ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
Eindverslag
Dit verslag werd opgesteld door de ULB (Université Libre de Bruxelles) voor de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Het geeft het standpunt weer van de auteurs op basis van de vermelde bronnen. Noch de FOD Economie, noch de auteurs van dit verslag, kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het gebruik dat van de inhoud van dit verslag wordt gemaakt.
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Ondernemingsnr.: 0314.595.348 http://economie.fgov.be tel. 02 277 51 11 Vanuit het buitenland: tel. + 32 2 277 51 11 Verantwoordelijke uitgever: 0410-14
Jean-Marc Delporte Voorzitter van het Directiecomité Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel
Université Libre de Bruxelles
Institut de Gestion de l'Environnement et d'Aménagement du Territoire (IGEAT)
Analyse van de energierekening van de huishoudens en het meten van de moeilijkheden waarmee senioren te maken hebben Eindverslag
Xavier May
Overeenkomst ULB/FOD Economie Oktober 2013
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
1
Inhoudsopgave 1. INLEIDING.........................................................................................................................................................2 2. GEGEVENS........................................................................................................................................................3 2.1 DE ENQUÊTE EU-SILC 2011.................................................................................................................... 3 2.2 RAMING VAN DE ENERGIEREKENING IN EU-SILC......................................................................................5 3. DE KENMERKEN VAN DE WONINGEN PER BOUWPERIODE............................................................7 4. BEPALENDE ELEMENTEN IN DE ENERGIEFACTUUR VAN DE HUISHOUDENS...........................8 5. DE ENERGIEREKENING PER INKOMENSDECIEL..............................................................................11 5.1 KENMERKEN VAN WONINGEN VAN KLEINE HUISHOUDENS VAN SENIOREN..................................................12 5.2 KENMERKEN VAN WONINGEN VAN DE OVERIGE HUISHOUDENS.................................................................13 6. HOE KUNNEN DE PROBLEMEN GELINKT AAN DE ENERGIEREKENING GEMETEN WORDEN ?.....................................................................................................................................................................14 6.1 ENERGIEARMOEDE................................................................................................................................. 14 6.2 PROBLEMEN OM DE WONING TE VERWARMEN..........................................................................................15 6.3 BETALINGSACHTERSTAND....................................................................................................................... 16 6.4 ENERGIEMOEILIJKHEDEN........................................................................................................................ 16 6.5 VERGELIJKING VAN DE VERSCHILLENDE MAATREGELEN...........................................................................19 7. DE ENERGIEREKENING VAN DE KLEINE HUISHOUDENS VAN SENIOREN................................23 8. DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN PER REGIO.........................................................................................26 9. PROSPECTIEVE SCENARIO'S....................................................................................................................27 9.1 IMPACT VAN DE VERGRIJZING OP DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN VAN DE HUISHOUDENS................................27 9.2 IMPACT VAN DE STIJGING VAN DE ENERGIEPRIJZEN OP DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN VAN DE HUISHOUDENS. 29 10. DENKPISTES IN DE STRIJD TEGEN ENERGIEMOEILIJKHEDEN.................................................30 11. BESLUITEN....................................................................................................................................................31 12. BIBLIOGRAFIE.............................................................................................................................................33
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
2
1. INLEIDING Door de stijging van de energieprijzen gedurende de laatste jaren hebben steeds meer gezinnen het moeilijk om hun woning te verwarmen en de energierekeningen te betalen. Dit probleem duikt regelmatig op - eveneens in de media - en zou nog schrijnender zijn voor de bejaarden die vaak een uiterst laag inkomen hebben. Dit onderzoek heeft dus tot doel de moeilijkheden in kaart te brengen waarmee de gezinnen - en in het bijzonder de senioren - te maken hebben om hun energierekeningen te be talen. Wij onderzoeken tevens de eventuele gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en van de stijging van de energieprijzen voor de toekomstige situatie van de gezinnen. Deze studie is gebaseerd op gegevens die per gezin zijn ingezameld. Zo kan een verband worden gelegd tussen de energie-uitgaven van een gezin, de kenmerken van dat gezin of de kenmerken van de woning. Voor zover wij weten is er voor België nog geen enkele studie verricht die gebaseerd is op de gegevens per gezin. Er zijn wel een aantal oppervlakkige analyses gebeurd op basis van samengevoegde resultaten van het Huishoudbudgetonderzoek. In deze studie wordt dus enkel aandacht geschonken aan de huishoudelijke energie zonder rekening te houden met de energie-uitgaven voor vervoer. Jammer genoeg wordt er geen rekening gehouden met een aantal belangrijke factoren zoals de energiekost die varieert naar gelang van de gemeente, de prijsverschillen tussen de leveranciers, de beschikbaarheid van bepaalde soorten energie (aardgasdistributie is niet overal aanwezig) of het feit dat het in sommige regio’s kouder is dan in andere. Omdat de energierekening grotendeels bepaald wordt door de verwarmingskosten komen eerst de kenmerken van de woningen (ouderdom en graad van isolatie) en de energierekeningen per oppervlakte aan bod. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de elementen die een invloed hebben op de energierekening van de gezinnen. Op basis van de resultaten leek het ons nuttig toe te lich ten waarom de energierekening van de gezinnen weinig te maken heeft met het inkomen. Ten derde wordt er een definitie gegeven van energie-armoede en van de beste manier waarop die kan worden gemeten. In een vierde fase wordt een analyse gemaakt van de situatie van de bejaarden en wordt de energie-armoede voor de drie gewesten van het land in kaart gebracht. Verder worden twee toekomstige scenario’s uitgewerkt : het ene is gebaseerd op de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en het andere houdt rekening met de impact van de evolutie van de energieprijzen op de energie-armoede. Tenslotte stellen wij enkele denkpistes voor waarmee de energie-armoede kan worden bestreden om tenslotte een aantal besluiten te trekken.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
3
2. GEGEVENS Wij hebben enkel en alleen gewerkt met de gegevens van de enquête EU-SILC 2011 (Stu dy on Income and Living Conditions) omdat die gebaseerd is op een belangrijk staal en op een grote waaier van uiterst gedetailleerde vragen over de levensomstandigheden (woning, gezondheid, tevredenheid, bezigheden van de gezinsleden, enz.). Een tweede interessante bron voor de energievraagstukken had het Huishoudbudgetonderzoek kunnen zijn maar jammer genoeg beschikten wij in het raam van deze studie niet over voldoende tijd. De enquête EU-SILC bleek van bij het begin het uitgelezen instrument voor deze studie omdat het laatste beschikbare Huishoudbudgetonderzoek 1 was uitgevoerd op een kleiner staal met een hogere proportie van non-respons.
2.1 DE ENQUÊTE EU-SILC 2011 In de Enquête EU-SILC wordt er gewerkt met individuele gegevens. Het staal omvat 5 900 gezinnen; dat zijn 14 300 personen en 11 500 bevraagde personen (vanaf 16 jaar). Wij beschikken over een enorme informatie over het gezin (samenstelling, leeftijd, bezigheden, inkomen), de woning (soort woning, aantal en aard van de woonruimten, energiebron(nen) die gebruikt wordt (worden) voor verwarming, bewoningsstatuut, ouderdom van de woning, graad van isolatie, betalingsmoeilijkheden, enz.), de accommodatie, het ener gieverbruik, enz. Om de gezinnen per inkomen te klasseren gebruiken wij het begrip equivalent beschikbaar inkomen. Het equivalent beschikbaar inkomen komt overeen met het totale inkomen van een gezin - na belasting en andere aftrek - dat beschikbaar is om te worden uitgegeven of gespaard, verdeeld over het aantal gezinsleden omgezet in volwassen equivalenten (of verbruikseenheden). Die equivalentieschaal wordt toegepast om de verbruiksuitgaven aan te passen in functie van de omvang en de samenstelling van het gezin ten einde rekening te houden met de economische schaalvergroting. Coëfficiënt 1 wordt toegekend aan de eerste volwassene, 0,5 aan de andere personen ouder dan 13 jaar en 0,3 aan kinderen van 13 jaar of jonger. Op basis van het equivalent beschikbaar inkomen verdelen wij de soorten gezinnen per de ciel in onderstaande figuur.
1
D.w.z. het Huishoudbudgetonderzoek 2010. In 2013 is het laatste Huishoudbudgetonderzoek 2012 bekendgemaakt. Dat werd helemaal herwerkt om cijfers van betere kwaliteit te bekomen.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
4
Verdeling van het soort huishouden per inkomensdeciel 100% 90%
Alleenstaande
80%
2 volwassenen < 65 jaar, geen kind ten laste
70%
2 volwassenen waarvan ten minste een > 65 jaar, geen kind ten laste
60%
Ander huishouden zonder kind ten laste
50%
Eenouderhuishouden, 1 kind of meer ten laste
40%
2 volwassenen, 1 kind ten laste
30%
2 volwassenen, twee kinderen ten laste
20%
2 volwassenen, drie kinderen of meer ten laste
10%
Ander huishouden met kinderen ten laste Andere (onmogelijk te bepalen)
0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
Bij de eerste inkomensdecielen vindt men meer alleenstaanden, koppels met ten minste 1 gezinslid ouder dan 65 jaar, eenoudergezinnen en gezinnen met 3 kinderen of meer. In de laatste inkomensdecielen daarentegen zijn er meer koppels van minder dan 65 jaar zonder kinderen ten laste, andere gezinnen zonder kinderen ten laste, gezinnen met één en vooral twee kinderen ten laste. De samenstelling van de gezinnen hangt dus nauw samen met de verdeling in decielen. Ook de verdeling tussen de decielen van senioren van 65 jaar en ouder is specifiek. De senioren zijn vooral vertegenwoordigd in de tweede en derde decielen en zeer weinig in de drie laatste decielen.
Verdeling van de senioren van 65 jaar en ouder per inkomensdeciel 100% 90% 80% 70%
Aandeel van de personen van 65 jaar en ouder Aandeel van de personen jonger dan 65 jaar
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
Die verdeling wordt verklaard door het feit dat de inkomensdecielen bepaald zijn op basis van het geheel van de inkomens maar houdt geen rekening met het vermogen van de gezinnen. Zo wordt er geen rekening mee gehouden dat veel senioren volledig eigenaar zijn van hun woning (zij moeten dus geen hypothecaire lening afbetalen) en dat zij dus geen huur of lening moeten betalen.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
5
Bijgevolg hebben de resultaten van de enquête EU-SILC de neiging de financiële situatie van senioren te onderschatten en hun armoede te overschatten (omdat die enkel op basis van het geldelijk inkomen wordt berekend). In de tabellen en figuren waarin de resultaten worden voorgesteld vermelden wij doorgaans het aantal gezinnen waarop het staal betrekking heeft. Dat cijfer wordt als indicatie gegeven om de lezer een idee te geven van het staal waarop de statistiek betrekking heeft. In de verschillende ramingen wordt echter rekening gehouden met een specifieke weging voor elk gezin die meer bepaald rekening houdt met de omvang en de verblijfplaats van de gezinnen.
2.2 RAMING VAN DE ENERGIEREKENING IN EU-SILC Wij bestuderen de energierekening van de gezinnen in haar geheel want het is moeilijk de verschillende soorten verbruik uit elkaar te halen. Voor veel gezinnen is het immers moeilijk hun gas, elektriciteit- en waterverbruik afzonderlijk te bepalen en dus geven zij een bedrag aan waarin alles van hun energiefactuur vervat is. Elke soort energie is financieel min of meer interessant (meer bepaald in functie van de evolutie van de prijzen) maar het soort energie dat verbruikt wordt, is vaak opgelegd. In landelijke gebieden wordt vaak stookolie gebruikt omdat er geen aardgasnet aanwezig is. Sommige gezinnen verwarmen met elektriciteit ook al is dat een dure energiebron maar ze vergt weinig infrastructuur. Bovendien kan een bepaalde soort energie voor verschillende doeleinden worden aangewend : elektriciteit wordt gebruikt voor huishoudtoestellen, verlichting, om te koken, om te verwarmen, om water te verwarmen, enz. Dat geldt eveneens voor gas en stookolie. Een gezin dat aangesloten is op het aardgasnet zal waarschijnlijk minder elektriciteit verbruiken omdat er voor bepaalde zaken gas wordt gebruikt in plaats van elektriciteit maar het is moeilijk daaruit conclusies te trekken. Daarom hebben wij besloten onze aandacht te vestigen op de gehele energierekening van de gezinnen zonder onderscheid tussen de verschillende soorten energie. Voor ongeveer 10% van de gezinnen uit het staal moeten wij het waterverbruik schatten omdat het samengevoegd is met een of meer elementen van de energierekening 2. In die gevallen wordt het maandelijks waterverbruik geraamd via de volgende lineaire regressie: Maandelijkse waterrekening =-2.021 + 14.9*ve – 3.392*brus – 1.855*vlaanderen + 3.087* wasmachine Daarin zijn ve verbruikseenheden, brus/vlaanderen een variabele die gelijk is aan 1 wanneer men verblijft in Brussel/Vlaanderen (anders 0) en wasmachine een variabele die gelijk is aan 1 indien men een wasmachine heeft (anders 0). De gecorrigeerde R² van de regressie is gelijk aan 0,252. Het waterverbruik van de gezinnen wordt beter weergegeven door de verbruikseenheden dan door het aantal personen in het gezin. Statistisch gezien kan men uit het gezinsinkomen niet afleiden hoe groot het verbruik is3. Tenslotte wordt die raming van het waterverbruik van de gezinnen afgetrokken van het energie+waterverbruik om dan enkel de energie-uitgaven over te houden die ons interesseren4.
2
10 % van de gezinnen kan niet meedelen hoeveel zij enkel voor water betalen.
3
De coëfficiënt voor het gezinsinkomen in bovenstaande regressie is statistisch niet verschillend van nul. Daar om is de verklarende variabele inkomen niet aanwezig is het model.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
6
Om een idee te geven : de hoogste maandelijkse energiefactuur van het staal bedraagt 640€.
4
In het staal EU-SILC waarop wij werken schrappen wij de gezinnen met een energierekening gelijk aan 0, de gezinnen die ten opzichte van hun inkomen een energierekening hebben die minder bedraagt dan 0 (d.w.z. die een negatief geraamd inkomen hebben) of meer dan 1 (d.w.z. dat de energierekening hoger is dan hun in komen). Zo vermindert de omvang van het staal van 5 910 naar 5 733 gezinnen.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
7
3. DE KENMERKEN VAN DE WONINGEN PER BOUWPERIODE Wij beginnen met na te gaan welke de kenmerken zijn van de woningen in functie van de periode waarin zij gebouwd zijn. Kenmerken van de woningen per bouwperiode 100% 90%1.4 €
1.6 € 1.3 €
Aandeel van de geïsoleerde woningen
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20%
1.4 €
1.4 €
1.4 € 1.2 €
1.4 € 1.2 €
1.2 € 1.0 €
1.0 € 0.9 €
0.8 € 0.6 € 0.4 €
10%
0.2 €
0%
0.0 €
Dubbele beglazing overal Dakisolatie Isolatie van de muren Mediaanenergierekening/m²
Bron: SILC (2011)
Hoe ouder de woning, hoe minder zij geïsoleerd is (dubbele beglazing, isolatie van de muren en van het dak) en hoe hoger de energierekening per m² woning. In het begin van de jaren 80, d.w.z. na de petroleumcrisissen van de jaren 70 zien wij in de grafiek dat er fors geïsoleerd wordt in de woningen. Die betere isolatie vertaalt zich in een progressieve daling van de mediaanenergiefactuur per m² (tot in 1981 was die stabiel). Daarom wordt verder in onze studie het woningpark in 2 perioden opgesplitst : de woningen die gebouwd zijn voor 1981 en de woningen die dateren van 1981 en erna.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
8
4. BEPALENDE ELEMENTEN IN DE ENERGIEFACTUUR VAN DE HUISHOUDENS In dit onderdeel proberen wij een eerste serie elementen te bepalen die een verklaring geven voor de energierekening van de gezinnen 5. Alvorens proberen te begrijpen hoe de energierekening in elkaar zit en welke moeilijkheden de senioren ervaren, lijkt het ons nuttig te weten welke elementen het energieverbruik van de gezinnen beïnvloeden. Hiervoor hebben wij een regressieanalyse uitgevoerd voor een aantal predictoren van de energierekening van de gezinnen. Onderstaande tabel geeft de coëfficiënten weer van de variabelen van de lineaire regressie die een verklaring geven voor de maandelijkse energierekening van de gezinnen.
Niet-gestandaardiseerde coëfficiënten B
Standaardvergissing
(constante)
58,046
4,317
villa
61,756
3,367
ve
25,781
aantal_kamers
Gestandaardiseerde coëfficiënten Bêta
t
Betekenis
13,445
0,000
0,381
18,340
0,000
1,489
0,221
17,314
0,000
10,058
0,716
0,193
14,057
0,000
25,712
2,947
0,161
8,726
0,000
Vlaaderen
-25,585
1,963
-0,160
-13,036
0,000
moderne_villa
-27,622
2,966
-0,129
-9,312
0,000
Brussel
-30,092
3,624
-0,109
-8,303
0,000
aanpalende_woning
22,976
2,804
0,095
8,195
0,000
moderne_aanpalende_woning
-17,954
3,722
-0,058
-4,824
0,000
armoede
-12,933
2,692
-0,056
-4,805
0,000
volledig_eigenaar
7,819
2,016
0,046
3,879
0,000
dubbele_beglazing
-5,150
2,125
-0,029
-2,424
0,015
centrale_verwarming
Gecorrigeerde R² = 0,315
In deze tabel zijn de variabelen geklasseerd in functie van hun verklarend vermogen in het model (gemeten door de absolute waarde van de gestandaardiseerde coëfficiënten) : de variabele “villa” heeft het grootste relatieve belang in het model en “dubbele_beglazing” de kleinste. Enkel de significante variabelen (van 5%) worden in aanmerking genomen. Bovenstaand model verklaart 31,5% van de variantie van de energierekening. De variabelen villa, aanpalende_woning, Vlaanderen, moderne_villa, Brussel, centrale_verwarming, moderne_aanpalende_woning, armoede, volledig_eigenaar en dubbele_beglazing zijn binaire variabelen die enkel de waarde 0 of 1 hebben. Die variabelen krijgen de waarde 1 respectievelijk indien het gezin verblijft in een villa, in een (half) aanpa lende eengezinswoning, in Vlaanderen, in een villa gebouwd in de jaren 80 of erna, te Brussel, in een woning met centrale verwarming, in een (half) aanpalende eengezinswoning gebouwd in de jaren 80 of erna, in een arm gezin, in een gezin dat eigenaar is van zijn wo ning waarvan het de hypothecaire lening heeft volledig terugbetaald, in een woning met overal dubbele beglazing.
5
Opgelet: wij analyseren hier de energierekening van de gezinnen in absolute waarde. Verder zullen wij gebruik maken van het begrip rekening per verbruikseenheid (of volwassen equivalent) waardoor de rekeningen van de gezinnen onderling kunnen worden vergeleken : het is logisch dat hoe meer mensen er in een gezin zijn, hoe hoger de energierekening is.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
9
De variabelen ve en aantal_kamers komen respectievelijk overeen met het aantal verbruikseenheden (of volwassen equivalenten) en met het aantal kamers 6 waarover het huishouden beschikt. De toevoeging van de term “modern” bij het soort woning betekent dat de woning na 1981 gebouwd is. Onder de noemer ‘arm’ (variabele “armoede”) valt elk gezin waarvan het equivalent beschikbaar inkomen lager is dan 60% van het mediaan equivalent beschikbaar inkomen 7. In de praktijk betekent dit dat 15,3% van de huishoudens met het laagste equivalent beschikbaar inkomen als arm wordt beschouwd. In de regressie hebben wij de variabelen Brussel en Vlaanderen ingevoerd omdat de energie gemiddeld het duurst is in Wallonië. De interpretatie van de tabel is vrij eenvoudig : indien men in een villa woont, stijgt de maandelijkse energierekening met 61,8€, indien die villa in de jaren 80 of later is gebouwd, daalt de rekening met 27,6€. De meerkosten in vergelijking met het wonen in een appartement bedragen dus gemiddeld 34€ (61,8€ - 27,6€). Dezelfde redenering gaat op voor de andere binaire variabelen (gezinnen die in Vlaanderen wonen hebben een gemiddelde rekening die 25,6€ lager is, de beschikking over centrale verwarming leidt tot meerkosten van 23€, enz.). De variabelen die het meest leren over de energiefactuur van een woning zijn in dalende volgorde : wonen in een villa (+8), het aantal equivalente volwassenen in het huishouden (= verbruikseenheden) (+), het aantal kamers in de woning (+), wonen in een (half) aanpalen de eengezinswoning (+), wonen in Vlaanderen (-), wonen in een woning gebouwd na 1981, wonen te Brussel (-), beschikking over centrale verwarming (+), wonen in een (half) aanpa lende eengezinswoning gebouwd na 1981, arm zijn (-), volledig eigenaar van zijn woning zijn (+) en overal dubbele beglazing hebben (-). De aanwezigheid van personen ouder dan 65 in het gezin is niet significant en heeft dus geen impact op de energierekening. Dit wijst erop dat senioren – in overigens dezelfde omstandigheden 9 – geen hogere energierekening hebben dan jongere gezinnen. Senioren zouden dus niet meer verbruiken omdat zij nu eenmaal oud zijn en liever meer verwarmen. Integendeel; verder in deze studie zullen wij zien dat deel uitmaken van een gezin van senioren geassocieerd wordt met het beschikken over een groter aantal kamers, wonen in een woning die voor de jaren 80 is gebouwd en eigenaar zijn zonder hypothecaire lening (dit zijn 3 relevante variabelen in het model). Wij zullen bijgevolg vaststellen dat gezinnen van senioren gemiddeld een hogere energierekening hebben dan jongere gezinnen. Zoals voor het waterverbruik wordt de energierekening van de gezinnen beter verklaard aan de hand van verbruikseenheden (de variabele ve) dan door het aantal personen die deel uitmaken van het gezin.
6
Het aantal beschikbare kamers in een woning komt overeen met de som van de leefruimten (kamer, salon, bureau, speelkamer, …) min een gemeenschappelijke leefruimte.
7
Het mediaaninkomen is het inkomen waarbij 50% een lager inkomen heeft en 50% een hoger inkomen.
8
Het teken tussen haakjes geeft het verband aan tussen een variabele en de energierekening van de gezinnen (terwijl alles overigens hetzelfde is). Wonen in een villa die voor 1981 gebouwd is wordt bij voorbeeld geassocieerd met een hogere energierekening terwijl wonen in Vlaanderen geassocieerd wordt met een lageren rekening.
9
Dit betekent dat het aantal kamers, de bouwperiode, het type woning, het eigendomsstatuut, het feit arm te zijn en de omvang van het gezin als constant worden beschouwd.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
10
Tevens vestigen wij de aandacht op het a-priorisch verrassend resultaat dat het inkomen van het gezin in het model niet aanwezig is als verklarende variabele. Dit resultaat is strijdig met wat men over het algemeen aantreft in de literatuur. Verscheidene studies (bij voorbeeld Bogaert (2011), Dozzi et al. (2008)) vermelden immers op basis van gegevens afkomstig van het Huishoudbudgetonderzoek dat de energierekening progressief en aanzienlijk stijgt tussen het eerste en het tiende inkomensdeciel. Daardoor zouden rijke gezinnen een veel hogere energierekening hebben dan arme gezinnen (ongeveer het dubbele). De verbruiksgegevens zijn echter niet via de verbruikseenheden gestandaardiseerd volgens de omvang van het gezin. Wanneer de energierekeningen gestandaardiseerd worden in functie van de omvang van het gezin (het is logisch dat de grootste gezinnen een hogere energierekening hebben dan de kleinste) dan kan men slechts een geringe voortgang vaststellen tussen het eerste en het tiende inkomensdeciel 10. Dit wijst erop dat het verband tussen het gezinsinkomen en de energierekening niet zo evident is. Niettemin is het inkomen onrechtstreeks aanwezig via de binaire variabele “armoede” waarmee rekening wordt gehouden want hierdoor wordt de energierekening beter verklaard dan door het inkomen11. Dit betekent dat het voor de verklaring van de energierekening nuttiger is te weten of een gezin deel uitmaakt van de 15,3% gezinnen met het laagste inkomen dan rekening te houden met het gezinsinkomen 12. Dubbele beglazing heeft weinig impact op het energieverbruik. De bouwperiode van de woning heeft een grotere invloed (via de variabele “modern”). Deze elementen zijn eveneens met elkaar verweven : de recente woningen zijn vaak uitgerust met dubbele beglazing.
10
Dit betekent dat de omvang van de gezinnen uit de eerste inkomensdecielen niet dezelfde is als die van de laatste decielen.
11
Wij hebben dezelfde regressie uitgetest door het logaritme van het equivalent beschikbaar inkomen te nemen in plaats van het equivalent beschikbaar inkomen maar die variabele blijft minder belangrijk dan de variabele « armoede ». Het logaritme is een positieve afnemende functie, d.w.z. dat zij toelaat rekening te houden met het feit dat de beschikking over een jaarlijks bijkomend inkomen van 1000€ wanneer men een inkomen heeft van 20 000€ een groter effect zou hebben op het energieverbruik dan wanneer met 200 000€ verdient.
12
Beide variabelen « gezinsinkomen » en « armoede » kunnen overigens niet tegelijkertijd in het model worden geïntegreerd omdat zij nauw met elkaar gecorreleerd zijn.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
11
5. DE ENERGIEREKENING PER INKOMENSDECIEL Aangezien het inkomen weinig invloed heeft op de energierekening van het gezin hebben wij ernaar gestreefd het gedrag van de gezinnen te detailleren in termen van huisvesting en energieverbruik volgens inkomensdeciel. Wij hebben zo een aantal variabelen gecreëerd die kenmerkend zijn voor de grootte van de woningen: Het aantal beschikbare kamers in een woning komt overeen met de som van de leefruimten (kamer, salon, bureau, speelkamer, …) min een gemeenschappelijke leefruimte. De behoefte aan kamers voor een gezin wordt als volgt berekend (deze berekening is geïnspireerd op de regels die worden toegepast voor sociale woningen) : een kamer per koppel, een kamer voor twee kinderen jonger dan 9 jaar en een kamer voor elke andere persoon ouder dan 9 jaar. Het aantal bijkomstige kamers is het verschil tussen het aantal beschikbare kamers en de kamerbehoefte van het gezin. De bewoonbare oppervlakte van de woningen wordt soms geraamd want 10% van de huishoudens uit het staal geeft geen gegevens inzake het aantal m² van de woning waarin zij wonen maar situeren de bewoonbare oppervlakte op een schaal van 6 categorieën. Voor die huishoudens wordt de grootte van de woning dus geraamd (de benadering is van minder goede kwaliteit voor de zeer kleine en de zeer grote woningen).
Inkomensdeciel
Gemiddeld aantal kamers
Gemiddeld aantal bijkomstige kamers
Gemiddelde bewoonbare oppervlakte
Gemiddeld aantal personen
Mediaan van de energierekening
Mediaan van de energierekening/ve
Mediaan van de energierekening/m²
Huisouden dat niet in staat is zijn woning behoorlijk te verwarmen
1
3,0
0,6
100
3,4
137
69
1,39
23,1%
2
2,9
0,9
100
2,7
148
90
1,50
14,4%
3
3,2
0,9
115
3,1
157
83
1,37
11,2%
4
3,4
1,1
115
3,1
161
91
1,37
10,0%
5
3,5
1,2
120
3,2
165
87
1,39
5,2%
6
3,8
1,4
122
3,4
178
88
1,31
2,6%
7
3,7
1,4
135
3,2
161
82
1,23
2,3%
8
3,8
1,7
140
3,2
167
89
1,17
1,1%
9
3,8
1,7
135
3,0
172
93
1,25
1,3%
10
4,1
2,2
160
2,9
174
92
1,10
0,6%
Bron: SILC (2011)
Zoals verwacht stijgen het aantal kamers, het aantal bijkomstige kamers en de bewoonbare oppervlakte met de inkomensdecielen (de omvang van het gezin is vrij stabiel tussen de decielen). De mediaanenergierekening daarentegen stijgt lichtjes en de mediaanenergierekening per verbruikseenheid is stabiel van het tweede tot het tiende deciel. Enkel het eerste deciel verbruikt minder energie per verbruikseenheid. Het resultaat is verbazend omdat men zou denken dat de energierekening zou stijgen met het inkomen. Wij stellen echter even eens vast dat hoe vermogender het gezin is, hoe beter hun woning scoort op het vlak van energie-efficiëntie (d.w.z. dat de mediaanenergierekening per m² laag is). Hoewel de eerste inkomensdecielen een energiebudget per verbruikseenheid hebben dat nauw aansluit bij dat van de meer vermogende gezinnen (met uitzondering van het eerste deciel dat minder geld besteedt aan energie), dat zij kleinere woningen hebben, klagen zij veel vaker dat zij niet in staat zijn hun woning behoorlijk te verwarmen (laatste kolom van de tabel). Dit is een schijnbare contradictie die nader onderzoek vergt.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
12
Wij hebben twee verklaringen voor die paradox. Ten eerste zijn er bij de gezinnen met een laag inkomen meer gezinnen van senioren en die bewonen gemiddeld te grote en oude woningen en vaak zijn zij volledig eigenaar 13. Daarom verbruiken zij meer per verbruikseenheid. Ten tweede zijn er meer andere gezinnen (geen senioren) met een laag inkomen die in oude woningen wonen die slecht scoren op het vlak van energie-efficiëntie. Op basis van deze beide factoren kan mede verklaard worden waarom de gezinnen uit de eerste inkomensdecielen evenveel verbruiken als die uit de laatste decielen. Beide verklaringen worden verder nader uitgewerkt.
5.1 KENMERKEN VAN WONINGEN VAN KLEINE HUISHOUDENS VAN SENIOREN Het gaat hier over de woningen van kleine gezinnen van senioren, d.w.z. gezinnen van een alleenstaande ouder dan 64 jaar of van twee volwassenen waarvan er ten minste 1 ouder is dan 64 jaar. 88% van de 64-plussers woont in een dergelijk gezin 14. Wij hebben ervoor gekozen ons veeleer toe te spitsen op die kleine gezinnen dan op de andere gezinnen van een of meer senioren want heel waarschijnlijk beschikken die grotere gezinnen over meer soorten inkomsten en gaan de verbruikskenmerken van senioren verloren in het globale gedrag van het gezin. deciel
Aantal kleine huishoudens van senioren
Aantal overige huishoudens
Bijkomstige kamers voor kleine huishoudens van senioren
Bijkomstige kamers voor de overige huishoudens
Mediaan van de energierekening /ve voor de kleine huishoudens van senioren
Mediaan van de energierekening /ve voor de overige huishoudens
1 2 3
144 268 253
345 342 316
2,4 1,9 1,9
0,3 0,6 0,5
107 110 122
65 84 80
4
190
383
1,9
1,0
113
86
5
157
416
2,2
0,9
113
83
6
95
420
2,2
1,3
107
86
7
88
434
2,3
1,3
121
80
8
64
470
2,7
1,6
120
87
9
61
502
2,8
1,6
133
91
10
59
543
2,7
2,2
120
92
Bron: SILC (2011)
De kleine gezinnen van senioren zijn meer vertegenwoordigd in de eerste vijf inkomensdecielen. Zij wonen in een grote woning en hebben een rekening die beduidend hoger is dan bij de andere gezinnen (voor eender welk inkomensdeciel). Die gezinnen van senioren wonen in grote woningen omdat zij nog steeds in hetzelfde huis wonen als wanneer zij kinderen ten laste hadden en die kinderen nu uit huis zijn. In elk inkomensdeciel hebben de kleine gezinnen van senioren meer bijkomstige kamers dan de andere gezinnen en vooral die met een laag inkomen. Welnu, zoals de lineaire regressie van sectie 4 al heeft aangetoond, is het aantal kamers zeer belangrijk om de energierekening van de gezinnen te verklaren. Verder hebben de gezinnen van senioren de oudste woningen (84% woont in een woning die voor 1981 gebouwd is tegenover 69% voor de andere gezinnen) en meestal zijn ze volledig eigenaar van hun woning (cfr. Sectie 7 van deze studie).
13
Cfr. Sectie 7.
14
Het EU-SILC-staal bevat geen personen die in een collectief gezin wonen (bij voorbeeld rusthuis, gevangenis, ziekenhuis,…).
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
13
Voor het overige wonen de kleine gezinnen van senioren in dezelfde verhouding in villa’s, aanpalende woningen en appartementen als de rest van de bevolking. Zij hebben iets minder vaak centrale verwarming dan de andere gezinnen : 82% beschikt over centrale verwarming tegenover 88% voor de rest van de bevolking. Op basis van deze beide factoren is het niet mogelijk een eventueel verbruiksdifferentiaal met de andere gezinnen te verklaren. Besluit : de oververtegenwoordiging van gezinnen van senioren in de eerste inkomensdecielen verklaart mede waarom de gezinnen uit de eerste inkomensdecielen hoge energierekeningen per verbruikseenheid hebben. Zoals aangetoond in de lineaire regressie zijn de aanwezigheid van bijkomende kamers, het wonen in een oude woning en het feit volledig eigenaar te zijn van zijn woning drie elementen die een belangrijke invloed hebben op de energierekening van de gezinnen.
5.2 KENMERKEN VAN WONINGEN VAN DE OVERIGE HUISHOUDENS Bij onderzoek naar de kenmerken van de woningen van gezinnen die geen kleine gezinnen van bejaarden zijn, zien we in volgende grafiek dat de gezinnen die behoren tot de eerste inkomensdecielen ook vaker wonen in woningen die voor 1981 gebouwd zijn met een hoge re energierekening.
Verdeling van de ouderdom van de woningen per inkomensdeciel voor de overige huishoudens (d.w.z zonder de kleine huishoudens van senioren) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Wonen in een woning gebouwd in 1981 en later Wonen in een woning gebouwd voor 1981
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Bron: SILC (2011)
Meer dan 80% van de gezinnen die behoren tot de eerste twee decielen wonen in een oude woning waarvan de energierekening gemiddeld hoog is. Voor de laatste vier decielen daalt dat percentage naar minder dan 65%. Bijgevolg stellen wij bij de armste gezinnen enerzijds een oververtegenwoordiging van kleine gezinnen van senioren met een hoge energierekening vast en anderzijds een oververtegenwoordiging van gezinnen die in de oudste, slecht geïsoleerde woningen wonen met eveneens een hoge energierekening. Kortom, een inzicht verwerven in de energierekening van de gezinnen is ingewikkelder dan verwacht en blijkt niet aan te sluiten met het aanvankelijk idee : hoe rijker men is, hoe groter de woning en hoe meer elektrische huishoudtoestellen en hoe hoger de energierekening van het gezin.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
14
6. HOE KUNNEN DE PROBLEMEN GELINKT AAN DE ENERGIEREKENING GEMETEN WORDEN ? Alvorens de problemen te bestuderen waarmee senioren zouden kunnen te maken hebben ten gevolge van hun energierekening bekijken wij op welke manier die moeilijkheden het best gemeten kunnen worden. Wij belichten daarom eerst drie armoedemetingen die gemakkelijk geschat kunnen worden aan de hand van de EU-SILC-gegevens, met name de energiearmoede, het moeilijk hebben om zijn woning behoorlijk te verwarmen en betalingsachterstand hebben voor de water-gas-elektriciteit-verwarmingsrekening. Omdat die metingen niet volstaan, stellen wij een nieuwe indicator voor. Tot besluit vergelijken wij de resultaten van elke meting.
6.1 ENERGIEARMOEDE De meest gebruikte meting is de “energiearmoede” die doorgaans gedefinieerd wordt als een gezin dat meer dan 10% van zijn inkomen besteedt aan de energierekeningen. Wij bekijken de verdeling van de gezinnen in energiearmoede per inkomensdeciel..
Verbruiksprofiel van de huishoudens in energiearmoede
aantal huishoudens in energiearmoede
350 382 €
300 250
290 €
150 133 €
50
Mediaan van de energierekening /ve voor de huishoudens in energiearmoede
242 €
200
100
Aantal huishoudens in energiearmoede
153 €
101 € 44 €
168 €
189 €
211 € 215 €
70 €
81 €
83 €
85 €
80 €
87 €
93 €
92 €
67 €
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Mediaan van de energierekening /ve voor de overige huishoudens
0 1
inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
In deze grafiek vertegenwoordigen de rode balken het aantal gezinnen 15 in het EU-SILCstaal die in energiearmoede leven in elk inkomensdeciel. Een groot aandeel van die gezinnen bevinden zich in de eerste twee decielen en zij komen weinig voor in de laatste twee decielen. De mediaanrekeningen van 290€ en 382€ die betrekking hebben op de laatste twee decielen gelden in totaal slechts voor 9 gezinnen. Zij zijn dus weinig representatief voor het verschijnsel energiearmoede. De gezinnen die in energiearmoede leven (volgens de norm 10% van het inkomen) hebben duidelijk hogere energierekeningen per verbruikseenheid (de mediaan van de energierekening per verbruikseenheid bedraagt 140€ tegenover 80€ voor de gezinnen die geen energiearmoede kennen en de mediaan van het gehele staal bedraagt 87€). 15
Dit aantal gezinnen is niet gewogen volgens de omvang van de gezinnen. Het is dus een eenvoudige telling van de gezinnen die vervat zijn in het onderzochte staal.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
15
Deze indicator richt zich in het bijzonder op de gezinnen met een hoge energierekening die zwaar op hun budget weegt. Welnu, wij weten dat er in de groep van de gezinnen die het moeilijk hebben met de energiekost, gezinnen zijn die ervoor kiezen om minder energie te verbruiken (door hun woning bij voorbeeld onvoldoende te verwarmen) om hun rekening zo laag te houden. Die gezinnen worden niet beschouwd als gezinnen in energiearmoede maar toch hebben zij het moeilijk met de kosten voor energie. In totaal leven er 14,9% gezinnen in energiearmoede. Van die gezinnen in energiearmoede klaagt slechts 14,2% erover dat zij hun woning niet behoorlijk kunnen verwarmen en 10% heeft betalingsachterstand voor de rekeningen voor water-gas-elektriciteit-verwarming.
6.2 PROBLEMEN OM DE WONING TE VERWARMEN 7% van de gezinnen geeft aan dat zij hun woning niet behoorlijk kunnen verwarmen. In de eerste 5 decielen verwarmen de gezinnen minder dan de andere. In de laatste 5 verwarmen zij echter meer dan de andere (het gaat hier wel over veel minder gezinnen).
Verbruiksprofiel van de huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen
aantal huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen
140
115 €
120 100 80 60
91 € 70 € 67 €
86 € 83 €
74 €
93 €
110 € 100 €
89 € 87 €
77 €
82 €
99 €
94 € 88 €
93 €
92 €
60 €
aantal huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen mediaan van de energierekening / ve voor de huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen mediaan van de energierekening / ve voor de overige huishoudens
40 20 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
Van de personen die klagen dat zij hun woning niet behoorlijk kunnen verwarmen leeft 30% in energiearmoede en heeft 26% betalingsachterstand. Dit bevestigt dat het begrip “ener giearmoede”16 dubieus is aangezien gezinnen ervoor kiezen minder dan 10% van hun inkomen aan energie te besteden maar zij het toch koud hebben in hun woning. Gezinnen die het moeilijk hebben om hun woning behoorlijk te verwarmen hebben vaak een lagere energierekening per verbruikseenheid dan de andere gezinnen. Dit lijkt erop te wijzen dat die gezinnen weigeren energie te verbruiken om zo hun energierekening laag te houden.
16
Die gedefinieerd wordt als de huishoudens die meer dan 10 % van zijn inkomen besteedt aan energierekening.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
16
6.3 BETALINGSACHTERSTAND 6% van de gezinnen heeft betalingsachterstand voor de rekeningen voor water-gas-elektriciteit-verwarming om financiële redenen. Dit is minder dan de personen die aangeven dat zij hun woning niet behoorlijk kunnen verwarmen (7%). Van de gezinnen die betalingsachterstand hebben voor de rekeningen voor water-gas-elektriciteit-verwarming kan 30% zijn woning niet behoorlijk verwarmen en leeft 25% in energiearmoede. Opnieuw stellen wij vast dat de meeste gezinnen met betalingsachterstand voor de rekeningen voor water-gas-elektriciteit-verwarming niet in energiearmoede leven.
nombre de ménages avec des arriérés aantal huishoudens met betalingsachterstand
8080
Profil de consommation des ménages ayant des arriérés devoor paiement pour Verbruiksprofiel van de gezinnen met betalingsachterstand de rekeningen les factures eau-gaz-électricité-chauffage voor water-gas-elektriciteit-verwarming 127 €
7070 120 €€ 102 € 120 102 €
6060 5050 4040 3030
9191€ €
84 84€€
92 92€€
89 89 €€
88 88€€ 7272€ € 8282€ € 82 82€€ 6767€ €
88 €
82 €€
88 € 88 €
79 €
127 € 93€€ 97 92€€ 93 97 € 92 €
61 61 €€
nombre de ménages Aantal huishoudens metavec bedes arriérés de paiement talingsachterstand médiane dede la energiefacture Mediaan van énergie / uc pour rekening/ve voor deles huiménagesmet avec des arriéshoudens betalingrés de paiement sachterstand médiane dede la energiefacture Mediaan van énergie / uc pour rekening/ve voor deles oveautres ménages rige huishoudens
2020 1010 00 11
22
33
44
55
6
7
88
99
10 10
inkomensdeciel décile de revenu
Bron: SILC (2011)
Zoals blijkt uit de grafiek hebben de gezinnen met betalingsachterstand een iets lagere energierekening dan de andere gezinnen in de eerste 6 inkomensdecielen (in de laatste 4 decielen zijn er weinig gezinnen met betalingsachterstand). Dat betekent dat de 3 energiegerelateerde indicatoren niet dezelfde gezinnen identificeren en dat zij dus ontoereikend zijn.
6.4 ENERGIEMOEILIJKHEDEN We kozen ervoor om een nieuwe indicator te creëren die we "energiemoeilijkheden" noemen en die rekening houdt met twee belangrijke factoren om de moeilijkheden te begrijpen van de huishoudens in verband met hun energierekening. Enerzijds kiezen sommige huishoudens ervoor om weinig energie te verbruiken maar klagen ze over de koude. Ze worden niet beschouwd als zijnde in "energiearmoede" maar ze hebben een probleem met de energiekosten. Anderzijds beschikken de huishoudens die volledig eigenaar zijn van hun woning17 met een gelijk inkomen over een hoger "beschikbaar inkomen" omdat ze geen huur hoeven te betalen en geen hypothecaire lening dienen af te lossen. Daarom kunnen ze gemakkelijker een groter deel van hun inkomen aan de energierekening besteden zonder schulden te maken of kou te lijden. 17
Ter herinnering : het gaat over gezinnen die eigenaar zijn van hun woning en van wie de hypothecaire lening voor de aankoop van hun hoofdverblijfplaats volledig is terugbetaald.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
17
Bijgevolg identificeerden wij twee verschillende groepen huishoudens waarvan wordt aangenomen dat ze in energiearmoede leven : ofwel huishoudens met een lage energiereke ning en die het koud hebben in hun woning, ofwel deze die een belangrijk deel van hun "inkomen na aftrek van de huisvestingskosten " besteden aan hun energierekening. Het "inkomen na aftrek van de huisvestingskosten" wordt als volgt gedefinieerd: Huisvestingskosten = huur + aflossing van de hypothecaire lening voor de aankoop van de voornaamste hoofdverblijfplaats + onderhoud van de gemeenschappelijke delen + kleine reparaties van de woning + onroerende voorheffing Inkomen na aftrek van de huisvestingskosten = totale huishoudensinkomen - huisvestingskosten In de praktijk werden de twee groepen huishoudens in energiemoeilijkheden als volgt gedefinieerd: De huishoudens die weinig voor energie besteden maar die kou lijden zijn deze die beant woorden aan de volgende 4 criteria: huishoudens die aangeven niet in staat te zijn om hun woning goed te verwarmen; waarvan de energierekening lager is dan 87 € per verbruikseenheid 18; die behoren tot de 5 laagste inkomensdecielen 19; waarvan de huisvestingskosten lager zijn dan de helft van de inkomsten 20. de huishoudens die een groot deel van hun inkomen (na aftrek van huisvestingskosten) aan energie besteden zijn deze die voldoen aan de volgende 3 criteria: huishoudens waarvan de energierekening meer dan 13% van hun inkomen bedraagt na aftrek van de huisvestingskosten; die behoren tot de 5 laagste inkomensdecielen; waarvan de huisvestingskosten lager zijn dan de helft van de inkomsten. De keuze van 13% in verhouding tot het inkomen is willekeurig (zoals de 10% van de energiearmoede).We gebruikten dit percentage omdat het ons toelaat om een percentage van huishoudens in energiemoeilijkheden (14,7%) te verkrijgen dat zeer dicht aanleunt bij dat van de energiearmoede (15%). Zo kunnen we makkelijker de bevolkingsgroepen vergelijken die door elk van deze twee maatregelen worden geïdentificeerd.
18
87€ is de mediaan van de energierekening per verbruikseenheid.
19
Wij gaan uit van de hypothese dat de energiekost geen probleem is voor de gezinnen die behoren tot de meest begoede helft van de bevolking. En ook al zou dat het geval zijn dan zou dit waarschijnlijk niet te maken hebben met een gebrek aan financiële middelen maar met een ander probleem dat niet gelinkt is met energie.
20
Ingeval enkel de huisvestingskost (zonder rekening te houden met de energiefactuur) meer dan de helft van het gezinsinkomen bedraagt, gaan wij ervan uit dat het probleem van het gezin niet gepaard gaat met de energie maar een andere oorzaak heeft. Zonder deze regel zou het aandeel huishoudens in energiemoeilijkheden 16,2% bedragen, met name 1,5% meer dan de 14,7% die wij bekomen.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
18
Verbruiksprofiel van de huishoudens in energiemoeilijkheden aantal huishoudens in energiemoeilijkheden
350 300 250
135 €
128 €
aantal huishoudens in energiemoeilijkheden
98 € 88 €
200 70 € 150
149 €
147 €
86 €
88 €
75 €
82 €
89 €
93 €
92 €
52 €
mediaan van de energiefactuur/ ve voor de huishoudens in energiemoeilijkheden mediaan van de energiefactuur/ ve voor de overige huishoudens
100 50 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
Voor de eerste vijf inkomensdecielen is de mediaan van de energiekosten per verbruikseen heid iets lager dan deze van mensen in energiearmoede maar nog altijd veel hoger dan de rekeningen van de andere huishoudens. 14,7% van de huishoudens bevindt zich in energiemoelijkheden. In deze groep heeft 33,5% moeite om zijn woning goed te verwarmen en heeft 16% een betalingsachterstand voor de rekeningen van water-gas-elektriciteit en verwarming. Deze beide cijfers zijn hoger dan die in verband met energiearmoede. Over het gehele monster wordt 10% van de huishoudens zowel geïdentificeerd als zijnde in energiearmoede en in energiemoeilijkheden, wat betekent dat tweederde van de mensen in energiearmoede eveneens energiemoeilijkheden ondervindt.
INSTITUT DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE (IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
19
6.5 VERGELIJKING VAN DE VERSCHILLENDE MAATREGELEN Huishoudens met Huishoudens die het betalingsachterstand Huishoudens in moeilijk hebben om hun (water-gas-elektriciteit-verwar energiearmoede woning te verwarmen ming) non oui non oui non oui
Huishoudens in energiemoeilijkheden non
oui
aantal huishoudens aandeel van de betrokken personen gemiddeld aantal personen per huishouden
5282 93,0% 3,1
400 7,0% 3,4
5393 94,0% 3,1
289 6,0% 3,6
4532 85,0% 3,3
1150 15,0% 2,2
4677 85,3% 3,2
1005 14,7% 2,7
mediaan van de energiefactuur/m² mediaan van de energiefactuur/ve mediaan van de energiefactuur/inkomen gemiddeld aantal bijkomstige kamers equivalent mediaan inkomen
1,3 88,1 4,9% 1,4 20 767
1,5 77,9 7,1% 0,5 12 999
1,3 88,0 4,9% 1,4 20 600
1,6 81,5 7,0% 0,4 13 699
1,2 80,8 4,5% 1,3 21 658
1,9 141,3 13,3% 1,7 12 154
1,2 83,9 4,6% 1,4 21 773
1,8 122,7 12,6% 1,2 12 047
Bron: SILC (2011)
De huishoudens die moeite hebben om hun huis goed te verwarmen en degene die beta lingsachterstanden hebben, hebben lagere rekeningen dan andere en kleinere woningen in vergelijking met het aantal personen in het huishouden (minder bijkomstige kamers). Het betreft ook grotere huishoudens dan andere. Toch kunnen deze twee maatregelen niet vaak dezelfde mensen identificeren: 30% van de huishoudens met betalingsachterstand verklaart moeite te hebben om zijn woning te verwarmen. De huishoudens in energiearmoede zijn de kleinste; ze hebben de hoogste energierekeningen per verbruikseenheid, de ruimste woningen (zie aantal bijkomstige kamers) en de hoogste energierekening per vierkante meter. De huishoudens in energiemoeilijkheid vertonen kenmerken van energiearmoede, maar minder uitgesproken.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
20
Huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen
Huishoudens met betalingsachterstand (water-gaselektriciteit-verwarming)
Huishoudens in energiearmoede
Huishoudens in energiemoeilijkheden
aantal huishoudens
5547
5501
5549
5549
bewonen een villa bewonen een (half) aanpalend huis bewonen een appartement bewonen een moderne villa bewonen een modern (half) aanpalend huis bewonen een modern appartement
4.4% 6.8% 11.6% 2.0% 2.4% 8.9%
2.8% 7.0% 8.4% 2.0% 4.7% 7.7%
14.8% 15.7% 12.7% 6.1% 6.9% 10.4%
11.7% 14.8% 18.3% 5.1% 5.8% 15.8%
kleine huishoudens van senioren andere huishoudens
4.1% 7.2%
1.8% 6.3%
37.9% 10.4%
28.1% 11.6%
alleenstaande 2 volwassenen < 65 jaar 2 volwassenen waarvan ten minste een > 65 jaar overige huishoudens zonder kinderen ten laste eenoudergezinnen, met 1 of meer kinderen 2 volwassenen, met 1 kind ten laste 2 volwassenen, met 2 kinderen ten laste 2 volwassenen, met 3 of meer kinderen ten laste andere huishoudens met kinderen ten laste andere huishoudens
9.7% 4.5% 3.1% 3.3% 17.2% 3.7% 3.6% 9.9% 10.7% 8.9%
4.9% 2.6% 1.7% 5.4% 16.8% 4.2% 5.3% 8.6% 7.2% 0.0%
34.3% 11.7% 32.0% 6.5% 30.5% 7.7% 4.2% 5.4% 3.2% 5.2%
28.7% 9.4% 22.3% 5.9% 32.5% 7.7% 6.4% 10.0% 11.0% 5.2%
volledig eigenaar eigenaar die een lening moet afbetalen huurder tegen de marktprijs huurder die een lagere huurprijs dan de marktprijs betaalt gratis bewonen van de woning
4.3% 3.7% 13.9% 18.3%
2.4% 3.4% 14.0% 14.0%
24.0% 5.2% 17.9% 24.4%
16.7% 5.7% 24.6% 30.8%
5.5%
2.8%
25.6%
16.4%
Bron: SILC (2011)
Behalve voor energiearmoede zijn het de mensen die in een appartement leven die de meeste problemen ondervinden met hun energierekening en niet degenen die in villa's of eengezinswoningen wonen (half-) aanpalende woningen, waar de energierekeningen noch tans hoger liggen. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het doorgaans rijkere mensen zijn die dit soort huisvesting bewonen en zij dus minder moeilijkheden ondervinden. Onder de kleine oudere huishoudens, merkt men een bijzonder hoge graad van energiearmoede (37,9%), gepaard met weinig betalingsachterstand voor de energierekeningen en weinig moeite om hun woning goed te verwarmen. Dit percentage is beduidend lager bij energiemoeilijkheden (28,1%), omdat de energiemoeilijkheid rekening houdt met het feit dat veel kleine oudere huishoudens volledig eigenaar zijn van hun woning (via de kosten van huisvesting). Omgekeerd is het aandeel van mensen in energiemoeilijkheden hoger (dan voor energiearmoede) voor eenoudergezinnen en veel hoger voor huishoudens met 2 volwassenen en 3 kinderen of meer en andere huishoudens met kinderen ten laste. De indicator van energiearmoede lijkt inzonderheid de moeilijkheden van de laatste twee categorieën van huishoudens21 te minimaliseren. Onder de verschillende statussen van bezetting van de woningen stellen wij vast dat de huishoudens die eigenaar zijn en een hypotheek afbetalen, het minst vaak problemen ondervinden met betrekking tot hun energierekening. Ze beschikken gemiddeld over inkomsten die 40% hoger zijn dan deze van de rest van de huishoudens (ze hebben vaak een beroepsbezigheid). 21
Bij gezinnen bestaande uit 2 volwassenen en 3 kinderen en de andere gezinnen met kinderen ten laste is het percentage energiearmoede veel geringer dan bij gezinnen die het moeilijk hebben om hun woning behoorlijk te verwarmen of die betalingsachterstand hebben.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
21
Aanwezigheid van de 4 maatregelen in verband met energieproblemen per inkomensdeciel
Aandeel van de betrokken personen
0.6 0.5
Huishoudens in energiearmoede
0.4
Huishoudens in energiemoeilijkheden Huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen
0.3 0.2
Huishoudens met betalingsachterstand (watergas-elektriciteit-verwarming)
0.1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
inkomensdeciel
Bron: SILC (2011)
Zoals weergegeven in de grafiek beogen de vier indicatoren in verband met de energie moeilijkheden voornamelijk de eerste inkomensdecielen.
aantal huishoudens
Huishoudens in energiemoeilijkheden ja neen
Huishoudens in energiearmoede ja neen
Huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen
400
70.2%
29.8%
30.6%
69.4%
Huishoudens met betalingsachterstand (water-gaselektriciteit-verwarming)
289
38.9%
61.1%
25.0%
75.0%
Huishoudens met betalingsachterstand (water-gaselektriciteit-verwarming), maar geen moeilijkheden om hun woning te verwarmen
200
21.5%
78.5%
22.5%
77.5%
Huishoudens die het moeilijk hebben om hun woning te verwarmen, maar geen betalingsachterstand (water-gaselektriciteit-verwarming)
311
67.2%
32.8%
30.6%
69.4%
Huishoudens met betalingsachterstand (water-gaselektriciteit-verwarming), en moeilijkheden om hun woning te verwarmen
89
78.8%
21.2%
30.7%
69.3%
Beperkt verbruik voor elektriciteit of gas ingevolge betalingsachterstand
52
52.9%
47.1%
27.1%
72.9%
Bron: SILC (2011)
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
22
Bij het onderzoeken van het gedrag van de indicatoren van energiearmoede en energiemoeilijkheden in verhouding tot de betalingsachterstanden (voor de rekeningen van watergas-elektriciteit en verwarming), de moeilijkheden om zijn woning goed te verwarmen of een beperkt verbruik (voor gas of elektriciteit als gevolg van een betalingsachterstand) levert de index van enemen de beste resultaten. Inderdaad, lijkt het logischer dat wanneer men geconfronteerd wordt met een van die drie moeilijkheden of een combinatie ervan, men geacht wordt om problemen te hebben met de energierekening. Tot slot menen wij dat de indicator van energiemoeilijkheden performanter is dan die van energiearmoede. We zullen hem gebruiken om de problemen van de senioren met betrekking tot hun energierekening te bestuderen.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
23
7. DE ENERGIEREKENING VAN DE KLEINE HUISHOUDENS VAN SENIOREN Om het energieverbruik van de senioren te bestuderen, richten we ons opnieuw op de klei ne oudere huishoudens, zoals toegelicht in sectie 5.1., d.w.z. op de alleenstaanden die ouder zijn dan 64 jaar of op de huishoudens met twee volwassenen waarvan ten minste een ouder is dan 64 jaar22.
Bewoningsstatuut van de huisvesting van de kleine huishoudens van senioren versus de overige huishoudens
aandeel van de betrokken personen
100% 90% 80%
7%
70%
16%
gratis bewonen van de woning
60%
huurder die een lagere huurprijs dan de marktprijs betaalt
50%
huurder tegen de marktprijs
40%
42%
30%
eigenaar die een lening moet afbetalen volledig eigenaar
20% 10%
12%
19%
0% kleine huishoudens van senioren (16%)
overige huishoudens (84%)
Bron : SILC (2011)
Benevens het feit dat kleine huishoudens van senioren oudere woningen met meer bijkomstige kamers bezetten en meer tijd thuis doorbrengen, is een belangrijk kenmerk van deze groep dat ¾ van hen volledig eigenaar van zijn woning is. Ze beschikken dus over een on roerend goed en bewonen hun woonst "gratis". Dit is veel minder het geval voor de andere jongere huishoudens die vaak ofwel huurders ofwel eigenaars zijn maar de meesten hebben een hypotheek af te betalen.
22
Ter herinnering: het staal EU-SILC bevat geen personen die leven in gemeenschap (bij voorbeeld rusthuis, gevangenis, ziekenhuis, …).
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
kleine huishoudens van senioren
aantal huishoudens huisvestingkosten mediaan equivalent inkomen woning gebouwd na 1980 gemiddeld aantal bijkomstige kamers mediaan van de energierekening/ve mediaan van de energierekening/inkomen mediaan van de energierekening/m² huishouden dat niet in staat is zijn woning behoorlijk te verwarmen huishouden met betalingsachterstand (water-gas-elektriciteit-verwarming) huishouden in energiearmoede huishouden in energiemoeilijkheden
24
overige huishoudens
eigenaars
huurders
eigenaars
huurders
1114 70 15 981 13% 2,4 121 8,6% 1,3
294 430 13 975 28% 1,0 88 7,3% 1,4
3056 515 22 866 35% 1,4 86 4,4% 1,2
1267 490 14 662 21% 0,4 74 5,7% 1,4
3,2%
9,0%
4,3%
16,4%
1,3%
4,0%
3,5%
15,8%
40,1% 26,9%
30,0% 33,4%
7,8% 7,1%
18,5% 26,2%
Source : SILC (2011)
Kleine huishoudens van senioren die eigenaar van hun woning zijn, hebben daadwerkelijk huisvestingkosten 23 (exclusief energiekosten) die zeer laag liggen (70 €); de huishoudens van senioren die huurder zijn, hebben aanzienlijk hogere woningkosten (430 €). Dit is niet verrassend : de kleine oudere huishoudens die eigenaar zijn hebben een hoger mediaan equivalent inkomen dan de huurders. De categorie van de huishoudens met de hoogste woningkosten wordt vertegenwoordigd door de andere huishoudens van eigenaars. Laatstgenoemden hebben echter ook een significant hogere mediaan van equivalent inkomen (€ 22.866) dan de andere 3 categorieën huishoudens. Bij de kleine huishoudens van senioren bewonen de huurders vaker woningen die zijn gebouwd in de jaren '80 of later (28% in plaats van 13%). Zij hebben minder bijkomstige ka mers (1 in plaats van 2,4) maar vooral een energierekening per verbruikseenheid die veel lager is dan deze van de eigenaars (88 € in plaats van 121 €).Toch ondervinden de huur ders meer problemen naar aanleiding van hun energierekening: ze hebben vaker problemen om hun woning goed te verwarmen, betalingsachterstand voor hun rekeningen van water-gas-elektriciteit en verwarming en zij bevinden zich vaker in energiemoeilijkheden. Daarentegen is bij de kleine huishoudens van senioren de indicator van energiearmoede hoger bij eigenaars (40,1%) dan bij huurders (30%), wat weinig waarschijnlijk is (gelet op hun hogere inkomen, het patrimonium onroerend goed waarover ze beschikken en de lage woonkosten). Dit versterkt onze overtuiging dat energiearmoede (gedefinieerd als 10 % van het gezinsinkomen besteed aan energierekeningen) onaangepast is, en dit vooral bij huishoudens van senioren. Het verdient daarom de voorkeur om de kwalificatie energiemoeilijkheid te gebruiken. Tot slot, 28,2% van de kleine huishoudens van senioren ervaren daadwerkelijk energiemoeilijkheden (huurders en eigenaars samen) tegen 12,2% voor de overige huishoudens 24. Onder de kleine huishoudens van senioren, zijn het vooral de eigenaren die een bijzonder hoge energierekening per verbruikseenheid hebben (121 €) en deze laatste slorpt vaak een groot deel op van hun budget. Deze huishoudens bevinden zich echter in een minder ongunstige positie dan de kleine oudere huishoudens die huurders zijn (en die een lagere energierekening hebben). 23
De huisvestingskost is bepaald in sectie 6.4.
24
Deze cijfers zijn niet exact dezelfde als die van de tweede tabel in sectie 6.5. staan Het geringe verschil is toe te schrijven aan een klein verschil in het aantal personen tussen beide tabellen.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
25
Het is daarom essentieel om zich te bekommeren om de kosten die energie voor de ouderen vertegenwoordigt. Ondanks de energiemoeilijkheden waarmee de kleine huishoudens van senioren te maken hebben, ondervinden zij vaak minder problemen om hun woning goed te verwarmen en ze hebben zelden achterstand voor hun water-gas-elektriciteit en verwarmingskosten. Verder ervaren de huishoudens die niet bejaard zijn en die huurder zijn, vaak energiemoeilijkheden (26,2%)25. Deze problemen zijn echter zeldzamer onder de andere huishoudens die eigenaar zijn (zij vertegenwoordigen 61% van de bevolking) en die beschikken over een hoger inkomens.
25
Deze gezinnen hebben de laagste mediaan van energierekening (74€) maar blijken toch ernstige moeilijkhe den te hebben die gelinkt zijn met energie: 16,4% zeggen dat zij het moeilijk hebben om hun huis behoorlijk te verwarmen, 15,8% hebben betalingsachterstand en 26,2% hebben energiemoeilijkheden.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
26
8. DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN PER REGIO We hebben de graad van de energiemoeilijkheden onderzocht per regio.
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Vlaanderen Wallonië
aantal huishoudens
huishoudens in energiemoeilijkheden
monetaire armoede
769 3027 1937
17.7% 10.7% 21.0%
33.7% 9.8% 19.2%
Bron: EU-SILC(2011)
De graad van de energiemoeilijkheden bedraagt 17,7% in Brussel, 10,7% in Vlaanderen en 21% in Wallonië. Voor Vlaanderen en Wallonië is de graad van energiemoeilijkheden vergelijkbaar met de graad van de monetaire armoede 26. Voor Brussel daarentegen lijkt de graad van armoede hoger dan de graad van energiemoeilijkheden. Wegens de beperkte steekproefomvang voor het Brusselse Gewest hebben deze twee cijfers ruime betrouwbaarheidsintervallen. Toch kunnen we aannemen dat de energiemoeilijkheden minder groot zijn dan de armoede in Brussel wegens de geringe afmetingen van de woningen en de overbezetting van een deel daarvan.
26
Een gezin wordt arm beschouwd in termen van geld wanneer zijn equivalent beschikbaar inkomen lager is dan 60% van de mediaan van het equivalent beschikbaar inkomen.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
27
9. PROSPECTIEVE SCENARIO'S We hebben twee scenario’s overwogen voor de evolutie van de energiemoeilijkheden van de gezinnen. Enerzijds de impact van de toename van het aandeel van de mensen van 65 en ouder in de totale bevolking over 10 jaar en anderzijds het effect van een stijging van energieprijzen voor huishoudelijk verbruik. Deze twee prospectieve scenario's houden geen rekening met andere factoren die de ener giemoeilijkheid zouden kunnen beïnvloeden, zoals de veranderende structuur van huishoudens, de evolutie van de inkomens, de mentaliteitsveranderingen van de toekomstige senioren (voorzienbare toename van het gebruik van elektronische en huishoudapparaten), de veranderingen in de verwarmingspatronen, veranderingen in de structuur van de huisvesting27, de toenemende isolatie van woningen, enz. Wij laten dus één parameter tegelijk variëren en we observeren de consequenties terwijl voor het overige alle elementen onveranderd blijven. De prognose biedt dus een vereenvoudigde schatting van wat kan worden waargenomen in de toekomst, aangezien andere belangrijke factoren, waarmee hier geen rekening wordt gehouden, zouden kunnen interfe reren met de resultaten.
9.1 IMPACT
VAN DE VERGRIJZING OP DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN VAN DE HUISHOUDENS
Voor demografische prognoses over 10 jaar hebben wij ons gebaseerd op cijfers van het Planbureau en de ADSEI. Met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal het aandeel van de mensen van 65 jaar en ouder toenemen in alle arrondissementen in België in de komende tien jaar. Om dit fenomeen te visualiseren presenteren we de leeftijdpiramide van de 3 Gewesten van het land voor 2013 en 2023. In Vlaanderen en Wallonië zijn de belangrijkste leeftijdsca tegorieën op dit moment ongeveer 50 jaar oud tegen 35 jaar in Brussel, waar de bevolking aanzienlijk jonger is. Zelfs in Brussel, waar het aandeel van de mensen van 65 jaar en ouder zeer licht zou dalen (van 13.39% naar 13.37% tussen 2013 en 2023) zou - gelet op de regionale bevolkingsgroei - het aantal senioren naar verwachting in absolute termen moeten toenemen met 11%. Bijgevolg stijgt het aantal ouderen van 65 jaar en ouder overal in België. Hun aandeel stijgt voor het gehele land van 17,7% van de bevolking in 2013 naar 20% in 2023. Gelet op de belangrijkere energie-uitdagingen voor de ouderen vroegen wij ons af welke invloed dit zal hebben op de graad van energiemoeilijkheden in België. Hiervoor hebben we de graad aan energiemoeilijkheden geschat per leeftijd: hij bedraagt 24.62% voor personen van 65 jaar of ouder en 12,15% voor personen onder 65. Deze graden, die zijn verkregen op basis van EU-SILC-enquête hebben wij toegepast op de bevolkingsprognose voor 2013 en 2023. Bijgevolg houden wij alleen rekening met de evolutie van de personen van 65 jaar en ouder in de bevolking. Ingevolge de toename van het aandeel 65-plussers in de bevolking stijgt in België van 14,35% in 2013 tot 14,64% in 2023. Enkel ten gevolge van de vergrijzing van de bevolking zal dus relatief weinig evolueren in België.
27
Aangrenzende woningen en appartementen verbruiken in vergelijking minder energie voor verwarming dan villa’s met 4 gevels.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
28
Bron: ADSEI
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
9.2 IMPACT
VAN DE STIJGING VAN DE ENERGIEMOEILIJKHEDEN VAN DE HUISHOUDENS
ENERGIEPRIJZEN
29
OP
DE
Hierbij onderzoeken we de impact van de verschillende stijgingen van de energieprijzen op de graad van energiemoeilijkheden van de huishoudens. Wat zou er gebeuren als de prijzen stijgen met 5%, 10%, 15%, … ? Bij het onderzoek van de ontwikkeling van de energiemoeilijkheden met stijging van de energieprijzen is het niet mogelijk rekening te houden met de huishoudens die zich niet meer goed zullen kunnen verwarmen ingevolge de prijsstijgingen (terwijl ze dat voorheen wel konden) en die hun verbruik (zonder een verhoging van het aandeel van het energie verbruik in hun beschikbaar inkomen) zullen moeten beperken. Met andere woorden : er wordt hoofdzakelijk rekening gehouden met het aandeel van de huishoudens waarvan de energiekosten 13% van het inkomen na aftrek van de woonlasten overstijgt.
Aandeel van energiemoeilijkheden
Evolutie van de energiemoeilijkheden met de stijging van de energieprijs 50% 45% 40% 35% 30%
28,2%
31,2%
34,1%
36,6% 37,9%
39,7%
44,9% 41,9% 43,3%
kleine huishoudens van senioren
25% 20% 15% 10%
17.4% 14.7% 16.3%
18.8% 20.0%
46,3% 47,5%
21.0%
24.1% 22.1% 23.1%
25.0% 26.2%
Geheel van de huishoudens
5% 0% 0%
5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% Stijging van de energieprijs
Bron: eigen berekeningen op basis van EU-SILC
Wij stellen vast dat de energiemoeilijkheid snel toeneemt met de stijging van de energieprijzen, in het bijzonder voor kleine huishoudens van senioren. Een stijging met 5% van de energieprijzen zou de energiemoeilijkheden doen stijgen van 14,7% naar 16,3% van alle huishoudens en van 28,2% naar 31.2% voor de kleine huishoudens van senioren. Tot slot blijkt een stijging van de energieprijzen een grotere impact te hebben op de ener giemoeilijkheden dan de vergrijzing van de bevolking.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
30
10. DENKPISTES IN DE STRIJD TEGEN ENERGIEMOEILIJKHEDEN In het algemeen is het niet gemakkelijk om een energiebeleid uit te werken dat effectief is en geen negatieve gevolgen heeft voor de meest kwetsbare huishoudens. Vanuit het sociale oogpunt zal het treffen van maatregelen om de kosten van de binnenlandse energie te verminderen waarschijnlijk altijd interessant zijn. De progressiviteit van de energieprijzen wordt vaak aangehaald maar lijkt niet zo'n goed idee. Energie is geen goed dat vergelijkbaar is met water, want iedereen kan water besparen, ongeacht de kwaliteit van de huisvesting. Voor energie echter zullen de huishoudens die een slecht geïsoleerd huis betrekken of zijn uitgerust met elektrische verwarming en niet in staat om werkzaamheden uit te voeren, zwaar worden benadeeld door een progressiviteit van de energiekosten. Maar juist deze huishoudens zijn a priori de meest kwetsbare. Zelfs voor elektriciteit is het moeilijk te geloven dat de progressiviteit van de tarieven sociaal rechtvaardig is aangezien elektriciteit voor tal van doeleinden kan worden aangewend en het moeilijk is om te beoordelen of een huishouden veel of weinig elektriciteit verbruikt ( zonder precies de kenmerken en voorzieningen van de woonst te kennen). De maatregelen die gericht zijn op woningisolatie of verbeterde verwarmingssystemen hebben een positief effect op het totale energieverbruik maar vermijden niet altijd problemen op het vlak van sociale rechtvaardigheid. Ze begunstigen vaak huishoudens die beschikken over de financiële middelen om de kosten van de werkzaamheden voor te schieten en die in staat zijn de mechanismen voor het verkrijgen van premies te begrijpen. Een manier om dit probleem te verhelpen is het instellen van structuren die de renovatie- subsidies voorschieten en de dossiers voor het ontvangen van de premie voorbereiden. Dergelijke initiatieven bestaan reeds in sommige wijken. Aangezien de problemen van huishoudens van senioren gedeeltelijk zijn gekoppeld zijn aan het feit dat hun woning oud en buitenmaats is, zou het ongetwijfeld rendabel zijn om een beleid te voeren dat huishoudens aanzet om te verhuizen of hun huis te transformeren als hun kinderen het huis verlaten. Zo zouden de huishoudens (van senioren) woningen betrekken die meer zijn aangepast aan hun behoeften en middelen. Voor de huurders wordt ook overwogen om mechanismen te ontwerpen waarbij de energierekening van de huurder gedeeltelijk wordt betaald door de eigenaar op basis van de kenmerken van het gehuurde goed. Zo kan bij voorbeeld overwogen worden om de energierekening die noodzakelijk is voor een normaal gebruik van de woning verplicht in de huurprijs wordt verrekend. Elk verbruik boven dit bedrag zou ten laste zijn van de huurder. Zo zou het huurgeld de werkelijke kosten integreren die gepaard gaan met de normale bezetting van de woning en de eigenaar zou een stimulans krijgen om zijn eigendom zodanig om te bou wen dat de energierekening van de woning die hij te huur aanbiedt, vermindert.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
31
11. BESLUITEN Het doel van deze studie bestond erin de energiearmoede bij senioren te meten en de gevolgen van de vergrijzing op de toekomstige problemen van de gezinnen te bestuderen. Hiervoor hebben wij in eerste instantie gepoogd een inzicht te krijgen in de doorslaggeven de factoren in de energierekening van de gezinnen in België. Wij hebben een aantal elementen in kaart gebracht die een effect hebben op de energierekening, met name het type woning (villa, aanpalende eengezinswoning of appartement), het aantal gezinsleden, het aantal kamers, het gewest (Brussel, Vlaanderen, Wallonië), centrale verwarming, het feit volledig eigenaar te zijn van zijn woning of de aanwezigheid van dubbele beglazing. Het gezinsinkomen heeft een uiterst geringe impact op de energierekening maar de variabele is afwezig in het model want de binaire variabele die aangeeft of een gezin deel uitmaakt van de 15% gezinnen met het laagste inkomen geeft meer verklaring maar wel in vrij beperkte mate. Enkel en alleen de aanwezigheid van personen van 65 jaar en ouder in een gezin heeft daarentegen geen invloed op de energierekening. Wanneer wij de energierekening van kleine gezinnen van senioren bekijken, stellen wij echter vast dat zij inderdaad een energierekening per verbruikseenheid hebben die fors hoger is dan bij de andere gezinnen en dit ongeacht het beschouwde inkomensdeciel. De reden hiervoor is dat zij vaak wonen in gebouwen die dateren van voor 1980, die voor hen te groot zijn en waarvan zij volledig eigenaar zijn. Dit zijn drie factoren die een invloed hebben op de energierekening. Wij zijn tevens nagegaan hoe wij de problemen die ontstaan ten gevolge van de energiere kening het best in kaart konden brengen. De vaakst gebruikte meetinstrumenten zoals de energiearmoede, de moeilijkheid om zijn woning behoorlijk te verwarmen of de betalingsachterstand voor de rekeningen van water-gas-elektriciteit-verwarming leveren geen afdoend resultaat. Daarom hebben wij een nieuwe en betere indicator “energiemoeilijkheid” gecreëerd. Op basis daarvan schatten wij dat 28,2% van de kleine gezinnen van senioren een energiemoeilijkheid heeft terwijl dat percentage voor de gehele bevolking slechts 14,7% bedraagt. Het is dus nodig bijzondere aandacht te schenken aan de omvang van de energiekosten bij senioren. Dezelfde energiemoeilijkheden zien wij overigens bij 26,2% van de gezinnen die huren en die niet behoren tot de groep van kleine gezinnen van senioren. Verder werden er twee prospectieve scenario’s bestudeerd : de impact van de vergrijzing en de impact van de stijging van de energieprijzen. De stijging van de energieprijzen zou een veel groter effect hebben op de energiemoeilijkheden (vooral voor de gezinnen van senioren) dan de vergrijzing van de bevolking in België. Het onderzoek naar de energiemoeilijkheden van de gezinnen is dus een essentieel thema omdat er te verwachten valt dat de energieprijzen in de toekomst nog verder zullen stijgen. In het raam daarvan zou het nuttig zijn een beter inzicht te krijgen in het energieverbruik van de gezinnen ten einde passende en doelgerichte maatregelen te kunnen nemen om het de energiemoeilijkheden te bestrijden. Wij hebben gewerkt op basis van de globale energierekening maar het zou nuttig zijn de verschillende soorten energieverbruik (elektriciteit, gas, stookolie, elektrische verwarming, …) afzonderlijk te bestuderen. Leidt een bepaalde vorm van verwarming tot meer energiemoeilijkheden?
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
32
Evolueert het elektriciteitsverbruik op dezelfde manier als de verwarming met het inkomen, het soort gezin of het woningtype ? Dient die elektriciteit voor elektrische huishoudtoestellen, om water te verwarmen, voor elektrische (bij)verwarming of voor een warmtepomp ? Wegens tijdsgebrek en bij gebrek aan gepaste gegevens kan onze studie op die vragen geen antwoord bieden. Op basis van het Huishoudbudgetonderzoek hebben wij onze analyse echter kunnen verdiepen en verfijnen. In 2012 zijn grondige verbeteringen aangebracht in dat onderzoek en de samengevoegde resultaten ervan werden gepubliceerd op 8 oktober 2013.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
ANALYSE VAN DE ENERGIEREKENING VAN DE HUISHOUDENS EN HET METEN VAN DE MOEILIJKHEDEN WAARMEE SENIOREN TE MAKEN HEBBEN
33
12. BIBLIOGRAFIE Bogaert H. (2011), Effets sur le pouvoir d’achat de l’augmentation récente des prix de l’énergie et sur une manière d’y remédier, Bulletin de Documentation, Service Public Fédéral Finances, 71 e année, n°2, 2e trimestre 2011. Dozzi J., Lennert M., Wallenborn G. (2008), Inégalités écologiques : analyse spatiale des impacts générés et subis par les ménages belges, Espace, Populations, Sociétés, 2008-1, pp. 127-143. Huybrechts F., Meyer S., Vranken J. (2011), La précarité énergétique en Belgique, Rapport final, décembre 2011. Walleborn G., Rousseau C., Thollier K. (2006), Détermination de profils de ménages pour une utilisation plus rationnelle de l'énergie, Partie 1 : modes de production et de consommation durables, rapport final, Politique scientifique fédérale, août 2006. Wallenborn G. (2013), Impacts sociaux des politiques PEB en Wallonie et à Bruxelles, Note de discussion et recommandations, mars 2013.
INSTITUT
DE GESTION DE L'ENVIRONNEMENT ET D'AMÉNAGEMENT DU TERRITOIRE
(IGEAT – ULB)
Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Ondernemingsnummer: 0314.595.348 http://economie.fgov.be