Als een dag ben je aangebroken Jan Geer ts
Zevende maand Wanneer ik liggen ga in bed
begint jouw schoksgewijs verzet,
tast ik opnieuw naar je betekenis.
Als een bodemkundige lees ik je af uit reliëf, hoe dat verandert
tot seconden teruggebracht.
Zo ontsta je met elke beweging uit niets. Al duizend levens kreeg je toegedacht. E sther Jansma
18
19
Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen, zij blijft op afstand sinds zij uit mij viel.
Plastic steekt uit haar afgewend profiel, met apparaten woont zij achter glas
die haar weerspannig ademen bewaken. Als ik tot bloedens toe mijn handen was mag ik een ogenblik haar vel aanraken.
Hoe steel ik haar, hoe krijg ik haar ontvreemd. Eva Ger lach
20
Onzekerheden 1
Loskoppeling Eerst wat lucht.
Al die namen. Niet vergeten
de schaar in het dankwoord te zetten. Al die namen maken mij
tipsy, ik leef, ik ben rijk: zonlicht
glijdt hier door de luxaflex over de kipcurrysalade!
De aanwezigen ruilen quotes en modekleuren. Ik rol mij door het geroezemoes, draai mij om in de felicitaties
en word royaal gepaneerd in de quatre-mains van de dag. Omringd door allrounders en handjeklapspecialisten ben ik nooit meer alleen.
Bedenkingen zijn voor later. Besmettingen ook.
In de leniging van de reële noden leer ik soepel zijn. Ik zal dus wel iemand leren kennen. In vereniging na vereniging. Ik ben gulzig en vrij en ik kan huilen. Paul Bogaer t
21
22
Ver wacht voor Linde
Als een dag ben je aangebroken. Vandaag. Het venster is
een open plek. Vederlicht
leggen scherven voor het rapen
dat het niet meer stuk te krijgen is. Dit mag geluk zijn. Je dagen
zijn geteld. Je bent gemaakt
van tijd. Want af en toe heeft
tijd mensen nodig, zodat alles nog voorbij kan gaan. Jan Geer ts
23
Wieg Geur van honing en jonge melk,
van een nestdiertje dat slaapt.
Een ademhalen van dons. En speurbaar
aan de neusvleugels
de geur van wat gebeurd is: geboorte, geheim.
Ida Ger hardt
24
maan na maan zaten we je achterna,
er was niets van je te vinden.
hoorde zich te vormen.
alle smartphones belden we, populaire
media plozen we uit. een beeld
we stopten je naam
in zoekrobotten,
zielsgraag wilden we je stappen kennen.
het was te verwachten
dat je plots overal zou zijn
en tot in detail
zoals we dachten.
David Troch
25
ik wist wie ik was en andersom; van ver gewekt door andermans verlangen, schoot ik lenig
als een baby door de smalle gangen, zingend
ging ik pompompom mijn borst vooruit naar het gras en de huizen en de mensen en hun pompom – viel ik krijsend in een naam en de aanverwante zaken die doorgaan voor het leven pom – ik wist wie ik was en andersom en ik ben het niet vergeten maar weten –
dat niet meer. Mar jolijn v an Heemstr a
26
27
28
Baby’s, zeehonden, steen Nu hebben we de zeehonden gezien, Ze lagen op een ri-
chel in de zon, goed vermomd. Toen ze nog stil lagen, zagen we mooie ovale stukken steen. Toen er per ongeluk
een bewoog, zagen we zeehonden. Niet alleen daar. Ineens zagen we overal zeehonden. Zeehonden ook waar geen
zeehonden waren. Is het een steen of is het een zeehond,
vroegen wij steeds maar aan elkaar. Met de verrekijker keken we lang genoeg om één snorhaar te zien bewegen. We zien liever zeehonden dan stenen. Zeehonden zijn aan-
doenlijk, ze huilen en bewegen als baby’s. Van baby’s hou-
den we natuurlijk, van onze eigen baby’s, van de baby’s van anderen. Een baby in onze armen maakt ons weerloos, een zeehond in onze verrekijker maakt ons week. Een steen laat ons koud. Hoewel we soms zouden willen dat onze baby een uur, een uur lang, of een week, een hele week lang een steen zou zijn. Een mooie ronde gladde steen,
die we zouden koesteren in onze armen, vol liefde om de rust die van zo’n ding uitgaat.
Sylvia Huber s
29
Vruchtbaar Als mijn eitjes een beetje op mij lijken begrijpen ze dat ik echt niet wil.
Ik zie het niet voor me: zorgen voor
een kleiner iemand met daarin de helft van mij. Bovendien: statistisch ben ik gelukkiger wanneer ik deze kans
voorbij laat gaan. En duurt het langer. Van de mensen ouder dan een eeuw
heeft een derde helemaal geen kinderen. De rest kreeg er minder dan gemiddeld en maakte ze laat. Het kan nog,
zeggen de eitjes eens per maand. Dan antwoord ik niet, en zwaai
een kleine groep voor altijd uit.
Vrouwkje Tuinman
30
Op de schommel Bekijk hen nog maar eens goed. Hoe ze telkens lachend op ons toekomen en lachend van ons weggaan. Hoe onvergeeflijk
het zou zijn geweest wanneer we hen op dat ene ogenblik niet uit het niets vandaan zouden hebben gehaald.
Marc Tr itsmans
31
32
Dit is het land waar grote mensen wonen … Wees maar niet bang . Je hoeft er nog niet in . A nnie M.G. Schmidt
Aan een klein meisje Dit is het land, waar grote mensen wonen. Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen, en altijd is er weer wat anders loos. En in dit land zijn alle avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw. En achter elke muur zijn and’re muren
en nooit een eenhoorn of een bietebauw. En alle dingen hebben hier twee kanten en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
en dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel bomen en de soldaten zijn niet meer van tin.
Dit is het land waar grote mensen wonen…
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
A nnie M.G. Schmidt
34
Marc groet ’s morgens de Dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
Paul v an Ostaijen
35
ploem ploem
36
Ne sneeuwman maakt ge met sneeuw en ijs, veel sneeuw, wat ijs, en zonder spijt.
Of bij gebrek aan sneeuw en ijs op de blote stoep, met krijt.
Ev a Cox
37
Wenteling II Dat is nog jong. Het speelt.
Dat wentelt zich over daken en kantelt avond in nacht.
Dat strikt de veters argeloos,
verhangt zich aan ademloos water. Dat giet.
Dat giet als de warmte
zich loom om de huizen legt. Dat klautert in druppels, klimt als hagel. Dat snakt.
38
Dat snakt als de aarde die groeien verwacht,
de mand die de katten wil bergen.
Dat gloeit als een rode, klamme huid, als namiddag in zomer. Dat drinkt.
Het water kan de dorst niet aan, rivieren gieten binnen,
stromen slaan monden open. Dat breekt de naden die ons bespannen en slaat los.
Lies Van Gasse
39
Eerste stappen Hij liep de straat op zonder kijken
en ik, die soms op hem begin te lijken, dacht dat hij zo op huis aan kon.
Hij draait zich om, de auto’s razen op de dijk. Nu hij er bijna is kan ik hem nooit bereiken.
Zo is het dat mijn vader levenslang
kon dromen van een hand, al even klein
en snel, die tussen spijlen van een reling
kon ontglippen, in de diepte rots en water, een leven in een wenk.
Zo grijp ik hem, hij zonder schrik en ogen rustig open,
ik met een doodsmak in mijn lijf, die ik een leven lang niet kan ontlopen.
Stefan Her tmans
40
Bij mijn zonen ben ik veilig hun boten van papier zinken alleen in helder water
hun vliegtuigen hebben een schietstoel geleend van Griekse goden
het verdriet slaat een zijstraat in als het ons ziet komen
hun knikkers weten altijd waarheen daarvan ben ik aan het leren
van klachten vlechten ze liederen van spinnen bewaren ze het net
daarin vangen ze dromen die uitkomen en twijfels die ze zo vervangen
sinds ze er zijn, word ik toegelaten
binnen de omheining van de vreugde bij mijn zonen ben ik veilig
Roel Richelieu Van Londer sele
41
Rozenbloedje Roos, wees gegroet
ontluik in tegenspoed
geen boom – die nog tuurt
wolkendoorn verstikt de buurt roos roosje bloed
alles komt toch goed
kind sterft een eeuwigheid te vroeg vader verdrinkt zich in de kroeg roos roosje bloed
alles komt toch goed
al word je in een vaas gezet
moeder komt nooit meer uit het bed
42
Roos Roosje bloedt
nooit komt iets nog goed de tijd strikt ons met een list dromen rotten uit de kist Frau Rosenblut
wij blazen in het roet
kommt alles wieder – gut komt het ooit weer goed weet het niet, mijn bloed vraag het aan de doorn die de roos behoedt
Peter Holvoet-Hanssen
43
De regels van het spel Als ik de laatste boom straks aftik
moet iedereen meteen tevoorschijn springen
net was mijn zus nog hier, ze hing het donker tussen de takken, ze verorberde de maan het laatste wat ik zag waren haar tanden ze lachte, zei dat ze me toevertrouwde
aan de regels van het spel, het bos is groot mijn vingers worden kleverig van de hars misschien is dit de allerlaatste stam
toch aarzel ik, straks kom ik niet meer los
K r ijn Peter Hesselink
44
45
Sorr y dochter Voor die keer dat ik je poesmooie broekpakje achterstevoren aandeed
voor die keren dat ik je Dikkertjedapdeken ondersteboven over je spreidde
voor die keer dat ik de dekselse fopspeensterilisator liet uitkoken, mamma mia voor die keer dat ik je Jip-en-Jannekesbroodtrommel leeg meegaf naar school voor die keren dat ik het waaklichtje op de slaapkamergang niet liet branden voor die keer dat ik je de les spelde vanwege een vijf op tien voor rekenen
voor die keer dat ik stom stom papaatjedom je dagenlange legotoren omverliep
voor die keren dat ik, doodernstig met mezelf in de weer, niet kwam meespelen voor die keren dat ik je een deadline voorschotelde als je je spinazie niet opat voor die keren dat ik op reis per se in een museum wou en jij in het zwembad
voor die keer dat ik je strandwinkeltje met papieren bloemen onbeheerd naliet
voor die keren dat ik in de brandende zon koste wat kost de bergtop wou halen voor die keer dat ik je lievelingsshirt gekrompen uit de wasmachine haalde voor die keer dat je mijn kookadviezen volgde, met rampzalige gevolgen
voor die keren dat ik een te vroeg sluitingsuur voor je escapades installeerde voor die keren dat ik gromde omdat je verkeerde vriendjes aan de hand had
voor die keren dat ik narigheid voorspelde telkens als je naar de stad fietste voor die keren dat ik je gelijkhebberig de levensles spelde, eigenlijk altijd
dat ik je deze woorden niet in familiekring op een kerstavond aanzeg, maar in een gedicht, dochter, voor de gezelligheid pap nooit met een dichter aan.
Mar k van Tongele
46
Zes jaar heeft ze geleerd wat blijven was:
wat ouders deden, en wat alles dus ging doen: een tafel bij een stoel, nu bij toen.
Het meervoud van geluk was: wij.
Sindsdien heeft ze geleerd wat enkelvoud is.
Zij. Nu weer half van jou, morgen half van mij. Toen ze acht was was ze tien.
Een helft van haar gezicht lief,
de andere liever. Bang om te kiezen tussen verliezen en verliezen. Vandaag is ze gewoon twaalf.
Vier ouders, twee echt, twee stief.
Slapen gaan moet met eindeloos gezoen.
Ze wint altijd. Ze heeft geleerd wat blijven is. Wat ouders niet en kinderen wel doen.
Her man de Coninck
47
48
De laatste dag Moeder bakt de keuken blauw
de winter waait het keukenvenster binnen en stroomt
de voordeur door de ijstijd in Fluitend trekt het platteland
– waar tussen de boomsilhouetten een carbidbus galmt –
een dikke mistkraag aan Het is niet uitzichtloos zo met die mist –
je kijkt naar wat er nu nog is een keukentafel
waar om een oliebollenschaal geschaard de broertjes met hun winterjas aan elkaar vertellen
dat vandaag het einde is
Pim Te Bokkel
49
Er fenis Hij was de muzikant onder de makelaars, De voorzanger in zaken, de sociale solist.
Citeerde soms Stendhal (het leven bestaat
Uit ochtenden) en ging op zondagmorgen stiekem Naar de kelder om een slok jenever, een lepel
Honing om zijn keel te smeren voor de hoogmis. Een halfuur later al onzienlijk op doksalen
Te horen beneden, vrouwen bekruisten zich, baden Dat hij niet ophield. Verder volstrekt monogaam. Ik was acht. En bij het uitgaan van de kerk
Nam hij mijn hand, wij vatten met springmessen Post aan de voet van de heuvel, gregoriaans
Zingend beklom hij zijn opgaande bossen met mij Op zijn rug, sneed zieke plekken uit de bast
Van canada’s. En in de Volvo lag zijn jachtgeweer
Te wachten op fazanten en hazen, patrijzen en hem. Zingend en snijdend liep hij onder mij te zwijgen Tegen mij. Ik heb zijn bariton nu ik dit lees.
Leonard Nolens
50