de situatie betrokken zijn was nog vrij weinig bekend. In dit onderzoek kunnen daar wel uitspraken over worden gedaan. Daarnaast was er op basis van de gelezen literatuur nog niets bekend over de invloed van het opleidingsniveau op de angstgevoelens van mensen. Ondanks het feit dat deze invloed kleiner is dan die van het geslacht, zijn toch ook hier enkele interessante punten aan het licht gekomen.
168
Conclusie 9.2 Evaluatie van de gebruikte onderzoeksmethoden Wanneer ik terug kijk op de gebruikte onderzoeksmethoden, dan ben ik redelijk tevreden. Met de data die ik door middel van de observaties en de interviews verkregen heb, heb ik een goede analyse uit kunnen voeren en heb ik een goed beeld gekregen van de angstgevoelens van de respondenten. Dit wil niet zeggen dat ik een eventueel nieuw onderzoek op dezelfde manier zou uitvoeren. Ik denk dat ik met de huidige kennis die ik heb opgedaan weer zou kiezen voor zowel observaties als interviews, maar dat ik toch enkele veranderingen zou aanbrengen. Het gaat hier overigens meer om uitbreidingen dan echt structurele veranderingen. Ten eerste zou ik er, wat de observaties betreft, voor kiezen om vaker te gaan observeren. Ik heb nu drie zaterdagavonden geobserveerd wat denk ik achteraf iets te weinig is. Wanneer er in de omgeving bijvoorbeeld een groot feest is, dan verandert dit de totale samenstelling van het uitgaanspubliek. Wanneer er naar slechts drie uitgaansavonden gekeken wordt, dan heeft deze “afwijkende avond” een relatief grote invloed op het totaalbeeld dat uiteindelijk ontstaat. Ik zou daarom eerder voor vijf observatieavonden kiezen de volgende keer. Ten tweede zou het ook interessant zijn om te kijken naar de verschillen tussen de donderdagavond en de zaterdagavond. De respondenten gaven in de interviews aan dat zij de donderdagavond als verschillend ervaren dan de zaterdagavond. Hierdoor zou het interessant kunnen zijn om deze verschillen niet alleen ter sprake te brengen in de interviews, maar ook om dit zelf te observeren en in kaart te brengen wat nu precies de verschillen zijn wat betreft bijvoorbeeld de leeftijd van de bezoekers, het geslacht van de bezoekers, de hoeveelheid incidenten en de aard van deze incidenten. Ten derde zou ik, naast de toename in frequentie, het gebied dat geobserveerd wordt uitbreiden. Ik heb me nu alleen geconcentreerd op het uitgaansgebied zelf, terwijl de respondenten in de interviews aangegeven hebben dat juist de gebieden rondom het plein als beangstigend worden beschouwd. Het zou daarom interessant zijn om te kijken naar bijvoorbeeld het type mensen dat hier rondloopt, hoe zij zich gedragen en in hoeverre er politie aanwezig is. Ten vierde zou ik er, wat de interviews betreft, voor kiezen om deze iets langer te laten duren zodat er meer topics besproken kunnen worden. Nu komen enkele interessante onderwerpen, zoals de sluitingstijden, toevallig voor in enkele interviews, maar wanneer deze aan de topiclijst zou worden toegevoegd dan zou hier consequenter naar gekeken kunnen worden. De interviews duurde nu gemiddeld 45 minuten, maar dit zou ik de volgende keer uitbreiden naar een uur.
169
Conclusie Ten vijfde zou het verstandig zijn om beter op de hoogte te zijn van de maatregelen die genomen zijn door institutionele partijen. Hierdoor zouden de reacties van de respondenten op alle maatregelen besproken kunnen worden. Nu heb ik echter alleen de belangrijkste maatregelen, zoals het weigeren van veelplegers, de camerabewaking, verlichting en het politietoezicht besproken. Dit is wel een punt waarop verbetering mogelijk is. Bovendien zou ik de respondenten de volgende keer meer locaties laten noemen waar zij angstig zijn. Dan zou in kaart kunnen worden gebracht welke gebieden in het onderzoeksgebied precies als beangstigend worden aangemerkt en in hoeverre dit aansluit bij de locaties waar de institutionele partijen hun maatregelen genomen hebben. Als laatste zou ik het fotomateriaal in de interviews vervangen door de nieuwe mogelijkheid om digitaal rond te wandelen op het Caterplein. Dit kan op de website www.virtueelapeldoorn.nl. Door deze optie aan het interview toe te voegen, kan de respondent zelf kiezen welke locaties als vervelend worden bestempeld en kan deze locatie er meteen bij worden gehaald en worden besproken. Nadeel is wel er niet rondgewandeld kan worden in gebieden rondom het plein. Dit is overigens niet omdat ik teleurgesteld ben over het gebruik van de foto’s, maar meer omdat deze optie nog meer mogelijkheden biedt. Ik ben achteraf juist tevreden over het gebruik van de foto’s. De foto’s gaven een goed beeld van het totale uitgaansgebied en enkele gebieden rondom het plein. Daarnaast zijn er enkele interessante situaties vastgelegd op de foto, waardoor er diepgaande gesprekken met de respondenten ontstonden. 9.3 Aanbevelingen In dit onderzoek is zowel gekeken naar de maatregelen van de institutionele partijen als naar de invloed van deze maatregelen op de gevoelens van de respondenten. Hieruit blijkt dat er een aantal punten zijn waar de respondenten zeer te spreken over zijn. Het weigeren van veelplegers, het samenwerken tussen diverse partijen die samen voor een veilig uitgaansgebied zorgen, het uitbreiden van het aantal mogelijkheden om naar huis te gaan en de sluitingstijden zijn allemaal punten die positief worden beoordeeld door de respondenten. Ook de camerabewaking stoort de respondenten niet. Daarentegen zijn er enkele punten waarop beter zou kunnen worden ingespeeld op de gevoelens van de respondenten. De voornaamste oorzaak dat dit momenteel nog niet optimaal gebeurt, is het feit dat de institutionele partijen zich voornamelijk richten op de fysieke omgeving, maar dat de respondenten aangeven dat zij voornamelijk de andere bezoekers als oorzaak van de angstgevoelens zien. Ik kan me voorstellen dat een goed verzorgd en onderhouden uitgaansgebied belangrijk is voor de aantrekkelijkheid van de
170
Conclusie binnenstad van Apeldoorn. Maar wanneer specifiek naar de invloed van deze maatregelen op de angstgevoelens gekeken wordt, dan zijn deze relatief klein. In dit opzicht zou dus ook een herinrichting van het Caterplein minder noodzakelijk zijn. Er zijn enkele punten waar de institutionele partijen daarom meer aandacht aan zouden kunnen geven. Ten eerste is uit de observaties en interviews gebleken dat alcohol een belangrijke invloed heeft op het aantal incidenten en de gevoelens van de respondenten. Het wordt door de respondenten als positief beschouwd dat er aandacht wordt besteed aan overmatig alcoholgebruik, maar gezien het grote belang van alcohol zou dit punt misschien een nog grotere rol moeten gaan spelen in het beleid. Ten tweede zijn het vooral de jonge jongens onder de 18 die betrokken zijn bij incidenten. Deze groep zou dus beter in de gaten gehouden kunnen worden, waarbij er ook gebruik gemaakt kan worden van een strenger deurbeleid. Ten derde let de politie momenteel vooral op lichamelijk geweld. Echter kunnen verbaal geweld of geschreeuw en openbaar dronkenschap ook angstgevoelens veroorzaken, zeker bij de vrouwelijke bezoekers. Het is daarom belangrijk dat de politie en uitsmijters ook op deze incidenten gaan letten. Ten vierde is uit de interviews gebleken dat de beeldvorming die de respondenten hebben van grote invloed is op de angstgevoelens. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor verhalen die de respondenten van anderen horen en de berichtgeving uit de media. Door alle incidenten aan het einde van de jaren ’90 heeft het uitgaansgebied een negatieve naam gegeven. Het werd niet voor niets het “karateplein” genoemd. Naast negatieve gebeurtenissen, zullen er ongetwijfeld ook een hoop positieve zaken op het plein gebeuren, die ook aandacht verdienen. Zo kan bijvoorbeeld een promotiecampagne voor een breuk met het beeld uit verleden zorgen. Meer festiviteiten op het plein zouden er ook toe kunnen leiden dat de aandacht verschuift van de negatieve punten naar de positieve punten. Ten vijfde wordt de aanwezigheid van politie als positief beschouwd, maar kan met name het type agent dat wordt ingezet bij de bezoekers irritaties of ongerustheid opwekken. Wanneer politie te paard of de hondenbrigade wordt ingezet, dan krijgen de bezoekers al snel het idee dat er ieder moment iets kan gaan gebeuren. Er ontstaat een gespannen sfeer op het plein, waarbij de bezoekers het idee krijgen dat het niet meer om een gezellige uitgaansavond gaat, maar om een bedreigende situatie. Daarentegen wordt de politie op een mountainbike als positief bestempeld, waardoor het overwogen kan worden om minder gebruik te maken van politie te paard en de hondenbrigade en meer van de politie op een mountainbike.
171
Conclusie Ten zesde zouden er meer vrouwelijke agenten kunnen worden ingezet, zodat de vrouwelijk bezoekers ook het idee krijgen dat er agenten zijn die hun gevoelens begrijpen. Als laatste is opgevallen dat de institutionele partijen zich hoofdzakelijk op het Caterplein richten, terwijl de respondenten zich juist in de gebieden rondom het plein angstig voelen. Het zou dus verstandig zijn om de aandacht niet alleen te vestigen op het Caterplein, maar ook op de gebieden rondom het onderzoeksgebied, zoals het park Beekpark. Zo zou er meer politie kunnen patrouilleren, of zou het gebied beter verlicht kunnen worden.
172
Literatuurlijst •
Abraham, M., A. van Hoek, P. Hulshof & J. Pach (2007), ‘Geweld tegen politie in uitgaansgebieden’. DSP - Groep, Amsterdam
•
Atwood, J. (2005), ‘The broken window theory’ [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: < http://www.codinghorror.com/blog/archives/000326.html>.
•
Berggren, K., C. C. Cuglia, E. Goossen, R. Goossens, V. Lupi, V. Pantelis Tsoligkas, M. Smithson (2007), ‘Parco Nord as a public space’. Intensive Programme in Spatial Planning Bicocca university of Milan.
•
Beusekamp, W. (2005), ‘Homo's voelen zich bedreigd in Amsterdam’. In: De Volkskrant, 14 mei, 2005, p. 12.
•
Brands, T (2006), ‘Leisurenota voor de binnenstad: Leisure in beeld’. Gemeente Apeldoorn Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling, afdeling Ruimte, Economie en Wonen
•
Brownlow, A. (2005), ‘A geography of men’s fear’. In: Geoforum, volume 36, pp. 581-592.
•
Bryman, A. (2004), Social Research Methods (2nd edition). Oxford University Press.
•
Centraal Bureau voor de Statistiek (2008), Statline; Onderwijs [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: http://statline.cbs.nl/StatWeb/dome/?LA=NL
•
Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (2006), ‘Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan Apeldoorn 2006 – 2008’ [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: < http://www.hetccv.nl/dossiers/Uitgaan_en_recreeren/Veilig_uitgaan/Kwaliteitsmet er_Veilig_Uitgaan/3--plan-van-aanpak/Apeldoorn---Plan-van-aanpakKwaliteitsmeter-Veilig.html>.
•
Chadee, D. & J.Ditton (2005), ‘Fear of Crime and the Media: Assessing the lack of relationship’. In: Crime Media Culture, volume 1, issue 3, pp.322-332.
•
Chatterton, P. & R. Hollands (2003), ‘Producing Nightlife in the New Urban Entertainment Economy: Corporatization, Branding and Market Segmentation’. In: International Journal of Urban and Regional Research, volume 27, issue 2, pp. 361- 385.
173
•
City of Virginia Beach (2000), ‘Crime Prevention Through Environmental Design; General guidelines for designing safer communities’. Municipal Center, 20 January 2000
•
Day, K.,C.Stump & D. Carreon (2003), ‘Confrontation and loss of control: Masculinity and men’s fear in public space’. In: Journal of Environmental Psychology, volume 23, pp. 311-322.
•
Es, van E. & H. Ibelings (2004), Apeldoorn; naoorlogse architectuur. Stichting Bouwhuis
•
Felix, B. (2006), Blijven hopen op een mooi Caterplein. In: De Stentor 2 november, 2006.
•
Gemeente Apeldoorn (2008), Veilig uitgaan en vrije tijd [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: < http://www.apeldoorn.nl/smartsite.dws?ch=TER&id=58690.
•
Gibson, C.J., J. Zhao, L.P. Lovrich, M.J. Gaffney (2002), ‘Social integration, individual perceptions of collective efficacy, and fear of crime in three cities’. In: Justice Queterly, Volume 19, issue 3, pp. 537-564.
•
International CPTED Association (2008). Beschikbaar op het World Wide Web: http://www.cpted.net
•
Jansen-Verbeke, M. (2003), ‘Toerisme, recreatie en vrije tijd in de stad’. Instituut voor Sociale en Economische Geografie, Katholieke Universiteit Leuven
•
Kemperink, R.M. (1993), Geschiedenis van Apeldoorn. Zutphen: Walburg pers.
•
Koskela, H. (1999), ‘Gendered Exclusions: Women’s Fear of Violence and Changing Relations to Space’. In: Geografiska Annaler. Series B, Human Geography, volume 81, issue 2, pp. 111-124.
•
Koskela, H. & R. Pain (2000), ‘Revisiting fear and place: women’s fear of attack and the built environment’. In: Geoforum, volume 31, pp. 269-280.
•
Koskela, H. (2000), ‘The gaze without eyes’:video-surveillance and the changing nature of urban space’. In: Progress in Human Geography, volume 24, issue 2, pp. 243-265.
•
Koskela, H. (2002), ‘Video Surveillance, Gender and the Safety of Public Urban Space: “Peeping Tom” Goes Hi-Tech?’ In: Urban Geography, volume 23, issue 3, pp. 257-278.
•
Leunissen, P. (2006), Politie misbruikt camera’s. In: De Stentor, 29 juli, 2006.
174
•
Murdoch, J. (2006), Post-Stucturalist Geography, chapter 3. Londen: Sage, pp.56-77.
•
OntwikkelingsMaatschappij Apeldoorn (2008), Caterplein, Apeldoorn; 1991, Hoofdstraat [online]. Beschikbaar op het World Wide Web :< http://www.omaapeldoorn.nl/code/navigate.php?typeid=3&typepage=33&Id=11&csid=1.
•
Oosterman, J. (2000), Werkstad in plezier. In: Stedebouw en Ruimtelijke Ordening.
•
Pain, R. (2001), Gender, Race, Age and Fear in the City. In: Urban Studies, volume 38, pp. 899-913.
•
Pain, R. (2000), Place, social relations and the fear of crime: a review. In: Progress in Human Geography, volume 24, issue 3, pp. 365-387.
•
Pain, R. (1997), Social geographies of women’s fear of crime. In: Transactions of the Institute of British Geographers, volume 22, pp. 231-244.
•
Pain, R. (2003), Youth, age and the representation of fear. In: Capital and Class, volume 80, pp. 151-171.
•
Partij van de Arbeid Apeldoorn (2008), Links aan de Grift; 50 jaar Partij van de Arbeid in Apeldoorn [online]. Beschikbaar op het World Wide Web:< http://www.pvda-apeldoorn.nl/historie/hoofds4.htm>.
•
Pater de, B. (1996), Het geografische huis: de opbouw van een wetenschap. Coutinho: Bussem.
•
Pease, A. & B.Pease (2004), Waarom mannen en vrouwen met hun lichaam zeggen wat ze eigenlijk niet willen vertellen. Utrecht: Het Spectrum
•
Pease, A. & B.Pease (1999), Waarom mannen niet luisteren en mannen niet kunnen kaartlezen. Utrecht: Het Spectrum
•
Pink, S. (2001), Doing visual etnography : images, media and representation in research. Londen: Sage
•
Pol, J. (2008), ‘Avondje stappen is best leuk, wat Apeldoorn mist is een grote disco’. In: De Stentor, zaterdag 5 juli, 2008.
•
Pol, J. (2002), Meer veiligheid, minder overlast; bezoekers tevreden over ontwikkelingen Caterplein. In: De Stentor, 3 juli, 2002.
•
Projectgroep Integraal Horecabeleid (2000), Horecabeleid 2010 Gemeente Apeldoorn. Gemeente Apeldoorn, afdeling Veiligheid en Recht.
175
•
Reezigt, G. & J. Cozijnsen (2002), Samen naar verbetering; een onderzoek naar de ontwikkeling van veiligheid en overlast in het uitgaansgebied Apeldoorn in de periode 1998-2001. Gemeente Apeldoorn, dienst Veiligheid, Recht en Burgerzaken.
•
Rij, van V & R. Klapwijk (2005), Problemen en Kansen Horizonscan. Commissie van Overleg Sectorraden november 2005
•
Romer, D., K. H. Jamieson & S. Aday (2003), Television News and the Cultivation of Fear of Crime. In: International Communication Association, volume 53, issue 1, pp. 88-104.
•
Sanders, J. (1996), Architectures of masculinity. In: Introduction, pp.11-25. Princeton: University Press
•
Shirlow, P. & R. Pain (2003), The geographies and politcs of fear. In: Capital and Class, volume 80, pp. 15-26.
•
Stichting Alcoholpreventie (2008), Factsheet Sluitingstijden [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: http://www.alcoholpreventie.nl/bestand/factsheetsluitingstijden.pdf.
•
Sutherland, M. (2008), Verkoopresultaten: niet bepaald door onze kwaliteiten maar door onze angst [online]. Beschikbaar op het World Wide Web: www.sutherlandpartners.nl.
•
Terhorst, P. & J. van de Ven (2000), De stad als themapark? In: Openbaar bestuur, volume 10 (8), pp. 23-26.
•
Vermeer, R (2007), Fotootje op website? Niet meer uit in Apeldoorn. In: De Volskrant, 30 maart 2007.
•
Vries, de C. (1998), Politie pikt niets meer op het Karateplein. In: De Volkskrant, 27 februari, 1998.
•
Werkgroep Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (2006), Plan van aanpak. Gemeente Apeldoorn, dienst Openbare orde en Veiligheid.
176
Bijlagen Bijlage I: Het Observatie plan
Fysieke actoren: de samenstelling van het plein Uitgaansgelegenheden en andere horeca: Aantal café’s: Aantal discotheken: Eetgelegenheden: Overig: Verlichting en openbare vervuiling: Aantal straatlantaarns: Aantal prullenbakken: Aantal openbare toiletten: Beveiliging Zijn er camera’s aanwezig op het plein?: Zo ja, hoeveel: Aantal uitgaansgelegenheden met eigen camera systeem (cctv)?: Omgeving plein: Hoe is de route naar de fietsenstalling verlicht? Hoe is de route naar de taxistandplaats verlicht? Hoe is de route naar de diverse parkeerplaatsen verlicht?
177
Sociale factoren Beveiliging (22:00, 23:00, 00:00, 01:00, 02:00, 03:00, 04:00) Aantal uitsmijters: Aantal private beveiligers: Uitrusting private beveiligers Aantal politieagenten: “Type” agenten: - Stadswacht - Agent - Hondenbrigade - Fietspolitie - Politie te paard - Agenten in auto Uitrusting van de agenten: Locatie van de agenten (kaart)
178
Conflicten (22:00, 23:00, 00:00, 01:00, 02:00, 03:00, 04:00) Aantal conflicten: Aard van de conflicten: - openbaar dronkenschap - vechtpartijen - verbaal geweld - anders Wie zijn er bij het conflict betrokken: - geslacht - subgroepen - etniciteit Wie zijn de daders: - geslacht - subgroepen - etniciteit Wie zijn de slachtoffers: - geslacht - subgroepen - etniciteit
179
Locatie van de conflicten (kaart)
180
Bezoekers: (22:00, 23:00, 00:00, 01:00, 02:00, 03:00, 04:00) Aantal bezoekers totaal: Bezoekers naar geslacht: - Mannen: - Vrouwen: Bezoekers naar leeftijd (schatting): - scholieren - studenten - midden/late twintigers - 30+ Bezoekers naar achtergrond: - Westers - Niet-westers: - Arabisch: - Negroïde: - Aziatisch: Bezoekers naar subcultuur: - Casual - Urban / Hip Hop - Kakkers - Alto - Volksmensen - Anders: Wie lopen er alleen?: - geslacht - subgroep - etniciteit Groepen jongeren: (Minstens 3 personen): Samenstelling groepen: - etniciteit - subculturen - geslacht
181
Waar staan deze groepen? (kaart): (minimaal 5 minuten op dezelfde plaats)
Gedrag bezoekers: Gedrag individuen ten opzichte van de politie: Gedrag individuen ten opzichte van uitsmijters: Gedrag individuen onderling: Gedrag groepen ten opzichte van de politie: (Verschil in gedrag wat betreft omvang groepen?) Gedrag groepen ten opzichte van uitsmijters: (Verschil in gedrag wat betreft omvang groepen?) Gedrag groepen ten opzichte van elkaar: (Verschil in gedrag wat betreft omvang groepen?)
182
Bijlage II: Het foto materiaal dat gebruikt is tijdens de interviews. Foto 1
183
Foto 2
184
Foto 3
185
Foto 4
186
Foto 5
187
Foto 6
188
Foto 7
189
Foto 8
190