Boek van de maand De Alpha-cursus onderzocht H.J. Boiten Op het grensgebied van kerk en wereld ontstaat een levendige activiteit. Er is een explosieve groei in missionaire cursussen, aangeboden aan buiten- of randkerkelijken. W. Verboom, hoogleraar geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme te Leiden, deed onderzoek naar deze nieuwe vormen van missionaire catechese. Zijn onderzoek vond plaats in een aantal hervormde en SoW-gemeenten en gereformeerde kerken. In zijn boek DE ALPHACURSUS ONDERZOCHT doet hij verslag. Hij stelt ook indringende vragen. Welke plaats hebben de kringen in onze cultuur? Wat leert het Nieuwe Testament over missionaire catechese? Kunnen wij leren van het catechumenaat van de vroege kerk? In een evaluatie doet Verboom suggesties waarmee de praktijk hopelijk gediend is. De schriftelijke enquête Verboom deed onderzoek in vijf soorten missionaire kringen. Als eerste de oriëntatiecursus Christelijk Geloof (OCCG). De OCCG is een kortlopende cursus (vier avonden) die basisinformatie aanreikt over het christelijk geloof. Het gaat om objectieve informatie die vrijblijvend is. De tweede cursus heet De Bijbel in grote lijn (vijf avonden). Deze cursus lijkt op de eerste. Ze wil mensen zo goed mogelijk informeren over de Bijbel, zonder hen tot iets te verplichten. In beide cursussen hoopt men op een positieve reactie van de deelnemers. De derde cursus (die verwerkt is in de titel van het boek) is de Alpha-cursus, ontstaan in de Holy Trinity Brompton, een anglicaanse gemeente in London. Nicky Gumbel vervaardigde het materiaal. De cursus wordt gegeven in ongeveer 40 landen, is vertaald in 28 talen. In Nederland doen meer dan 500 kerken mee. Er is ook een Youth-Alpha. Het doel is mensen de gelegenheid bieden binnen de context van de christelijke gemeente op vrijblijvende wijze te zoeken naar antwoorden op de vragen van het leven. Men gaat uit van de deelnemers, het gaat om hun zoektocht. Het gaat niet om puur objectieve informatie, maar om hulp te krijgen bij levensvragen. De cursus is niet neutraal, de context is de christelijke gemeente. Er is ruimte voor ervaring. Deze cursus bestaat uit tien avonden en een weekend. Uitgangspunt van de cursus is de kracht van en de vervulling met de Heilige Geest. Verboom noemt het model charismatisch (p. 28,182). De vierde kring is de Ontdekkingskring. Hier bepalen organisatoren en deelnemers zelf welke vorm en inhoud de kring krijgt, en welk materiaal men daarvoor kiest. De ene kring doet het aan de hand van een boekje van R. de Reuver OP ZOEK NAAR HET GEHEIM. BIJBELSTUDIES OVER JEZUS. Een andere kring gebruikt een boekje van de Navigators HERSTEL, STUDIE OVER DE RELATIE MET GOD. Tenslotte onderzocht Verboom de Vervolgkring. Deze kring heeft het karakter van een ‘followup’. Het is een voorbereiding op de belijdeniscatechese. Deelname is niet vrijblijvend. Men gaat een ‘commitment’ aan ten aanzien van de doelstelling. Als voorbeeld van het materiaal dat men gebruikt, wijst Verboom op N. Gumbel, EEN LEVEN DAT ZIN HEEFT. HOE JE ALS CHRISTEN KUNT VOLHOUDEN, POSITIEF EN PRAKTISCH. De resultaten van de enquête Wat zijn de resultaten van de enquête? Meer vrouwen dan mannen doen mee. De meesten doen mee omdat ze persoonlijk zijn benaderd. De meeste deelnemers zijn gedoopt. Waardering is groot. De meesten ervaarden de cursus als vrijblijvend. De Alpha-cursus leverde het meeste positieve
resultaat op. Niet-kerkelijke deelnemers zijn er niet direct aan toe lid te worden. De meeste medewerkers vinden dat de gemeente een zekere pluriformiteit moet kennen om belangstellenden op te kunnen vangen. Interessant zijn de leerpunten die Verboom signaleert. Aan de praktische vormgeving van de cursussen liggen (bewust of onbewust) allerlei theologische keuzes ten grondslag. In het leerproces is niet alleen het cognitieve aspect, maar vooral het affectieve element van groot belang. Verboom pleit ervoor het materiaal kritisch te bezien en selectief te gebruiken. Een goede evaluatie is van betekenis. Ook een goede verhouding met de kerkenraad: neem de cursus op in het beleidsplan. De kerk in de wereld Welke plaats hebben de kringen in onze hedendaagse cultuur? Is er een verband met de waar te nemen opleving van religie? Verboom neemt zijn start in de Verlichting, toen het gezag van de Godsopenbaring en de kerk plaats maakte voor de autonomie van de moderne mens. Of je nu het accent legt op de rede (Descartes) of op het handelen (Kant) of op het gevoel (Schleiermacher), het gaat om een beweging vanuit de mens die vrij wil zijn. De Verlichting breekt met Luther en volgt het spoor van Erasmus. De vrije mens met zijn rede, handelen en gevoel is in staat een betere wereld te creëren (p. 91). Verboom noemt de Verlichting de belangrijkste oorzaak van de ontkerstening. Ondertussen is echter duidelijk geworden, dat de Verlichting heeft gefaald. Een betere wereld is er niet gekomen. Wel besef van ontheemding, vervreemding en zinloosheid. Kan deze crisis een pedagogisch middel van God zijn, een tuchtiging met heilzaam perspectief? Een door God gewekt verlangen om Hem te leren kennen als bron, doel en zin van ons leven? Verboom wijst op het algemeen verbond: God belooft alle mensen hun God te zijn (p. 92,85), en het gebed van de gemeente voor de wereld. Hij biedt een historisch overzicht van de missionaire taak van de kerk. Over de vraag wat zending is en het doel ervan zijn de meningen sterk verdeeld. Verboom schetst verschillende visies. En de lezer kan zo’n visie dan verbinden aan een leerkring. Je hebt de opvatting dat zending erop gericht moet zijn dat mensen tot geloof in Jezus Christus komen. In een tweede opvatting krijgt het maatschappelijk heil meer aandacht. In de apostolaatstheologie radicaliseert het op-de-wereld-gericht-zijn van de kerk. De kerk is niet meer dan een functie van het apostolaat. Verboom zelf ziet wel wat in de opvatting van Noordegraaf met zijn idee van vier aspecten: getuigenis, gemeenschap, dienstbetoon en bevordering van recht en gerechtigheid. Het Nieuwe Testament Welke bijbels-theologische kanten kent het missionaire leren? Het Nieuwe Testament is doortrokken van een missionaire gloed. Het taalgebruik spreekt voor zichzelf: getuigen, zenden, tot discipel maken, prediken, uitgaan om te zoeken, redden. Evangeliën tekenen hoe Jezus zelf het koninkrijk predikt in woord en daad. Zijn leerlingen krijgen opdracht tot zending. Zendingswerk is getuigen dat Jezus Christus de beloofde Messias is. Hij is de Redder van verloren mensen en de wereld als schepping van God. Dit getuigenis kan niet vrijblijvend worden aangehoord (p. 117). Welke motieven spelen een rol in de zending? Mensen zijn schepselen van God. Het heil waarin de volken zullen delen, is beloofd in het Oude Testament. Door het kruis van zijn Zoon heeft God Zichzelf met de wereld verzoend (p. 120). In de missionaire praktijk onderscheidt Verboom drie fasen: leerlingen maken, dopen en de gemeente als leergemeenschap. De gemeente blijft leren en is tegelijk zelf missionair. In de missionaire praktijk neemt het leren een grote plaats in. Het leren speelt zelfs een cruciale rol in de verbreiding van het Evangelie (p. 128). Dat leren is niet intellectualistisch, maar bevat wel een gezagselement en duurt levenslang. In zijn evaluatie laat Verboom zien hoe zending altijd verbonden is met de gemeente. Hoe Jezus verbonden is met het koninkrijk van God, hoe het heil
particulier en universeel is. Mij viel opnieuw op: de verkondiging van het Evangelie en ook het leren als onderdeel van het zendingswerk zijn nooit vrijblijvend (p. 131). Het catechumenaat van de vroege kerk Aansluitend bespreekt Verboom de leerprogramma’s die de vroege kerk haar nieuwkomers bood. Hij zet een aantal kenmerken van dit catechumenaat op een rij. Het doel is duidelijk de doop als inlijving in de christelijke kerk. Wie toetrad, deed het geheel vrijwillig. Zette men die stap, dan was het leren niet vrijblijvend. Vasten en boetedoeningen onderstrepen het feit, dat men een ‘commitment’ is aangegaan (p. 142). De leertijd duurt opvallend lang, twee à drie jaar. Deze vorm van onthaasting laat zien, dat de beslissing om zich te laten dopen niet in een opwelling is genomen, maar na rijp beraad tot stand kwam. De catechumenen vormen een eigen groep in de kerk. De liturgie vormde een onderdeel van de leerinhoud. Bij de aanmelding is er een gemeentelid die de nieuweling bijstaat en een goed getuigenis van hem/haar geeft. Wellicht een soort mentor. Valt er van het catechumenaat iets te leren voor de leerkringen in onze tijd? Evaluatie 1: het Evangelie is niet vrijblijvend Al eerder liet Verboom zien dat het bestaan van de leerkringen een postmodern verschijnsel is (p. 87). De deelnemer komt niet om ‘grote verhalen’ te horen, maar kijkt of er in het gebodene iets van zijn gading is, waarmee hij op dat moment iets kan doen. Respect voor ieders persoonlijke mening is een voorwaarde voor het slagen van de kringen. Men wil zelf keuzes maken. Het uitgangspunt is ‘vrijblijvendheid’. Op dat punt gaat Verboom de confrontatie aan. Het Evangelie is niet vrijblijvend (p. 145). Zeker, dwang heeft aan mensen en het geloof veel schade berokkend. Maar nergens in het Nieuwe Testament is iets te lezen wat erop zou kunnen duiden dat geloof vrijblijvend is. Missionair leren stelt mensen voor de keus. Verboom doet de suggestie dat men niet vrijblijvend kan deelnemen, maar wel vrijwillig. Men neemt vrijwillig aan een kring deel, die niet vrijblijvend is. Daarom is het geven van betrouwbare informatie van groot belang. In een introductiegesprek kan de niet-vrijblijvende, maar wel vrijwillige deelname worden uitgelegd. Evaluatie 2: pastoraal leren Het leren dient pastoraal te zijn. Dat betekent niet dat de predikant als pastor bij de kringen betrokken moet zijn. Ook gemeenteleden geven elkaar onderling pastoraat. De Goede Herder leert mensen Hem te volgen. Is men zelf leerling van de Goede Herder, dan is het mogelijk om pastoraal leiding te geven in het leren. De taak van leren is verbonden met die van het herder zijn (Ef. 4:11) (p. 150). Er moet aandacht zijn voor de leerlingen, voor de lerende gemeenschap, voor de enkeling, en voor de hele mens bij het leren. In dat verband doet Verboom de suggestie om de mentor uit het catechumenaat te introduceren. Een contactpersoon uit de gemeente krijgt dan een ‘coachende’ taak ten aanzien van een belangstellende deelnemer (p. 157). Evaluatie 3: de leerinhoud De leerinhoud is het middel om de deelnemers bij het leerdoel te brengen. Als ze inhoud en betekenis van het christelijk geloof leren kennen, ontstaat de mogelijkheid een keus te maken in geloof en kerk. Om bij dit leerdoel te brengen moet de leerinhoud minimaal volgens Verboom vijf onderdelen bevatten: de Bijbel, de inhoud van het christelijk geloof, het geloven zelf, de christelijke gemeente en de heiliging (dankbaarheid) (p. 159v). Als enige bevat de OCCG alle elementen. In ‘de Bijbel in grote lijn’ ontbreekt het geloof, de gemeente en de heiliging. De Alpha-cursus mist het element van de Bijbel als boek. Soms heeft het materiaal aanvulling nodig
om bij het uiteindelijke doel te brengen. Een vitaal onderdeel van de bezinning is welke theologische lijnen men trekt. Verboom pleit er sterk voor leerprogramma’s te bouwen op het belijden van de kerk. Hoe komt God ter sprake? Wel of niet trinitarisch? Is één gave of zijn enkele gaven van de Geest het kenmerk van de gelovige? Of de geloofsrelatie met God door Jezus Christus? Op welke wijze denken we over geloven en tot geloof komen? Leg je eenzijdig de nadruk op het feit dat God ons moet bekeren? Of leg je alle nadruk op onze keus voor God? Hangt ons heil van onze keus af of van Gods keus voor ons? Wat is de visie op de heiliging? De een leert dat de ware gelovige heilig kan leven. Een ander dat hij dat alleen kan in Christus. Telkens verwijst Verboom naar de belijdenis van de kerk. Ook als het gaat om de vraag: hoe lezen we de Bijbel? Heeft het Nieuwe Testament het Oude vervangen? Of is het Oude Testament, dat spreekt van Christus, voluit het Woord van God? Samen vormen die een eenheid. Verboom wordt niet moe te wijzen op het grote belang dat de leerinhoud zuiver en evenwichtig aan de orde komt (p. 173). Bouw je de leerinhoud niet op het belijden van de kerk, dan kom je vroeg of laat in de problemen. De deelnemers aan de kring merken vroeg of laat dat er geestelijke verschillen bestaan tussen de kring en de kerk (p. 164). Een laatste knelpunt ziet Verboom in de integratie van de deelnemers in de gemeente. Of de gemeente steunt het werk van de kring niet echt, of men vindt dat de kerkdienst flexibeler moet. Deelnemers moeten het gevoel hebben welkom te zijn. Leerkringen mogen zich niet verwijderen van de gewone gemeente. Verboom noemt als voorbeeld de invulling van het weekend van de Alpha-cursus. Wijkt dit sterk af van de wijze waarop dit in de gewone gemeente gebeurt, dan bouwt men voor de deelnemers een stuk verwarring in. Hier is wijsheid erg belangrijk. Bouw de cursus op de belijdenis! Verboom schreef een gaaf boek. Hij doet rustig verslag van zijn onderzoek naar het nieuwe verschijnsel van de leerkringen en presenteert evenwichtig de resultaten. Hij signaleert interessante leerpunten en stelt theologisch indringende vragen. Hij heeft oog voor de culturele component. Hij laat zien dat het bijbels getuigenis niet vrijblijvend kan worden aangehoord. Dat vind ik een mooie suggestie: je neemt vrijwillig aan een kring deel die niet vrijblijvend is. Verboom maakt het catechumenaat van de vroege kerk operationeel voor vandaag: onthaasting en een ‘mentor’ met een ‘coachende’ taak. Vooral verraste me zijn sterk pleidooi om de leerprogramma’s te bouwen op het belijden van de kerk. Dat spreekt aan. Verwijderen de leerkringen zich van de gewone gemeente, dan raakt dat niet alleen de invulling van een weekend, waarbij je voor deelnemers verwarring inbouwt. Het gaat dieper. Er ontstaan geestelijke verschillen tussen kring en kerk. Moet de kerk dan maar wijken voor de kring? Dit raakt het zijn of niet-zijn van een gereformeerde kerk. Kies je voor een cursus waarvan het model charismatisch is - en volgens Verboom is de Alpha-cursus dat - dan ontstaat er niet alleen verwarring bij de deelnemers en vervreemding bij de gemeente, er ontstaat een verschuiving ván gereformeerd náár charismatisch. Is het zo gek dat G. Riemer sprak over ‘een soort paard van Troje’?1 Verboom pleit krachtig voor een confessioneel-gereformeerde cursus. En wil daarmee de praktijk dienen. De Alpha-cursus onderzocht? Natuurlijk heb je bij zo’n boek ook je vragen, bijvoorbeeld over algemene openbaring of het algemene verbond. Omdat de auteur ervoor pleit een leerkring te bouwen op het belijden van de kerk en hij het boek als titel meegaf ‘de Alpha-cursus onderzocht’, is mijn kritische vraag: heeft hij de cursussen getoetst aan het belijden van de kerk? Het stelt teleur dat hij dat aan de lezer overlaat. Je maakt theologisch de titel niet waar: de Alpha-cursus is niet onderzocht. Laat je zo veel lezers niet met een probleem zitten? Is de suggestie om de cursussen te bespreken op de door de auteur aangedragen punten niet te mager, al is voor de goede verstaander duidelijk dat de
Alpha-cursus op de genoemde punten van de evaluatie sterk te kort schiet en een heel andere sfeer ademt dan wat Verboom nodig acht voor missionaire catechese: een confessioneel-gereformeerde cursus. Slechts hier en daar vind je een expliciete kritische opmerking richting de Alpha-cursus. Als het gaat over de gaven van de Geest (p. 166). Of de opmerking in een nootje, dat dit cursusmodel charismatisch van aard is (p. 182). Of de opmerking dat E.A. de Boer kritisch reageerde in DE REFORMATIE (p. 29).2 De Boer deed wel theologisch onderzoek naar de Alphacursus en zette bij die cursus kritische vraagtekens. Hij typeert de cursus als evangelisch met licht charismatische trekken. Evangelisch is dan dat de Bijbel zo letterlijk wordt gelezen, dat elke tekst ook zonder tekstverband directe, persoonlijke waarheid is. Het onderscheid in de geschiedenis van de Godsopenbaring valt weg. En charismatisch is de nadruk op het werk van de Heilige Geest nú, identiek met zijn uitstorting op Pinksteren, met gelijke tekenen en werkwijze. De cursus rekent daarom het spreken in tongen tot het eerste onderwijs. De Boer vraagt of ze met Pinksteren wel extatisch spraken in onverstaanbare klanken. Trouwens, de Bijbel is geen bundel voorbeeldverhalen. Je mag Pinksteren niet losmaken uit de context van heel de Schrift. De Boer is van oordeel dat de cursus gegeven kan worden, als dat maar gebeurt door mensen die de waarde van het gereformeerd verstaan van de Bijbel kennen. Wel moeten de lessen 9 en 13 vervangen worden. Als men zich laat inpakken door de cursus, kan de eensgezindheid binnen de gemeente schade leiden.3 Tot het moment dat er een beter model beschikbaar komt, kun je dit model gebruiken mét aanvulling vanuit onze belijdenis, wat (helaas) ontbreekt. Dat was in 1999. We leven nu vier jaar later. Is er ondertussen een cursus verschenen die de kwaliteit van de gereformeerde belijdenis combineert met de frisheid van de Alpha-cursus?
N.a.v. W. Verboom, DE ALPHA-CURSUS ONDERZOCHT, EEN ONDERZOEK NAAR HEDENDAAGSE MISSIONAIRE CATECHESE, uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 2002. 201 pag. ISBN 9023913321. Prijs € 15,90.
Noten: 1
G. Riemer schreef over de kleine gereformeerde oecumene, die zich geconfronteerd ziet met het charismatische. Voornamelijk via ‘de Alpha-cursus, die ik beschouw als een soort paard van Troje voor de charismatische beweging de kerken in’. G. Riemer, ‘Charismatisch denken ontspoort altijd’, in: NEDERLANDS DAGBLAD 22 november 2003. 2 E.A. de Boer, ‘Vraagtekens bij de Alpha-cursus’, en ‘Gereformeerd belijden en de Alpha-cursus’, in: DE REFORMATIE 75 (1999), 53v, 77v. 3 Ook anderen uit gereformeerde kring wezen op charismatische trekken. J.B. Wilmink vroeg kritisch of de Alpha-cursus wel zo geschikt is. Hij laat in zijn artikel zien dat de cursus naar inhoud en methode het Evangelie beslist anders presenteert dan gereformeerden altijd hebben gedaan. Het is een ‘full blown’ charismatische benadering van het werk van de Heilige Geest. Hij attendeert erop dat twaalf van de vijftien lessen zich laten lezen vanuit de veronderstelling dat elke deelnemer gelovig is. En wijst op een uitspraak van de katholieke geestelijkheid die oordeelt dat Alpha niets bevat dat strijdig is met het (rooms-)katholieke geloof. Dat is opmerkelijk in het licht van de gereformeerde belijdenissen die zich keerden zowel tegen het roomse als het charismatisch-doperse front. Vgl. J.B. Wilmink, ‘Is de Alpha-cursus wel zo geschikt?’ in: NADER BEKEKEN 8 (2001), 266v. Ds. J.J. Schreuder schreef aantekeningen bij de Alpha-cursus, het werkboek voor de deelnemers. Ook hij acht verschillende lessen verwarrend of onbruikbaar in de evangelisatie.