Always go the extra mile Over kerende kansen en durven doorpakken Frans Lavooy D.G. van Beuningen-lezing 2015
Dames en heren,
Vijftig jaar geleden verhuisde ons gezin naar Rotterdam. We kwamen uit Zeeland, toen nog een gebied met weinig mogelijkheden, en zonder toekomst. Ik sprak alleen maar Zeeuws en had nog niets van de wereld gezien. We woonden daar in een klein huisje. Als je de voordeur te hard dichtsloeg, klapte de achterdeur open. Zo’n huisje. Vanuit Zeeland verhuisden we naar Rotterdam-Zuid. Mijn ouders maakten die stap, om hun kinderen meer kansen te bieden. Hier in de stad kon ik naar een middelbare school, naar de MULO. En ik moet u zeggen: er ging een wereld voor me open. De manier waarop de mensen op Zuid met elkaar omgingen was totaal anders dan ik van Zeeland kende. Het was een ruwe omgeving, en avontuurlijk. En de Beijerlandselaan was voor mij een wereldstraat. Als ik nu, vijftig jaar later, over de Coolsingel loop, heb ik datzelfde gevoel. Overal mensen, overal wordt geflaneerd en rondgekeken. Ik zie toeristen met kaarten lopen en de weg aan me vragen. Ik zie overal nieuwe kleine ondernemers die hun kansen pakken. Want ook nu is Rotterdam, net als toen ik hier als Zeeuws jongetje arriveerde, een stad vol mogelijkheden. Net als vijftig jaar geleden voelt Rotterdam als nieuw. Als ik langs het nieuwe Centraal Station loop, zie ik hét visitekaartje van de stad. Wie aankomt met de trein, voelt meteen wat voor stad Rotterdam is: groots, modern en vooruitstrevend. Bij de Markthal heb je hetzelfde gevoel. Een prachtig gebouw met
daarin het grootste kunstwerk ter wereld. Niet alleen een trekker voor toeristen, maar ook een plek die door vele Rotterdammers wordt bezocht. Maar het zijn niet alleen gebouwen die iets doen voor de stad. Hele wijken ontwikkelen zich op een ongelooflijke manier. Het Oude Westen bijvoorbeeld. Die wijk is de laatste tien jaar getransformeerd van de onveiligste wijk van de stad tot een écht onderdeel van het centrum. De Nieuwe Binnenweg is een echte winkelstraat, en op de West-Kruiskade vind je de meest exotische producten. Reisgids Lonely Planet schreef in zijn vorige editie nog dat het Oude Westen een plek was om te mijden. Nu is het, vooral vanwege dat multiculturele ondernemerschap, een plek die je als toerist bezocht moet hebben. Hetzelfde, en misschien nog wel sterker, geldt voor Katendrecht. De voormalige rosse buurt is nu dé up-and-coming neighbourhood van Rotterdam. Rond het Deliplein geniet ik van de verschillende toprestaurants en koffiebarretjes en in de Fenix Food Factory koop ik overheerlijke worst, bijzondere kaas en in Rotterdam gebrouwen bier. En ook op kleinere schaal gebeuren er mooie dingen. Bijvoorbeeld het skatepark op de Westblaak dat nu wordt verbouwd. Typisch Rotterdams om op zo’n loze plek in de stad –tussen twee drukke rijbanen– een skatepark aan te leggen. Maar het trekt wel publiek naar het centrum van de stad en maakt deze onmogelijke plek weer levendig. Een ander voorbeeld is de herbestemming van het oude Tropicana. Ooit het grootste zwemparadijs van Nederland, en nu, na jaren van leegstand, gevuld met bijzondere ondernemers zoals de Aloha Bar en de paddenstoelenkwekerij RotterZwam. Ook geniet ik enorm van de komst van het University College naar de binnenstad. Zeshonderd internationale studenten studeren in de voormalige Gemeentebibliotheek en vermaken zich in de horeca in de binnenstad. En ten slotte werd onlangs bekend dat de leegstaande oude Shell-toren aan het Hofplein nieuw leven wordt ingeblazen. Het pand wordt omgebouwd tot een verzamelgebouw voor zzp’ers en kleine bedrijven. Door al die ontwikkelingen wordt de stad steeds aantrekkelijker voor toeristen. In de zomer zitten de terrassen vol en alle nieuwe hostels kunnen de stroom backpackers maar amper aan. Het aantal hotelovernachtingen steeg het afgelopen jaar met maar liefst twintig procent ten opzichte van 2013, en ook de verschillende attracties die
Rotterdam rijk is, werden beter bezocht dan voorheen. Kortom: bezoekers voelen zich op hun gemak. Een goed teken voor een stad waar dit lang niet altijd het geval was. Veel backpackers die in Rotterdam in een hostel overnachten, komen bij toeval in Rotterdam terecht. Op doorreis van Amsterdam naar Antwerpen bijvoorbeeld. De jonge eigenaars van het hostel Ani & Haakien vertelden me dat veel jonge toeristen voor een dagje Rotterdam aan komen waaien, maar vervolgens blijven hangen vanwege de fijne sfeer die er in Rotterdam heerst. Dát is precies wat ons toeristisch klimaat nodig heeft. Niet alleen toeristen komen naar Rotterdam en willen hier blijven. Dat geldt ook voor bewoners. Als woonstad doet Rotterdam het namelijk ook steeds beter. In het jaar 2014 heette de gemeente vierduizend nieuwe inwoners welkom, met name in wijken als Cool en de Stadsdriehoek. De stad staat hoger op de voorkeurslijstjes en woningen worden, ondanks de nog steeds moeilijke woningmarkt, steeds sneller verkocht. Maar het belangrijkste is dat de beeldvorming over Rotterdam drastisch is veranderd. Ons imago straalt als nooit tevoren. We weten ondertussen allemaal wel hoe positief de Rough Guide en The New York Times over Rotterdam schreven, maar er waren veel meer media die Rotterdam bejubelden. Zelfs De Volkskrant, moest het toegeven: “De tweede stad van Nederland is inmiddels hipper dan Amsterdam. (…). Bij de opening van ’De Rotterdam’, stonden de buitenlandse design- en architectuurcritici nog net niet aan de glazen wanden te likken.” En de Lonely Planet schreef: “Rotterdam bursts with energy. En de New York Post bleef niet achter: Today Rotterdam is chock-full of eye-popping contemporary architecture and groovy urban renewal projects.” En zelfs de Italiaanse media gingen om. La Repubblica dichtte: "Giovane, mutante, reinventata, cambiata, ricostruita e poi ancora rinnovata"
In mijn vertaling is dat: “Jong, verminkt, opnieuw uitgevonden, veranderd, herbouwd en gerenoveerd. Engeland, Duitsland, Italië, Spanje, Zweden, Frankrijk. Je kan het zo gek niet bedenken of Rotterdam kwam er positief in het nieuws, meestal als ideale bestemming voor een weekend weg. En het houdt niet op. De uitverkiezing van Rotterdam als European City of the Year laat zien dat het niet alleen gaat om de Markthal, het Centraal Station of De Rotterdam, maar ook om de sociale en stedenbouwkundige ontwikkeling van de afgelopen twintig jaar. En ook het komend jaar staat er veel te gebeuren. Onlangs keek NRC vooruit naar het 2015 voor Rotterdam: Studio Roosegaarde vestigt zich in het Merwe-Vierhavengebied en het nieuwe Timmerhuis aan de Meent wordt in de herfst opgeleverd, inclusief het nieuwe Museum Rotterdam. Voeg daarbij de toren First Rotterdam tegenover het Centraal Station en de twee nieuwe woontorens op de Wilhelminapier. En dan heb ik het nog niet eens over het Collectiegebouw van Museum Boijmans Van Beuningen – hoewel daarover op ouderwets Rotterdamse wijze nog verhitte discussie wordt gevoerd. Hoe dan ook: het is duidelijk dat ook 2015 een goed en spannend jaar wordt voor onze stad. Wat een verschil eigenlijk met het imago van de stad enkele jaren geleden, toen Rotterdam nog het schrikbeeld was van ‘de onveilige grote stad’. Toen ging het alleen over problemen zoals werkloosheid, armoede en onveiligheid of over de binnenstad waar je een kanon kon afschieten. Geen mens dacht toen aan een weekendje weg in Rotterdam. In 2004 schreef één Noord-Ierse krant een stukje over Rotterdam als toeristische bestemming, daarna bleef het lange tijd stil. Maar is alles nu dan koek en ei? Als het echt zo goed gaat met Rotterdam, waar zijn dan die grootstedelijke problemen waar we tot voor kort patent op leken te hebben? Die zijn natuurlijk niet zomaar verdwenen. Er ligt nog steeds een flinke opgave op het gebied van armoedebestrijding en werkgelegenheid. Die opgaven zijn, ondanks de hausse van positieve berichtgeving, nog steeds actueel.
Vanwege die problemen wordt bijvoorbeeld de Markthal lang niet door iedereen geprezen. Men spreekt van de ‘kathedraal voor de hipster-generatie en de neoliberale tijdsgeest’ met geen ander nut dan ‘het wegpesten van arme Rotterdammers’. Zo verwoordde een criticaster het onlangs. Mijn betoog is dat we de positieve ontwikkeling van Rotterdam niet moeten plaatsen tegenover de nog altijd aanwezige grootstedelijke problemen. Dat Rotterdam meegaat in de vaart der volkeren betekent niet dat de onderkant van de samenleving vergeten wordt. Integendeel. We staan juist voor de opgave om uit te vinden hoe we die opgaande beweging dienstbaar kunnen maken aan de hele stad. Want mijn overtuiging is dat het sterke imago van Rotterdam een belangrijke impuls geeft aan onze economie. En daarmee ook aan het oplossen van de problemen aan de onderkant van de Rotterdamse samenleving.
Dames en heren, Voordat ik inga op de vraag hoe we de positieve ontwikkeling in onze stad kunnen benutten, wil ik u eerst terug nemen in de tijd. Terug naar de periode 1960 – 1990, waarin de meeste westerse steden te maken hadden met een enorme leegloop. Tussen 1960 en 1990 verliest Rotterdam ruim twintig procent van haar inwoners. Het aantal Rotterdammers daalt in die periode van 730.000 naar 580.000. Mensen trekken weg naar de daarvoor speciaal aangewezen groeikernen als Zoetermeer, Alphen aan den Rijn en Spijkenisse. Een gevolg van deze suburbanisatie is dat de binnensteden het erg moeilijk krijgen. Er is weinig vraag naar vastgoed en dus veel leegstand en verpaupering. Heroïne en andere harddrugs bepalen de aanblik van binnensteden in de jaren tachtig. In Rotterdam is die aantrekkelijkheid al helemaal ver te zoeken, mede door de fundamentele keuze in de wederopbouwplannen om weinig woningen terug te bouwen in de Rotterdamse binnenstad.
Aan het einde van de jaren tachtig keert het tij. Veel steden weten hun demografische krimp om te buigen in groei. Binnensteden veranderen langzaam in plekken voor consumptie en vermaak. Maar naast al die voorzieningen is het vooral werkgelegenheid die de opleving van veel steden verklaart. En vooral de werkgelegenheid op het gebied van kennis, dienstverlening en de creatieve economie. Steden met een van oudsher weinig diverse economie hebben meer moeite om een moderne, aantrekkelijke arbeidsmarkt te ontwikkelen. Rotterdam is hiervan een voorbeeld, maar ook Liverpool, Marseille en Baltimore. Steden met een van oudsher bredere economische basis én een grotere instroom van jonge, hoogopgeleide mensen, herstellen zich daarentegen veel sneller. Ik denk dan aan Amsterdam, Berlijn en Boston. In deze steden groeit de creatieve industrie en de commerciële dienstverlening harder dan elders. Als we deze ontwikkelingen analyseren dan blijkt werk één van de belangrijkste factoren van de stedelijke ontwikkeling. En stad ontwikkelt zich het best, als haar inwoners aan de slag kunnen en aan de slag blijven. Maar wat we in deze periode ook zien, is dat Rotterdam haar economische teruggang wist te combineren met een steviger imago. Eind jaren negentig timmert de stad aan de weg als een stad met durf, waar veel mogelijk is en waar bijvoorbeeld de dance-scene en het uitgaansleven zich toonaangevend ontwikkelen. Een andere mooie illustratie is de gedurfde stap zuidwaarts met de aanleg van de Erasmusbrug en de eerste ontwikkelingen op de Wilhelminapier. Mede door die positieve ontwikkelingen eind jaren negentig mag Rotterdam zich in 2001 Culturele Hoofdstad van Europa noemen, waarbij de stad zich presenteert als multiculturele stad. Rotterdam is vele steden, is de leuze. De feeststemming is echter geen lang leven beschoren, want een jaar later is alles anders. Het roerige jaar 2002 vormt een keerpunt. Pim Fortuyn wint in maart de gemeenteraadsverkiezingen en maakt een einde aan de dominante positie van de Partij van de Arbeid. Precies twee maanden na zijn overwinning in Rotterdam wordt Pim Fortuyn in Hilversum vermoord.
Ondanks deze onvoorstelbare tegenslag blijft Leefbaar Rotterdam strijdbaar. In de jaren die volgen, legt de partij in haar politiek de focus op veiligheid. Ik heb hier altijd een ambigu gevoel bij gehad. Natuurlijk heeft de aanpak van Leefbaar Rotterdam veel positieve effecten gehad en zijn er veel verbeteringen gerealiseerd in verloederde gebieden. Leefbaar gaf daarmee een antwoord op de terechte zorg van veel Rotterdammers. Maar anderzijds heeft de eenzijdige focus op veiligheid gezorgd voor aandacht voor het negatieve. Het feit dat Rotterdam de verkeerde lijstjes aanvoerde, werd breed uitgemeten en de media namen dat enthousiast over. Ik wil de problemen waarmee Rotterdam kampte – en nog steeds mee kampt – in het geheel niet bagatelliseren, daar moeten we aan blijven werken, maar voor het imago van de stad was deze waterval aan negatieve berichtgeving funest. En hoe je het ook wendt of keert, een slecht imago is slecht voor de economie. Ook in de daaropvolgende colleges blijven de schijnwerpers gericht op de problemen. Om geld los te peuteren in Den Haag voert Rotterdam bijvoorbeeld een actieve lobby voor Rotterdam-Zuid, waarbij de nadruk wordt gelegd op wat men noemt de ‘on-Nederlandse’ problemen ten zuiden van de Maas. Ook deze lobby en de gerelateerde media-aandacht dragen niet bij aan het imago van de stad. Vanaf 2000 neemt de urbanisatie Wereldwijd en vooral in ontwikkelingslanden ongekende vormen aan. Ook in Nederland is duidelijk sprake van verdere verstedelijking; de Randstad groeit ten koste van het platteland. De stad herpakt zich dus definitief en vormt opnieuw het centrum voor innovatie, economische groei en menselijk contact. Rotterdam plukt echter weinig vruchten van deze sterke trend van verstedelijking. Economisch gezien blijft Rotterdam achter. Vooral qua werkgelegenheid, maar dus ook in de wedloop om nieuwe inwoners verliest Rotterdam terrein aan steden met meer aantrekkingskracht zoals Amsterdam, Utrecht en Eindhoven. In 2008 zet de wereldwijde financiële crisis alles op scherp. Het is een bom onder oude verdienmodellen die ervoor zorgt dat veel bedrijven voorzichtiger gaan opereren, geen mensen meer aannemen of failliet gaan. De werkloosheid stijgt. Voor de gemeente Rotterdam betekent de crisis ook, dat er simpelweg geen geld meer is om op de oude
voet door te gaan. Niet langer kan de gemeente met zakken geld bepalen waar wordt geïnvesteerd en ontwikkeld. En juist dan keert het tij, rond 2010. Rotterdam transformeert binnen een paar jaar van not naar hot, van onveilig naar spannend, van saai naar avontuurlijk. Hoe komt dat? Hoe kan een stad die jarenlang de verkeerde lijstjes aanvoerde ineens bovenaan staan in de goede lijstjes? Dat is de vraag. Ik wil betogen dat juist het langdurig opereren vanuit een achterstandspositie heeft geleid tot de huidige opleving van Rotterdam. Ik baseer die veronderstelling voor een deel op mijn persoonlijke ervaringen. Daarvoor neem ik u weer mee naar het begin van de jaren zestig. Op mijn zestiende, op 1 september 1962, ging ik als jongste bediende aan de slag bij een groot handelskantoor, de Internationale Crediet- en Handelsvereniging Rotterdam (ICHR), in de Westerstraat. Het was een oud-koloniaal bedrijf, opgericht in 1863, dat handelde in koffie, suiker, specerijen et cetera. Ik werd geplaatst op de afdeling van interne accountants, als loopjongen om brieven en documenten van de ene kamer naar de andere te brengen. In niets leek het op wat ik gehoopt had, maar ik mocht van het bedrijf naar de avondschool. Overdag werkte ik en ’s avonds zat ik op school of maakte ik mijn huiswerk. Na mijn militaire dienst wilde ik de wijde wereld in, en ik bemachtigde een baan bij ons zusterbedrijf in Londen. Dus daar ging ik: naar Londen met een weekendtas met daarin één blauw pak, drie witte overhemden en twee stropdassen. Aan de slag voor het, ook toen, magere salaris van negenhonderd pond sterling per jaar. In het begin was ik loopjongen op de cacaobeurs, maar al snel maakte ik carrière. Op mijn 22ste werd ik door mijn baas naar Rusland gestuurd, omdat ik mijn talen zo goed beheerste. Ja, Engels, Frans en Duits, maar geen woord Russisch. Het was midden in de Koude Oorlog, maar voor mij ging een droom in vervulling: handel, reizen en avontuur. Ik was zo groen als gras, maar bezat een onbevangenheid die bij de jeugd hoort. Men vond het blijkbaar wel grappig om met zo’n jong, nog niet gepolijst ventje zaken te doen. Het mooie was dat ik naar huis kwam met orders waarvan we in die tijd alleen nog maar konden dromen. Ik vloog er altijd nogal naïef in en dat werkte vaak. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik natuurlijk ook gewoon geluk heb gehad. De bluf die ik hanteerde, had natuurlijk net zo goed verkeerd uit kunnen pakken.
Ik vertel u dit alles omdat ik veel overeenkomsten zie tussen mijn eigen ontwikkeling en die van Rotterdam. Beginnen met niks en van daaruit werken aan resultaat en succes. Die ontwikkelingslijn zie ik ook voor Rotterdam. Naar mijn idee hebben vier factoren bijgedragen aan het huidige succes van Rotterdam. Allereerst is dat de anticyclische opstelling van het stadsbestuur. Op het moment dat private investeerders dreigden af te haken vanwege de crisis besloot de gemeente een aantal ambitieuze projecten alsnog te realiseren. Had de gemeente dit niet gedaan, dan was er geen Markthal geweest en dan was De Rotterdam niet gebouwd. Dit anticyclische mechanisme is niet nieuw. In de eerste D.G. van Beuningen-lezing van 2011 vertelde Bram Peper over de bezuinigingen in de jaren tachtig. Ook toen maakte men ruimte vrij voor investeringen in toen nog ontbrekende voorzieningen. Aan die creatieve manier van begroten heeft Rotterdam bijvoorbeeld de Kunsthal te danken. De tweede factor is de rauwheid van onze stad: de havens, het industriële jasje en het ’onaffe’ uiterlijk van Rotterdam. Dat alles maakt Rotterdam aantrekkelijk. Kijk maar naar de andere steden in de lijst van de Rough Guide van vorig jaar: Sarajevo, Liverpool en Glasgow. Het zijn allemaal steden die wat dat betreft vergelijkbaar zijn met Rotterdam. In Nederland is Rotterdam wat dat betreft uniek. Geen andere Nederlandse stad heeft in het centrum zoveel mogelijkheden voor startende ondernemers. Neem het Schieblock aan de Schiekade. Waar elders kunnen starters op zo’n locatie ondernemen? Juist die struggle van Rotterdam heeft gezorgd dat de stad nu zo aantrekkelijk is. Wij zijn een gefragmenteerde, spannende stad die je moet ontdekken. Een stad waar veel kan en waar veel ruimte is. Letterlijk en figuurlijk. En die ruimte is ook nog eens goed betaalbaar. Allemaal ingrediënten voor verdere groei. Een derde factor is het promoten van Rotterdam bij de (internationale) pers. Rond 2010 werd begonnen aan een charmeoffensief, met verbluffende resultaten. Dit strookt met mijn persoonlijke ervaringen in het zakendoen. Een dosis bluf helpt en geeft vleugels. Onbevangenheid, trots en een klein beetje naïviteit zijn karaktereigenschappen die een mens verder brengen. En dat geldt, denk ik, net zo hard voor Rotterdam.
De laatste factor is van een andere orde. We hebben het dan over broodnodig geluk. Sommige mensen – Johan Cruijff bijvoorbeeld – zeggen dat je geluk kunt afdwingen. Ik betwijfel dat. Maar wat ik zeker weet, is dat we dit geluk maximaal moeten benutten. We moeten de golf waar we nu op surfen vasthouden Ik moet dan altijd denken aan de woorden van één van mijn helden. Hij zei altijd: “To infinity and beyond…”. Ik denk niet dat iedereen dit citaat kent. Het is van Buzz Lightyear, één van de personages in de animatiefilm Toy Story. Buzz is een speelgoedpop die denkt dat hij een echte actieheld is. Door zijn onvoorwaardelijk geloof in eigen kunnen, realiseert hij meer dan wie ook voor mogelijk houdt. Daar kunnen we een voorbeeld aan nemen. We moeten durven geloven dat we grootse dingen kunnen bereiken. Economie is voor een groot deel make belief; het creëren van je eigen self-fullfilling prophecies. Mijn boodschap voor Rotterdam is dat we lef moeten tonen, groot moeten denken en over grenzen heen kijken. Juist nu. Juist nu! Juist nu het goed gaat, mogen we niet achteroverleunen. We naderen mijns inziens een kantelpunt, maar we zijn er nog niet. We moeten onze problemen niet bagatelliseren, maar onszelf ook niet de put in praten. Rotterdam kan niet zonder aandacht voor de ‘onderkant’, maar de schoorsteen trekt nu eenmaal van boven. En wie – zoals recent in de Rotterdam-bijlage van de NRC – roept dat de huidige publiciteit alleen maar goed is voor toeristen en geen waarde heeft voor de gewone Rotterdammer, snapt werkelijk geen bal van economie. Al die toeristen zorgen juist voor de banen die we zo hard nodig hebben in Rotterdam. Daarmee kom ik bij het laatste deel van mijn lezing, met als motto: Always go the extra mile. Want in welke richting zie ik ‘die extra mijl’? In drie korte woorden samengevat is dat: innovatie, ondernemerschap en internationaal denken.
Innovatie, want daar begint alles mee. En daarvoor zijn ook de komende jaren enkele grote, baanbrekende interventies nodig die de stad verder helpen. Daarmee zetten we de Rotterdamse traditie voort van mega projecten, zoals de Nieuwe Waterweg, de Erasmusbrug en de Tweede Maasvlakte. De komst van Cambridge Innovation Center (CIC) naar Rotterdam is in dit perspectief een geweldige impuls, waarmee Rotterdam op nationale en internationale schaal talent, ondernemerschap en investeerders aantrekt. CIC is een ontwikkelaar van zogenaamde innovatie-ecosystemen, een fysieke plek waarbinnen de Amerikaanse start-upondernemerscultuur wordt gefaciliteerd. Hier vinden honderden start-ups de ruimte die ze nodig hebben om te ondernemen. Bij groot en internationaal denken past ook het initiatief van een aantal ondernemers om de World Expo van 2025 in Rotterdam te organiseren. Dit initiatief verdient alle steun, want het draagt in hoge mate bij aan het verhaal van Rotterdam. Het verhaal dat we in Rotterdam werken we aan oplossingen voor wereldwijde problemen. Het gastheerschap van de Wereldtentoonstelling in 2025 versterkt het merk Rotterdam tot ver buiten onze landsgrenzen. Deze impulsen trekken de aandacht van nieuwe ondernemers en investeerders. Daar moeten we klaar voor zijn. Van de gemeente vraagt dat veranderingsgezindheid en bereidheid om bestaande regelgeving ter discussie te stellen. Nieuw ondernemerschap en innovatie vragen om aanpassing van de regels en om een goede dienstverlening. Voor een groot deel gebeurt dat al. Toen ik vorig jaar aanwezig was bij het Red Carpet Dinner werden nieuwe internationale ondernemers door burgemeester Aboutaleb letterlijk op een voetstuk geplaatst. Dat is volgens mij precies wat we moeten doen. Nieuwe ondernemers welkom heten in Rotterdam en hen helpen bij het opzetten van hun netwerk. De overheid kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren door platforms en netwerken te creëren, waar universiteiten, bedrijven en overheid samen optrekken. De overheid kan bijdragen aan een laboratoriumsfeer. Het huidige stadsbestuur heeft dit zelfs opgenomen in zijn werkprogramma. Leren kan alleen door te vallen en weer op te staan. Zoals Cees de Bruin in de D.G. van Beuningen-lezing van 2012 al aangaf: ‘Geef burgers en ondernemers de ruimte en steun ze bij hun experimenten’. En van bedrijven,
groot en klein, mag dan weer verwacht worden dat ze bijdragen aan de stad. Ik daag iedereen uit om daarin verantwoordelijkheid te nemen. Rotterdam moet zich niet laten beperken door bestaande grenzen. Grensoverschrijdend samenwerken kan leiden tot een nieuwe Gouden Eeuw, zo betoogde Kris Peeters in de D.G. van Beuningen-lezing van 2013. En ook mijn voorganger Valerie Gergiev pleitte vorig jaar voor een meer internationale oriëntatie. De World Expo 2025 is geen doel op zich, maar levert een belangrijke bijdrage aan de noodzakelijke vernieuwing van ons bestel, onze economie én onze internationale oriëntatie. We moeten groter denken. Rotterdam houdt niet op bij de stadsgrenzen. Schiphol ligt op twintig minuten, Antwerpen op een half uur en vanaf Rotterdam The Hague Airport ben je in drie kwartier in Londen. Of zoals Expo-initiatiefnemer Leendert Bikker het onlangs zei: ‘Kom je in 2025 aan op Schiphol, dan ligt de de vorige Gouden Eeuw twintig minuten naar het noorden en i de Nieuwe Gouden Eeuw op twintig minuten naar het Zuiden Dames en heren Rotterdam is in beweging, en die beweging moeten we vast houden. Juist onze achterstand heeft de Rotterdammer gesterkt. En ‘Sterker door strijd’ staat niet voor niets in ons wapen. Ruim vijftig jaar geleden trok ik zelf naar de stad, zonder dat ik precies wist wat ik zocht. Maar ik voelde dat ik de wijde wereld in moest trekken, de grote stad moest opzoeken om me te kunnen ontwikkelen. Mijn oude Zeeuwse omgeving werkte benauwend, ik had behoefte aan ruimte en mogelijkheden. En dat is precies wat een stad ook nodig heeft; talent op zoek naar vernieuwing, naar geluk en naar nieuwe horizonten. To infinity and beyond… Als Zeeuwse jongen heb ik geleerd dat je vooruit kunt komen als je verder kijkt dan je neus lang is. Als je over grenzen heen durft te kijken en te denken. Als je bereid bent om
hard te werken en koers te houden, ook bij tegenslag. Als je durft te innoveren, durft te ondernemen en durft open te staan voor nieuwe ontwikkelingen. D.G. van Beuningen was zo iemand. Hij reisde naar de Verenigde Staten en kwam terug met ideeën voor een machine waarmee je steenkool vele malen sneller kon verladen. Zo maakte hij zijn Steenkolen Handels Vereniging groot. D.G. van Beuningen is de naamgever van deze lezing en ik voel mij schatplichtig aan hem. Toen ik meer dan vijftig jaar geleden in Rotterdam aankwam, sprak ik de taal niet en was ik onbekend met de Rotterdamse mentaliteit. Toch werd ik met open armen ontvangen en kon ik de kansen die ik zag, benutten. Mijn boodschap is daarom dat iedereen mee kan doen, ongeacht je achtergrond. Sluit nooit iemand uit, want je weet niet wie je uitsluit. Zoek de verbinding, want alleen in gezamenlijkheid kunnen we Rotterdam een grootse toekomst bezorgen.