“Als het Holtus eiland met zijn onafscheidelijke Ome Jan eens kon praten, wat zou het ‘n verzameling worden van spetterend jeugdplezier en spannende avonturen van zo velen in den lande.” MOGE HET ZO BLIJVEN !
L. Holtus Voorzitter v.d. Van Hasselt Stichting 1974
< ( => ?* @: "+A$B>)/(C*'DE+*,*,+7
"! !#$&%' ( )* "+*, -./-*-10243%26578:9;32 FG( *' ; ( ! #$#G ' H !* H #JI>K > *'#
Inleiding Tijdens dit zeilkamp heb je de mogelijkheid om drie soorten zeildiploma’s te behalen voor open kielboten zoals de 16 m2. Voor deze diploma’s bevat dit zeilboekje alle informatie die je hierbij nodig hebt.
Bemanningsdiploma C
Pagina 2 – 7, 9 – 12, 16
Praktijk: • • • • • • •
Op- en aftuigen met hulp. Bedienen van de fok op aanwijzing van de stuurman. Alle koersen varen en koers houden met juiste bediening van de zeilen. Kunnen oploeven en afvallen. Overstag gaan. Gijpen bij licht weer. Schiemanswerk: achtknoop, beleggen klamp, 2 halve steken, platte knoop, mastworp.
Theorie: • •
Kennen van windroos met zeilstanden. Belangrijkste zeiltermen en scheepsbenamingen kennen.
Stuurmansdiploma B
Pagina 2 – 16, 18 - 19, 24 - 25
Praktijk als C uitgebreid met: • • • • • • • • • •
Perfect bedienen van de fok. Gijpen tot 4 Beaufort en stormrondje. Eilandje ronden met juiste koersen en manoeuvres. Dwarspeiling en aanvaringspeiling maken. Bovenwinds punt bezeilen. Afvaren van hoger wal. Aanleggen onder eenvoudige omstandigheden (licht weer, veel ruimte). Op- en aftuigen. Reven. Toepassen belangrijkste regels vaarreglement; zeilschepen onderling, zeilschip/ motorboot.
Theorie als C uitgebreid met: • • • •
Kennis van het vaarreglement. Werking van roer en zeilen. Alle genoemde scheepstermen en benamingen. Schiemanswerk uitgebreid met: schootsteek en paalsteek.
Schippersdiploma A
Alle pagina’s
Praktijk als B uitgebreid met: • • • • • • • • •
Alle koersen en manoeuvres perfect beheersen. Man over boord manoeuvres. Snel en doelmatig manoeuvreren in kleine ruimtes. Opkruisen in smal vaarwater. Aanleggen en afvaren in moeilijke situaties en omstandigheden w.o. lager wal (dit in theorie). Zeilen hijsen en strijken zowel stilliggend als varend. Mast strijken met hulp. Loskomen van de grond. Schiemanswerk uitgebreid met: oogsplits en takeling.
Theorie als B uitgebreid met: • • •
Kennis van krachten en koppels uit de zeiltheorie. Weten wat te doen bij averij, omslaan, vastlopen etc.. Enige kennis van zeil- en tuigvormen en het herkennen van enkele van de meest voorkomende scheepstypen b.v. aan het zeilteken.
LNMOP:QRMOCSUTWVXZYM [;\^]R_`O$YabZced"_S
Zeilinstructie
Pagina 1
De onderdelen van de zeilboot Holtus vlaggetje Vaantje Spruit Gaffel
Mast
Piekeval Fokkeval Klauwval Zeillatten Klauw Zeilbanen of kleden Grootzeil
Leuvers
Fok Giek
Blok
Bek
Grootschoot Voorstag Fokkeschoten Overloop
Leioog Helmstok
Spiegel Roerkoning
Romp
Mastwangen Boeg of steven
Hennegatskoker Scheg
Kiel
Roerblad
Kielbalast
Huid Stootrand of schuurlijst
Kuiprand
A chterdek
Waterkering
Gangboord
Mastkoker
Voordek
Doft Buikdenning Klamp Vlonder
Figuur 1 Onderdelen (Voor diploma C: alleen de onderstreepte) fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 2
Zeilinstructie
Tophoek
Bovenlijk
Achterl ijk Klauwhoek
Kraanlijn
Mastbeslag
Reefknuttels
Voorl ijk Rijglijn
Kousjes
Borglijntje Halshoek
Onderlijk Smeerreep
Hal stalie Bakstag of zijstag
Schoothoek
Schaar
Kikker
Putting
Achteronder
Vooronder Steven beslag Mastkoker Kielbouten
Spanten of mallen
Kielbal k
Mast
Mastwangen
Mastbout
Halstalie
Grendelbout
Klauwval
Kraanlijn Fokkeval
Piekeval
Zet de vallen altijd op dezelfde volgorde van binnen naar buiten vast. Dit voorkomt vergissingen en ongelukken (bijvoorbeeld bij nachtzeilen). De hier getoonde volgorde is algemeen in gebruik.
Kuiprand
Kikkers
Figuur 2 Onderdelen (vervolg) (Voor diploma C: alleen de onderstreepte) fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 3
Wind
Zeilstanden en windroos
In de wind
Aan de wind over bakboord
Aan de wind over stuurboord
**************************************************** **************************************************** **************************************************** **************************************************** ************************Niet ************** ******************rechtstreeks ************************************************ ********************te****bezeilen ************** ****************************************************************** **************************************************** **************************************************** ****************************************************
Bij de wind over bakboord
Bij de wind over stuurboord
Halve wind over bakboord
Halve wind over stuurboord
Ruime wind over stuurboord
Ruime wind over bakboord Voor de wind over stuurboord en bakboord
Binnen de wind Kans op Klapgijp!
Wind
Figuur 3 Windroos
Halve wind over stuurboord Ruime wind over stuurboord
Aan de wind over stuurboord
Eiland
Aan de wind over bakboord, overstag zodra eiland achterlijker dan dwars Bij de wind over bakboord
Voor de wind over stuurboord, hier gijpen
Voor de wind over bakboord
Halve wind over bakboord
Ruime wind over bakboord
Figuur 4 Rondje eiland
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 4
Zeilinstructie
Termen en begrippen
Wind
Wind
Hoger wal
Boven winds de Loefzij
Langs wal
Lijzijde
lo Op
n eve
Af va ll
Bovenlangs Eiland
Langs wal
en
Onderlangs Bezeild
Lager wal
Figuur 5 Begrippen
Begrip
Beschrijving
Bakboord (BB) Stuurboord (SB) Loefzijde of hoge kant Lijzijde of lage kant Koers Oploeven Afvallen Overstag gaan Gijpen Laveren of opkruisen Aanleggen of aanmeren Hijsen Strijken Landvast Hoger wal Lager wal Langs wal Bezeild Bovenwinds Bovenlangs Onderlangs Knijpen Verlijeren Killen Luwte Hozen Reven Vieren Doorzetten of aanhalen Schoten Vallen Stagen Vogelnestje Averij Verhalen Jagen Bomen Los end Buizen Kielzog Schavielen Kenteren Krengen
Linkerzijde van de boot (Van achter naar voren gezien) Rechterzijde van de boot (Van achter naar voren gezien) De zijde van de boot waar de wind het eerst tegenaan waait De zijde van de boot waar de wind de boot weer verlaat (dus tegenover de loefzijde) Vaarroute welke gevolgd wordt Draaien naar de loefzijde, meer tegen de wind in Draaien naar de lijzijde, meer met de wind mee Manoeuvre waarbij de boot door de wind draait, van ‘aan de wind’ naar ‘aan de wind’ over de andere boeg Manoeuvre waarbij het zeil naar de andere zijde wordt overgezet, bij de koers ‘voor de wind’ Afwisselend over BB en SB ‘aan de wind’ zeilen Schip aan de wal vastleggen Zeilen optrekken Zeilen neerhalen Lijn waarmee de boot vastgelegd wordt Tot hier moet je het kennen voor C De wal waar de wind vandaan komt De wal waar de wind naar toe waait De wal evenwijdig aan de windrichting Rechtstreeks zeilend te bereiken Plaats welke alleen laverend te bereiken is Aan de kant waar de wind vandaan komt Aan de kant waar de wind naar toe gaat Extra hoog ‘aan de wind’ varen, ten koste van de snelheid Zijdelings afdrijven Klapperen van het voorlijk van de zeilen Beschut gebied met minder wind (Bijvoorbeeld door bomen) Water uit de boot scheppen Zeiloppervlak verkleinen Losser laten van schoten, vallen of andere lijnen Vaster zetten van schoten, vallen of andere lijnen Lijnen waarmee de zeilen bediend worden Lijnen waarmee de zeilen gehesen worden (staal)draden waarmee de mast overeind gehouden wordt Gestreken en opgedoekte fok, bevestigd aan de voorstag Schade aan de boot Van ligplaats veranderen Lopend over de wal het schip voorttrekken Boot voortduwen met een vaarboom Losse lijn voor diverse doeleinden Opspatten van water tegen de boeg Waterspoor achter het schip Kapot schuren Omslaan Bewust scheef trekken van het schip
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 5
Op- en aftuigen Het zeilklaar maken van een schip kan het best gebeuren als het schip met de ‘kop in de wind’ ligt, omdat anders de zeilen meteen wind vangen bij het hijsen. Indien nodig moet je de boot eerst verhalen (= van ligplaats verleggen) zodat deze wel met de ‘kop in de wind’ ligt. Om te zorgen dat de zeilen niet langer klapperen dan noodzakelijk, wordt alles van te voren klaar gemaakt zodat je na het zeilen hijsen meteen kunt afvaren.
Zeilklaar maken De fok klaar maken: • De fok wordt met de halshoek aan het steven-beslag of het kettinkje van de voorstag bevestigd. • De fok wordt met de leuvertjes aan de voorstag gehaakt. Begin hierbij aan de onderkant, hierdoor valt de fok minder snel in het water. • De fokkeval wordt aan de tophoek vastgemaakt. • Daarna wordt de fokkeschoot aan de schoothoek bevestigd en door de leiogen gehaald. Maak vervolgens een achtknoop in beide fokkeschoten zodat deze niet meer terug kunnen schieten door de leiogen. • Tenslotte wordt de fok voorlopig opgebonden door het onderlijk van de fok over het bovenste leuvertje tussen de stag en de fokkeval heen te leggen. Trek de fokkeval een klein beetje strak en zet hem vast (aan de buitenste kikker aan bakboord). Op deze manier ligt de fok niet in de weg, en kan deze niet in het water vallen. Het grootzeil klaar maken: • Het huikje wordt van het grootzeil afgehaald. Vouw dit zó op dat de meestal natte buitenkant en de schone binnenkant niet tegen elkaar komen. • De grootschoot wordt losgemaakt. • De halstalie wordt losgemaakt (indien deze nog vast zit). • De piekeval wordt aan de gaffel-spruit vastgemaakt met de spruitloper (dit is het harpje dat om de spruit zit). • De klauwval wordt aan de klauw-spruit vastgemaakt.
Zeilen hijsen Het grootzeil wordt als eerste gehesen. Door de zeillatten heeft dit minder last van slijtage bij het klapperen. • Trek als eerste de piekeval aan totdat de giek schuin omhoog steekt, ongeveer onder een hoek van 45°. Dit gaat makkelijker als een hulp de spruitloper helemaal naar achter toe vasthoudt. • Vervolgens worden beide vallen tegelijkertijd aangetrokken tot het zeil helemaal gehesen is. Hierbij zorgt de hulp dat de schaar niet om valt, en na het hijsen netjes opgeborgen wordt. Indien je alleen bent mag je de giek voor het hijsen al uit de schaar halen en op de overloop leggen. • Dan wordt de piekeval tijdelijk vastgezet, op de buitenste kikker aan stuurboord. • Hijs vervolgens met de klauwval het zeil op de juiste hoogte. Hierbij moeten de bek en de klauw tegen het mastbeslag zitten. Zet vervolgens de klauw vast op de binnenste stuurboord-kikker. De juiste hoogte hangt af van de wind: Bij harde wind wordt het zeil laag gehesen en bij rustig weer juist hoog. • Vervolgens wordt de piekeval weer los gemaakt. Trek deze aan totdat er een lichte plooi van de tophoek naar de halshoek loopt. Doordat de piekeval tijdens het zeilen iets oprekt zal deze plooi dan verdwenen zijn. Zet nu de piekeval weer vast op de kikker. • Als laatste wordt het voorlijk strak getrokken door de halstalie vast te zetten op het kleine kikkertje in het midden van de kuiprand bij de mast. Na het grootzeil wordt de fok gehesen. • Maak de opgebonden fok weer los, en hijs hem helemaal omhoog. • Zet de fokkeval vervolgens zo strak mogelijk vast, aan de buitenste bakboord-kikker. • Als laatste worden de losse einden van de vallen opgeschoten en vastgezet. Je bent nu klaar om af te varen.
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 6
Zeilinstructie
Zeilen strijken Na het zeilen moet de boot natuurlijk weer afgetuigd worden. Dat doe je op de onderstaande manier: Als eerste wordt de fok gestreken. • Zorg ervoor dat deze hierbij niet in het water valt. • De fok wordt meteen opgebonden met een vogelnestje. Daarna wordt het grootzeil gestreken. • Laat het zeil zakken door beide vallen tegelijk te laten vieren. Hierbij kan iemand helpen door de schaar vast te houden, en de giek en gaffel hierop te leggen. Pak de gaffel alleen bij de onderkant vast, zodat de spruitloper niet tegen je vingers kan aanslaan. Zorg ervoor dat het zeil niet in het water valt. • Vervolgens wordt het grootzeil netjes opgerold. Hierbij worden de zeillatten in elkaars verlengde gehouden. Het geheel wordt met twee of drie losse eindjes vastgezet. Gebruik hiervoor niet de grootschoot, omdat deze meestal nat en vuil is. • Als laatste wordt de grootschoot aangehaald en vastgezet. Hierdoor kan de giek niet meer uit de schaar vallen. Het losse eind wordt opgeschoten en aan de schaar gehangen. Tenslotte worden de stootwillen buitenboord gehangen, en wordt de boot met een achterlandvast vastgemaakt.
Nacht klaar maken Als je die dag niet meer gaat zeilen, maak je de boot nacht-klaar. • De fok wordt los gemaakt, en netjes opgerold. Zorg ervoor dat er geen knik in de staaldraad van het voorlijk komt. Ook de fokkeschoot wordt losgemaakt en netjes opgeborgen. • Alle vallen worden losgemaakt en aan de stagen vast ‘gehaakt’. • Het huikje wordt over het grootzeil vastgemaakt. Dit wordt eerst om de mast vastgezet en vervolgens strak naar achteren getrokken. Er mogen geen plooien in het huikje zitten, omdat daar water in blijft staan. Hierdoor zal het huikje gaan lekken. • Vervolgens wordt de boot leeg gehoosd. • Zodra alle boten binnen zijn wordt de ketting opgehaald en worden de boten hieraan vastgezet met de achter landvast.
• Neem altijd zwemvesten mee als je gaat zeilen. En doe deze ook aan als je een zeilpak en/of laarzen aan hebt. • Probeer de boot altijd netjes te houden, ook tijdens het zeilen. Zorg er dus voor dat vallen opgeschoten zijn, dat de schoten niet in de war of verstrikt raken, dat de schaar en de peddel netjes in het voor of achteronder liggen, en dat alle andere spullen in de gangboord kastjes zijn opgeborgen. • Gooi nooit afval in het water en laat het ook niet slingeren aan boord. Maar gooi het netjes in de vuilnisbak zodra je weer aan de wal bent. • Stap alleen aan boord als je schone schoenen hebt. Indien er toch modder of zand op of in de boot komt, spoel dit dan weg met water. Zand is namelijk heel slecht voor de lak van de boot. • Laat vallen nooit los hangen. Deze kunnen dan namelijk naar boven schieten, en als dit gebeurt moet jij in de mast klimmen om ze weer te pakken te krijgen. • Controleer de tuigage regelmatig op gebreken of slijtage: Zitten de zeillatten nog in het grootzeil, zijn de vallen of schoten niet versleten, zitten de stagen nog goed vast, etc. • Je kunt de zeilen ook midden op het water hijsen of strijken. Hierbij kun je de fok bij alle koersen hijsen of strijken. Voor het grootzeil moet je echter wel ‘in de wind’ varen. Op het water hijs je het grootzeil als eerste omdat dan de boot beter ‘in de wind’ blijft liggen.
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 7
Werking van de zeilen en het roer Kiel Onder de zeilboot is een kiel gemonteerd, dit is een vlakke plaat in de lengte-richting van de boot. Door deze plaat kan de boot makkelijk voor- en achteruit bewegen, maar moeilijk zijwaarts. Vergelijk dit met een mes dat door de boter snijdt. In de snijrichting Moeilijk gaat dit makkelijk, maar zijwaarts gaat het veel moeilijker. De kiel van een zeilboot werkt precies hetzelfde. Door deze eigenschap van de kiel, vormt deze ook het draaipunt de boot. Net zoals een wipwap alleen om het midden draait waar deze Figuur 6 Mes in de boter vastzit, draait de boot om het punt dat het diepst in het water steekt.
Makkelijk
Roer Onder de boot achter de kiel is het roer bevestigd. Dit is ook een vlakke plaat. Echter deze is verbonden met de helmstok, en dit geheel is draaibaar. Hiermee kan de boot in de elke richting gestuurd worden. Vergelijk dit maar met het voorwiel van je fiets. Zodra je dit naar links of rechts draait, gaat de fiets ook die kant uit. Op een soortgelijke manier werkt het roer van een zeilboot. Echter bij een zeilboot zit het roer achter, in tegenstelling tot het voorwiel van je fiets. Daarom werkt het roer precies omgekeerd: Als je de helmstok naar Figuur 7 Sturen met het bakboord duwt gaat de boot naar stuurboord. roer Het roerblad werkt omdat er water langs stroomt, wat door het schuine blad opzij geduwd wordt. Hierbij geeft het water een tegendruk, welke de boot doet draaien. Hieruit blijkt ook dat het roer alleen maar werkt als de boot vaart. Als de boot stil ligt stroomt er namelijk geen water langs het roerblad. Het roer heeft ook een Figuur 8 Sturen met een remmende werking, welke groter is naarmate het roer verder schuin gehouden fiets wordt. Geef daarom geleidelijk aan roer en maak de roeruitslag niet te groot. Vooral als de boot weinig snelheid heeft.
Zeilen Wind
De zeilen zorgen er voor dat de boot kan varen met behulp van de wind. De wind blaast de zeilen bol en deze kracht laat de boot bewegen. Tegelijkertijd zorgt de kiel er voor dat de boot alleen vooruit of achteruit kan gaan en niet opzij, zodat de boot wel naar voren moet bewegen, door de kracht van de wind. Uit het voorgaande blijkt dat de windkracht en de kiel een belangrijke rol hebben bij het zeilen. Het is belangrijk om zowel voor als achter het draaipunt (= de kiel) van de boot evenveel wind te vangen. Vergelijk dit met een wip, waarbij twee ongeveer even zware kinderen nodig zijn, zodat deze in balans is. Precies zo, zal een zeilboot die aan een zijde meer wind vangt dan de andere zijde, naar een kant willen opdraaien. Daarom 2 heeft een 16 m twee zeilen (Het grootzeil en de fok): • Als je de fok loslaat, zodat alleen het grootzeil wind vangt, wordt er eigenlijk alleen nog maar aan de achterzijde van de boot wind gevangen. Hierdoor zal de boot naar de wind toe willen draaien: oploeven. = Het draaipunt • Als je het grootzeil loslaat, zodat alleen de fok nog wind vangt, gebeurt precies het van de boot omgekeerde. De boot vangt alleen aan de voorzijde nog wind. Ook nu zal de boot gaan draaien, echter naar de andere kant: afvallen. Figuur 9 Sturen Uit het bovenstaande blijkt dat zowel het grootzeil als de fok nodig zijn, bij het op koers met de zeilen houden van de boot. In een ideale situatie is hierbij het roer niet eens nodig. Als er precies evenveel wind voor als achter het draaipunt wordt gevangen, zal de boot vanzelf rechtuit varen.
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 8
Zeilinstructie
Stand van de zeilen Grootzeil
W in d
Wind
Een juiste stand van de zeilen is nodig voor de snelheid en bestuurbaarheid van een schip. Voor elke koers is er een optimale stand van de zeilen. Bij deze optimale stand zal de boot het snelst varen. Echter voor verschillende koersen is deze optimale zeilstand anders: • ‘Voor de wind’: De wind komt nu recht van Voor de Wind achteren, door nu de zeilen zo ver mogelijk uit te wind; Geen fok te loevert zetten worden er zoveel mogelijk wind gevangen. Zorg er echter voor dat de giek de zijstag niet Fokkeloet raakt. Hierdoor zal de giek en het zeil namelijk Voor de wind; beschadigen. Wind Wel fok te • ‘Ruime wind’: De wind komt nu schuin van loevert achteren. Om zoveel mogelijk wind te vangen, zul W in je het zeil iets strakker moeten zetten, zodat het d zeil ongeveer haaks op de wind staat. Ruime wind • ‘Halve wind’: De wind komt van opzij. Bij deze wind is het belangrijk dat je het zeil niet te strak zet. Als je het zeil namelijk helemaal strak zou trekken wil de wind de boot alleen naar opzij duwen, en niet naar voren. Daarom moet je het zeil wat minder strak aan trekken zodat de wind de boot ook naar voren duwt. Bij de ideale zeilstand kilt het voorlijk net niet. Dat wil zeggen dat het Halve wind zeil zo los mogelijk wordt gehouden maar wel strak genoeg dat het voorlijk niet klappert. • ‘Bij de wind’: Bij deze wind geldt hetzelfde principe als bij ‘halve wind’. Omdat de wind nu Aan de wind schuin van voren komt is het zeil iets strakker aan getrokken als bij ‘halve wind’. • ‘Aan de wind’: De wind komt nu helemaal schuin Wind In de wind van voren. Ook hier geldt het principe dat het voorlijk net niet kilt. Toch is er een verschil met ‘halve wind’ en ‘bij de wind’. Je trekt het zeil Wind namelijk helemaal strak, en zorgt met de koers dat Fok bak het voorlijk net niet kilt. Je vaart de juiste koers als het voorlijk niet kilt, maar dit wel gaat doen als je nog iets oploeft. • ‘In de wind’ : De wind komt nu recht van voren. De zeilen vangen dan geen wind en waaien recht naar achteren (midden boven de kuip). Hieraan kun je dan ook zien dat je precies ‘in de wind’ vaart. Bij al deze koersen (behalve ‘in de wind’) staat het grootzeil aan de lijzijde van de boot. Dit is de kant waar de wind naar toe waait. Hoewel bij ‘voor de wind’ de wind niet naar een zijde toe waait, wordt de kant waar het grootzeil zich bevindt toch de lijzijde genoemd.
Stand van de fok Voor de fok gelden dezelfde regels als het grootzeil. Echter met twee uitzonderingen: • Als de boot ‘voor de wind’ gaat varen, bevindt de fok zich geheel achter het grootzeil en dan vangt deze natuurlijk geen wind meer. De fok valt dan ‘naar binnen’. Hieraan kun je zien dat je precies ‘voor de wind’ vaart. Om de fok toch wind te laten vangen wordt deze aan de loefzijde aangetrokken: ‘Fok te loevert’. Soms wordt hierbij een fokkeloet gebruikt. Dit is een stok die gebruikt wordt om de fok zover mogelijk naar opzij uit te houden. Deze wordt dan bevestigd aan de schoothoek van de fok en tegen de mast gezet. Daarna wordt de fokkeschoot aangetrokken. • ‘Fok bak’: Soms wordt de fok aan getrokken als de boot met de kop in de wind ligt. De fok waait bij ‘fok bak’ naar binnen toe, hierdoor wordt de boot sterk opzij geduwd, maar ook wat afgeremd. Je gebruikt ‘Fok bak’ als de boot moeite heeft om door de wind te draaien bij een overstag manoeuvre, of als de boot (bijna) stil met de kop in de wind ligt bij bijvoorbeeld afvaren. fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 9
Oploeven en afvallen Als je een koers vaart met de zeilboot kun je twee kanten opdraaien. Hier gebruikt je echter niet de termen links en rechts voor. Tijdens het zeilen is het belangrijk om te weten hoe je gaat draaien ten opzichte van de wind, omdat je dan weet hoe je zeilstand moet gaan veranderen. Daarom zijn er twee andere termen om aan te geven welke kant je opdraait: Oploeven en afvallen.
Oploeven Als je naar de wind toe draait loef je op. Je gaat dan meer varen in de richting waar de wind vandaan komt. De onderstaande koersen staan in de ‘oploef volgorde’. Voor de wind
Ruime wind
Halve wind
Bij de wind
Aan de wind
(In de wind)
Om op te loeven moet je twee dingen tegelijkertijd doen: • Je duwt de helmstok (iets) van je af. Omdat je als stuurman normaalgesproken altijd aan de loefzijde zit, zal de boot gaan draaien naar de wind toe. • Je haalt de grootschoot aan en de fokkenist doet dat ook met de fokkeschoot. Het zeil moet namelijk strakker getrokken worden als je meer naar de wind toe vaart.
Afvallen Als je van de wind weg draait val je af. Je gaat dan meer varen in de richting waar de wind naar toe waait. De onderstaande koersen staan in de ‘afval volgorde’. (In de wind)
Aan de wind
Bij de wind
Halve wind
Ruime wind
Voor de wind
Om af te vallen moet je twee dingen tegelijkertijd doen: • Je trekt de helmstok (iets) naar je toe (naar de loefzijde). Omdat je als stuurman normaalgesproken altijd aan de loefzijde zit, zal de boot gaan draaien naar de richting waar de wind naar toe gaat. • Je laat de grootschoot vieren en de fokkenist doet dat ook met de fokkeschoot. Het zeil moet namelijk losser staan als je meer met de wind mee vaart.
• Als je ‘voor de wind’ vaart kun je niet nog meer met de wind mee varen. In principe kun je dan ook niet meer afvallen. Toch mag je deze term dan gebruiken. Het betekent dan dat je wil gaan draaien naar de richting waar je grootzeil staat. Maar voordat je dat doet moet je eerst gijpen, omdat je anders ‘binnen de wind’ gaat varen. • Hetzelfde geldt voor het oploeven bij de koers ‘aan de wind’. Je kunt dan namelijk niet nog meer tegen de wind in gaan varen, zonder ‘in de wind’ te gaan liggen. Hoewel dit soms juist de bedoeling is (bijvoorbeeld bij aanleggen), zul je meestal overstag moeten als je toch wil oploeven. • Tijdens het oploeven en afvallen is het belangrijk dat de zeilen continu de juiste zeilstand hebben. Bij een te strakke zeilstand, zou de boot kunnen omslaan.
Een zeilboot kan behoorlijk schuin gaan. Zeker in het begin is dat voor de meeste mensen even wennen. 2 Als een 16 m te schuin gaat kan deze omslaan. Hoewel dat niet vaak gebeurt is het toch goed om te weten wat je moet doen als de boot te schuin gaat. Er zijn twee mogelijkheden: • De schoten laten vieren of in het uiterste geval zelfs helemaal loslaten: Hierdoor zullen de zeilen minder wind vangen en dus zal de boot minder schuin gaan. • Iets oploeven door het roer iets van je af te duwen. Hierdoor zal de boot meer tegen de wind in gaan varen. Ook dan vangen de zeilen minder wind en zal de boot minder schuin gaan.
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 10
Zeilinstructie
Overstag manoeuvre Een zeilboot kan niet recht tegen de wind in varen, maar wel schuin (tot een hoek van ± 45°) ten opzichte van de windrichting. Dit schuin tegen de wind in varen noemt men ‘aan de wind’ varen. Wanneer je nu naar een punt wilt varen dat recht in de wind ligt (= bovenwinds punt) kun je al zigzaggend (afwisselend ‘aan de wind’ over stuurboord en bakboord) toch naar dat punt varen. Dit heet opkruisen of laveren. Tijdens het laveren gebruik je de overstag manoeuvre om het zeilschip van ‘aan de wind’ over de ene boeg te draaien naar ‘aan de wind’ over de andere boeg.
Wind
Bovenwinds punt
Uitvoering:
Figuur 11 Laveren of opkruisen
Wind
... en aantrekken
1. Voordat de overstag-manoeuvre uitgevoerd wordt, gaat men eerst ‘aan de wind’ varen. 2. Commando: ‘Klaar om te wenden’. Met dit waarschuwingscommando wordt de bemanning geattendeerd op de komende manoeuvre. Er wordt verder nog niets gedaan. 3. Commando: ‘Ree’. De stuurman drukt de helmstok iets van zich af, hierbij houd hij de grootschoot aangetrokken. Tegelijkertijd laat de fokkenist de fokkeschoot vieren (dus niet los laten) zodat de fok geen wind meer vangt. 4. Zodra het zeilschip met de ‘kop in de wind’ vaart, (het grootzeil hangt dan midden boven de kuip,) gaat de stuurman verzitten naar de andere kant. Als de boot moeilijk of te langzaam door de wind draait, mag de stuurman het commando ‘Fok bak’ geven. De fokkenist trekt dan dezelfde fokkeschoot weer aan. Omdat de fok nu naar binnen toe wind vangt zal de boot sneller door de wind draaien. Op kleinere zeilboten, 2 zoals de 16 m , is het normaal gesproken niet nodig de fok bak te houden. 5. Zodra het grootzeil weer wind gaat vangen geeft de stuurman het commando ‘Fok over’. De fokkenist pakt nu Fok over! de andere fokkeschoot vast, maar trekt hem nog niet aan. Tegelijkertijd zorgt de stuurman dat de zeilboot weer ‘aan Zelfde fokkeschoot de wind’ gaat varen, door tijdig de helmstok weer recht te weer aantrekken houden. 6. Als het schip de juiste koers heeft en weer snelheid Fok bak! maakt, geeft de stuurman het commando ‘fok aan’. De fokkenist trekt de fok vervolgens aan.
Fok aan!
Andere fokkeschoot nemen ...
Verzitten
Ree!
Fok laten vieren Klaar om te wenden
Juiste koers
Door te ver afvallen onstaat een vraagteken
Figuur 12 Overstag
Het is belangrijk de fok niet te vroeg aan te trekken, omdat de boot Figuur 13 Het vraagteken dan te veel kan gaan afvallen naar ‘bij de wind’ of zelfs ‘halve wind’. Hierdoor ontstaat een vraagteken.
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 11
Gijpen Naast de overstag-manoeuvre is er nog een andere manier om het zeil over de andere boeg te zetten. Dit wordt de gijp genoemd. De gijp wordt uitgevoerd bij de koers ‘voor de wind’. In tegenstelling tot de overstag, blijft een schip bij een gijp in dezelfde richting varen: Alleen het zeil gaat naar de andere zijde.
Wind
Uitvoering: De stuurman vaart 'voor de wind' en kiest een 'punt op de wal'
Klaar om te gijpen.
De stuurman gaat aan de lijzijde zitten, houdt koers en bedient de helmstok met zijn rug Gijp De stuurman haalt het grootzeil snel binnen, en houdt hierbij koers
Indien nodig, een klein duwtje tegen de helmstok
Het grootzeil komt over, gecontroleerd laten vieren, en terug op koers
De gijp is klaar, eventueel fok te loevert
1. Voor de gijp zorgt de stuurman dat de boot precies ‘voor de wind’ vaart (de fok valt binnen). Tevens kiest de stuurman een punt op de wal, welke tijdens de manoeuvre gebruikt wordt om koers te houden. Dit is erg belangrijk bij een gijp. Ook controleert de stuurman of de schoten vrij liggen en nergens achter kunnen blijven haken. 2. Commando: ‘Klaar om te gijpen’. Met dit waarschuwingscommando wordt de bemanning geattendeerd op de komende manoeuvre. Tevens gaat de stuurman aan de lijzijde zitten. Door met de rug meer of minder tegen de helmstok te duwen houdt de stuurman koers. 3. Commando: ‘Gijp’. De stuurman haalt nu met twee handen het grootzeil in. Tegelijkertijd let de stuurman op de koers. Vooral op dit moment heeft de boot namelijk de neiging om af te wijken van de koers. 4. Indien het grootzeil niet vanzelf naar de andere zijde waait, zodra het helemaal binnen gehaald is, mag de stuurman wat van de koers afwijken door met de rug tegen de helmstok te duwen. Hierdoor zal de boot ‘binnen de wind’ gaan varen, waardoor het grootzeil vanzelf over komt. 5. Zodra het grootzeil over komt naar de andere zijde, moet de stuurman dit direct snel maar gecontroleerd met twee handen laten vieren. Laat hierbij de schoot niet door de handen schuren omdat dit tot blaren kan leiden. Tegelijkertijd herstelt de stuurman weer de oorspronkelijke koers, hierbij kan hij zijn elleboog gebruiken om de helmstok naar zich toe te trekken.
Wind
Figuur 14 Gijp
Soms kan het voorkomen dat bij een ‘voor de windse’ koers het grootzeil vanzelf over komt. Dit heet een klapgijp en is zeer gevaarlijk. Als het zeil met grote kracht naar de andere kant van de boot waait, kan de mast breken, of nog erger iemand kan overboord geslagen worden of een hersenschudding oplopen. De oorzaak van een klapgijp is altijd een ‘binnen de windse’ koers. In dat geval komt de wind schuin van achteren, echter het grootzeil staat aan de verkeerde kant (aan de loefzijde). Vaar daarom nooit ‘binnen de wind’. Figuur 15 Klapgijp fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 12
Zeilinstructie
Stormrondje Vanaf vrij krachtige wind (windkracht 5 Beaufort) kan een gijp-manoeuvre gevaarlijk zijn, omdat het dan bijna onmogelijk is om deze gecontroleerd uit te voeren. Daarom wordt er bij harde wind geen gijp gemaakt. In plaats daarvan kan een rondje gevaren worden. Dit wordt een stormrondje genoemd.
Uitvoering:
Wind
1. Bij aanvang van het Fok bak Fok bak stormrondje is de koers ‘ruime trekken wind’. 2. Commando: ‘Klaar voor het Verzitten Wind storm rondje’. Door dit waarschuwings commando Ree wordt de bemanning Fok over geattendeerd op de komende en aan manoeuvre. Afvallen, continu juiste zeilstand 3. De stuurman loeft op. Hierbij moeten de zeilen continu de Fok laten juiste zeilstand houden. De vieren De fok los laten zeilen moeten snel ingehaald en direkt aan de worden, omdat anders de boot lijzijde aanhalen niet voldoende snelheid zal hebben om door de wind te Klaar voor het draaien (vooral bij harde wind Oploeven, continu stormrondje en veel golfslag). de juiste zeilstand. 4. Zodra de ‘aan de windse’ koers bereikt is, geeft de stuurman het commando: ‘Ree’. De fokkenist laat de fokkeschoot vieren, en de stuurman gaat verzitten. Eigenlijk is dit een gewone overstag, waarbij de fok altijd ’bak’ getrokken wordt. Figuur 16 Stormrondje 5. Dus als het grootzeil recht naar achter waait (giek midden boven de kuip), volgt het commando: ‘fok bak’. De stuurman laat de boot vervolgens snel afvallen. Ook hierbij moeten de zeilen continu de juiste zeilstand houden, dus voldoende snel laten vieren. 6. Bij ongeveer ‘halve wind’ geeft de stuurman het commando: ‘Fok over en aan’. Dit is een samenvoeging van de commando’s bij de overstag. De fokkenist laat de ‘fok bak’ los en trekt de lij schoot aan. 7. Als laatste valt de stuurman af tot ‘ruime wind’.
Harde wind gaat vaak gepaard met hoge golfslag, hierdoor kan het moeilijk zijn een boot precies ‘voor de wind’ te houden. Daarom wordt bij harde wind niet ‘voor de wind’ maar ‘ruime wind’ gevaren. Dan kan er nooit een klapgijp plaatsvinden. Ook zal door de ruime koers de mast beter bestand zijn tegen de harde wind dan bij ‘voor de wind’. Indien je naar een benedenwinds punt wilt zeilen, kun je dat Figuur 17 Voor de wind bij storm bereiken door telkens ‘ruime wind’ te varen en stormrondjes te maken.
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 13
Voorrangsregels
Tegengestelde koersen
In het onderstaande overzicht staan de belangrijkste regels uit het Binnenvaart Politie Reglement (B.P.R.) van toepassing op de meeste binnenwateren. Hieronder zijn alleen regels opgenomen die op kleine boten van toepassing zijn. De regels in onderstaande volgorde toepassen. 1) Goed zeemanschap: In situaties waarvoor het vaarreglement geen regels geeft, moet een schipper alle maatregelen nemen welke door goed zeemanschap geboden zijn om een aanvaring te voorkomen. Van de regels uit dit reglement moet volgens de eisen van goed zeemanschap worden afgeweken als de omstandigheden dit vereisen (Bijvoorbeeld bij een dreigende aanvaring). 2) Koers en snelheid behouden: Een boot die voorrang heeft, moet koers en snelheid behouden. 3) Klein wijkt voor groot: Kleine boten moeten aan grote boten voorrang verlenen, zelfs als deze manoeuvreren. Groot wil zeggen langer dan 20 meter of bepaalde beroepsvaart (zoals sleepboten, vissersschepen, veerponten, rondvaartboten). 4) Afvaren of nevenvaarwater: Boten mogen bij het afvaren geen andere boten hinderen in hun koers of snelheid. Boten die uit een nevenvaarwater (voor de scheepvaart minder belangrijk zij-vaarwater) komen of hier juist ingaan mogen geen boten op het hoofdvaarwater hinderen in hun koers of snelheid. 5) Oplopende koersen (is inhalen of voorbijlopen): De oploper (diegene die gaat inhalen) moet naar bakboord uitwijken (Links inhalen). Indien de oploper echter een zeilschip is, moet bovenwinds ingehaald worden. De opgelopen boot moet het voorbijlopen vergemakkelijken door zoveel mogelijk ruimte te geven en eventueel snelheid te minderen. 6) Stuurboordswal: Een boot die stuurboordswal vaart heeft voorrang op een boot die niet met de stuurboordzijde langs de wal vaart. 7) Zeilboot, roeiboot en motorboot: Een zeilboot heeft voorrang op een roeiboot en motorboot. Een roeiboot heeft voorrang op een motorboot. Hierbij gelden de volgende definities: Een zeilboot wordt uitsluitend door de wind voortbewogen. En een roeiboot wordt uitsluitend door spierkracht, eventueel aangevuld met windkracht, voortbewogen. Kruisende Kruisende 8) Kruisende of tegengestelde koersen: zeilboten onderling koersen koersen • Stuurboord wijkt voor bakboord: Een zeilboot met het zeil over stuurboord moet wijken voor de zeilboot met het zeil over bakboord. • Loef wijkt voor lij (Varend over dezelfde boeg): De zeilboot, die de ander aan de lijzijde heeft, moet voorrang verlenen (De ander is lij en dus ben jezelf loef). De zeilboot, die de ander aan de loefzijde heeft, Oplopende koersen krijgt voorrang (De ander is nu loef en dus ben jezelf lij). 9) Kruisende koersen: motorboten of roeiboten onderling Wie van bakboord komt moet wijken (Rechts heeft voorrang). Figuur 18 Aanvaringskoersen 10) Tegengestelde koersen: motorboten of roeiboten onderling: Beiden naar boten moeten naar stuurboord uitwijken (Rechts houden).
ei Ro
Motor
Motor
Mag hier niet overstag: Koers en snelheid behouden De zeilboot heeft voorrang
Wachten met afvaren tot motorboot voorbij is
Figuur 19 Voorrangsregels
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 14
Zeilinstructie
Motor
Motor
M ot or
Motor
Deze motorboot heeft voorrang: Wie van bakboord komt moet wijken
Beiden wijken naar stuurboord: Tegengestelde koersen
Deze zeilboot moet wijken: Stuurboord wijkt voor bakboord
Roei
...omdat de roeiboot stuurboords wal vaart
Wind
De zeilboot moet voorrang geven...
Deze boot heeft voorrang: Loef wijkt voor lij
Deze zeilboot heeft voorrang: Stuurboord wijkt voor bakboord
Deze boot had reeds moeten uitwijken. Maar kan dat nu niet meer...
ot ro
...daarom moet deze boot nu uitwijken: Goed zeemanschap
Deze zeilboot moet de ander boven winds inhalen: Oplopende koersen
Deze zeilboot moet de oploper ruimte geven
G
d Win
Deze zeilboot vaart over stuurboord, ondanks de 'fok te loevert'
Groot heeft voorrang, zelfs bij manoeuvres
Figuur 20 Voorrangsregels
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 15
Schiemanswerk Onder schiemanswerk verstaan we alles wat te maken heeft met het onderhoud, de verzorging en het werken aan het tuigage. Het belangrijkste hiervan is het knopen en splitsen van lijnen.
Mastworp
Paalsteek
Beveiligen met een halve steek
1: Maak een lusje, met het losse eind boven het vaste eind. Zorg dat het lusje klein is, en het losse eind nog lang.
1: Sla de lijn eenmaal rond de mast, en blijf hierbij links (of onder) het vaste eind.
2: Steek de lijn van onderaf door het lusje. Zorg dat hierbij in het losse eind een grote lus blijft zitten: dus dit eind niet helemaal door halen. Kleine lus
2: Maak vervolgens een kruisende beweging: dus juist naar rechts (of boven), en sla de lijn nogmaals rond de mast.
3: Steek vervolgens onder het 'kruisende deel' van de lijn door.
Grote lus 3: Haal vervolgens de lijn achter het vaste eind langs, en steek hem van boven weer terug door het kleine lusje.
Platteknoop (Gelijke dikte)
1: Sla lijn 'Rechts' over 'Links', en draai deze er omheen
Schootsteek (Ongelijke dikte) 1: Vouw een lus in de dikke lijn
2: Sla vervolgens dezelfde lijn, welke nu 'Links' zit over de andere, en maak de slag af: 'Links' over 'Rechts'
2: Steek de dunne lijn van onder af door de lus
3: Sla de dunne lijn om de dikke heen, en steek hem onder zichzelf door.
Achtknoop 1: Maak een lusje door het losse eind van voor naar achter rond het vaste eind te draaien.
Klamp/ Kikker beleggen
2: Steek het losse eind vervolgens van voren door het lusje
Halve steek
Dubbele halve steek
Slip steek
1: De eerste volledige slag recht maken. 2: De volgende slagen kruislings
3: Maak een lus, door het losse eind onder zich zelf te draaien.
4: Haak deze om de klamp, en trek hem zachtjes aan.
Gelijk aan de halve steek, alleen nu het losse eind dubbel nemen.
5: Controleer of de laatste slag ook kruislings loopt.
Het vaste eind moet recht blijven bij het aantrekken
Figuur 21 Schiemanswerk (Deel 1)
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 16
Zeilinstructie
Takeling 1: Leg het garen vanaf de tamp terug, en wikkel dit vervolgens zo strak mogelijk weer richting de tamp. Hierbij moet het garen tegen de richting van de lijn ingedraaid worden.
2: Nadat de halve afstand omwikkeld is, wordt het nog losse begin van het garen terug gevouwen zodat een lus ontstaat. Ga vervolgens door met het omwikkelen.
3: Steek tenslotte het garen door de lus 4: Trek de lus strak, waardoor deze onder het gewikkelde garen schiet.
Oogsplits 1: Draai de lijn open
Eindsplits 1: Leg deze knoop in de strengen.
A
2: Steek de strengen daarna terug, volgens het algemene principe. Daarbij moet elke streng tenminste 2 maal doorgestoken worden
C
B
A C
2: Steek hier het eind als een 'stekker' in
Algemene principe van de splits: De (teruggaande) strengen van het eind worden verweven met de (heengaande) strengen. Dit gaat precies zoals bij normaal weven: onder, boven, onder, etc.
B
3: Vouw streng A terug, en steek deze onder de volgende streng door.
4: Steek vervolgens streng B onder de volgende streng door.
A
B
C
5: Ga verder volgens het algemene principe. Daarbij moet elke streng minimaal 3 maal doorgestoken worden.
Figuur 22 Splits en takeling
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 17
Afvaren Voordat je kunt afvaren moet de boot op een plaats liggen, waar je zonder problemen kunt optuigen en afvaren. Dit zal niet altijd de plek zijn waar je hebt aangelegd (de wind kan gedraaid zijn of er kunnen andere boten zijn bijgekomen), zodat je soms eerst de boot moet verhalen. Er is geen kant en klaar recept voor het afvaren omdat elke situatie anders is. Toch zijn er een aantal zaken die je altijd moet doen: • Optuigen doe je altijd met de ‘kop in de wind’. • Voordat je afvaart maak je voor jezelf een plannetje: Afhankelijk van de situatie bekijk je wat de mogelijke manieren zijn om af te varen, en je kiest er een uit. Vervolgens loop je in gedachten alle handelingen na die je moet uitvoeren. Vertel ook de bemanning wat je gaat doen, vooral diegene die gaat afduwen moet dat weten: moet deze de boot naar achteren of juist naar stuurboord of bakboord duwen. • Tevens controleer je of de boot goed is opgetuigd: Zeilen goed gehesen, de vallen opgeschoten, blijven de schoten nergens achter steken, is de schaar opgeborgen, is de peddel opgeborgen of juist paraat als je die nodig denkt te hebben, etc. • Tenslotte controleer je of er geen andere boten zijn die hinder zullen ondervinden als je afvaart. Je moet bij afvaren namelijk elke andere boot voorrang geven. • Pas daarna geef je opdracht om af te duwen.
Voorbeelden Hieronder staan enkele manieren hoe je zou kunnen afvaren. Recht naar achteren laten afduwen
d Win
Laten afduwen naar bakboord: Daar heb je de meeste ruimte
Wind
Eventueel fokbak, zorgt ervoor dat je hier makelijker wegdraait van de kant.
Hier het roer iets van je af, zodat de boot gaat draaien. Let op de afwijkende roer werking als je achteruit vaart
Fok bak
Zodra je voldoende ver van de kant bent, grootzeil aantreken en weg zeilen. Roer wekt nu weer normaal.
Daarna kan de fok gehesen worden.
Hijs het grootzeil, hiermee kun je dan wegzeilen
Wind
Wind
Fok over en aan
Peddel de boot van de kant af De punt van de kant af duwen. Eventueel nog fok bak houden
Figuur 23 Afvaren
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 18
Zeilinstructie
Aanleggen Ook bij het aanleggen maak je eerst een plannetje: waar ga je precies aanleggen, moet je uitwijken voor andere boten of obstakels, moet je nog manoeuvres maken (bijvoorbeeld een overstag-manoeuvre) en zo ja waar doe je dat dan. Heb je de peddel nodig zodat je die eerst nog moet pakken, etc. Als je de situatie van veraf niet goed kunt overzien, vaar dan eerst langs de plaats waar je wilt aanleggen, om van dichtbij te bekijken waar je precies kunt aanleggen. Vaar dus nooit zomaar een haven binnen in de veronderstelling ‘er is vast wel een plaatsje en voldoende ruimte om te manoeuvreren’. Er zijn twee manieren om aan te leggen:
Sliplanding Wind
Deze landing heeft relatief veel ruimte nodig, Een te ruime maar heeft het voordeel dat deze het veiligste is. koers: Afvallen en daarna weer • Bij de sliplanding vaar je een ‘bij de windse’ oploeven koers, recht naar het punt waar je wilt aanleggen. • Op ongeveer 4 boot lengtes afstand van de Als je te langzaam gaat: Grootzeil iets kant laat je de zeilen vieren. Let er op dat aanhalen deze geen wind meer vangen. Hierdoor zal Fok los de boot snelheid verminderen en langzaam 4 bootlengtes uitdrijven naar de kant. Blijft het achterlijk afstand zeilen laten vieren van het grootzeil wind vangen, dan vaar je een te ruime koers. Dat kun je corrigeren door af te vallen en even later weer op te 'Bij de wind' aan komen varen loeven. • Als je te langzaam gaat kun je het grootzeil licht aanhalen. Het achterlijk zal dan wind Figuur 24 Sliplanding vangen en dat zal de boot iets snelheid geven. Zodra de boot weer voldoende snelheid heeft laat je het grootzeil weer vieren. Op deze manier kun je de snelheid regelen, zodat de boot precies stil komt te liggen bij de kant. • Houd er rekening mee dat de boot, naarmate het harder waait, meer zal verlijeren. Dit is vooral merkbaar als je stil komt te liggen voordat je bij de kant bent. Mocht dat gebeuren dan kun het beste afvallen en een nieuwe sliplanding maken. `
Opschieter Eventueel zeil
Wind
uitduwen om Deze landing is sneller en heeft minder ruimte nodig, maar heeft extra te remmen wel een grotere kans op te hard aankomen (averij) en vereist meer De boot draait ervaring. om de kiel. • Bij deze landing vaar je een ‘halve windse’ koers. Hierbij koers je op een denkbeeldig punt dat benedenwinds ligt van de aanlegplaats op ongeveer 1½ - 2 boot lengtes afstand. Het bepalen van de juiste afstand is erg moeilijk en vergt veel Precies hier met ervaring. Deze afstand is namelijk afhankelijk van: het type de kop in de wind Fok los draaien boot, de wind snelheid, de golfslag en de grootte van de draai waarmee je de boot ‘in de wind’ stuurt. • Zodra de aanlegplaats precies bovenwinds ligt (gerekend Figuur 25 Opschieter vanuit de mast) draai je de boot zo snel mogelijk ‘in de wind’. Door deze scherpe draai is de boot al sterk afgeremd, zodat deze rustig uitdrijft naar de aanleg plaats. Tegelijkertijd remt de tegenwind de boot verder af. Als de boot nog niet helemaal stil ligt kun je remmen door een slinger met het roer te maken of het grootzeil tegen de wind in te duwen.
Als boot tijdens het aanleggen te hard vaart, draai dan tijdig weg en probeer het opnieuw: Beter drie keer opnieuw proberen dan één keer averij.
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 19
Kenmerken van zeilschepen Romptypen Scherp jacht : Platbodem : Rondbodem : Catamaran: Trimaran:
Spits toelopende boeg met kiel of midzwaard Ronde of platte boeg met platte bodem en zijzwaarden Ronde of platte boeg met ronde bodem en zijzwaarden Dubbele romp Drievoudige romp
Spantvormen & drift beperkingsmiddelen Rondspant
Knikspant
Knikspant
S-spant
Aangezette kiel
Steekzwaard
Zijzwaarden
Blubkiel
De spantvormen en drift beperkingsmiddelen komen in diverse combinaties voor. Bij een S-spant vormt de kiel een geheel met de romp.
Figuur 26 Spantvormen
Boegvormen Lepelboeg
Rechteboeg
Klipperboeg
Figuur 27 Boegvormen
Zeilen voor de mast
Vlieger Kluiver
Spinnaker Genua
Fok
Figuur 28 Voorzeilen
Naast de fok kennen we de stormfok welke kleiner en sterker is. De genua reikt tot ver voorbij de mast. Een spinnaker heeft een losse halshoek en is alleen bij ‘ruime wind’ en ‘voor de wind’ te gebruiken. Daarnaast kennen we ook de ‘Bolle Jan’, welke lijkt op de spinnaker maar een vaste halshoek heeft.
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 20
Zeilinstructie
Zeilvormen Torenzeil
Gaffelzeil
Tjotterzeil
Gaffel
Gaffel Giek
De zeilvormen geven de verschillende vormen van grootzeilen weer. Grootzeilen zitten altijd achter de mast.
Losse broek
Giek
Giek
Razeil
Emmerzeil of Loggerzeil
Sprietzeil
Bovenra Ra
Voetra
Spriet Losse broek Gaffel
Figuur 29 Zeilvormen
Tuigvormen
Catgetuigd
Sloepgetuigd
Kottergetuigd
Yawlgetuigd
Kitsgetuigd
Schoenergetuigd
De tuigvormen geven aan hoe het tuigage van de een schip is samengesteld uit grootzeilen, masten en voorzeilen. De tuigvormen en zeilvormen komen in bijna alle combinaties voor.
Gaffeltopzeil
Bezaanzeil: is klein en heeft alleen sturende werking. De stuurstand staat voor de druil mast
Bezaanzeil: is vrij groot. Het rooer zit achter de bezaanmast
Achterste mast is even hoog of hoger
Figuur 30 Tuigvormen
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 21
Man over boord Als tijdens het zeilen iemand overboord valt, moet je snel handelen. Door de combinatie van de natte kleding, het koude water en de (hoge) golfslag is de drenkeling snel uitgeput, zelfs als deze een zwemvest draagt. Man Werp redingsboei naar drenkeling
Uitvoering
overboord! Zwem!
Wijs naar de drenkeling
Gijp variant: - Afvallen - Gijpen - Oploeven
Wind
Wind
1) Voor elk lid van de bemanning geldt: Zodra je Val zo snel iemand overboord ziet vallen, roep je ‘Man over mogelijk af boord!’. tot 'voor de wind' 2) Jij, als stuurman, neemt nu direct actie: je roept naar de drenkeling: ‘zwem!’. Door de schrik of Vaar 4 paniek vergeet deze dat soms. Ook zorg je dat bootlengtes Man door vast direct een reddingsboei (of iets anders drijvends, Fok bak bijvoorbeeld een stootwil) wordt toe geworpen. Fok los Werp bovenwinds van de drenkeling zodat de boei naar hem toe drijft. 3) Daarna geef je een bemanningslid de opdracht Maak een korte sliplanding, ‘Wijs naar de drenkeling’. Vaak is een drenkeling drenkeling aan de loefzijde moeilijk te zien, vooral bij hoge golven. 4) Tegelijkertijd met de vorige punten val je af naar Loef op tot 'Aan de wind' ‘voor de wind’, waarna je deze koers ongeveer 4 en maak bootlengtes door vaart. dwars peiling 5) Dan loef je op naar ‘aan de wind’ en maak je Klaar om te direct een dwarspeiling. Bij ‘achterlijker dan winden, Ree dwars’ ga je overstag. 6) Vervolgens maak je een korte sliplanding, Figuur 31 Man overboord waarbij je benedenwinds langs de drenkeling vaart. Omdat de boot een matige snelheid mag behouden laat je de zeilen pas los bij ongeveer 2 bootlengtes afstand. 7) Een bemanningslid pakt de drenkeling aan de loefzijde stevig vast en roept ‘Man vast’. De stuurman laat dan de ‘fok bak’ trekken. Dat is nodig omdat anders de boot, door de extra waterweerstand aan de loefzijde, over de drenkeling heen zal draaien. 8) Tenslotte ga je een ‘rustige’ koers varen, zodat de drenkeling geholpen kan worden.
Figuur 32 Gijp variant
... daarom moet je hier van de 'standaard' afwijken: Kies de meest gunstige 'slipkoers'.
Wind
Bij de standaard manoeuvre vaar je tegen de kant aan...
Figuur 33 Soms moet het anders
• Het is belangrijk dat jij en de bemanning niet in paniek raken. Dit kun je bereiken door resoluut op te treden en duidelijke opdrachten te geven. • Als degene die aan het roer zit, de ‘man over boord’ manoeuvre niet kent, moet iemand anders, die de manoeuvre wel kent, direct het commando overnemen. • Als je de drenkeling niet goed kunt zien bij het maken van de dwarspeiling, kun je gebruik maken van het ‘aanwijzen’ door een bemanningslid. • De hier beschreven methode is meestal goed bruikbaar, echter soms kan of moet je hiervan afwijken. Als er bijvoorbeeld obstakels zijn of wanneer het zeer snel moet gebeuren. Gebruik dan de ‘Gijp variant’ of kies een andere manier om snel op de meest gunstige slipkoers terecht te komen.
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 22
Zeilinstructie
Bijzondere manoeuvres Opkruisen in smal vaarwater Bij het opkruisen in smal vaarwater vaar je telkens maar korte stukjes en moet je vaak overstag. Daardoor is het moeilijk om vaart in de boot te houden. Hieronder staan een aantal mogelijkheden die je kunt gebruiken bij het opkruisen. Daarbij moet je jezelf wel realiseren dat ‘de beste’ manier niet bestaat: deze zal namelijk per situatie verschillend zijn. • Maak tijdens de overstag manoeuvre een geleidelijke bocht. Maak dus geen abrupte roer bewegingen, deze zullen de boot alleen maar afremmen. • Zorg dat je vaart blijft houden, immers een boot die stil ligt is niet meer bestuurbaar en zal gaan verlijeren. Indien de boot te langzaam vaart kun je beter wat ruimer gaan varen (‘bij de wind’) dan vast te blijven houden aan de ‘aan de windse’ koers. Dus eerst weer voldoende snelheid maken en daarna pas weer oploeven tot ‘aan de wind’. • Indien je voldoende snelheid hebt kun je, met een zware boot zoals de 16 m2, tijdens de overstag tegen de wind in doorlopen. Je gaat dan niet meteen over de andere boeg varen maar blijft even met de ‘kop in de wind’ uit drijven. Laat hierbij de snelheid echter niet te klein worden. • Indien de wind schuin over de vaart waait ga je lange en korte slagen maken. Tijdens de lange slag maak je zoveel mogelijk hoogte (Scherpere koers) en tijdens de korte slag maak je juist snelheid (ruimere koers). Weinig verlies door ruimer te varen
Een ruime bocht remt minder af.
Wind
Wind
De winst van het 'doorlopen'
Veel winst door scherp te varen
Figuur 34 Doorlopen in de wind
Figuur 35 Lange - Korte slag
Zeilen in een luwte Als je tijdens het zeilen in een luwte terecht komt moet je op twee dingen goed letten: • Kijk goed waar de wind vandaan komt. Soms krijg je met draaiwinden te maken, en is het vaantje niet erg betrouwbaar meer. Het zal dus moeilijk zijn de juiste zeilstand te bepalen. Indien er te weinig wind is om het zeil aan de lijzijde te houden, kun je dat verhelpen door gewicht naar deze zijde te verplaatsen. • Als je weer de luwte uitvaart, zal de fok het eerst wind vangen. Hierdoor kan de boot gaan afvallen en verlijeren, wees daar dus op voorbereid. Eventueel kun je de fok iets opvieren als je de luwte uitvaart.
Je kunt met een 16m2 verschillende rondjes en achtjes varen. Dit zijn goede oefeningen om de boot te leren kennen en beheersen.
Overstag
Overstag
Overstag
Gijp Gijp
Gijp
Wind
Rondjes en achtjes varen
Figuur 36 Rondjes en achtjes fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 23
Peilingen Dwarspeiling
Wind
Te ver doorgevaren. Je vaar nu 'bij de wind' naar de boei.
...Je vaart echter iets door, om het verlijeren te compenseren. Dus overstag bij 'achterlijker dan dwars'. Te vroeg overstag. Je ligt met de 'kop in de wind'
De dwarspeiling gebruik je om het moment te bepalen waarop je overstag moet gaat, zodat je daarna op het gewenste punt toe vaart (bijvoorbeeld tijdens het ronden van een eiland of bij ‘man overboord’). Als stuurman kun je deze peiling maken door achterlangs te kijken terwijl je dwars in de boot zit.
Hier heb je de boei precies dwars... Als je een dwarspeiling gaat maken moet je eerst precies 'aan de wind' gaan varen.
W in
d
De boom verschuift niet t.o.v. de boei: je gaat er recht op af.
Figuur 37 Dwarspeiling
Achtergrondspeiling
Boom
Deze peiling wordt gebruikt om te controleren of je recht op het gewenste punt afvaart, waarbij rekening gehouden worden met het verlijeren en afdrijven door eventuele stroming in het water.
De boom verschuift t.o.v de boei: Je gaat niet recht op de boei af.
Figuur 38 Achtergrondspeiling
Aanvaringspeiling Je gebruikt de aanvaringspeiling om te bepalen of je wel of niet tegen een ander schip dreigt te varen.
1 Kijk in een 'vaste' richting naar het andere schip (Bijvoorbeeld langs een stag), en bepaal of de ander 'verschuift'
2
3 Boot A verschuift naar achter: Je gaat voorlangs A1 Boot B blijft op gelijke hoogte: aanvaring
B1 C1
A2
A3 B2
4
A4 B3
C2
B4 C3
C4
Boot C verschuift naar voren: je gaat achterlangs
Figuur 39 Aanvaringspeiling
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 24
Zeilinstructie
Bijzondere handelingen aan het tuigage Reven Reven is het verkleinen van het zeiloppervlak, zodat je bij krachtige wind toch veilig kunt varen, met een kleiner risico op omslaan of averij. Immers, door het kleinere oppervlak wordt de druk in het zeil ook minder. Een bijkomend voordeel is dat het zeilpunt lager komt te liggen, zodat de hellende werking ook verminderd wordt (zie ook het hoofdstuk over de theorie van het zeilen). • De fok kun je reven door hem te vervangen door de kleinere stormfok. Heeft je boot een rolfok, dan kun je deze een klein stukje oprollen. • Het grootzeil kun je reven met een bindrif. Het onderlijk wordt hierbij met reefknuttels tegen de giek gebonden. Bij sommige boten wordt het onderlijk om de giek gerold, dit heet een rolrif. Het leggen van een bindrif wordt als volgt uitgevoerd: 1) Je hijst het zeil gedeeltelijk, zodat de reefknuttels op de hoogte van de giek hangen, waarbij de giek in de schaar ligt. 2) Vervolgens bind je het kousje in de nieuwe halshoek vast aan de bek. Heeft het schip een rijglijn, dan moet je eerst deze lijn loshalen tot boven dit kousje. 3) Daarna bind je met de smeerreep het kousje in de nieuwe schoothoek zo strak mogelijk naar achteren aan de giek vast. Bind het kousje goed op de giek door de smeerreep om de giek heen te slaan. 4) Vouw of rol je het resterende onderlijk samen en bind je dat losjes aan de giek vast met de reefknuttels. Tijdens het zeilen mag er geen spanning op de reefknuttels komen staan omdat de kousjes van het grootzeil dan kunnen uitscheuren. 5) Tenslotte hijs je het grootzeil helemaal en maak je de rijglijn weer vast. Indien de gaffel door het reven erg laag komt te hangen kan het nodig zijn om de piekeval en de klauwval te verwisselen. Maak in dat geval de klauwval aan de spruit en de piekeval aan de klauw vast.
Mast strijken In sommige situaties kan het nodig zijn de mast neer te halen, bijvoorbeeld als je onder een brug door moet of als je het vaantje moet repareren. Dit is tamelijk eenvoudig maar vereist wel enige samenwerking van de bemanning. De uitvoering is als volgt: 1) Eerst strijk je het grootzeil, maak je de klauw en de bek los van de mast en leg je deze opzij van de mast en de schaar, zodat ze niet bekneld kunnen raken. Eventueel moet je ook het rijglijntje losser maken. 2) Daarna maak je de grendelbout los en verwijder je deze. 3) Vervolgens maak je de fok en de voorstag bij de halshoek los van het steven beslag. Tegelijkertijd moet iemand de mast tegenhouden, omdat deze anders al kan omvallen. 4) Tenslotte laat je de mast langzaam achterover komen en leg je deze in de schaar. Dit het liefst met twee personen doen, want hij is tamelijk zwaar. Eventueel kan iemand staande op het voordek de mast helpen tegenhouden door zijn voet tegen de onderzijde van de mast te zetten en de voorstag vast te houden. Het opzetten doe je in de omgekeerde volgorde.
Averij Natuurlijk probeer je averij te voorkomen, maar als je regelmatig zeilt zal er vast wel een keer iets kapot gaan. Aangezien je op het water op jezelf bent aangewezen is het belangrijk dat je veel schaden zelf kunt repareren.. Zorg daarom dat je steeds wat extra lijntjes en reserve harpjes bij je hebt. Ook kun je veel ellende voorkomen door regelmatig het tuigage te controleren: zit alles nog goed vast, zijn de vallen en schoten niet versleten, etc. Mocht er onverhoopt toch iets belangrijks kapot gaan terwijl je aan het zeilen bent, dan zul je dat natuurlijk moeten oplossen. Het is echter nog veel belangrijker dat je in zo’n situatie op de veiligheid van de bemanning en jezelf blijft letten. Want dat is natuurlijk veel belangrijker dan een kapotte boot. Dus als bijvoorbeeld de piekeval breekt: eerst controleren of er niemand gewond geraakt of overboord gevallen is en kijken of er een aanvaring of ander gevaar dreigt. En pas daarna ga je het probleem oplossen, waarbij je blijft opletten op wat er om je heen gebeurt.
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 25
Los komen Het kan wel eens voorkomen dat je vastloopt. Meestal kun je weer snel los komen. Wat je daarvoor moet doen hangt helemaal van de situatie af. Wel zijn er een aantal vuistregels die je in acht kunt nemen: • Als je merkt dat je vastloopt probeer dan meteen zoveel mogelijk de koers veranderen zodat je van de ondiepte wegzeilt. • Indien dit niet lukt kun je het beste de schoten laten vieren zodat de wind de boot niet nog vaster waait. • Vervolgens zul je de boot moeten draaien in een richting die je van de ondiepte wegbrengt. Als je niet weet welke richting dat is, kun je de vaarboom of peddel gebruiken om de diepte rond de boot te meten. Er Figuur 40 Krengen is altijd een richting te bepalen die van de ondiepte weg gaat, desnoods dezelfde weg terug. Het draaien van de boot met behulp van de peddel of vaarboom kan je het beste doen vanaf het voor- of achterdek. • Je kunt de boot minder diep laten steken middels krengen, bijvoorbeeld door aan de stagen te gaan hangen. Hierbij zijn twee voorwaarden: Je moet altijd naar de ondiepte toe krengen (zodat de kiel naar het diepere deel draait). Maar je mag nog niet gaan krengen als de wind je vervolgens nog verder naar de ondiepte waait. • En als dat allemaal niet helpt kun je altijd nog in het water springen en gaan duwen. Hieronder staan twee voorbeelden wat je kunt doen als je vastloopt.
Als je merkt dat je hier vastloopt: Direkt weg draaien. In dit geval dus meteen een geforceerde gijp proberen te maken...
**************************************** *********************W*in*d ***************** **************************************** **************************************** **************************************** **************************************** **************************************** ... draai dan de boot zover mogelijk door. Bijvoorbeeld met de peddel...
************************************ ********************************Wind **** ************************************ ************************************
Als je merkt dat je hier vastloopt: draai je direkt van de kant weg: dus oploeven en overstag.
... tenslotte krengen en weg zeilen.
Figuur 41 Voor de wind vastlopen bij ronden eiland
Naam Windstil Zwak Zwak Matig Matig Vrij krachtig Krachtig Hard Stormachtig Storm Zware storm Zeer zware storm Orkaan
Pas nadat je door de wind gedraaid bent gaan krengen
Figuur 42 Vastlopen bij opkruisen
Schaal van Beaufort BF 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
De fok extra bak houden en/of een peddel/ vaarboom gebruiken.
Hoef je niet te leren
Omschrijving Rook stijgt verticaal omhoog Richting van de wind wordt aangegeven door rook, niet door windwijzers. Wind wordt in het gezicht gevoeld, windvaantjes bewegen. Bladeren en dunne twijgjes bewegen, lichte vlaggen wapperen. Stof en papier waait op, kleine takken bewegen. Kleine bomen in blad beginnen te zwaaien, golfjes vormen zich. Grote takken in beweging, paraplu’s met moeite op te houden. Bomen geheel in beweging, tegen de wind in lopen wordt moeilijker Twijgjes breken van bomen, bewegingen worden meer belemmerd. Lichte schade aan gebouwen, dakpannen waaien van gebouwen. Bomen worden ontworteld. komt zelden voor in het binnenland Uitgebreide schade aan gebouwen Zeer grote schade aan gebouwen, op zee golven hoger dan 8 meter.
Km/uur <1 1-5 6-11 12-19 20-28 29-38 39-49 50-61 62-74 75-88 89-102 103-117 >117
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 26
Zeilinstructie
Theorie van het zeilen Om de theorie van het zeilen te beschrijven kun je een aantal begrippen uit de natuurkunde gebruiken:
Krachten De kracht van de wind in het zeil is de natuurlijke ‘motor’ van het zeilschip.. Zonder deze kracht zal een zeilboot niet vooruitgaan. Alle krachten hebben twee belangrijke eigenschappen: • Elke kracht heeft een bepaalde richting. Voorbeelden: de wind waait uit het oosten, je schopt een bal naar voren en de zwaartekracht laat een appel naar beneden vallen. • Elke kracht heeft een bepaalde grootte. Voorbeelden: de windkracht is 4 Beaufort, jij schopt de bal minder hard dan Van Basten en de appel weegt 100 gram. Je kan deze twee eigenschappen met één pijltje weergeven: de lengte geeft de grootte van de kracht aan en de richting van de pijl is de richting van de kracht. ... Als een harde zijwind (2) opsteekt...
Samenstellen van krachten
.. zal de
1+ 2
Door kracht Stel, je vaart op een windstille dag met een motorboot over de vlag van de schuin plas. De vlag op het achterdek waait dan recht naar achteren 'tegenwind' naar (1) waait de door de langsstromende lucht. Deze tegenwind geeft dus een achteren vlag recht 2 waaien kracht die naar achter gericht is. Terwijl je vaart begint het hard naar (1+2). achteren... te waaien vanaf de rechterzijde van de boot. Hierdoor zal de 1 1 vlag niet meer recht naar achter waaien maar schuin naar achteren. De twéé losse krachten vormen dus samen één diagonale kracht. Omgekeerd kun je een kracht ook ontbinden Figuur 43 Krachten samenstellen in twee afzonderlijke krachten.
Schijnbare wind en vlagen TW
Tijdens het zeilen kom je deze situatie ook tegen: De tegenwind en de werkelijke wind vormen bij 2 elkaar opgeteld de schijnbare wind. (Het vaantje SW geeft de richting van deze schijnbare wind aan.) Wat gebeurt er nu bij een windvlaag als je ‘aan Figuur 44 Oploeven in vlagen de wind’ vaart? De werkelijke wind wordt dan groter. Hierdoor komt de schijnbare wind meer van opzij, en kun je wat oploeven. Nadat de windvlaag voorbij is hersteld de oude situatie zich weer zodat je dan weer wat moet afvallen. 1
Oploeven in vlagen
W
W
2
W
W
1
SW
Roerwerking Dankzij het ontbinden van krachten kun je de roer werking beter begrijpen: De kracht van het langs stromende water welke loodrecht op het roerblad staat, kan in een draaiende en remmende kracht ontbonden worden. De verhouding tussen deze twee krachten is afhankelijk van de stand van het roer.
Geen krachten
Wel draaiende kracht, weinig remmende kracht
Veel draaiende kracht, maar ook veel remmende kracht
Nog maar weinig draaiende kracht, maar wel veel remmende kracht
Alleen maar remmende kracht
Figuur 45 Roerwerking
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 27
De voornaamste kracht op een zeilboot is de windkracht. De wind De windkracht bestaat uit vele kleine krachtjes over het drukt op het gehele zeiloppervlak, zodat op elk stukje zeil een gehele zeiloppervlak... kleine kracht werkt. De totale windkracht is de optelsom van al deze krachtjes. Deze windkracht is voor te stellen door één kracht op het denkbeeldige middelpunt van het zeil. Dit middelpunt heet ... welke tezamen resulteren in een grote kracht ... het zeilpunt. De andere belangrijke kracht is de waterweerstandskracht. Deze ... vanuit het middelpunt van ontstaat door de wrijving tussen het water en de romp als de boot zeiloppervlak: het zeilpunt beweegt. Ook deze waterweerstand is voor te stellen als een kracht, maar dan op het denkbeeldige middelpunt van de romp. Dit Figuur 46 Zeilpunt middelpunt heet het Lateraalpunt. De twee even grootte tegengestelde krachten
Koppels
Als je bij het fietsen de bocht om gaat, draai je het stuur door aan de ene kant te trekken en aan de andere te duwen. Deze twee krachten, die samen zorgen dat het stuur gaat draaien, De afstand tussen de twee noemen we een koppel. Koppels spelen een belangrijke rol krachten heet de 'Arm' tijdens het zeilen. De eigenschappen van een koppel zijn: • Bestaat uit twee even grote tegengestelde krachten. Figuur 47 Koppel • Deze krachten hebben een onderlinge afstand (welke loodrecht op de krachten gemeten wordt). Deze afstand heet ‘de arm’. • Een koppel vormt een draaiende kracht, welke groter is naarmate de tegengestelde krachten groter zijn en/of de arm groter is.
Enkele koppels om een zeilboot Door van verschillende kanten naar de zeilboot te kijken en daarbij te letten op het koppel tussen de windkracht en de waterweerstand, kun je veel dingen verklaren. Als de WK en WW in elkaars verlengde liggen vaart de boot vanzelf rechtuit.
WW
WW
WK1
WK1
WW
Dit koppel zal de boot bij harde wind in de golven laten duiken
WK WW
WW
WW1
WW1
WW2
WK WK2 De WK en WW in zijwaartse en voor/ achterwaartse richting ontbonden
WK2 WW2
Als je het grootzeil loslaat, verschuift het Zeilpunt, als middelpunt van de kleine krachtjes, naar voren. De boot wordt nu lijgierig.
WK1
WK
WK
'Voor de wind' is elke boot loefgierig.
WK
WW1
De Windkracht (WK) en de waterweerstand (WW) maken deze boot loefgierig
Als de boot schuiner gaat verschuift het zeilpunt... ...hierdoor wordt de 'arm' groter en dus de boot loefgieriger
Dit koppel laat de boot schuin gaan. Als je het zeil lager hijst zal de boot minder schuin gaan door de kortere 'arm'
Figuur 48 Koppels tussen windkracht en waterweerstand
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 28
Zeilinstructie
OWK
WK2 WW2
ZWK
Het hellend koppel (WW2-WK2) laat de boot schuin gaan. Het oprichtend koppel (ZWK-OWK) zorgt dat de boot niet omslaat
Figuur 49 Hellend en oprichtend koppel
OWK
Vormstabiliteit Hier wordt de stabiliteit bepaald door de romp vorm: deze is breed en redelijk plat van onderen. Als de boot schuin gaat wordt die zijde meer in het water gedrukt. Het opdrukkingspunt verschuift zodat een oprichtend koppel ontstaat.
Echter als de boot nog schuiner gaat zal de arm weer korter worden, doordat het zwaartepunt boven het opdrukkingspunt draait. De boot kan nu gaan omslaan.
ZWK
ZWK
ZWK
OWK
Als de boot recht ligt, liggen de twee krachten in elkaars verlengde. Omdat de 'arm' nu heel klein is is de koppelwerking ook klein.
OWK
De vorige bladzijde liet een koppel zien dat de boot schuin laat gaan. Dit wordt ook wel het hellend koppel genoemd. Er zij twee manieren om dit koppel te verminderen zodat je minder schuin gaat: • De zeilen laten vieren. Hierdoor wordt de windkracht in het zeil minder. En daarmee ook de hellende werking kleiner. • De zeilen minder hoog hijsen. Hierdoor wordt de arm van het koppel korter, en daardoor wordt de hellende werking minder. Tegelijkertijd zorgt het oprichtend koppel, gevormd door de zwaartekracht en de opwaartse kracht van het water, dat de boot niet omslaat. Ook deze twee krachten kennen een denkbeeldig middelpunt: het zwaartepunt en het opdrukkingspunt. Het oprichtend koppel is bepalend voor de stabiliteit van de zeilboot. We onderscheiden twee soorten van deze stabiliteit:
Als de boot schuiner gaat, zal de ene zijde van de romp dieper in het water gedrukt worden. Hierdoor verschuift het opdrukkings punt naar deze zijde. De 'arm' wordt groter, en dus de koppelwerking ook.
OWK
OWK
ZWK
Hierbij is de stabiliteit bepaald door een zware kielballast. Hierdoor komt het zwaartepunt onder het opdrukkingspunt te liggen. Als gevolg hiervan wordt het oprichtend koppel groter als de boot schuiner gaat, zodat deze niet kan omslaan.
ZWK
Gewichtstabiliteit
ZWK
Als de boot (bijna) recht ligt, liggen de twee krachten (bijna) in elkaars verlengde. Omdat de 'arm' nu heel klein is is de koppelwerking ook klein.
OWK
Figuur 50 Vormstabiliteit
Zelfs als de boot nog schuiner gaat zal de arm groter blijven worden. Omslaan is onmogelijk.
Als de boot schuiner gaat, zal het zwaartepunt opzij draaien. De 'arm' wordt groter, en dus de koppelwerking ook.
OWK ZWK
OWK ZWK
ZWK
OWK
Figuur 51 Gewichtstabiliteit
• Je kan het oprichtend koppel vergroten door je gewicht te verplaatsen. Bijvoorbeeld door in de trapeze te gaan hangen. • Buiswater dat in de boot ligt, vermindert het oprichtend koppel, doordat het naar de lijzijde stroomt.
Figuur 52 Uithangen of buiswater
fNgij:lRgiCnUoWprZsg v;w^xRz`i$s|}Z~e"zn
Zeilinstructie
Pagina 29
Zeiltekens Nationale klassen 16 m2
Schakel
OK Jol
Regenboog
Vrijheid
Solo
Pampus
Centaur
Flits
Spanker
Piraat
Moth Europe
Randmeer
Scow Tempo
Olympia Jol
Valk
Efsix
Top
Internationale klassen Star
Flying Dutchman
470
Laser
Flying Junior
505
Dart
Vaurien
Soling
Finnjol
Optimist
Draak
De onderstreepte moet je herkennen
fhg$ikj7lmgin&oqprtsugJv;wyx{ziks|}t~qUzn
Pagina 30
Zeilinstructie