Andere Tijden Sport
Jurgen Leurdijk en Dirk Jan Roeleven – samenstellers –
Andere Tijden Sport 13 boeiende verhalen uit de Nederlandse sportgeschiedenis Met een voorwoord van Ad van Liempt
Uitgeverij De Arbeiderspers · Utrecht Amsterdam · Antwerpen
Copyright © 2012 nos/vpro en alle auteurs
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht.
Omslagontwerp: Woodhouse Productions Omslagfoto: Bart Martens
isbn 978 90 295 8522 4 / nur 330/480
www.arbeiderspers.nl
Inhoud
Voorwoord – De tweede versie van de sportgeschiedenis 7
1 – Het gebroken hart van Ajacied Nico Rijnders 9 2 – Winnen op Alpe d’Huez 21 3 – De 800 gouden meters van Ellen van Langen 35 4 – De bom onder het ek van 1988 51 5 – Muhammad Ali in Volendam 63 6 – Het mysterie Foekje Dillema 73 7 – De dag dat Joop de Tour won 89 8 – De eerwraak van Oranje in 1998 105 9 – Verliefd op Willy Stähle 121 10 – Ruzie in het peloton 135 11 – Het laatste gevecht van Arnold Vanderlijde 149 12 – De megadeal van Ruud Gullit 161 13 – De valse Tour-start in Leiden 175
Biografieën 189 Vijf jaar Andere Tijden Sport 193
Voorwoord – De tweede versie van de sportgeschiedenis
We hebben er even op moeten wachten, maar sinds enige tijd is het dan zover: Nederland is dol op sportgeschiedenis. Dat blijkt uit het succes van Andere Tijden Sport, het televisieprogramma van de vpro/nos dat in een onregelmatige (maar in elk geval te lage) frequentie de laatste tijd gemiddeld een miljoen kijkers per aflevering trekt. Sportgeschiedenis begint mee te drijven op de stroom van interesse voor het verleden. Logisch, want ook hier gaat het om wat je een primaire levensbehoefte zou kunnen noemen: het vertellen van verhalen. Over helden en schlemielen, over eclatante successen en verpletterende nederlagen, over briljante concepten en onontwarbare conflicten. Maar bijna altijd hebben die sportgeschiedenissen een wat bredere strekking: ze hebben een tweede laag in zich, ze vertellen niet alleen het verhaal zelf, ze vertellen ook iets over de tijd waarin ze spelen, over de mentaliteit van de betrokkenen, over ons land, over onze cultuur. Deze vorm van reconstruerende geschiedschrijving heeft, zo tonen Andere Tijden én Andere Tijden Sport voortdurend aan, nog een ander voordeel: na een bepaalde termijn krijgen we te horen hoe het écht zit. Bij allerlei kwesties komt de dagelijkse journalistiek niet door het pantser heen van gevestigde belangen en zwijgzaamheid van hoofdrolspelers, ook niet in de sport. Maar na een jaar of tien, of liever twintig, zijn die belangen minder zwaarwegend en willen mensen opeens 7
vertellen wat er écht aan de hand was. En dan komen, als je tenminste goed zoekt en als je de juiste, serieuze benadering kiest, heel wat apen uit de mouw. Het is de tweede versie van de geschiedenis, die vaak veel meer inzicht biedt dan de eerste, de ruwe versie uit de krant en uit het nieuwsprogramma. Dat kun je zeggen van de gebeurtenissen rond NederlandCyprus, en de bommengooier van Oss, die in Andere Tijden Sport eindelijk naar voren trad en toegaf dat hij eigenlijk die bom vóór de wedstrijd had willen gooien, maar de trein had gemist. En de kwestie van de kabel in Oranje, daarvan weten we nu wat daar écht achter zat: financiële discriminatie in de toenmaliger Ajaxselectie. En dankzij het dna van Foekje Dillema weten we nu echt dat zij ten onrechte uit de atletieksport is verwijderd – ook daar was tijd voor nodig. Het zijn drie voorbeelden van verhalen die in Andere Tijden Sport te zien waren, maar die nu, in dit boek, uitgebreider en met nog meer typerende details opnieuw verteld worden. Mooi dat bij het vijfjarig bestaan van Andere Tijden Sport dit boek met hoogtepunten er is gekomen. Het zijn stuk voor stuk heerlijke verhalen. Tast toe, lezer, tast toe. Ad van Liempt mede-oprichter Andere Tijden Sport
8
1 – Het gebroken hart van Ajacied Nico Rijnders Marcel Goedhart
Een zaaltje in het Olympisch Stadion van Amsterdam. Genodigden en journalisten kijken naar de voorvertoning van de aflevering ‘Het gebroken hart van Ajacied Nico Rijnders’. Als de lichten weer aangaan, staart Ans Nooij, de weduwe van oud-Ajaxvoetballer Nico Rijnders verdoofd voor zich uit. Vechtend tegen haar tranen, zoekend naar woorden. Dan zegt ze zachtjes: ‘Het was heavy om te zien, maar het was mooi. Weet je, mijn leven is nu kilo’s lichter geworden.’ Ans Nooij heeft meer dan dertig jaar lang een misplaatst schuldgevoel gehad over de dood van haar man. De long van Ajax wordt hij genoemd. Nico Rijnders. Altijd maar buffelen op het middenveld. Altijd maar gaan. Voor Cruijff, Keizer en Swart. In een vertrouwelijk Ajaxdossier over Rijnders antwoordt hij op de vraag hoe lang hij van plan is om door te voetballen: ‘Totdat ik erbij neerval.’ Het is alsof hij iets voorvoelt, maar het altijd diep wegstopt. Zoals die woensdagavond in mei 1971. De zon glimlacht het Londense voetbalstadion Wembley toe. Volle bak, finale Europacup 1. Panathinaikos is de tegenstander. Ajax kan voor het eerst in zijn geschiedenis de cup met de grote oren winnen. Vijfde minuut. Luister naar het commentaar van Herman Kuiphof: ‘Nico Rijnders, Mühren gaat mee. Bal naar Hulshoff, Hulshoff naar Keizer. Keizer gaat buitenom, zeer goed. Prachtig ingekopt, het is een doelpunt. Ja ja. Een doelpunt van Dick Dijk.’ Met het gouden Ajax wint hij de belang9
rijkste Europacup. Maar in de rust is Nico uitgevallen, hij was onwel geworden, pijn in de borst. Veel zorgen lijkt hij zich niet te maken. In Knokke waait het altijd. De Belgische badplaats wordt ook wel ‘petit Paris’ genoemd met zijn galeries, modewinkels en restaurants. Hier woont Ans Nooij, de weduwe van Nico Rijnders. Een mooie vrouw van in de zestig. Geblondeerd haar. Kwetsbare, zachte uitstraling. In haar kapsalon vlak bij zee, vertelt ze dat ze het raar vond dat Nico in Londen uitviel. ‘Maar ik moest me geen zorgen maken, het had te maken met een trap tegen zijn borst die hij in de wedstrijd tegen Feye noord had gehad. Dat was typisch Nico.’ Typisch Nico Rijnders. Tijdens gesprekken met vrienden, familie en oud-voetballers blijkt dat het vaker gebeurde dat Rijnders niet goed werd. Een eerste signaal krijgt hij als tiener, gewoon thuis. Op de bank. Zijn broer Jan ziet het gebeuren. Het is begin jaren zestig: ‘Zat-ie de krant te lezen, viel hij ineens even weg. Zei hij: “Het was net of ik in een soort gat stap.” Het is een paar keer gebeurd. Hij is toen met mijn moeder naar het ziekenhuis gegaan, maar daar hebben ze niks gevonden.’ Het zal niet de laatste keer zijn. Via Baronie en nac komt Rijnders als jonkie in het seizoen 1968-1969 op het middenveld van Go Ahead te spelen, samen met Koos Knoef. Ze zullen vrienden worden. In de kleedkamer van het knusse stadion aan de Vetkampstraat in Deventer komt Koos met een verontrustend verhaal. ‘Het was voor de wedstrijd tegen psv. Tijdens de warmingup. Nico was nog buiten. En die brachten ze toen naar binnen, hij was even van de wereld geweest. Er was paniek, maar na een minuut of twee was hij weer zo fris als een hoentje. Hij heeft gewoon gespeeld. Ik heb nooit meer vernomen dat er iets niet in orde was.’ Het zijn de verhalen die Ans Nooij niet kent. ‘Dat had ik 10
wel willen weten,’ zegt ze als we haar ermee confronteren. ‘Hij was gesloten, hield het voor zichzelf.’ In 1969 is er de droomtransfer naar Amsterdam. Ajax heeft dringend behoefte aan een sterke middenvelder en de dan tweeëntwintigjarige international Nico Rijnders wordt voor 400.000 gulden gekocht. Het jaar erna, in 1970, komt Johan Neeskens erbij. Het is de geboorte van misschien wel het beste middenveld dat Ajax ooit heeft gehad. ‘Hij was mijn vriend bij Ajax. Een fantastische jongen. Speelde met veel inzet en kon ook heel goed voetballen, hoor,’ zegt Gerrie Mühren, die met Rijnders en Neeskens op het middenveld speelde. ‘We hadden een voorhoede van wereldformaat met Pietje, Johan en Sjakie. Een verdediging met vier knullen, de een nog beter dan de ander, maar toch was het middenveld het belangrijkste. Want dat is de barometer van je elftal, die bepaalt hoe snel je speelt, hoe langzaam, hoe je temporiseert, aansluiting bij voorhoede, bij de achterhoede. Ik was de technische man en Johan Neeskens en Nico waren de mannen die het gras opvraten, en ze konden nog voetballen ook.’ Rijnders en Neeskens worden samen ‘De Brekers’ genoemd. Mannen van staal, als knipoog naar de dan populaire tv-serie De Wrekers met Emma Peel en John Steed. ‘Hij kon goudgezellig zijn, maar ook introvert. Een diepdenker. Als je dan een mop vertelde, lachte iedereen, kwam Nico tien minuten later: “Wat een goeie mop, zeg!” Was hij met zijn gedachten heel ergens anders.’ Gerrie, Nico en Ajaxverdediger Barry Hulshoff zijn stapvrienden en bezoeken regelmatig de concerten van The Cats uit Volendam. Ans Nooij klapt in haar appartement in Knokke haar laptop open en speelt haar trouwfilm af. November 1970. Gerrie Mühren en zijn vrouw Grietje als bruiloftsgasten. Keeper Heinz Stuy, met zijn grote bakkebaarden, danst met haar schoonzus. Ans kijkt vertederd naar de beelden, terwijl de 11
Nico Rijnders voor de fc1-finale in 1971 tegen Panathinaikos.
bruid en bruidegom in polaroidkleuren over de dansvloer schuifelen. ‘Dat is Nico, dat ben ik. Toen wisten we nog van niets,’ mijmert ze. Nee. Dan lacht het leven Ans en Nico nog toe. Uit de oude voetbaltas van haar man haalt ze de vergeelde plakboeken tevoorschijn. Met prachtfoto’s. Samen stralen ze op de bank in hun huis. Ans in hotpants met twee staarten in haar lange haar. Nico oogt als een zanger uit TopPop. Het ultieme jarenzeventiggeluk. ‘One way wind, one way wind. Are you trying to blow my mind?’ De eerste keer dat supporters en journalisten iets merken van de fysieke staat van Nico Rijnders, is tijdens die Europacupfinale in 1971. Coach Michels heeft de dag ervoor tijdens een laatste training de zweep erover gegooid. ‘Een loodzware training, onbegrijpelijk,’ stelt Mühren nu. Ruud Krol heeft een gebroken been en daarom moet Neeskens in de achterhoede spelen. Rijnders en Mühren vormen een tweemansmiddenveld en ze lopen zich het schompes. ‘Het is te veel voor hem geweest,’ zegt Gerrie Mühren. In zijn praktijk in Amsterdam kan Salo Muller, destijds fysiotherapeut bij Ajax en vriend van Rijnders, zich het voorval nog goed herinneren. ‘Na het fluitsignaal voor de eerste helft, met het naar binnen gaan, stortte hij in en wankelde hij, steunend op mijn schouder naar de kleedkamer. Hij had pijn op de borst. Hij is daar gaan liggen op de massagebank. Dokter Rolink voelde wat aan zijn pols en vond het beter dat Rijnders niet doorging. Nico zelf voelde zich ook niet in staat om verder te spelen. In de wedstrijd tegen Feyenoord had hij een trap in de borst gekregen. Was dat misschien de oorzaak? Hij was duizelig en misselijk. Maar Nico herstelde heel vlug. Terwijl wij allemaal in de kleedkamer waren, ging hij douchen. Vrij snel daarna kwam hij naast mij op de bank zitten om de tweede helft te bekijken.’ Al eerder in zijn leven zijn er dus momenten geweest dat 13
Nico niet goed werd, maar hij herstelde steeds weer wonderbaarlijk snel. Ook nu weer, na die finale. Rijnders feest mee. Ans en de andere spelersvrouwen mogen mee naar Paleis Soestdijk, waar koningin Juliana de Ajacieden feliciteert. Hij laat zich wel onderzoeken in het Amsterdamse vuziekenhuis, maar daar wordt niets gevonden. Salo Muller: ‘Ik heb het er vaak met dokter Rolink over gehad, maar die zei dat Nico een sporthart had. “Hij herstelt toch makkelijk?” Nico vond ook dat ik niet te veel moest zeuren. Ik heb het nooit vertrouwd. Het leek wel of hij een soort epilepsie had, of een soort zuurstofgebrek. Soms moest je hem echt aantikken en vragen of hij er nog was.’ Verrassend is de transfer van die zomer naar Club Brugge. Wilde Ajax hem kwijt? De mannen, die erover gingen, zoals dokter Rolink en het Ajaxbestuur van toen, zijn allemaal overleden. Salo Muller zegt er dit over: ‘Ik vond het wel gek, maar om nou te zeggen dat Ajax blij was dat ze van hem af waren. Nee.’ In België snappen ze niks van Rijnders’ keuze. Het is een sportieve stap terug. Nico geeft het toe, maar hij gaat voor het grote geld. En goed geld verdienen kan in die tijd in België. Het echtpaar Rijnders gaat wonen in Knokke, een halfuurtje van Brugge. Nico raakt bevriend met Henk Houwaart, een Hagenaar die bij Club speelt. ‘Nico had het met mij wel vaak over zijn hart. “Ik word niet ouder dan 27”, enzo. Maar dan zei ik: “Kom op, ventje, we gaan door.” ’ Het eerste jaar lijkt er weinig aan de hand. Het tweede seizoen tijdens een uefa-cupwedstrijd tegen Åtvidaberg in Zweden wordt Rijnders niet goed. Medespeler Henk Hou waart ziet het en rent op hem af. Maar zoals altijd herstelt Rijnders weer en speelt de wedstrijd uit. Voor beginnend clubarts Michel D’Hooghe, tegenwoordig voorzitter van de medische commissie van de uefa, is het het sein om Nico uitgebreid te laten onderzoeken. Dat gebeurt in het universi14
tair ziekenhuis in Gent. Maar ook daar vinden de artsen niets. ‘Het was voor die tijd een hooggekwalificeerd cardiologisch onderzoek, dus wie was ik om hem het voetballen te beletten?’ zegt D’Hooghe. Op de vraag of Nico de clubarts heeft verteld dat hij al eerder last van zijn hart had, is D’Hooghe resoluut. ‘Nee, helemaal niet en ik denk dat dat te maken had met het feit dat hij zo graag wilde voetballen.’ En dan is het 12 november 1972. Club Luik komt op bezoek. In de twaalfde minuut stort Nico Rijnders ter aarde. Ans zit op de tribune: ‘Ik zie hem ineens op de grond liggen, voorover, met zijn hoofd in het gras.’ In die tijd wordt er gewoon doorgespeeld als er een speler op de grond ligt, maar clubarts Michel D’Hooghe stormt resoluut het veld op. Net als Henk Houwaart, die op de bank zit. Grote paniek. D’Hooghe reanimeert. Nico ligt op de brancard. D’Hooghe en Houwaart tillen hem op. ‘En net op het moment dat ze het veld aflopen, zie ik dat ze een deken over zijn hoofd trekken. Wanneer doe je dat? Als iemand dood is,’ verzucht Ans Nooij met gepijnigd gezicht. Onder de tribune vindt er weer een reanimatie plaats. Ans wacht af. Ze is vier maanden zwanger van hun eerste kind en op dat moment voelt ze voor het eerst leven in haar buik. Henk Houwaart is dan bij zijn vriend: ‘Slangetje hier, slangetje daar. Snijden, pompen. Je kent dat wel. Ik ben weggegaan, want ik kon er niet tegen.’ Michel D’Hooghe blijft bij hem in het ziekenhuis die nacht. ‘Toen hij ’s ochtends zijn ogen opendeed, was ik zo blij als een kind.’ Ans zal het moment nooit meer vergeten. Het moment als ze Nico voor het eerst in het ziekenhuis in Brugge spreekt. ‘Hij haalde het beademingskapje van zijn mond en het eerste wat hij zei was: “Ik zal wel nooit meer mogen voetballen.” Geen woord over de baby of dat hij blij was dat-ie het gered 15
had, maar alleen dat. “Ik zal wel nooit meer mogen voetballen.” ’ Naar buiten toe speelt Nico zijn goed-nieuws-toneelstuk. Als Herman Kuiphof hem voor Studio Sport in het Brugse ziekenhuis opzoekt, zegt hij doodleuk in de camera: ‘Dit is Nico Rijnders, met mij gaat alles goed. Straks hoort u meer van mij.’ Rijnders ziet er helemaal niet goed uit. Wallen onder zijn ogen. Ingevallen bekkie. Ans Nooij ziet het beeld terug: ‘Hoe kon hij dat nou zeggen dat alles prima was, als je net een hartaanval hebt gehad?’ Kuiphof wil weten of het incident tijdens de Europacup 1-finale in Londen er iets mee te maken heeft. ‘Toen je pijn in je borst had en gewisseld werd?’ ‘Welnee,’ maakt Nico duidelijk. ‘Dat waren duizelingen. Dat was anders. En ik ben toch in Gent uitgebreid getest? Daar hebben ze niks gevonden.’ Als hij maar mag blijven voetballen. Alleen dat telt. Niet stoppen, niet opgeven. Nooit. Maar het onvermijdelijke gebeurt. Rijnders wordt afgekeurd en kan dat niet accepteren. ‘Het gedroomde leven was voorbij. Hij kreeg iets heel triests over zich,’ zegt Ans. Hij gaat schrijven en tekenen, hij creëert geen vrolijk werk. Ans laat een schets zien van een droef kijkende clown. Soms pakt hij de racefiets en maakt kilometerslange tochten. Om zichzelf te bewijzen dat hij toch gezond is. ‘Werd hij soms ineens weer niet goed,’ zegt Ans. Tegen alle medische adviezen in gaat Rijnders aan de slag als trainer bij Harelbeke, maar moet daar ook stoppen omdat hij na een training onwel wordt. Met het geld van de benefietwedstrijd tussen Ajax en Club Brugge kan Nico Rijnders een sportzaak beginnen, maar dat is geen succes. Hij vindt er niks aan. Nico kan er niet tegen dat mensen bij hem in de zaak komen om over voetbal te praten. Het is te pijnlijk. ‘Dan kwam hij thuis, lag hij op de bank te rillen en te trillen,’ vertelt Ans. 16
Nico Rijnders met zijn vrouw Ans.
Voor Ans wordt het leven met Nico steeds ingewikkelder. Praten doet hij niet, hij wordt depressief en sluit vriendschap met Koning Alcohol. Met gemak slaat hij een fles whiskey achterover. Er zou sprake zijn van drugsgebruik. Hun relatie verslechtert. Ans kan er niet meer tegen en samen met zoon Rik vertrekt ze naar IJmuiden, naar haar zus. Rijnders blijft alleen achter. Salo Muller bezoekt hem in Brugge: ‘Dan zat hij daar zo half in het donker. Hij vond zichzelf zielig en zat alleen maar te schelden. Hij huilde en vond zichzelf een mislukkeling. Ik was er niet graag; had steeds het gevoel dat hij zo kon neervallen, en ik was altijd blij als ik weer weg was.’ Met Koos Knoef viert Nico in 1976 nog carnaval in Deventer. ‘Ineens was er paniek, Nico was niet goed geworden, zaten we met ons boerenkieltje in de ambulance, hij naar de intensive care, maar na een paar dagen mocht hij toch weer weg.’ Nico trekt in bij Koos en die praat veel met Nico, maar echt tot hem doordringen lukt niet. Nico is bang, vindt Koos Knoef. Ans en Nico zien elkaar twee maanden niet. Juist op het moment dat er weer wat contact is, gaat het mis. Rijnders ziet Ans en zoon Rik in IJmuiden en rijdt van daar naar Breda, naar zijn broer Jan. ‘Hij wilde Studio Sport kijken, maar hij haalde het niet, hij lag gewoon te slapen, zo moe was hij. Ik heb hem toen gezegd dat hij wel naar de dokter moest gaan, want als je al niet eens tv kunt kijken...’ ’s Avonds slaapt hij bij zijn ouders en rijdt de volgende morgen naar Brugge terug. Ans : ‘Nico belde, hij zegt: “Het gaat niet goed, ik heb pijn in mijn linkerarm.” Ik stelde nog voor om Michel D’Hooghe te bellen, maar die bleek er niet te zijn.’ Diepe zucht. Stilte. ‘De volgende nacht kreeg ik het telefoontje dat hij gestorven was.’ Op 16 maart 1976 overlijdt Nico Rijnders aan een hartaan18
val, 28 jaar jong. Alleen, boven zijn sportzaak in Brugge. Ans voelt zich schuldig. ‘Was ik bij hem geweest, had hij nu misschien nog geleefd. Had ik hem kunnen redden. Dat vind ik het moeilijkste,’ zegt ze tijdens een van onze eerste gesprekken. Van de familie Rijnders krijgt ze in elk geval de schuld. Ans had gewoon bij Nico moeten blijven. Ans en zoon Rik, die drie jaar oud is, komen naar de begrafenis. ‘We zaten op de tweede rij. Zowel de rij voor me als de rij achter me bleef leeg. Een verschrikkelijke ervaring. Natuurlijk voelde ik me schuldig en ellendig. Die gevoelens zijn nooit verdwenen. Daar heb ik het nog steeds moeilijk mee.’ Ans mag ook niet achter de kist aan lopen. Ze is persona non grata. Meer dan dertig jaar lang voelt ze zich dus schuldig. ‘Was ik bij hem geweest, was het misschien anders gelopen.’ De broer van Nico, Jan Rijnders, begrijpt dat gevoel heel goed: ‘Dan had ze bij hem moeten blijven, je bent toch getrouwd?’ Nooit meer heeft ze een langdurige relatie gehad, regelmatig praat ze nog met Nico. ‘Als ik het moeilijk heb, vraag ik hem wel eens: “Toe help me eens.” En ik vind het zo erg dat hij zijn fantastische zoon niet heeft zien opgroeien.’ Michel D’Hooghe, oud-clubarts van Brugge en vertrouwenspersoon van Nico Rijnders, is de eerste die zegt dat Ans moet stoppen met haar schuldgevoel. Maar belangrijker is Etienne van der Stichele. Als cardioloog behandelde hij Nico in het ziekenhuis na diens hartaanval op het veld in Brugge. Als we hem hebben opgespoord, is Van der Stichele resoluut: ‘Hij had een hartziekte en hij zou hoe dan ook op jonge leeftijd sterven. In die tijd konden we niks voor hem doen. Zeg de weduwe dat ze zich niet schuldig hoeft te voelen over zijn dood.’ Meteen rijden we door naar Knokke. Met een heilzaam bericht. Als ik het Ans vertel, kijkt ze ongelovig en reageert ver19
ward. ‘Dus ik ben toch niet zo’n heks?’ zegt ze geëmotioneerd. Voor alle zekerheid besluit ze zelf contact op te nemen met de cardioloog. Een paar weken later bellen we Ans. Ze klinkt opgelucht. ‘Hij zei hetzelfde als jij. Ik denk minder aan Nico en als ik aan hem denk, draait mijn maag niet meer om. Ik kan het nu afsluiten. Jullie hebben mij een nieuw leven gegeven. Zonder schuldgevoel.’ Meer dan dertig jaar later. En Nico? Nico was voorbestemd om jong te sterven. Hoe dan ook. Hij leefde in een verkeerde tijd. De medische wetenschap was niet in staat om te achterhalen wat er precies met hem aan de hand was. Ja, toen hij zijn hartaanval kreeg, was het wel duidelijk. Een hartafwijking, hoogstwaarschijnlijk aangeboren. En dus zou hij jong doodgaan. Iets wat zijn vrouw Ans nooit heeft geweten. Volgens de Brugse cardioloog Van der Stichele had een interne defibrillator Nico’s leven kunnen redden. Een apparaatje in het lichaam, dat ervoor zorgt dat de op hol geslagen hartslag weer normaal wordt. Tegenwoordig zijn er voetballers, die er goals mee maken, met zo’n interne defibrillator. Zoals Evander Sno en Lorenzo Ebicilio. De allereerste werd geïmplanteerd in 1980. Vijf jaar na Nico’s dood.
20
2 – Winnen op Alpe d’Huez John Appel
Na de uitzending van 17 juli 2011 van Andere Tijden Sport over Peter Winnens heroïsche overwinning op de Alpe d’Huez in de Tour van 1981, stuurt hij mij een e-mail: Hoi John, Zat gekluisterd voor de buis en binnen in me juichte het. Bedacht me toen ineens dat ik je het verhaal van de dode oom en de in het harnas gesneuvelde supporter nooit verteld heb. Had me nochtans voorgenomen erover te vertellen tijdens onze opnames, maar het was me ontschoten. ‘L’esprit de l’escalier’ heet zoiets geloof ik: de trap afdalen en opeens weten wat je had moeten zeggen. Met schrijven heb ik het ook soms. Als de deadline verstreken is en het stuk ingeleverd komen er betere zinnen en ideeën. Houdoe, Peter Ik neem het hem niet kwalijk. Mijn motto als filmmaker is: ‘Wat je niet ziet, dat mis je niet.’ Bovendien ken ik Peter al zo’n vijftien jaar. De redactie van Andere Tijden Sport had mij benaderd om een aflevering te maken over zijn eerste en mooiste overwinning uit zijn profcarrière, de Koninginnerit op de Franse nationale feestdag, 14 juli 1981. ‘Eigenlijk had ik toen net zo goed kunnen stoppen,’ zegt hij me later. 21
We gaan met zijn vieren in een gehuurd busje op weg naar de Alpen. Cameraman Wiro, geluidsman Frenk, Peter en ik. Het voelt als vakantie, mannen onder elkaar. Lekker een paar dagen weg zonder de vrouw. Peter zit de hele reis op de achterbank en geniet van de trip. Niks vliegtuig, business class of taxi. Gewoon meedoen met de rest. Zo ken ik Peter. Geen kapsones. Ons hotelletje is in het dorpje Huez, vier kilometer onder de top. We zijn de enige gasten en moeten een uur wachten tot de eigenaar uit het dal gearriveerd is om ons binnen te laten. Naast het hotel is een cafeetje waar autochtonen om acht uur ’s ochtends hun eerste biertje laten zakken. Op het terras zit een groep bejaarde toeristen. Eén van hen blijft Peter aanstaren. Je ziet hem denken: waar ken ik die vent toch van? Het blijft nog lang duister in zijn hoofd. Het is april. Er zijn nog niet veel fietsers op de Alpe d’Huez. Een vijftiger met een triple-versnelling komt voorbij. Verderop wordt er nog volop geskied. We hebben uit het Koga-museum de authentieke fiets meegekregen waarmee Peter dertig jaar eerder zijn Tourdebuut maakte. Stevig ingepakt in karton en schuimrubber. Peter heeft ook zijn oude Capri-Sonne-koersshirt bij zich, dat zijn inmiddels overleden moeder voor hem heeft bewaard. Hij pakt de fiets voorzichtig uit. Het azuurblauwe stalen frame schittert in de lentezon. Hij kijkt bedenkelijk naar de versnellingen. ‘Zonder triple gaat me dat niet lukken,’ zegt hij. We moeten naar de plaatselijke fietsenmaker. De jonge reparateur kijkt met een timmermansoog naar de tandwielen. ‘4224. Daar heb je flinke benen voor nodig als je de Alpe d’Huez wilt beklimmen.’ Peter lacht vriendelijk en je ziet hem denken: dat ga ik mooi niet doen. Maar er is niets aan te doen, de fiets is te antiek om nog aangepast te worden aan de wensen van een vijftig-plusser. 22
De fietsenmaker herkent Peter. Met dat mooie franse accent zegt hij: ‘Ah, oui! Pieter Wienén.’ Hij herinnert zich diens twee overwinningen op de Nederlandse berg, uit ’81 en ’83. ‘Maar toen was je nog niet eens geboren,’ zegt Peter bewonderend. ‘Ik ben een wielerfan, ik ken mijn klassiekers,’ antwoordt hij. Ik moet terugdenken aan mijn eigen heroïsche klim tijdens de Marmotte, een jaarlijks voor wielerliefhebbers georganiseerde remake van de Koninginnerit uit de Tour. Ik beklim in de ochtendvroegte de Croix-de-Fer. Er komt een Fransman langszij. Hij kijkt minachtend naar mijn triple en vraagt: ‘Combien de dents?’ Wat voor versnelling heb je, mietje. En hij rijdt van me weg. Arrogante lui, die Fransen. Dat laat ik niet op me zitten. Ik schakel bij en op mijn tandvlees haal ik hem vlak voor de top in. Bij het passeren probeer ik zo neutraal mogelijk te kijken, maar inwendig kraakt alles bij deze voor de poorten van de hel weggesleepte ritzege. Mijn eerste kennismaking met Peter Winnen dateert van het voorjaar van ’96. In het kader van de televisieserie Voorbij de droom ben ik door de avro gevraagd om een portret te maken van Peter als topsporter die na zijn carrière in een zwart gat is terechtgekomen. Hij was vijf jaar daarvoor gedwongen met wielrennen gestopt nadat hij in de aanloop van de Tour de France door een auto van de nos-radio was aangereden. Ik bel Peter op en hij zegt dat hij niet geïnteresseerd is om mee te doen. Hij hoeft niet zo nodig op tv. Ik doe het voorstel dat ik – in de wetenschap dat het antwoord nee is – toch bij hem thuis in Venray langskom. ‘O goed,’ zegt hij, ‘kom maar langs.’ Als ik bij hem aanbel, doet hij verlegen open. We gaan aan 23
de bar in zijn keuken zitten. Het ijs is snel gebroken en ik merk dat het klikt tussen ons. Komt het omdat we van hetzelfde geboortejaar zijn? Peter heeft alle tijd van de wereld. We praten over van alles en nog wat en eigenlijk niet eens over de uitzending. ‘Je eet toch mee?’ vraagt zijn vrouw Yvonne, als ze van haar werk thuiskomt. Zij heeft tenminste een baan, denk ik. Bij het afscheid zeg ik: ‘Zal ik je over twee weken bellen? Dan moet je er toch nog maar eens over nadenken.’ ‘Ja, zal ik doen,’ zegt hij. Twee weken later bel ik hem op. ‘En... heb je er al over nagedacht?’ ‘Nee, nog niet,’ zegt hij. ‘Ik wel,’ zeg ik. ‘Ik heb er wel over nagedacht. Je doet mee.’ ‘Oké,’ zegt hij. ‘Wanneer wil je beginnen?’ Een paar weken later nemen we het filmpje op. Peter als student aan de kunstacademie in Arnhem. Hij doet experimenten met dode muizen die hij op een luidspeaker tot leven brengt. Hij laat vazen van kunststof trillen door de wind van een voorbijrazende trein. Peter vertelt tussen neus en lippen door dat hij nog een paar gedichten op zolder heeft liggen. Hij gaat naar boven en komt terug met een sigarendoos met kladpapiertjes. Hij leest er één voor, geschreven na zijn zwaarbevochten overwinning op Alpe d’Huez. Ik geef mijn benen aan de bergen aan de lucht vraag ik zuurstof mijn fiets schiet stralen in de zon hij is mooi ik fiets bergop de berg is moe hij hijgt. 24