Amsterdamse Burgermonitor 2013
In opdracht van: DMO, stadsdelen Projectnummer: 13021
Laure Michon
Hannah Schwarz
Ellen Lindeman
Willem Bosveld
Derek Schippers
Bezoekadres: Oudezijds Voorburgwal 300
Telefoon 020 251 0402
Postbus 658, 1000 AR Amsterdam
www.os.amsterdam.nl
[email protected]
Amsterdam, januari 2014
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
___________________________ Foto voorpagina: Stemmen onder toeziend oog van Jezusbeeld in kerk De Liefde, fotograaf Edwin van Eis (12 september 2012)
2
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Inhoud Inleiding
5
1 Politieke participatie 1.1 Bekendheid bestuurders wisselend 1.1.1 Burgemeester goed bekend, collegepartijen veel minder 1.1.2 Groot verschil tussen stadsdelen in bekendheid naam stadsdeelvoorzitter 1.2 Interesse in lokale politiek neemt laatste jaren af 1.3 Twee derde Amsterdammers van plan om te gaan stemmen 1.4 Oordeel over lokaal bestuur meestal neutraal 1.5 Meeste politieke contacten op stadsdeelniveau 1.6 Inzet voor buurt of stad verschilt onder Amsterdammers 1.6.1 Een op vijf Amsterdammers heeft zich ingezet voor stad of buurt 1.6.2 Informatie- of inspraakbijeenkomst vooral bezocht door ouderen 1.7 Amsterdammers verdeeld over eigen politieke invloed
7 7 7 8 10 11 12 13 14 14 15 16
2 Omgang in de stad 2.1 Sterke binding met de stad 2.2 Oordeel over omgang tussen groepen in de stad: ‘matig’ 2.3 Amsterdammers vinden zichzelf hoffelijk en anderen onbeschoft 2.3.1 Onbeschoft gedrag wordt ervaren als een probleem 2.3.2 Onbeschoft gedrag wordt weinig gerapporteerd 2.4 Amsterdammers tolerant ten aanzien van homoseksuelen 2.5 Weinig zwart-wit denken onder Amsterdammers
19 19 21 23 23 24 25 27
3 Ervaring met discriminatie 3.1 Van de Amsterdammers heeft 17% discriminatie ervaren 3.2 Ervaren discriminatie vooral op basis van herkomst 3.3 Jongeren en voorbijgangers op straat voornaamste daders 3.4 Discriminatie vooral in de vorm van belediging 3.5 Minder dan de helft reageert op discriminatie 3.6 Mensen nauwelijks zelf beschuldigd van discriminatie
31 31 33 34 35 35 36
4 Netwerken en levensbeschouwing 4.1 Netwerken Amsterdammers homogeen qua herkomst 4.2 Netwerk Amsterdammers niet sterk buurtgebonden 4.3 Meerderheid Amsterdammers kan netwerk inzetten voor hulp 4.4 Veel sociaal isolement onder lager opgeleiden 4.5 Verwantschap religie stabiel, kerk-/moskeebezoek stijgt
37 37 38 39 40 42
5 Media en informatie 5.1 Bijna alle Amsterdammers hebben toegang tot internet 5.2 Lokale zenders steeds minder populair 5.3 Lezen dagbladen meestal via papieren abonnement
45 45 46 47
3
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4
5.4 Sociale media wisselend gebruikt 5.5 Internetbronnen meest populair in communicatie met gemeente 5.6 Contact met ambtenaren meestal in het stadsdeel 5.7 Digitaal loket en sociale media weinig gebruikt
49 51 55 56
Samenvatting en conclusie
57
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Inleiding
e
Voor u ligt de 14 editie van de Amsterdamse Burgermonitor, waarin de relatie van Amsterdammers met hun stad centraal staat. Daarbij komen participatie in de lokale politiek, de omgang tussen Amsterdammers, discriminatie, het contact met de gemeente en het gebruik van media aan bod. De resultaten zijn gebaseerd op een representatieve enquête onder Amsterdammers vanaf 16 jaar. Amsterdammers hadden tussen maart en juli 2013 de gelegenheid om de vragenlijst online, telefonisch, schriftelijk of face-to-face in te vullen. In totaal hebben 1 2.767 Amsterdammers deelgenomen aan de enquête. Deze rapportage start met een hoofdstuk over politieke participatie. Thema’s van dit hoofdstuk zijn de kennis van de lokale politiek, de interesse in gemeente- en stadsdeelpolitiek, de stemintentie, het oordeel over het bestuur, de inzet voor de buurt of de stad en de ervaren politieke invloed. Voor zover mogelijk hebben we gekeken naar ontwikkelingen sinds 2000. Ook staan we stil bij de betekenis van de uitkomsten voor de komende lokale verkiezingen, in maart 2014. In het tweede hoofdstuk staat de omgang tussen Amsterdammers in de stad centraal. Daarbij gaat het om de binding met de stad, de omgang tussen groepen, het voorkomen van onbeschoft gedrag, tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit, en het denken over anderen in termen van tegenstellingen (zwart-wit denken). Het derde hoofdstuk staat in het verlengde van het eerdere hoofdstuk: daarin is de ervaring met discriminatie het hoofdthema. Vragen die we in dit hoofdstuk beantwoorden zijn hoeveel Amsterdammers discriminatie ervaren en hoe vaak, op welke grond, in welke vorm en door wie. Elke editie van de Burgermonitor legt naast een aantal vaste thema’s ook specifieke accenten. Nieuw in deze rapportage is dat we uitvoering stil staan bij de sociale contacten en netwerken van Amsterdammers (hoofdstuk 4). Dit is relevant gelet op de steeds grotere aandacht voor zelfredzaamheid van burgers: het idee is dat zij steeds meer zelf, 2 met behulp van hun netwerk, hulp moeten regelen. De mate waarin het netwerk kan worden ingezet komt daarom aan bod. Daarnaast is de samenstelling van het netwerk interessant vanuit het oogpunt van contact tussen verschillende groepen Amsterdammers. Daarom kijken we naar de mate waarin Amsterdammers contact hebben met personen van een andere herkomst. Verder laten we zien hoe zeer hun netwerken 1
Voor de enquête is een steekproef getrokken uit het gemeentelijk register (GBA). Het uiteindelijke respondentenbestand is vervolgens gewogen naar leeftijd (in vier leeftijdsgroepen), geslacht, herkomst (in zeven groepen), stadsdeel en type huishouden (alleenstaand of niet) om ervoor te zorgen dat de groep respondenten de samenstelling van de bevolking weerspiegelt. 2 Zie bijvoorbeeld: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013), De doe-democratie, Kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving, Den Haag: DGBK/B&I/Interactie.
5
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
buurtgebonden zijn. In hoofdstuk 4 kijken we tot slot naar de verwantschap met religies en levensbeschouwelijke stromingen. Het hoofdstuk 5 gaat over waar Amsterdammers informatie en nieuws vandaan halen. Eerst kijken we naar het mediagebruik in algemene zin, daarna ligt de focus op de kennis en het gebruik van gemeentelijke informatiebronnen. Dit is belangrijk om na te gaan welke informatiekanalen het meest effectief zijn om Amsterdammers, en specifieke groepen Amsterdammers, te informeren.
6
Amsterdamse Burgermonitor 2013
1 Politieke participatie
In dit hoofdstuk komen verschillende manieren waarop Amsterdammers politiek participeren en invloed uitoefenen aan bod. We beginnen met de kennis van en interesse in de stadsdeel- en gemeentepolitiek. Daarnaast kijken we naar de mate waarin Amsterdammers lokale politici benaderen over politieke kwesties. Ook andere vormen van participatie komen aan bod: de inzet voor buurt en stad, het bijwonen van inspraakbijeenkomsten en het stemmen bij verkiezingen.
1.1 Bekendheid bestuurders wisselend Onbekend maakt onbemind, luidt het spreekwoord. Geldt dat ook voor de Amsterdamse politiek en de bestuurders? In hoeverre zijn Amsterdammers bekend met de bestuurders en hangt dat samen met hun interesse in de lokale politiek en hun mening over het bestuur?
1.1.1 Burgemeester goed bekend, collegepartijen veel minder Acht van de tien Amsterdammers (78%) kunnen desgevraagd de juiste naam van de huidige burgemeester van Amsterdam noemen. Twee van de tien (19%) weten geen naam te noemen en 3% noemt een andere naam dan Van der Laan. Daarbij wordt het vaakst de naam van de vorige burgemeester, Cohen, genoemd, maar ook wel die van Asscher of Rutte. Hoogopgeleide Amsterdammers weten vaker de juiste naam van de huidige burgemeester te noemen (88%) dan personen die laag (66%) of midden zijn geschoold (78%). Amsterdammers van niet-westerse herkomst kennen minder vaak de burgemeester bij naam (59%) dan gemiddeld, met name Amsterdammers van Turkse herkomst (27%). Interesse in de gemeentepolitiek en kennis van de lokale politiek zijn met elkaar verbonden: van de Amsterdammers die de naam van de burgemeester kennen, is 73% geïnteresseerd in de lokale politiek, tegenover 39% onder degenen die de naam van de burgemeester niet kennen. De samenstelling van het college is veel minder bekend bij Amsterdammers dan de naam van de burgemeester. Eén van de vijf (19%) weet uit welke partijen het huidige college van burgemeester en wethouders bestaat, namelijk PvdA, GroenLinks en VVD. Amsterdammers tot 35 jaar zijn hiervan minder goed op de hoogte dan gemiddeld (13%). Verder zijn Amsterdammers van niet-westerse herkomst minder vaak van de collegepartijen op de hoogte dan andere herkomstgroepen. Dat geldt het sterkst voor de eerste generatie. Amsterdammers die hoger opgeleid zijn, weten vaker de juiste
7
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
samenstelling van het college (28% van de HBO/WO-opgeleiden) dan lager opgeleiden. Zij zijn over het algemeen ook meer geïnteresseerd in de lokale politiek. Amsterdammers die de juiste collegepartijen kunnen noemen, zijn ook vaker positief over het gemeentebestuur dan anderen: van degenen met kennis over de collegepartijen oordeelt 45% positief over het gemeentebestuur, terwijl onder degenen die de collegepartijen niet kennen 30% positief is over het gemeentebestuur.
1.1.2 Groot verschil tussen stadsdelen in bekendheid naam stadsdeelvoorzitter Twee van de tien Amsterdammers (22%) weten de juiste naam van de stadsdeelvoorzitter van hun stadsdeel te noemen. Bewoners van stadsdeel West, Centrum en Zuid zijn minder vaak bekend met hun stadsdeelvoorzitter dan gemiddeld. De stadsdeelvoorzitters van de stadsdelen Noord en Oost zijn het meest bekend bij de inwoners van deze stadsdelen. Figuur 1.1 Kan de juiste naam van de eigen stadsdeelvoorzitter noemen naar stadsdelen, 2013 (procenten) Noord Oost Zuidoost Nieuw-West Zuid Centrum West gemiddeld % 0
10
20
30
40
50
Of men de naam van de stadsdeelvoorzitter kent, hangt niet samen met de genoten opleiding van de ondervraagde Amsterdammers, maar vooral met leeftijd. Jonge Amsterdammers zijn minder goed op de hoogte (tot 35 jaar 13%) dan ouderen: van de personen van 55 jaar of ouder kent 33% de naam van de eigen stadsdeelvoorzitter. Verder kennen Amsterdammers van niet-westerse herkomst minder vaak hun stadsdeelvoorzitter, met uitzondering van Amsterdammers van Surinaamse herkomst. De bekendheid van de stadsdeelvoorzitter hangt in het algemeen samen met de mate van interesse in de stadsdeelpolitiek. De Amsterdammers die de naam van hun stadsdeelvoorzitter weten, zijn ook vaak geïnteresseerd in de stadsdeelpolitiek (75%, tegenover 44% van hen die het niet weten). Andersom geldt het ook: 32% van de politiek
8
Amsterdamse Burgermonitor 2013
geïnteresseerden kent de naam van de stadsdeelvoorzitter, tegenover 12% van diegene die daarin niet geïnteresseerd zijn. De mening over het stadsdeelbestuur hangt ook samen met de bekendheid van de stadsdeelvoorzitter. Zij die de voorzitter kennen, zijn vaker positief over het stadsdeelbestuur (33%) dan zij die de voorzitter niet kennen (24%). Anderzijds kennen de Amsterdammers die het stadsdeelbestuur zeer slecht vinden functioneren minder vaak de voorzitter (22%) dan diegenen die het bestuur juist zeer goed vinden functioneren (38%). Kijken we naar de kennis van Amsterdammers over de lokale politiek op lange termijn, dan zijn wisselingen van de burgemeester en de samenstelling van het college terug te zien (zie figuur 1.4). Zo trad Job Cohen aan als burgemeester in 2001, en steeg zijn bekendheid gestaag tot boven de 90%. De bekendheid van Van der Laan, die in 2010 aantrad, ligt een stuk lager en was in 2011 en 2013 op hetzelfde niveau. De bekendheid van de collegepartijen was in het verkiezingsjaar 2006 op z’n hoogst: toen wist 30% van de Amsterdammers welke partijen samen de stad bestuurden. Zo hoog is de bekendheid van de collegepartijen daarna nooit meer geweest, maar we zien wel in de loop der jaren dat de collegepartijen bekender geworden, net als de stadsdeelvoorzitters. Figuur 1.2 Aandeel Amsterdammers dat juiste naam van burgemeester, collegepartijen en stadsdeelvoorzitter kan noemen, 1999-2013 (procenten)* % 100
Patijn
Cohen
van der Laan
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
burgemeester
partijen college
stadsdeelvoorzitter
* tussen 2007 en 2010 is niet gevraagd naar de naam van de burgermeester, en in 2010 is niet gevraagd naar de collegepartijen en de naam van de stadsdeelvoorzitter. In 2012 is de Burgemonitor niet afgenomen.
9
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
1.2 Interesse in lokale politiek neemt laatste jaren af De interesse in de gemeentepolitiek neemt sinds 2010 af. Twee derde van de ondervraagde Amsterdammers (66%) is tamelijk tot zeer geïnteresseerd in de gemeentepolitiek. In de vorige metingen gold dat nog voor 71% (2011) en 75% (2010). Hiermee is de politieke interesse op een dieptepunt gekomen, alleen in de jaren 2000 en 2001 lag de interesse nog lager. De recente daling in interesse zien we nog sterker bij de interesse in de stadsdeelpolitiek. De helft van de Amsterdammers (51%) geeft aan daarin geïnteresseerd te zijn. In 2010 had 65% nog interesse en in 2011 lag dit aandeel op 58%. Het effect van het verkiezingsjaar 2010 dat in 2011 nog wat doorspeelde, is daarmee tenietgedaan. De grote mate van interesse in de lokale politiek in 2010 was voor een belangrijk deel te verklaren doordat 2010 een jaar was waarin verkiezingen voor de gemeenteraad plaatsvonden en de fusie van de stadsdelen speelde. In 2013 is de toegenomen interesse die daaruit voortvloeide weggeëbd en ligt de interesse op een lager niveau lager dan in de periode vóór 2010. Figuur 1.3 Interesse in stadsdeel- en gemeentepolitiek, 1999-2013 (percentage tamelijk tot zeer geïnteresseerd)* % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
geïnteresseerd in stadsdeelpolitiek
geïnteresseerd in gemeentepolitiek
* tussen 2007 en 2009 is niet gevraagd naar interesse in gemeentepolitiek. In 2012 is de Burgemonitor niet afgenomen.
De interesse in de stadsdeelpolitiek verschilt per stadsdeel, maar de verschillen zijn minder groot dan in 2011. De interesse is in alle stadsdelen duidelijk gedaald, met uitzondering van Noord en Zuidoost. De bewoners van de laatst genoemde stadsdelen zijn nu het vaakst geïnteresseerd in de stadsdeelpolitiek. Dat is opvallend omdat de bewoners daar, vooral in Noord, in voorgaande jaren meestal tot de minst geïnteresseerden in de stadsdeelpolitiek behoorden.
10
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Figuur 1.4 Interesse in stadsdeelpolitiek per stadsdeel, 2011 en 2013 (percentage tamelijk tot zeer geïnteresseerd) Zuidoost
2013
Noord
2011
West
Oost
Centrum
Zuid
Nieuw-West
gemiddeld % 0
20
40
60
80
100
Personen met een hoge opleiding tonen de meeste interesse in zowel gemeente- als stadsdeelpolitiek: 58% is geïnteresseerd in stadsdeelpolitiek en 76% in gemeentepolitiek. Amsterdammers van Turkse herkomst zijn daarentegen relatief weinig geïnteresseerd in lokale politiek: 23% is geïnteresseerd in stadsdeelpolitiek en 32% in gemeentepolitiek. Amsterdammers van niet-Nederlandse herkomst die hier geboren zijn, zijn vaker geïnteresseerd in de gemeentepolitiek (64%) dan de eerste generatie (51%). Verder tonen jongeren relatief weinig interesse: onder de 16- tot 25-jarigen heeft 34% interesse in stadsdeelpolitiek en 54% in gemeentepolitiek.
1.3 Twee derde Amsterdammers van plan om te gaan stemmen In maart 2014 vinden lokale verkiezingen plaats. Van de ondervraagde Amsterdammers zegt 64% zeker te gaan stemmen als er morgen gemeenteraadsverkiezingen gehouden zouden worden. In 2011 waren dat er 66%. Verder geeft 21% aan misschien te gaan stemmen en 7% gaat zeker niet stemmen (3% weet het nog niet en 5% is niet stemgerechtigd). De stemintentie ligt in lijn met andere jaren waarin eveneens geen gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden (zie figuur 1.1). In het verkiezingsjaar 2010 gaf nog driekwart van de Amsterdammers (75%) aan zeker te gaan stemmen. Dit percentage was hoger dan de werkelijke opkomst bij die verkiezingen in 2010. Ook in andere verkiezingsjaren lag de stemintentie circa 20% hoger dan de werkelijke opkomst.
11
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.5 Animo om te stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen en daadwerkelijke opkomst, 20002013 (procenten) % 100
80
60
40
20
0
gaat zeker stemmen
gaat misschien stemmen
gaat zeker niet stemmen
opkomst gemeenteraadsverkiezingen
Uiteraard hangen de persoonlijke stemintentie en het daadwerkelijke stemgedrag met elkaar samen, maar lang niet één op één. Van diegenen die zeggen niet te gaan stemmen heeft 86% ook niet gestemd bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2010, en 62% heeft niet gestemd bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2012. De groep van notoire nietstemmers, dat wil zeggen die niet gestemd heeft in 2010 en zegt ook zeker niet te gaan stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen, betreft ruim 6% van de Amsterdammers. Deze verschillen komen voor een groot deel overeen met de verschillen die we vonden bij interesse in de (stadsdeel- en gemeente-) politiek (zie figuur 1.4). Er bestaat dan ook een duidelijke relatie tussen de bereidheid tot stemmen en politieke interesse. Van de mensen die aangeven zeker te gaan stemmen wanneer er morgen gemeenteraadsverkiezingen zouden zijn, gaven acht van de tien aan geïnteresseerd te zijn in gemeentepolitiek, tegenover drie van de tien van de mensen die aangaven niet te gaan stemmen.
1.4 Oordeel over lokaal bestuur meestal neutraal Een kwart van de geënquêteerde Amsterdammers (26%) vindt dat het bestuur van het eigen stadsdeel goed functioneert en 12% vindt het slecht gaan. Dit komt overeen met de vorige meting: toen oordeelde 23% positief en 12% negatief over het functioneren van het stadsdeelbestuur. Het merendeel neemt echter een neutraal standpunt in (niet goed, niet slecht, 27%) of weet het niet (36%). Naarmate men ouder is, heeft men vaker een mening over het functioneren van het lokale bestuur, jongeren geven vaak aan het niet te weten. De bewoners van stadsdeel Noord zijn positiever dan die van de overige stadsdelen: 38% vindt het stadsdeelbestuur goed functioneren. De bewoners van stadsdeel Zuidoost zijn
12
Amsterdamse Burgermonitor 2013
juist vaker negatief dan gemiddeld: 22% vindt dat het stadsdeelbestuur slecht functioneert. Figuur 1.6 Mening over het functioneren van het stadsdeelbestuur naar stadsdeel, 2013 (percentage)
gemiddeld
Zuid goed
West
niet goed, niet slecht Nieuw-west slecht Zuidoost
weet ik niet
Oost
Centrum % 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Over het gemeentebestuur hebben de Amsterdammers vaker een mening en zijn zij ook positiever dan over het stadsdeelbestuur. Een derde vindt het goed functioneren (33%) terwijl 9% het slecht vindt functioneren. Toch geldt ook op dit punt dat een meerderheid van de Amsterdammers een neutrale opvatting heeft of zich afzijdig houdt: 33% vindt het niet goed maar ook niet slecht functioneren en 26% weet het niet. Deze uitkomst zijn vrijwel gelijk aan die van 2011: toen vond 31% het gemeentebestuur goed functioneren, 7% slecht, 37% niet goed en niet slecht en 24% wist het niet. Amsterdammers die geïnteresseerd zijn in de lokale politiek zijn vaker positief over de bestuurders dan zij die geen interesse hebben. Opvallend is dat personen die zeer geïnteresseerd zijn in de lokale politiek vaker negatief oordelen over het bestuur dan anderen. Blijkbaar zijn betrokken Amsterdammers hierover meer uitgesproken. Nietgeïnteresseerden geven vaker geen mening over het functioneren van het lokale bestuur.
1.5 Meeste politieke contacten op stadsdeelniveau Amsterdammers kunnen lokale politici benaderen over diverse kwesties. Van de Amsterdammers heeft 11% persoonlijk contact gehad met iemand uit de lokale politiek. Dat is evenveel als in 2011 en wat minder dan in 2009 en 2008 (14%). Amsterdammers die hoogopgeleid zijn nemen veel vaker contact op met politici dan lager opgeleiden: van hen heeft 15% contact gehad, tegenover 7% onder midden geschoolden en 8% onder laag geschoolden. Daarnaast hebben Amsterdammers van niet-westerse
13
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
herkomst minder vaak contact met een lokale politicus dan gemiddeld, vooral bewoners van Marokkaanse herkomst en van overige niet-westerse herkomst (beide 6%). Dat geldt echter vooral van de eerste generatie migranten, die in het buitenland zijn geboren. De tweede generatie van niet-Nederlandse herkomst heeft even vaak contact met politici als Amsterdammers van Nederlandse herkomst. Men heeft het vaakst contact met een politicus op het niveau van het stadsdeel: 27% van de contacten betrof een stadsdeelraadslid en eveneens 27% een stadsdeelwethouder. Bewoners van stadsdeel Zuidoost hebben het vaakst contact gehad met een bestuurder van het stadsdeel (10%), bewoners van West en Zuid het minst vaak (elk 5%). Amsterdammers hadden het minst vaak contact met de burgemeester (7% van de contacten). Tabel 1.7 Met wie heeft u contact gehad? 2013 (in procenten van de respondenten die de afgelopen 12 maanden contact hebben gehad met iemand uit de lokale politiek)
stadsdeelraadslid
27
stadsdeelwethouder
27
wethouder gemeenteraad
20
stadsdeelvoorzitter
19
gemeenteraadslid
17
burgemeester
7
Van de personen die contact hebben gehad met lokale politici is 69% tevreden en 14% is ontevreden over dat contact. De tevredenheid ligt daarmee hoger dan in 2011, toen waren zes van de tien mensen tevreden over het contact.
1.6 Inzet voor buurt of stad verschilt onder Amsterdammers 1.6.1 Een op vijf Amsterdammers heeft zich ingezet voor stad of buurt Aan de Amsterdammers is gevraagd: ‘Heeft u zich de afgelopen 12 maanden alleen of samen met anderen ingezet voor of tegen een onderwerp dat met het wonen in de buurt of de stad te maken heeft, bijvoorbeeld het plaatsen van fietsenrekken, het onderhouden van een speelplaats of het kappen van bomen?’ In totaal is 19% van de Amsterdammers op deze wijze actief geweest. Dit aandeel is de afgelopen jaren niet veranderd. Bewoners met interesse in de stadsdeelpolitiek zetten zich vaker in voor een dergelijke kwestie dan anderen (26% tegenover 19% gemiddeld). Ook hogeropgeleiden zijn hierin relatief vaak actief (25%). Amsterdammers tussen 16 en 34 jaar, zetten zich juist minder vaak in (14%) dan Amsterdammers van 35 jaar en ouder (23%). Verder zetten Amsterdammers van Turkse (9%) en Marokkaanse (12%) zich minder vaak in voor een kwestie in de buurt of stad dan gemiddeld. De inzet voor buurt of stad verschilt niet sterk tussen de stadsdelen: bewoners van Noord en Centrum zijn hierin het vaakst actief (23%) en bewoners van West (16%) en Nieuw-West (17%) het minst vaak.
14
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Men kan zich op vele manieren inzetten voor een kwestie in de stad of buurt, variërend van een keer een handtekening zetten onder een petitie tot het deelnemen aan buurtbeheer. Geen enkele vorm springt er echt uit: de inzet van Amsterdammers kenmerkt zich vooral door veelzijdigheid. Het zetten van een handtekening wordt het vaakst genoemd (6%) net als het bezoek aan een bewonersbijeenkomst of inspraakavond (5%). In tabel 1.8 staan de tien meest genoemde vormen van inzet. Ook de onderwerpen van de inzet zijn zeer divers. Meest genoemd hierbij zijn: vuilnis, het plaatsen van fietsenrekken, sloop van gebouwen, herprofilering/herinrichting/bestemmingsplan, overlast (bijv. hangjongeren), openbaar vervoer, parkeerplekken, veiligheid. Tabel 1.8 Tien meeste genoemde vormen van inzet voor een kwestie in de buurt of stad, 2013 (procenten)
handtekening gezet
6
bewonersbijeenkomst of inspraakavond bezocht
5
een e-mail of brief geschreven aan de stadsdeelraad
3
contact gezocht met een ambtenaar
3
deelgenomen aan enquête over buurtbelang
3
actief geweest in of actiegevoerd met buurt- of bewonersorganisatie
2
contact opgenomen met buurtbeheeroverleg, wijkraad, buurtraad of buurtconciërge
2
commissievergadering bijgewoond
2
deelgenomen aan buurtbeheer
2
contact gezocht met een stadsdeelraadslid
2
1.6.2 Informatie- of inspraakbijeenkomst vooral bezocht door ouderen Amsterdammers is ook gevraagd of zij de afgelopen 12 maanden een informatie- of inspraakbijeenkomst hebben bezocht. Elf procent van de ondervraagden heeft een dergelijke bijeenkomst bezocht. Dat is meer dan in 2011 (8%) en meer in lijn met de voorgaande jaren (11% in 2010 en 14% in 2009). Zes van de tien bewoners hebben wel eens gehoord van informatie- of inspraakbijeenkomsten maar hebben ze niet bezocht. De overige drie van de tien hebben nog nooit van dit soort bijeenkomsten gehoord. Het bezoeken van deze bijeenkomsten hangt vooral samen met leeftijd: ouderen bezoeken vaker informatie- en inspraakbijeenkomsten dan jongeren. Zo komt 17% van de 55-plussers er wel eens, tegenover 6% onder de Amsterdammers onder de 35 jaar. Deze laatste groep heeft ook vaak nog nooit gehoord van dergelijke bijeenkomsten (42%, tegenover 30% gemiddeld). Vooral jongeren van Turkse afkomst bezoeken weinig deze bijeenkomsten (4%). Bewoners die geïnteresseerd zijn in de stadsdeelpolitiek bezoeken vaker informatie- of inspraakbijeenkomsten dan anderen (15% versus 7%). Diegenen die geen interesse in de stadsdeelpolitiek hebben, hebben ook vaker nog nooit gehoord van dergelijke bijeenkomsten (36% versus 23% onder geïnteresseerden).
15
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
1.7 Amsterdammers verdeeld over eigen politieke invloed Dit jaar is een aantal vragen aan de enquête van de Burgermonitor toegevoegd om na te gaan in hoeverre Amsterdammers vinden dat zij invloed kunnen uitoefenen in hun stadsdeel, of ze daarin actief zouden willen zijn en op welke wijze. Een derde van de Amsterdammers (32%) is het eens met de stelling: “Mensen zoals ik hebben wel degelijk invloed op wat er door het stadsdeel in de buurt en het stadsdeel wordt gedaan.” Een even groot deel (33%) is het daar echter niet mee eens en vindt dus dat zij geen invloed hier op hebben. De rest neemt een neutrale positie in (24%) of geeft aan het niet te weten (11%). Deze verdeling geldt globaal genomen voor alle stadsdelen. Ouderen zijn het minder vaak dan jongeren eens met de stelling dat zij invloed hebben op wat door het stadsdeel wordt gedaan. Hoogopgeleiden zijn het juist vaker eens met de stelling dan lager opgeleiden. Verder geven Amsterdammers van niet-westerse herkomst, met uitzondering van de personen van Surinaamse herkomst, twee keer zo vaak aan niet te weten of zij deze invloed hebben dan overige Amsterdammers. Belangrijk voor het ervaren van invloed is het oordeel over het functioneren van het stadsdeelbestuur: 48% van degenen die positief oordelen over het stadsdeelbestuur (zeer) zijn het eens met de stelling, tegenover 14% van degenen die het stadsdeelbestuur als (zeer) slecht typeren. Daarnaast zijn de mening gepeild over de ervaren mogelijkheden in het stadsdeel om een mening te geven over ontwikkelingen in de buurt en het stadsdeel. Van de Amsterdammers vindt 42% dat daartoe voldoende mogelijkheden bestaan en 20% juist onvoldoende, terwijl 38% zegt het niet te weten. Figuur 1.9 Zijn er volgens u voldoende mogelijkheden in uw stadsdeel om uw mening te geven over ontwikkelingen in uw buurt en stadsdeel? 2013 (procenten) ja
Noord
nee Oost weet niet/geen antwoord
West
Zuid
Zuidoost
Centrum
Nieuw West
gemiddeld % 0
16
20
40
60
80
100
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Inspraakavonden worden het vaakst genoemd als mogelijkheid voor inspraak, maar ook via buurtcentra, stadsdeelkrant, internet, Twitter, (buurt- en bewoners-) vergaderingen en inspreekmomenten bij de deelraad. Bewoners van stadsdeel Noord menen het vaakst dat die mogelijkheden er voldoende zijn (50%), bewoners van Zuidoost en Nieuw-West geven vaker dan gemiddeld aan dat die mogelijkheden er niet zijn (beide 25%). Het zijn vooral hoog opgeleide Amsterdammers die menen dat er voldoende mogelijkheden voor participatie zijn: van hen antwoordt 49% bevestigend. Onder lager en midden geschoolde personen is dit aandeel een stuk lager, respectievelijk 35% en 37%. Verder maakt het uit of mensen kennis hebben over de stadsdeelpolitiek en hoe zij oordelen over het stadsdeelbestuur. Van degenen die de naam van de stadsdeelvoorzitter kennen, vindt 51% dat er voldoende mogelijkheden zijn voor inspraak, van degenen die van mening zijn dat het stadsdeelbestuur goed of zeer goed functioneert 56%, tegenover 42% gemiddeld. De helft van de Amsterdammers (48%) geeft desgevraagd aan wel te willen meedenken over plannen voor de eigen buurt en/of de uitvoering daarvan. Een derde wil dat niet en 19% weet het niet. Inwoners van Centrum zijn hiertoe het vaakst bereid, inwoners van stadsdeel Nieuw-West het minst vaak. Figuur 1.10 Zou u met uw stadsdeel willen meedenken over plannen voor uw buurt en/of de uitvoering daarvan? 2013 (procenten) ja
Centrum
nee
Noord
weet niet/geen antwoord
Zuidoost
West
Oost
Zuid
Nieuw West
gemiddeld % 0
20
40
60
80
100
Laagopgeleiden zijn minder bereid mee te denken (39%) dan mensen met een hogere opleiding (54%). Ook Amsterdammers van Marokkaanse afkomst zijn minder bereid mee te denken (38%) dan gemiddeld. Opvallend is dat mensen die van mening zijn dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor inspraak vaker bereid zijn om mee te denken met het stadsdeel (57%) dan degenen die vinden dat er wel voldoende mogelijkheden zijn voor inspraak (51%). Men zou het liefst de eigen mening of ideeën kenbaar maken via e-mail, maar ook andere communicatiemiddelen worden vaak genoemd: een enquête, een bewonersbijeenkomst
17
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
en het digitaal stadsdeelpanel. De 10 vaakst genoemde vormen van communicatie staan in tabel 1.11 weergegeven. Tabel 1.11 Hoe zou u het liefst uw mening of ideeën kenbaar maken?, top 10, 2013 (meerdere antwoorden mogelijk, procenten onder diegenen die bereid zijn mee te denken)
e-mail
42
enquête
34
bewonersbijeenkomst
32
digitaal panel stadsdeel
31
contact bestuurder
26
contact ambtenaar
22
sociale media
19
buurtplatforms
13
apps
10
comité oprichten
18
5
Amsterdamse Burgermonitor 2013
2 Omgang in de stad
In dit hoofdstuk gaat het over hoe Amsterdammers met elkaar omgaan in de stad. We beginnen met de vraag: hoe verbonden voelen Amsterdammers zich met hun stad? Daarna besteden we aandacht aan het beeld dat mensen hebben van de omgang tussen groepen in Amsterdam. Vervolgens kijken we naar het voorkomen van onbeschoft gedrag. De houding ten aanzien van homoseksuele mannen en vrouwen is het laatste onderwerp dat aan bod komt. Hoe tolerant zijn Amsterdammers op dat punt?
2.1 Sterke binding met de stad Amsterdammers ervaren een sterke band met hun stad: 83% voelt zich (sterk) verbonden met Amsterdam. Dat was in voorgaande jaren ook zo. En ook in eerdere jaren zagen we dat de verbondenheid met Amsterdam sterker is dan met de buurt, het stadsdeel en heel Nederland. Het minst sterk is de verbondenheid met het stadsdeel. Toch voelt de helft van de Amsterdammers zich daarmee verbonden. Tabel 2.1 Verbondenheid met buurt, stadsdeel, Amsterdam en Nederland, 2013 (procenten) niet verbonden
neutraal
verbonden
weet niet
buurt
18
12
69
1
stadsdeel
29
19
50
2
Amsterdam
7
9
83
1
Nederland
9
12
78
1
De verbondenheid met Amsterdam is het grootst onder hoger opgeleiden. Van hen zegt 88% zich verbonden te voelen met de stad, tegenover 81% onder personen met lager opleidingsniveau. Kijken we naar herkomstgroepen dan zien we dat de verbondenheid met de stad onder Turkse Amsterdammers (67%) en Marokkaanse Amsterdammers (68%) het laagst is. Onder jongeren van niet-westerse herkomst is de verbondenheid met Amsterdam wel sterker (78%). In eerder onderzoek is aangetoond dat Amsterdam een 3 sterk bindingskader is voor jongeren van buitenlandse komaf. De vraag over de verbondenheid met de stad wordt sinds 2003 aan Amsterdammers voorgelegd. Toen waren de verschillen tussen herkomstgroepen groter dan nu. Maar de ontwikkeling tussen 2003 en 2009, waarbij steeds meer Amsterdammers van alle herkomstgroepen zich verbonden voelden met de stad, is omgekeerd. In 2009 voelden 77% van de Amsterdammers van Marokkaanse herkomst zich verbonden met de stad. Vier jaar later is dat met tien procentpunt gedaald en zien we dat de verschillen tussen groepen weer iets groter zijn geworden.
3
van der Welle, I. & V. Mamadouh (2008), Links & Labels, Identiteiten en identificatiestrategieën van Amsterdamse jongvolwassenen, Amsterdam: AMIDSt/ Universiteit van Amsterdam.
19
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 2.2 Verbondenheid met Amsterdam, naar opleiding en herkomst, 2013 (procenten) % 100 Turken 90 Marokkanen
80 70
ov. niet-westerse allochtonen
60
Surinamers
50 40
westerse allochtonen
30 autochtonen 20 10 0
We zagen eerder dat de verbondenheid met het stadsdeel het laagst is. Toch zijn daarin belangrijke verschillen tussen stadsdelen. Zo voelt 61% van de bewoners van Noord zich verbonden met het eigen stadsdeel. Daarentegen zegt 43% van de bewoners van NieuwWest hetzelfde over het eigen stadsdeel. Figuur 2.3 Verbondenheid met eigen stadsdeel, naar stadsdeel waarin met woonachtig is, 2013 (procenten) niet verbonden
Noord
neutraal Centrum verbonden Oost
weet niet
Zuid
Zuidoost
West
Nieuw West % 0
20
40
60
80
100
Ook als het de verbondenheid met het stadsdeel betreft spelen achtergrondkenmerken een rol. Zo voelen ouderen zich meer verbonden met hun stadsdeel dan jongeren, en lager opgeleiden meer dan hoger opgeleiden.
20
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Figuur 2.4 Verbondenheid met eigen stadsdeel, naar opleiding en leeftijd, 2013 (procenten) laag geschoold midden geschoold hoog geschoold
65 jaar en ouder 50 t/m 64 jaar 35 t/m 49 jaar 21 t/m 34 jaar 16 t/m 20 jaar % 0
20
40
60
80
100
2.2 Oordeel over omgang tussen groepen in de stad: ‘matig’ Amsterdammers zijn niet onverdeeld positief over hoe verschillende bevolkingsgroepen met elkaar omgaan in de stad. De grootste groep, 45%, zegt dat mensen met een verschillende etnische of culturele achtergrond matig met elkaar omgaan. Toch zijn er meer mensen die deze omgang als goed (37%) of zeer goed (4%) typeren dan mensen die spreken van een slechte (7%) of zeer slechte (2%) omgang. Opleidingsniveau, geslacht en stadsdeel waar men woonachtig is doen er weinig toe in hoe Amsterdammers de omgang tussen groepen beoordelen. Wel zien we verschillen als we kijken naar leeftijd en herkomst. Zo geldt dat hoe jonger men is, hoe positiever men oordeelt over de omgang tussen groepen in de stad. Verder geldt dat Amsterdammers van Nederlandse herkomst minder vaak positief oordelen over deze omgang (34%) dan Amsterdammers van Surinaamse (45%), Turkse (57%) en Marokkaanse herkomst (61%). Oftewel: Marokkaanse Amsterdammers vinden bijna twee keer zo vaak dat groepen goed met elkaar omgaan in de stad dan Amsterdammers van Nederlandse herkomst. Kijken we naar de combinatie tussen leeftijd en herkomst (figuur 2.5) dan valt op dat jongeren van Nederlandse herkomst veel vaker positief oordelen over de omgang tussen groepen (49%) dan personen van 25 jaar en ouder van Nederlandse herkomst (32%). Ook binnen de groep personen van niet-westerse herkomst zijn jongeren veel positiever (63%) dan de groep die ouder is (50%).
21
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
25 jaar en ouder
Figuur 2.5 Oordeel over omgang tussen verschillende groepen in de stad, naar leeftijd en herkomst, 2013 (procenten) (heel) goed
niet-westers
matig (heel) slecht
westers
weet niet autochtoon
16-24 jaar
niet-westers
westers
autochtoon % 0
20
40
60
80
100
Het oordeel over de omgang tussen groepen in de stad hangt samen met de mate waarin mensen zelf omgaan met personen van een andere herkomst. In hoofdstuk 4 zullen we zien dat Amsterdammers overwegend contacten hebben met personen met dezelfde herkomst als zijzelf. Voor Amsterdammers van buitenlandse herkomst geldt dat echter niet. Nu hebben Amsterdammers met een divers samengestelde familie- en kennissenkring een positiever beeld van hoe groepen met elkaar omgaan in de stad, dan Amsterdammers die uitsluitend of overwegend omgaan met mensen van dezelfde herkomst als zijzelf. Deze relatie is bij de samenstelling van de familie- en vriendenkring het sterkst. De samenstelling van de groep directe collega’s maakt geen verschil, maar de samenstelling van de groep mensen met wie men maatschappelijke activiteiten onderneemt wel. Ook hier geldt dat degenen met homogene kennissenkring minder positief oordelen over de omgang tussen groepen dan degenen met een gemengde of heterogene kennissenkring.
22
Amsterdamse Burgermonitor 2013
familie/directe vrienden
uitsluitend of overwegend andere afkomst
directe collegae
uitsluitend of overwegend andere afkomst
maatschappelijke contacten
Figuur 2.6 Aandeel personen dat de omgang tussen verschillende groepen in de stad als goed beoordeeld, naar samenstelling van familie- en kennissenkring, kring van directe collega’s en maatschappelijke contacten, 2013 (procenten)
uitsluitend of overwegend andere afkomst
gemengd uitsluitend of overwegend zelfde afkomst
gemengd uitsluitend of overwegend zelfde afkomst
gemengd uitsluitend of overwegend zelfde afkomst % 0
20
40
60
80
100
2.3 Amsterdammers vinden zichzelf hoffelijk en anderen onbeschoft 2.3.1 Onbeschoft gedrag wordt ervaren als een probleem In totaal is twee derde van de Amsterdammers van mening dat Amsterdammers zich wel eens onbeschoft gedragen of onbeschofte taal gebruiken. Bovendien zeggen acht van de tien Amsterdammers die onbeschoft gedrag ervaren dat dergelijk gedrag (enigszins) een probleem is. In 2011, toen dit onderwerp voor het eerst aan de orde kwam, waren de resultaten vrijwel identiek. Figuur 2.7 Voorkomen van onbeschoft gedrag en mate waarin dit een probleem is, 2013 (procenten) Komt onbeschoft gedrag voor?* weet niet/niet ingevuld 5% nee 28%
ja, vaak 16%
Zo ja, is dat een probleem?** weet niet/niet ingevuld 2%
ja 36%
enigszins 43%
ja, soms 51%
*n=2.767
nee 19%
**n=1.885
Vrouwen ervaren vaker onbeschoft gedrag dan mannen: 72% van de vrouwen is vaak of soms getuige van onbeschoft gedrag, tegenover 64% van de mannen. Verder geldt dat
23
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
hoe hoger men is opgeleid, hoe vaker men onbeschoft gedrag ervaart: dat geldt voor 74% van de hoger geschoolden, 64% van de midden geschoolden en 62% van de lager geschoolden. Tot slot zien we dat Amsterdammers van Nederlandse en overig westerse herkomst vaker onbeschoft gedrag ervaren (respectievelijk 71% en 70%) dan Amsterdammers van niet-westerse herkomst (62%). Kijken we naar de mate waarin mensen onbeschoft gedrag als een probleem ervaren, dan maken vooral leeftijd en herkomst een verschil. Van de 35- tot 64-jarigen zegt ruim 80% dat onbeschoft gedrag een probleem is, tegenover 65% van de 16- tot 20-jarigen. Van de Amsterdammers van Nederlandse herkomst heeft 83% moeite met onbeschoft gedrag terwijl van de Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse herkomst respectievelijk 67% en 65% er last van heeft. Een vervolgvraag is, als men vindt dat dergelijk gedrag voorkomt, wat er tegen gedaan kan worden. Amsterdammers vinden meestal dat zij elkaar daarop moeten aanspreken. Daarnaast zegt een kwart dat de overheid een rol heeft bij dit probleem en een kleine groep ziet het als een opvoedingsprobleem. Ongeveer een tiende van de Amsterdammers vindt de situatie wel problematisch, maar ziet geen passende oplossing. Deze uitkomsten verschillen niet of nauwelijks van die van 2011. Tabel 2.8 Welke oplossing is het meest van toepassing tegen onbeschoft gedrag? 2013 (procenten)
mensen moeten elkaar aanspreken op onbeschoft gedrag
43
de overheid moet mensen aanzetten tot beleefde
25
er kan niets tegen worden gedaan
12
opvoeding en onderwijs inzetten
7
iets anders
8
weet niet/niet ingevuld
5
totaal
100
2.3.2 Onbeschoft gedrag wordt weinig gerapporteerd Een andere manier om onbeschoft gedrag in kaart te brengen is om mensen een aantal gevallen voor te leggen met de vraag of zij zich wel eens zo gedragen en wat zij er van vinden als anderen zich zo gedragen. De situaties die zijn voorgelegd zijn de volgende: op straat spugen, harde muziek draaien in het openbaar, met de fiets door rood rijden, bellen tijdens het afrekenen of bestellen en niet opstaan voor ouderen of gehandicapten in het 4 openbaar vervoer. Over het algemeen zeggen mensen dat zij dit soort gedrag niet vertonen en zich ergeren als anderen dit wel doen. Amsterdammers zeggen bijna nooit dat zij harde muziek draaien in de openbare ruimte en dit gedrag roept ook de grootste ergernis op: 5% zegt dit wel eens te doen en 68% ergert zich aan dit gedrag. Ook het 4
24
Deze laatste situatie is niet aan alle respondenten voorgelegd. Na de eerste enquête-ronde bleek de oorspronkelijke formulering (‘niet opstaan voor ouderen…’) voor verwarring te zorgen vanwege de dubbele ontkenning. Daarop is besloten voor een herformulering. In totaal hebben 2.167 respondenten een reactie gegeven op de nieuwe formulering.
Amsterdamse Burgermonitor 2013
blijven zitten in het openbaar vervoer ook als ouderen of gehandicapten moeten staan wordt sterk afgekeurd: daarvan zegt 67% dat zij het nooit doen en zich ergert aan anderen die dit wel doen. Met de fiets door rood rijden vormt een uitzondering omdat een meerderheid (52%) van de Amsterdammers aan geeft dat zij dit wel eens doen. Figuur 2.9 Voorkomen van onbeschoft gedrag en reactie daarop, 2013 (procenten) op straat spugen
harde muziek draaien in de openbare ruimte, bijvoorbeeld met mobiel op speaker of versterkte muziek op een boot
met de fiets door rood rijden
bellen tijdens het afrekenen van boodschappen of het bestellen in een café blijven zitten in de bus, tram of trein, ook als ouderen of gehandicapten dan moeten staan* 0
20
40
60
80
% 100
Doet het zelf, als anderen daar last van hebben is het hun probleem Doet het zelf soms, maar vindt dat eigenlijk niet goed Doet het nooit en ergert zich niet als anderen het wel doen Doet het nooit en ergert zich als anderen het wel doen weet niet/niet ingevuld
* door 2.167 van de 2.767 respondenten beantwoord.
Jongeren geven in alle situaties het vaakst onbeschoft gedrag toe. Zo draaien 16 tot 20jarigen drie keer zo vaak als gemiddeld harde muziek in het openbaar. Ook als we kijken naar herkomst zien we belangrijke verschillen. Amsterdammers van Nederlandse herkomst rijden het vaakst door rood met de fiets (65% vs. gemiddeld 52%), Surinaamse Amsterdammers spugen twee keer zo vaak op straat dan gemiddeld (29% vs. 14%) en Turkse en Marokkaanse Amsterdammers bellen relatief vaak tijdens het bestellen of afrekenen (33% vs. 18%). Er zijn weinig verschillen vergeleken met de uitkomsten uit 2011. Wel zijn er verschillen die te herleiden zijn tot aanpassingen in de vraagstelling. In 2011 legden wij in de vragenlijst ‘door rood rijden’ voor. De specificering ‘met de fiets’ in 2013 heeft er toe geleid dat een veel grotere groep aangeeft dat zij dit wel eens doen.
2.4 Amsterdammers tolerant ten aanzien van homoseksuelen De tolerantie van Amsterdammers ten aanzien van homoseksuele en lesbische paren is onderzocht aan de hand van vijf stellingen over de positie en de rechten van deze groep. In figuur 2.10 zijn de reacties op de stellingen weergegeven. Kort samengevat lijkt het er op dat Amsterdammers homoseksualiteit in het openbare leven, in hun directe omgeving en wat betreft juridische implicaties goed accepteren.
25
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Amsterdammers hebben niet of nauwelijks problemen met het feit dat homoseksuele en 5 lesbische paren trouwen, twee mannen hand in hand lopen , of dat hun kind les krijgt van een homoseksuele leraar of lerares. Minder dan 10% van de Amsterdammers heeft moeite met dergelijke situaties. Ze hebben iets meer moeite met gelijke adoptierechten (12% is het daarmee oneens) en met het idee dat hun kind een homoseksuele relatie zou hebben (17% heeft daar moeite mee). Maar dan nog geldt dat een ruime meerderheid een positie inneemt die tolerant is ten aanzien van homoseksualiteit. Figuur 2.10 Voorkomen van onbeschoft gedrag en reactie daarop, 2013 (procenten) Ik zou er moeite mee hebben als mijn kind een homoseksuele relatie zou hebben.
Ik zou het een probleem vinden als mijn kind op school les krijgt van een homoseksuele leraar of lerares.
Ik heb er moeite mee als ik twee mannen hand in hand zie lopen
Het is goed dat homoseksuele paren dezelfde rechten hebben als heteroseksuele paren bij het adopteren van kinderen
Ik heb er geen problemen mee dat homoseksuele en lesbische paren trouwen % 0 helemaal mee eens oneens
20
mee eens helemaal oneens
40
60
80
100
niet eens, niet oneens weet niet/ geen antwoord
Deze stellingen zijn, soms met een andere formulering, ook in landelijk onderzoek van het 6 SCP gebruikt. Uit de uitkomsten daarvan blijkt dat Amsterdammers zich op sommige punten toleranter uiten over homoseksuelen dan Nederlanders in het algemeen, maar op andere punten ook minder. Als het gaat om gelijke rechten, zijn Amsterdammers toleranter: 73% vindt dat homoseksuele paren moeten delfde rechten hebben als heteroseksuele paren bij het adopteren van kinderen, terwijl landelijk 64% deze stelling omarmt. Als het gaat om de acceptatie van een homoseksuele leraar of lerares zijn er nauwelijks verschillen. Maar Amsterdammers zouden er vaker moeite mee hebben als hun kind een homoseksuele relatie zou hebben (17%) dan Nederlanders in het algemeen (6%). Vooral Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse herkomst hebben moeite met het idee dat hun kind een homoseksuele relatie zou hebben: voor 58% zou dit een probleem zijn. Maar zelfs als we deze groep buiten beschouwing laten blijven Amsterdammers sterker dan Nederlanders in het algemeen moeite hebben met een 5
Op dit punt is een controlestelling gebruikt: ‘ik heb er moeite mee als ik een man en een vrouw hand in hand zie lopen‘ waarmee 4% van de Amsterdammers instemt. Als de stelling twee mannen hand in hand betreft stemt 8% in: nog steeds een kleine groep maar wel twee keer zo groot. 6 Keuzenkamp, S. & L. Kuyper (2013), Acceptatie van homoseksuelen, biseksuelen en transgenders in Nederland 2013, Den Haag: SCP.
26
Amsterdamse Burgermonitor 2013
eventuele homoseksuele relatie van hun kind (11% in Amsterdam vs. 6% landelijk). Waar dat aan ligt is onduidelijk. Om homotolerantie in Amsterdam verder te analyseren is van de vijf stellingen een schaal gemaakt die loopt van 1 (homo-intolerant) tot 5 (homotolerant). Gemiddeld scoren Amsterdammers 4,3 op deze schaal, oftewel veelal homotolerant. Hoger opgeleiden zijn sterker homotolerant (4,5) dan lager opgeleiden (3,8). De grootste verschillen zien we tussen herkomstgroepen. Het meest homotolerant zijn Amsterdammers van Nederlandse en overig westerse herkomst (respectievelijk 4,6 en 4,5), en het minst Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse herkomst (3,0). Zij blijken vooral moeite te hebben met het accepteren van een homoseksuele relatie van hun kind: 58% geeft aan dat zij hier problemen mee zouden hebben. Ook gelijke rechten van homo- en heteroseksuele paren bij de adoptie van kinderen liggen moeilijk bij deze groep: 42% is het oneens met de stelling dat gelijke rechten op dit punt goed zijn. Figuur 2.11 Score op schaal homotolerantie, naar herkomst, 2013*
autochtonen westerse allochtonen ov. niet-westerse allochtonen Surinamers Marokkanen Turken gemiddeld 0
1
2
3
4
5
* schaal van 1 (intolerant) tot 5 (tolerant)
2.5 Weinig zwart-wit denken onder Amsterdammers Met een reeks nieuwe vragen is in de Burgermonitor gekeken naar de mate waarin Amsterdammers zwart-wit denken over anderen, oftewel in tegenstellingen. Het gaat hierbij om het ervaren van mensen in twee groepen die tegenover elkaar staan. Dit denken zonder nuances wordt ook dichotoom denken genoemd. Vier stellingen zijn gebruikt om dit verschijnsel te meten: ‘Mensen zijn het ofwel helemaal met me eens, of helemaal met me oneens’; ‘Ik zie mensen als of goed of slecht’; ‘Andere mensen zijn met me of ze zijn tegen me’; ‘Ik heb het gevoel dat de wereld bestaat uit groepen die lijnrecht tegenover elkaar staan.’
27
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Uit de reacties van Amsterdammers blijkt dat het zwart-wit denken over andere mensen niet wijd verbreid is. Maximaal een vijfde van de Amsterdammers stemt in met een van deze stellingen. De laatste stelling (groepen die lijnrecht tegenover elkaar staan) kan op redelijk wat bijval rekenen, maar de stelling ‘Andere mensen zijn met me of ze zijn tegen me’ wordt het minst vaak omarmd, namelijk door 10% van de personen. Bij de eerste stelling valt op dat een grote groep een neutrale positie kiest: 33% is het noch eens, noch oneens met de stelling dat mensen het ofwel helemaal eens, ofwel helemaal oneens met ze eens zijn. Figuur 2.12 Antwoord op stellingen voor dichotoom denken, 2013 (procenten) Mensen zijn het ofwel helemaal met me eens, of helemaal met me oneens.
Ik zie mensen als of goed of slecht.
Andere mensen zijn met me of ze zijn tegen me. Ik heb het gevoel dat de wereld bestaat uit groepen die lijnrecht tegenover elkaar staan. % 0 helemaal mee eens
mee eens
20
40
niet eens, niet oneens
60
oneens
80
helemaal oneens
100 weet niet
7
De vier stellingen zijn zo bewerkt dat zij een schaal vormen voor dichotoom denken, van 1 (dichotoom) tot 3 (niet dichotoom), waarmee de score van groepen is vergeleken. De grootste verschillen zien we bij als we kijken naar het opleidingsniveau: hoger opgeleiden denken minder vaak zwart-wit dan lager opgeleiden. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook lager opgeleiden een gemiddelde positie innemen op de schaal (score: 2,1). Met andere woorden: zij denken noch dichotoom, noch genuanceerd. Figuur 2.13 Score op schaal voor dichotoom denken, naar achtergrondkenmerken, 2013
hoog geschoold
midden geschoold
laag geschoold
gemiddeld 1,0
7
28
Cronbach’s alpha: 0,76
1,5
2,0
2,5
3,0
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Ruim een kwart van de Amsterdammers scoort lager dan 2,0 op de schaal en denkt daarmee in enige mate in termen van tegenstellingen. Deze groep kenmerkt zich behalve door het opleidingsniveau door een relatief hoog aandeel personen van niet-westerse herkomst. Daarnaast wordt binnen deze groep veel vaker sociaal isolement ervaren dan gemiddeld. Wat betreft politieke participatie onderscheidt de groep zwart-wit denkers zich niet van andere Amsterdammers.
29
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
30
Amsterdamse Burgermonitor 2013
3 Ervaring met discriminatie
In dit hoofdstuk staat discriminatie centraal. Het gaat om de vraag of en hoe vaak Amsterdammers discriminatie ervaren, op welke grond zij zich gediscrimineerd voelen en door wie, maar ook hoe zij daarop reageren. Voor het eerst is ook informatie beschikbaar over de mate waarin personen van discriminatie beschuldigd zijn. Het is belangrijk om te benadrukken dat het gaat om gerapporteerde ervaring met discriminatie. Enquêtes geven weer hoe mensen discriminatie ervaren, los van het 8 wettelijk kader en de officiële definities.
3.1 Van de Amsterdammers heeft 17% discriminatie ervaren Het aandeel Amsterdammers dat in de afgelopen 12 maanden discriminatie heeft ervaren (17%) is vrijwel gelijk aan dat in 2010 en 2011. In Rotterdam zijn we vergelijkbare uitkomsten (19% heeft discriminatie ervaren), maar landelijk zegt ongeveer een kwart van 9 de Nederlanders dat zij in het afgelopen jaar zijn gediscrimineerd. Sinds 2010 zien we steeds minder verschillen tussen herkomstgroepen in de ervaren discriminatie. De oorzaak hiervan ligt vooral aan de sterke daling van de ervaren discriminatie onder Amsterdammers van Marokkaanse en overig niet-westerse herkomst. Wel rapporteren Amsterdammers van niet-westerse herkomst over het algemeen nog altijd vaker discriminatie dan Amsterdammers van Nederlandse of overig westerse herkomst. Tabel 3.1 Heeft u zichzelf in de afgelopen 12 maanden wel eens gediscrimineerd gevoeld? naar herkomst, 2010-2013 (procenten) 2010
2011
2013
Surinamers
25
25
24
Turken
26
20
23
Marokkanen
32
24
18
overige niet-westerse allochtonen
33
22
21
westerse allochtonen
17
14
17
autochtonen
12
11
13
gemiddeld
18
16
17
8
Niet alles wat door burgers wordt ervaren als discriminatie wordt wettelijk als zodanig erkend, en de politie registreert bijvoorbeeld alleen gevallen die onder een strafrechtelijke categorie van discriminatie vallen. Zie: O+S (2013), Discriminatiebeeld Regio Amsterdam-Amstelland, Amsterdam: O+S. 9 Andriessen, I., H. Fernee & K. Wittebrood (2014), Ervaren discriminatie in Nederland, Den Haag: SCP; De Graaf, P. (2013), Feitenkaart, Rotterdammers over hun stad: Omnibusenquête 2013, Rotterdam: Gemeente Rotterdam, Onderzoek en Business Intelligence.
31
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Naast herkomst speelt opleidingsniveau een rol bij de ervaring met discriminatie. Hoger opgeleiden ervaren discriminatie het minst vaak, en personen die midden geschoold zijn het vaakst. Ten opzichte van 2011 heeft op dit punt een verschuiving plaatsgevonden: in 2011 gold dat hoe lager opgeleid de mensen zijn, hoe vaker zij discriminatie rapporteerden. In 2013 is het aandeel personen met ervaring met discriminatie onder lager opgeleiden afgenomen vergeleken met twee jaar geleden. Personen van 65 jaar en ouder voelen zich het minst vaak gediscrimineerd, terwijl de leeftijdsgroep daar onder (50-64 jaar) zich het vaakst gediscrimineerd voelt. In de overige leeftijdscategorieën liggen de percentages dicht bij elkaar. Figuur 3.2 Percentage dat discriminatie rapporteert, naar opleiding en leeftijdsgroep, 2013 (procenten) hoog geschoold midden geschoold laag geschoold
65 jaar en ouder 50 t/m 64 jaar 35 t/m 49 jaar 21 t/m 34 jaar 16 t/m 20 jaar %
0
5
10
15
20
25
Als discriminatie voorkomt, hebben mensen er meestal een paar keer per jaar ervaring mee. Van de gediscrimineerde Amsterdammers heeft 74% tussen eenmaal per jaar en gemiddeld eenmaal per maand discriminatie ervaren. Het gaat hierbij om een groter aandeel Nederlandse Amsterdammers dan niet-westerse Amsterdammers. Een tiende weet niet precies hoe vaak zij gediscrimineerd zijn geweest in het afgelopen jaar. Discriminatie vindt overwegend plaats in de publieke ruimte. Daarnaast worden mensen regelmatig geconfronteerd met discriminatie op de werkvloer. Daarin zit weinig verschil met voorgaande jaren.
32
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Figuur 3.3 Situaties waarin discriminatie heeft plaatsgevonden, 2013 (procenten) %
50 40 30 20 10 0
3.2 Ervaren discriminatie vooral op basis van herkomst Mensen in Amsterdam worden voornamelijk gediscrimineerd op basis van hun herkomst, huidskleur of ras. Dit geldt voor bijna 40% van de gediscrimineerde personen. De figuur hieronder laat echter wel zien dat er een daling van discriminatie om deze reden plaatsvindt sinds 2010. De grootste daling is te zien bij discriminatie op basis van godsdienst of levensovertuiging. Leeftijds- en geslachtsdiscriminatie is iets toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Figuur 3.4 Grond waarop is gediscrimineerd, 2010, 2011 en 2013 (procenten onder alle ondervraagden) % 10
2010 2011
8
2013
6
4
2
0
Als we specifiek kijken naar de kenmerken van degenen die discriminatie rapporteren blijkt dat vooral personen van niet-westerse herkomst zich gediscrimineerd voelen
33
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
vanwege hun herkomst. Maar ook een kwart van de gediscrimineerde personen van Nederlandse origine noemt herkomst als reden van discriminatie. Verder blijken vooral vrouwen zich gediscrimineerd te voelen op basis van hun geslacht en mannen vanwege hun seksuele geaardheid. Mensen die gediscrimineerd worden om hun seksuele geaardheid geven vooral aan dat het gaat om (groepjes) jongeren of voorbijgangers op straat. Discriminatie op basis van leeftijd wordt vooral door personen boven de 50 jaar gemeld, maar ook door jongeren in de leeftijdscategorie 16 tot en met 20 jaar. Binnen alle leeftijdscategorieën wordt discriminatie om afkomst het vaakst gerapporteerd.
3.3 Jongeren en voorbijgangers op straat voornaamste daders Jongeren, vaak in groepjes, en voorbijgangers worden het vaakst aangewezen als schuldigen van discriminatie: in 37% van de gevallen. Amsterdammers voelen zich met andere woorden meestal gediscrimineerd door onbekenden op straat. Opvallend is daarnaast dat Amsterdammers relatief vaak (23%) hebben gekozen voor een eigen omschrijving van de daders van de discriminatie die zij hebben ervaren. In deze catevorie ‘anders’ worden uiteenlopende personen en groepen omschreven: ‘buitenlanders’, ‘Marokkanen’ of ‘politici’ bijvoorbeeld. Figuur 3.5 Identiteit dader van discriminatie, 2013 (procenten) (groepjes) jongeren, voorbijgangers winkelpersoneel collega buurman / buurvrouw leidinggevende sollicitatiecommissie klant conducteur / chauffeur / controleur baliemedewerker politie leerling anders weet niet
% 0
34
10
20
30
40
50
Amsterdamse Burgermonitor 2013
3.4 Discriminatie vooral in de vorm van belediging Belediging (waaronder schelden) en ongelijke behandeling zijn de meest voorkomende uitingsvormen van discriminatie. Meer dan de helft (55%) van de gediscrimineerde personen rapporteert belediging en 38% heeft zich ongelijk behandeld gevoeld. Ten opzichte van vorig jaar komt discriminatie minder vaak voor als een gevoel en stigmatisering. Daarentegen voelen mensen zich vaker beledigd, ongelijk behandeld en hebben mensen meer te maken met geweld of agressief gedrag als vorm van discriminatie.
Figuur 3.6 Aard van de discriminatie, 2010, 2011 en 2013 (procenten onder hen die discriminatie hebben ervaren) % 60 50
2010 2011 2013
40 30 20 10 0
* In de ABM 2010 en de ABM 2011 werd ‘roddels’ niet in de antwoordcategorieën opgenomen. ** In de ABM 2010 en de ABM 2011 werd ‘vernieling/beschadiging eigendommen’ niet in de antwoordcategorieën opgenomen.
In totaal 13% van de ondervraagde Amsterdammers heeft de afgelopen 12 maanden te maken gehad met persoonlijk geweld. Dit is een opvallende stijging ten opzichte van 2011 toen geweld maar door 4% werd genoemd. De slachtoffers zijn relatief vaak mannen en van Nederlands herkomst. Het ging daarbij relatief vaak om discriminatie op grond van herkomst, nationaliteit of leeftijd.
3.5 Minder dan de helft reageert op discriminatie Bijna de helft van de Amsterdammers neemt geen stappen na een ervaring met discriminatie (47%). Diegenen wel iets ondernemen gaan veelal in gesprek met mensen uit de eigen omgeving of lossen het zelf op. Meldingen of aangiften bij de politie, het Antidiscriminatiebureau (MDRA) of de organisatie waar het voorval plaatsvond worden
35
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
nauwelijks gerapporteerd (6%). Vaak beoordelen mensen het voorval als niet ernstig genoeg voor een dergelijke stap. De afhandeling van de meldingen of aangiften die wel zijn gedaan worden verschillend beoordeeld. Over het algemeen zijn er zowel voor de behandeling als voor het resultaat meer negatieve dan positieve beoordelingen gegeven. In totaal 36 à 40% heeft geen mening. Figuur 3.7 Oordeel over behandeling en resultaat, gemeld door gediscrimineerde personen die actie ondernemen, 2013 (procenten,) zeer tevreden tevreden
resultaat ondernomen actie
niet tevreden, niet ontevreden ontevreden zeer ontevreden
behandeling ondernomen actie
weet ik niet
0
20
40
60
80
% 100
Een voorval van discriminatie heeft nauwelijks verdere consequenties voor het mijden van bepaalde plekken. Twee derde mijdt namelijk geen enkele plek na een voorval. Bij de groep mensen die wel plekken mijdt, gaat het vooral om bepaalde buurten, gevolgd door uitgaansgelegenheden en winkels.
3.6 Mensen nauwelijks zelf beschuldigd van discriminatie Over het algemeen geven weinig mensen aan zelf te zijn beschuldigd van discriminatie in het afgelopen jaar. In totaal 2% van de respondenten heeft aangegeven van discriminatie 10 te zijn beschuldigd (zowel op straat door voorbijgangers als in de werksfeer). In de meeste gevallen ging het om een beschuldiging zonder consequenties in de vorm van een melding of aangifte. Andere locaties waar een beschuldiging van discriminatie is gemaakt zijn onder andere scholen en het openbaar vervoer.
10
36
Ook in Rotterdam is aan mensen gevraagd of zij wel eens zijn beschuldigd van discriminatie. Daar is dat 5% van de personen overkomen (Omnibus 2013).
Amsterdamse Burgermonitor 2013
4 Netwerken en levensbeschouwing
In dit hoofdstuk beschrijven wij de sociale netwerken van Amsterdammers, oftewel: we beantwoorden de vraag met wie Amsterdammers contact hebben. We beschrijven dit netwerk naar herkomst, maar ook de mate waarin het buurtgebonden is. Vervolgens kijken wij in hoeverre Amsterdammers hun netwerk kunnen inzetten. Ook besteden we aandacht aan Amsterdammers die juist weinig sociale contacten hebben. Tot slot kijken we naar de verwantschap met religies en levensbeschouwelijke stromingen.
4.1 Netwerken Amsterdammers homogeen qua herkomst De helft (52%) van de Amsterdammers heeft in de familie- en vriendenkring overwegend contact met mensen van dezelfde etnische herkomst als zijzelf. Directe collega’s en mensen die Amsterdammers tegenkomen bij maatschappelijke activiteiten zijn in mindere mate van dezelfde herkomst. Voor een derde van de Amsterdammers zijn deze kennissenkringen overwegend of uitsluitend homogeen qua herkomst. In 2011 zagen wij bijna gelijke uitkomsten. Figuur 4.1 Samenstelling kennissenkringen naar herkomst, 2013 (procenten) uitsluitend of overwegend zelfde herkomst
familie/directe vrienden
gemengd uitsluitend of overwegend andere herkomst weet niet
directe collega's
maatschappelijke contacten
% 0
20
40
60
80
100
Vooral Amsterdammers van Nederlandse herkomst hebben een homogeen netwerk: 70% van hen zegt dat hun vrienden en familie ook overwegend van Nederlandse herkomst zijn, voor 46% geldt dit ook voor hun directe collega’s en voor 50% voor de maatschappelijk contacten. Surinaamse Amsterdammers hebben juist het vaakst een gemengd netwerk: van 76% is de familie- en vriendenkring gemengd, van 64% de directe collega’s en van 70% de maatschappelijke contacten. In totaal heeft 21% van de Amsterdammers onder familie en directe vrienden, collega's en maatschappelijke activiteiten overwegend of uitsluitend contacten met personen van
37
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
dezelfde herkomst. Dat verschilt echter nogal per groep. Zo hebben hoger opgeleiden vaker een netwerk dat homogeen is qua herkomst dan lager opgeleiden. Van alle stadsdelen hebben bewoners van Centrum het vaakst een homogeen netwerk. Kijken we naar leeftijd dat zijn het vooral Amsterdammers onder 50 jaar die omgaan met personen van dezelfde origine als zij zelf. Figuur 4.2 Aandeel personen met een homogeen netwerk, naar achtergrondkenmerken, 2013 (procenten) Centrum Zuid West Oost Noord Nieuw West Zuidoost hoog geschoold middelbaar geschoold laag geschoold autochtonen westerse allochtonen niet-westerse allochtonen 16 t/m 49 jaar 50 en ouder jaar gemiddeld
% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
4.2 Netwerk Amsterdammers niet sterk buurtgebonden Aan Amsterdammers is gevraagd of hun familie en vrienden overwegend in de eigen buurt wonen of juist overwegend daarbuiten, of ongeveer evenveel binnen en buiten hun eigen buurt. Deze vraag is belangrijk aangezien burgerparticipatie, zoals onderzoek van TNS NIPO heeft laten zien, niet alleen afhangt van de kenmerken van personen, maar 11 ook van de mate waarin zij contact hebben met buurtbewoners. In Amsterdam blijkt 10% van de personen een netwerk te hebben dat overwegend in de eigen buurt woont. Voor 61% is dat juist vooral buiten de eigen buurt. Een kwart van de Amsterdammers heeft ongeveer net zo veel vrienden en familie in de eigen buurt als daarbuiten. In Noord, Nieuw West en Zuidoost hebben personen vaker vrienden en familie in de eigen buurt dan in de andere stadsdelen. Vooral Zuidoost valt op: het aandeel personen dat 11
38
Kanne, P., J. van den Berg & H. Albeda (2013), ‘Niet iedereen is toe aan de ‘participatiesamenleving’, Handreiking voor een gesegmenteerde doe-democratie-strategie, http://www.tns-nipo.com/getattachment/tnsnipo/Nieuws/Van/Participatiesamenleving/Artikel-segmentatie-participatiesamenleving-VOOR-DE-WEBSITE(1).pdf.
Amsterdamse Burgermonitor 2013
aangeeft dat vrienden en familie overwegend buiten de eigen buurt wonen is veel kleiner (48%) dan gemiddeld (61%). Figuur 4.3 Mate waarin vrienden en familie in de eigen buurt wonen, naar stadsdeel, 2013 (procenten) Noord Nieuw West Zuidoost Oost Zuid Centrum West gemiddeld % 0
20
overwegend in eigen buurt overwegend buiten de eigen buurt
40
60
80
100
ongeveer net zoveel in eigen buurt als daarbuiten weet niet/ niet ingevuld
Verder zien we belangrijke verschillen tussen herkomstgroepen. Voor Marokkaanse Amsterdammers geldt dat hun familie en vrienden veel vaker dan gemiddeld in de eigen buurt wonen (25%), terwijl voor westerse migranten en hun nakomelingen bijna nooit geldt (5%). Hun vrienden en familie wonen, net als voor Amsterdammers van Nederlandse herkomst, juist bovengemiddeld vaak buiten de eigen buurt (respectievelijk 69% en 68%). Aan Amsterdammers is gevraagd met hoeveel mensen in hun eigen buurt zij regelmatig contact hebben die belangrijk zijn voor hen. Gemiddeld gaat het om acht personen. Het belangrijkste onderscheid hierin betreft de mate waarin familie en vrienden in de eigen buurt wonen. Voor personen met familie en vrienden in de eigen buurt loopt het gemiddeld aantal belangrijke contacten in de buurt op tot 11, tegenover 6 onder degenen van wie familie en vrienden vooral buiten de eigen buurt wonen.
4.3 Meerderheid Amsterdammers kan netwerk inzetten voor hulp Aan Amsterdammers is gevraagd of zij terecht kunnen bij hun vrienden en familie als zij hulp nodig hebben, bijvoorbeeld als zij geen boodschappen meer kunnen doen, of een oppas nodig hebben. In totaal zegt 69% dat zij een beroep kunnen doen op hun netwerk, 16% zegt dat dit soms wel en soms niet kan en 9% (bijna) nooit. Vooral Amsterdammers van Nederlandse herkomst kunnen goed terecht bij hun netwerk: van hen zegt 78% dat zij meestal hulp kunnen inschakelen. Het aandeel personen met een inzetbaar netwerk is het hoogst in Centrum en Zuid, en het laagst in Zuidoost. Eerder
39
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
zagen wij dat het aandeel personen met een netwerk in de eigen buurt hoog is in Zuidoost, maar inzetbaarheid en nabijheid zijn wel degelijk verbonden. Personen die overwegend vrienden en familie hebben in de eigen buurt kunnen vaker rekenen op hun netwerk dan degenen met vrienden en familie buiten de buurt. Dat geldt in Zuidoost sterker dan gemiddeld in Amsterdam.
Figuur 4.4 Mate waarin personen hulp kunnen inschakelen, naar herkomstgroep, 2013 (procenten) autochtonen Surinamers Turken westerse allochtonen Marokkanen ov. niet-westerse allochtonen % 0
20
40
60
meestal wel
soms wel, soms niet
nooit
weet niet/niet ingevuld
80
100
meestal niet
Het minst zeker van hulp vanuit hun netwerk zijn Amsterdammers van overig nietwesterse herkomst. Van hen zegt 43% dat zij meestal wel een beroep kunnen doen op familie en vrienden, en 33% dat dit soms wel kan en soms niet. Vooral als zij tussen 35 en 65 jaar oud zijn, kunnen deze personen niet altijd terecht bij hun kennissen als zij hulp nodig hebben. Dat hangt samen met het isolement dat personen in deze groep vaak ervaren: zij ervaren van alle herkomstgroepen het vaakst sociaal isolement. Van de personen die sociaal isolement ervaren zegt 47% dat zij meestal terecht kunnen bij familie en vrienden als zij hulp nodig hebben (gemiddeld is dat 69%). Zij zeggen twee keer zo vaak als gemiddeld dat zij hun netwerk meestal niet of überhaupt nooit kunnen inschakelen.
4.4 Veel sociaal isolement onder lager opgeleiden Om de mate van sociaal isolement van Amsterdammers te meten zijn drie stellingen gebruikt: - ‘er zijn slechts weinig mensen met wie ik echt kan praten’; - ‘er is niemand die speciaal belangstelling voor mij heeft’; - ‘vaak voel ik mij in de steek gelaten’. De reacties op deze stellingen zijn vrijwel identiek aan de laatste meting: 15% van de Amsterdammers is het eens met de eerste stelling, 6% met de tweede en 7% met de laatste stelling.
40
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Figuur 4.5 Reacties op stellingen over sociaal isolement, 2013 (procenten)
Er zijn slechts weinig mensen met wie ik echt kan praten
Vaak voel ik me in de steek gelaten
Er is niemand die speciaal belangstelling voor mij heeft % 0
20 helemaal mee eens oneens
40
60
mee eens helemaal mee oneens
80
100
niet eens, niet oneens weet niet/geen antwoord
In totaal is 18% van de Amsterdam het eens met een of meerdere van deze stellingen, en is daarom voor hen sprake van enige mate van sociaal isolement. Dat aandeel loopt op tot 25% onder mensen zonder werk, bewoners van Zuidoost en lager opgeleiden. Onder laag opgeleiden zijn het vooral personen tussen 21 en 34 jaar die enige mate van sociaal isolement ervaren: bijna vier op de tien personen in deze groep voelt zich wel eens eenzaam, oftewel twee keer zoveel als gemiddeld. Kijken we naar herkomstgroepen, dan is het aandeel personen dat enige mate van sociaal isolement ervaart onder Turkse Amsterdammers met 28% relatief hoog. Andere Amsterdammers van niet-westerse herkomst voelen zich ook vaak eenzaam (30%). Vooral als we kijken naar de combinatie van opleiding en herkomst komt een groep naar voren met veel sociaal isolement: 36% van de laag opgeleiden van Turkse en overig nietwesterse herkomst is soms eenzaam. Eerder hebben we gekeken naar de mate waarin Amsterdammers vrienden en familie hebben in de eigen buurt. Een netwerk in de eigen buurt is niet per se bevorderlijk voor de sociale contacten. Zo voelen Amsterdammers met vrienden en familie die overwegend in de eigen buurt wonen zich vaker dan gemiddeld sociaal geïsoleerd (21% vs. 18%). Zij zijn ook vaker tevreden over hun eigen leven (rapportcijfer 7,8 versus 7,6 gemiddeld).
41
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4.5 Verwantschap religie stabiel, kerk-/moskeebezoek stijgt Van de Amsterdammers voelt 37% zich verwant met een godsdienst, religie of 12 levensbeschouwelijke stroming. Dat aandeel is stabiel sinds ruim 10 jaar. Ook de twee meest genoemde godsdiensten waarmee Amsterdammers zich verwant voelen zijn weinig veranderd: de islam en het katholicisme. Dat laatste is sinds 2000 wel iets gedaald, maar in geringe mate: in 2000 was 11% van de Amsterdammers verbonden met het rooms-katholicisme, in 2013 is dat 7%. De verwantschap met de islam was in 2000 en 2001 hoger dan in de daaropvolgende jaren (14%-15%) maar is daarna nagenoeg gelijk gebleven, rond de 12%. Figuur 4.6 Verwantschap van Amsterdammers met een godsdienst of levensbeschouwing in het algemeen, en met de islam en het katholicisme in het bijzonder, 2000-2013 (procenten) % 50
40
30
20
10
0
verwantschap met godsdienst/levensbeschouwing verwantschap met islam verwantschap met rooms-katholicisme
Verwantschap met een godsdienst of levensbeschouwing is het sterkst gerelateerd aan herkomst. Niet-westerse Amsterdammers ervaren de meeste religieuze verwantschap (56%). Dat aandeel loopt onder Turkse en Marokkaanse Amsterdammers het hoogst op: respectievelijk 75% en 82% van hen is religieus. Verder doet opleidingsniveau er toe: hoog geschoolde Amsterdammers voelen zich minder vaak verwant met een godsdienst (29%) dan laag geschoolde Amsterdammers (42%). Leeftijd is daarentegen nauwelijks een onderscheidende factor. Van alle Amsterdammers bezoekt 21% wel eens een kerk, moskee, tempel of synagoge. Onder degenen die gelovig zijn ligt het gebedshuisbezoek een stuk hoger: 62% komt daar 12
42
Over een langere periode van tijd zien we een langzame afname sinds de jaren 1950, terwijl een eeuw geleden bijna alle Amsterdammers gelovig waren. Zie O+S (2014), Religie in Amsterdam, gelovigen en plaatsen van samenkomst, Amsterdam: Bureau Onderzoek en Statistiek.
Amsterdamse Burgermonitor 2013
wel eens. Drie kwart van de personen die zich verwant voelen met het rooms-katholicisme komen wel eens in een kerk. Een zelfde aandeel van degenen die zich moslim noemen bezoeken een moskee. En zijn echter belangrijke verschillen in de frequentie van het bezoek. Zo bezoekt 56% van de moslims minstens een keer per week een moskee terwijl 17% van de katholieken een keer per week of vaker naar de kerk gaat. Verwantschap met een godsdienst mag dan redelijk stabiel zijn gebleven sinds 2000, het kerk- en moskeebezoek is in die tijd wel toegenomen. Vooral onder moslims is het moskeebezoek toegenomen, zowel in het algemeen als het regelmatige bezoek. In 2000 bezocht 67% van de moslims wel eens een moskee, in 2013 is dit opgelopen tot 76%. Het aandeel moslims dat minstens een keer per week de moskee bezoekt is nog sterker toegenomen: in 2000 gold dit voor 28% van de moslims, in 2013 voor 58% van hen. Recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau toont eveneens aan dat het moskeebezoek toeneemt, vooral onder moslims die in Nederland zijn geboren en van wie 13 de ouders in het buitenland zijn geboren. Figuur 4.7 Kerk- en moskeebezoek in 2000 en 2013 (procenten)
% Amsterdammers dat verwantschap voelt met rooms-katholicisme
2013 2000
% daarvan dat kerk bezoekt
% dat minstens een keer per week kerk bezoekt % Amsterdammers dat verwantschap voelt met islam
% daarvan dat moskee bezoekt
% dat minstens een keer per week moskee bezoekt % 0
13
20
40
60
80
100
Maliepaard, M. & M. Gijsberts (2012), Moslim in Nederland, Den Haag: SCP.
43
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
44
Amsterdamse Burgermonitor 2013
5 Media en informatie
We beschrijven in dit hoofdstuk het mediagebruik van Amsterdammers aan de hand van de volgende onderwerpen: toegang tot internet, het volgen van nieuws en actualiteiten en het gebruik van sociale media. Op die manier wordt duidelijk welke kanalen belangrijk zijn voor de informatievoorziening en –verstrekking aan Amsterdammers. Daarnaast kijken we naar de informatiekanalen van de gemeente die Amsterdammers gebruiken. De bekendheid met deze informatiebronnen en het gebruik daarvan komen hierbij aan de orde.
5.1 Bijna alle Amsterdammers hebben toegang tot internet Toegang tot internet vormt in deze tijd een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen en vinden van informatie. Inmiddels hebben bijna alle Amsterdammers toegang tot internet. Het aandeel Amsterdammers met toegang tot internet is tussen 2004 en 2011 continu gestegen, van 79% naar 93%. Tussen 2011 en 2013 is het stabiel gebleven. Inmiddels heeft vrijwel iedereen met toegang tot internet nu ook een internetverbinding thuis. Figuur 5.1 Toegang tot internet en toegang tot internet thuis 2004-2013 (procent) % 100 toegang tot internet 80
60
internet thuis
40
20
0
Toegang tot internet hangt samen met leeftijd, maar veel minder dan tien jaar geleden. Met name ouderen lopen hun achterstand snel in. In 2004 had 37% van de 65-plussers thuis toegang tot internet; in 2011 was dit aandeel opgelopen tot 67% en in 2013 tot 75%.
45
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 5.2 Toegang tot internet thuis naar leeftijd, 2004-2013 (procent) % 100
16-24 jaar 25-34 jaar
80
35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar
60
65 jaar en ouder
40
20
0
Amsterdammers met een lage opleiding en een inkomen lager dan 1750 euro per maand hebben minder vaak toegang tot internet (ruim 85%) en nog minder vaak internet thuis (ruim 82%) dan gemiddeld (respectievelijk 93% en 92%). Mensen die geen toegang hebben tot internet zijn ook vaker geïsoleerd dan gemiddeld, vooral als zij thuis internet hebben.
5.2 Lokale zenders steeds minder populair Zes van de tien Amsterdammers kijkt regelmatig naar een van de lokale televisie zenders zoals AT5, RTV Noord Holland of SALTO. Het aandeel Amsterdammers dat geen enkele van de lokale zenders kijkt is sterk gestegen in de afgelopen jaren. In 2006 lag dit aandeel op 17%, in 2011 betrof het 32% en in 2013 in totaal 41% van de Amsterdammers. Van de lokale televisiezenders wordt AT5 nog steeds het meest bekeken: 58% van de Amsterdammers kijkt ernaar. Wel is er sprake van een dalende trend in de kijkcijfers van AT5. RTV Noord-Holland kan juist rekenen op steeds meer kijkers. Inmiddels kijkt 29% van de Amsterdammers naar deze zender. SALTO heeft lagere kijkcijfers, maar ook voor deze zender is sprake van een verbetering in de afgelopen jaren.
46
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Figuur 5.3 Kijkgedrag van Amsterdammers naar lokale zenders, 2007-2013 (procenten) % 100 AT5
80
TV-NH SALTO
60
geen enkele
40
20
0
Lokale zenders worden weinig bekeken door personen met hoge opleiding en jongeren tussen de 16 en 34 jaar: respectievelijk 48% en 47% van hen kijkt naar geen enkele lokale zender. Verder zijn de televisiezenders minder populair onder Amsterdammers van Nederlandse herkomst dan onder degenen van niet-westerse herkomst. Amsterdammers die naar lokale televisiezenders kijken doen dat bijna altijd via de televisie (93%). Ongeveer een kwart van de Amsterdam gebruikt (daarnaast) internet om de zenders te bekijken. Vooral Amsterdammers tussen de 21 en 34 jaar kijken televisie via internet.
5.3 Lezen dagbladen meestal via papieren abonnement Drie kwart van de Amsterdammers leest wel eens een keer een dagblad. Meestal gaat het om de grote landelijke dagbladen: die worden door zeven van de tien Amsterdammers gelezen, terwijl 3% andere dagbladen leest, zoals regionale- en buitenlandse kranten. De meest gelezen krant in Amsterdam is het Parool: 36% van de Amsterdammers leest wel eens de krant van Amsterdam. De Volkskrant wordt door bijna evenveel Amsterdammers gelezen, namelijk 32%. De Telegraaf en NRC Handelsblad liggen daar iets op achter met respectievelijk 27% en 26% lezers onder de Amsterdammers. Het lezen van dagbladen neemt toe met leeftijd. Zo leest 77% van de personen van 50 jaar of ouder een van de grote dagbladen, terwijl dit aandeel onder 16 tot 20-jarigen 58% is. Verder geldt dat lager opgeleiden en personen van niet-westerse herkomst minder dan gemiddeld een van de grote dagbladen lezen (respectievelijk 53% en 51%). Vooral personen van Turkse herkomst lezen relatief minder vaak dagbladen (41%) dan
47
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
gemiddeld. Bovendien leest de helft een Turkse krant. De verschillen tussen personen van niet-westerse herkomst en mensen van Nederlandse herkomst zijn kleiner voor de tweede dan voor de eerste generatie. Kijken we naar het aandeel Amsterdammers met een abonnement (digitaal of papier) op een dagblad, dan blijkt dit met 42% in 2013 te zijn gestegen vergeleken met 2011 14 (38%). Daarentegen daalt de losse verkoop in de afgelopen jaren, van 35% in 2011 naar 29% in 2013. Gemiddeld zijn papieren abonnementen de meest gebruikelijke manier om de krant te lezen. Onder dagbladlezers heeft de helft een papieren abonnement, een tiende een online abonnement, vier op de tien koopt de krant in de losse verkoop en eveneens vier op de tien leest het op internet. Een papieren abonnement is vooral afhankelijk van het inkomen: Amsterdammers met een inkomen boven de € 3051 per maand hebben relatief vaak een abonnement op de papieren versie van een dagblad. Online abonnementen zijn vooral populair onder Amsterdammers met een inkomen boven de € 5000: dan spelen andere elementen waarschijnlijk een rol, zoals het hebben van een smartphone en/of tablet. Ook zijn er verschillen tussen kranten in de manier waarop zij worden gelezen. Uit onderstaand figuur blijkt dat Telegraaf-lezers deze krant vooral via internet lezen, terwijl NRC Handelsblad vooral door middel van papieren abonnementen wordt gelezen. Figuur 5.4 Aandeel lezers van de vier belangrijkste dagbladen, en manier waarop zij de krant lezen, 2013 (procenten)
via internet het Parool losse verkoop online abonnement papieren abonnement de Volkskrant
de Telegraaf
NRC Handelsblad
% 0
14
48
20
40
60
80
100
Deze stijging is terug te vinden in de gegevens van het Instituut voor Media Auditing (www.hoi-online.nl): in het eerste kwartaal van 2013 zijn vooral meer digitale abonnement afgesloten op de Volkskrant, het Parool en NRC Handelsblad.
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Van de Amsterdammers leest 47% regelmatig een huis-aan-huisblad, net als in voorgaande jaren. Huis-aan-huisbladen zijn het populairst onder 65-plussers: 70% van hen lezen deze bladen regelmatig. Verder lezen lager opgeleiden (58%) en Amsterdammers met inkomen tussen de € 1001 en € 1350 (60%) ze vaker dan gemiddeld. Bijzonder populair zijn huis-aan-huisbladen ook onder personen van Surinaamse herkomst (63%). In de stadsdelen Nieuw-West, Noord en Zuidoost worden huis-aan-huisbladen vaker gelezen dan in de andere stadsdelen. Onder de lezers van huis-aan-huis-bladen wordt de Echo het meest gelezen, met 66% lezersaandeel. In eerdere jaren werd het Amsterdams stadsblad het meest gelezen, nu wordt het door 50% van de lezers gelezen. Wijk- of buurtkranten en stadsdeelkranten hebben een lezersaandeel van ruim 30%. Het lezersgedrag verschilt nogal per stadsdeel. Bewoners van Nieuw-West, Noord en Zuidoost lezen veelal de Echo terwijl mensen in West en Zuid vaker stadsdeelkranten lezen, en mensen in het Centrum vaker wijk- of buurtkranten lezen. Tot slot zijn er gratis dagbladen: die worden door 64% van de Amsterdammers wel eens gelezen. De belangrijkste in deze categorie zijn Metro en Spits met respectievelijk lezersaandeel van 54% en 59%. Onder jongeren tussen de 16 en 20 jaar zijn er relatief veel lezers van gratis dagbladen. Verder lezen Amsterdammers van Surinaamse herkomst deze dagbladen vaak (84%).
5.4 Sociale media wisselend gebruikt Zeven van de tien Amsterdammers met toegang tot internet zijn lid van ten minste een sociaal netwerk, waaronder Facebook, Hyves of LinkedIn. De populariteit van sociale netwerksites neemt nog steeds toe. Het aantal gebruikers steeg al tussen 2009 en 2010 van 48% naar 52% en zit nu op 61%. Er zijn minder gebruikers onder laagopgeleiden (53%) en Amsterdammers van niet-westerse herkomst (63%). Onder personen jonger dan 35 jaar (87%) zijn het er juist meer. Het meest gebruikte sociale netwerk is Facebook, waarvan zes van de tien Amsterdammers lid zijn. Dit aandeel is lager onder Amsterdammers van Marokkaanse (42%) en van Surinaamse herkomst (49%) dan onder Amsterdammers van Turkse (58%) of Nederlandse herkomst (62%). Verder zijn personen met een lage opleiding minder vaak lid dan personen die midden of hoog geschoold zijn. Voor het professioneel netwerk LinkedIn zijn er duidelijke verschillen tussen maatschappelijke groepen. Terwijl een derde van alle Amsterdammers lid is van LinkedIn, ligt dat aandeel onder laagopgeleiden op 6%, onder 65-plussers op 10%, onder personen van Turkse herkomst op 12% en onder personen van Marokkaanse herkomst op 7%. Verder blijkt dat met het inkomen ook het gebruik van LinkedIn stijgt.
49
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 5.5 Gebruik van LinkedIn en Facebook naar opleiding, 2013 (procenten) hoog geschoold midden geschoold
LinkedIn
laag geschoold gemiddeld
Facebook
% 0
20
40
60
80
100
* in procenten van de Amsterdammers met toegang tot internet
Van de Amsterdammers met toegang tot internet heeft een 23% Twitter-account. Van hen zegt 45% dat zij ook zelf Tweets schrijven. Actieve Twitteraars vormen in totaal 10% van alle Amsterdammers met toegang tot internet, evenveel als in 2011. Personen van nietwesterse herkomst en personen met een lage opleiding hebben iets minder vaak een account (18% en 13%). In beide groepen schrijven personen echter vaker Tweets als zij een account hebben (56% versus 45% gemiddeld). Onder gebruikers zegt 23% dat zij met Twitter sociale contacten onderhouden. Dit geldt vooral voor jongeren en voor Amsterdammers van niet-westerse herkomst (respectievelijk 43% en 35%). Verder gebruikt 22% van de Twitteraars het medium om informatie te verkrijgen. Twitter wordt echter voornamelijk gebruikt voor het bijhouden van de actualiteit en voor professioneel en zakelijk gebruik. Figuur 5.6 Doel van het gebruik van Twitter, 2013 (procenten) actualiteit bijhouden
professioneel/zakelijk contact onderhouden met vrienden/familie/kennissen informatie verkrijgen % 0
10
20
30
40
50
Van de personen die op Twitter andere Twitteraars volgen geeft 30% aan politici te volgen. Hierbij worden vrijwel uitsluitend landelijke politici genoemd, in het bijzonder Alexander Pechtold, Mark Rutte en Femke Halsema vooral genoemd.
50
60
Amsterdamse Burgermonitor 2013
5.5 Internetbronnen meest populair in communicatie met gemeente Vier van de tien Amsterdammers hebben in de afgelopen 12 maanden naar informatie gezocht over zaken die de gemeente regelt. Dit aandeel is gelijk aan de vorige meting in 2011. Amsterdammers van Nederlandse herkomst zoeken vaker informatie over de gemeente op dan personen van buitenlandse herkomst. Internetbronnen worden met afstand het meest genoemd als informatiekanalen: de website van de gemeente (62%), de stadsdeelwebsite (36%) en zoekmachines (37%). Andere bronnen worden door minder dan een op de tien Amsterdammers gebruikt, zoals de stadsdeelbalie (6%) of het kijken in huis-aan-huisbladen (4%). Daarin zijn wel enkele verschillen: lager opgeleiden gebruiken minder vaak internetbronnen en vaker persoonlijke contacten, de stadsdeelbalie en huis-aan-huis bladen. Verder raadplegen bewoners van de stadsdelen Zuid, Zuidoost en Noord vaker de stadsdeelwebsite dan bewoners van de andere stadsdelen. Figuur 5.7 Gebruikte bronnen in de afgelopen 12 maanden om informatie over de gemeente te zoeken 2013 (procenten) www.amsterdam.nl zoekmachine stadsdeelwebsites 14020 balie stadsdeel buren/bekenden stadsdeel bellen wijkgids huis-aan-huisbladen stadsdeel/stad mailen % 0
20
40
60
80
100
Om te achterhalen waar Amsterdammers hun informatie meestal vandaan halen is gevraagd naar het zoekgedrag in twee concrete scenario’s. Wat zou men doen als men informatie nodig heeft over een bestemmingsplan of het aanvragen van een nieuw paspoort? Als het gaat om een bestemmingsplan zouden Amsterdammers veel vaker internetbronnen gebruiken (in totaal 65%) dan andere informatiekanalen (in totaal 22%). Een interessant verschil is dat de website van het stadsdeel vaker gebruikt zou worden dan de gemeentewebsite. Het paspoortscenario leidt tot andere uitkomsten omdat een groot aantal Amsterdammers naar de stadsdeelbalie zou gaan (20%). Daarnaast zijn de gemeentewebsite (35%) en de stadsdeelwebsites (21%) populaire bronnen.
51
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Tabel 5.8 Eerste stap bij informatievraag, 2013 (procenten) gewijzigd bestemmingsplan in de buurt
kosten aanvragen paspoort
naar website van Amsterdam (www.amsterdam.nl)
21
35
naar website van stadsdeel
24
21
via een zoekmachine zoeken (bijv. Google)
20
4
aan buren/bekenden vragen
7
3
naar balie van stadsdeel
5
20
in huis-aan-huisbladen zoeken
4
0
stadsdeel bellen
2
4
14020 bellen
2
8
in wijkgids zoeken
1
0
stadsdeel of de stad mailen
1
0
Amsterdammers gebruiken zelf het liefst internetbronnen, maar als zij informatie van de gemeente ontvangen hebben zij een sterke voorkeur voor bewonersbrieven, nog meer dan in 2011. Daarnaast ontvangen Amsterdammers graag gemeentelijke informatie via huis-aan-huiskranten, de website van de gemeente en een digitale nieuwsbrief. Sociale media en informatiefolders bij het stadsdeel zijn de minst populaire manieren om informatie te verkrijgen. In vergelijking met de vorige meting is de populariteit van huisaan-huisbladen, van de gemeentewebsite en vooral van AT5 gedaald. Tabel 5.9 Voorkeur voor informatiekanalen die de gemeente moet gebruiken, 2011 en 2013 (procenten) 2011
2013
bewonersbrieven
47
51
huis-aan-huisbladen
39
33
digitale nieuwsbrief
*
21
www.amsterdam.nl
25
20
AT5
27
16
wekelijkse email updates
14
14
informatiefolder bij stadsdeel
8
6
sociale media
3
5
*niet gevraagd
Internetbronnen (amsterdam.nl, sociale media, wekelijkse email-updates en digitale nieuwsbrief) zijn minder populair onder ouderen en mensen met een lage opleiding. Vooral oudere Amsterdammers hebben een sterke voorkeur voor huis-aan-huisbladen. Bewonersbrieven, waarmee Amsterdammers graag willen worden geïnformeerd, vallen onder de schriftelijke communicatie van de gemeente. Een grote meerderheid van de Amsterdammers (84%) begrijpt gemeentelijke brieven altijd. Toch heeft een aantal Amsterdammers daarbij soms (10%) of altijd (4%) hulp van iemand anders nodig. Mensen die thuis geen Nederlands spreken hebben het vaakst problemen met het begrijpen van deze informatie, vooral Asterdammers van Turkse herkomst. Van hen spreekt 34% thuis geen Nederlands en heeft 25% altijd hulp nodig om de brieven van de gemeente te begrijpen. De taal die thuis wordt gesproken is niet de enige bron voor problemen met het begrijpen van gemeentelijke brieven, aangezien ook 4% van de Amsterdammers van Nederlandse
52
Amsterdamse Burgermonitor 2013
herkomst daar moeite mee heeft. Belangrijk is het opleidingsniveau, wat de herkomst ook is. Lager opgeleiden hebben aanzienlijk vaker hulp nodig om brieven van de gemeente te begrijpen (soms of altijd, samen 32%) dan hoger opgeleiden (6%). Figuur 5.10 Begrijpen van schriftelijke informatie door Amsterdammers naar herkomst en opleiding, 2013 (procenten) autochtonen westerse allochtonen Surinamers Marokkanen ov. niet-westerse allochtonen Turken
hoog geschoold midden geschoold laag geschoold
gemiddeld 0 ja, altijd
20
nee, soms hulp nodig
40 nee, altijd hulp nodig
60
80
% 100
weet niet/geen antwoord
Gelet op de voorkeur voor internetbronnen is het goed om er op te wijzen dat bijna drie kwart van de Amsterdammers de website van de gemeente, www.amsterdam.nl, in de afgelopen 12 maanden heeft bezocht. Dit is evenveel als in 2011. Meer in het bijzonder heeft 17% van de Amsterdammers de website vaak bezocht en 56% een enkele keer. Leeftijd en opleidingsniveau maken nogal wat uit voor de mate waarin mensen de website van de gemeente raadplegen. Tussen 21 en 34 jaar gebruiken Amsterdammers de gemeentesite veel meer dan gemiddeld. Ook hoger opgeleiden zijn frequente gebruikers van de website vergeleken met lager opgeleiden. Van de gebruikers van de website is 41% tevreden en 9% ontevreden over de website; de rest is neutraal of heeft geen mening.
53
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 5.11 Aandeel personen dat de website www.amsterdam.nl vaak heeft gebruikt in het afgelopen jaar, naar opleiding en leeftijd, 2013 (procenten*) laag geschoold midden geschoold hoog geschoold
55 jaar en ouder 35 t/m 54 jaar 25 t/m 34 jaar 16 t/m 24 jaar
gemiddeld
% 0
5
10
15
20
25
30
* in procenten van de Amsterdammers die toegang hebben tot internet
De websites van de Amsterdamse stadsdelen zijn minder bekend: zij worden door 53% van alle Amsterdammers wel eens bezocht. Dit aandeel is sinds de laatste meting wel gestegen: in 2011 bezocht 49% van de Amsterdammers de stadsdeelsites. Ook hier geldt dat jongeren tussen de 16 en 24 het minst vaak bekend zijn met de stadsdeelwebsites. Er zijn vooral belangrijke verschillen tussen de stadsdelen: in Noord en Zuidoost is 64% van de bewoners bekend met de stadsdeelwebsite, in Centrum 45%. Figuur 5.12 Aandeel personen dat bekend is met de website van het stadsdeel, 2013 (procenten*)
Noord Zuidoost Oost West Zuid Nieuw West Centrum gemiddeld % 0
20
40
60
80
100
* in procenten van de Amsterdammers die toegang hebben tot internet
Een ander informatiekanaal die de gemeente gebruikt om met burgers te communiceren is het centrale telefoonnummer 14020. Een derde van de Amsterdammers is daarmee bekend, net als in 2011. Onder jongeren tussen de 16 en 24 is dit aandeel wel lager: nauwelijks een vijfde van hen kent het nummer.
54
Amsterdamse Burgermonitor 2013
5.6 Contact met ambtenaren meestal in het stadsdeel Van alle Amsterdammers heeft 58% in de afgelopen 12 maanden contact gehad met een ambtenaar. In ruim twee derde van de gevallen betrof dit contact met een stadsdeelambtenaar. Deze uitkomsten verschillen nauwelijks van die in 2011. De frequentie van het contact met ambtenaren verschilt tussen stadsdelen: in Centrum, Nieuw West en Noord hebben bewoners minder contact met ambtenaren dan in andere stadsdelen. In Centrum hebben bewoners relatief het minst contact met stadsdeelambtenaren, en het meest met gemeenteambtenaren. Dat kan liggen aan het feit dat het verschil fysiek – in de Stopera – niet geheel duidelijk is tussen stadsdeelambtenaren en gemeenteambtenaren. Figuur 5.13 Aandeel personen die contact hebben gehad met een ambtenaar van stadsdeel, gemeente of beide in het afgelopen jaar, naar stadsdeel, 2013 (procenten) stadsdeel
Zuid
gemeente of gemeentelijk dienst
Zuidoost West
beide
Oost
weet niet
Centrum Nieuw West Noord gemiddeld 0
20
40
60
80
100
%
Contact vindt het meest plaats aan de balie, voor 73% van de personen. Telefonisch contact (8%) en afspraken (6%) liggen daar ver achter. Verder heeft 3% van de Amsterdammers per email en 2% per brief contact opgenomen. Dit is vrijwel hetzelfde als in de afgelopen jaren. Jongeren tussen de 16 en 20 nemen bijna nooit telefonisch contact op (1%). Mensen in de hoogste inkomensgroep hebben vaker dan andere groepen contact via telefoon of afspraken. De meerderheid van de Amsterdammers was tevreden over het contact met de ambtenaar (77%). Dat aandeel ligt 4 procentpunt hoger dan in 2010 en 2011.
55
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
5.7 Digitaal loket en sociale media weinig gebruikt Het digitaal loket van de gemeente wordt relatief weinig gebruikt, namelijk door 17% van de Amsterdammers. Er zijn wel grote verschillen in het gebruik daarvan als we kijken naar leeftijdsgroepen. Jongeren tussen de 16 en 20 en 65-plussers gebruiken het digitaal loket veel minder vaak (5% en 9%) dan personen tussen 21 en 34 jaar (22%) of tussen 35 en 49 jaar (19%). Verder gebruiken Amsterdammers van niet-westerse herkomst en Amsterdammers met een lage opleiding het loket minder vaak dan gemiddeld (respectievelijk 11% en 7%). Twee derde van de gebruikers is tevreden over de digitale diensten van de gemeente, en ongeveer een tiende is er ontevreden mee. Het aandeel Amsterdammers dat sociale media gebruikt om op de hoogte te blijven van zaken in de stad of hun stadsdeel is eveneens laag vergeleken met andere informatiekanalen. In totaal gebruikt 17% van de Amsterdammers met toegang tot internet sociale media in relatie tot de gemeente. Facebook is het meest populair en wordt door 12% gebruikt, terwijl 4% zegt Twitter voor dit doel te gebruiken. Van de 79% Amsterdammers die sociale media niet gebruiken voor gemeentezaken zou 20% wel informatie willen ontvangen via sociale media. Opnieuw is vooral Facebook populair: 15% zou via dit medium op de hoogte gehouden willen worden. Uit eerder onderzoek is gebleken dat veel Amsterdammers niet weten dat de gemeente, en 15 gemeentelijke diensten, actief zijn op Facebook en andere sociale media. Figuur 5.13 Gebruik van sociale media voor zaken van de stad of het stadsdeel en potentieel gebruik, 2013 (procenten)
ja Gebruikt sociale media voor zaken in de stad of het stadsdeel
nee weet niet/ geen antwoord
Zo nee, zou wel informatie willen via sociale media %
0
15
20
40
60
80
100
O+S (2013), Vrienden en volgers: sociale media in Amsterdam, Vervolgmeting, Amsterdam: Bureau voor Onderzoek en Statistiek, http://www.os.amsterdam.nl/pdfs/2013_sociale%20media%20II.pdf.
56
Amsterdamse Burgermonitor 2013
Samenvatting en conclusie
e
In deze 14 editie van de Amsterdamse Burgermonitor besteden we aandacht aan de participatie van Amsterdammers in de lokale politiek, de omgang tussen bewoners van de stad, de ervaring met discriminatie, het contact met de gemeente en het gebruik van media en informatie. De Amsterdamse Burgermonitor schetst het beeld van burgers met een sterke binding met de stad die zich enigszins betrokken voelen bij de lokale politiek (twee derde is van plan om te gaan stemmen). Een meerderheid van de Amsterdammers stelt zich tolerant op ten opzichte van homoseksuelen en zegt rekening te houden met anderen in de openbare ruimte. Verder stemt het positief dat een meerderheid van de Amsterdammers een beroep kan doen op naasten als zij hulp nodig hebben. Dit vormt een positief uitgangspunt voor de stad. Toch moet Amsterdam zich niet rijk rekenen met deze houding van Amsterdammers. Het is een resultaat waar blijvend aan gewerkt moet worden. Daar zijn extra aanleidingen toe op dit moment: er zijn namelijk zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van de participatie en de sociale cohesie, en daarnaast krijgt het lokale niveau steeds meer taken en verantwoordelijkheden, waardoor burgers steeds meer zaken met de gemeente moeten regelen. Op beide punten gaan we in. Om te beginnen met de grotere opgave van het lokale niveau: tal van taken worden naar de gemeente over geheveld. Amsterdammers hebben de afgelopen jaren steeds vaker, en zullen ook in de komende steeds meer met de gemeente van doen hebben. In 2013 heeft vier van de tien Amsterdammers informatie gezocht over zaken die de gemeente regelt: dat aandeel zal waarschijnlijk toenemen. Amsterdammers hebben een veelheid aan informatiekanalen tot hun beschikking om informatie in te winnen: digitaal, via huisaan-huis-bladen, via Amsterdamse nieuwskanalen of bewonersbrieven. Deze diversiteit is goed, omdat sommige bronnen effectiever zijn dan anderen om de verschillende groepen Amsterdammers te bereiken en van informatie te voorzien. Zorgelijke uitkomsten laat de Burgermonitor zien als het gaat om de interesse in de lokale politiek, die een dalende trend vertoont, en het feit dat Amsterdammers niet uitgesproken positief zijn over hun politieke invloed. Daarnaast vinden veel Amsterdammers hun stadsgenoten onbeschoft, gaan zij weinig om met personen van een andere herkomst en ervaren zij de omgang tussen groepen van verschillende herkomst als matig. Hier liggen risico’s voor de betrokkenheid bij het stedelijke politieke proces en voor het samenleven in de stad. De sociale cohesie in de stad staat bovendien onder druk door de belangrijke verschillen tussen groepen. Zo blijkt dat interesse in politiek, stemintentie, oordeel over het bestuur, maar ook verbondenheid met de stad, tolerantie ten aanzien van homoseksuelen, de mate waarin een beroep kan worden gedaan op het netwerk en de toegang tot informatie,
57
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
allemaal samenhangen met opleidingsniveau, leeftijd en herkomst. Duidelijk is met name dat hoger opgeleiden het beter hebben en veel meer participeren dan personen met een lager opleidingsniveau. Ook tussen stadsdelen zien we belangrijke verschillen die veelal samenhangen met de kenmerken van de bevolking. De bewoners van Centrum en Zuid zijn relatief vaak hoger opgeleid en hebben vaak een hoog inkomen, en daardoor hebben deze twee stadsdelen vaak gunstige uitkomsten. In Noord en Zuidoost zien we het omgekeerde. Het derde perifere stadsdeel, Nieuw-West, scoort daar vaak tussenin, behalve als het gaat om inspraak: bewoners van dat stadsdeel zijn het minst te spreken over de mogelijkheden voor inspraak en hebben de minste animo daarvoor. Toch zien we in de perifere stadsdelen ook positieve resultaten. Zo zijn de bewoners van Noord het meest bekend met hun stadsdeelvoorzitter en oordelen zij vaker positief over het stadsdeelbestuur dan bewoners van andere stadsdelen. In Noord, Nieuw-West en Zuidoost hebben bewoners het vaakst vrienden en familie in de eigen buurt, wat een positief effect kan hebben op buurtparticipatie en betrokkenheid. Lezen we de uitkomsten van de Burgermonitor in het licht van de komende lokale verkiezingen, op 19 maart 2014, dan zien we risico’s en kansen. In 2013 was 66% van de Amsterdammers geïnteresseerd in de gemeentepolitiek en was 64% van plan om te gaan stemmen als er gemeenteraadsverkiezingen zouden zijn. Maar zoals eerder is opgemerkt is de interesse in de gemeentepolitiek in de afgelopen jaren afgenomen en bovendien ligt de daadwerkelijke opkomst altijd een stuk lager. Dit kan wijzen op het risico van een lage opkomst, en daarmee van een afnemend draagvlak voor het lokale politieke proces. Toch is het belangrijk om te benadrukken dat er een groot potentieel voor participatie is: veel Amsterdammers zijn geïnteresseerd in de lokale politiek maar gaan (nog) niet stemmen. Door dit potentieel te benutten kan de betrokkenheid van burgers bij de stad worden vergroot. Kijken we naar de stadsdeelpolitiek dan zien we tegenovergestelde bewegingen. De interesse in stadsdeelpolitiek is met 51% lager dan voor de gemeentepolitiek, en is ook gedaald in de afgelopen jaren – behalve in de stadsdelen Noord en Zuidoost. In maart 2014 worden geen stadsdeelraden maar bestuurscommissies gekozen, die nog weinig bekend zijn onder Amsterdammers. Kennis over de stadsdeelpolitiek is vaak beperkt: een op de vijf Amsterdammers weet wie de stadsdeelvoorzitter is. Toch hebben Amsterdammers juist op het niveau van de stadsdelen het vaakst contact met politici; de Stopera staat meestal verder van hen af. Dat biedt kansen voor de ‘ogen en oren’-functie die de bestuurscommissies zullen spelen.
58