1
Dank voor dit rapport. Mooi dat het Sociaal en Cultureel Planbureau dit jaar dieper ingaat op één onderwerp dat de aandacht verdient: de arbeidsmarktpositie van migrantengroepen. Als het economisch tegenzit, worden zij hard getroffen. Ze zijn meer dan gemiddeld werkloos. Ze zitten vaker dan gemiddeld in de bijstand. Jongeren worden extra hard getroffen. De werkloosheid onder de tweede generatie is hoger dan onder de eerste generatie, en veel hoger dan onder andere (*autochtone) jongeren. Tegelijkertijd is er, ondanks de economische tegenwind van de afgelopen jaren, sprake van structurele vooruitgang. De meeste kinderen van migranten schoppen het verder dan hun ouders. Op school en op hun werk. Ze zijn beter opgeleid en hebben betere banen. Bijna dertig procent heeft een baan met een hoog beroepsniveau. Dat wijkt niet veel meer af van de rest van de werkzame beroepsbevolking. Als we kijken naar migranten en hun dochters, zien we dat steeds meer vrouwen een betaalde baan hebben. Ondanks de economische crisis nam hun arbeidsparticipatie toe. Van laag naar hoog in de veertig procent. (*Van 41% in 2001 naar 46% in 2012.)
2
De analyses van het Sociaal en Cultureel Planbureau brengen deze ontwikkeling van economische tegenwind en structurele vooruitgang helder in beeld. Conjunctureel zat het de afgelopen vijf jaar zwaar tegen; structureel gaat het nog steeds licht vooruit. Nu (we officieel uit de recessie zijn en) de economische vooruitzichten weer voorzichtig beter worden, staan we voor een dubbele taak: we moeten de structurele vooruitgang verder versterken en de mensen die door de economische malaise achterop zijn geraakt, versneld weer vooruit helpen. Aan het werk dus. We laten niemand achterblijven. De cijfers van het SCP laten zien dat de economische crisis mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie op grotere achterstand heeft gezet. De arbeidsparticipatie van migranten en hun kinderen is gedaald, van 58 naar 53 procent, terwijl de arbeidsparticipatie van de rest redelijk stabiel is gebleven, zo’n 70 procent. Dat verschil (tussen die twee) is groot. Onaanvaardbaar groot. Dat er op de arbeidsmarkt wel eens minder behoefte is aan mensen met een bepaald beroep, dat is logisch. Maar dat er minder behoefte is aan mensen van een bepaalde afkomst, dat is onaanvaardbaar.
3
Het SCP concludeert dat de werkloosheid vooral jongeren uit migrantengroepen hard treft. Ze zijn twee tot drieënhalf keer vaker werkloos dan andere jongeren. Vooral de werkloosheid onder jongeren met een Marokkaanse achtergrond is hoog. De heer Huijnk en zijn collega’s schrijven dat de hogere werkloosheid onder migrantengroepen niet alleen te wijten is aan een lager opleidingsniveau. ‘Bij gelijke kenmerken zijn migranten vaker werkloos dan autochtone Nederlanders.’ Hoe dat komt? De onderzoekers denken dat het aan de ene kant aan minder effectief en minder intensief zoekgedrag ligt, en aan de andere kant aan discriminatie. Het eerste lijkt mij een probleem dat praktisch op te lossen is. Effectiever zoeken is te leren. En als je niet intensief genoeg zoekt, moet je gewoon beter je best doen. Eens in de maand in de etalage van een uitzendbureau kijken, is niet voldoende. Het tweede, discriminatie, is lastiger aan te pakken, maar moet wel gebeuren. Ik heb daar de laatste tijd veel over gesproken met Nederlandse jongeren die er last van hebben. Jongeren die het vervelende gevoel hebben dat ze minder snel een stageplek of een baan vinden.
4
Niet alleen vanwege de economische situatie, maar ook vanwege hun huidskleur, hun hoofddoek of omdat hun ouders oorspronkelijk niet uit Nederland komen. Ik sprak met een jonge accountant die dacht dat zijn sollicitatiebrieven vaak onmiddellijk aan de kant worden geschoven als men zijn naam leest: Ali Ahmed. Het is onrechtvaardig en onaanvaardbaar om mensen af te rekenen op hun huidskleur, hun geloof of de geboorteplaats van hun ouders. Iedereen verdient een eerlijke kans en een gelijke behandeling. Mensen hebben het recht om als individu en niet als lid van een groep te worden behandeld. Alle Marokkanen op één hoop gooien is net zo dom als alle Limburgers op één hoop gooien. Wie onze ouders ook zijn, waar onze wieg ook stond, we zijn allemaal individuen die een eigen leven leiden, eigen keuzes maken, en een eigen verantwoordelijkheid dragen. Dat is een fundamenteel uitgangspunt. Ik voel me door dit rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau weer extra gemotiveerd om discriminatie op de arbeidsmarkt effectiever en intensiever aan te pakken. Ik wacht nog op een advies van de SER, maar wil daarna zo snel mogelijk spijkers met koppen slaan, en kom dan met een stevig pakket maatregelen om discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken.
5
Dit rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau komt daarbij goed van pas, want als ik het goed begrijp moeten we ons vooral richten op het bestrijden van discriminatie aan de voordeur. Bij het werven van personeel. Bij sollicitaties. Daar hebben migranten en hun kinderen vooral last van vooroordelen. Zijn ze eenmaal binnen, hebben ze een baan, dan worden ze niet anders beloond. Bij vergelijkbare leeftijd en vergelijkbare opleiding zijn er geen grote verschillen meer in beroepsniveau en salaris.
We gaan ook onverminderd door met het bestrijden van oneerlijke concurrentie en ontduiking van het wettelijke minimumloon en cao’s. Voor iedereen geldt: gelijk loon voor gelijk werk. Ik wil niet dat mensen hier werkloos worden, of langer werkloos blijven, omdat werk wordt overgenomen door (Oost-Europese) arbeidsmigranten, die onder het minimumloon werken. Dat is een ongewenste vorm van verdringing.
Dames en heren, Je zou je af kunnen vragen of je voortgang van integratie wel van jaar tot jaar in kaart moet brengen. Natuurlijk, meten is weten, maar soms moet er wel voldoende tijd tussen de meetmomenten liggen.
6
Mijn jongens willen graag groter worden. Dan is het leuk om een streepje op de muur te zetten – “Zo groot ben je nu” – en over een paar maanden weer een streepje te zetten – “Kijk eens, hoe je bent gegroeid!” Als we dat iedere dag zouden doen, dan zou dat tot zorgen, onnodige zorgen, kunnen leiden. “O jee, alweer niet gegroeid!” Toch ben ik blij met dit jaarrapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De cijfers motiveren mij om meer vaart te zetten achter de integratie. Ik ben vooral geraakt door die (miserabele) cijfers over kinderen die in armoede op moeten groeien; jongens en meisjes die op school met een achterstand beginnen, omdat ze nauwelijks Nederlands spreken; jongeren die extra moeite hebben met het vinden van een stageplek of een baan, omdat ze alleen al vanwege hun achternaam en afkomst van hun ouders worden afgeserveerd. Het is voor die kinderen dat ik meer vaart wil zetten achter de integratie. Alle kinderen die hier opgroeien, hebben gelijke rechten en verdienen een eerlijke kans iets van hun leven te maken. Of hun vader nou in Casablanca of Culemborg geboren is. Of hun moeder nou chirurg of caissière is.
7
Ieder kind telt. Er is geen kind dat we over het hoofd mogen zien. Ook niet als ze achter de gesloten deuren van een internaat verblijven. Ook niet als ze buiten ons gezichtsveld radicaliseren. Juist dan wordt van ons verwacht dat we als samenleving onze verantwoordelijkheid nemen. Hier is de regel dat iedereen – man en vrouw, homo en hetero, gelovige en ongelovige – de ruimte moet krijgen om zelf keuzes te maken. Dat is iets dat kinderen van jongs af mee horen te krijgen. Wat kunnen we van kinderen verwachten als ze worden opgevoed met het idee dat homoseksualiteit afwijkend is en vrouwen na hun huwelijk horen te stoppen met werken? Wat kunnen we van kinderen verwachten als hun ouders met hun rug naar de Nederlandse samenleving staan? Dat belemmert een succesvolle integratie. Ook op de arbeidsmarkt. We weten wat er in het verleden fout is gegaan en niet goed is gedaan met de integratie. Die kennis kunnen we gebruiken om het vanaf nu beter te doen. Met oog op de toekomst. Ieder kind moet zich zonder belemmeringen kunnen ontwikkelen. Ieder talent telt.
8
En iedereen die kinderen daarbij belemmert, moet daarop worden aangesproken. Ook hun ouders. Ik wil dat alle kinderen in ons land gelijke kansen krijgen. Dat hun ouders vol verwachting streepjes op de muur kunnen zetten, en na verloop van tijd kunnen zeggen: “Geweldig! Kijk eens hoe je bent gegroeid!” Dit rapport maakt nog eens duidelijk hoe belangrijk het is om te investeren in onderwijs en kansen op werk. Leren loont. Hoe beter mensen Nederlands spreken, hoe hoger ze zijn opgeleid, des te meer kans ze hebben op de arbeidsmarkt. Dat werkt weer positief door in de integratie. Wie slecht Nederlands spreekt, wie geen werk heeft, blijft aan de kant staan en voelt zich hier minder thuis. Werkloosheid is vaak een belemmering voor integratie. Werk is de manier om te integreren, om succesvol mee te doen in de samenleving. Daarom moeten we ook voorkomen dat jongeren te vroeg – zonder startkwalificatie – van school gaan. De heer Huijnk en zijn collega’s concluderen dat voortijdig schoolverlaten tot dramatische werkloosheidcijfers leidt, met name bij jongeren met een Marokkaanse en Antilliaanse achtergrond.
9
Ze laten zien dat het voortijdig schoolverlaten de afgelopen jaren al behoorlijk is gedaald, (*het voortijdig schoolverlaten onder migrantenjongeren is tussen 2006 en 2012 met een derde gedaald, tot 36.000), maar mijn uiteindelijke doel is dat niemand zonder diploma van school gaat en dat iedereen kiest voor een opleiding die kansen op werk biedt. Daarna moeten we er voor zorgen dat die jongeren ook aan de bak komen. Door, aan de ene kant, het effectief vinden van een baan te bevorderen en, aan de andere kant, discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Juist nu de economie aantrekt, moeten we ons intensief inzetten om de achterblijvers mee te trekken, te zorgen dat ze de achterstand inhalen, en structureel bijblijven. Ik zie dit rapport als een streepje op de muur. Aan het eind van de kabinetsperiode zal ik naar dit streepje kijken en wil ik tevreden kunnen zeggen: “Kijk eens, hoe we zijn opgeschoten!”