ALTERNATIEVEN VOOR HET REËLE CONTRACT
Maart, 2013 INTRODUCTIE Momenteel wordt discussie gevoerd over de toekomst van ons pensioenstelsel. Hierbij wordt gesproken over een duurzaam pensioensysteem. In dit artikel wordt daarmee bedoeld een pensioensysteem dat betaalbaar is met een 1 evenwichtige verdeling van risico’s en een goede communicatie over deze risico’s. Verder vindt in dit artikel een beperking plaats tot de tweede pijler (pensioenen). Daarbij wordt nader ingegaan op de verschillen tussen het nominaal en reëel pensioen, beide momenteel onderwerp van discussie. Vervolgens wordt een aantal alternatieven gepresenteerd, die ons huidige pensioensysteem met een aantal (eenvoudige) wijzigingen toekomstbestendig kunnen maken Verschil nominaal en reëel contract Aan de hand van de belangrijkste kenmerken van het nominale respectievelijk het reële contract (met als toezichtkaders FTK1 respectievelijk FTK2) wordt een vergelijking gemaakt tussen beide contracten. Vervolgens worden de pensioenresultaten die met beide contracten behaald kunnen worden met elkaar vergeleken. Als drie belangrijke elementen kunnen genoemd worden collectiviteit, waardering inclusief spelregels en solidariteit. In beide contracten is er sprake van een collectiviteitsgedachte hetgeen een belangrijke bijdrage levert aan een duurzaam systeem. Daarom is collectiviteit geen onderwerp van discussie. Het grootste verschil tussen beide contracten komt tot uitdrukking in de wijze waarop de waardering van de pensioenverplichtingen plaatsvindt inclusief de spelregels die worden afgesproken (binnen elk contract) en de invloed hiervan op de (intergenerationele) solidariteit. In het reële contract komen de belangrijkste pensioenfondsrisico’s (beleggingsrisico en langlevenrisico) vooral bij de (ex-)deelnemers (actieven, slapers en
gepensioneerden) te liggen. De hoogte van het pensioen is afhankelijk van de beschikbare financiële middelen. Deze middelen zijn het resultaat van een stabiele premie en uiteindelijke beleggingsresultaten (beleggingsbeleid). Deze reële pensioenen (indexatie op basis van prijsinflatie) zijn voorwaardelijk van aard, wat inhoudt dat winsten en verliezen, die gedurende de looptijd optreden, via een aanpassingsmechanisme in maximaal 10 jaar worden verdeeld over de opgebouwde pensioenen. Dat wil zeggen dat pensioenen (jaarlijks) kunnen worden verhoogd of verlaagd. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de (ex-) deelnemers meer risico accepteren en het pensioenfonds ook risicovoller belegt met de bedoeling betere rendementen te behalen. Dit biedt perspectief op een reële en inflatie gerelateerde pensioenambitie. De zogenoemde ‘zachte rechten’ (pensioenen) ‘ademen mee’ met de algemene economische ontwikkelingen en de gezondheid van het pensioenfonds. In het nominaal contract moet duidelijker worden wie welk risico wanneer draagt. Op dit moment worden de genoemde belangrijke risico’s veelal gedragen door de sponsor. Optioneel kan het langleven risico bij de (ex-) deelnemers liggen, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe opbouw. Indien de sponsor de kosten geheel of gedeeltelijk niet meer kan dragen, wordt als ultieme middel gekozen om de pensioenen van de (ex-) deelnemers te korten. De opgebouwde aanspraken bestaan vaak uit een nominaal opgebouwd deel (veelal gefinancierd op basis van actuarieel benodigde premies) en een deel uit toegekende indexaties (veelal gefinancierd op basis van behaalde beleggingsresultaten), waarbij er keuze is in het ambitieniveau. Het nominale deel wordt ook vaak het ‘harde’ deel genoemd met een grote mate van ‘zekerheid’. Indexaties hebben vaak een voorwaardelijk karakter en worden pas ‘zeker’ nadat deze zijn gefinancierd.
1
Hierbij kan gedacht worden aan het langleven risico en het beleggingsrisico
Maart 2013
-1-
Alternatieven voor het reële pensioen
De wijze waarop de eerder genoemde risico’s worden verdeeld over de betrokken (ex-) deelnemers bepaalt de vorm en mate van solidariteit. Ook het economisch tij bepaalt welke groep (jong of oud) wanneer en in welke mate ‘profiteert’. De wijze waarop de pensioenen op de balans van het pensioenfonds worden gewaardeerd heeft ook invloed op de solidariteit. Eerdere studies laten zien dat de risicovrije swapcurve recht doet aan het eerlijkheidsprincipe: voorzichtig met te veel geven aan gepensioneerden (ouderen) en bescheiden afnemen van jongere generaties (actieven). Overigens betekent dit niet dat risicoloos wordt belegd. Integendeel, beleggingen moeten dusdanig worden vormgegeven dat er een balans is tussen verwacht extra en minimum pensioenresultaat. Dit moet natuurlijk in lijn liggen met de gecreëerde verwachtingen. In de huidige voorstellen van het reële contract worden de pensioenen gewaardeerd op basis van de swapcurve vermeerderd met een risico-opslag (afhankelijk van de looptijd van de belegging) verminderd met een afslag gerelateerd aan de inflatie. Voor- en nadelen Voordelen van het reële contract zijn dat een (relatief) risicovoller beleggingsbeleid kan worden gevoerd, indexatie wordt toegepast en er sprake is van een stabiele premie. Het reële contract heeft echter ook belangrijke nadelen: •
Communicatie naar (ex-)deelnemers lijkt bijzonder moeilijk: elk jaar wordt opnieuw bezien of er gekort of verhoogd moet worden. Voor elke jaarlaag ontstaat een bedrag dat in maximaal 10 jaar af- of bijgeschreven moet worden. Omdat dit voor de deelnemers niet te volgen zal zijn, zal dit mogelijk ten koste gaan van hun rechtspositie (de deelnemers zullen zelf nog minder in staat zijn dan nu om vast te stellen waar ze recht op hebben). Daarom is eenvoudige uitleg van op risico gebaseerde communicatie naar (ex-)deelnemers een must.
•
Op dit moment is nog steeds niet duidelijk of invaren van opgebouwde rechten mogelijk is. Hoewel het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid flankerende wetgeving toezegt, worden rechtszaken en claims voorspeld.
•
Waarderen van de ‘zachte’ verplichtingen op een wijze zoals eerder beschreven, brengt met zich mee dat naar verwachting niet alleen risicovoller wordt belegd, maar dat ook de
Maart 2013
grenzen van wat maximaal is toegestaan worden opgezocht met als gevolg een hogere rekenrente (wat zal leiden tot lagere pensioenverplichtingen). In relatie tot het aanpassingsmechanisme is het de vraag of er nog sprake is van een eerlijke verdeling tussen generaties. •
Perceptie deelnemer: wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat menselijk handelen niet (volledig) rationeel is. Individueel gedrag en de optelsom hiervan zijn vaak minder voorspelbaar. De vraag is dus of we hiermee het risicoprofiel van het pensioenfonds objectief kunnen bepalen.
•
In combinatie met de communicatie wordt administreren van pensioenregelingen in een reëel contract er niet eenvoudiger op. Het bijhouden van de reële rechten in samenhang met aanpassingen uitgesmeerd over 10 jaar en dat per jaarlaag is hier een voorbeeld van. Bovendien neemt hiermee de kans op fouten toe.
•
Door toepassing van de jaarlagen kan het voorkomen dat het pensioenfonds toeslagen moet toepassen, terwijl de vermogenspositie van het fonds dat eigenlijk niet toelaat.
•
De druk op pensioenfondsbestuurders (en vooral ook hun vermogensbeheerders) om een juiste risico-/ rendementsafweging te maken, neemt af. Door de directe korting toe te passen, ontstaat er immers altijd een dekkingsgraad van 100%. Onderdekking bestaat niet meer. Hoe houdt het fondsbestuur dan toch de vermogensbeheerder scherp? Onbewust zal het risico-/rendementsprofiel voor de deelnemers hierdoor eerder verslechteren dan verbeteren.
Voordelen van het nominaal contract zijn de solidariteit en mate van risicoverdeling, ‘zekerheid’ over de nominale pensioenen en bijbehorende buffers met minder risicovol beleggingsbeleid. De nadelen van het nominaal contract zijn genoegzaam bekend: een volatiele dekkingsgraad, korten in drie jaar en herstel in 15 jaar, onvoldoende inzicht in solidariteit en risicoverdeling, hoge pensioenkosten (variabele premie) en ‘zekerheid’ (97,5%) over de opgebouwde aanspraken vergen hoge buffers, zijn veel gehoorde opmerkingen.
-2-
Alternatieven voor het reële pensioen
Pensioenresultaten Naast bovengenoemde kwalitatieve aspecten zijn er ook kwantitatieve aspecten die onder de loep worden genomen in termen van (relatieve) pensioenresultaten. Aangezien het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid momenteel een pilot project leidt om pensioenfondsen te helpen bij het collectief invaren van de opgebouwde pensioenrechten, wordt hierbij uitgegaan van een vergelijking van de twee contracten inclusief collectief invaren. Deze resultaten worden met elkaar vergeleken op totaal niveau, waarbij de effecten op de verschillende generaties te zien zijn. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat op de startdatum alle opgebouwde pensioenrechten worden overgeheveld van het nominale contract naar het reële contract. De relatieve pensioenresultaten van deze (eigen Milliman) vergelijking voor verschillende generaties worden in onderstaand figuur weergegeven. Uit onderstaand figuur blijkt dat deelnemers geboren op of na 1963 naar verwachting beter af zijn met collectief invaren. De deelnemers geboren tussen 1970 en 1980 zijn met een winst van circa 0,2% het beste af bij een collectieve overgang naar het reële contract. De deelnemers die recent zijn gepensioneerd, zijn het slechtst af in het reële contract met een verlies van circa 0,60% ten opzichte van het nominale contract. Het mag duidelijk zijn dat de overgang van een nominaal naar een reëel contract inclusief een collectieve overgang generatie-effecten met zich teweeg brengt. Zijn deze generatie-effecten gewenst?
De vraag is natuurlijk of straks alleen een keuze gemaakt moet worden tussen het nominale of reële contract of dat we met (relatief eenvoudige wettelijke) wijzigingen in het nominale contract een duurzaam pensioensysteem kunnen bewerkstelligen en expliciete afspraken beter
Maart 2013
moeten vastleggen. Het moet mogelijk zijn om met enkele eenvoudige aanpassingen in het huidige nominale contract (FTK1) een duurzaam pensioensysteem in Nederland te bewerkstelligen. Daarom wordt hierna nader ingegaan op enkele alternatieven. Deze alternatieven hebben geen of minder ongewenste bijeffecten, zoals hierboven weergegeven. Alternatieven Enig speurwerk naar en denkwerk over alternatieven levert verrassende resultaten op. Hierna wordt nader ingegaan op een drietal alternatieven: Stichting Pensioenfonds Huisartsen (SPH) systeem, Nominaal Plus en Doel pensioensysteem. Bij de eerste twee alternatieven wordt uitgegaan van een collectief risicoprofiel, terwijl in het laatste alternatief een optimale risicomix per deelnemerscohort kan worden gerealiseerd. Achtereenvolgens wordt nader ingegaan op deze alternatieven. SPH systeem De SPH regeling kent een vaste bedragen regeling. Voor ieder jaar dat een huisarts deelneemt in de pensioenregeling bouwt hij een (vast) bedrag aan ouderdomspensioen op. Dat bedrag is, uitgaande van hetzelfde inkomen van de huisarts, voor een jonge of een oude huisarts hetzelfde (harde toezegging). Deze (harde) pensioenopbouw wordt grosso modo gefinancierd uit de helft van de premie. De andere helft komt terecht in de buffer van het pensioenfonds. Deze buffer heeft een tweeledig doel: bescherming van het pensioenfonds (nominale rechten) in mindere tijden en verhoging van de pensioenen in betere tijden. Dit laatste gebeurt als de buffer hoog genoeg is. Daarbij wordt altijd maar een deel van de buffer gebruikt om via een bepaald aanpassingsmechanisme de pensioenen te verhogen. De toeslag kan overigens - als de buffer hoog genoeg is – zelfs hoger uitvallen dan de inflatie (zacht deel van de toezegging). SPH hanteert dit systeem reeds meer dan 30 jaar en heeft ook in deze crisistijd niet hoeven korten. Dit systeem is stabiel van karakter, duidelijk is welk deel ‘zeker’ is (harde toezegging) en welk deel zacht. Dat maakt de communicatie relatief eenvoudig. Bovendien kan SPH in 2013 (in mindere tijden) meer indexeren (3,3%) dan de inflatie. Dit wordt mede veroorzaakt door het gevoerde beleggingsbeleid met als hoofddoel te streven naar een welvaartsvast pensioen tegen een vaste en kostendekkende premie. Op basis van een
-3-
Alternatieven voor het reële pensioen
collectief risicoprofiel en een strategische beleggingsmix wordt voor 60% belegd in zakelijke waarden en 40% in vastrentende waarden. Door de hoge buffer en het gehanteerde rentebeleid is SPH goed bestand tegen zwaar weer. ‘Last but not least’ speelt hier ook mee de grote cohesie (overeenkomsten tussen deelnemers) binnen het bestand van SPH. De combinatie tussen een harde en een zachte toezegging in relatie met het aanpassingsmechanisme zorgt voor een beleid dat evenwichtig uitpakt naar de verschillende generaties. Nominaal plus Het Nominaal plus contract (NPC) kan gekarakteriseerd worden als een hybride pensioensysteem met een nominaal (hard) deel en een voorwaardelijk (zacht) deel in de vorm van indexatie. Uitgangspunt is het nieuwe FTK, waarbij in het nominale deel - net als in het huidige pensioensysteem - een middelloontoezegging wordt gedaan op basis van een opbouwpercentage per jaar. De indexatie wordt – in de actieve periode niet jaarlijks toegezegd op basis van de beschikbare middelen van het pensioenfonds, maar bijgehouden (op de lat geschreven). Jaarlijks worden alle andere beschikbare middelen (waaronder overrendementen) toegevoegd aan een buffer. Ook hier geldt dat deze buffer een tweeledig doel heeft namelijk: bescherming van het pensioenfonds (nominale rechten) in mindere tijden en verhoging van de pensioenen in betere tijden (op basis van inflatie). Dit laatste gebeurt alleen op de pensioendatum als de buffer hoog genoeg is. Daarbij wordt via een bepaald aanpassingsmechanisme de hoogte van de toe te kennen indexatie op de pensioendatum van een deelnemer bepaald op basis van de nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds en de op de lat geschreven indexaties. Na de pensioendatum wordt de toeslagverlening toegekend op basis van de reële dekkingsgraad. In NPC wordt een buffer gecreëerd, waarvan de minimale hoogte alleen afhankelijk is van de nominale rechten en niet van de toegezegde toeslagen. De verwachting is dat de buffer op termijn een dusdanige omvang zal hebben dat de veranderingen als gevolg van de levensverwachting en de ontwikkelingen in de financiële markten normaliter kunnen worden opgevangen. De eerste berekeningen wijzen uit dat de buffer dusdanig bescherming biedt dat de ‘zekerheid’ van de nominale rechten minimaal gelijk is aan de opgebouwde rechten in het huidige nominaal contract. Op hetzelfde moment neemt de kans op
Maart 2013
het daadwerkelijk toekennen van toeslagen toe vanwege de relatief meer belegde middelen (hogere buffers). Ook in dit systeem kan op basis van een collectief risicoprofiel invulling worden gegeven aan het beleggingsbeleid. De verwachting is eveneens dat in dit systeem als gevolg van een hogere buffer en een bewust rentebeleid pensioenfondsen goed bestand zullen zijn tegen zwaar weer. Doel pensioensysteem Het derde alternatief wordt al vele jaren succesvol toegepast en wordt gemakshalve het Doel Pensioensysteem (DPS) genoemd. Dit systeem kan ook worden toegepast met een middelloonregeling (doelpensioen), waarbij het toekennen van toeslagen op basis van inflatie een belangrijk element vormt. Volgens Keith Ambachtsheer (University of Toronto) wordt hier getracht twee doelstellingen (betaalbaar adequaat pensioen en levenslange uitkeringszekerheid) in één te realiseren, omdat jongeren en gepensioneerden verschillende doelen hebben. Dit kan door het risicoprofiel in de tijd aan te passen door bijvoorbeeld uit te gaan van drie cohorten: 1. leeftijd <45 jaar, 2. 45 jaar <= leeftijd < 65 of 67 jaar en 3. leeftijd => 65 of 67 jaar. Zo kan dan een pensioensysteem worden gecreëerd, waarbij pensioenfondsen beleggen met een risicoprofiel dat past bij hun deelnemers. Het risico zal in de tijd steeds meer verschuiven van risicovol naar minder risicovol (risicomijdend). Jongeren ambiëren een betaalbaar en adequaat pensioen en beleggen meer in risicozoekende opties, terwijl ouderen (via een transitiefase) c.q. gepensioneerden meer behoefte hebben aan levenslange uitkeringszekerheid en derhalve in veilige instrumenten beleggen, die de risico’s meer en meer mijden. Dit (Life Cycle) systeem is volgens Ambachtsheer duurzaam, helder uit te leggen en zou in Nederland niet misstaan. Met betrekkelijk eenvoudige (organisatorische en mogelijk ook wettelijke) wijzigingen kan deze structuur in Nederland worden geïntroduceerd. Het beleggingsbeleid speelt in dit systeem een belangrijke rol omdat de risicozoekende kant (netto rendement maximaliseren) en risicomijdende kant (inflatie gerelateerde instrumenten) steeds optimaal ingevuld moeten worden. Hierdoor kan de gewenste solidariteit in de tijd beter worden geoptimaliseerd. Door deelnemers tussentijds beter te informeren, kunnen we met dit systeem nagaan waar zij staan ten opzichte van hun doelpensioen om - indien nodig – bij te sturen.
-4-
Alternatieven voor het reële pensioen
Conclusie De overstap van een nominaal naar een reëel contract kan weleens een (te) grote stap blijken te zijn met ongewenste effecten, zoals bijvoorbeeld claims bij invaren van opgebouwde pensioenrechten. In dit artikel zijn alternatieven genoemd, die met relatief eenvoudige (en mogelijk ook wettelijke) aanpassingen ons huidig pensioenstelsel weer duurzaam kunnen maken. Alle drie genoemde alternatieven hebben als basis een uitkeringsovereenkomst en kunnen in meerdere varianten (expliciete regels ten aanzien van de buffers) of combinaties (van alternatieven) worden toegepast. Deze varianten en combinaties maken het voor sociale partners mogelijk om meer maatwerkoplossingen te creëren. Bijkomend voordeel van deze alternatieven is dat meer inzicht kan worden verkregen in de wijze van verdeling van de risico’s, die door de sociale partners acceptabel wordt geacht. Genoemde alternatieven maken het verder mogelijk om (ex-)deelnemers duidelijk uit te leggen wat zij aan pensioen mogen verwachten. In de vorm van een dialoog kunnen (ex-) deelnemers ook meer worden betrokken bij het pensioenfonds. Verder kan vrij eenvoudig de administratie van de regelingen plaats vinden. Twee van de drie alternatieven worden al vele jaren toegepast en hebben zich al bewezen in de praktijk. NPC is nieuw en behoeft nog nadere uitwerking. Het combineren van een betaalbaar pensioen met aanzienlijke uitkeringszekerheid lijkt onverenigbaar, maar is toch mogelijk. Het woord is aan de politiek. Wordt die handschoen nu echt opgepakt?
MILLIMAN IN EUROPA
Milliman heeft een sterke vertegenwoordiging in Europa met momenteel meer dan 250 consultants die onze klanten bedienen vanuit kantoren in Amsterdam, Boekarest, Brussel, Dublin, Düsseldorf, London, Madrid, Milaan, München, Parijs, Warschau en Zürich. nl.miliman.com
CONTACT
Indien u vragen of opmerkingen heeft naar aanleiding van dit artikel, neemt u dan contact op met: Rajish Sagoenie
[email protected] +31 207 601888
Amsterdam, maart 2013 Rajish Sagoenie, Actuaris AG Partner Milliman Pensioenen Auteur is veel dank verschuldigd aan Bram van den Langenberg, Ernst van Bruggen, Jan van de Poel, Johan Reesink, Marcellino Kropman en Marguerite Roorda voor hun respectievelijke bijdrage aan dit artikel.
Milliman does not certify the information in this update, nor does it guarantee the accuracy and completeness of such information. Maart 2013 Use of such information is voluntary and should not be relied upon unless an independent review of its accuracy- 5 and completeness has been performed. Materials may not be reproduced without the express consent of Milliman. Copyright © 2013 Milliman, Inc.