Alles in wonderland Honoursprogramma universiteit twente
1
Henk Procee (redactie) University of Twente Honours Programme Press
Colofon
ALLES IN WONDERLAND Honoursprogramma Universiteit Twente
Ontwerp: James Jansen Almelo/Jocelyn Niemeijer, m.m.v. Iris van den Nieuwenhuizen Fotografie: Pim Jager Druk: Algrafo Almelo 2
ISBN: 978-90-365-3329-4 Uitgave: februari 2012
Alles in wonderland Honoursprogramma universiteit twente
3
Henk Procee (redactie) University of Twente Honours Programme Press
4
Alles in wonderland Honoursprogramma universiteit twente
Met bijdragen van A.C. van Blokland S.W. de Bone T.G. Broenink S.C.J. Bruinsma J. van Geffen E.B. Grob M.W. van der Helm M.M.E. Hendrikse F.H.J. Hillerström J.J.M. de Hond A.G. Leeftink E.L. Leemans I.G. van den Nieuwenhuizen L. Oudshoorn P. Riezebos B. Semlianoi B.R. Steensma J. Steur A.G. Stevens C. Utzerath N. Veer R.R. Wildeboer Redactie: H. Procee University of Twente Honours Programme Press
5
6
Inhoudsopgave Ter introductie:
In Wonderland
4
Henk Procee
Themakaternen: 1
Twijfel 9 Fieke Hillerström Julius de Hond Alien Stevens
Kritisch denken
27
Maartje Hendrikse Gréanne Leeftink Jessica Steur
Kennis 45 Iris van den Nieuwenhuizen Peter Riezebos Alien Stevens
Vrije wil
65
Marinke van der Helm Christian Utzerath Rogier Wildeboer
Asimov’s robots Tim Broenink Bastiaan Bruinsma Luuk Oudshoorn
85
Eigenwaarde 101 Elmer Grob Marinke van der Helm Natalja Veer
Buitenaards koloniseren
119
Tim Broenink Eva Leemans Luuk Oudshoorn 2
Welvaart 137 Bastiaan Bruinsma Peter Riezebos
Out of the box
157
Anne Charlotte van Blokland Iris van den Nieuwenhuizen Rogier Wildeboer
Geluk 175 Jerom van Geffen Maartje Hendrikse Britta Semlianoi
Toeval 193 Fieke Hillerström Eva Leemans Natalja Veer
Werkelijkheid 203 Sébastian de Bone Julius de Hond Bart Steensma
Vooruitgang 223 Eva Leemans Bart Steensma Jessica Steur
Geloof 241 Sébastian de Bone Gréanne Leeftink Britta Semlianoi 3
Toekomst 261 Anne Charlotte van Blokland Jerom van Geffen Christian Utzerath
Over de auteurs
285
Ter introductie
In wonderland Henk Procee
4
Dit boek is het vijfde in de geschiedenis van het honoursprogramma aan de Universiteit Twente. Het is ontstaan in de afsluitende module van het programma met de naam ‘Synthese’. Na alle analyse in de periode daaraan voorafgaand moesten hier de losse eindjes aan elkaar geknoopt worden. Zowel inhoudelijk door te reflecteren op wat er allemaal gebeurd was als materieel door met een substantieel uitroepteken te eindigen. Daarvoor hadden de honoursstudenten vier modules gedaan. Onder begeleiding van prof. dr. Miko Elwenspoek maakten zij kennis met een probleem dat vele kanten had en dat door samenwerking van verschillende disciplines moest worden opgelost. Het thema? Een grote komeet koerst in de richting van de aarde. Zal hij inslaan of niet? Zo ja, wat moet er dan gebeuren? Wat zeggen de natuurwetenschappers, wat de psychologen, hoe moet de politieke orde reageren? In de volgende module onder leiding van dr. ir. Fokko-Jan Dijksterhuis werd intensief kennisgemaakt met het werk van een aantal grote wetenschappers, zoals Newton, Machiavelli, Darwin en, als slijpsteen voor de wetenschappelijke geest, Freud. Wat maakte deze mensen groot (of omstreden)? Hoe keken zij met nieuwe ogen naar de werkelijkheid? Hoe zorgden ze ervoor dat wij met andere ogen zijn gaan kijken? In deze module dienden de studenten ook zelf hun grote wetenschapper te presenteren. En was hij of zij dat uiteindelijk wel? Zo werd tegelijk kennis gemaakt met de geschiedenis van de wetenschap en maatstaven ontwikkeld om te bepalen wat wetenschappelijke grootheid is. Na de historische lijn kwam de systematische aanpak, trouwens ook in relatie tot bepaalde historische gebeurtenissen in de wetenschap. Dat gebeurde in de module Wetenschap in Praktijk onder leiding van dr. ir. Mieke Boon. Aan de hand van twee invloedrijke ontdekkingen, de de dubbelehelix-structuur van het DNA en de ontdekking van het AIDS-virus, werd ingezoomd op kritisch redeneren in de wetenschappelijke praktijk, op de samenwerking tussen uiteenlopende disciplines, en op de relatie tussen wetenschap en samenleving. Het Individuele Project, dat werd begeleid door prof. dr. Miko Elwenspoek, dr. Amber Walraven en dr. Kim Schildkamp, was de meest uitgebreide en ook meest zelfstandige module. Hier werd van de studenten gevraagd individueel hun vakgebied in te duiken
om een vernieuwende en interessante vraagstelling te ontwikkelen. Daarvoor was het nodig om op de hoogte te geraken van ‘the state of art’ kennis én daar een stapje buiten te zetten. Het eindproduct moest een onderzoeksvoorstel zijn dat werd geformuleerd op de manier van een VENI-aanvraag. Uiteraard waaierden al die onderwerpen sterk uiteen. Volstrekt niet verwonderlijk voor een gezelschap waarvan de leden afkomstig zijn uit uiteenlopende gebieden als biomedische technologie, elektrotechniek, technische natuurkunde, bestuurskunde, werktuigbouwkunde, technische bedrijfskunde, technische geneeskunde, industrieel ontwerpen en communicatiewetenschappen. Na al dat uitwaaieren was het zaak weer knopen te leggen. En dat moest gebeuren in de module ‘Synthese’, onder begeleiding van prof. dr. Henk Procee. Daarin werd gereflecteerd op wetenschap, de wetenschappelijke methode, waarnemen, stijlen van denken en wetenschappelijk redeneren. Ook, en met het oog op wat moest komen van belang, kwam via de aloude retorica presenteren aan de orde. En wat moest er komen? Een substantieel uitroepteken bij het honoursprogramma, een combinatie van inhoud en en tastbaarheid. Met 22 studenten, die verderop in dit boek zichzelf voorstellen, tot een gezamenlijk eindproduct te komen valt niet mee. Maar het is, getuige het voorliggende resultaat, gelukt! Het begint er al mee het eens te worden over het idee. Wat voor iets zal het eindproduct worden? De discussies daarover waren even vermakelijk als constructief. Zo werd er er zelfs een niet-scheurbare scheurkalender voorgesteld. Uiteindelijk kon iedereen zich verenigen rond een boek. Kennelijk werd aan dit object de meeste substantie toegeschreven. Maar ook daar bleken allerlei mogelijkheden te zijn, van een gedichtenbundel over de diverse vakgebieden, via een verzameling essays, tot een wetenschappelijk abc. Gekozen werd uiteindelijk voor een boek dat opgebouwd zou zijn uit een aantal katernen. Elke katern zou een zelfstandige eenheid vormen, enigszins gemodelleerd naar een themanummer van een tijdschrift. Daarin kon dan een specifiek thema op uiteenlopende manieren uitgewerkt worden. Door middel van een wat langer beschouwend essay, een interview, een column, een tekening of cartoon, en een prangende open vraag. De volgende fase in de besprekingen werd het bepalen van potentiële thema’s. Gezien het karakter van het honoursprogramma moesten die gerelateerd zijn aan
5
wetenschap. Maar wat valt er veel aan wetenschap te relateren. Het aantal thema’s was overweldigend, variërend van de halvering van de wereldbevolking via twijfel tot tijdreizen. Uiteindelijk zijn er vijftien thema’s geselecteerd, die zijn neergeslagen in dit boek. Het bijzondere van de gekozen thema’s is dat ze om een multidisciplinaire, sommige zelfs om een meer filosofische benadering vragen. Het kwam daarom goed uit dat er zoveel studierichtingen in de honoursgroep vertegenwoordigd zijn. Per thema werden groepjes van drie studenten geformeerd, zoveel mogelijk met een verschillende studierichting. Om de samenwerking te bevorderen deed elke student mee aan twee themagroepen. 6
De vorm was gekozen, de inhoud bepaald, maar wat verbond nu al deze onderwerpen? Wat is de grootste gemeenschappelijke noemer voor thema’s als geluk, eigenwaarde, buitenaards koloniseren, vrije wil, kritisch denken en nog twee handen vol? Is dat ‘Alledaagse fenomenen wetenschappelijk ontleed’? Of een andere titel: ‘Weten we wel waar we het over hebben?’ In deze titel klinkt nieuwsgierigheid door, kritische zin en ook nog eens bescheidenheid. Wat kunnen we vanuit de wetenschap wel beweren en wat niet, hoe gedegen is onze kennis van allerlei fenomen? Deze titels haalden het niet. Ook twintig andere niet, waaronder de nog bescheidener titel ‘Over van alles en nog wat en nog meer’, de dwarsige ‘Moet je dit wel willen weten?’ en de politiek brisante ‘Linkse hobby’s: een totaal onproductief boek’. Achter deze voorstellen zat een duidelijke gedachte: Zogenaamde nutteloze kennis kan uiterst waardevol zijn. In elk geval geldt dat voor honoursstudenten die ook omschreven kunnen worden als hunkeraars naar kennis. Is kennis alleen maar deugdelijk als de economie ermee vooruitgaat? Kennis heeft ook een culturele en persoonlijke component. Een wetend leven is van meer waarde dan een onwetend leven – zo kan de teneur in een variant op Socrates het beste omschreven worden. De titel die uiteindelijk op ieders instemming kon rekenen was: ‘Alles in Wonderland’. Natuurlijk speelt daarin een verwijzing door naar Charles Luttwidge Dodgson, die wiskunde en logica doceerde aan de Universiteit van Oxford, en die onder het pseudoniem ‘Lewis Carroll’ zijn beroemde boek publiceerde. Het is een wonderlijke wereld waarin wij leven, een wereld die nog wonderlijker wordt als we er meer van begrijpen en meer van weten. Maar ook een wereld waar ondanks alle wonderlijkheid ook structuur aanwezig. Structuur die wetenschappelijk kennen mogelijk en opwindend
maakt. Er is om het om op z’n Engels te zeggen ‘method in worlds’ madness’. Wonderland is voor de studenten niet alleen de wereld maar ook hun universiteit en hun studieomgeving. Er gebeurt van alles in de studentenperiode, allerlei nieuwe zaken komen voorbij, de ene verrassing volgt de andere op. Het meest is Wonderland wellicht aanwezig in het honoursprogramma, waar de combinatie van inhoud en mensen het beste in de studenten naar boven brengt. Daarvan getuigen hun persoonlijke beschrijvingen aan het einde van dit boek, naast de vrolijke en constructieve manier van met elkaar werken in deze module. En het ‘Alles’ in de titel? Terwijl ‘Van Alles’ als te rommelig en onverplichtend overeenkomt, lijkt ‘Alles’ wel heel erg pretentieus. Dit deel van titel moet daarom niet beschouwd worden als een weergave, als een beschrijving, als een descriptie, maar als de expressie van een diepe behoefte. De behoefte om alles te onderzoeken en, zo het kan, het goede te behouden. De diverse katernen wijzen de weg.
7
8
TW TW IJ F IJE FL EL TWIJFEL Fieke Hillerström (Elektrotechniek) Julius de Hond (Technische natuurkunde) Alien Stevens (Biomedische Technologie)
9
Twijfel
Inleiding Twijfel lijkt iets heel gewoons. Dagelijks wordt er getwijfeld en tijdens het maken van dit hoofdstuk sloeg de twijfel ook wel eens toe. Iedereen twijfelt wel eens en het wordt ook heel normaal gevonden dat je twijfelt voordat je een belangrijke keuze maakt. Maar is twijfel wel zo gewoon als het lijkt?
10
De keuze voor dit onderwerp heeft verschillende redenen. Zo heeft Julius de Hond voor dit onderwerp gekozen, omdat hij nieuwsgierig was naar twijfel in de wetenschap. ‘Welke rol speelt twijfel in de wetenschap?’ Fieke Hillerström was meer geïnteresseerd in twijfel bij keuzes.‘Hoe maak je een keuze als je twijfelt en wat is het nut van twijfelen?’ Alien Stevens sloot zich hierbij aan en vroeg zich af hoe de neurologische kant van twijfel eruit ziet. Vragen over twijfel waren er genoeg. De vragen hebben we verwerkt in een essay, column, afbeelding, interview en een kritische vraag. De vragen over twijfel van Fieke en Alien kwamen redelijk overeen, zij maakten samen een essay. In dit essay behandelen zij de rationaliteit en het emotionele aspect van het maken van keuzes. Julius’ wetenschappelijke twijfel verwerkte hij in column met als titel ‘Ik weet het niet zeker’. Hierin bekijkt hij hoe de wetenschap omgaat met twijfel. Het interview is gehouden met Anneke Sools, universitair docent narratieve psychologie aan de Universiteit Twente. Met haar achtergrond hoopten Julius en Alien antwoord te krijgen op de vraag wat het nut van twijfel is. Het maken van de verschillende stukken, riep nog meer nieuwe interessante vragen bij ons op. Één daarvan is aan het eind opgenomen. Bij het schrijven van dit hoofdstuk, kwamen wij erachter dat twijfel een dieper onderwerp is dan wij dachten. Wij hopen dat een deel van deze interesse overslaat op de lezer, ook al roepen wij meer vragen op dan dat we met antwoorden komen.
Voorbij de twijfel Essay door Fieke Hillerström en Alien Stevens In de lente van 2010 kwam er een uitnodiging voor het honoursprogramma binnen. Na een informatielunch over wat het honoursprogramma inhoudt, ging iedereen naar huis met een honoursboek van een voorgaand jaar en de mogelijkheid om anderhalf jaar lang, twee avonden in de week, extra college te volgen over wetenschap. En daarmee begon de keuze, de lijstjes en de twijfel… Wel of niet deelnemen aan het honoursprogramma? Vrije avonden of extra college? Hoe moet dat met sport, werk en commissies? Zou het wel interessant genoeg zijn? Maar als ik niet deelneem, zou ik er dan achteraf geen spijt van krijgen? Genoeg argumenten dus om het programma wel en niet te volgen. Hoe moet er nu een keuze gemaakt worden? Nu, bijna aan het eind van het honoursprogramma, is het mogelijk om terug te kijken op de gemaakte keuze en de hieraan voorafgaande twijfel. Dat leverde dan ook het onderwerp voor dit essay. Twee soorten twijfel Er is een tweetal soorten twijfel te onderscheiden. Zo kan er getwijfeld worden aan de waarheid van iets, ‘in hoeverre geloof ik in iets?’. Dit is de soort twijfel die gaat over ‘wat te denken?’, de zogeheten gedachtentwijfel (Claassen, 2004). Er wordt verlangd naar zekere kennis, waarvoor twijfelen noodzakelijk is. Veel mensen zullen nadenken als het gaat over zaken als kennis of iemands geloofwaardigheid. De tweede soort twijfel komt veel vaker voor in het alledaagse leven, de handelingstwijfel (Claassen, 2004). Dit zijn twijfels die gaan over keuzes die gemaakt moeten worden. Dit kan uiteenlopen van belangrijke zaken, zoals wat te gaan studeren, tot minder belangrijke dingen, wat voor kleren aan te trekken vandaag. Mensen worden tot een beslissing geforceerd, aangezien er een beperkte tijd is om een keuze te maken en hierbij niet altijd ruimte is voor twijfel. Een veel gehoord advies hierbij is het maken van een lijst, waarin alle voor- en nadelen van de keuze inzichtelijk worden gemaakt. Maar, zoals wellicht uit eigen ervaring bekend is, zorgt een zodanig overzicht vaak niet tot een definitieve keuze. Blijkbaar worden keuzes niet zo rationeel gemaakt als wordt verondersteld. Hoe maken we eigenlijk een keuze bij twijfel? Welke rol spelen emoties, onzekerheid en datapresentatie bij het maken van een keuze? Waarom worden weinig beslissingen vanuit een rationele invalshoek genomen?
11
Twijfel
In dit essay zal eerst gekeken worden naar de verschillende theorieën over het maken van keuzes. Daarna zal de invloed van emoties op het keuzegedrag worden besproken. Vervolgens komt de invloed van datapresentatie op het keuzegedrag van mensen. Tot slot wordt een conclusie getrokken over hoe rationeel het keuzegedrag van mensen eigenlijk is. Theorieën over het maken van keuzes
12
Binnen de economie en psychologie worden verschillende onderzoeken gedaan naar het keuzegedrag van mensen. Er wordt niet alleen gekeken hoe de keuzes van mensen te beïnvloeden zijn, maar men kijkt ook naar hoe mensen keuzes maken en welke processen hierbij een rol spelen. Vroeger werd vaak gedacht dat mensen rationeel nadenken als zij een beslissing nemen. Hierop is de rationele-keuze-theorie gebaseerd, die is ontwikkeld binnen de economie en criminologie. Deze theorie gaat er vanuit dat mensen keuzes uit vrije wil en met behulp van rationele afwegingen maken, om tot een zo goed mogelijke beslissing te komen. De voordelen worden tegen de nadelen afgewogen en de optie met waarschijnlijk de hoogste opbrengst voor het individu wordt gekozen (Philosophy of economics, 2008). In de criminologie ligt de basis hiervan bij Beccaria en Bentham, die stelden dat een crimineel de verwachte opbrengst van de misdaden afweegt tegen de te verwachten straf (Siegel, 2010). Een crimineel zou dus een zorgvuldige keuze maken voor het slachtoffer, de methode, de plaats en de tijd en op die manier een zo optimaal mogelijke misdaad plegen. Er kwam echter al gauw kritiek op deze theorie, omdat in de realiteit de omstandigheden voor het maken van keuzes verre van ideaal zijn (Wortley & Mazerolle, 2011). De rationele-keuze-theorie ging niet in op het feit dat mensen vaak geen volledige kennis hebben van alle relevante factoren op het moment dat ze een keuze maken. De mogelijke opbrengst en de mogelijke kosten zijn lang niet altijd duidelijk in beeld. Daarnaast zijn mensen per definitie beperkt in het logisch redeneren, waardoor het maken van een optimale keuze beperkt wordt. Keuzes moeten vaak gemaakt worden in een klein tijdsbestek en in een bepaalde context. Veel critici van de rationele keuze theorie vinden dan ook dat deze beperkte rationaliteit meegenomen moet worden in de theorie en dat er gekeken moet worden naar de invloed van onzekerheid en omgeving op keuzes.
Een, aan de rationele keuze theorie verwante theorie, afkomstig uit de economie, is de ‘expected utility theory’. Deze theorie gaat over het maken van keuzes onder risicoinschatting (kansrekening) en gaat er vanuit dat mensen bij het maken van een keuze een zo hoog mogelijke voorkeur (utility) proberen te verkrijgen. Mensen denken hierbij niet in de verwachtingswaarden uit de kansrekening, maar met behulp van voorkeursfuncties (Gilboa, 2011). De verwachtingswaarde is de verwachte opbrengst, als een kansexperiment zeer vaak herhaaldelijk wordt uitgevoerd. Maar bij veel gebeurtenissen waar kans een rol speelt, is er helemaal geen mogelijkheid de gebeurtenis herhaaldelijk uit te voeren, vaak is er maar eenmaal de mogelijkheid een bepaalde uitkomst te verkrijgen. Mensen hechten aan deze verschillende uitkomsten een verschillende voorkeur. Deze voorkeur is afhankelijk van de kans op het verkrijgen van de uitkomst. Stel bijvoorbeeld dat er een keuze is uit twee kansspelen, het ene kansspel met een kans van 90% is op 500 euro en 10% op 0 euro en een ander kansspel met een kans van 10% op 1000 euro en 90% op 0 euro. Veel mensen zullen dan liever voor het eerste kansspel gaan, aangezien de kans op winst daarin hoger is. Naarmate de kansen op geld in beide kansspelen meer gelijk worden, gaat de voorkeur echter naar het kansspel met het hogere bedrag. Iedere kans en opbrengst combinatie krijgt een voorkeur toegewezen. Dit proces levert een voorkeursfunctie op. De ‘expected utility theory’ gaat er vanuit dat mensen bij het maken van keuzes eerst hun eigen voorkeursfunctie bepalen en vervolgens de optie kiezen die ze een zo hoog mogelijke uitkomst van de voorkeursfunctie oplevert (Gilboa, 2011). Dit wordt gedaan door van iedere optie de som van de kansen en bijbehorende voorkeuren te vergelijken. Een theorie die voortbouwt op de ‘expected utility theory’, is de ‘prospect theory’. Deze theorie probeert een nauwkeurigere beschrijving te geven van de voorkeuren van mensen. Bij de ‘prospect theory’ zijn, in tegenstelling tot de ‘expected utility theory’, de voorkeursfuncties niet per definitie lineair (Gilboa, 2011). Stel je weer voor dat er een keuze is uit twee kansspelen. Bij het ene kansspel is er een kans van 80% op 1 miljoen euro, bij het andere kansspel een kans van 30% op 2 miljoen euro. Veel mensen zullen nu kiezen deel te nemen aan het eerste kansspel, aangezien de opbrengst al veel is en de kans daarop veel hoger is. Als de kansspelen nu veranderd worden, zodat bij het ene kansspel er een kans van 5% op een miljoen euro is en bij het tweede kansspel een kans van 2% op twee miljoen euro, zullen veel mensen voor het tweede kansspel kiezen omdat de kans in beide gevallen erg klein is (Gilboa, 2011). Dit laat de niet-lineairiteit
13
Twijfel
van de voorkeursfuncties zien. Een ander aspect dat wordt meegenomen in de ‘prospect theory’ is dat mensen in het algemeen gevoeliger zijn voor verliezen dan voor winst.
14
De ‘prospect theory’ gaat er vanuit dat mensen gevoeliger zijn voor verlies dan voor winst. Hieruit blijkt dat de manier waarop bepaalde feiten aan mensen gepubliceerd worden, van invloed kan zijn op de uiteindelijke keuzes die ze maken. Een interessant onderzoek, uitgevoerd in de Verenigde Staten, bevestigt de gevoeligheid voor verlies bij mensen. De deelnemers van het onderzoek kregen een situatie voorgelegd waarin zij een keuze moesten maken uit twee aanpakken. Door een ziekte zouden, als er niets gedaan werd door de overheid, 600 mensen overlijden. Aanpak A zou 200 mensen redden. Aanpak B had een kans van 1/3 dat 600 mensen het zouden overleven en een kans van 2/3 dat niemand het zou overleven. In deze situatie kozen de meeste mensen voor aanpak A. Als de aanpakken echter anders gepresenteerd werden, veranderde de voorkeur van de deelnemers (Hardy-Vallée, 2009). Bij aanpak A zouden in dat geval 400 mensen overlijden. Bij aanpak B is er een kans van 1/3 dat niemand overlijdt en een kans van 2/3 dat 600 mensen overlijden. Dat bij deze wijze van datapresentatie de meeste mensen voor aanpak B kozen, laat zien dat de manier waarop data gepresenteerd wordt van belang is bij keuzes die mensen maken. De rol van emotie op keuzes Aan emotie en gevoel wordt geen waarde gehecht in de theorieën over besluitvorming. Zo komt emotie niet voor in de rationele keuzetheorie, expected utility theory en de prospect theory. In de loop der jaren wordt steeds meer rol toegekend aan gevoel bij het maken van van een beslissing. Aan het einde van de twintigste eeuw gingen steeds meer psychologen waarde hechten aan emotie bij beslissingprocessen (Tiemeijer & Thomas, 2009). In 1983 werd door de Duitse onderzoeker Dorner en een aantal andere onderzoekers een onderzoek gedaan naar het beslissen in complexe situaties (Lavender & Hommel, 2007). De onderzoekers zetten een virtueel dorp op en vroegen een doorsnee aantal mensen om zich te verplaatsen in de rol van burgemeester van het dorp. De proefpersonen moesten als burgemeester een aantal beslissingen nemen. Het resultaat werd gemeten door het percentage werklozen en arbeidsbeleving. Een groot aantal van de ‘burgemeesters’ bracht het dorp in moeilijkheden door hun beslissingen. Er bleek geen relatie te zijn tussen ‘goede’ beslissers en intelligentie en creativiteit,
motivatie of opleiding. Wel bleek een samenhang te zijn gevonden tussen goede keuzes en persoonlijkheidskenmerken als zelfvertrouwen. Uit dit onderzoek van Dorner kwam dus naar voren dat niet alleen cognitieve factoren een rol spelen in het maken van een keuze . Ook is er veel onderzoek gedaan naar de herkomst van emotie in de hersenen. De prefrontale cortex is het deel van de hersenen dat zorgt voor emotionele functies. De onderzoeker Antonio Damasio heeft onderzoek gedaan naar patiënten bij wie dit deel van de hersenen beschadigd was (Lavender & Hommel, 2007). De patiënten waren emotioneel totaal ontregeld, ze vertoonden geen emotionele reactie in bepaalde angstige situaties. Hij publiceerde zijn onderzoek in zijn boek “Descartes’ error: emotion, reason, and the human brain” in 1994. Hieruit bleek dat beschadiging van de prefrontale cortex, ook gevolgen heeft voor de besluitvorming. De patiënten namen namelijk minder goede beslissingen in situaties waar niet genoeg informatie was dan een controlegroep zonder hersenbeschadiging. Ze leerden niet van eerder gemaakt fouten, ook al bleek uit herhaling dat een bepaalde keuze ongunstig was. Uit het onderzoek van Damasio blijkt dus dat emoties ons ondersteunen in het maken van een beslissing. Alle indrukken die we in ons leven krijgen worden geassocieerd met een bepaald gevoel, ook wel affect genoemd. ‘Vijand’ heeft een negatief affect, terwijl ‘liefde’ een positief affect bij ons oproept. Affectheuristiek kan het nemen van een beslissingen vereenvoudigen, maar kan ook negatieve gevolgen hebben (Slovic, Finucane, Peters & MacGregor, 2007). Zo kan nadelige uitkomst bij een positief affect onderschat worden. Dit kan doordat er een gevoel wordt opgeroepen met een bepaalde keuze dat niet overeen komt met de objectieve voor- en nadelen. Vaak is een positief affect ook in werkelijkheid ‘goed’, maar er wordt ook misbruik gemaakt van affectheuristiek. Producten worden zo gepresenteerd dat ze een positief affect oproepen. Een keuze kan ook bepaald worden doordat er een bepaalde emotie is gekoppeld aan het keuzeproces of een vergelijking die men trekt. Zo ervaren we mogelijk spijt als we de resultaten van een uitkomst die we anders gekozen zouden hebben vergelijken met de gekozen uitkomst of ervaren we teleurstelling bij een verwachte uitkomst. Spijt is alleen verbonden met een keuzeproces. Je kunt spijt hebben dat je niet voor de andere keuze hebt gekozen als je keuze nadelig uitvalt. Terwijl als er maar één keuzemogelijkheid was
15
Twijfel
16
en deze nadelig uitvalt, er teleurstelling wordt ervaren. De angst voor het ervaren van spijt achteraf is een factor waar we rekening mee houden in het maken van een keuze. Een aantal economen in de jaren tachtig hebben dit meegenomen in de spijttheorie. ‘Regret Theory: An Alternative Theory of Rational Choice under Uncertainty’ werd gepubliceerd in 1982 door de economen Graham Loomes en Robert Sugden. Deze theorie houdt in dat mensen spijt kunnen ervaren als gevolg van een beslissing. Daarnaast is de aanname mensen rekening houden met mogelijke spijt bij hun keuze en proberen spijt te minimaliseren. Een voorbeeld van spijt vermijden is het meespelen met de postcodeloterij. Je wilt het niet op je geweten hebben dat je geen lot in huis hebt, terwijl de hoofdprijs op jouw postcode valt. Veel mensen spelen daarom mee om spijt te voorkomen. Verstand en gevoel Zoals is gebleken, spelen er verschillende invloeden een rol bij het maken van keuzes. Uit het onderzoek van Dorner over beslissingen nemen in complexe situaties, het onderzoek van Damasio over emotie en hersenbeschadiging, de affectheuristiek en de spijttheorie, blijkt dat emotie onlosmakeljk verbonden is met het maken van een keuze. Dit maakt dat een puur rationele keuze dus eigenlijk niet te maken is, dat zal namelijk tegen ons gevoel ingaan. Terwijl de theorieën over keuzes aanvankelijk vooral het rationele aspect benadrukten, heeft emotie een grotere rol gekregen in theorieën. Daarnaast wordt de invloed van datapresentatie op het maken van keuzes erkend. We maken geen keuzes zonder ons verstand te gebruiken. Maar ons gevoel speelt bij elke beslissing een belangrijke rol. Emotie kan ons bewust en onbewust raad geven, wat het maken van een puur rationele keuze niet mogelijk maakt. De beslissing die gemaakt wordt bij twijfel over een keuze bestaat dus uit een combinatie van verstand en gevoel.
Referenties Klimoski, R., & Palmer, S. (1993). The ADA and the hiring process in organizations. Consulting Psychology Journal: Practice and Research, 45(2), 10-36. Byms, R. (2011). Prospect theory. Retrieved December 18, 2011, from http://www.unc. edu/depts/econ/byrns_web/Economicae/Figures/Prospect.htm Claassen, R. (2004). Twijfel en verwondering. Het lot van een filosofische tweeling in onze tijd. Serge Heederik prijs. Gilboa, I. (2011). Making better decisions. Decision theory in practice. Oxford: WileyBlackwell. Hardy-Vallée, B. (2009). Decision-making in robotics and psychology: A distributed account. New ideas in Psychology, 203-216. Philosophy of economics. (2008, Februari 26). Retrieved December 11, 2011, from Stanford Encyclopedia of Philosoph: http://plato.stanford.edu/entries/economics/#1.1. Siegel, L. J. (2010). Criminology: Theories, patterns and typologies. Wadsworth: Cengage learning. Wortley, R., & Mazerolle, L. (2011). Enviromental criminology and crime analysis. In D. B. Cornish, & R. V. Clarke, The rational choice. New York: Springer. Lavender, T., & Hommel, B. (2007). Beslissen vanuit het hart: Over de rol van emoties in menselijke beslissingsprocessen (pp. 6-13). In: Hommel, B., Lavender, T., & Philipse, H. (eds.), Op gevoel of met verstand? Hilversum: Aedes. Tiemeijer, W.L., Thomas, C.A., Prast, H.M. (2009). De menselijke beslisser, over de psychologie van keuze en gedrag. Den Haag/Amsterdam: Amsterdam University Press. Slovic, P., Finucane, M.L., Peters, E. & MacGregor, D.G. (2007). The affect heuristic. European Journal of Operational Research, 177, 1333-1352.
17
Twijfel
“Ik weet het niet zeker!” Column door Julius J.M. de Hond
18
Wij mensen twijfelen ontzettend veel: “Vanavond lekker doorzakken in de kroeg, of studeren voor dat tentamen van volgende week?” “Twee uur langer onder de wol, of het college van negen uur?” We hebben allemaal onze eigen manier om ermee om te gaan, en dat is maar goed ook, anders zou het leven er een stuk ingewikkelder op worden. De vraag is echter hoe we met onzekerheden om moeten gaan in situaties waar een verkeerde aanpak grootschalige gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld in de wetenschap. Eén van de taken van wetenschap is het vergaren van kennis (“objecten hebben de neiging naar beneden te vallen,” en “alcohol veroorzaakt balansproblemen”) om daar vervolgens voorspellingen mee te doen (“Piet is dronken, Piet is uit balans, Piet zal straks een neiging naar de vloer vertonen.”) Twijfel speelt een aanzienlijke rol in de wetenschap, en de meeste wetenschappers hebben een soort automatische piloot ontwikkeld om ermee om te gaan. Echter, twee recente gebeurtenissen deden bij mij de vraag rijzen of dit wel goed gebeurt. Sterker nog, hoe dit überhaupt goed gedaan dient te worden. Toevallig genoeg vonden beide gebeurtenissen plaats in de buurt van het Italiaanse stadje L’Aquila. De eerste gebeurtenis was in april 2009, toen L’Aquila werd getroffen door een aardbeving die veel levens kostte. Een team van geologen was aangesteld om de tektonische activiteit in de gaten te houden en om, indien nodig, op tijd te waarschuwen. Op de bewuste avond zeiden ze dat er niet veel aan de hand was
en dat iedereen rustig kon gaan slapen. Nu worden ze via een gerechtelijk proces van een verkeerde methode beschuldigd, wat eigenlijk opgevat kan worden als het plaatsen van te weinig vraagtekens bij hun resultaten. Dat het ook heel anders kan werd in september 2011 enkele kilometers ten noordwesten van L’Aquila aangetoond, toen er in een laboratorium op de berg Gran Sasso deeltjes werden gevonden die sneller gingen dan het licht. De betrokken wetenschappers gingen nauwgezet te werk om hun experiment te verifiëren, aangezien de vondst toch wel erg controversieel was. Ze traden naar buiten, en zeiden met klem dat ze het absoluut niet zeker wisten. Gevolg was dat de hele
internationale gemeenschap ging helpen met het nalopen van het experiment. Het is erg fijn als je zeker van je zaak bent, zeker voor je carrière als wetenschapper. De angst voor gezichtsverlies kan echter tot gevolg hebben dat elke vorm van twijfel de kop wordt ingedrukt, zoals wellicht in L’Aquila gebeurd is. Het zou goed zijn als de wetenschap haar imago als onfeilbare waarhedenverstrekster inruilt
voor dat van oneindige twijfelaar. Op die manier wordt de barrière om openbaar “Ik weet het niet zeker!” te zeggen veel lager, en kan er een meer open discours op gang komen. De wetenschappers van de Gran Sasso hadden dat al door, honderden collega’s zijn hen bijgevallen om te controleren of hun experiment al dan niet juist was.
19
Twijfel
“Bescheidenheid over wat we weten is gepast” Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw bestond er binnen de psychologie de neiging om aan theorieën een mannelijke kleur te geven. Zo was er het onderzoek van Lawrence Kohlberg, die beweerde dat meisjes achterliepen op jongens wat morele ontwikkeling betreft. De reactie van Carol Gilligan hierop was haar boek “In A Different Voice”. Hierin stelde Gilligan dat Kohlbergs methodes een eenzijdig beeld gaven, omdat ze gebaseerd waren op mannelijk denken. Omdat zijn aanpak gebruikelijk was, is het boek van Gilligan te beschouwen als een kritiek op de psychologie van die tijd. In de rest van haar academische carrière staat de diversiteit van de mens centraal. Zo bestudeerde ze de taalontwikkeling van vrouwen in de puberteit en ontdekte dat jonge vrouwen steeds vaker “Ik weet het niet” gebruiken naarmate ze ouder worden. Deze uiting van (zelf)twijfel zou samen kunnen hangen met de toename van eetstoornissen en zelfkastijding in deze groep. Het niet weten (i.e. twijfelen aan het een of ander) is in dit geval geen wenselijke toestand om in te verkeren. Eén van Gilligans andere onderzoeken richtte zich op kleine kinderen die ervaring hadden met de volgende vorm van twijfel: de kinderen vroegen aan één van hun ouders hoe die zich voelde, en kregen dan te horen dat het prima ging, terwijl het kind de indruk had dat de ouder verdrietig was. De kloof tussen wat het kind voelt en hoort leidt er volgens Gilligan toe dat twijfel ontstaat aan het eigen gevoel. Kinderen leren zo hun eigen gevoel te wantrouwen, wat volgens haar tot psychische problemen kan leiden. In beide voorbeelden, van de jonge vrouwen met eetstoornissen en van de kinderen met psychische problemen, wordt twijfel als negatief opgevat. Maar kan twijfel ook psychologisch nut hebben?
Interview door Julius de Hond en Alien Stevens met dr. Anneke Sools, universitair docent narratieve psychologie aan de Universiteit Twente.
20
Zoals blijkt speelt twijfel al vroeg een rol in ons leven, en het is misschien zelfs redelijk om te concluderen dat de rol ervan proportioneel is aan iemands ontwikkeling. Zeker is dat het één van de dingen is die ons menselijk maakt. Maar wat is twijfel überhaupt? Dient het een of ander nut? Hoe gaan we er
mee om? Wordt er misbruik van gemaakt? En wat voor rol speelt het in de wetenschap? Met deze - en andere - vragen begaven wij ons naar Anneke Sools, universitair docent narratieve psychologie aan de Universiteit Twente. Bij de vakgroep Psychologie, Gezondheid en Technologie onderzoekt ze momenteel de psychologische functie van toekomstverbeelding aan de hand van toekomstverhalen. Dit is de aanpak waar haar vakgebied van de narratieve psychologie op steunt: de mens onderzoeken aan de hand van de verhalen die hij of zij vertelt. Een substantieel deel hiervan bestaat uit zelfreflectie, wat nauw verbonden is met twijfel. We spraken Sools in haar kantoor onder het genot van een kopje thee over dit alledaagse, maar verrassend diepgaande, onderwerp. “Waar ben ik aan begonnen?” was een vraag die Sools zich vaak stelde tijdens haar promotieperiode, die ze in 2010 afrondde aan de Utrechtse Universiteit voor Humanistiek. Als afgestudeerd cultuur- en godsdienstpsychologe werkte ze hier aan de methodologische ontwikkeling van haar vakgebied met een focus op gezondheidswetenschap. “Ik heb eigenlijk nooit getwijfeld aan het willen doen van onderzoek. Waar ik wel over twijfelde was het doel van mijn promotieonderzoek. Gaandeweg kwam ik erachter dat het voor mij belangrijk is dat het onderzoek een doel dient, van betekenis is voor anderen, bijvoorbeeld doordat de belofte van een toepassing aanwezig is. Gelukkig zijn de onderzoeksprogramma’s van de UT en de UVH erg praktijkgericht, wat mijn twijfel deed afnemen,” zei Sools, gevraagd naar twijfel aan het doel van onderzoek. “Het is belangrijk over dit soort dingen te twijfelen, al worden dergelijke vormen van twijfel ontmoedigd door verschillende overheidsmaatregelen. En dat is jammer, want twijfel kan in dit soort gevallen een goede raadgever zijn.” Zoals veel concepten in de psychologie is ook twijfel er één die lastig te definiëren is. Desondanks is toch een goede afspraak nodig om er voor te zorgen dat iedereen het over hetzelfde heeft. “Ik weet niet of twijfel in één definitie te vangen is”, zegt Sools, enigszins bedachtzaam, “het lijkt mij een contextafhankelijk verhaal. Mijn persoonlijke verhouding tot twijfel wordt
21
Twijfel
22
denk ik goed beschreven door Peirce”. Peirce, de grondlegger van het Amerikaans pragmatisme definieerde twijfel door te stellen dat het verbonden was met keuzes: “Twijfel is een irritatie die pas ophoudt wanneer er een keuze is gemaakt”.Volgens wetenschapsfilosoof Ilja Maso is daarom twijfel direct van belang bij wetenschap. “Het streven naar waarheid houdt immers het besef in dat, hoewel die nooit kan worden bereikt, het misschien toch mogelijk is daar stap voor stap dichterbij te komen”. Ook William James, eveneens een van de founding fathers van het pragmatisme en van de psychologie, noemt twijfel inherent aan een onderzoekende geest en beschouwde het als tegenpool van geloof en zekerheid. Hij zag twijfel (net als een aantal andere concepten) vanuit een Darwinistische invalshoek. Hij vroeg zich af of twijfel functioneel zou kunnen zijn met het oog op aanpassing van de soort. Zoals blijkt zijn er dus verschillende functies aan twijfel toe te schrijven, “Er zijn drie domeinen te onderscheiden waarop twijfel een significante rol speelt”, vervolgt Sools, “de wetenschap, de samenleving en de zelfontwikkeling. In het maatschappelijke domein zorgt twijfel er bijvoorbeeld voor dat men sneller op onderzoek uitgaat en ook open staat voor andere meningen. Twijfel speelt in de maatschappij ook nog een heel andere rol, namelijk op politiek niveau. In de afgelopen jaren is daar de neiging te zien om twijfel bij de bevolking weg te nemen door zekerheden te bieden. Gevraagd naar waar zoal misbruik wordt gemaakt van twijfel antwoordt Sools: “In partijprogramma’s en optredens wordt twijfel zelden bij naam genoemd, maar politici beloven erg vaak bepaalde vormen van twijfel weg te nemen. De PVV is hier erg succesvol in; zij bieden zekerheden en tonen bovendien weinig pluriformiteit in het denken.” De onzekere kiezers happen maar al te graag toe omdat ze op die manier het gevoel krijgen dat hun bestaan veel zekerder wordt. Sools legt uit dat deze beweging opnieuw invulling heeft gekregen na de ontzuiling. Daarvoor was iemands positie en functie in de samenleving goed gedefinieerd en was de perceptie dat er ook weinig aan te veranderen viel. Daarna heeft het idee dat we onze identiteit zelf kunnen vormgeven postgevat, wat veel onzekerheid over de eigen identiteit en de relatie tot de maatschappij tot gevolg heeft. Daarnaast is de samenleving ook veel ingewikkelder
geworden, met ontelbaar veel factoren die de dagelijkse werkelijkheid opspannen. Dit heeft tot gevolg gehad dat er weer een noodzaak is ontstaan voor politici die de indruk wekken zekerheden te bieden. Op het persoonlijk niveau zijn mensen in staat een bepaalde mate van twijfel toe te laten voordat het een onprettig gevoel wordt. Iedereen kan een bepaalde mate van cognitieve dissonantie aan, dit is de mate waarin ervaringen niet overeenkomen met het referentiekader van een persoon. Als er sprake is van een ervaring die botst met het referentiekader (i.e. cognitieve dissonantie) dan “zijn er verschillende manieren om hiermee om te gaan. Het meest voorkomende is het inpassen in het bestaande kader van de nieuwe informatie, of het oprekken van het referentiekader. Het aannemen van een geheel nieuw referentiekader gebeurt minder vaak omdat het energie en inspanning vereist”. Waarom de één in staat is meer cognitieve dissonantie toe te laten dan de ander blijft een onbeantwoorde, maar interessante vraag. Een ander opmerkelijk verschil tussen personen is dat de een soms veel meer twijfelt dan de ander; vooral het verschil in twijfel over onbelangrijke dingen is soms opmerkelijk. De een twijfelt jaren over het verlaten van zijn of haar partner, maar heeft slechts een paar seconden nodig voor het uitzoeken van een pastasaus; terwijl de ander zonder enige twijfel zijn of haar partner verlaat, en juist tijden nodig heeft voor het uitzoeken van een pastasaus. Het werk van de Nijmeegse hoogleraar Ap Dijksterhuis biedt een mogelijke interpretatie voor dit verschil. In zijn boek, “Het slimme onbewuste”, betoogt hij hoe ons onbewuste vaak erg goed in staat is om met name complexe keuzes te maken, beter dan wanneer we hier bewust over nadenken. Maar, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is bewust nadenken ook behulpzaam bij het maken van relatief simpele vraagstukken. Het onderzoek van Dijksterhuis suggereert dat twijfel in het rationele denken functioneel is, afhankelijk van de complexiteit van het vraagstuk. Twijfel bij iets wat ook zonder bewust nadenken prima lukt (bijvoorbeeld pianospelen) kan het gevolg hebben dat het proces vastloopt en dat het uiteindelijk veel langer duurt en minder efficiënt verloopt. Wat Dijksterhuis daarbij over het hoofd ziet, is de functie van het doordenken van complexe maatschappelijke vraagstukken:
23
Twijfel
24
twijfel aan een bepaald proces dat al eeuwenlang zonder er veel bij na te denken op een bepaalde manier verloopt, leidt juist tot verbeteringen door er bewust over na te denken. Om terug te gaan naar het pastaschap, waar onze ongelukkige klant nog steeds aan het twijfelen is over zijn keuze: bepaalde mensen vertrouwen voor het maken van bepaalde keuzes op hun onbewuste, terwijl anderen veel minder op dit mechanisme vertrouwen en een sterkere neiging tot twijfel vertonen. James zou dit zien als een tegenstelling waarbinnen de één neigt naar twijfel, en de ander naar geloof en zekerheid. Dat deze twee elkaar niet uitsluiten werd geopperd door de Leidse psychiater Rümke. Hij stelde dat er verschillende soorten geloof bestaan en dat twijfel juist van belang is voor persoonlijke groei en religieuze ontwikkeling. Hij maakte een onderscheid tussen intuïtieve twijfel en rationele twijfel (twijfel in het logisch redeneerproces). Beide vormen van twijfel kunnen onderzoek naar de aard van de werkelijkheid tot gevolg hebben, zo stelde Rümke. In zijn visie is twijfel goed verenigbaar met geloof, mits opgevat als een veranderde ervaring van de werkelijkheid. Hiermee gaat hij in tegen gangbare opvattingen, waarin geloof en twijfel tegenover elkaar staan. Welbeschouwd is het mechanisme dat Rümke voorstelt voor het geloof de drijvende kracht achter de wetenschap. Daar is het namelijk al eeuwen te zien dat twijfel tot verdere ontwikkeling leidt; immers, als niemand ooit aan een oude theorie twijfelt, komt er nooit een nieuwe voor in de plaats. Echter, dit beeld blijkt niet overal in de wetenschap te kloppen. “Bij publicaties in tijdschriften en presentaties op congressen is het van belang dat men heldere en significante resultaten presenteert,” zegt Sools. “Het gevolg is dat niet significante resultaten en onzekere conclusies of tussenresultaten vaak minder serieus worden genomen. Op sommige congressen bestaat echter wel de ruimte om een voordracht te houden zonder een duidelijke conclusie, om aan het eind naar de ideeën van het publiek te vragen. Dit is echter wel afhankelijk van het onderzoeksgebied en de status van de onderzoeker.” Een onderzoeker die op het punt staat een grote ontdekking op medisch gebied te doen, zal de voorlopige onderzoeksresultaten liever voor zich houden. Maar even zo goed zal een emeritus professor gewaagdere uitspraken kunnen doen dan een beginnend onderzoeker. Een discipline als de psychologie, die zichzelf
wil modelleren naar het natuurwetenschappelijke ideaal, zal misschien extra moeite doen om harde conclusies te presenteren om zichzelf te bewijzen. Logischerwijs zal er dan ook minder status-ondermijnende twijfel toegestaan worden. Het is niet zo dat openbare twijfel compleet verboden is. Binnen elke discipline zijn wel niches waar in het openbaar getwijfeld kan worden over wetenschappelijk onderzoek. In de media, daarentegen, lijkt het verboden om als wetenschapper te twijfelen. Daar is het zaak voor een wetenschapper de indruk te wekken dingen zeker te weten. Dit heeft te maken met het maatschappelijke beeld van wetenschappers als expert en als producent van kennis, in plaats van als nieuwsgierige mens op een gezamenlijke zoektocht naar kennis die nooit af is. Wat betreft openbare twijfel in de wetenschap zegt Sools dat het geen slechte zaak zou zijn om wat meer twijfel toe te staan. Dit zou het mogelijk maken om tussenresultaten, onzekere en niet significante bevindingen van onderzoek naar buiten te brengen, zodat de wetenschap er als gemeenschap op kan reageren en ervan kan leren; wat het wetenschappelijk proces hoogstwaarschijnlijk ten goede komt. “Bescheidenheid over wat we weten is gepast,” eindigt ze, “het is al vaak genoeg gebleken dat iemand zeker was over een bepaalde theorie waarna deze incorrect bleek.” Na een gesprek van ruim een uur was de thee opgedronken, de pastasaus gekozen, en de partner verlaten. Twijfel vormt een belangrijk deel van onze dagelijkse bezigheden en het is nodig voor een goede beoefening van wetenschap.Van kleine alledaagse tot belangrijke keuzes of waarheden, overal wordt aan getwijfeld. Maar hoe je het ook wendt of keert, het is een van de dingen dat ons mens maakt.
Is twijfel aangeboren of aangeleerd?
25
26
KR KITIS R CHD IT IS ENK CHDE EN NK E N kritisch denken Maartje Hendrikse (Biomedische Technologie) Gréanne Leeftink (Technische Bedrijfskunde) Jessica Steur (Psychologie)
27
Kritisch denken
Inleiding Wetenschap en kritisch denken lijken een onafscheidelijke tweeling. Je vraagt de een en je krijgt automatisch de andere erbij. Zo hoort het toch? In deze katern onderzoeken wij dit beeld. En daarbij komen meteen al een aantal vragen naar boven. Denken wij wel kritisch genoeg over de wetenschap? Wat houdt kritisch denken eigenlijk in? Wat is het verschil tussen kritisch denken en kritisch zijn? En wat voor invloed heeft dit verschil op onderwijs en maatschappelijke vraagstukken? 28
In het essay wordt de eerste vraag behandeld door Maartje Hendrikse, in de column van Gréanne Leeftink wordt kritisch gekeken naar de basis van je keuzes en door Jessica Steur is er een interview afgenomen bij drie universitaire docenten die hun mening geven over het onderwerp kritisch denken op verschillende gebieden.
Kritisch denken over wetenschap Essay door Maartje Hendrikse Hoe kritisch zijn we tegenover wetenschap? Recentelijk zijn gevallen van fraude ontdekt bij vooraanstaande wetenschappers, zoals Diederik Stapel. Het bleek dat een groot aantal van diens artikelen gebaseerd waren op verzonnen gegevens (Stapel, 2011). Had dit voorkomen kunnen worden als we kritischer geweest waren? Een ander voorbeeld is de gezondheidszorg. Medische behandelingen moeten aan allerlei wetenschappelijke criteria voldoen. Maar laat dit nog wel genoeg ruimte voor verplegend personeel om uit eigen ervaring te handelen? Dit alles leidt mij tot het stellen van de vraag: “Denken we wel kritisch genoeg over wetenschap?”. Hierop probeer ik een licht te werpen in dit essay. Wat is kritisch denken? Iedereen heeft wel een idee over wat kritisch denken is, toch is het geven van een korte omschrijving naar mijn mening wel op zijn plaats.Van Dale geeft als definitie van ‘kritisch’: ‘geneigd, bekwaam tot oordelen’. Hier zit een negatieve kant aan, want als je oordeelt, dan lever je soms negatieve kritiek. Dat leidt tot een beeld dat sommige mensen hebben van kritisch zijn, namelijk dat iemand die kritisch is altijd alles afkeurt. Maar dat hoeft natuurlijk niet, dit oordelen kan ook leiden tot het geven van complimenten of het stellen van kritische vragen en dat wordt juist als iets positiefs gezien.Verder komt ook het woord ‘bekwaam’ terug in de definitie van Van Dale. Niet iedereen is even bekwaam om diepgaande, inhoudelijke kritiek te leveren. Daarom worden verschillende niveaus van kritiek leveren onderscheiden, zoals uitgebreid staat omschreven in ‘Intellectuele passies – Academische vorming voor kenners’ (Procee, 2011). Ik zal ze hier kort noemen. Het laagste niveau is evaluatie, op dit niveau wordt er gekeken of er geen individuele fouten gemaakt worden. Zulke fouten kunnen voorkomen in berekeningen, formuleringen of redeneringen. Een niveau hoger spreekt men van de reflective practitioner, men levert dan kritiek binnen een vakgebied. Dat kan betrekking hebben op het maken van planningen of het nemen van bepaalde beslissingen. Het allerhoogste niveau is metakritiek, hierbij gaat het om kritisch reflecteren op een vakgebied. Kennistheoretische metakritiek gaat om het inzien van beperkingen van wetenschappelijke uitgangspunten en sociale metakritiek gaat om het plaatsen van het vakgebied in een historische, maatschappelijke en morele
29
Kritisch denken
30
context. Deze niveaus komen allemaal terug bij het beoefenen van wetenschap en het kritisch denken over wetenschap. ‘Kritisch zijn’ is natuurlijk niet hetzelfde als ‘kritisch denken’. Er is wel enige overlap tussen de twee, omdat iemand kritisch kan zijn, nadat hij kritisch nagedacht heeft. Kritisch denken uit zich in kritisch zijn, dus in het leveren van kritiek of het stellen van kritische vragen. Bij kritisch denken speelt het stellen van kritische vragen aan jezelf een grote rol, dit maakt dat je een oordeel kunt vormen en vervolgens kritisch kunt zijn. Je zou dus kunnen zeggen, dat deze vragen die mensen zichzelf stellen als ze kritisch denken, in te delen zijn in dezelfde niveaus als bij kritiek leveren. Dat mensen zichzelf zulke kritische vragen stellen, is van groot belang. Waarom is kritisch denken belangrijk? Wetenschap kan niet bestaan zonder kritisch denken. Als alles goed gaat, komen alle drie de niveaus van kritisch denken terug. In de eerste plaats vindt evaluatie plaats door een wetenschapper zelf. Heb ik geen fouten gemaakt in mijn berekeningen? Zijn mijn resultaten betrouwbaar? Zijn mijn conclusies geldig? Heb ik betrouwbare bronnen geciteerd? Dat zijn dingen die een wetenschapper zichzelf dient af te vragen. Daarnaast zullen zijn collega’s deze dingen bekijken en vervolgens zullen ze naar het werk van de wetenschapper kijken als reflective practitioners. Heeft de wetenschapper juiste beslissingen genomen? Heeft hij geen rare aannames gemaakt? Dat zijn dingen die zijn collega’s zich als reflective practitioners af kunnen vragen. Tenslotte spelen buitenstaanders een belangrijke rol door het leveren van metakritiek. Zijn de proefpersonen juist behandeld? Worden de wetenschappelijke ontdekkingen voor de juiste doeleinden gebruikt? Dat zijn belangrijke kritische vragen van het derde en laatste niveau. Wat is er dan misgegaan bij Diederik Stapel? In de eerste plaats was hij niet kritisch genoeg ten opzichte van zijn eigen werk. Zelf zei hij in een reactie in de Volkskrant dat de prestatiedruk hem teveel geworden is (Stapel, 2011).Vervolgens hebben zijn collega’s de fouten die hij gemaakt heeft over het hoofd gezien. Wellicht durfden ze niet kritisch te zijn omdat hij aanzien genoot? Blijkbaar kunnen persoonlijke factoren een rol spelen en dat brengt mij op een ander belangrijk punt, namelijk de beperkingen van de wetenschap.
Beperkingen van de wetenschap Persoonlijke factoren spelen een rol bij de eerste beperking van de wetenschap. Deze eerste beperking is dat vooroordelen en belangen wetenschappelijk onderzoek vaak (ongemerkt) kunnen beïnvloeden. Het is echter niet de enige beperking. Ten tweede is er nog de beperking dat wetenschap niet op alle vragen antwoord kan geven. De laatste beperking is dat de wetenschappelijke methode strikt genomen niet geldig is. Daarom geeft wetenschap niet ‘de waarheid’, maar een zo goed mogelijke verklaring. Dit zal ik hieronder nader toelichten. 31
Eerste beperking Wetenschappers zijn individuen en individuen maken fouten. Dit hebben we al kunnen zien in het geval van Diederik Stapel. Bovendien hebben individuen vooroordelen en belangen. Dat maakt het erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om ècht objectief te zijn. Iets dat van cruciaal belang is bij het doen van wetenschappelijk onderzoek. Een voorbeeld: een arts doet onderzoek naar een nieuw medicijn. Hiervoor heeft hij twee groepen proefpersonen, de ene groep krijgt het medicijn en de controle groep krijgt een placebo. De arts weet welke proefpersoon in welke groep zit. De arts is overtuigd van de werking van het medicijn en is meer geïnteresseerd in de groep proefpersonen die het medicijn krijgt. Hij stelt deze groep proefpersonen (ongemerkt) meer op hun gemak dan de controlegroep en daardoor voelen ze zich ook beter dan de controlegroep. Dit zou er toe kunnen leiden dat uit het onderzoek komt dat het medicijn werkt, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. Deze situatie probeert men bij het doen van wetenschappelijk onderzoek te voorkomen door waar mogelijk de dubbelblindmethode toe te passen. De arts weet dan niet welke proefpersoon in welke groep zit. Dit illustreert naar mijn mening goed welk effect vooroordelen en belangen kunnen hebben. Dit is de eerste beperking van de wetenschap: dat vooroordelen en belangen wetenschappelijk onderzoek vaak (ongemerkt) beïnvloeden. Tweede beperking “Leken hebben te hoge verwachtingen van de wetenschap en de wetenschap doet alsof ze op alle vragen antwoord kan geven. ‘Meten is weten’ is prima, maar niet alles is meetbaar. Je kunt niet alles weten.” Dat zei de filosoof Coen Simon in een artikel in het Brabants Dagblad (Lierop, 2011 ). Interessant, want welke vragen zou de wetenschap dan niet
Kritisch denken
32
kunnen beantwoorden? Coen Simon impliceert dat dit vragen zijn over dingen die je niet kunt meten. In een ander artikel zei Kirk-Smith (2005) hier meer over. Wetenschap kan geen antwoord geven op vragen over geloof, zoals de vraag: “Bestaat God?”. Geloof is een overtuiging die niet gebaseerd is op bewijs en wetenschap draait juist om bewijs. Daarom zal wetenschap op vragen over geloof geen antwoord kunnen geven, want hoe zou je kunnen meten of God bestaat? Hierover is meer te lezen in het katern ‘Geloof ’. Wetenschap zal ook geen antwoord kunnen geven op vragen over morele of ethische kwesties, bijvoorbeeld de vraag: “Mogen we mensapen gebruiken als proefdieren?”. Ethiek als normatieve wetenschap geeft je alleen de hulpmiddelen om een ethische kwestie van verschillende kanten te kunnen bekijken, maar je zult toch echt zelf een oordeel moeten vormen. Je kunt niet meten of iets goed of slecht is. Dit is de tweede beperking van de wetenschap: wetenschap kan niet op alle vragen antwoord geven. Derde beperking De derde en laatste beperking zit in de wetenschappelijke methode zelf. De wetenschappelijke methode is gebaseerd op inductie en deductie. Inductie is het maken van generalisaties op basis van observaties. Deductie is het maken en testen van voorspellingen op basis van de generalisaties. Het probleem met inductie is dat je alleen een geldige generalisatie kunt maken of een conclusie kunt trekken als je alle relevante observaties gedurende alle tijd hebt gedaan (McComas, 1997). En dat is natuurlijk niet mogelijk. Een voorbeeld: je wilt de kleur van kuikens bestuderen. Je gaat naar een boerderij en ziet daar alleen maar gele kuikens. Daaruit zou je kunnen concluderen dat alle kuikens geel zijn (inductie). Je gaat dit testen door nog op een andere boerderij te gaan kijken of daar ook alle kuikens geel zijn (deductie). Als dit het geval is, blijft je conclusie voorlopig geldig. Pas als je een kuiken tegenkomt dat bijvoorbeeld bruin is of als iemand anders aantoont dat er ook bruine kuikens bestaan, dan zal je conclusie niet meer geldig zijn. Wetenschap geeft dus niet ‘de waarheid’, maar simpelweg de best mogelijke verklaring. En die geldt totdat er een verklaring komt die beter is (Kirk-Smith, 2005). Dit is de derde beperking van wetenschap: de wetenschappelijke methode is eigenlijk niet geldig, daarom geeft wetenschap niet ‘de waarheid’, maar de best mogelijke verklaring. In het interview wordt nog verder ingegaan op deze beperking van de wetenschap, die het eerst omschreven is door Popper. Het is belangrijk je te realiseren dat wetenschap beperkingen heeft en om deze beperkingen in het achterhoofd te houden bij het kritisch denken over wetenschap. Een
van de dingen die voortkomen uit wetenschap is technologie. Aangezien wetenschap geen antwoord kan geven op ethische kwesties, maakt dat technologie niet automatisch ethisch verantwoord. Omdat technologie een grote rol speelt binnen mijn vakgebied Biomedische Technologie, wil ik ook nog ingaan op het belang van kritisch denken bij de ontwikkeling van technologie. Rol van de technologie Technologie kan een grotere invloed hebben op ons leven dan we denken. Denk bijvoorbeeld aan e-mail, we kunnen nu niet meer zonder. Aan de ene kant is dat misschien een positieve ontwikkeling, we hoeven nu niet meer lang te wachten op de post. Aan de andere kant bracht het ook negatieve dingen met zich mee, die voorheen niet zo’n probleem waren. Bijvoorbeeld spam, die je ongewenst bestookt met reclame over van alles en nog wat. Of phishing e-mails, die je bankgegevens proberen te ontfutselen. Ook medische technologie kan een grote invloed hebben op ons leven, een voorbeeld hiervan zijn telemedicine systemen. Dit soort systemen wordt ontwikkeld voor chronisch zieken en kan hen helpen om een gezondere levensstijl te creëren. Het systeem kan vaak ook alarm slaan als er iets niet goed gaat. Het probleem hierbij is dat het gedrag van de patiënt beïnvloed wordt, om zijn levensstijl te kunnen veranderen (Schermer, 2007). Om dit te kunnen doen zal het systeem manipulatief en dwingend moeten zijn, maar in welke mate? Bij een manipulatief systeem zou je kunnen denken aan een ‘slimme’ koelkast, die steeds tegen je zegt dat cola slecht is voor je tanden. Waarschijnlijk ben je dan minder snel geneigd om cola te gaan drinken. In een extreem geval zou deze koelkast zichzelf op slot kunnen doen op momenten dat jij altijd cola drinkt. Een dwingend systeem zou bijvoorbeeld een systeem kunnen zijn dat je vertelt dat het tijd is om je medicijnen in te nemen. In een extreem geval zullen er allerlei toeters en bellen afgaan die alleen ophouden als je de medicijnen ook daadwerkelijk in hebt genomen. Een telemedicine systeem zou een patiënt kunnen helpen door hem gezonder te maken en alarm te slaan in noodgevallen. Echter zou het ook zijn autonomie, de mate waarin hij zelf beslissingen kan nemen, kunnen verkleinen. Willen we dat wel? Dat is een afweging die we zelf zullen moeten maken. Ook bij andere vormen van technologie zou het nuttig kunnen zijn om er eens bij stil te staan of ze niet meer invloed op ons hebben dan we in eerste instantie denken. Ook dat is kritisch denken.
33
Kritisch denken
Slot Wetenschap is geen god. Het is slechts een middel om de wereld om ons heen beter te begrijpen. Dit middel heeft beperkingen en het zou niet kunnen bestaan zonder kritisch denken. Ik heb laten zien waarom kritisch denken over wetenschap belangrijk is, nu is het aan u. Wat vindt u? Denkt u kritisch genoeg over wetenschap? Bronvermelding 34
Kirk-Smith, M. (2005). Fundamental concepts behind scientific research demystified. The International Journal of Aromatherapy , 24-29. Lierop, T. v. (2011 , november 18). Wetenschap maakt ons tot warhoofden. Brabants Dagblad . McComas, W. F. (1997). Myths of Science: Lessons of Misconceptions and Misunderstandings from a Science Educator. Skeptic , 88-95. Procee, H. (2011). Intellectuele passies - Academische vorming voor kenners. Budel: Damon. Schermer, M. (2007, november 8). Gedraag je! Ethische aspecten van gedragsbeïnvloeding door nieuwe technologie in de gezondheidszorg. Pre-advies uitgebracht ten behoeve van de jaarvergadering van de Nederlandse vereniging voor bio-ethiek . Stapel, Diederik (2011, oktober 31). ‘De druk is mij te veel geworden’. Volkskrant.
Groepsdruk overwint Column door Gréanne Leeftink In het wetenschappelijk onderwijs word je overladen met de kritische houding. Zonder kritisch te denken is er geen carrière voor je weggelegd. Dat wordt tenminste altijd beweerd. Je moet zélf nadenken, voordat je zomaar vooronderstellingen aanneemt of op basis van onbewezen feiten actie onderneemt. Deze houding wordt bewezen door moeilijke vragen aan docenten te stellen tijdens colleges en door het op zoek zijn naar de achtergrond van bepaalde aannames. Zo afgestudeerd ben je een ervaren kritisch denker. Schijnt. Wanneer je vervolgens gaat werken, ga je meestal in teamverband aan de slag. Theoretisch wordt in teams een kritische houding nog meer gewaardeerd. Door alle kwaliteiten van elk individu te waarderen en naar waarde te schatten, wordt de performance van een team namelijk steeds sterker. Kortom: werk is de ultieme plek om je kritische houding te uiten en verder te ontwikkelen! Toch zijn er ook mensen die het fenomeen kritische houding (nog) niet lijken te kennen. Deze personen moeten nog leren wat het is om niet gevoed te worden met kennis, zonder de bron hiervan te onderzoeken. Ze doen alles wat er tegen hen gezegd wordt. Zo ben ik afgelopen zomer een groep studenten tegengekomen die op hun knieën in het gras zaten, om gras te gaan eten. Waarom? Omdat hun mascotte, een knuffelkonijn,
anders alleen zijn gras moest eten. Waar is de kritische houding dan gebleven?! Deze studenten waren in een groep, de beste plek om kritisch te zijn. Ze hadden geleerd wat een kritische houding is, en hoe je hem aanmeet. Toch bleef daar niets van over. Hoe kan dit? Kan het groepselement afbreuk doen aan je kritische houding? Is groepsdruk dan tóch sterker dan het kritische verstand? Al jaren geleden is onderzocht dat groepsdruk alles overwint. De grenzen van mensen worden overschreden, denk maar terug aan de overbekende Millgram experimenten waarin proefpersonen anderen opzettelijk zeer pijnlijke stroomschokken toedienden omdat de proefleider zei dat het wel kon. De eigen mening van mensen wordt onderdrukt, denk maar aan de overeenstemmingsexperimenten van Asch,
35
Kritisch denken
waarbij twee lijnstukken van dezelfde lengte moesten worden aangewezen, en het overgrote deel van de mensen voor het overduidelijke onjuiste antwoord kozen, omdat alle andere aanwezigen dit antwoord ook vol overtuiging
36
hadden gegeven. Waarom zou dat in onze tijd anders zijn? Zelfs door kritisch te denken, kun je niet tot een andere conclusie komen: Groepsdruk overwint.
37
Is kritisch denken beperkend of verrijkend?
Kritisch denken
Gelieve veel kritiek Kritisch denken is vandaag de dag een immens populaire term. Werknemers zoeken het in hun sollicitanten, leraren willen dat hun leerlingen het leren, de wetenschap is er grotendeels op gebouwd en zelfs de maatschappij vraagt steeds meer om de kritische consument. De oorsprong van kritisch denken ligt binnen de westerse wereld in het oude Griekenland, waar Socrates (470-399 v.Chr.) de fundering legde voor de socratische methode welke tot doel heeft tot ware kennis te komen. Maar wat houdt kritisch denken nou precies in? Scriven en Paul (1987) beschreven het op de internationale conferentie van Critical Thinking and Education Reform als: “het intellectueel gedisciplineerde proces van actief en vakkundig conceptualiseren, toepassen, analyseren, synthetiseren en/of evalueren van informatie verzameld uit, of gegenereerd door, observatie, ervaring, reflectie, redeneren, of communicatie, als een gids voor overtuiging en actie.” En dat is een hele mond vol. Ik zou het willen omschrijven als rationeel reflectief denken, gericht op het beslissen van wat te geloven of te doen. Er kan dan een onderscheid worden gemaakt tussen kritisch denken en kritisch zijn. Kritisch zijn heeft de neiging veel negatiever te klinken in de zin van commentaar geven en dingen afkeuren, terwijl kritisch denken neutraler lijkt. Het probleem van het willen focussen op kritisch denken ligt er echter in dat dit verweven is met kritisch zijn. Je kunt kritisch denken immers niet zien, dus ben je genoodzaakt te kijken naar de manier waarop zich dat uit en dat is kritisch zijn door bijvoorbeeld kritische vragen te stellen. Uitgaande van deze overlap vraag ik mij dan af: In hoeverre is kritisch denken gewenst? En wie beter te interviewen over dit onderwerp dan onderwijskundige dr. Joke Voogt, onderwijskundige dr. Amber Walraven en psycholoog dr. Pascal Wilhelm. Alle drie hebben ze hun mening gedeeld over kritisch denken in het onderwijs, de wetenschap en in de maatschappij.
Interview door Jessica Steur met dr. Joke Voogt, dr. Amber Walraven en dr. Pascal Wilhelm
38
De eerste vraag was de veelomstreden, veelgestelde vraag: Is de student tegenwoordig nog wel kritisch genoeg? Wilhelm geeft een voorbeeld van aarzeling dat deze vraag precies omschrijft: “Tijdens een werkcollege vroeg
ik eens aan een student wat ze vond van iets dat in het boek stond dat we gebruikten. Haar reactie was er één van verbazing: Het staat er toch? Wie ben ik om daarover iets te zeggen.” Walraven stelt dat studenten niet meer kritisch zijn als het gaat om de inhoud: “Je verdiepen in de stof, jezelf vragen stellen bij een artikel, de docent uitdagen, een mening hebben en die durven delen, het komt zo weinig voor. Studenten betalen veel geld voor onderwijs en het overgrote deel haalt lang niet alles uit hun opleiding. Studenten zijn echter wel heel kritisch als het gaat om ‘randvoorwaarden’. Hoe vaak lees ik geen evaluatieformulieren waarin staat dat Blackboard slecht gebruikt werd? Is dat nu echt wat nodig is om het onderwijs te verbeteren? Opvallend is dus dat kritisch zijn vaak extern gericht is en zelden gericht op de eigen inzet, eigen interpretaties, eigen fouten, eigen denkkader.”Voogt kaart een heel ander type voorbeeld aan: “Ik kom uit een generatie waarin we veel maatschappijkritiek hadden. Als je nu ziet hoe studenten toch protesteren tegen bijvoorbeeld de bezuinigingen in het hoger onderwijs is die maatschappijkritische functie toch wel weer zichtbaar in de huidige generatie studenten”. En gelijk heeft Voogt. Zo is er vorig jaar ook in Enschede een vereniging opgericht die strijdt voor de toegankelijkheid en kwaliteit in het onderwijs, genaamd Kritische Studenten Twente (KST). Samen met alle andere studentenbewegingen van Nederlandse universiteiten lijkt de student te vechten voor zijn stem. Op het gebied van onderwijs zijn Voogt en Wilhelm het eens, Wilhelm: “Om kritisch te zijn heb je enig inzicht nodig. En voor inzicht is weer enige kennis vereist. Het duurt dus even voor je op een bepaald vakgebied in staat bent om kritisch te zijn. Met de ontwikkeling van de student in de loop van de studie en de juiste ondersteuning komt de kritische zin op gang.” Een pionier op het gebied van kritisch denken is Karl Popper (1902-1994). Hij is bekend geworden door de opvatting dat de toenmalige klassieke wetenschapsmethode van observatie en inductie niet optimaal werkt, waardoor zijn pleidooi voor falsificeerbaarheid als criterium voor wetenschap opkwam. Poppers falsificatieprincipe (er moet altijd geprobeerd worden een theorie te weerleggen, lukt dat niet, dan kun je voorlopig aannemen dat de theorie klopt) staat centraal in de wetenschap van vandaag en studenten worden hier dan ook naar opgeleid.Voogt: “Poppers aanpak werkt behoorlijk goed in de wetenschap
39
Kritisch denken
40
en onze studenten worden hier dan ook mee groot gebracht”. Waarop mijn vraag volgde: Moeten we bij Poppers aanpak blijven? Voogt: “Het is natuurlijk niet de enige manier waarop kennis verworven kan worden en dat weten we ook wel, maar op dit moment denk ik dat in de sociale wetenschappen Popper het meest vruchtbaar is gebleken. We weten ook wel dat het niet zaligmakend is, maar het is het beste wat we nu hebben. Ik zou dus zeggen laten we er voorlopig maar mee doorgaan, maar je moet je ogen wel openhouden voor andere benaderingen en die moet je ook op hun waarde schatten, want misschien kunnen we ons wel veel beter ontwikkelen met een ander paradigma. De empirische vorm van de sociale wetenschappen is natuurlijk nog maar jong, misschien 150 jaar. Het kan dus nog alle kanten opgaan en daar moet je voor open staan. Dat hoort volgens mij ook bij kritisch denken.” Is kritischer denken dan nodig in de wetenschap? Walraven: “De wetenschap heeft een flinke deuk opgelopen de laatste tijd met alle verhalen over fraude. Dit had deels voorkomen kunnen worden als collega’s elkaars werk kritischer hadden bekeken en niet waren afgegaan op status.” Wilhelm: “Jazeker, het vormt zelfs de basis. Alleen is de mens een gewoontedier en doet kritisch denken een beroep op het vermogen om je aan gewoonten te ontrekken. Hoewel dat op zichzelf natuurlijk ook weer een gewoonte kan worden.” Wilhelm kaart aan dat zijn vakgebied, de psychologie, ook onderhevig is aan gewoonten. De nadruk zou liggen op het publiceren van positieve resultaten en daar hangt promotie van af en zelfs het voortbestaan van onderzoeksgroepen. “Het gaat dus om lijfsbehoud en dat is een begrijpelijke gewoonte, maar de psychologie als wetenschap zou er echter beter van worden als zij zich zou afvragen of zij nog wel met wetenschap bezig is. Zoals de natuurkundige Richard Feynman stelde: “They (de sociale wetenschappers) follow the forms.” We volgen de regels en procedures van het vak, maar stijgen daar niet bovenuit. Feynman vond dat wetenschappers het aan zichzelf verplicht zijn zich af te vragen of wat ze doen nog wel wetenschap is. Is theorievorming nog wel het doel? In de psychologie is dit een zeer actuele vraag die om een kritische houding vraagt.”
Kritisch zijn lijkt dus veel positieve kanten te hebben. Dit wekt mijn interesse, is er ook iets negatiefs aan kritisch denken? Wanneer is kritisch bijvoorbeeld te kritisch? Walraven: “Als je gaat zoeken naar kritiek, omdat je geen goede punten wilt aanstippen. Of als kritiek of angst voor kritiek je tegenhoudt om iets te proberen of ondernemen.”Voogt: ”Op het moment dat je oogkleppen op gaat krijgen en niet meer openstaat voor mensen die het anders doen. Als je denkt mijn manier van doen is het beste, dan ben je te kritisch. Dat lijkt mij een beetje een heilloze weg.” Wilhelm: “Te kritisch zijn kan contraproductief zijn. Te kritisch zijn op jezelf, bijvoorbeeld, of teveel beren op de weg zien kan ook tot stilstand leiden. En stilstand is achteruitgang en dus onwenselijk. Soms moet je ook gewoon keuzes maken om later weer opnieuw kritisch te kunnen zijn. Ik heb mijzelf echter aangeleerd zo min mogelijk een waardeoordeel te hebben over kritische uitingen. Stel je voor dat niemand meer kritisch zou zijn. In de politiek is de kritische zin sterk toegenomen en ik merk dat het ervoor zorgt dat politici meer te rade moeten gaan bij hun eigen uitgangspunten. Wat vind ik echt belangrijk? Wat zijn de waarden en normen waar ik niet aan wil tornen?” Een vervelend type kritisch denken blijkt te schuilen in de student die loze kritiek levert zonder argumenten, zo stelt Voogt. Ook Wilhelm heb ik gevraagd welk type kritisch denken niet zo gewaardeerd wordt. “Wat ik minder fraai vind is als kritisch denken ego-gericht is. Ik ga er het liefst van uit dat ieder mens in principe het beste wil voor iedereen, maar soms voert het eigenbelang de boventoon. Kritisch denken uit profilering mist de positieve grond dat de kritiek is gericht op het beste voor iedereen. Het ziet eruit als kritische zin, maar dat is het niet. Daar houd ik niet zo van.” Walraven durfde wat harder te antwoorden en zegt dat ze een hekel heeft aan kritisch denken dat er op gericht is aan te tonen dat de ander faalt en jij beter bent. Als voorbeeld geeft ze een reviewer die haar artikel over informatievaardigheden en de problemen die mensen daarmee hebben op internet heeft beoordeeld. “Reviewer 4 had één zin: ‘I am perfectly capable of using Google to find info, so I don’t see the problem.’ Eigenlijk is dit meer zwart-wit denken verward met kritisch denken, daar heb ik een hekel aan.” Wanneer ik vraag wat voor andere typen kritisch denken er nog te onderscheiden zijn verwijst Wilhelm naar de Watson-Glaser Critical Thinking Appraisal, een test die kritisch denken als concept meetbaar heeft gemaakt in
41
Kritisch denken
de psychologie. Deze test wordt zowel voor selectie- als loopbaanvraagstukken veel gebruikt om zo succes op hoger managementniveau te voorspellen en bestaat uit een aantal schalen die betrekking hebben op aannamen, deducties, interpretaties, evaluaties en conclusies. “Dit zijn domeinonafhankelijke aspecten, maar deze hebben in verschillende domeinen een andere, specifieke invulling. Dat maakt dat er veel typen kritisch denken te onderscheiden zijn.”
42
Als laatste heb ik een vraag gesteld die voortkomt uit mijn persoonlijke belangstelling. Moet je altijd wel overal kritisch over nadenken? Wat doet dat met je als persoon? Het lijkt mij namelijk dat de mooie, simpele dingen soms verpest kunnen worden door kritisch te zijn. Of is dat dan weer een soort angst die je aan zult treffen als je te kritisch bent? Is het dan minder mooi dan gedacht? Kortom, maakt kritisch zijn ongelukkig? Gelukkig waren de antwoorden ontkennend. Zo gaf Voogt aan dat het eigenlijk altijd een verrijking was, zo’n gezonde portie kritiek, evenals Walraven. En ook Wilhelm antwoordde resoluut nee. “Eerder het omgekeerde. Het is een paradox. Kritisch zijn betekent aan de ene kant onzekerheid en twijfel, maar aan de andere kant is het een bevrijding. Misschien wel omdat je door kritisch te zijn controle ervaart. Alleen de paradox maakt dat niet iedereen die bevrijding zal ervaren. Mensen reduceren onzekerheid en twijfel liever door vast te houden aan bepaalde overtuigingen, waarden en normen.” Dat we nog lang niet van het kritisch denken af zullen stappen is dus wel duidelijk. De student kan opgelucht ademhalen. De op Popper gebaseerde wetenschappelijke opleiding zal ons voldoende kennis en vaardigheden laten ontwikkelen waardoor wij in staat zullen zijn goed kritisch te denken. De wetenschap lijkt baat te hebben bij een toename in kritisch denken, maar er kleven ook nadelen aan het concept. Kritisch denken is en blijft voorlopig nog wel even een populaire term in allerlei aspecten van de samenleving en zelfs geluk is min of meer te linken aan het concept, of het nu staat voor onzekerheid en twijfel of bevrijding en verrijking. Maar kun je eigenlijk wel iets zeggen over wanneer kritisch denken goed is en wanneer niet? In hoeverre het gewenst is? De bovenstaande antwoorden geven vaak ‘enerzijds anderzijds’ of ‘ligt eraan in welke mate’ weer. Kritisch denken is goed, tenzij
er ‘te’ voor staat, maar zelfs dan is het nog wel eens goed. Daarbij komt dat iedereen waarschijnlijk een ander antwoord zal geven. Het gewenste niveau van kritisch denken is immers afhankelijk van de persoon en de situatie. Tevens heeft het concept iets ontastbaars, dat moeilijk precies vast te grijpen is. En er zijn veel andere dingen nodig om kritisch te denken: kennis, intelligentie, vaardigheden, enzovoort. Zoveel factoren om rekening mee te houden. En hoewel kritisch denken ons erg veel heeft gebracht lijkt het niet mogelijk een optimaal niveau aan te wijzen. Is die er überhaupt? Misschien kan de volgende Socrates dat ons vertellen. 43
44
KE KE NNI NN S IS KENNIS Iris van den Nieuwenhuizen (Industrieel Ontwerpen) Alien Stevens (Biomedische Technologie) Peter Riezebos (Psychologie, Communicatiewetenschap, Bedrijfskunde)
45
Kennis
Inleiding Kennis. We hebben het er zo vaak over, zeker binnen het hoger onderwijs. Maar wat is kennis nu eigenlijk? In dit hoofdstuk mogen wij, Alien Stevens, Iris van den Nieuwenhuizen en Peter Riezebos, een poging wagen het concept van kennis te verduidelijken.
46
De keuze voor kennis lag wat ons betreft vrij voor de hand. Als honoursstudenten zijn wij sterk intrinsiek gemotiveerd jegens kennis. Of dit nu wetenschappelijke historische beschouwingen zijn of meer theoretische exercities binnen een specifieke discipline, we trachten kennis te absorberen en eigen te maken vanuit een oprechte interesse. Maar zoals met zoveel woorden en begrippen hanteren wij deze dagelijks veelal zonder goed te beseffen waar we over spreken.Vanuit de meer filosofische beschouwingen van het honoursprogramma voelden wij ons dan ook aangetrokken tot een diepere inzichtelijkheid van de idee van kennis. Kennis op zich is een tamelijk breed begrip. Om meer richting te geven kozen wij om deze reden voor een tweetal afgebakende varianten, te weten kennis door studeren en de kenniseconomie zoals deze sinds enkele jaren maatschappelijk veelvuldig gehanteerd wordt. Door middel van een column, essay, interview, illustratie en kritische vraag willen wij de lezer meenemen op een intellectuele reis langs de verschillende verklaringen van het begrip. In haar column over de kenniseconomie start Alien Stevens onze zoektocht. Vervolgens maken we een verdiepingsslag door middel van het door Peter Riezebos geschreven essay over kennis, waarbij hedendaagse percepties en oude filosofische benaderingen worden verbonden tot een meer omvattend beeld.Voorts zal Iris van den Nieuwenhuizen door middel van een interview betreffende tentamineren en examineren ingaan op het testen van kennis.Vanuit de gedachte dat afbeeldingen meer zeggen dan woorden probeert Peter Riezebos naast de tekstuele verhandelingen kennis eveneens te illustreren middels een grafische impressie.
Kennis als grondstof Column door Alien Stevens Kenniseconomie en Biomedische Technologie. Wat weet ik nou van Nederland als kenniseconomie? Na enige verdieping in dit onderwerp blijk ik toch meer raakvlakken te hebben dan ik in eerste instantie dacht. Ik woon als bèta-studente op de campus, waar ook veel buitenlandse studenten studeren. Zowel zij als ik hebben te maken met de kenniseconomie. Helaas gaat het ondertussen niet goed met Nederland als kenniseconomie, zo hoorde ik toen ik een aflevering van Tegenlicht keek. De Nederlandse overheid heeft al jaren de ambitie om te behoren tot de internationale top vijf kenniseconomieën. Helaas staan we al jarenlang achterin de top tien. Een economie waarbij een groot deel van de groei voorkomt uit (technische) kennis wordt een kenniseconomie genoemd. We bereiken dit doel niet, omdat we een tekort hebben aan de belangrijkste grondstof, namelijk kennis. Er is in Nederland een tekort aan technisch hoogopgeleide jongeren. Het Platform Bèta Techniek heeft als opdracht van de overheid gekregen om te zorgen voor meer hoogopgeleide bètatechnici. Naast het Platform Bèta Techniek zijn er meer organisaties die bezig zijn met meer uitstroom van bèta technische studenten. In de vijfde klas van het atheneum ben ik met mijn natuurkundedocente naar een bijeenkomst geweest van het VHTO, een expertiseburau op het gebied van
meisjes en vrouwen en bèta, techniek en ict. Het VHTO geeft meisjes op scholen voorlichting over de keuze voor een technische studie. Een meisje dat kiest voor een technische studie... helaas was ik één van de weinigen in mijn jaar. Chinezen op kinderfietsjes op onze campus.Vaak heb ik me afgevraagd wat ze hier doen. Tijdens het schrijven van dit stuk heb ik daar een antwoord op gevonden. Zij zijn de kennis, die wij tekort komen. Niet alleen hier in Enschede maar ook op andere Nederlandse universiteiten en in het bedrijfsleven doen veel buitenlanders onderzoek. Het tekort aan hoogopgeleide technici in het bedrijfsleven wordt opgevuld met krachten uit het buitenland. China heeft juist een overschot aan kennis, vandaar dat er veel Chinese technici in Nederland komen werken.
47
Kennis
De benodigde kennis voor het bedrijfsleven komt voort uit onderzoek. Er wordt door de overheid en het bedrijfsleven tegenwoordig minder geld besteed aan onderzoek. Hoe komen we dan aan kennis? Hoe komen we aan de grondstof die ons doet voorlopen op buitenlandse concurrenten? Hoe komen
we aan de kennis waarmee we nieuwe producten op de markt kunnen brengen en kunnen exporteren? Onderwijs en onderzoek zijn de fundamenten van een kenniseconomie. Een ambitieuze overheid die bezuinigt op deze gebieden, hoe moet de top vijf van kenniseconomieën ooit bereikt worden?
48
De wereld om ons heen bestaat uit informatie. Deze informatie transformeren wij door zintuigelijke waarneming en het gebruik van onze hogere cognitieve vaardigheden tot kennis. Maar bestaat kennis buiten de mens om? De vraag die wij u hieromtrent willen meegeven:
Is het menselijk bewustzijn een vereiste voor kennis?
Kennis voor en tegen de kenniseconomie Essay door Peter Riezebos
You can know the name of a bird in all the languages of the world, but when you’re finished, you’ll know absolutely nothing whatever about the bird... So let’s look at the bird and see what it’s doing -- that’s what counts. I learned very early the difference between knowing the name of something and knowing something. (Richard Feynman) 49
De kenniseconomie. Het politieke toverwoord van Balkende II.Vandaag de dag veelvuldig gebruikt in menig debat, online opiniestuk of als universitair marketinginstrument. Maar wat betekent dit begrip nu precies? Spreken over de kenniseconomie resulteert voor mij vooral in een onbewuste Babylonische spraakverwarring. De ambiguïteit van het eerste element, kennis, maakt namelijk dat personen vergezeld van diverse referentiekaders het begrip sterk verschillend interpreteren. Wat voor de een als kennis geldt, kan door anderen, bijvoorbeeld wegens conflicterende culturele waarden, totaal anders gedefinieerd worden. En waar refereerde Jan Peter eigenlijk precies naar toen hij in 2006 poogde de Nederlandse burger richting kennisontwikkeling en -ontplooiing te stimuleren? In dit hoofdstuk behandel ik om deze reden de volgende vraag: wat is kennis en hoe verhoudt zij zich tot de politieke perceptie van de kenniseconomie. Politiek gezien op de kaart gezet door Balkenende II en verder gestipuleerd in het reageerakkoord van Rutte I, Nederland dient zich internationaal te profileren als zijnde een kenniseconomie om tegemoet te komen aan de mondiale concurrentie op dit gebied. “An investment in knowledge pays the best interest” zou Benjamin Franklin hebben gezegd.Velen zijn het daar mee eens (vandaar de structurele loftrompet als de jaarlijkse instroom in het hoger onderwijs, waar kennisadoptie zou moeten plaatsvinden, meer dan de reguliere indexering toeneemt).Volgens het woordenboek is kenniseconomie een abstract begrip uit de economie waarmee zoveel bedoeld wordt als dat een significant deel van de economische groei voortkomt uit (technische) kennis. Deze betreft een economie waarin de productiefactor ‘kennis’ een steeds belangrijkere plaats inneemt ten opzichte van meer traditionele zaken als arbeid, grondstoffen en kapitaal. Maar wat is deze kennis? We spreken er onderling vaak over. Hebt u al kennis genomen van? Of, hij/zij
Kennis
50
heeft veel kennis. Ook binnen Neerlandsch spreekwoordelijke domein komt het begrip kennis veelvuldig terug. ‘Door vragen wordt men wijs’. Betekenis: door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen. ‘Kennis is macht’, wat zoveel betekent als veel weten kan veel invloed betekenen (de uitspraak is eigenlijk van Sir Francis Bacon, die tot mijn grote teleurstelling maar al te vaak misbruikt en/of verkeerd geïnterpreteerd wordt). Als we spreken over ergens kennis van nemen, hebben we het dan over een eenmalige (vluchtige) en eenzijdige informatieoverdracht of meer het verstaan, eigen maken, beseffen en kunnen reproduceren van informatie? Bovenstaande quote van Richard Feynman geeft hieromtrent een prachtige reflectie; de discrepantie tussen iets kennen en weten.Vanuit mijn achtergrond binnen de cognitieve neurowetenschap kan ik natuurlijk voorzien in verschillende, weining tot de verbeelding sprekende, theoretische constructen. Toch lijkt mij hier een meer filosofische exercitie meer op zijn plaats. We maken daarom een wetenschappelijke reis van Plato (echte kennis) via Descartes (zuivere kennis) naar Feynman (begrepen kennis). Plato: échte kennis In zijn zoektocht naar échte kennis verwerpt Plato de macht van de ervaring door meer abstracte verkenningen. Geïnspireerd door wiskundigen, die in staat bleken onderscheid te maken tussen het waarneembare en het denken, laat Plato zich cognitief verleiden tot zijn allegorie van de grot. Door middel van dit gedachtenexperiment, omschreven in zijn werk de Staat, tracht Plato de lezer bewust te laten worden van het waarheidsgehalte van ervaringskennis. Laten we ter illustratie samen deze kennisintensieve exercitie bewandelen. Stelt u zich het volgende voor. Een groep van mensen zijn al hun hele leven opgesloten in een onderaardse kamer enkel verlicht door een groot vuur brandend achter hen. Vastgeketend aldaar kunnen deze zogenaamde holbewoners niets anders zien dan de schaduwen zoals geprojecteerd op een vlakke wand voor hen. Sommige van deze mensen zullen tevreden zijn met niet meer dan de mededelingen van hetgeen het spel van licht en schaduw doen, terwijl de meer nieuwsgierigen onder hen patronen trachten te herkennen in hetgeen ze waarnemen. In beide gevallen echter, kunnen ze niet echt begrijpen wat ze zien, omdat ze verhinderd zijn de werkelijke fenomenen te aanschouwen. Bedenkt u zich nu dat een van deze mensen erin slaagt zich van de ketens te ontdoen,
zich voorts naar de oppervlakte begeeft om vervolgens aan de grot te ontsnappen. Met ogen alleen maar gewend aan het schemerige licht van de vroegere leefruimte, zal deze persoon in eerste instantie verblind worden door de helderheid van de buitenwereld. Gedurende zijn/haar leven enkel in staat geweest om de schaduwen en reflecties van de echte wereld waar te nemen, blijkt deze nieuwe omgeving moeilijk waar te nemen. Maar na enige inspanning, zal dit individu in staat zijn om de volledige variëteit van de nieuw ontdekte wereld te waarderen. Gemotiveerd door deze imponerende ontdekking keert de ontsnapte gevangene terug naar de grot in een poging de inwoners ervan te overtuigen dat er een andere, betere, meer echte wereld bestaat. Ze zijn waarschijnlijk niet onder de indruk van hun eerdere gevangen metgezel. De bijzondere exercitie heeft de avonturier onhandig gemaakt ten aanzien van het leven in de grot. De helderheid van de buitenwereld conflicteert met het waarnemen in het donker.Verder ontberen zij kennis van de ingrijpende gebeurtenis en kampen zich vast aan het bekende. Toch zou het volgens Plato in het belang van alle aanwezigen zijn geweest om hun leven toe te vertrouwen aan het ene verlichte lid van hun gezelschap. Zijn/haar uitzonderlijke ervaring is een unieke kwalificatie voor echte kennis. Plato poneerde deze allegorie als een representatie van de staat van het gewone menselijke bestaan. Wij, zoals de mensen opgegroeid in een grot, zijn gevangen in een wereld van vergankelijkheid en partijdigheid, het zogenaamde rijk van de verstandige objecten. Gehypnotiseerd door de specifieke en onmiddellijke ervaringen die de wereld te bieden heeft, is het onwaarschijnlijk dat wij de verklaringen van filosofen waarderen. Er zijn slechts weinigen onder ons die, gelijk aan de ontsnapte, de moeite hebben genomen naar échte kennis zoeken. Maar, net als zij, zou het ons het beste dienen wanneer we deze begeleiding te volgen en mentaal op zoek gaan naar de hoogste cognities van werkelijke kennis. Maar stel nou dat we deze reis voltooien, hoe zeker zijn we dan van deze kennis? Worden we niet wederom bedrogen? Descartes brengt hieromtrent verheldering. Descartes: methodische kennis Om de percepties van Descartes in context te plaatsen geef ik een korte introductie van de tijd waarin hij leefde. Als er namelijk één periode in de Europese geschiedenis
51
Kennis
52
is geweest die een permanente impact heeft gehad op zowel ons huidige denken over kennis evenals ons universitaire stelsel, dan is dit onbetwist de Verlichting. Afhankelijk van je ideeën over het initiëren van de Verlichting, wanneer en door wie, er bestaat nog steeds geen volledige overeenstemming, varieert de daadwerkelijke aanvang.Voor het gemak stellen we de aanvang bij de dood van één van de grootste denkers uit de historie, de wiskundige en natuurfilosoof René Descartes. Hiermee vangt zij anno 1650 aan en voltrekt haar paradigmaverschuiving richting de aanvang van de Franse Revolutie (eind 18e eeuw). In wetenschappelijke optiek een glorieuze periode die enerzijds het dogmatisch autoriteitsgeloof diskwalificeerde en anderzijds de weg vrij baande voor het manifesteren van begrippen (rechten?) als individualisering, emancipatie, feminisme, en secularisering. Het ontwaken van de moderniteit die de voedingsbodem bleek voor ons huidig universitaire stelsel van kritisch denken voorzien van een sterke focus op het aardse (het waarneembare). Kennis moest niet meer worden gezocht in het onbegrijpelijke, onverklaarbare en ontastbare goddelijke, maar in de natuurverschijnselen en fenomenen gelijk deze zich op aarde aan ons openbaarden. Een meer rationele perceptie was noodzakelijk: het Rationalisme. Deze deductieve kentheoretische filosofie stelt de Rede als voornaamste bron van kennis.Volgens deze stroming kunnen uit de door het verstand voortgebrachte algemene principes, die een uitspraak doen over alle mogelijke gevallen, uitspraken worden afgeleid die kunnen worden vergeleken met bijzondere gevallen. De zojuist genoemde Descartes was een belangrijk denker binnen deze stroming en min of meer de innitiator van de Verlichting. Graag introduceer ik Descartes middels één van zijn bekendste uitspraken die zo typerend is voor de bovengenoemde periode. “Le bon sens est la chose du monde la mieux partagée; car chacun pense en être si bien pourvu, que ceux même qui sont les plus difficiles à contenter en toute autre chose n’ont point coutume d’en désirer plus qu’ils en ont” Uiteraard een komische quote maar typerend voor een tijd waarin gezond verstand en kennis belangrijke concepten waren. Met deze uitspraak startte Descartes dan ook zijn filosofische verhandelingen over de methode. Discours de la Méthode pour bien conduire sa raison, et chercher la vérité dans les sciences om precies te zijn. Ofwel:Verhandeling over de methode om de rede op de juiste manier te leiden en de waarheid in de wetenschappen te zoeken. De primaire vraag die hij zichzelf stelde had betrekking op de cognitie twijfel, hetgeen inherent conflicteert met zekere kennis. De publicatie
betreft een programmatisch geschrift waarin Descartes de belangrijkste regels van zijn nieuwe wetenschappelijke methode omschrijft en de hoofdlijnen uiteenzet van zijn moraalfilosofie en metafysica. Op deze wijze dient volgens zijn ideeënleer kennis verkregen te worden. Eerste regel: de perceptie van de ideale wetenschap. De ideale wetenschap bestaat voor Descartes uit één, binnen de wetenschap universele, evidente methode. Deze ontdoet zich van eerdere (oude) meningen evenals bestaande vooroordelen en is uitsluitend gestaafd middels de rede. Hiermee contrasteert het idee dat Descartes van wetenschap heeft met denkers uit de Oudheid, zoals Aristoteles. Descartes diskwalificeert hun zienswijze en verdedigt de rede als enig juist middel voor ware wetenschapsbeoefening. Het bezigen van de rede dient te resulteren in het ontstaan van een hecht fundament. Tweede regel: de methoderegels. Ieder mens beschikt over een gezond verstand. Dat impliceert echter niet dat een ieder deze op de juiste wijze bedient. Door gebruik te maken van verschillende constructen: evidentie en helderheid (intuïtie), welonderscheidenheid en onbetwijfelbaarheid kan men komen tot zekere en evidente redeneringen. Descartes omschreef deze elementen als waarheidscriteria. Evidentie correspondeert met de twee werkingen van het verstand: intuïtie en deductie. Enerzijds heeft intuïtie betrekking op de mate waarin men evidente waarheden kent, anderzijds legt deductie zich toe op het ordelijk afleiden van complexe waarheden vanuit ‘reguliere’ of ‘algemene’ waarheden. Met het kennen van evidente waarheden correspondeert de intuïtie. Kennis dient dan ook via fundamentele intuïties en door middel van de deductieve weg te worden gevonden. Derde regel: wetenschapsfundering en twijfel. In ons hedendaagse universitaire stelsel stellen wij ons kritisch op. In plaats van het blindelings accepteren van gepresenteerde informatie trachten wij door positieve twijfel de waarheid te achterhalen. Descartes geldt als de geestelijke vader van deze twijfel. Bij hem vinden de onthullingen van de meest fundamentele beginselen plaats door middel van de methodische twijfel. Hiermee doelt hij op de, bij regel twee geïntroduceerde, principes van intuïtie en deductie. Deze twijfel gebruikt Descartes vervolgens om kennis wel of niet te accepteren. Haar functie is tweeledig. Enerzijds geniet zij een positieve functie, het ontdekken van een vast fundament. Anderzijds behelst zij een negatieve component, te weten het elimineren van vooroordelen waarmee hij doelt op de zuivering
53
Kennis
54
van het verstand via het kritisch betwijfelen van deze informatie. Regel vier: de methodische twijfel. Ten slotte presenteert Descartes een drietal oorzakelijkheden waardoor de mens dient te twijfelen. Allereerst bedriegen onze zintuigen ons. Dit illustreert hij onder meer door de menselijke perceptie van de hemellichamen, deze zijn namelijk in werkelijkheid groter dan direct door ons gepercipieerd.Voorts stelt hij dat ons redeneren niet wars is van vergissingen. Als mentale stelsel is hier voortdurend aan onderhevig. Ten slotte is Descartes eveneens van mening dat onze mogelijkheid tot dromen, en deze toestand niet van de werkelijkheid kunnen onderscheiden (lees: als waarheid beschouwen), duidelijk en helder verklaart dat wij worden bedrogen (hetgeen noodzakelijke twijfel verondersteld). Alle bronnen van kennis, via de zintuigen, de verbeeldingskracht en door middel van het verstand, dienen dan ook aan twijfel onderhevig te zijn. Met deze twijfel, en dat onderstreept Descartes, refereert hij niet naar de alledaagse twijfel welke zijns inziens onbewust geschiedt. Het betreft hier juist de opzettelijke, doelbewuste variant: de methodische twijfel. Alleen middels haar kan zekere kennis worden bereikt. In zijn methode doet Descartes duidelijk afstand van eerdere opvattingen en aannames en tracht hij zich uitsluitend te baseren op ‘ware’ kennis. Als verkregen door de rede voorziet deze rationalistische werkwijze in werkelijke kennis zoals bij zuivere wetenschappen als de wiskunde. Maar als we echt kennis absorberen hebben we ons deze dan ook eigen gemaakt? Als we de regels van discrete wiskunde kunnen toepassen begrijpen we dan ook de complexiteit van zich aan ons openbarende fenomenen? Feynman voorziet hierin van antwoorden. Feynman: begrepen kennis Het tot je nemen van kennis betekent dus niet dat je de kennis ook verstaat. Plato illustreerde dit al via zijn allegorie van de grot en ook Descartes liet ons op verbluffende wijze inzien dat we vaak misleid worden. Om nog een laatste verdiepingsslag te maken behandel ik hier kort het begrijpen van kennis. Want ook al vinden we echte en onbetwijfelbare kennis dan dient deze nog wel te worden begrepen. Om te begrijpen waar Feynman naar refereert, volgt een anekdote van de natuurkundige zelf, die is beschreven door Roza Engel in Ruimte,Tijd en Energie, 100 jaar relativiteitstheorie. “Om een assistent van Einstein op Princeton uit te dagen vroeg Feynman hem het
volgende probleem op te lossen: Je stijgt op in een raket. Er is een klok aan boord en er is een klok op de grond. De raket moet precies na 1 uur volgens de klok op de grond terugkeren. Op welke wijze kun je bereiken dat de boordklok op dat moment zoveel mogelijk voorloopt? Bedenk daarbij dat hoe hoger je opstijgt in het zwaartekrachtveld hoe groter de relatieve klokvertraging op de aarde is (gravitationele roodverschuiving), maar bedenk ook dat hoe groter je je snelheid maakt om zo hoog mogelijk te stijgen hoe groter je eigen klokvertraging wordt (relativistische tijdkrimp). Hoe moet je snelheid en hoogte programmeren om het gewenste resultaat te bereiken?” Noem het wetenschapshumor maar de vraagstelling was door Feyman zo geformuleerd dat deze in werkelijkheid complexer leek dan die daadwerkelijk was. Sterker nog, de vraag is zo simpel dat rekenwerk overbodig is.Voor wat betreft ons kennisvraagstuk was er ‘slechts’ kennis van tijd, of liever gezegd het realiseren daarvan nodig. Men hoeft simpelweg te beseffen dat eigen tijd altijd korter is dan de tijd van de rustende waarnemer. Dit impliceert dat de boordklok bij terugkeer natuurlijk nooit kan voorlopen. En verder is eigen tijd maximaal als het geodetische pad wordt gevolgd. Om dus te bereiken dat de boordklok zo min mogelijk achterloopt bij de klok op de grond dient de raket omhoog geschoten te worden met een snelheid die erin resulteert dat deze met een uur weer is teruggekomen. De natuurlijke beweging zal er dan voor zorgen dat de boordklok zo min mogelijk achterloopt. Feynman’s antwoord aan de student was zowel hilarisch als doeltreffend ten aanzien van het begrijpen van kennis: “Ik weet niet wat er met de mensheid aan de hand is: zij leren zonder te begrijpen, gewoon van buiten of zoiets. Hun kennis is zo iel. Als er een raket en een klok aan te pas komt vergeten ze de eenvoudigste dingen”. Kennis versus kennis Het opdoen van kennis is dus een uitdagend traject. Allereerst het loskomen van de alledaagse ‘waanzin’ en vervolgens het treden buiten gegane paden. Het ontdoen van de werkelijkheid zoals deze zich aan ons openbaart en het op methodische wijze komen tot zuivere inzichten. En is deze kennis voorhanden dan volgt nog de vraag of we het daadwerkelijk hebben begrepen. Kennis laat zich dus minder eenvoudig vangen dan sommige politici doen vermoeden. Niet voor niets blijft zij al millennia lang onderwerp van gesprek. Het accent op de Haagse agenda is in ieder geval niet meer weg te denken. Doel: het kweken van Bètastudenten om globaal een vooraanstaande kennispositie te
55
Kennis
bemachtigen. Een utopisch beeld dat zich slecht laat verenigen met de calvinistische ideeën die nog altijd sterk in onze Nederlandse cultuur geworteld zijn. Nee, wat mij betreft laat de kenniseconomie zich niet forceren. Intellectuele exercities evenmin, ook niet financieel.
56
Kennis blijkt in de politiek simpelweg een andere insteek te hebben dan binnen de filosofie. Motivatie speelt hierbij een gewichtige rol. Waar de politieke variant primair gestuurd wordt door extrinsieke motivatie (bijvoorbeeld monetair gewin), wordt de filosofische versie gekatalyseerd door intrinsieke motivatie. Het betreft hier het verschil tussen financiële incentives en de natuurlijke neiging tot beheersing van de inhoudelijke component. Laatstgenoemde betreft een autonome exercitie en wijkt mijns inziens wezenlijk af van de kunstmatige trend, die wordt vertolkt door de politicus die incoherent heen en weer slingert tussen zijn cognitieve mix van ambitieuze wensen en electoraal gewin. Nee, nieuwsgierigheid naar kennis komt van binnenuit. Wat dacht u van de statistici die 100 jaar geleden 100.000 keer een muntstuk opwierpen om hun ideeën rondom kansberekening te verifiëren? Kijkt u ook eens naar de drang van kinderen om de wereld om zich heen te observeren en te begrijpen. We hoeven er als ouders alleen maar een gunstige omgeving voor te creëren. Extrapoleren we dit naar maatschappelijk niveau dan ontwikkelen we in de toekomst vanzelf een klimaat waarin men meer nastreeft dan de huidige Nederlandse consumptiemaatschappij. Misschien moeten we hiervoor eens naar andere culturen kijken. Zelf hoop ik stiekem ook op een kenniseconomie. Dan wel mijn variant. Eén waar mensen intrinsiek gemotiveerd kennis omarmen. Waar filosofische zoektochten geprioriteerd worden boven inhoudsloze televisie. Waar functionele conflicten de dialoog verscherpen in plaats van de gemaakte drang tot sociale cohesie. En waar op een verjaardag onder het genot van een (alcoholische) versnapering gedebatteerd mag worden over de schoonheid van het leven. Wat is vrijheid of liefde? Hoe manifesteert bewustzijn zich in ons menselijk lichaam? Bestaan altruïsme en de vrije wil? En natuurlijk over de vraag wat kennis is. Wellicht ontdekken we dan Fehman’s verschil tussen kennen en weten. Ook deze kennisintensieve avonturen zullen, wellicht meer indirect, de economie verstevigen. Want als ten aanzien van studieresultaten motivatie een belangrijkere indicator is dan intelligentie, dan dan dient er eerst een omgeving te zijn waar nieuwsgierigheid mag gedijen. Zo zullen er in de toekomst vanzelf meer individuen
zijn die intellectuele uitdagingen wensen. Echter wel vanuit de intrinsieke waarde en niet vanuit financieel perspectief. Ik ben u in ieder geval zeer erkentelijk dat u kennis hebt genomen van dit essay. Hopelijk mag de inhoud voor u evenzoveel vragen oproepen als dat het voor mij doet en voelt u zich gestimuleerd op zoek te gaan naar de antwoorden. Want zeg nou zelf, uiteindelijk is het hebben van kennis toch wel heerlijk.
57
Kennis
Het meten van kennis Kennis: ‘Wat men weet; wetenschap, kunde;’ Binnen de Nederlandse taal heeft het woord kennis de betekenis; iets wat iemand weet. Hierbij kunnen we ons zelf de vraag stellen hoe weet je dat iemand iets weet, wat vervolgdwordt in de vraag hoe meet je wat iemand weet. Wat nu moeilijk staat geformuleerd kan versimpeld worden naar de vraag; hoe meet je kennis? De meeste mensen leggen bij kennis vaak de link naar onderwijs, op school doe je namelijk kennis op. Op scholen wordt kennis ook gemeten via toetsing, wat op verschillende manieren gebeurt. Elke toets heeft zijn eigen functie. Zo zijn er landelijke toetsen als de CITO- toets en het Centraal Examen, maar er zijn ook toetsen die de scholen zelf maken. De landelijke toetsen zijn er om te zorgen dat iedereen op dezelfde manier getoetst wordt. Maar hoe worden deze toetsen nu gevormd, waardoor zij kennis kunnen meten, en wat vertellen de resultaten ons nu werkelijk? Met deze vraag zijn we naar prof. dr. C.A.W. Glas gegaan.
Interview door Iris van den Nieuwenhuizen met prof. dr. Cees Glas van de Universiteit Twente.
58
Professor Glas is hoofd van de afdeling Research Methodology, Measurement and Data Analysis, Faculty of Behavioral Science, van de Universiteit Twente. Hij heeft psychologie aan de Universiteit van Utrecht gestudeerd, waarbij hij zich heeft gespecialiseerd in Psychometrie en Statistiek, waar hij later op is gepromoveerd aan de Universiteit Twente. De heer Glas heeft meer dan 10 jaar voor CITO gewerkt, waarbij hij verschillende projecten heeft begeleid. CITO maakt landelijke toetsen waarin kennis wordt gemeten en is daarin de grootste aandeelhouder op de markt. Als afdelingshoofd aan de UT werkt hij nog steeds nauw samen met CITO. De universiteit en CITO wisselen data uit en stellen gezamelijke modellen en methodes op voor het meten van kennis. Een groot project waar de heer Glas ook aan mee heeft gewerkt is het PISAproject. Binnen dit project werd er gekeken naar de onderwijsopbrengsten van 70 landen, om zo de kwaliteit van het onderwijs in kaart te brengen en te verbeteren. Binnen het project evalueren onderwijskundige het niveau waarbij het om de onderwijsopbrengsten over 16 levensjaren gaat. ‘Er is niet één specifieke reden voor het verschil in niveau tussen de landen’, volgens de heer
Glas. Dit heeft namelijk te maken met de verschillende achtergrondsvariabelen die van invloed zijn op de onderwijsopbrengsten. Hierbij kan men denken aan verschillen als religie, infrastructuur, sociaal economische variabelen, familie, school en docenten. ‘Als je Finland met Nederland vergelijkt, staat Finland hoger op de lijst dan Nederland. Je zou kunnen zeggen dat dit komt doordat in Finland de leerlingen tot het 12de leerjaar bij elkaar gehouden worden ondanks verschil in niveau, de leerlingen hoeven pas op een latere leeftijd een keuze te maken welke richting ze op willen. Een andere hypothese waarom Finland hoger staat is dat er in Nederland in vergelijking tot Finland meer allochtone scholieren zijn.’ Dit is een voorbeeld dat de heer Glas geeft om te laten zien dat er dus meerdere variabelen een rol spelen bij het niveauverschil Naast het niveauverschil tussen de verschillende landen is er in grote landen ook een niveauverschil te zien tussen verschillende regio’s. Binnen het PISAproject wordt er alleen gewerkt op het niveau van landen waardoor de cijfers niet altijd even betrouwbaar zijn omdat het een gemiddelde van een land is. De heer Glas geeft een voorbeeld: ‘Duitsland staat redelijk laag op de lijst, maar de regio Beieren is qua onderwijsopbrengsten één van de beste regio’s van de wereld’. Dit verschil is in grote landen te danken aan de grote spreiding. Naast Duitsland is dit ook zichtbaar in de Verenigde Staten, daar is bijvoorbeeld een groot onderscheid tussen arm en rijk. Het verschil is dus ook te zien in de onderwijsopbrengsten. De bovenste laag van de inkomens kunnen dure privéscholen en bijles betalen, terwijl de onderste laag van de bevolking hun kinderen naar de overheidsscholen stuurt. De onderwijsopbrengsten van de privéscholen zijn dan ook hoger dan die van de overheidsscholen. Het PISA-project heeft als doel onderwijs te verbeteren door te bekijken wat elders gebeurt. Het probleem hierbij is dat een bepaalde onderwijsvorm die in een bepaalde regio heel goed werkt niet ergens anders hetzelfde effect heeft, je kunt zoiets niet zonder meer exporteren. Dit komt doordat je te maken hebt met die achtergrondvariabelen. ‘In de praktijk is ook gebleken dat het erg lastig is en veel tijd kost om veranderingen binnen het onderwijs door te voeren’, volgens de heer Glas. Hierdoor is het verstandiger elementen uit elkaars onderwijssystemen over te nemen, kijkend naar de achtergrondvariabelen. De overheid speelt bij het doorvoeren van veranderingen in het onderwijs
59
Kennis
60
een belangrijke rol. ‘Bij een plaatsdaling op de lijst hebben de meeste politici wel hun verklaring en hun oplossing, terwijl de lijst verkeerd geïnterpreteerd is.’ Hiermee bedoelt de heer Glas dat politici het vaak heel goed lijken weten zonder dat ze weten waar ze het over hebben. Een daling van plek op de lijst betekent namelijk niet een verslechtering van de onderwijsopbrengsten, het betekent dat andere landen betere onderwijsopbrengsten hebben. Bij de lijst die PISA opstelt is het namelijk van belang om naar de betrouwbaarheidsintervallen te kijken die aangeven of de onderwijsopbrengsten zijn gestegen of gedaald. ‘Op basis van de betrouwbaarheidsintervallen zijn pas uitspraken te doen, wat niet altijd gebeurt.’ Om te vergelijken moet je meten. Maar hoe meet je kennis? De heer Glas: ‘Voor het meten van de kennis, meet je eigenlijk hoe iemand met de kennis die hij of zij heeft omgaat. Tot op zekere hoogte is dat goed te doen, maar op een zeker niveau wordt het lastig om dit te meten, doordat kennis dan het beheersen van wetenschappelijke attitudes is, en dat is lastig te meten.’ Bij wetenschappelijke attitudes gaat het meer om de manier waarop dan om de uitkomst. Als er dan geen éénduidig antwoord is wordt het meten ervan subjectief is. Terwijl bij het meten van kennis objectiviteit van belang is. ‘Centrale examens zijn een groot goed in Nederland’, volgens de heer Glas. Tijdens de centrale examens worden de leerlingen langs dezelfde lat gelegd. Bij een minimumniveau van kennis wordt het vak gehaald. Naast het centraal examen kennen we in Nederland ook een andere landelijke toets waar in de loop van de jaren steeds meer waarde aan wordt gehecht, namelijke de CITO-toets. Deze wordt afgenomen in de laatste klas van het basisonderwijs. Hierbij worden de leerlingen ook langs een zelfde lat gelegd om te kijken op welk niveau de leerling het beste verder kan gaan. De heer Glas: ‘De waarde van de CITO-toets is niet veranderd, er is namelijk wettelijk vastgelegd dat leerlingen via een objectieve toets advies horen te krijgen over het vervolg van hun studie. Wat wel is veranderd is dat ouders meer waarde hechten aan de scores omdat ze hun kind op een hoog schoolniveau willen. Dit is een slechte zaak.’ Je hebt namelijk twee manieren om leerlingen voor te bereiden
op een toets: oefenen voor een toets, waarbij op de vaardigheden die beheerst moeten worden voor de toets extra wordt geoefend, en ‘teach to the test’, waarbij leerlingen worden getraind in het maken van de toets in plaats van op de vaardigheden. De tweede manier vindt de heer Glas ‘rampzalig, want het zorgt namelijk voor verzwakking van de kwaliteit van het onderwijs’.Vanwege de waarde die ouders en leerkrachten hechten aan de uitslag van de toets, heeft de toets een vreemde resultatenschaal. De toets toetst een niveau en om daarbij een logische schaal te zetten krijg je een zwart-wit beeld in plaats van een glijdende schaal. Bij de keuze van het niveau voor het voortgezet onderwijs heeft het advies van de docent ook invloed. ‘Dit advies is subjectief terwijl de CITO-toets objectief is. De toets komt door zijn objectiviteit de eerlijkheid ten goede,’ zegt de heer Glas hierover. De CITO-toets is tegenwoordig een erg brede toets, toch is dit niet altijd zo geweest. In het begin van de toets in de jaren ’70 werd er alleen op taal en rekenen getoetst. In de loop der jaren is dit veranderd. Dit betekent niet dat de toets nu beter is, maar dat deze beter bij het onderwijs van nu past. ‘De toets verandertd namelijk, doordat het onderwijs ook verandert. Zo zijn de rekenmethodes van nu en toen heel anders en hierop is de toets dan ook aangepast.’ De CITO-toets wordt gemaakt door mensen uit het onderwijs maar ook geëvalueerd door mensen uit het onderwijs. ‘Daardoor blijft de toets een goede indicatie van onderwijsniveau geven.’ Naast de CITO-toets maakt CITO ook het centraal examen. Bij beide toetsen krijg je te maken met psychometrie. Psychometrie houdt zich bezig met het meten van psychologische vaardigheden waaronder kennis. Hoe wordt het niveau van kennis gemeten en hoe zijn de resultaten zo betrouwbaar mogelijk? Om zo betrouwbaar mogelijke resultaten te krijgen worden de toetsen maar ook de beoordelingen aangepast op de bevindingen van voorgaande jaren. Het niveau van de opgaven kan per jaar nogal verschillen, hierdoor wordt het niveau vergeleken met het niveau van voorgaande jaren dit gebeurt met de vastgestelde norm. Deze norm is gebasseerd op de resultaten van voorgaande jaren en bepaalt uiteindelijk het eindcijfer van de leerling voor de toets. Wat vaak gedacht wordt is dat de norm wordt afgesteld om een bepaald
61
Kennis
slagingspercentage te krijgen. ‘Dit is niet volledig waar.Voor het bepalen van de norm worden de slagings- en zakkingspercentages van voorgaande jaren meegenomen. De norm wordt vooraf aan het examen vastgesteld met deze data. Als er niet wordt afgestemd op deze data is de norm ook niet eerlijk doordat het niveau van de toets varieert,’ verklaart de heer Glas. Door de jaren heen zijn dan ook verschillende trends te zien van de resultaten. Een trend die nu zichtbaar is, is dat meiden hoger scoren dan jongens. Een verklaring hiervoor is dat meiden tegenwoordig meer ruimte krijgen om te leren dan vroeger. 62
Met veel dank aan professor Glas weet ik nu dat het meten van kennis erg ingewikkeld is. Hoe zou het CITO mijn beheersing en niveau daarvan kunnen toetsen?
63
64
VR VRI IJEJEW IL WIL Vrije Wil Marinke van der Helm (Biomedische Technologie) Christian Utzerath (Psychologie) Rogier Wildeboer (Biomedische Technologie)
65
Vrije wil
Inleiding
66
Waarschijnlijk heeft u zelf de keuze gemaakt om dit boek open te slaan. Hier kunt u verschillende beweegredenen voor hebben gehad (zoals interesse, verveling of beleefdheid), maar zeker is dat u een afweging hebt gemaakt, voordat u naar deze bladzijde bladerde. Dat is tenminste wat we onszelf voorhouden. De laatste tijd wordt er steeds openlijker aan deze vrije keuzes getwijfeld. Sterker nog, wetenschappers zoals Dick Swaab en Victor Lamme publiceerden boeken waarin ze het bestaan van de vrije wil volledig betwistten. Zij beweren dat uw beslissing om deze introductie te lezen het onvermijdelijke resultaat was van een onbewust proces in uw hersenen, een proces waarop uw bewustzijn geen enkele invloed uit kon oefenen. Ze noemen de vrije wil een illusie. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op deze beweringen.Vanuit neurowetenschappelijk en psychologisch perspectief zullen we naar de vrije wil en ons bewustzijn kijken en proberen te ontdekken welke verschijnselen het bestaan van de vrije wil bevestigen of juist tegenspreken. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan, want het antwoord op de vraag of de vrije wil bestaat, hangt er maar net van af wat onder deze ‘vrije wil’ wordt verstaan. Kun je eigenlijk wel over het bestaan van de vrije wil spreken? Is het eigenlijk wel relevant om te weten of vrije wil bestaat? Zowel wetenschappelijke als filosofische vragen zullen de revue passeren, waarvan we er tot onze spijt slechts weinig volledig kunnen beantwoorden.
Cogito, ergo nihil We denken, maar dat geeft niet Essay door Christian Utzerath & Rogier Wildeboer De laatste jaren is de vrije wil steeds vaker het onderwerp in populair-wetenschappelijke discussies. In 2010 publiceerde neuroloog Dick Swaab het boek ‘Wij zijn ons brein’, waarin hij het bestaan van de vrije wil in twijfel trekt. Een paar jaar daarvoor, eind 2007, bracht cardioloog Pim van Lommel zijn boek ‘Eindeloos bewustzijn’ uit, een boek over bijna-dood-ervaringen waarin juist werd geageerd tegen de opvatting dat we niets meer zijn dan ons brein. In deze discussie verschenen verder al verscheidene boeken en essays, zoals die van Victor Lamme (2010). Psycholoog Douwe Draaisma hekelt de houding van de wetenschappers die zich zo gemakkelijk inlaten met een dergelijke filosofische vraag. Hij schreef in de Academische Boekengids dat ze niet moeten doen alsof ze deskundig zijn op andere terreinen (Draaisma, 2011). Toch is het niet gek dat veel wetenschappers zich in de discussie mengen; de vrije wil is een zeer tot de verbeelding sprekend onderwerp. Is iemand met dementie in staat om voor euthanasie kiezen? Kan een veteraan die tijdens een PTSS-flashback hallucineert dat hij in Afghanistan onder vuur ligt, verantwoordelijk worden gehouden voor een aanrijding die hij als gevolg hiervan veroorzaakt? Dit is slechts een kleine greep uit de vele gevallen die illustreren wat de moeilijk onder woorden te brengen essentie van de vrije wil is.Voor een vrije keuze moet iemand over de goede informatie beschikken en in staat zijn deze goed te verwerken. Maar wanneer is dat het geval? Over de vrije wil spreken zowel medici, neuro- en gedragswetenschappers als psychologen, filosofen en zelfs juristen. Niet alleen hebben wetenschappers uit al deze disciplines een heel andere kijk en een ander uitgangspunt, ze hanteren in veel gevallen ook nog eens verschillende definities. Zonder een gezamenlijke basis is elke discussie tevergeefs en daarom zullen wij eerst de vaak zo serieus uitgesproken vrije wil proberen te definiëren.Vervolgens zullen we de vrije wil in zijn context zetten en uitzoeken waarom er de laatste tijd steeds vaker vraagtekens bij worden geplaatst.
67
Vrije wil
Vrije wil in een notendop
68
Voordat we in zullen gaan op de neuropsychologische definitie van vrije wil, bekijken we eerst hoe dit begrip in alledaagse situaties wordt gebruikt. De meeste mensen hanteren (onbewust) de definitie die Nichols (2009) beschrijft als ‘de manier waarop men handelt in gevallen dat ook anders gehandeld had kunnen worden’. Dat zijn als het ware alle keuzes die iemand met het volle verstand maakt, zonder dat hij er met een pistool toe gedwongen wordt. Het onderliggende idee hiervan is dat ergens in de hersenen een ‘ík’ ligt, een eenheid die ons lichaam aanstuurt en onafhankelijke beslissingen neemt (Lamme, 2010). In de filosofie wordt dit compatibilisme genoemd. Uiteraard zijn er ook andere opvattingen. Libertarische filosofen zien de vrije wil als het gedrag dat in de hersenen tot stand komt zonder dat daar een directe fysische oorzaak voor is. Dit is wetenschappelijk gezien nogal glad ijs, omdat gedachteactiviteit in ons brein volgens het gangbare determinisme altijd een fysische oorzaak moet hebben. Elektrische pulsen, zo wordt gezegd, ontstaan niet uit het niets. De zogenaamde incompatibilisten stellen daarom dat er sowieso geen sprake is van een vrije wil (Pockett, 2007). Maar de filosofie is niet de enige discipline waarin de vrije wil ter sprake komt. In de praktijk zijn we ook vaak gedwongen om het begrip vanuit het perspectief van de rechtspraak te bekijken. In ons Burgerlijk Wetboek (Boek 3, artikel 33) wordt beschreven dat iemand pas verantwoordelijk is voor zijn handeling als hij deze uitvoert met ‘een op rechtsgevolg gerichte wil’. Dit is echter niet het geval als zijn geestesvermogens blijvend of tijdelijk gestoord zijn, staat in het daaropvolgende artikel. Iemand is dus pas verantwoordelijk voor zijn misdaad als hij deze opzettelijk en bewust pleegt. Maar in hoeverre kun je de in de wet getrokken grens met wetenschap ondersteunen? Wat gebeurt er eigenlijk precies in onze hersenen? Waar zit onze vrije wil? En hoe kunnen we die meten? Wanneer men de wetenschappelijke literatuur induikt, rijst het besef dat een beter omkaderde definitie van de vrije wil nodig is om dergelijke vragen te onderzoeken. De meeste psychologen en cognitieve neurowetenschappers zullen echter het liefst onder hun bureau duiken als hun om een eenduidige definitie van het begrip gevraagd wordt. Er bestaat namelijk nog helemaal geen consensus, slechts de gangbare visie dat de vrije wil nauw samenhangt met gezond bewustzijn. Dit bewustzijn wordt gekenmerkt door
het verwerken van informatie in ons ‘werkgeheugen’. Onder deze informatie vallen zowel perceptuele informatie (wat de zintuigen waarnemen) als interne representaties (gedachten en herinneringen) waardoor onze aandacht getrokken wordt (zie voor de relatie tussen aandacht en bewustzijn: Posner, 1994; Crick en Koch, 2003). Aandacht is in deze visie hetzelfde als bewustzijn, en dat is niet vreemd als je er over nadenkt. Alleen de informatie die in ons werkgeheugen wordt opgenomen, kan bijdragen aan een bewuste, “vrije” beslissing. Hierbij is onze dorsolaterale prefrontale cortex belangrijk, de hersenstructuur die informatie uit andere structuren van het brein als het ware “in ons werkgeheugen laadt” en het beschikbaar houdt zolang die informatie nodig is (Baddeley, 2003). Dit werkgeheugen heeft echter een zeer beperkte capaciteit. Het is bijvoorbeeld net genoeg om de cijfers van een telefoonnummer te onthouden voordat we deze intoetsen, maar als iemand tegelijkertijd willekeurige getallen roept, dan raken we al danig in de war. In ons werkgeheugen wordt de nuttige informatie namelijk voortdurend overschreven. Onderzoeken suggereren zelfs dat er maar ruimte is voor vijf tot negen “brokken” informatie (zie Baddeley, 1994, voor een historisch perspectief). Het behoeft waarschijnlijk geen uitleg dat het complexe gedrag van mensen niet alleen door deze geringe hoeveelheid informatie bepaald kan worden.Veel van de verwerking vindt dus ook plaats in ons onderbewustzijn. Het debat over het bestaan van de vrije wil, of het nu een filosofisch of wetenschappelijk debat is, komt eigenlijk altijd op hetzelfde neer. Het verwerkingsproces dat in onze hersenen plaatsvindt, bestaat uit een bewuste en onbewuste component. De aanwezigheid van deze onbewuste component is gemakkelijk aan te tonen. Wanneer je een appel ziet, wordt alle visuele informatie onbewust verwerkt tot een bruikbaar beeld en wanneer je de vrucht wilt pakken, sturen je hersenen onbewust honderden spiervezels aan die voor beweging en balans dienen. Maar als het om vrije wil gaat, is het juist de vraag hoe groot de bijdrage van de bewuste component is. Stuurt het bewuste het onderbewuste aan, of andersom? Om dit te onderzoeken moeten we ons dus verdiepen in het bewustzijn. Automatisering regelt ons leven Eigenlijk is onbewuste sturing van ons gedrag geen uitzondering, maar eerder de regel.
69
Vrije wil
Een groot deel van ons gedrag en onze beslissingen ontstaat compleet geautomatiseerd. Probeer tijdens het dansen maar eens na te denken over de te zetten passen. U zult onmiddellijk de fout in gaan, omdat bewuste gedachten het automatisch aflopende motorprogramma verstoren. Als we ergens smakelijk voedsel waarnemen, worden alle lichamelijke en geestelijke processen voorbereid die met het eten van dat voedsel te maken hebben (Strack en Deutsch, 2004). Als we bijvoorbeeld door een dergelijke voedsel-stimulus “geprimed” zijn, zullen we dus sneller in staat zijn om tien voorwerpen te bedenken die met eten te maken hebben. 70
Een ander voorbeeld van de onbewuste werking van ons brein is dat mensen bang kunnen zijn zonder dat ze weten waarvoor. In experimenten waarbij plaatjes met fobieopwekkende stimuli zo kort aangeboden werden dat de proefpersonen niet bewust zagen wat er op het scherm werd getoond, werden zowel de amygdala als het sympathische zenuwstelsel van proefpersonen geactiveerd – duidelijke tekenen van sterke emotionele reacties. Bovendien werden vervolgens angst-gerelateerde herinneringen en reacties gefaciliteerd, zodat proefpersonen sneller konden reageren. Hoe is dat mogelijk? Visuele input wordt via twee verschillende paden door het brein gestuurd. Het ene pad is erg traag, maar bewust. Hier worden stimuli in detail geanalyseerd. Het tweede pad gaat erg snel naar onze amygdala in het limbische systeem, waar veel van onze emotionele reacties gestuurd worden. Hier vindt net genoeg verwerking plaats om te herkennen of een stimulus bedreigend is of niet. Als een stimulus heel kort op het scherm wordt aangeboden, kan hij wel de amygdala bereiken, maar hij is alweer verdwenen voordat de bewuste verwerking überhaupt echt begonnen is. We beseffen niet eens dat we iets waargenomen hebben, maar ons lichaam en onze gedachten worden wel door deze stimuli aangestuurd (Pessoa, 2005). Oorspronkelijk was de mens een zoogdier wiens neocortex en daaraan gerelateerde cognitieve capaciteiten langzamerhand evolueerden. Net als bij een huisdier werd het gedrag van onze voorouders in veel sterkere mate door zulke geautomatiseerde programma’s bepaald dan dat dit bij ons het geval is. Het bewuste denken dat door de prefrontale cortex wordt uitgevoerd, zit “als extraatje” bij onze biologische programma’s. Beide systemen kunnen trouwens tot tegenstrijdige beslissingen komen die dan in het brein concurreren (Strack en Deutsch, 2004). Bargh (2005) stelt voor dat het dan ook helemaal niet de bedoeling is dat we ons bewustzijn voor alle keuzes en mentale operaties
gebruiken.Vanwege de beperkingen zou het bewustzijn dan ook niet geschikt en zelfs redundant zijn in onze hersenen, aangezien er al tal van structuren zijn die ons gedrag genereren. De functie van het bewustzijn zou veel eerder zijn om nieuwe automatische programma’s te genereren, zodat eenmaal aangeleerd gedrag een volgende keer moeiteloos op te vragen is. Experts zijn hiervan goede voorbeelden. Zij zijn niet slimmer dan beginners in hun gebied, maar ze hebben gewoon veel verschillende problemen in hun hoofd opgeslagen en weten uit ervaring wat ze moeten doen. Schakers kunnen ongelooflijk nauwkeurig de posities van alle figuren onthouden en komende zetten anticiperen, op voorwaarde dat de stukken op gangbare posities staan. Als de figuren echter toevallig verdeeld zijn, doen schaakexperts het even slecht als absolute beginners; zij moeten dan bewust elke mogelijkheid in hun hoofd doorlopen (Chi et al., 1981). Door oefening wordt die bewuste bijdrage dan steeds minder, tot je de optimale strategie weer als onderbuikgevoel hebt. Het bewustzijn is dus vooral een machine die nieuw, automatiseerbaar gedrag aan ons (meestal onbewuste) repertoire toevoegt. Zoals Bargh het zegt, is het de bedoeling van het bewustzijn om zo min mogelijk nodig te zijn. Hoe sterk onbewuste en geautomatiseerde processen werken - enkele illustraties Onbewuste processen blijken ons leven in grote mate te beheersen. Zoals gezegd, faciliteren stimuli als geuren automatisch motorprogramma’s. Deze reacties kun je als avoidance (bij stimuli die tegenvallen) of approach (bij stimuli die prettig zijn) kenmerken. Dat deze facilitering in feite tot aan de spieren reikt, kan in experimenten met behulp van een joystick aangetoond worden. Dit lukt zelfs bij stimuli die maar zo kort op het scherm verschijnen dat proefpersonen niet in staat zijn om aan te geven wat ze gezien hebben - zonder bewustzijn reageert het lichaam dus voor u. Dit paradigma wordt overigens ook voor therapeutische doeleinden ingezet. Door mensen bewust met een joystick bepaalde stimuli weg te laten duwen of juist naar zich toe te trekken, verzwakt hun drugsverslaving en nemen fobische klachten af. Deze aanpak is veelbelovend aangezien er geen medicamenten met bijwerkingen toegediend worden en dergelijke oefeningen ook voor kinderen en verstandelijk gehandicapten geschikt zijn die weinig gebaat zijn bij cognitieve therapieën. En het kost vrijwel niets, aangezien slechts een joystick en een computer nodig zijn (Wiers et al., 2011). Wilt u dit zelf uitproberen? Dat kan.Vraag mensen om u heen om een paar stripverhalen
71
Vrije wil
te lezen en geef hun de opdracht om, terwijl ze dat doen, een pen óf met hun tanden óf met hun lippen vast te houden. De groep die de pen met hun tanden vasthoudt, zal de strips later grappiger vinden. Waarom? Voor het vasthouden van de pen met de tanden worden dezelfde spieren gebruikt als voor glimlachen. Hierdoor wordt dus een motorprogramma geactiveerd dat gerelateerd is aan een hele reeks van associaties die met “grappig” en “plezierig” te maken hebben. Dit fenomeen staat bekend als facial feedback.
72
Zelfs sociale processen, waarover mensen vaak flink nadenken, kunnen automatisch aflopen. Wist u dat u mensen aardiger vindt die uw eigen non-verbale gedrag tijdens een gesprek spiegelen, en dat u dat zelf ook doet bij mensen die u aardig vindt? Dergelijke spiegelprocessen lijken gebaseerd te zijn op spiegelneuronsystemen (Rizzollati et al., 1996). Spiegelneuronen simuleren precies de motorische acties die wij in anderen observeren en men gaat er van uit dat dit ons in staat stelt om hun intenties te begrijpen (de Lange et al., 2008). Door deze simulatie weten wij namelijk wat de uitkomst van hun handeling is en daardoor kunnen we hun intentie afleiden. Het is dan ook te verwachten dat door het gedrag van anderen na te bootsen, deze acties ook voor uzelf voorbereid worden, zodat u beter en sneller in staat bent om deze te imiteren. Spiegelneuronen en hun gedrag worden beschouwd als een belangrijke – maar zeker niet de enige (Saxe, 2009) – bouwsteen van empathie in zoogdieren, en vooral in primaten. De uitwerkingen hiervan op maatschappelijk niveau zijn indrukwekkend. Jonge vrouwen die een verpleegsterkostuum dragen, beginnen vreemde mensen te helpen (Johnson en Downing, 1979). In de jaren 60 werden gedurende het Stanford-experiment (Haney, Banks en Zimbardo,1973) gewone studenten in een nepgevangenis opgesloten. Men gaf hen de kleding van “bewakers” en “gevangenen” en wachtte af wat er gebeurde. Na korte tijd begonnen de bewakers de gevangenen te mishandelen, zonder dat er een rolinstructie was die hiertoe aanleiding gaf. Gevangenen vertoonden al snel psychische klachten. Kortom, het experiment toonde aan hoe invloedrijk rolverwachting en onbewuste sociale cognitie zijn – zo succesvol dat het experiment afgebroken moest worden. Onze maatschappij creëert elke dag dergelijke experimenten en iedereen moet elke dag aan impliciete rolverwachtingen gehoorzamen. De speelruimte die we hebben blijkt dus erg beperkt. Kunt u dan ten minste uw eigen ogen nog vertrouwen? Nee, helaas. Het is mogelijk
onze waarneming te “hacken”. Er is al lang bekend dat enkele bij aandacht en visuele verwerking betrokken structuren met een bepaalde frequentie met elkaar communiceren (het alfa-ritme; ongeveer 10 Hz). Matthewson et al. (2009) ontwikkelden een elegant experiment waarin ze de EEG van proefpersonen gebruikten om stimuli juist op dat moment aan te bieden waarop het alfa-ritme van fase verschoven was. Deze stimuli werden aanzienlijk minder vaak door proefpersonen waargenomen. Weliswaar werden in de visuele cortex door de stimuli potentialen opgewekt – maar deze werden niet doorgegeven aan andere cortici. Mogelijk zijn er dus tien heel korte momenten per seconde waarop onze perceptuele systemen geen input kunnen doorgeven. De gaten worden dan door de rest van ons brein “ingevuld”. Dit valt in ons dagelijks leven niet op, aangezien er vrijwel geen gebeurtenissen zijn die net op dat moment plaatsvinden én maar een paar milliseconden duren. Dit voorbeeld illustreert hoeveel informatie ons brein automatisch creëert. Andersom kan het ook. Soms kun je op je ogen vertrouwen, ook al neem je niets waar. Dit verschijnsel heet blindsight (Lamme, 2010). Bij dit fenomeen is de striate cortex in het primaire visuele gebied beschadigd of uitgevallen, waardoor men niet meer bewust kan zien. De visuele informatie van de ogen komt bij blindsightpatiënten echter nog wel binnen in de hersenen. Als hen wordt gevraagd om iets te benoemen, bijvoorbeeld een kleur, emotie, vorm of locatie van een voorwerp, dat ze zeggen niet bewust te zien, dan hebben ze het in de meeste gevallen tóch goed. Blijkbaar wordt de informatie onbewust wel doorgegeven. Het opmerkelijkste geval is dat van een aapje, waarvan de primair visuele schors volledig was verwijderd. Hoewel ze corticaal blind was, kon ze obstakels ontwijken en nootjes van de grond rapen. Ook mensen met volledige blindsight schijnen, al is het aarzelend, om obstakels heen te lopen, waarbij de bewuste vrije wil gedeeltelijk buitenspel lijkt te zijn. Opnieuw een voorbeeld van de parallelle verwerkingspaden in ons brein. Feit blijft dat de patiënten nog wel besloten hebben om te gaan lopen. Bij slaapwandelen is dat anders, daar zijn mensen zich geheel niet bewust van hun handelingen. Uit onderzoek blijkt dat slaapwandelaars gebruik maken van alle (coördinatie)gebieden in de hersenen die overdag ook actief zijn, behalve de prefontale cortex, het hersengebied waarin ons bewustzijn en werkgeheugen zijn gevestigd (Lamme, 2010). Alle complexe handelingen die slaapwandelaars kunnen uitvoeren (zoals deuren openen, alarmcodes
73
Vrije wil
intoetsen, eten onderuit de vrieskist halen, en zelfs het starten van een auto) kunnen dan misschien het beste beschreven worden als aan elkaar geregen reflexen.Vaak worden ze dan ook geïnitieerd door oude driften zoals honger of angst.
74
Maar ons gedrag is niet altijd slechts onderhevig aan onze eigen hersengebieden. Drugs of medicijnen kunnen ook van grote invloed zijn. Doorgaans nemen we iemand die dronken is niet serieus, maar zeggen we daarmee eigenlijk niet dat iemand onder invloed geen vrije keuzes meer heeft? Het is zelfs de vraag of iemand met een fysieke verslaving nog wel vrije beslissingen kan nemen, ook al heeft hij op dat moment geen verdovende middelen tot zich genomen. Ook (geestes)ziektes kunnen de vrije wil ernstig inperken.Vooral in de medische wereld, waarin de autonomie en keuzevrijheid van de patiënt goed beschermd worden, vormt dit een probleem. Müller en Walter (2010) halen het dilemma aan van iemand met Body Integrity Indentity Disorder. Is de ziekelijke drang ledematen te laten amputeren vrije wil en moet men dat dan accepteren? Het placebo-effect is dan weer een heel speciaal medisch geval. Immers is het hier een bewuste component die ervoor zorgt dat mensen ook echt fysiek beter worden (Turner et al., 1994). Blijkbaar heeft hier ons bewustzijn een (positieve) invloed op het lichaam. De vrije wil van de baan? Dit zijn maar een paar voorbeelden uit de moeilijke wereld van ons bewustzijn. Maar dit laat zien dat er genoeg redenen zijn om vraagtekens bij het bestaan van compleet vrije beslissingen te zetten. En dat er nog veel meer te ontdekken is. De vrije wil is filosofisch drijfzand. Hoe meer je er over te weten komt, hoe lastiger het begrip wordt.Verschillende filosofische en juridische definities beconcurreren elkaar en gedegen neurologisch onderzoek is ongelooflijk moeilijk. Wetenschappers die vraagtekens bij het bestaan ervan plaatsen, voelen zich gesteund door de talloze psychologische en fysiologische verschijnselen die de kracht van het ‘onbewustzijn’ aantonen, maar dat is moeilijk in te passen bij ons gevoel van een eigen ‘ik’. Tegenwoordig heeft de intrinsieke vrije wil in het meeste hersenonderzoek geen enkele plaats meer en is het de vraag of een discussie erover nog wel zinvol is. Maar toch blijft het vraagstuk nog even het thema van de diepe denkers. Zeker is dat we als mens nog wel een poosje van onszelf blijven denken dat we autonome beslissingen nemen.
Literatuur Baddeley, A. (1994). The Magical Number Seven: Still Magic After All These Years? Psychological Review, 101(2), 353-356. Baddeley, A. (2003). Working memory: looking back and looking forward. Nature Reviews Neuroscience, 4, 829-839. Bargh, J. A. (2005). Bypassing the will: toward demystifying the nonconscious control of social behavior. In R. F. Hassi, Uleman, J. S. & Bargh, J. A. (Ed.), The New Unconscious. Oxford University Press. (pp. 37-58). Chi, M. T. H., Feltovich, P. J. & Glaser, R. (1981). Categorization and Representation of Physics Problems by Experts and Novices. Cognitive Science, 5, 121-152. De Lange, F. P., Spronk, M., Willems, R.M., Toni, I. & Bekkering, H. (2008). Complementary Systems for Understanding Action Intentions. Current Biology, 18, 454457. Crick, F. & Koch, C. (2003). A framework for consciousness. Nature Neuroscience, 6(2), 119-126. Draaisma, D. (2011). It’s alright, I’m a doctor; grensoverschrijding in de wetenschap. Academische Boekengids 88. Haney, C., Banks, C. & Zimbardo, P. (1973). Interpersonal dynamics in a simulated prison. International Journal of Criminology and Penology, 1(1), 69-97. Johnson, R. D. & Downing, L. L. (1979). Deindividuation and valence of cues: Effects on prosocial and antisocial behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 37(9), 15321538. Lamme,V. (2010). De vrije wil bestaat niet; over wie er echt de baas is in ons brein. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. Lommel, P. van (2007). Eindeloos bewustzijn; een wetenschappelijke visie op de bijna-doodervaring. Uitgeverij Ten Have, Utrecht. Mathewson, K. E., Gratton, G., Fabiani, M., Beck, D.M. & Ro, T. (2009). To See or Not to See: Prestimulus α Phase Predicts Visual Awareness. The Journal of Neuroscience, 29(9), 2725-2732. doi: 10.1523/JNEUROSCI.3963-08.2009. Müller, S. & Walter, H. (2010). Reviewing Autonomy: Implications of the Neuroscience and the Free Will Debate for the Principle of Respect for the Patient’s Autonomy. Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics, 19, 205-217. Nichols, S. (2004). The Folk Psychology of Free Will: Fits and Starts. Mind and Language, 19, 473-502.
75
Vrije wil
76
Pessoa, L. (2005). To what extent are emotional visual stimuli processed without attention and awareness? Current Opinion in Neurobiology, 15, 188-196. Pockett, S. (2007). The Concept of Free Will: Philosophy, Neuroscience and the Law. Behavioral Sciences & the Law, 25, 281-293. Posner, M. I. (1994). Attention: The mechanisms of consciousness. Proceedings of the National Academy of Sciences, 91, 7398-7403. Rizzolatti, G., Fadiga, L., Gallese,V. & Fogassi, L. (1996). Premotor cortex and the recognition of motor actions. Nature Neuroscience, 6, 1323-1328. Saxe, R. (2009). The neural evidence for simulation is weaker than I think you think it is. Philosophical Studies, 144, 447-456. Stowers, L. & Darren, D. W. (2010). Sexual dimorphism in olfactory signaling. Current Opinion in Neurobiology, 20, 770-775. Strack, F. & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and Social Psychology Review, 3, 220-247. Swaab, D. (2010). Wij zijn ons brein; van baarmoeder tot Alzheimer. Uitgeverij Contact, Amsterdam. Turner, J.A., Deyo, R.A., Loeser, J.D.,Von Korff, M., Fordyce, W.E. (1994). The importance of placebo effects in pain treatment and research. Journal of the American Medical Association, 271, 1609-1614. Wiers, R. W., Eberl, C., Rinck, M., Becker, E. S. & Lindenmeyer, J. (2011). Retraining Automatic Action Tendencies changes Alcoholic Patients’ Approach Bias for Alcohol and Improves Treatment Outcome. Psychological Science, 20(10), 1-8. Zimbardo, P. G. (1973). On the ethics of intervention in human psychological research: With special reference to the Stanford Prison Experiment. Cognition, 2(2), 243-256.
77
Is de mens geschikt voor een vrije wil?
Vrije wil
Twijfelen aan de vrije wil Verschillende media verkopen de twijfel aan de vrije wil als een aanslag op ons huidige wereldbeeld, waarin we als mens veronderstellen onafhankelijke keuzes te kunnen maken. De werkelijkheid ligt natuurlijk iets genuanceerder; tientallen jaren aan onderzoek hebben al uitgewezen dat er in ons brein veel onbewuste processen plaatsvinden waar onze ‘ik’ geen invloed op kan uitoefenen. Hoe confronterend is het vermeende ontbreken van een vrije wil dan eigenlijk? Is het überhaupt wel relevant of de vrije wil bestaat? De verscheidenheid aan meningen in het debat over de vrije wil wordt in dit geval weerspiegeld binnen de auteurs van dit hoofdstuk. Tijdens het schrijven aan het voorgaande essay bleek dat Christian Utzerath aan de relevantie van de discussie twijfelde. Hij betoogde dat een dergelijke filosofische discussie niet van wezenlijk belang is voor de samenleving. Rogier Wildeboer was het niet met hem eens en probeerde hem van het tegendeel te overtuigen.
Discussie tussen Christian Utzerath en Rogier Wildeboer
78
‘The voluntary act’ is de basis van ons Westerse rechtssysteem - Rogier Wildeboer De kwestie vrije wil is van het grootste belang in bijvoorbeeld de rechtspraak. In Nederland moet een misdaad vrijwillig gepleegd zijn om tot een veroordeling te leiden (dat wil zeggen met opzet of door nalatigheid). In het Arabische recht is dit anders. Omdat daar geen rekening met vrije wil wordt gehouden, komen er merkwaardige zaken voor. Als een man op het laatste moment voor een auto springt en de bestuurder, die zich netjes aan de snelheid houdt, direct de remmen intrapt, is deze bestuurder alsnog schuldig aan moord. Alleen de daad, het aanrijden van de man, is belangrijk, ook al kon de bestuurder ‘er niets aan doen’. In de Westerse wereld wordt wel veel belang gehecht aan de Amerikaanse term voluntary act. Een voorbeeld is de rechtszaak van Kenneth Parks, die tijdens het slaapwandelen zijn schoonouders vermoordde en zich er daarna niets meer van kon herinneren. Zijn advocaten slaagden erin de jury ervan te overtuigen dat hij zelf onschuldig was aan de misdaad die zijn lichaam gepleegd had. Zou iemand met Gilles de la Tourette op deze manier ook moeten worden vrijgepleit van het beledigen van een ambtenaar in functie? Of zou iemand die
fysiek verslaafd is aan drugs moeten worden vrijgesproken van roof omdat hij tot zijn daad gedwongen werd door zijn verslaafde lichaam? Waar eindigt het? Is iemand schuldig als hij beschonken achter het stuur stapt, ook al neemt hij die beslissing onder invloed? Het is dus noodzakelijk om ‘het vrijwillige’ goed te definiëren. Vrije wil is niet het grootste probleem van de rechtspraak – Christian Utzerath Inderdaad wordt er gezegd dat de vrije wil relevant is voor de rechtspraak, maar praktisch is deze volgens mij ondergeschikt aan andere belangen. Ik ben het eens met Dick Swaab – strafdaden worden niet voorkomen door daders met andere daders in een gevangenis op te sluiten. Maar gebaseerd op kranten en sociaal-psychologische literatuur denk ik dat een gemeenschap een rechtssysteem gebruikt om sociale wederkerigheid te waarborgen; iemand schendt de normen van een gemeenschap en wordt gestraft. Dit laat aan de gemeenschap zien dat haar regels niet zo maar geschonden kunnen worden en het zorgt ervoor dat mensen niet hun eigen visie van rechtvaardigheid (mogelijk gewelddadig) door gaan zetten. Als ik ergens over misdaden lees en de reacties van de lezers bekijk, heb ik het gevoel dat deze behoefte op dit moment veel sterker is – mensen verwachten volgens mij niet zozeer een rechtssysteem dat mensen “verbetert”, maar een vorm van (gevoelde) rechtvaardigheid. Zonder een dergelijke therapeutische bedoeling die gericht is op het voorkomen van toekomstige strafdaden, is de vrije wil op dit moment vrijwel alleen van theoretisch belang. Maar ik ben optimistisch; ik ben ervan overtuigd dat onze maatschappij op een gegeven moment de focus op de preventie van schadelijk gedrag gaat leggen, en op dat moment zullen begrippen als “wil” erg relevant worden en centraal staan in de rechtspraak. Kennis van de vrije wil kan helpen misdaden te voorkomen - Rogier Wildeboer De vrije wil heeft wat mij betreft ook praktisch nut voor de misdaadbestrijding. In Nederland hebben we naarmate de beschaving steeds ‘beschaafder’ werd, besloten dat Vrouw Justitia er niet is om wraak te nemen, maar om de misdaad te bestrijden. Straffen zouden mensen ervan moeten weerhouden een misdaad te plegen of opnieuw de fout in te gaan. Het ironische is dat de discussie over het terugdringen van recidiven en het
79
Vrije wil
80
afschrikken van misdaad veel meer met de vrije wil te maken heeft, dan het op het eerste gezicht lijkt. Een simpel voorbeeld hiervan is de doodstraf. Hoewel Amerikaanse politici beweren dat strenger straffen tot minder misdaad leidt, zijn er maar weinig onderzoeken die dit aantonen. Sterker nog, in landen met de doodstraf worden evenveel - zo niet meer - moorden gepleegd dan in Europa. Blijkbaar speelt de hoogte van de strafmaat op een gegeven moment niet meer mee; er wordt door daders geen bewuste keuze gemaakt tussen de moord en het risico van een straf. Het vraagstuk in hoeverre er sprake is van een vrije wil (dus een bewuste keuze) is dus zeer relevant. Bovendien kun je je afvragen of ons collectieve rechtvaardigheidsgevoel ook niet een onbewust instinct van de mens is. Bij de reclassering, waarbij de dader weer in de maatschappij wordt gebracht, is het zeer relevant om te weten in hoeverre ons vermogen te vergeven onderhevig is aan de vrije wil, zodat er op ingespeeld kan worden. Immers, de reclasseringsambtenaar moet de misdader zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op hoe hij zijn plek in de samenleving kan vinden. Hoe beter hij zal worden opgenomen, hoe kleiner de kans op herhaling is. Een gebrek aan vrije wil kan je ook juist vrijheid geven – Christian Utzerath Natuurlijk is de Westerse rechspraak met de humanistische bedoeling gecreeërd om wraak door reclassering te vervangen. Dit trek ik niet in twijfel, maar toch zie ik hiervan maar weinig terug in de praktijk. Überhaupt lijkt de rol van de vrije wil veel groter te zijn in de discussie daarover dan in het echte leven. Ons leven en gedrag houden namelijk veel meer in dan de kwestie van schuld en wil. Een groot deel daarvan gebeurt onafhankelijk van de vraag of we het met vrije wil hebben besloten of niet: we krijgen automatisch honger. We delen volledig onbewust informatie met anderen door middel van onze lichaamstaal. De acties van anderen worden door onbewuste processen automatisch voorbereid om geïmiteerd te worden.Voor een groot deel is ons leven geautomatiseerd, maar dat geeft ons tegelijkertijd de vrijheid om daarover na te gaan denken – want alleen door deze vorm van automatisering hebben we überhaupt genoeg vrije capaciteit om dergelijke gedachten te formuleren. We moeten de dag vrezen dat we als een tabula rasa wakker worden, compleet zonder geautomatiseerde sturingselementen. Nog maar
weinig mensen zouden het voor elkaar krijgen om uit hun bed op te staan, laat staan een geregeld leven te leiden. De afgelopen decennia is inderdaad gebleken over hoe weinig vrije wil een mens daadwerkelijk beschikt – deal with it. Je lichaam is in staat om al je gedrag automatisch te produceren als je dat wilt, maar je kunt door je bewustzijn in deze processen ingrijpen en nieuwe dingen erbij leren. De menselijke identiteit valt of staat bij vrije wil - Rogier Wildeboer Tegenwoordig zijn we er gelukkig steeds meer van doordrongen dat de mens een dier is en dat ons lichaam niet anders werkt dan dat van een stokstaartje of een dwergcavia. Net als zij handelen we (vaak onbewust) naar onze instincten. Dat is soms best confronterend, maar evengoed onvermijdelijk. Toch is er biologisch onderscheid; onze anatomie onderscheidt ons van andere diersoorten. Het belangrijkste verschil zit hem in de hersenanatomie; onze cortices zijn groter en ontwikkelder. Hierdoor hebben we in de evolutie het vermogen tot zelfreflectie en empathie verworven en kunnen we met ons bewustzijn de ‘dierlijke’ instincten tegenhouden, simpelweg omdat ze niet aan ons moraal voldoen. Dit is tenminste waar we tot voor kort altijd vanuit gingen. Hoewel er zoveel afschuwelijke misdaden gepleegd worden dat ik soms ernstig aan het zogenaamde emphatische vermogen twijfel, bestaat er (gelukkig) ook een hoop altruïsme in de wereld. Maar dit kunnen we pas doorgronden als we het ingewikkelde samenspel van ons onderbewustzijn en ons bewustzijn geheel begrijpen. Die zoektocht naar de vrije wil lijkt me daarom juist een belangrijk vraagstuk. Juist omdat onze menselijke identiteit er zo mee verbonden is. Je identiteit is veel meer dan een vrije wil – Christian Utzerath Ik heb mezelf twee vragen gesteld. 1. Kun je überhaupt het bestaan van de vrije wil aantonen of weerleggen? 2. Als je het antwoord daarop wist, wat zou hierdoor voor je veranderen? Ik beweer dat de zoektocht naar de vrije wil nooit gaat eindigen. De reden daarvoor is heel simpel – niemand kan een ‘afkapwaarde’ voor vrij definiëren. Immers, als je niet vrij kunt denken, hoe kun je dan een vrije beslissing waarnemen en beschrijven? Waarover wij het hebben als we over vrije wil praten, is nooit meer dan een schaduw in Plato’s grot. Wat de tweede vraag betreft - als mensen over de vrije wil praten, klinkt het
81
Vrije wil
82
soms alsof ze geloven dat ze minder waard zijn als ze niet hun hele leven op bewust gemaakte, ‘vrije’ keuzes baseren. Het lijkt als of hun eigenwaarde en identiteit onlosmakelijk hieraan gekoppeld zijn. Ik denk dat deze mensen de fout ingaan. Immers, je bent zo veel meer dan de vijf tot negen informatieeenheden die je tegelijk in je bewustzijn kunt houden. Als je slaapt, verlies je de bewuste, vrije controle over je gedachtes, maar je blijft wel als persoon bestaan. Je besluit niet vrijwillig om verliefd te raken op iemand, maar toch houd je dan van haar (of hem). Het feit dat je niet zelf daarvoor hebt gekozen, maakt deze ervaring niet minder. Aanleg, instincten, en ervaringen – ze zijn allemaal net zo waardevol en een deel van de identiteit als de vaardigheid daarover bewust na te denken. Een eindeloze discussie De vrije wil is tegen wil en dank een heikel onderwerp. Hoe er ook tegenaan gekeken wordt en hoe relevant de discussie ook gevonden wordt, op een of andere manier steekt de discussie zo af en toe de kop op. Toch gaan we aan het einde van het debat weer naar huis, waar we ‘vrij’ kiezen naar welk tv-programma we zullen gaan kijken. Het liefste houden we ons namelijk helemaal niet met dit soort vraagstukken bezig en gaan we gewoon verder met de orde van de dag.
De ontdekking van de vrije wil Column door Marinke van der Helm “Mama, ik wil een ijsje!” Ook al is er hevige discussie over de vrije wil, kinderen lijken het bestaan ervan te bewijzen. Tot wanhoop van hun ouders drijven ze eigenwijs hun zin door of blijven ze koppig doorgaan. Zo wilde ik vroeger nooit mee naar huis uit de peuterspeelzaal; ik was nog niet klaar met spelen. “Ik ben twee, dus ik zeg nee” In hun peuterjaren ontdekken kinderen dat ze “nee” kunnen zeggen. Ze vinden het spannend om uit te vinden hoe daarop gereageerd wordt. Op deze manier komen ze erachter dat ze een eigen willetje hebben waarmee rekening gehouden dient te worden. “Ik wil zélf kleren kiezen” Wanneer peuters besluiten dat ze de kleren die mama uitzoekt niet aan willen, kan dat leiden tot grote strijd in het toch al hectische ochtendritueel van het jonge gezin. Ook ik had hier vroeger een handje van. Mijn moeder had hier echter de perfecte oplossing voor bedacht. Zij zocht twee setjes kleren uit die beide geschikt waren voor een bezoekje aan oma.Vervolgens gaf ze mij de keuze: “Wat wil je vandaag aan? Je mag helemaal zelf kiezen.” Nu waren we allebei blij: ik omdat ik “hélemaal zelf ” had gekozen en mama omdat ik geen rode broek met een oranje trui aan had. “Zal ik je hier of boven voorlezen?” Nog zo’n opvoedkundige truc: geef het kind twee keuzes die allebei tot het gewenste
gedrag zullen leiden. Als mijn moeder me gewoon naar bed gestuurd had, was ik gegarandeerd in protest gegaan. Maar als ze me vroeg wáár ik het verhaaltje voor het slapengaan wilde horen, riep ik snel “Boven!”, waarna ik met een enorme vaart de trap op rende. “Lust ik niet!” Kinderen lijken wel een vrije wil te hebben, maar ondertussen hebben de ouders alle touwtjes in handen. Echter, één ding zal altijd een strijd blijven: eten. Probeer een peuter maar eens iets te laten eten wat hij niet lust. De spreekwoordelijke spruitjes drijven menig moeder tot wanhoop en laten kiezen uit twee kwaden lost in dit geval weinig op. Zou die vrije wil dan toch bestaan?
83
84
ASI MOV’ RO BO SROB TS OTS Asimov’s robots Tim Broenink (Electrical Engineering) Bastiaan Bruinsma (Bestuurskunde) Luuk Oudshoorn (Elektrotechniek)
85
Asimov’s robots
Inleiding
86
Robots die samenleven met mensen is een intrigerend idee dat al vele decennia geleden zijn intrede heeft gemaakt. Hoewel onze technologie enorme sprongen maakt blijft de mensachtige robot die als hulpje van de mens in de samenleving is geïntegreerd nog steeds toekomstmuziek. Films als I, Robot en vele andere in dit genre bieden ons geen warm toekomstperspectief. De robots in deze films keren zich veelvuldig tegen hun scheppers. Waarom zijn we zulke doemdenkers op dit gebied? Is het puur spektakel en vermaak voor in films en boeken, of is deze angst gegrond en moeten we oppassen om niet onze eigen ondergang te maken? Isaac Asimov heeft hier enkele decennia geleden al over nagedacht en is iets optimistischer dan alle doemdenkers. Robots kunnen volgens hem prima integreren in de samenleving. Mits ze zich aan zijn regels houden… In dit katern kunt u lezen over robots en de wetten van Asimov in een essay door Luuk Oudshoorn, een column door Bastiaan Bruinsma, en een interview tussen Tim Broenink en Prof.dr.ir. Stefano Stramigioli.
Een samenleving met robots Essay door Luuk Oudshoorn Isaac Asimov was een schrijver en biochemicus die opgroeide in Amerika. Hij wordt gerekend tot de grootste science fiction schrijvers van de twintigste eeuw. Hij schreef onder andere een serie boeken over robots. In de reeks I, Robot worden wetten beschreven die het samenleven van mensen en robots mogelijk moet maken. Enkele jaren geleden is een gelijknamige film verschenen die losjes gebaseerd is op deze boekenserie en de wetten erin. Deze drie wetten zijn (vrij vertaald): 1. Een robot mag een mens geen schade toebrengen, of door niet te handelen toestaan dat een mens schade toegebracht wordt. 2. Een robot moet opdrachten van een mens gehoorzamen, behalve als dit in strijd is met de Eerste Wet. 3. Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, behalve als dit in strijd is met de Eerste of Tweede Wet. Waarom vond Asimov deze wetten nodig? Het klinkt logisch: Robots hebben hun eigen opdrachten en gedachten, ze zullen deze opdracht uitvoeren omdat ze daarvoor geprogrammeerd zijn. Als er dan iemand in de weg staat denkt de robot niet na over de gevolgen van doorgaan. Dit is bij de eerste robots in fabrieken een probleem geweest, robots die aan een lopende band werken stoppen niet voor mensen die op de verkeerde plek staan en kunnen ze daardoor schade toebrengen. Tegenwoordig is dat opgelost door het gedeelte waar robots staan af te schermen met zware hekken, zodat er geen mensen bij in de buurt kunnen komen. Het fundamentele probleem is echter dat de robots tussen de invoer van hun denken alleen de opdracht en omgevingsvariabelen hebben zitten, maar geen gevoelens. Een robot kan zich niet inleven in een mens en bedenken of die zijn acties wenselijk zou vinden of niet. Wij willen ten alle tijden erop kunnen rekenen dat een robot rekening houdt met wat wij willen. Omdat dit niet gemakkelijk te implementeren is geven de wetten van Asimov een basis waaraan altijd worden voldaan om interactie tussen robots en mensen veilig te maken. In plaats van een complexe reeks gevoelens als input krijgt de robot drie simpele wetten om zijn acties aan te toetsen. Toch is ook dit niet zo simpel als het lijkt. Als een robot een steen naar een mens gooit zien wij dit als een direct gevolg van zijn actie. Gezien vanaf het moment dat de robot de
87
Asimov’s robots
88
steen loslaat is het echter in de toekomst dat hij aankomt. De robot zal dus vooruit moeten kijken om te zien wat zijn actie veroorzaakt. In dit simpele geval is nog te bedenken dat hij dit kan berekenen en dan kan bedenken dat hij het niet mag doen. Maar wat nou als een mens hem een opdracht geeft een steen te verplaatsen? Waar hij de steen ook neerlegt, er bestaat een kans dat iemand zich er ooit pijn aan doet. Het zou kunnen zijn dat iemand over een maand erover struikelt. Dat was niet gebeurd als de robot de steen niet had verplaatst. Als de robot hier rekening mee houdt zou hij dus iets simpels als het verplaatsen van een steen moeten weigeren, er zou weinig overblijven. Als hij hier geen rekening mee houdt, waar dan wel mee? De steen die hij gooit komt eigenlijk ook aan in de toekomst. Het ligt aan de rekencapaciteit van de robot of hij dit kan voorzien. Als we robots alleen laten rekenen tot waar ze kunnen dan zullen onze eerste pogingen tot dit soort robots het meest gevaarlijk zijn, omdat zij minder ver vooruit zullen kunnen rekenen dan latere generaties. Naast de onmogelijkheid om alle consequenties van een actie door te rekenen is er nog het feit dat een opdracht op vele manieren uitgevoerd kan worden. Sommige manieren brengen misschien meer onzekerheden met zich mee dan anderen en ze zullen ook niet allemaal even efficiënt en snel zijn. Stel bijvoorbeeld dat een robot de opdracht wordt gegeven iets uit het huis van de eigenaar te pakken dat hij is vergeten. Het snelste zou zijn dat hij door de ruit naar binnen springt, naar het voorwerp rent, zich afzet tegen een muur en weer terugsprint. Behalve wanneer het van levensbelang is dat de taak binnen enkele seconden wordt voltooid, is dit waarschijnlijk niet wat de eigenaar in gedachten had. Ook tussen de reeks met acties waarbij de robot hetzelfde pad kiest zit nog verschil in de efficiëntie van afzonderlijke acties. Net als bij mensen zal rennen meer energie kosten dan lopen voor de robot. Het zal voor de robot dus altijd een afweging zijn. Deze afweging zullen wij mensen vaak zonder problemen kunnen maken. Zonder dat het ons direct verteld wordt weten we grofweg hoeveel haast ergens achter zit.Veel van deze informatie komt uit lichaamstaal en de klank van de stem. Het aanvoelen van deze emoties is iets dat wij leren gedurende onze jeugd en waar wij vaak vele jaren over doen. Een robot die ditzelfde traject van leren moet doorlopen zou echter veel te duur zijn, dus een robot moet dit vanuit de fabriek meteen zo goed mogelijk kunnen. Het zal nog een flinke uitdaging worden een robot dit intuïtief te laten voelen. Waarom is het soort problemen dat voor mensen intuïtief op te lossen is voor robots zo lastig? Mensen kunnen heel goed omgaan met vage data en loshangende redeneringen.
Ze vullen zelf data aan waar het mist en houden hun onzekerheid in gedachten bij verdere berekeningen.Vaak zien wij robots als computers die interactie aangaan en zelf beslissingen nemen. Computers ‘denken’ echter heel anders dan wij. We hebben computers gebouwd om snel en nauwkeurig berekeningen te doen, iets wat mensen niet zo goed kunnen. Deze nauwkeurigheid zit zowel in de invoer als het resultaat van de computer. Daarom is het ook dat huidige computers overal in hun interactie een getal aanhangen, alles wordt in hokjes gestopt. De computer werkt met bits en moet dus de data eerst discreet maken voordat hij ermee kan werken. Bij mensen zijn de signalen in de hersenen niets meer dan kleine stroompjes die lopen. Dit is een analoog proces waar onzekerheden in zitten. Dit maakt het proces minder nauwkeurig en minder snel, maar wel veel energiezuiniger. Stel, we kunnen dit probleem verhelpen en ontwerpen een robot die op dezelfde manier nadenkt als mensen en er ongeveer hetzelfde uitziet. Deze robots zijn alleen zinnig als ze mechanisch superieur zijn aan mensen. Op deze manier maak je echter een gevaarlijke machine, omdat hij ongeveer hetzelfde werkt als de mens, maar wel sterker is. Wanneer deze robots zichzelf kunnen repliceren vormen ze een potentiële bedreiging voor de mensheid. Niet per se omdat ze de mensheid willen vernietigen, maar omdat ze het zouden kunnen. De wetten van Asimov zijn juist voor dit soort situaties gemaakt, maar je zou je kunnen afvragen of dit voldoende bescherming is. Robots blijven computers en computers hebben nog wel eens de neiging om kapot te gaan. Dat is bij normale computers voornamelijk vervelend, maar niet gevaarlijk. Wanneer het echter om een superieure machine gaat moet hier voldoende bescherming voor zijn. Als wetten die in de robots zijn ingeprogrammeerd de enige bescherming zijn tegen diezelfde robots dan geven we alle veiligheid uit handen aan het apparaat dat de bedreiging in de eerste plaats zelf al vormt. Nu is het uiteraard niet gezegd dat robots meteen een vernietigingsdrift krijgen als de beveiliging het begeeft, integendeel, ze zijn immers nog steeds ontworpen om de mensheid te helpen. Het is een gewoonte van mensen om zoveel mogelijk alle veiligheidsrisico’s te beperken. Wat mij betreft is dit een goede gewoonte. Gevaar voor vernietiging is iets dat niet licht genomen mag worden, omdat opbouwen altijd meer moeite kost dan de vernietiging. Intuïtief gaat dit vaak goed, zeker als bekend is dat iets een gevaarlijke situatie kan opleveren. Als een geweer geen veiligheidspal meer heeft zijn
89
Asimov’s robots
mensen vaak ook huiverig deze te gebruiken, ook al zal deze uit zichzelf geen mensen vermoorden. Zo moet ook een robot gemakkelijk uitgezet kunnen worden als de veiligheid van mensen niet meer gegarandeerd kan worden, zelfs als het niet waarschijnlijk is dat ze ooit mensen kwaad zullen doen.
90
Asimov zag zelf ook al dat er problemen kunnen ontstaan met zijn wetten. In zijn boeken zijn deze problemen vaak het onderwerp. Zo schrijft hij bijvoorbeeld over een robot die gedachten van mensen kan lezen. De robot liegt soms wanneer de waarheid te pijnlijk is. De waarheid vertellen doet in dat geval mentale schade, hiermee zou hij de wetten breken. Wanneer echter een van de personen waartegen hij geeft gelogen achter de waarheid komt, vertelt ze hem dat op deze manier achter de waarheid komen nog veel pijnlijker is dan de waarheid rechtstreeks horen. De robot komt hierdoor in een onmogelijke situatie (zowel de waarheid vertellen als liegen doet schade), waardoor hij stopt met functioneren. Dit soort onmogelijke situaties is heel goed te bedenken en Asimov maakt daar goed gebruik van in zijn boeken; sommige voorbeelden zijn wat meer vergezocht dan anderen. Het verschil met mensen is in dit geval dat een mens zou kiezen tussen het minste van twee kwaden, waar een robot dit volgens zijn wetten niet mag. Bij de situatie met de robot die een steen gooit heb ik al eerder aangegeven dat het onmogelijk is voor een robot om te garanderen dat zijn acties niet zullen bijdragen aan het kwaaddoen van een mens. Hier zou je wel omheen kunnen werken, door de wet zodanig aan te passen dat een robot slechts zijn uiterste best moet doen mensen geen schade te doen. In de situatie van de steen kan de robot dan bepalen dat het uitvoeren van de taak voor zijn opdrachtgever zwaarder weegt dan de zeer kleine kans dat iemand ooit over de steen struikelt. Dit is echter een gevaarlijke inschatting die de robot dan goed moet kunnen maken. Eigenlijk neemt de robot hierbij een soort verantwoordelijkheid voor zijn acties, hij besluit zelf dat hij zijn wetten niet overtreedt, hoewel hij er nooit 100% zeker van kan zijn. Er blijft echter een kans dat een robot dit een keer verkeerd inschat en een mens kwaad doet. Omdat de robot een eigen verantwoordelijkheid hierin heeft genomen zou hij dus als nadenkend wezen hierop afgestraft kunnen worden. Dit levert een vreemde situatie op, want wie heeft er dan eigenlijk schuld, de robot zelf, de maker of de eigenaar?
Er zijn al vele films gemaakt waarin robots een mensachtig leven hebben tussen een populatie mensen. Blijkbaar intrigeert het ons dus om kunstmatig leven te kunnen maken dat zich kan mengen onder de mensen.Veel van deze films gaan echter uiteindelijk over robots die zich tegen mensen keren, superieur lijken te zijn en uiteindelijk toch verliezen van mensen. We hebben dus wel door dat kunstmatig leven maken risico’s met zich meebrengt. Zo’n robot die kan nadenken als een mens, verantwoordelijkheid kan nemen en zichzelf kan repareren of namaken zou je zelfs als leven kunnen rekenen. Wanneer we het zelfstandig naamwoord ‘leven’ opzoeken in de Van Dale vinden we de volgende definitie: complex van eigenschappen en functies van een organisme, zoals voortplanting, stofwisseling, groei en reageren op de omgeving, dat er voor zorgt dat dat organisme blijft voortbestaan. Als we letterlijk naar deze definitie kijken valt een robot uiteraard af vanwege stofwisseling en groei, maar de algemene strekking van voortplanting, reageren op de omgeving en zorgen dat het organisme blijft voortbestaan klopt redelijk. Het valt alleen niet onder de aardse organismen. De wetten van Asimov gebruiken we zonder dat we het doorhebben best vaak, niet alleen in complexe machines zoals robots, maar ook in simpele apparaten. Asimov beschrijft in een essay hoe we bijvoorbeeld deze wetten impliciet gebruiken voor gereedschap: 1. Gereedschap moet veilig zijn in gebruik 2. Gereedschap moet zijn functie efficiënt uitvoeren, behalve als dit de gebruiker schade toe zou brengen 3. Gereedschap moet heel blijven in gebruik, behalve als het kapot gaan ervan nodig is voor zijn gebruik of om de gebruiker te beschermen Je zou kunnen zeggen dat de wetten niets anders doen dan menselijke prioriteiten duidelijk maken. Als voorbeeld hierbij neem ik een slagboom bij een spoorwegovergang. Het doel van zo’n slagboom is het voorkomen dat verkeer een spoorweg oversteekt wanneer er een trein langskomt. Hoewel de slagboom zelf al bedoeld is om mensen voor letsel te behoeden willen we graag dat ook de slagboom zelf mensen geen letsel toebrengt. Daarom gaat een slagboom dicht, maar niet met enorme kracht. Sterker nog, een slagboom die dicht is kan met één hand terug omhoog gedaan worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de slagboom gevaarlijk is voor mensen bij het dichtgaan. De slagboom is ook ontwikkeld om kapot te gaan wanneer een gebruiker in gevaar is. Als
91
Asimov’s robots
de slagboom eenmaal dicht is en er staat bijvoorbeeld een auto op de overgang die niet vooruit kan en een slagboom achter zich heeft, dan kan hij gemakkelijk achteruit de slagboom kapotrijden, hier is de slagboom op ontworpen. Het enige deel van de wetten dat we nu nog niet hebben gehad is dat iets kapot moet gaan als het nodig is voor zijn gebruik. Dit is bij een slagboom uiteraard niet zo, maar bijvoorbeeld bij doordrukstrips is dit wel duidelijk.
92
De wetten van Asimov zijn dus strakke regels die onze normaal gesproken impliciete prioriteiten expliciet maken. Als robots zich niet aan deze regels houden worden ze nutteloos voor ons. Robots zullen deze wetten echter nooit 100% kunnen opvolgen, omdat ze niet alle gevolgen van hun acties kunnen voorzien tot in de eeuwigheid. Daarom zou het voor kunnen komen dat een robot een verkeerde schatting maakt en de regels overtreedt. Hierbij moet een robot dus aansprakelijk gesteld kunnen worden voor zijn acties.Voorlopig zijn we hier echter nog lang niet. Wanneer we er wel zijn hoop ik dat robotbouwers deze wetten in gedachten houden en oplossingen hebben voor alle problemen. Want onveilig gereedschap gebruiken is vragen om ongelukken. Verwijzingen Asimov, I.Y. (1950). I, Robot. Amerika: Gnome Press. Asimov, I.Y. (1979). The Laws of Robotics. Amerika: American Way (American Airlines).
De robot en ik Een menslijkende robot rent over straat, een handtas onder zijn arm. Een politieagent rent hem achterna in de veronderstelling dat deze robot de tas gestolen heeft. Voor de mensen die de film I, Robot hebben gezien is dit misschien een bekende scene. Na de scene blijkt dat de robot het tasje aan het brengen was naar een vrouw. De politieagent werd ontzettend raar aangekeken. Robots kunnen geen misdaad plegen, ze zijn immers onderhevig aan de wetten van Asimov.
Interview door Tim Broenink en Luuk Oudshoorn met prof. dr.ir. Stefano Stramigioli
93
In dit interview gaan we het hebben op de impact van steeds verder vorderende robotica op onze samenleving. We gaan om tafel zitten met prof. dr.ir. Stefano Stramigioli om naar zijn mening te vragen over de wetten van Asimov en hoe belangrijk deze voor ons kunnen of zullen zijn. Als we kijken naar het beeld van de robots uit de verhalen van Asimov, hoe dicht zitten we dan bij robots die een vrije wil hebben, die kunnen leren? Ten eerste hebben we natuurlijk het kunnen, we gaan steeds verder die kant op. We zijn er nog niet, maar er wordt in Europa een programma gestart voor het maken van “sentient machines”, dus we gaan zeker die kant op. De vraag is ook of we het willen. Technisch gezien is het natuurlijk een geweldige uitdaging. Maar ongeacht wat voor een machine we gebruiken, “De rode knop moet altijd aanwezig zijn” aldus Stefano Stramigioli. Als we er dan nu vanuit gaan dat we een robot een vrije wil kunnen geven, in welke mate is een robot dan verantwoordelijk voor de wet? Tijdens de opkomst van de robotica in de jaren vijftig bevonden robots zich nog achter hekken, denk hierbij aan productierobots in fabrieken. Als er mensen achter die hekken moesten zijn werden eerst de robots stilgezet om de situatie veilig te maken. Nu zitten robots veel meer tussen de mensen. De aansprakelijkheid is hier natuurlijk een belangrijke kwestie.Verondersteld dat een robot in staat is om zelf na te denken en het gaat mis, is dat dan de verantwoordelijkheid van het bedrijf dat het gemaakt heeft?
Asimov’s robots
“Ik denk dat er een scheiding gemaakt moet worden waar een bedrijf wel of niet verantwoordelijk is. Als je bijvoorbeeld een keukenmachine koopt waar je als die aanstaat met je vinders tussen de messen kan, kan deze simpelweg niet verkocht worden.” Dit is volgens Stramigioli ook de reden dat de toetreding van robots tot de samenleving zo langzaam loopt. Maar stel nu dat een robot een opdracht krijgt om uit te voeren en deze faalt daarin. Waar ligt de fout dan? Nou een robot is een machine, dit is dus niks meer dan een gereedschap dat dit dient uit te kunnen voeren. Hier is het feit dat de robot het niet kan een productiefout. 94
Als we dan wel verder gaan en de robot als een wezen zien dat een vrije wil heeft en kan leren. Zijn nu de acties van zo’n robot strafbaar? In onze wetgeving kan iemand die schade heeft geleden iemand aansprakelijk stellen, is dat dan de machine of de producent? Nu is het nog absurd de machine hiervoor verantwoordelijk te houden. “Maar als je in staat bent een machine te ontwikkelen die inderdaad zich kan ontwikkelen en in staat is om te leren, dan kom je op het cruciale punt dat je de machine zelf aansprakelijk zou kunnen stellen.” Want dan vergaart de machine kennis en doet vaardigheden op onafhankelijk van de producent. Wat deze ontwikkeling voor consequenties heeft is ontzettend interessant. Want als je de machine aansprakelijk stelt, moet deze ook gestraft kunnen worden. Dan zou een robot een gevangenisstraf kunnen krijgen. Dit heeft dan ook nut, want de bedoeling van een gevangenis in ons systeem is het leren van mensen dat ze het niet moeten doen. Je kunt een lerende robot uitleggen dat deze als die dingen fout doet gestraft wordt. Door te dreigen met bijvoorbeeld een gevangenisstraf kan de robot leren dat hij als hij gestraft wordt hij de actie niet nogmaals moet uitvoeren. Maar deze mogelijkheid komt toch wel in strijd met de tweede wet van Asimov, dat een robot de opdrachten van mensen uit moet voeren. Hierdoor zou een robot met de opdracht om de wet te overtreden dit gewoon doen. Je zou dus eigenlijk alle wetten moeten implementeren in een robot. Zodat deze indien opdrachten in strijd zijn met de wet, de robot de opdrachten niet uitvoert. Stramigioli ziet hier ook geen groot probleem: “Je kunt een robot programmeren om te leren, maar er is dan een soort hiërarchische structuur:
onderaan de wetten van Asimov, daarbovenop de wetten van het land waar de robot zich bevindt en daar kan ook nog weer een laag sociaal gedrag boven komen te staan.” De robot zou dan zijn acties als eerste altijd aan de wetten van Asimov toetsen. Hierna zou hij deze acties toetsen op basis van de volgende laag, dus de wetten van het land. “Als ik een robot vraag: Ga voor mij naar de bank en pak wat geld. Dan geef ik een opdracht die tegen de wet is. De robot denkt dan dit is een opdracht, maar het is tegen de wet, dus voert de robot de actie niet uit.” Het is nu nog niet zo dat de wetten van Asimov worden geïmplementeerd in robots. Maar het is al wel zo dat de robots veilig gemaakt moeten worden. Dit wordt nu nog in eigen hand gehouden. Dat is ook de essentie van de wetten van Asimov, je wilt een systeem ontwerpen dat veilig is. Als een machine maar een eindige set acties heeft is dit betrekkelijk eenvoudig. Je gaat alle acties af en zorgt ervoor dat die veilig zijn. Dan is de machine veilig. Maar als je een machine hebt waarbij de set van acties oneindig is, omdat de machine bijvoorbeeld kan leren of zich naar andere locaties kan bewegen, dan is het niet meer mogelijk om van te voren alle acties veilig te maken. Je zult dan alle mogelijkheden moeten vangen die een robot ooit zou kunnen uitvoeren. De wetten van Asimov pogen echter om een aantal regels op te stellen waardoor acties veilig zijn. Hier moet dan een robot zelf zijn acties aan toetsen. Het wordt een soort top down approach waarbij het niet uitmaakt wat de robot doet. Als hij zich aan de wetten houd zijn alle acties veilig. De machines zullen er op deze manier zeker komen. De techneuten onder ons zien het als een fantastische prestatie als ze een robot kunnen maken die alles kan doen als de mens. De mens is immers de ideale robot.Vanuit het technische standpunt moeten we dit zeker proberen. Gelukkig zijn er ook ethici onder ons die er rekening mee houden wat wel en niet goed is om te doen. Wel verandert de ethiek in de loop van de jaren. Ons besef van wat wel en niet kan is flexibel. Ethiek evolueert als het ware. Zoals Google ook heeft gezegd: “Mensen schuiven vrijwillig de grenzen van hun privacy op, omwille van technologische vooruitgang.” Er zijn natuurlijk veel mensen die tegen bepaalde dingen zijn, ook met robotica. Maar dit zal waarschijnlijk
95
Asimov’s robots
96
steeds minder worden. En als er dan wat mis gaat zullen we met z’n allen schrikken en dan doen we een stapje terug. Dit is volgens Stefano Stramigioli die evolutie. Niet zozeer een biologische evolutie, maar een maatschappelijke evolutie. En uiteindelijk zullen we dan ook accepteren dat er robots zullen ontstaan die kunnen denken. Kijk ook maar naar het gebruik van de mobiele telefoon. Als je iemand wil bereiken kun je hem gewoon bellen en met hem praten. Dit is ook al een maatschappelijke verschuiving. Dus de vraag is niet of we dit soort robots zullen opnemen in onze maatschappij, de vraag is wanneer we dat zullen doen. Wanneer het zover komt is nog niet te zeggen, er zijn nog amper bewegingen die kant op, maar het zal zeker komen. Kijk ook maar naar artificiële inseminatie. Dit was voorheen vooral vanuit de kerk gezien uit den boze. Nu echter is het een uitkomst voor mensen die niet zelf zwanger kunnen worden. We komen terug op denkende robots. We vragen Stramigioli waar je dan de grens tussen robots en mensen in de maatschappij trekt? Een robot die immers kan denken, kan leren en kan funtioneren, kan als een mens deelnemen aan de maatschappij. Nu zou je kunnen zeggen dat er een duidelijk verschil is. De mens is een biologisch wezen bestaande uit vlees en bloed, een robot is een elektromechanisch wezen gemaakt van elektronica. Maar is dat verschil zo belangrijk? Hoeveel maakt het eigenlijk uit voor de interactie. Als beiden op dezelfde manier reageren is het enige verschil wat het wezen in kwestie eet, suikers of stroom. Maar wat nu als we dit doortrekken? Dan kijken we naar een kunstmatig gemaakte mens. Een cel in een laboratorium gemaakt waarvan het DNA geprogrammeerd is? Wat is het verschil dan tussen deze persoon en een ander persoon, hoe deze is gemaakt? Door de mens in een lab, of door een mens in bed? Beide zijn in essentie gemaakt door mensen.Volgens Stramigioli is dit verschil er niet: “Veronderstel eens dat je dit niet weet, stel ik ben een product van een experiment in het lab, moet je me dan anders behandelen?” Dan komen we weer terug bij de elektromechanische wezens, de robots. Stramigioli: “We hebben een wezen dat exact hetzelfde kan doen als de mens,
het is alleen elektromechanisch. Maar qua gedrag en interactie op mechanisch en psychologisch gedrag is het gelijk. Dan heb je eigenlijk een nieuwe soort. Deze zou van buitenaf hetzelfde zijn als de mens, we zouden deze wezens dan ook als onze gelijken moeten behandelen. Waar zou je dan de grens moeten trekken? Denk daar maar eens over na.”
97
Zouden menslijkende robots zich als robot moeten identificeren?
Asimov’s robots
Een Universele Verklaring voor de rechten van de Robot? Column door Bastaan Bruinsma In het verhaal “Runaround” introduceert Isaac Asimov voor het eerst expliciet zijn drie wetten. Deze zijn voornamelijk bedoeld om robots beperkingen op te leggen en de mensen voor hen te beschermen. Echter, zou dit ook omgekeerd kunnen gelden? Ofwel: is het tijd voor een Universele Verklaring voor de Rechten van de Robot? 98
Volgens de Zuid-Koreanen in ieder geval wel. In 2007 gaf de overheid daar opdracht tot een “Robot Ethics Charter”, waarin rechten en plichten van robots opgenomen moesten worden. En ook in Engeland dacht een parlementaire commissie na over de kwestie. Conclusie: robots kunnen ooit dezelfde rechten hebben die mensen nu hebben. Misschien niet nu, maar over vijftig jaar wel. Men vergeleek het met dierenrechten: honderd jaar geleden misschien nog ondenkbaar, nu niet meer weg te denken. Maar net zoals met dieren doet zich een probleem voor. Dat mensen rechten hebben is namelijk gebaseerd op het feit dat wij emoties hebben. Wij kunnen lachen, huilen en met anderen meeleven. Oprecht, als we dat willen. Of robots dat kunnen is nog maar de vraag. Zij doen namelijk niets meer dan een reactie geven op externe stimuli. Deze reactie ligt al vast door het programma dat in de robot zit. Daarmee is hij dus niet oprecht: de robot
had niet anders gekund. Daarmee kennen ze niet zoiets als vrije wil: echte, eigen beslissingen kunnen ze niet maken. Of dat leidt tot een ontkenning aan rechten is nog maar de vraag. Immers, als we een automatische reactie op externe stimuli niet onder vrije wil scharen, dan lijken mensen ook een probleem te hebben.Verschillende onderzoekers, waaronder meer Dick Swaab, wijzen erop dat we sommige beslissingen al nemen voordat we ons er bewust van zijn. Hoe vrij maakt ons dat? Een poging om het probleem op te lossen is om vrije wil te zien als iets waarin we vrij kunnen kiezen. Echter, we kunnen niet kiezen of we gaan kiezen. Dat is al bepaald. We kunnen alleen in die keuze verschillende wegen kiezen. In de woorden van Arthur Schopenhauer: “der Mensch kann tun was er will; er kann aber nicht wollen was er will”. Daarmee ligt ook vast dat deze keuze leidt tot verantwoordelijkheid daarvoor. Immers, de
keuze is zelfgemaakt. En zo komen we weer terug bij de rechten. Want zodra je voor iets verantwoordelijk kan worden gehouden kun je daar ook recht op hebben. Zodra robots dus eigen keuzes kunnen maken,
en daarvoor verantwoording kunnen afleggen, lijken rechten niet ver weg. En kan de Verenigde Naties de eerste robots verwachten, die kijken of ‘hun’ rechten wel nageleefd worden. We zullen het zien.
99
Sam Smith www.lonelydinosaur.com (Creative Commons License)
100
EIG ENw AAR DE
EIG EN WA AR DE
EIGENWAARDE Elmer Grob (Biomedische Technologie) Marinke van der Helm (Biomedische Technologie) Natalja Veer (Psychologie)
101
Eigenwaarde
Inleiding Iedereen heeft een gevoel van eigenwaarde (wiskundigen onder ons zelfs twee) en is daarmee elke dag min of meer bezig. Meestal gebeurt dit onbewust. Omdat eigenwaarde een belangrijk aspect van onze persoonlijkheid is, hebben we ‘eigenwaarde’ als onderwerp voor dit onderdeel van het boek gekozen. Het zal blijken dat het veel meer inhoudt dan men gewoonlijk verwacht.Voor ons, en hopelijk voor de lezer ook, werd dat in elk geval duidelijk. 102
Voor het interview zocht Marinke van der Helm uit welke betekenis eigenwaarde in vroegere tijden had. Welke factoren hadden er invloed op in de Middeleeuwen en wat veranderde er in de Verlichting? Welke verschuiving is er zichtbaar in de laatste twee eeuwen? Met het interview wordt geprobeerd hierop antwoord te geven. Vanuit een empirisch psychologisch perspectief richt het essay van Natalja Veer zich vooral op de verschillende vormen, die eigenwaarde kan aannemen. Elke van deze vormen heeft bepaalde consequenties voor het leven en de gezondheid van het individu. Welke vorm men uiteindelijk voor zichzelf het beste vindt, is aan ieder zelf overgelaten, maar het is in ieder geval van voordeel om goed geïnformeerd en zich van de mogelijkheden bewust te zijn. Wat zou er gebeuren als we eigenwaardeloos zijn? Dat vraagt Elmer Grob zich af in de column. Mogelijk heb je dan geen spijt meer, maar ook geen vrienden meer. Misschien moeten we dus maar blij zijn met eigenwaarde, hoe lastig het soms ook is.
Door de eeuwen heen Eigenwaarde lijkt een vaststaand begrip, een psychologische eigenschap, een filosofisch verschijnsel. Elk mens heeft een zeker gevoel van waarde die hij zichzelf toekent. De factoren die de eigenwaarde beïnvloeden, en in welke mate, verschillen echter van mens tot mens. Het is dan ook niet vreemd om te denken dat er verschil bestaat tussen mensen uit verschillende tijden. Mijn oma is van de generatie van echt zorgzame moeders. Ze rust niet tot iedereen een lekker bakje koffie heeft en pas wanneer al haar gasten tevreden achterover leunen, is zij ook tevreden. Mijn generatie vindt het daarentegen belangrijk om allemaal “lekker je eigen gang te kunnen gaan”, je optimaal te ontplooien en uniek te zijn. Alleen maar zorgen voor het geluk van anderen heeft (helaas?) niet meer zo’n grote positieve invloed op de eigenwaarde. Als het verschil tussen enkele generaties al zo groot is, hoe groot zou het verschil tussen verschillende eeuwen dan zijn? Door een technisch wonder zit ik rond de tafel met een aantal historische figuren. In volgorde van opkomst stel ik u voor aan Jan Barendszoon uit het jaar 1061, Emanuel van der Zyde uit 1726, Christiaan Houtens uit 1768, Gerrit Zeilemaker uit 1885 en Johan van Snellenberg uit 1913. Aan hen allen is gevraagd een overdenking te geven over het begrip eigenwaarde.
Interview door Marinke van der Helm
Jan Barendszoon: “Wat moet ik me nou voorstellen bij eigenwaarde? Wij zijn gewoon simpele boeren en we houden van ons werk. Onze hertog is een goede man en zijn familie ook. In ruil voor een deel van de oogst verschaft hij ons grond en de mogelijkheid de ons bedeelde taak uit te voeren. We zijn een hechte gemeenschap en we trekken ons elkaars lot aan. Waar het kan, staan we voor elkaar klaar. Zonder mijn gezin en de gemeenschap was ik nergens. Dit benadrukt de priester ook altijd: “Eert uw vader en uw moeder” en “Hebt uw naaste lief als uzelf ”. De Kerk is erg belangrijk voor ons. Zoals iedereen weet, luidt de Regel van Benedictus ‘ora et labora’: bidt en werkt. Dat doen wij, als kinderen van God, dan ook. Als we zonder zonde leven, worden we in de hemel beloond, zo predikt de priester. Daarom volgen we nauwgezet de leefregels en bepalingen van de Kerk.”
103
Eigenwaarde
104
Emanuel van der Zyde: “Gelukkig hebben we die kerkelijke dogma’s waar de heer Barendszoon over sprak, inmiddels van ons af kunnen schudden. We zijn een stuk kritischer geworden, mede dankzij het feit dat we eindelijk zelf allemaal kunnen lezen wat er in de Bijbel staat. Door de ontwikkeling van de boekdrukkunst zijn er veel exemplaren van verspreid en meer mensen kunnen lezen dan alleen de priesters en monniken. Maar niet alleen op geloofsgebied heeft deze kunst een kritischere blik bewerkstelligd. Kennis en nieuwe inzichten kunnen nu veel gemakkelijker verspreid worden. Als filosoof kan ik daar alleen maar tevreden mee zijn. Door deze kritische houding hebben we een nieuw zelfbewustzijn gevonden. God heeft ons niet voor niets verstand en denkvermogen gegegeven. Om hem te eren moeten we er zo goed mogelijk gebruik van maken. We kunnen daarom niet zomaar meer achter iemand aanlopen.” Christiaan Houtens: “Ik kan me vinden in veel van wat mijn tijdgenoot Emanuel gezegd heeft. Alleen wil ik toch meer de nadruk leggen op het autonoom gebruik van de rede. In de natuurwetenschap, waar ik mij mee bezig houd, is deze namelijk erg belangrijk geworden. Het lijkt wel alsof er een revolutie gaande is, want de hele natuurwetenschap staat op zijn kop. In plaats van klakkeloos zaken aannemen die de Griekse natuurfilosofen verkondigden, zijn we op zoek naar de échte waarheid. Die oude Grieken verzonnen maar verklaringen voor natuurverschijnselen, maar nu kunnen we door die schijnwerkelijkheid heen prikken. Niet alleen de boekdrukkunst heeft dit mogelijk gemaakt, ook de telescoop voor het afspeuren van de nachtelijke hemel, en de microscoop voor het waarnemen van biologische verschijnselen, droegen hun steentje bij. In plaats van klassieke tekstboeken te lezen, wordt nu het menselijk lichaam bestudeerd om de kennis op medisch gebied te vergroten.Verder heeft de meetkunde veel invloed gehad op het bedrijven van natuurkunde. Op dit gebied formuleer ik mijn eigen theorieën, die ik vervolgens met vakgenoten kan delen en kan publiceren. Ik bedrijf mijn eigen wetenschap en kan er met trots mijn naam onder zetten.”
Gerrit Zeilemaker: “Wat ik het belangrijkste vind, is mijn goede naam als ambachtsman hooghouden. Hier doe ik dan ook alles aan. Als een klant niet helemaal tevreden is, herstellen ik en mijn knechten de fouten zonder extra vergoeding te vragen. Stel je voor dat deze klant ontevreden zou blijven, dan zou mijn zaak een slechte naam krijgen! Vakmannen en andere kleine ondernemers vormen de ruggegraat van de samenleving. Ik heb het vak geleerd van mijn vader en hij weer van zijn vader. In de praktijk leer ik ook nog steeds bij. Als mij iets onder ogen komt wat ik nog niet eerder heb gezien, probeer ik altijd uit te zoeken hoe het gemaakt is zodat ik het ook kan gebruiken. Zo ga ik met de tijd mee. Wat verder erg belangrijk is, is betrokkenheid van en bij mijn naasten. Mijn vrouw stopt bezoekers altijd wat eten toe voordat ze hun pad vervolgen. En mijn knechten leven gewoon mee met mijn gezin. Is er een buurman met een probleem, dan komen we hem helpen. En als ik in de werkplaats extra handen nodig heb om iets zwaars te tillen, dan zijn er altijd wel voorbijgangers die te hulp schieten. Ambachtelijkheid en medemenselijkheid, dat zijn voor mij de belangrijkste waarden.” Johan Snellenberg: “De heer Zeilemaker is nog van de oude stempel, de tijden zijn alweer aan het veranderen. In plaats van mijn vader en grootvader opvolgen, zoals meneer Zeilemaker wel deed, heb ik een ander vak gekozen: boekhouder in een fabriek. Als eerste in mijn familie weet ik precies hoe laat ik moet opstaan en hoe laat ik thuis ben voor het eten. En ik heb zelfs vrije tijd! Dat wil niet zeggen dat ik lui ben hoor. Ik houd alleen niet van afwachten en dagen, maanden, jaren zwoegen voor een beetje welvaart. In plaats daarvan grijp ik elke kans die op mijn pad komt om op te klimmen. De maatschappij als geheel is dan ook een stuk sneller geworden. In plaats van allemaal kleine zelfstandigen, is er nu grote industrie waarin massa’s mensen tegelijk kunnen werken. Je moet er alleen wel voor oppassen dat je niet verdwijnt in die massa, je moet opvallen.” Het technische wonder dat deze heren bij elkaar heeft gebracht, heeft gezorgd voor een interessante discussie. Als dit tenminste een discussie te noemen is.
105
Eigenwaarde
Deze zeer verschillende visies op het begrip ‘eigenwaarde’ zorgen ervoor dat de geïnterviewden elkaar haast niet kunnen begrijpen. Door de eeuwen heen zijn de factoren die eigenwaarde bepalen erg veranderd. Mogelijk speelde de ontwikkeling die de techniek in deze eeuwen doormaakte, hierbij een rol.
106
Nieuwe technieken maakten ten tijde van de Verlichting een kritische, haast modern wetenschappelijke houding mogelijk, zoals blijkt uit de woorden van de heren Van der Zyde en Houtens. In de Middeleeuwen waren de middelen om autoriteiten als de Kerk en oude ‘wetenschappelijke’ geschriften in twijfel te trekken er simpelweg niet, zeker niet voor een gewone man als meneer Barendszoon. In de Renaissance kwam hier verandering in, in de vorm van een ware wetenschappelijke revolutie, die zich doorzette tot haar hoogtepunt in de Verlichting. Echter, nog steeds merkte de gewone man weinig van deze wending; hij moest nog steeds hard werken voor zijn dagelijks brood.Verder werden mensen steeds onafhankelijker. Waar je in de Middeleeuwen bij een groep moest horen om te kunnen overleven, kwamen in de Verlichting bewegingen van individualisering, emancipatie en zelfs feminisme op. Autonomie was het sleutelwoord geworden. Tussen de negentiende en twintigste eeuw is er ook een opvallend verschil. Kleine ambachtelijke werkplaatsen konden door industrialisatie uitgroeien tot fabrieken waarin veel mensen tegelijk machinaal producten vervaardigden. Waar een ambachtsman zoals de heer Zeilemaker eerder zijn identiteit ontleende aan zijn goede naam, dreigt de fabrieksarbeider te verdwijnen in de massa, zoals meneer Van Snellenberg vertelde. Hierdoor werd het belangrijker om kansen te grijpen en op te vallen. Dit komt al duidelijk dicht bij de factor die tegenwoordig het belangrijkste is voor eigenwaarde, namelijk succes. De mentaliteit uit het begin van de twintigste eeuw lijkt in dat opzicht al veel op de huidige mentaliteit. De maatschappij is nu echter zo ver ontwikkeld dat iedereen kansen krijgt voor een goede opleiding. Dus als je niet kunt meekomen en minder succes hebt dan zou kunnen, dan ligt dat puur aan jezelf. Dat is toch wel een deprimerende gedachte. De ontwikkeling van de techniek heeft dus niet alleen goeds gebracht. Misschien was die Middeleeuwse kijk op eigenwaarde zo gek nog niet.
Naslagwerken Cohen, F. (2010). Isaac Newton en het ware weten. Amsterdam: Bert Bakker.Dunk, H.W. von der (1992). Sprekend over identiteit en geschiedenis. Utrecht: Stichting Teleac. Mak, G. (2005). De eeuw van mijn vader. Amsterdam: Olympus. Procee, H. (1997). De nieuwe ingenieur. Over techniekfilosofie en professioneel handelen. Amsterdam: Boom. 107
Van: http://3lunches.com/2011/08/ low-self-esteem-will-save-the-world/
Eigenwaarde
Wat zijn we waard? Essay door Natalja Veer
108
“Hoe veel houd je van je naam?” Het antwoord op deze vraag meet impliciet en op betrouwbare manier eigenwaarde (Gebauer, Riketta, Broemer & Maio, 2008). Deze methode is gebaseerd op het mere-ownership effect dat inhoudt dat dingen die in relatie staan met het zelf positiever worden beoordeeld dan dingen die geen relatie met het zelf hebben. Ieder mens heeft een gevoel van eigenwaarde, ook al verschilt de soort en mate tussen individuen. Dit gevoel heeft grote invloed op hoe mensen denken en zich gedragen, hoe ze beslissingen nemen en tegen anderen aankijken. Over het algemeen wordt verondersteld, tenminste in westerse landen, dat hoe hoger de eigenwaarde is, des te beter ook het functioneren en welbevinden van het individu is. Maar klopt deze assumptie ook inderdaad? Vergeleken met de complexiteit van de menselijke geest, lijkt dit een heel eenvoudige aanname te zijn. Als dit namelijk het geval zou zijn, zouden interventies die de eigenwaarde bevorderen, dan niet iedereen gelukkig moeten maken? Dit essay gaat vanuit een psychologisch gezichtspunt na of een hoge eigenwaarde inderdaad ook de optimale eigenwaarde is. Definities Als synoniemen voor eigenwaarde kunnen in het Nederlands de termen zelfrespect en zelfwaarde worden gebruikt. In het Duits wordt meestal van het begrip Selbstwertgefühl (zelfwaardegevoel) of Selbstachtung (achting voor het zelf) gebruik gemaakt. In het Engels hoort men meestal self-esteem en soms ook sense of self-worth als men over eigenwaarde praat. In het Russisch spreekt men daarbij over самоуважение (zelfrespect) of чувство собственного достоинства (gevoel van zelf-waardigheid). Hierbij vallen drie dingen op die overeenkomen in alle vier de talen. Ten eerste richt dit begrip zich op het zelf. Ten tweede laat de term ‘waarde’ zien dat het zelf op de een of andere manier beoordeeld wordt. Ten derde zijn respect, achting en waardigheid positieve woorden en daarmee is deze evaluatie van het zelf evenzo positief gekleurd. Bovendien wordt veelal het begrip gevoel genoemd wat impliceert dat het minder om een cognitieve evaluatie gaat en meer om een affectieve reactie op zich zelf.
Binnen de psychologie wordt eigenwaarde inderdaad gedefinieerd als een globale, relatief aanhoudende evaluatie van het zelf, die vooral weergeeft hoe positief het zelf wordt gezien. Owens (1994) werkt bovendien met een tweedimensionaal construct en verdeelt globale eigenwaarde nog onder in een positieve component, dat hij positieve eigenwaarde noemt, en een negatieve component, de zelfafkeuring. Dit laat zien dat eigenwaarde niet eendimensionaal is. Om dit verder te verdiepen, wordt in de volgende paragraaf op de verschillende vormen van eigenwaarde ingegaan. Verschillende vormen 109
Algemeen bekend is de hoge en lage eigenwaarde. Mensen met een hoge eigenwaarde hebben vooral positieve gedachten en gevoelens tegenover zichzelf, terwijl mensen met een lage eigenwaarde zich in een negatiever licht zien.Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijke en ware eigenwaarde. Bij voorwaardelijke eigenwaarde gaat het over het op bepaalde manieren presteren op bepaalde gebieden. De keuze van de gebieden hangt daarbij af van sociale, culturele en individuele factoren. Baldwin en Sinclair (1996) hebben in dit kader sociaal wenselijke trekken gevonden die de eigenwaarde beïnvloeden. Deze zijn: succes, competentie, moraliteit, attractiviteit en sociale vaardigheden. Ook Crocker, Luhtanen, Cooper en Bouvrette (2003) hebben onderzoek naar deze gebieden gedaan bij 1418 Amerikaanse studenten en zeven bronnen van eigenwaarde gevonden: academische prestatie, uiterlijk, goedkeuring door anderen, competitie, steun door de familie, goddelijke liefde en deugd. Het gedrag op deze gebieden hangt in de meeste gevallen af van sociale feedback van significante anderen. Door herhalingen van dit gedrag en feedback daarop kunnen deze gedragingen geïnternaliseerd worden. Op basis daarvan formuleert de persoon vervolgens eigen standaarden die vervuld moeten worden om een goed zelfbeeld in stand te kunnen houden. Voorwaardelijke eigenwaarde richt zich dus op de externe wereld.Van ware eigenwaarde spreekt men als de evaluatie van het zelf niet door externe stimuli beïnvloed wordt. De persoon is daarbij tevreden met zichzelf en accepteert ook de zwakke kanten. Succes roept wel positieve emoties op en mislukking negatieve emoties, echter loopt de eigenwaarde geen risico daardoor veranderd te moeten worden. Deze soort eigenwaarde is meer op de interne wereld van de persoon gericht.
Eigenwaarde
110
Kernis (2003) onderscheidt bovendien tussen stabiele en instabiele eigenwaarde. Eigenwaarde kan instabiel worden als ze afhankelijk is van positieve en negatieve gebeurtenissen op gebieden, die belangrijk zijn voor het zelfbeeld. Als iemand een voortdurende wissel van positieve en negatieve feedback ervaart, wordt ook de eigenwaarde dienovereenkomstig aangepast, waardoor de eigenwaarde niet stabiel kan blijven. De kans op een instabiele eigenwaarde is dus groot als de eigenwaarde bovendien ook voorwaardelijk is. Als deze niet-voorwaardelijk is of als de soort feedback redelijk stabiel blijft, kan een stabiele eigenwaarde worden ontwikkeld.Verder maakt Kernis onderscheid tussen fragiele en veilige eigenwaarde.Veilige eigenwaarde is gebaseerd op feedback, die als waarschijnlijk en realistisch ervaren wordt, terwijl deze bij fragiele eigenwaarde dubieus is. Eigenwaarde kan ook defensief of eerlijk worden genoemd. Defensieve eigenwaarde wordt als een soort afweer gebruikt om negatieve feedback het hoofd te bieden en is daarmee niet altijd accuraat. Eerlijke eigenwaarde accepteert daarentegen sterke en zwakke kanten. Elke van deze vormen treedt ook in combinatie met andere vormen op, waarbij sommige combinaties waarschijnlijker zijn dan andere. Voorwaardelijke eigenwaarde richt zich bijvoorbeeld op gebeurtenissen, die zowel positieve als ook negatieve uitkomsten kunnen hebben. Dit kan instabiliteit en defensieve reacties tot gevolg hebben. Als het om ware eigenwaarde gaat, is de kans groter dat deze stabiel is omdat mensen de neiging hebben om naar consistentie te streven. Daardoor kunnen evaluaties van het zelf ook veiliger en eerlijker zijn. Hier wordt duidelijk dat er overlap bestaat tussen de verschillende vormen van eigenwaarde. In het volgende zal psychologisch onderzoek worden gepresenteerd dat verbanden legt tussen al deze aspecten en dat toont wat deze voor de mens betekenen. Onderzoek In de psychologie is eigenwaarde een van oudste en meest onderzochte onderwerpen en er zijn veel modellen ontwikkeld, onderzocht en weerlegd. Covington (1984) heeft bijvoorbeeld een model van eigenwaarde ontwikkeld dat vandaag de meeste mensen bekend zal voorkomen. Dit model stelt dat vaardigheden en inzet invloed hebben op de prestatie en dat deze drie factoren op hun beurt de eigenwaarde beïnvloeden. Baldwin en Sinclair (1996) gaan een stap verder en stellen dat eigenwaarde afhankelijk is van de feedback van belangrijke anderen op successen en mislukkingen. Dus inter-
persoonlijke acceptatie is de basis voor gevoelens over zichzelf en voor socialisatie met andere mensen. Op basis daarvan hebben ze het sociaal-cognitieve model voor contingente, inter-persoonlijke verwachtingen ontwikkeld. Dit model maakt gebruik van relationele schema’s zoals “als… dan…”. Toegepast op eigenwaarde kan “als ik succesvol ben, dan gaan andere mensen me accepteren” en “als ik faal, dan gaan andere mensen me afwijzen” een van deze schema’s zijn. Deze schema’s zijn meestal onbewust en worden tijdens het leven, vooral op jonge leeftijd, gevormd en automatisch toegepast. Richten zich dergelijke schema’s op het uiterlijk of de mening van anderen dan is de kans groot om een lage eigenwaarde bij de betreffende persoon tegen te komen, terwijl het andersom is als ze zich op deugd richten (Crocker & Wolfe, 2001). Hier gaat het dus om de invloed van externe factoren op eigenwaarde, maar Lemay Jr. en Ashmore (2008) draaien de relatie tussen feedback en eigenwaarde om en stellen dat de eigenwaarde invloed heeft op hoe mensen de mening van anderen over zichzelf waarnemen. Dit perspectief wordt gesteund door het feit dat bij mensen met een lage eigenwaarde de kans groter is dat dergelijke “als… dan…”-schema’s geactiveerd worden dan bij mensen met een hoge eigenwaarde (Baldwin & Sinclair, 1996). Ook Gordon (1970) stelt dat terwijl bijna iedereen eerder successen dan mislukkingen aan interne oorzaken toeschrijft, mensen met een lage eigenwaarde de oorzaken bij zichzelf zien als ze mislukkingen ervaren. Dit laat vermoeden dat er een interactie plaats vindt tussen eigenwaarde en de reacties op externe gebeurtenissen. Implicaties van de verschillende vormen Meestal wordt ervan uitgegaan dat een hoge eigenwaarde beter is dan een lage want hoge eigenwaarde wordt in verband gebracht met optimisme, succes en geluk. Onderzoek toont echter aan dat deze zienswijze te eenzijdig is. Aan de ene kant hebben Psyzczynski, Greenberg, Solomon, Arndt en Schimel (2004) kunnen achterhalen dat een hoge eigenwaarde helpt om doodsangst en gedachten aan de dood te reduceren. Aan de andere kant stellen Baumeister, Smart en Boden (1996) dat een te hoge eigenwaarde in het gezelschap van anderen gereduceerd moet worden om te voorkomen dat deze als arrogantie wordt geïnterpreteerd. De uitspraak “hoe groter hoe beter” kan in dit geval dus riskant zijn. Ook de voorwaardelijke en ware eigenwaarde hebben voor- en nadelen. De voorwaardelijke eigenwaarde kan vrij eenvoudig worden bereikt, afhankelijk van
111
Eigenwaarde
de soort gebieden en voorwaarden die daarbij een rol spelen, en levert beloning op korte termijn. Daarom hebben de doelen, die in deze context worden gesteld, motiverende eigenschappen (Crocker & Knight, 2005), maar ze leiden tegelijkertijd ook tot psychologische kwetsbaarheid (Kamins & Dweck, 1999) in de vorm van angst, vijandigheid, weerstand en depressie (Crocker & Wolfe, 2001). Dit komt doordat het niet mogelijk is om alleen maar succes te ervaren.Vroeg of laat komt men een negatieve ervaring tegen, die invloed heeft op de eigenwaarde, waardoor deze onregelmatig en instabiel wordt. 112
Ware eigenwaarde is moeilijk om te ontwikkelen omdat de maatschappij invloed heeft op de manier waarop kinderen worden opgevoed.Vandaag de dag wordt de nadruk vooral op de ontwikkeling van een voorwaardelijke eigenwaarde gelegd (Ryan & Brown, 2003) door sociale feedback, positief en negatief, op persoonlijke factoren te richten (Kamins & Dweck, 1999). Maar wanneer ware eigenwaarde eenmaal ontwikkeld is, levert deze positieve consequenties op lange termijn op omdat deze onafhankelijk is van externe gebeurtenissen. Effecten op de mentale gezondheid Eigenwaarde heeft een grote invloed op ons en daarmee op ons leven. Baumeister et al. (1996) hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten van verschillende vormen van eigenwaarde, vooral die op geestelijke gezondheid en gedrag. Ze stellen dat vooral bij mensen met een hoge eigenwaarde een sterke motivatie is gevonden om de eigenwaarde te bevorderen. Als ze bovendien van mening zijn dat hun eigenwaarde door negatieve feedback en de persoon die deze geeft aangetast wordt, is de kans groot dat op agressieve methodes en geweld terug gegrepen wordt. Dit responspatroon wordt vooral bij mensen met een hoge, maar instabiele en onzekere eigenwaarde gevonden.Vaak wordt gezegd dat mensen met een lage eigenwaarde het risico lopen om zich agressief te gedragen, maar Baumeister et al. argumenteren dat deze mensen situaties vermijden die hun eigenwaarde zouden kunnen bevorderen en zich eerder uit agressieve situaties terugtrekken. Dit is een veel voorkomend verschijnsel bij depressieve mensen. Mensen met een hoge, onzekere eigenwaarde aan de andere kant zullen juist proberen om hun eigenwaarde te bekrachtigen en ook anderen dit te laten zien.Verder valt op dat het hier vooral om de voorwaardelijke eigenwaarde gaat. Deze kan depressie, angst, perfectionisme en
gevoeligheid tegenover kritiek als gevolgen hebben, vooral als de eigenwaarde instabiel is. Baumeister et al. concluderen dat mensen die zich onvolkomen voelen en behoefte hebben aan sociale bekrachtiging, het risico lopen om door bedreigingen van het ego beïnvloed te worden en met agressief gedrag te reageren. Het gebruik van alcohol laat ook de interactie tussen een hoge eigenwaarde en agressie zien. Alcohol bevordert het positieve zelfbeeld en verhoogt daarmee ook de eigenwaarde wat tot agressie kan leiden in het geval dat de eigenwaarde verdedigd moet worden. Oplossingen 113
Meestal wordt gezegd dat lage eigenwaarde verhoogd dient te worden om de mens beter te laten functioneren in zijn leven. Ook Swann Jr., Chang-Schneider en McClarty (2007) stellen dat mensen met een negatief zelfbeeld zich op een bepaalde manier gedragen die tot een daling van de kwaliteit van het leven leidt omdat er een wisselwerking bestaat tussen het zelfbeeld, de sociale omgeving en het gedrag. Echter merken Grumm, Nestler en von Collani (2009) op dat er geen causaal verband werd gevonden tussen eigenwaarde en welbevinden. Zo zou ook een laag welbevinden tot een lage eigenwaarde kunnen leiden. Een hoge eigenwaarde aan de andere kant kan defensief gedrag en zelfs agressie tot gevolg hebben. Welke vorm van eigenwaarde zal men nu bevorderen om het leven van mensen te verbeteren? Op deze vraag geeft Rogers (1959) een duidelijk antwoord in zijn Theorie van de onvoorwaardelijke positieve aandacht, die, als ze door ouders wordt toegepast, tot een optimale ontwikkeling van het kind in de volwassenheid zou moeten leiden. Ook Deci en Ryan (1995) zijn het ermee eens dat onvoorwaardelijke eigenwaarde voordeliger voor de mens is. Leary en Downs (1995) aan de andere kant geven weerwoord; volgens hen zorgt voorwaardelijke eigenwaarde voor een beter functioneren in de sociale wereld. Crocker en Knight (2005) vinden een middelweg tussen de twee standpunten. Ze adviseren om minder op het eigen succes te focussen, en meer op hoe dit andere mensen zou kunnen helpen. Kernis (2003) gaat nog een stapje verder en stelt dat een hoge eigenwaarde alleen niet optimaal is. Wanneer deze naast hoog ook eerlijk, waar en stabiel is, kan de mens daarvan echt profiteren.Verder is volgens hem authenticiteit belangrijk om ervoor te zorgen dat het zelf zonder beperkingen tot uitdrukking kan komen in het dagelijks leven. Want een veilige en hoge eigenwaarde ontwikkelt zich door authenticiteit en de vervulling van basisbehoeften.
Eigenwaarde
114
Ryan en Brown (2003) beschouwen het ego als een vluchtig, cognitief product dat van situatie tot situatie min of meer verschilt en vervolgens niets over de persoon zelf zegt. We nemen meestal alleen een vervormd zelf waar en vergeten daarbij dat deze niet eens reëel is. Een uitspraak zoals “Ik ben X” zal nooit aan de complexiteit van het echte zelf kunnen voldoen omdat er soms situaties zijn waar men niet X is. Door ervan bewust te worden dat het zelf en eigenwaarde alleen cognitieve constructen zijn, komt men een stapje dichter bij het eigenlijke zelf. Dus in plaats van zich bezig te houden met de bevordering van de eigenwaarde zou het beter zijn als men open en aandachtig beslissingen baseert op de eigen waarden, behoeftes en wat objectief gezien nodig is in de gegeven situatie. Al met al verdedigen Ryan en Brown de visie van “geen zelf ” en de focus op de goede actie. Conclusie Het is naar voren gekomen dat eigenwaarde een complex construct is bestaande uit veel verschillende vormen waarbij elke vorm eigen implicaties met zich meebrengt. Deze implicaties kunnen positief of negatief van aard zijn, in de ene situatie behulpzaam zijn en in een andere juist schadelijk. In ieder geval heeft eigenwaarde invloed op hoe we ons leven leiden. Veel psychologen hebben op basis van gevonden kennis geprobeerd om oplossingsstrategieën aan te bieden om de kwaliteit van het leven van mensen te verbeteren in overeenstemming met het doel van psychologie. Maar vergeten ze niet dat diversiteit één van de dingen is die het leven zo fascinerend maken? Zoals in dit essay werd getoond leiden de verschillende vormen van eigenwaarde tot allerlei consequenties en ervaringen die er anders niet zullen zijn. Deze zijn zowel positief als negatief op hun eigen manier en of het nu voor het individu of voor de maatschappij als geheel is, elke ervaring is op de een of andere manier waardevol en nuttig. Het zou jammer zijn als we niet van deze veelvuldigheid zouden kunnen genieten wanneer iedereen dezelfde weg gaat en dezelfde ervaringen maakt. Zoals bekend zijn er vele wegen die naar Rome leiden en uiteindelijk heeft iedereen het recht en de verantwoordelijkheid om voor zichzelf te kiezen welke weg het beste is.
Referenties Baldwin, M.W. & Sinclair, L. (1996). Self-esteem and “if… then” contingencies of interpersonal acceptance. Journal of Personality and Social Psychology, 71(6), 1130-1141. Baumeister, R.F., Smart, L. & Boden, J.M. (1996). Relation to threatened egotism to violence and aggression: The dark side of high self-esteem. Psychological Review, 103(1), 5-33. Covington, M.V. (1984). The self-worth theory of achievement motivation: Findings and Implications. The Elementary School Journal, 85(1), 4-20. Crocker J., Luhtanen, R.K., Cooper, M.L. & Bouvrette, A. (2003). Contingencies of self-worth in college students: Theory and measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 85(5), 894-908. Crocker, J. & Knight, K.M. (2005). Contingencies of self-worth. Current Directions in Psychological Science, 14(4), 200-203. Crocker, J. & Wolfe, C.T. (2001). Contingencies of self-worth. Psychological Review, 108(3), 593-623. Deci, E.L. & Ryan, R.M. (1995). Human autonomy: The basis for true self-esteem. In M.H. Kernis (Ed.), Efficacy, agency, and self-esteem, 31-49. New York: Plenum. Gebauer, J.E., Riketta, M., Broemer, P. & Maio, G.R. (2008). „How much do you like your name“ An implicit measure of global self-esteem. Journal of Experimental Social Psychology, 44, 1346-1354. Gordon, F. (1970). Effects of self-esteem, perceived performance, and choice on causal attributions. Journal of Personality and Social Psychology, 16(2), 311-315. Grumm, M., Nestler, S. & von Collani, G. (2009). Changing explicit and implicit attitudes: The case of self-esteem. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 327-335. Kamins, M.L. & Dweck, C.S. (1999). Person versus process praise and criticism: Implications for contingent self-worth and coping. Developmental Psychology, 35(3), 835847. Kernis, M.H. (2003). Toward a conceptualization of optimal self-esteem. Psychologica Inquiry, 14(1), 1-26. Leary, M.R. & Downs, D.L. (1995). Interpersonal functions of the self-esteem motive: The self-esteem system as sociometer. In M.H. Kernis (Ed.), Efficacy, agency, and self-esteem. New York: Plenum. Lemay Jr., E.P. & Ashmore, R.D. (2008). The relationship of social approval contingency
115
Eigenwaarde
116
to trait self-esteem: Cause, consequence, or moderator? Journal of Research in Personality, 40, 121-139. Owens, T.J. (1994). Two dimensions of self-esteem: Reciprocal effects of positive selfworth and self-deprecation on adolescent problems. American Sociological Review, 59(3), 391-407. Psyzczynski T., Greenberg, J., Solomon, S., Arndt, J. & Schimel, J. (2004). Why do people need self-esteem? A theoretical and empirical review. Psychological Bulletin, 130(3), 435468. Rogers, C. (1959). A theory of therapy, personality, and interpersonal relationships, as developed in the client-centered framework. In S. Koch (Ed.), Psychology: A study of a science, 3, 184-256, New York: McGraw-Hill. Ryan, R.M. & Brown, K.W. (2003). Why we don’t need self-esteem: On fundamental needs, contingent love, and mindfulness. Psychological Inquiry, 14(1), 71-76. Swann Jr., W.B., Chang-Schneider, C. & McClarty, K.L. (2007). Do people’s self-views matter? Self-concept and self-esteem in everyday life. American Psychologist, 62(2), 84-94.
Kun je je eigenwaarde zelf sturen?
Waardeloze mensen Column door Elmer Grob Als je haar maar goed zit, dan is toch alles goed? Of heb je vrienden en familie nodig om je goed te voelen? Nee, doe mij toch maar de macht over een wereldimperium. Aan welke aspecten in het leven jij het meeste belang hecht, is onder andere afhankelijk van de invloed ervan op je eigenwaarde. Hoewel het natuurlijk fijn is om je goed te voelen simpelweg om hoe je jezelf ziet, zal het leven niet altijd rooskleurig zijn. Op zulke momenten kun je je afvragen of het niet veel fijner zou zijn als je ook in mindere tijden lekker in je vel zou zitten. Waarom zou je je niet altijd waardevol kunnen voelen? Geen spijt meer van je eigen fouten of van fouten die je aangerekend worden. Geen teleurstelling als je niet je doel haalt. Lekker je eigen gang gaan, wat anderen ook van je denken. Zaken die er werkelijk toe doen, kun je met logisch beredeneren wel herkennen en er alsnog op inspelen. Toch? Hoeveel activiteiten zijn er niet die alleen maar dienen tot het vervullen van je eigen verlangens? Lekker lang in bed blijven liggen, heerlijk vet eten, je agressie uiten en eigenlijk al het vermaak dat je kunt bedenken. Hoeveel vriendschappen zou je nog onderhouden als je jezelf er niet
goed bij voelde? En hoeveel vrienden zouden ook het contact met jou willen onderhouden? Het zou best mogelijk zijn om een leven te leiden zonder gevoel van eigenwaarde. Maar moeten we eigenlijk niet blij zijn met een emotionele motivator die ons helpt in de maatschappij te passen? Dat gevoel van eigenwaarde werkt als een moreel kompas, of eigenlijk zelfs als GPSnavigatie, waarbij je niet eens hoeft na te denken om op de goede bestemming uit te komen. De grens tussen onvoorwaardelijke zelftevredenheid en volledig waarde(n) loos zijn, is waarschijnlijk zo groot nog niet. Heb, hoewel de wegen waarover je geleid wordt niet altijd de makkelijkste zullen zijn, toch een beetje vertrouwen in je ingebouwde navigatie. Deze wijst waarschijnlijk toch de snelste weg naar wie je wilt zijn.
117
118
BUIT KOL EN ON IS AAR ERE N DS Buitenaards koloniseren Tim Broenink (Electrical Engineering) Eva Leemans (Technische Geneeskunde) Luuk Oudshoorn (Elektrotechniek)
119
Buitenaards koloniseren
Inleiding De ruimte, het heelal, het universum, “the final frontier” - De ruimte om ons heen is vol van mogelijkheden. Met veel te veel sterren en misschien wel nog meer planeten. Ergens op deze planeten is het misschien wel mogelijk om leven te vinden. Als dat er niet is kunnen we er zelf misschien wel leven. Kunnen we zover de ruimte in komen dat we een planeet kunnen koloniseren? Onze eigen stempel plaatsen op de rest van het universum? Willen we dit ook? Kunnen we niet gewoon lekker blijven zitten in ons kleine warme hoekje in die grote ruimte? 120
In dit katern gaan we het hebben over deze vragen. Het essay is geschreven door Tim Broenink en Luuk Oudshoorn. Zij hebben ook gezamenlijk het interview afgenomen. De colum is van de hand van Eva Leemans.
Ruimtereizen Essay door Tim Broenink en Luuk Oudshoorn Space, the final frontier. Het verkennen van de ruimte is een prestatie waar de mensheid al lang van droomt, maar die ze nog niet heeft kunnen behalen.We doen ons best met telescopen en satellieten, maar er zitten toch grote limieten aan niet zelf ergens zijn. Op het moment van dit schrijven zijn er meerdere satellieten onderweg naar buiten ons zonnestelsel. De verste, NASA’s Voyager 1, is meer dan twee keer verder van de zon dan Pluto. Deze satelliet heeft naar schatting over een jaar of 20 nauwelijks meer energie om zijn instrumenten van stroom te voorzien en zal dan niet meer zijn dan een door ons afgeschoten stuk vuil. En dan zijn we weer terug bij af. Praktisch gezien komen we dus niet buiten ons eigen zonnestelsel. We zijn zelfs niet eens in de buurt.;Voyager 1 zou nog ruim 2000 keer zo ver moeten reizen om bij de dichtstbijzijnde ster te komen. En dan hebben we het nog niet eens over de dichtstbijzijnde bewoonbare planeet.Wetenschappers hebben laatst nieuwe bewoonbare planeten gevonden, waarvan de dichtstbijzijnde ongeveer 20 lichtjaar van ons verwijderd is, nog ruim 5 keer zo ver als de dichtstbijzijnde ster. Dit roept een aantal vragen op. Allereerst, wat maakt een planeet ‘bewoonbaar’? En als we een planeet bewoonbaar vinden, hoe komen we er dan? Als laatste:Waarom zouden we de moeite doen? Laten we eens wat uiteenzetten. Bewoonbaarheid Als eerste kijken we naar de bewoonbaarheid van een potentiële planeet. De belangrijkste vraag is dan wat we allemaal nodig hebben om een planeet bewoonbaar te noemen. Ook moeten we kijken hoe we deze omstandigheden kunnen bereiken als ze niet aanwezig zijn. Als we een planeet bewoonbaar willen maken voor mensen zal de planeet in enkele aspecten op onze aarde moeten lijken. Hierbij zijn de belangrijkste aspecten voor het menselijk leven de temperatuur, de samenstelling van de atmosfeer en de druk.Verdere criteria waar we op moeten letten zijn de lokale zwaartekracht en de inkomende straling. Als eerste aspect is temperatuur genoemd. Deze is natuurlijk belangrijk voor ons eigen comfort, wij mensen kunnen het gemakkelijkst leven bij temperaturen tussen de 20 en 30 graden Celsius. Wij kunnen echter onze omgevingstemperatuur sterk beïnvloeden met behulp van warme kleding en verwarmings- en verkoelingsinstallaties. Een belangrijker limiet van de temperatuur is de invloed van de temperatuur op de staat van
121
Buitenaards koloniseren
122
stoffen in de atmosfeer. Indien de temperatuur lager is dan 0 graden Celsius is water op de planeet alleen te vinden in vaste vorm. Als de temperatuur veel lager is zal er zelfs geen gasvormig koolstofdioxide in de atmosfeer aanwezig zijn, koolstofdioxide stolt namelijk bij aardse druk bij een temperatuur van ongeveer -80 graden Celsius. Indien er geen koolstofdioxide als gas aanwezig is, is het ook onmogelijk voor organismen om fotosynthese te bedrijven en wordt er dus geen nieuwe zuurstof geproduceerd. De tweede belangrijke eigenschap die net is genoemd is de samenstelling van de atmosfeer. De atmosfeer op aarde bestaat voor het overgrote deel uit stikstof, waar wij niks mee doen, ongeveer twintig procent aan zuurstof en een klein beetje koolstofdioxide en andere gassen. Bij een zuurstofconcentratie van lager dan zestien procent beginnen mensen hier last van te krijgen en bij ongeveer veertien procent is de zuurstofconcentratie te laag voor mensen. Een te hoge concentratie zuurstof is echter ook niet gewenst. Bij hoge zuurstofconcentratie kunnen materialen makkelijker ontbranden. Ook heeft een te hoge zuurstofconcentratie negatieve gevolgen voor de mensen. Het is echter wel voor te stellen dat leven bij een verkeerde atmosferische druk door adaptatie mogelijk zou kunnen zijn. Op aarde bijvoorbeeld zijn er vissen die op grote diepte leven waar er weinig zuurstof in het water zit. Deze vissen zijn door evolutie in staat om het beetje zuurstof dat in het water zit efficiënt op te nemen en te gebruiken. Door onze technologie moet het mogelijk zijn dit proces te versnellen. Je zou hierbij kunnen denken aan een kolonisatie door het bouwen van een koepel waarin de atmosfeer over meerdere decennia langzaam wordt aangepast aan de inheemse atmosfeer, waarna de koepel verwijderd kan worden en de planeet geheel begaanbaar is. De effecten van temperatuur en de samenstelling van de atmosfeer zijn beide afhankelijk van de exacte druk van de atmosfeer, aangezien water een ander vriespunt heeft bij een andere druk, ditzelfde geld voor koolstofdioxide. Ook is de druk belangrijk voor het leven, zo kunnen mensen niet overleven bij een te lage druk, waar ademen moeilijk wordt. Ook bij een te hoge druk is er schade aan mensen. Dan hebben we het nog niet eens gehad over de effecten van de zwaartekracht of de achtergrondstraling op de bewoonbaarheid van een planeet. Het is wel voor te stellen wat er gebeurt als de zwaartekracht op een planeet veel hoger is dan hier. Het wordt bijvoorbeeld erg moeilijk voor mensen om zich te bewegen.Verder heeft een grote zwaartekracht natuurlijk ook weer effecten op de atmosferische druk op een planeet. Een lage zwaartekracht kan nog veel erger zijn voor menselijke bewoonbaarheid. Op een planeer met een lage zwaartekracht kunnen stoffen veel makkelijker ontsnappen aan de
atmosfeer, dit betekent er gassen verloren raken in de ruimte en dat het lastig kan zijn om een constante samenstelling van de atmosfeer te behouden. Ook grote hoeveelheden kosmische straling zijn lastig in het behouden van een constante atmosfeer. Als er veel straling een planeet bereikt zou het kunnen dat gassen in de atmosfeer zich gaan ontleden. Ook is voor mensen een grote hoeveelheid kosmische straling ongezond. Het is wellicht wel mogelijk om als mensen te adapteren aan de exacte atmosfeer of zwaartekracht van de planeet. Maar het zou ook mogelijk zijn om de planeet aan te passen aan onze wensen. Om een planeet die dus om een van de voorgenoemde criteria niet bewoonbaar is bewoonbaar te maken, moeten we al deze eigenschappen kunnen beïnvloeden. De temperatuur van een planeet is op verschillende manieren te beïnvloeden.Vooral een te lage temperatuur is goed te compenseren. Door broeikasgassen los te laten in de atmosfeer zal de planeet meer warmte vast houden. Hierdoor is de temperatuur naar boven bij te stellen. Is een planeet echter te warm, dan wordt dit meer een uitdaging. Indien de warmte wordt veroorzaakt door een atmosfeer die teveel warmte vasthoudt is dit nog te verhelpen door bepaalde gassen uit de atmosfeer te halen. Word de warmte echter veroorzaakt door de grote hoeveelheid zonlicht die de planeet bereikt dan is dit een stuk lastiger. Er zijn wel mogelijkheden om de hoeveelheid zon die een planeet krijgt te vermeerderen of te verminderen. Zo zijn er plannen opgesteld voor het lanceren van grote hoeveelheden spiegels of lenzen om het zonlicht te sturen. Hiermee zou het mogelijk zijn om meer of minder zonlicht op een planeet te laten vallen en hiermee de temperatuur te beïnvloeden. De atmosferische samenstelling van een planeet is te beïnvloeden. De meest voor de hand liggende manier om dit te doen is natuurlijk het importeren van bepaalde gassen van buiten de planeet. Er is echter ook een eenvoudigere oplossing. Deze hangt nauw samen met de temperatuur. Als voorbeeld kan onze buurplaneet Mars dienen. Op Mars zijn grote hoeveelheden bevroren koolstofdioxide (als droogijs en in de atmosfeer) aanwezig, evenals bevroren water. Indien de temperatuur op mars zou stijgen door bijvoorbeeld het aanvoeren van broeikasgassen, zullen deze voorraden droog en nat ijs smelten en verdampen. Hierdoor zal de hoeveelheid koolstofdioxide en waterdamp in de atmosfeer toenemen en aangezien beide van deze gassen broeikasgassen zijn zullen zij de temperatuurstijging versterken. Ook zal de hoeveelheid gas die vrijkomt door dit smeltproces de atmosferische druk van Mars verhogen. Nu is een atmosfeer die
123
Buitenaards koloniseren
124
voornamelijk uit koolstofdioxide bestaat niet echt leefbaar voor mensen. Gelukkig is dit te verhelpen. Door de aanwezigheid van vloeibaar water en een overmaat aan koolstofdioxide zou het mogelijk moeten zijn om plantaardig leven te introduceren op Mars. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door algen te introduceren. Deze algen zullen dan langzamerhand de grote hoeveelheden koolstofdioxide omzetten in zuurstof. Zo hoeven we minder gassen van buiten de planeet te importeren om de planeet bewoonbaar te maken. Zoals net al genoemd is zou het verbeteren van de atmosfeer van een planeet er al voor kunnen zorgen dat de luchtdruk in een leefbaarder gebied terecht komt. Mocht dit effect echter te weinig zijn dan is het nog mogelijk voor ons om de druk op een planeet te veranderen. Om de druk omhoog te krijgen is de simpelste oplossing het toevoegen van een inert buffergas. Denk hierbij aan helium of stikstof. Als dit echter te weinig effect heeft is het misschien wenselijk om de eerder genoemde koepels te gebruiken om daarin een hogere druk te bewerkstelligen. Het andere uiteinde van de drukverandering is het verlagen van de druk. Ten eerste is er de oplossing van het simpelweg hoger op de planeet gaan wonen, waar de druk immers lager is. Een andere mogelijkheid is het verwijderen van gassen uit de atmosfeer. Dit zou kunnen door de gassen in vaste vorm op te slaan, of men zou ze volledig van de planeet kunnen verwijderen. Het beïnvloeden van de zwaartekracht op een planeet lijkt tot nu toe een onmogelijke taak. Dit betekend dus ook dat we als we een planeet willen koloniseren we een planeet moeten selecteren met een leefbare zwaartekracht. Waarschijnlijk kan de mens zich wel aanpassen aan een te hoge of te lage zwaartekracht. Waardoor we nog wel wat speelruimte hebben met welke planeten we selecteren.Voor het beïnvloeden van de kosmische straling die een planeet gebruikt is het deels mogelijk om het eerder genoemde idee van het beïnvloeden van zonlicht te gebruikten om de hoeveelheid straling die op een planeet komt te verminderen door deze gewoon af te schermen. Ook zou het helpen als er een magnetisch veld rond de planeet wordt opgewekt. Dit veld zou dan net als de magnetosfeer van de aarde de planeet beschermen tegen inkomende kosmische straling, maar ook de ionen vasthouden die de planeet proberen te verlaten. Zoals we hier zien zijn er ideeën genoeg om een planeet leefbaar te maken. Of al deze ideeën rendabel en reëel zijn om uit te voeren is natuurlijk een heel andere vraag.
De reis En dan moet je er nog komen.Voor Mars bijvoorbeeld is dit geen probleem, daar zijn we relatief snel. Dit zou dan ook een mooi pioniersproject zijn. Het is echter de vraag of Mars een planeet is om als einddoel te hebben. Dus stel, we willen buiten ons zonnestelsel koloniseren. Zoals we al eerder hebben gezien is het een flink eind. Met de huidige technologie zouden we vele generaties onderweg zijn naar de dichtstbijzijnde bewoonbare planeet. Dat maakt de reis tot een zeer grote technologische barrière. We zouden ervoor kunnen gaan om gewoon veel mensen te nemen, daar een ruimteschip voor te bouwen en ze de ruimte in te sturen. Als het schip vele generaties onderweg is zal er voor deze mensen een soort stad gecreëerd moeten worden. Om het leven er aangenaam en redelijk normaal te maken moet er een soort zwaartekracht gemaakt worden. Dit zou je bijvoorbeeld kunnen doen door de stad in een soort bandvorm te maken en ervoor te zorgen dat het ronddraait op een snelheid die gepaard gaat met een middelpunt vliegende kracht die even groot is als de gravitatiekracht op aarde. Dit brengt wel andere problemen met zich mee. Ten eerste wordt het schip minder manoeuvreerbaar, omdat het zich gedraagt als een soort gyroscoop. Daarnaast neemt zo’n schip enorm veel ruimte in wanneer je er een stad voor duizenden mensen op wilt maken. Zelfs als je het zou kunnen bouwen moet het zichzelf nog kunnen onderhouden. Energie opwekken is lastig, omdat je zelfs nauwelijks zonne-energie kunt gebruiken wanneer je tussen sterren reist. Het moet heel vreemd zijn om op zo’n schip te leven. Je wordt er geboren, dus het is je hele wereld. Die wereld is best klein, misschien enkele vierkante kilometers aan oppervlakte. Je zit dus ook opgescheept met iedereen die daar ook toevallig geboren wordt. Al met al zullen de leefomstandigheden aanzienlijk slechter zijn dan die van de voorouders die ervoor hebben gekozen hun plek op aarde te verwisselen voor een plek op een kolonisatieschip, wellicht in de hoop dat ze bij kunnen dragen aan een grote en belangrijke missie.Voor hun kinderen is dit echter niet een keuze. De vraag is dan ook of deze vorm van koloniseren wel ethisch verantwoord is. Een andere mogelijkheid is wellicht het overbrengen van mensen die in een soort kunstmatige coma verblijven, wellicht zelfs ingevroren. Dit maakt de reis een stuk
125
Buitenaards koloniseren
simpeler, omdat er misschien twee kubieke meter nodig is voor iedere kolonist. De technologie die hiervoor nodig is zal wellicht nog geavanceerder zijn dan die voor een immense ruimtestad. Het doel
126
Al is het met de huidige staat van technologie moeilijk voor te stellen, laten we er voor het gemak even van uitgaan dat interstellair koloniseren mogelijk is. Wat zou dan ons doel zijn? Willen we ons aardse leven domweg verspreiden de ruimte in, of proberen we een netwerk van menselijke planeten te maken? Wellicht kunnen we beide doen. Een netwerk van menselijke planeten wordt lastiger hoe groter het wordt. Als we Mars zouden koloniseren is het nog te doen, een bericht dat je vanaf de aarde verstuurt komt daar enkele minuten tot enkele tientallen minuten later aan. Buiten ons zonnestelsel wordt het een heel ander verhaal. Stel, we hebben een kolonie op 100 lichtjaar hiervandaan. Het is dan praktisch niet mogelijk deze planeten onder hetzelfde bestuur te laten vallen, omdat een doorgevoerde wet op de ene planeet in het beste geval 100 jaar later pas bij de andere kan worden doorgevoerd. Laat staan dat er discussies moeten worden gevoerd. Op deze afstanden kom je dan al snel op de tweede mogelijkheid uit. Het verspreiden van ‘leven’ op zich zou kunnen bestaan uit niets meer dan het verspreiden van bacteriën in alle richtingen. Er zijn bacteriën op aarde die onder de meest extreme omstandigheden kunnen overleven, die zouden de reis mogelijk kunnen overleven. Maar kunnen we de gevolgen hiervan wel overzien? Bacteriën zouden op een buitenaardse planeet in theorie een nieuwe vorm van aards leven kunnen beginnen. Echter, dit kan net als op aarde ten koste kunnen gaan van inheemse soorten. Stel je voor dat een agressieve buitenaardse bacterie op aarde landt. Bij een onbekende vorm is de kans groot dat het menselijk immuunsysteem hier niet op berekend is. Het gevolg zou een catastrofale epidemie zijn. Wanneer een aardse bacterie op een buitenaardse planeet terecht komt zou ook deze zich gaan vermenigvuldigen ten koste van andere levensvormen. Zo zouden we zomaar een buitenaardse levensvorm om zeep kunnen helpen als gevolg van onze eigen verspreidingsdrang. Het is de vraag of dit gewenst is.
Verspreiding van aards leven in een complexere vorm zou kunnen bestaan uit het versturen van kolonisatieschepen met mensen erin. Dit zou de ultieme uitwerking van de menselijke overlevingsdrang zijn. Mensen meenemen over grote afstanden brengt, zoals al vermeld, echter zeer grote technologische problemen met zich mee, waardoor dit niet binnen aanzienlijke tijd haalbaar is. We kunnen er voorlopig alleen van blijven dromen en stukje bij beetje komt de technologie wellicht steeds dichterbij. Er is ook genoeg gefilosofeerd over wat we zouden kunnen tegenkomen. Op de televisie zijn talloze series geweest over buitenaardse ontdekkingsreizen, waarbij bijna altijd contact wordt gelegd met buitenaardse beschavingen. Dit contact wordt in veel gevallen gemaakt tussen mensen en andere wezens van soortgelijke intelligentie. Dit lijkt niet erg waarschijnlijk. Menselijke intelligentie heeft er miljarden jaren over gedaan om tot een beginvorm te komen. Het is slechts de laatste miljoen jaar of minder dat contact met ons zinnig zou zijn geweest voor buitenaards leven en we bezitten pas de laatste 50 jaar de technologie om zelf op zoek te gaan. Wie weet waar we over 100.000 jaar zijn met onze technologie? De kans dat we een buitenaardse beschaving tegenkomen die in een soortgelijk stadium van intelligentie zit lijkt daarom bijzonder klein.Voor buitenaards leven dat vele malen intelligenter is dan wij zijn we waarschijnlijk niet interessant genoeg om contact mee te leggen. Dan rest dat we voorlopig maar genoegen moeten nemen met het vinden van bacteriën en in gedachten houden dat hier wellicht over miljarden jaren een Aarde2 uit kan ontstaan. En wij dan? De mensheid is druk op zoek naar planeten die lijken op onze aarde. We zijn op zoek naar planeten waar al leven op bestaat, of waar leven op zou kunnen bestaan. Zou het dan niet mogelijk zijn dat ergens ver weg een buitenaardse beschaving precies hetzelfde aan het doen is? Wellicht zijn wij daar het resultaat van. Het zou niet eens ondenkbaar zijn. Leven op aarde bestaat al enkele miljarden jaren en is begonnen uit bacteriën. Precies dat soort hardnekkige bacteriën waaruit wij zijn ontstaan zou geschikt kunnen zijn voor het verspreiden van leven over grote afstand. Als we dat omdraaien kunnen wij best zijn overgevlogen van een andere planeet. De aarde als kolonisatie V1.0.
127
Buitenaards koloniseren
De kolonie rond Column door Eva Leemans
128
“Welkom op Haumea. Ik hoop dat jullie een goede reis hebben gehad. De zwaartekracht wordt langzaam geactiveerd. Daarna zal de korte rondleiding beginnen. Deze nederzetting bestaat uit verschillende ringen waarin alles aanwezig is om te kunnen leven. Energie en warmte krijgen we via geavanceerde zonnepanelen. Op aarde hebben jullie al een woning uitgekozen, na een korte rondleiding zal ik jullie de weg wijzen. De zwaartekracht is maximaal, we kunnen beginnen.“ “Mocht u opnieuw willen genieten van gewichtloosheid dan zijn er verschillende recreatiemogelijkheden, deze bevinden zich grotendeels in ring 68. Let op het afstapje. Geniet van dit eerste uitzicht. De kolonie bevat, zoals je kunt zien, een geweldige groenvoorziening. Op het meer kan natuurlijk naar believen, gezwommen en gevaren worden. We gaan hier naar rechts. Links ziet u het winkelcentrum, daarachter zijn de kantoorpanden. Wisselen is niet nodig, ook hier wordt de internationale munteenheid gebruikt. Onderwijs wordt gegeven in het gebouw aan uw linkerkant, dit is geheel gratis evenals zorg. Mocht u gezondheidsproblemen krijgen dan zijn er verschillende gezondheidscentra te herkennen aan dit teken. Hier links. Kunt u die deur sluiten. We zitten nu in ring 3, in deze ring bevinden zich vooral woningen. Ik zal jullie de weg wijzen naar
jullie huis. Uw huisrobot zal al uw vragen beantwoorden.Veel plezier hier.“ Al jaren fantaseren we over leven buiten de aarde. Bovenstaande rondleiding zou een voorbeeld kunnen zijn van een fantasie maar ook van mogelijkheden in de toekomst. Zo zijn er in de jaren 70 door NASA en Stanford Univeristy verschillende ontwerpen en plannen uitgedacht om een buitenaardse kolonie op te richten. Dit project heeft verschillende aspecten uitgedacht; welke dingen er nodig zijn, wie er verhuizen, waar naartoe, hoe we aan voedingstoffen komen, wanneer en hoe duur het is. Bovendien zijn er erg mooie afbeeldingen ontstaan.Voor mij een aanwakkering van fantasieën. Zouden deze fantasieën ook werkelijkheid kunnen worden? In ieder geval moeten er nog een hoop dingen gebeuren. We moeten bedenken hoe we op de gewenste
locatie komen, hoe we de kolonie gaan opbouwen waar we de materialen vandaan halen. Kortom hoe is een grote vraag. Toch ben ik ervan overtuigd dat het ooit kan. De eerste miniruimtevakanties vinden al
plaats, grotere vakanties en verhuizingen zijn maar een paar stappen verder. Ooit zullen we verder weg dan ooit gaan wonen en tot die tijd kunnen we blijven fantaseren. 129
Is de mensheid het waard om te verspreiden door het universum?
Buitenaards koloniseren
Survival of the furthest Als we je aandacht hebben kunnen trekken om dit stuk te lezen, is de kans groot dat je zelf wel eens over buitenaards koloniseren en ruimtereizen hebt nagedacht. Waar liep je op vast? Had je niet genoeg technische kennis om te weten wat er mogelijk is? Was het je onduidelijk of het eigenlijk wel zin heeft? We zijn om tafel gaan zitten met ir. Mark Bentum en prof. dr. Miko Elwenspoek om het precies over dat soort dingen te hebben. Samen geven ze het vak Kosmologie binnen de minor “Origins” aan Universiteit Twente. Net als ons houdt dit onderwerp ook hen bezig.
Interview door Tim Broenink en Luuk Oudshoorn met ir. Mark Bentum en prof. dr. Miko Elwenspoek. Earth is just too small and fragile a basket for mankind to keep all its eggs in. Robert A. Heinlein 130
“Een van de dingen waar je over nadenkt, is wat de beperkingen van onze aarde zijn en als we dat willen overkomen, wat moeten we dan doen? Eén van de mogelijkheden is om te koloniseren; ergens anders heengaan om je daar te vestigen. Je zou je kunnen afvragen of we wel moeten koloniseren, dat is een ethisch vraagstuk.” Aldus Mark Bentum. Maar waarom zouden we dat willen? Kolonisatie op meerdere lichtjaren afstand gaat nog zeer veel geld kosten voor onderzoek en dergelijke, is het dat wel waard? Wat is dan de reden? Voor Miko Elwenspoek gaat het allemaal om het behouden van leven:“Ik denk dat een belangrijke reden om het te doen is om het leven te behouden, niet per se de mens, maar leven. Ik denk niet dat een uitwisseling van goederen mogelijk zal zijn.” Dus geen afvalkolonie op Mars. Ook een planeet koloniseren om de overbevolking van de aarde te verhelpen lijkt hem geen goed idee.“Ik denk niet dat het zinvol of mogelijk is. Je hebt hier te maken met een exponentiële groei van de bevolking.Daar heb je misschien een derde meer oppervlakte, zonder water. Of je ons echt kunt ontlasten door daar mensen heen te sturen zodat we de overbevolking kwijt raken, dat lijkt me uitgesloten. Ook voor een object zo dichtbij als de maan is dit al een slechte oplossing.De mensen die we wegsturen naar de maan om zijn zo weer vervangen door onze exponentiele voortplanting. Überhaupt is er te weinig plek om de mensen heen te verhuizen binnen ons zonnestelsel en daarbuiten is te duur.” Daarmee blijft het doel van de kolonisering dus hangen op het verspreiden van leven. Een tweede aarde opstarten ergens ver
weg zou dus wel kunnen, met een man of duizend, misschien tienduizend. Hiermee kunnen we wellicht onze eigen interplanetaire federatie opzetten en lijken taferelen zoals die worden weergegeven in Star Wars en andere science fictionseries ineens heel aantrekkelijk. “We hope someday, having solved the problems we face, to join a community of galactic civilizations,” zei president Jimmy Carter. Zijn stem is meegenomen op een gouden schijf met Voyager 1, in de hoop dat buitenaardse beschavingen het ooit zullen vinden. Hoewel dit idee erg leuk lijkt is het de vraag of het ooit mogelijk zal zijn. De afstanden zijn verschrikkelijk groot, berichten die je verstuurt over een afstand van honderd lichtjaar komen ook op maximale snelheid pas na honderd jaar aan bij de ontvanger. Hiermee lijkt een interplanetair rechtssysteem uitgesloten. De enige uitweg hieruit is terug te vinden als hyperdrive en warpdrive in vele science fictionseries. Miko Elwenspoek ziet dit echter niet gebeuren.“Als je de lichtsnelheid zou kunnen overschrijden, dan zou dat consequenties hebben. Het zou zo fundamenteel verkeerd gaan, oorzaak en gevolg zouden omgedraaid worden.” Laten we dus vooral realistisch blijven. Waarom zouden we ook eigenlijk de grenzen nu al willen opzoeken? Buitenaardse kolonisatie is een nieuw onderzoeksgebied en net als met andere nieuwe gebieden is het nog onderhevig aan opstartproblemen. Een groot probleem is onwetendheid. We zijn nog nooit bij de andere planeten geweest, in het beste geval hebben we er foto’s op een afstand van.“Je weet niet wat je daar aantreft. Als dat je uitgangspunt is zou ik de basis van je aanpak ook laten afhangen van wat je daar aantreft. Ik denk dat je verschrikkelijk flexibel moet zijn. Je moet ook niet proberen om een aarde 2 te maken, je moet meer gewoon proberen om een leefbare omgeving te maken op een planeet en je aan te passen aan de planeet zelf.” Dat wordt dus moeilijk plannen. Het lijkt erop dat het aankomt op onze inventiviteit of het ons zal lukken een planeet te koloniseren of niet. Een kolonisatie waarbij we gewoon uit ons ruimteschip stappen en de planeet verkennen is überhaupt moeilijk. Zoals Elwenspoek het verwoord:“Zo’n planeet, daar leeft iets of niet. Als er niets leeft, dan is er ook geen vrije zuurstof en kun je niet koloniseren. Als er wel leven is dat compatibel is met leven op aarde, dan zijn er weer twee mogelijkheden. Of het leven is gebaseerd op DNA en eiwitten net als bij ons, of dat is niet het geval. Als het niet op DNA gebaseerd is dan is er waarschijnlijk niets aan de hand. Levensvormen die incompatibel zijn hebben geen last van elkaar.
131
Buitenaards koloniseren
Als dat wel zo is, dan heb je een enorm probleem, want wij leven in een wereld die gedomineerd wordt door bacteriën.Wij hebben een manier gevonden om ons daartegen te weren. Dat zou daar niet zijn. Dus je krijgt een enorme catastrofe als je die twee compatibele levensvormen met elkaar vermengt.Waarschijnlijk overleeft niemand het die daar aankomt en als je het wel overleeft dan ga je verschrikkelijk veel van het leven daar kapotmaken. Er is dus eerst de vraag of er wel biologieën zijn die compatibel met elkaar zijn, want als dat niet zo is zijn we gewoon giftig voor elkaar.”
132
Maar wat nu als er helemaal geen leven mogelijk is op de planeet? Er zijn op aarde projecten geweest om een gesloten ecosysteem te maken. Een bekend voorbeeld hiervan is Biosphere II. Zou het dan niet mogelijk zijn om dan het leven van aarde mee te nemen naar een levenloze planeet. Of dit mogelijk is, is nog maar de vraag. Ook Miko Elwenspoek spreekt zijn twijfel uit over deze oplossing.“Het is best mogelijk dat voor zo een ecosysteem een minimale grootte nodig is, want alle projecten die men tot nu toe geprobeerd heeft zijn gewoon ten onder gegaan.” Dit is niet alleen een probleem voor het koloniseren van een planeet, de ruimte is immers ook een levenloze omgeving. Dus het niet kunnen onderhouden van leven is ook een probleem voor de interstellaire reis. Hierbij is het namelijk ook nodig om een soort biosfeer te onderhouden. “Als dat mogelijk is, dan zou het ook mogelijk moeten zijn om een planeet te koloniseren zonder leven”, aldus Elwenspoek, “maar dan zou ik niet meegaan.” Mark Bentum heeft hier nog een goede reden voor: “De kans is klein dat je het haalt.” Dan is natuurlijk ook de vraag wat we willen meenemen. Ruimte is natuurlijk duur op een ruimteschip, Iedere kilo die je meeneemt moet je immers ook versnellen. “Je zult in ieder geval jezelf in stand moeten houden voor een zeer lange tijd,” aldus Mark Bentum, “of je moet natuurlijk alles meenemen.” Omdat dit erg lastig is, is het nodig om een biosfeer te creëren die zichzelf in stand houd. Aangezien er al eerder genoemd is dat deze een minimum grootte hebben moet je hier dus al veel voor meenemen. Een van de vraagstukken is dus of we dieren mee moeten nemen de ruimte in, omdat deze bij het leven op aarde horen.Volgens Elwenspoekspreekt dit voor zich: “Je moet je hele ecosysteem meenemen.” Er zijn twee manieren om die dieren mee te nemen: Je neemt de
dieren zelf en het hele ecosysteem ervoor mee, of je neemt de informatie van de dieren mee. Je zou het DNA en de machinerie mee kunnen nemen. Je kunt dit nog verder doorvoeren: “Een cel van een paar duizend mensen meenemen, en een machine daarbij die daar weer mensen van kan maken, maar zover zijn we nog lang niet, dit geeft allemaal menselijke problemen.” Dat zou wel efficiënter zijn dan duizend echte mensen en al hun voedsel mee te nemen voor jaren. Ook het onderhouden van deze voorraden voedsel en mensen is een technologische uitdaging die wel eens groter zou kunnen zijn dan het biotechnische probleem van het mensen uit cellen maken. 133
Nu hebben we het alleen nog maar over leven gehad. We moeten natuurlijk ook andere dingen meenemen. We moeten technologische kennis meenemen, maar ook cultureel erfgoed is iets om mee te nemen.Volgens Mark Bentum is dit een simpele kwestie: “Dat past tegen die tijd op een aantal stukken geheugen.” “Je zet gewoon alle boeken ooit geschreven op een stapel harddisks”, aldus Elwenspoek.Verder is de vraag of we wapens mee moeten nemen. Volgens Bentum is dit geen vraag: “Je moet uiteraard wapens meenemen om je te beschermen”. Hierbij horen natuurlijk ook de mensen die in staat zijn deze te gebruiken. Dit maakt het veel lastiger om alleen maar een paar cellen van mensen mee te nemen om een planeet te koloniseren, omdat het ook nodig is deze mensen bepaalde basisvaardigheden bij te brengen voordat er op de planeet geland wordt. Als we terugkomen op onze vraag aan het begin, waarom we planeten zouden willen koloniseren, dan is de reden volgens Elwenspoek simpel: “Niet om de mens, maar in eerste instantie om leven in leven te houden, wij zijn maar een uitdrukkingsvorm van leven, waarschijnlijk verdwijnen wij weer. Na een miljoen jaar zijn we toch weer verdwenen.” Dus dan zou het er veel meer omgaan om het leven op zich te verspreiden. In deze situatie neem je natuurlijk geen wapens mee, wat je dan verstuurt zijn bacteriën en simpele eukaryoten. Eenvoudig leven dat de reis overleeft. Leven dat zich zou kunnen handhaven op de maan. Leven kan tegen een heleboel verschillende omstandigheden en van een heleboel verschillende omstandigheden leven. Je zou nog een stapje verder kunnen gaan. Misschien moet je de kolonisatie
Buitenaards koloniseren
134
niet door leven laten gebeuren, want zelfs heel resistent leven op aarde heeft een maximumtemperatuur van ongeveer 130 graden. Het kolonisatieproces zou dan uitgevoerd kunnen worden door robots. Dan zou je misschien zeggen dat robots in principe geen leven zijn, maar Miko Elwenspoek denkt daar anders over: “Als robots zich kunnen vermenigvuldigen dan reken ik dat onder leven.” De kans op overleving is volgens Mark Bentum dan ook veel groter, Robots kunnen zich ook verspreiden naar planeten zonder atmosfeer, of naar planeten die te warm of te koud zijn voor mensen om te leven. De microbiologie is volgens Miko de meest realistische vorm van het verspreiden van leven. Er zijn ook al experimenten uitgevoerd met micro-organismen die meegaan op ruimtereis, en die lijken te kunnen overleven. Als we terugkijken op wat hier gezegd is, lijkt de meest reële manier van buitenaards koloniseren het verspreiden van het leven naar andere planeten. Door het verspreiden van micro-organismen dus, zelf zijn we er dan niet bij. Maar stel dat we ervan uitgaan dat het wel mogelijk is om met mensen naar andere planeten te reizen. Dan krijg je al snel te maken met de Fermiparadox. De paradox luidt als volgt: Als we er vanuit gaan dat er intelligente beschavingen zijn die andere planeten kunnen kolonisterenen en ze doen dit ook, dan sturen ze een expeditie de ruimte in en maken daarmee een sprong van enkele tientallen lichtjaren. Na een periode zal deze kolonie ook in staat zijn om deze stap te maken, laten we zeggen na duizend jaar. Als we dit gedrag doortrekken betekent dit dat er na miljoenen jaren overal leven moet zijn, waarom hebben we daar nog niets van gemerkt? Volgens Elwenspoek zijn er enkele manieren om deze paradox op te lossen. De eerste oplossing is dat de buitenaardse beschavingen niet bestaan, ten tweede kan het zijn dat wij dit al zijn. “Er is een heel serieuze mogelijkheid dat kolonisatie onmogelijk is, wanneer je over die afstand geen leven kunt vervoeren.” Het zou ook gewoon kunnen dat ooit al een beschaving een klomp bacteriën de ruimte in heeft geschoten, en daar zijn wij uitgekomen. De tijd die het kost voor de bacteriën om zich te ontwikkelen tot een beschaving en zich zelf weer verder te vervoeren is dus enkele miljarden jaren. Als het dus enkele miljarden jaren kost om de volgende stap te maken is dit ook een oplossing van de paradox.
Aangezien leven in het universum pas sinds 6 miljard jaar mogelijk lijkt zou dit betekenen dat we op deze manier de andere beschavingen nog niet bereikt hebben. Met andere woorden: koloniseren zou wel mogelijk kunnen zijn, maar het gebeurt nog niet met voldoende snelheid om andere intelligente levensvormen in de nabije toekomst tegen te komen. Of we uiteindelijk in staat zullen zijn om het leven en de mensheid over het universum te verspreiden valt nog te bezien, maar een ding is zeker: We zullen het proberen. 135
www.xkcd.com
136
WE WE LLVV AA R AA WE R TTL V AA R WELVAART
T
Bastiaan Bruinsma (Bestuurskunde) Peter Riezebos (Psychologie, Communicatiewetenschap, Bedrijfskunde)
137
Welvaart
Inleiding
138
Welvaart is een geniaal begrip. Onopvallend midden in een zin, strategisch in het slotmoment van het debat en soms cruciaal voor politieke partijen – iedereen lijkt verzot te zijn op het woord. Lees een willekeurige economische publicatie of anders een voorspelling van het CBS en het is haast zeker dat je het woord tegenkomt.Van alles lijkt er onder te vallen: hoeveel geld we hebben, hoe blij we zijn, hoe we voor elkaar zorgen of hoe gezond we zijn. Nooit lijkt er een enkele, duidelijke, definitie te zijn wat het is. En probeer het ook maar eens. Kijk voor verder te lezen nog maar eens naar de titel van dit katern en vraag je zelf af:‘Wat bedoel ík eigenlijk met welvaart?’ Om in elk geval ten minste voor onszelf en hopelijk ook voor de lezer wat duidelijkheid te verschaffen zullen we onze ideeën over welvaart presenteren. In het essay doet Bastiaan Bruinsma dat door een aspect van de welvaart te belichten, namelijk de verzorgingsstaat, en deze te evalueren.Vervolgens zal Peter Riezebos in de column zijn kijk geven op de welvaartsstaat, waarna we samen in het interview een drietal mensen naar hun mening over het onderwerp vragen.
Verzorgingsstaat in crisis Essay door Bastiaan Bruinsma
Een moraal van ‘ikke en de rest kan stikke’ is de bijl aan de wortel van de verzorgingsstaat. Wim Kok “Lang, lang geleden, in een land dat we allemaal maar al te goed kennen, besloot een groep mensen een huis te bouwen. Het waren enthousiaste lui en het huis schoot als een paddenstoel uit de grond en werd steeds groter.Talrijker en talrijker werden de kamers, want ze werden steeds rijker, en de bouwplannen van het huis werden steeds herzien. Dat duurde tot dat het huis af was.Toen verdween de eendracht ineens.Want over de inrichting konden ze het niet eens worden. Zonder goed overleg werden de kamers ingericht en kwam alles door elkaar te staan. Soms stond iets tweemaal in een kamer, soms ontbrak het aan de simpelste dingen, en soms was een kamer zo vaak overhoop gehaald dat niemand meer wist waar hij eigenlijk voor diende. En hoewel ze allemaal wisten dat het zo niet langer kon, leek een oplossing ver, ver weg.” Zie daar de geschiedenis van de verzorgingsstaat in een notendop. Het huis dat sociale zekerheid heet en de meubels die al haar regelingen voorstellen: het is een chaos. En toch kunnen we niet zonder. Want hoewel sommige meubels eruit verdwijnen en nieuwe er voor in de plaats komen, het huis blijft goed gemeubileerd. Het huis zelf lijkt echter aan een opknapbeurt toe. Nadat het de jaren 80, met haar inflatie en financieringstekorten, overleefde, kloppen nu de uitdagingen van globalisering en vergrijzing aan de deur. En net als in de jaren 80 is het vervangen van de meubels en klein achterstallig onderhoud het eerste waar men aan denkt. Terwijl eigenlijk het huis zelf onder de hand genomen moet worden: Het (kan) niet het streven zijn (...) de verzorgingsstaat zoals die gegroeid is, onveranderd te laten of slechts kleine ondoelmatigheden weg te werken of incrementele aanpassingen aan te brengen. Dat zou een strategie van blijvend klein onderhoud zijn, terwijl wijzigingen in de omstandigheden juist nopen tot groot onderhoud. (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2006, p. 249)
139
Welvaart
Niets doen lijkt dus eenvoudig, maar levert in de toekomst alleen maar meer problemen op. En hoewel er vele adviezen zijn om de sociale verzorgingsstaat aan te pakken (onder andere van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de WRR en de SCP), leert een kleine ronde langs verkiezingsprogramma’s dat er ook voor de komende jaren voornamelijk klein onderhoud op de agenda staat. De vraag is waarom dat gebeurt. Ofwel: waarom zijn veranderingen in de verzorgingsstaat zo lastig?
140
Deze vraag zal ik proberen te beantwoorden door eerst een klein overzicht te geven van de geschiedenis van de verzorgingsstaat en hoe het corporatisme zich er in verankerde. Daarbij zullen zowel de voor- als de nadelen van dat systeem aan bod komen.Vervolgens zullen de huidige bedreigingen op dit systeem los gelaten worden en zullen we kijken of het systeem deze kan opvangen. Ten slotte wordt er bekeken wat de reacties vanuit de politiek zijn voordat we tot een conclusie komen. Over corporatisme De Nederlandse verzorgingsstaat ontstond aan het begin van de twintigste eeuw als reactie op de Industriële Revolutie en de problemen die daarmee gepaard gingen. De AOW en de uitkering zagen het licht en onder opeenvolgende regeringen vond steeds meer uitbreiding plaats, tot het zijn hoogtepunt beleefde onder de kabinetten Den Uyl en Van Agt. Toen werd, geplaagd door een wereldwijde recessie, voor het eerst gedacht aan matiging. Met een oplopende werkloosheid liepen namelijk de kosten op, terwijl de belastingen terugliepen. Pogingen om met aardgasbaten het gat op de begroting te dekken leidden tot een sterke inflatie en een dure gulden, waardoor de problemen verergerden. Alleen door bezuinigingen, loonverlaging en werktijdverkorting wisten de kabinetten-Lubbers het tij te keren. Hiervoor was echter wel de instemming nodig van zowel werknemers als werkgevers. Om hen zoveel mogelijk bij de processen te betrekken werden product- en bedrijfsschappen opgericht, evenals de Sociaal Economische Raad, waarbij de overheid de macht met hen deelde. Dit leidde tot wat Esping-Andersen (1990) de ‘corporatistische verzorgingsstaat’ noemt. Deze vorm kent grootschalig overleg tussen werkgevers, vakbonden en de overheid (het befaamde poldermodel), collectieve voorzieningen voor verschillende beroepsgroepen, veel afzonderlijke voorzieningen en hoge belastingen
(Wildeboer-Schut,Vrooman, & De Beer, 2000). Door verschillende groepen erbij te betrekken probeert dit model de samenleving in balans te houden. Tevens zorgt het voor een groter draagvlak, wat de uitvoering ervan bespoedigt. Plannen en ideeën over de verzorgingsstaat komen hier ook niet ‘van boven’ maar ‘van beneden’, waardoor de expertise van de veldwerkers meegenomen kan worden in de plannen. Corporatisme heeft als voordelen dat het een verdeelde samenleving goed in balans kan houden, dat de expertise van veldwerkers gehoord wordt en dat eenvoudig draagvlak voor plannen wordt gecreëerd. Niet alleen de overheid, maar ook werknemers en werkgevers lossen samen de problemen op. Toch zijn er ook enkele problemen. Corporatisme is namelijk: conservatief, inflexibel, duur en uitsluitend. Een systeem in balans houden betekent in de praktijk veelal verandering tegengaan. Elke verandering betekent namelijk dat een van de partijen zal moeten inleveren, en dat aan zijn leden zal moeten verkopen. Het systeem is daarom conservatief: verandering wordt er niet in gewaardeerd omdat het de posities van de actoren aan zou kunnen tasten. Dit leidt tot inflexibiliteit: op problemen wordt langzaam gereageerd omdat men bang is voor verandering. Tevens zorgt de betrokkenheid van de vele veldwerkers voor een grote organisatie met vele belanghebbenden waardoor snelle beslissingen lastig zijn. Gecombineerd kan met deze twee effecten alleen verandering bereikt worden wanneer er een sterke coalitie in het overleg is, met duidelijke ideeën over de verandering en een groot draagvlak (Visser, 1998, p. 288). Een derde punt is dat corporatisme duur is. Om belangenorganisaties aan hun kant te krijgen zullen politici de vakbonden en werkgevers belonen met speciale maatregelen en bonussen. Deze kennen veelal de vorm van loonsverhogingen of importheffingen voor de vakbonden en belastingverlagingen en ontslagrechtversoepeling voor de werkgevers. Dat heeft drie nadelen: van eenmaal verworven bonussen wordt lastig afstand gedaan, het effect van de maatregel raakt uitgewerkt, en de economische concurrentiepositie gaat er op achteruit. De overheidskosten zullen dus continu blijven stijgen, waardoor het systeem uiteindelijk onbetaalbaar wordt (Guger, 1992). Ten slotte is het systeem ook nog uitsluitend: enkel degenen die deelnemen worden gehoord. Grote belangenorganisaties die niet in het systeem zitten zijn hierdoor minder machtig dan kleine organisaties die wel betrokken zijn. Hierdoor verliest het corporatisme al snel zijn representatieve functie. Doordat de betrokken belangengroepen (werkgevers en werknemers), politiek en bureaucratie zo
141
Welvaart
nauw met elkaar samenwerken en als het ware een ‘ijzeren driehoek” vormen, verliezen zij het zicht op de buitenstaanders. En indien het systeem niet continu vernieuwd wordt, kan dit ertoe leiden dat de belanggroepen niet meer representatief zijn, waardoor zij hun functie verliezen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan vakbonden die steeds minder leden hebben. Zo daalde het totaal aantal leden van vakverenigingen van 1935300 in 1999 tot 1870300 in 2010 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). Daardoor worden ze steeds minder representatief voor werkend Nederland.
142
Hoewel corporatisme er dus toe heeft geleid dat de verzorgingsstaat zowel gered als in balans gehouden kon worden, kent het nadelen die haar functioneren in tijden van onbalans moeilijk maken. Er is dus veel op af te dingen en het verdient zeker verder onderzoek om te kijken of het systeem klaar is voor de toekomst. Nu zullen we het echter bij deze punten laten en kijken welke bedreigingen het de komende jaren op zich af ziet komen. Huidige bedreigingen De komende jaren kent de verzorgingsstaat drie grote bedreigingen: vergrijzing, een veranderende omgeving en veranderende samenlevingsverbanden. Ten eerste de vergrijzing. Tussen 1990 en 2010 steeg het aantal 65-plussers van 1 905 624 tot 2 538 328 en verwacht wordt dat in 2020 een aantal van 3 400 409 behaald wordt. Dat terwijl de bevolkingsomvang veel minder groeit, waardoor de zogenaamde ‘grijze druk’ (verhouding tussen het aantal 65-plussers ten opzichte van de 20 tot 65-jarigen) steeds hoger wordt. Is deze druk momenteel nog maar 25%, in 2020 wordt een niveau van 33,9% voorspeld. Ofwel: waar er momenteel nog vier werkenden zijn op een 65-plusser, zal dat aantal in 2020 gedaald zijn tot drie, met verdere dalingen in het vooruitzicht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010). Het is dan ook de vraag of de welvaart die we nu kennen, in de komende jaren betaalbaar blijft, wanneer er door steeds minder voor steeds meer gezorgd moet worden. Dan is er de veranderende omgeving. Toen in de jaren 50 de verzorgingsstaat werd ingericht, was Nederland een vrij gesloten staat, waardoor wereldwijde problemen eenvoudig met nationale maatregelen bestreden konden worden. Door de verzuiling was er weliswaar sprake van een verdeelde samenleving, maar door de innige samenwerking
in de toppen van de zuilen en de eendracht in de zuilen zelf, was beleid eenvoudig te maken. Tevens hoefde men zich weinig zorgen te maken over problemen in het buitenland. Die kwamen namelijk in Nederland wel aan, maar konden lange tijd van tevoren voorzien worden en er kon dan adequaat op gereageerd worden. Tegenwoordig is er echter sprake van een grote economische openheid en een versplinterde samenleving. Bedrijven denken veel eenvoudiger over grenzen heen en wereldwijde economische trends zijn lastig te voorspellen en reacties erop komen meestal te laat. Tot slot is daar het veranderende samenlevingsverband. Toen de verzorgingsstaat ontstond werd het gebaseerd op het traditionele model van moeder die thuis blijft voor de kinderen, vader die werkt, en kinderen die braaf naar school gaan. Alles in een vertrouwde omgeving van kerk, dorp en vereniging met mensen van gelijke achtergrond en cultuur. Dat kwam allemaal ten val met het einde van de verzuiling.Vrouwen gingen werken, banen voor het leven werden flexibele contracten en de gesloten grenzen werden opgesteld voor alle culturen van de wereld. De hele samenleving werd flexibeler en onvoorspelbaarder, waardoor voorspellingen voor de lange termijn steeds lastiger worden. Of de verzorgingsstaat tegen bovenstaande bedreigingen is bestand is nog maar de vraag.Vergrijzing, globalisering en groeiende onvoorspelbaarheid vragen om een flexibel systeem dat eenvoudig klappen kan opvangen en zich kan vormen naar de omstandigheden. Een soepele wilg dus, in plaats van een oude eik. We zagen echter al dat het corporatisme, met zijn ijzeren driehoek, meer weg heeft van die oude eik dan van de jonge wilg. Of en hoe daar verandering in kan komen bespreek ik in de laatste paragraaf. Eerst nu de reacties uit de politiek op de bovenstaande bedreigingen en de voorstellen die daaruit volgen. Reacties uit de politiek “De verzorgingsstaat (is) een electoraal mijnenveld” zo stellen Achterberg en Van der Veen (2011) in een publicatie voor de Wiardi Beckman Stichting. Dat is slechts ten dele waar. Want hoewel een middenpartij als de PvdA, en ook het CDA, moeite hebben positie te kiezen, geldt dat veel minder voor andere partijen. Die zijn in het debat om de verzorgingsstaat in vier groepen in te delen: links en behoudend (met SP en PVV voorop), midden (CDA en PvdA), midden en progressief (GroenLinks en D66), en rechts en veranderend (VVD). De linkse en behoudende partijen (waaronder hier ook de PVV
143
Welvaart
gerekend kan worden), stellen zich vooral in op het behouden van wat er nu nog aan sociale zekerheden rest en deze zelfs langzaamaan weer uit te breiden.“Alleen de PVV komt op voor het behoud van de verzorgingsstaat”, zo verzekert die partij ons. Het electoraat van deze partijen is grotendeels uit de babyboomergeneratie en heeft veelal Mavo/Lbo onderwijs gevolgd. Deze groep is gebaat bij een behoud van de zekerheden die men afgelopen jaren heeft opgebouwd en zal weinig zien in verandering.
144
Anders is de situatie voor de midden- en progressieve partijen.“(We vormen) onze schrale verzorgingsstaat om tot een activerende participatiestaat”, zo schrijft GroenLinks. En“van een verzorgingsstaat naar een ontplooiingsmaatschappij”, als het aan D66 ligt. Zij stellen veelal dat de verzorgingsstaat zoals we die nu kennen onhoudbaar is en omgevormd moet worden.Veelal denkt men daarbij aan een verhoging van de AOW-leeftijd en een sterkere flexibilisering van de arbeidsmarkt. Waarbij de overheid wel op de achtergrond blijft als scheidsrechter om te controleren of alles eerlijk verloopt. Hun electoraat is voornamelijk hoogopgeleid en jong, waardoor dergelijke maatregelen voor hen aantrekkelijk zijn. Zij hebben immers nog geen verwachtingen opgebouwd, maar willen wel zekerheid hebben over hun werk. Dan de rechterkant van het spectrum.“De VVD gaat bij het bieden van sociale zekerheid uit van wat mensen nog wél kunnen in plaats van wat zij níet meer kunnen”, zo schrijft men daar. Ofwel: sociale zekerheid bereik je zelf door werk en moet niet van de overheid komen. De overheid moet dan ook een actieve rol gaan spelen om dat voor elkaar te krijgen. Tevens worden de sociale voorzieningen zodanig versoberd dat werken veelal de aantrekkelijkste optie is. Hun electoraat is veelal goed opgeleid, en tussen de 20 en 65 jaar. Zij zijn gebaat bij een zo klein mogelijke overheid, die zoveel als mogelijk aan de markt over laat. Minder blije reacties komen uit het midden van het spectrum. Achterberg & Van der Veen wijzen op het ‘dilemma’ waar zij zich voor gesteld zien: meegaan met links of meegaan met rechts. Ofwel: moet de overheid passief op de achtergrond blijven om daar de sociale zekerheid te handhaven, of moet zij actief op de voorgrond treden om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. De uitdaging lijkt momenteel om een balans te vinden zonder door te slaan. De reden daarvoor is dat zowel het CDA als de PvdA vooral volkspartijen zijn waarin de verschillende leeftijden en opleidingsniveaus
gelijk vertegenwoordigd zijn.Vandaar dat zij gebaat zijn bij maatregelen van beide zijdes, waardoor de partijen dus duidelijke afwegingen moeten maken. Als het dus aankomt op een duidelijke mening over de verzorgingsstaat lijken de middenpartijen het moeilijk te hebben. En dat is problematisch, aangezien het zeer waarschijnlijk zij zijn die deel gaan uitmaken van toekomstige regeringen. Kabinetten zonder PvdA of CDA zijn vrij ondenkbaar en zijn in de geschiedenis nog nooit voorgekomen. Wat het toekomstige beleid zal zijn, zal dus niet zozeer liggen aan de partijprogramma’s maar meer aan het debat tussen de partijen bij formaties en debatten. 145
Conclusie Dus, waarom gaan veranderingen in de Nederlandse verzorgingsstaat zo langzaam? Na alles wat we gezien hebben lijkt de angst van de WRR vrij reëel: de komende jaren zal het meer oplappen met kleine stapjes zijn dan grootschalige veranderingen. De reden daarvoor is dat de verzorgingsstaat complex is en veel actoren kent die een verschillende richting uit willen gaan. Het resultaat daarvan is zowel balans als stilstand. Werkgevers en werknemers, behoudende en progressieve partijen, weinig lijken ze te willen opgegeven in het debat. Daarnaast is er nog het punt van inflexibiliteit. Overheden staan namelijk niet bekend om hun grote mate van flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Zelfs al neemt het parlement een besluit, dan nog duurt het lang voordat dit is doorgedrongen in al de lagen van de maatschappij. Daarnaast lijkt het parlement sterk doordrongen van een neiging om de balans en de status quo te handhaven. Net als de leden van de SER en de middenpartijen dat graag willen. Ofwel: grote veranderingen lijken uitgesloten omdat het systeem zo nu eenmaal niet werkt. Het principe van de Nederlandse corporatisch-democratische verzorgingsstaat is er een van ‘muddling through’, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan kleine stapjes waar iedereen het mee eens is, dan aan grote stappen die voor verdeeldheid zorgen. Stabiliteit is daarbij het toverwoord. Als het dus de verzorgingsstaat betreft lijkt Nederland nog het meest op een koorddanser die angstig het evenwicht probeert te bewaren. Een harde windvlaag van rechts of links, en alles valt in duigen.
Welvaart
Literatuur
146
Achterberg, P., & Van der Veen, R. (2011). De Verzorgingsstaat als Electoraal Mijnenveld. Socialisme & Democratie, 2011. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2010). Kerncijfers van de bevolkingsprognose, 20102060. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2011). Leden van vakverenigingen - Geslacht en Leeftijd. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Esping-Andersen, G. (1990). The Three Worlds of Welfare Capitalism. Princeton: Princeton University Press. Guger, A. (1992). Corporatism: Success or Failure? Austrian Experiences. In J. Pekkarinen, M. Pohjola & B. Rowthorn (Eds.), Social Corporatism: A Superior Economic System? (pp. 338-362). Oxford: Clarendon Press. Visser, J. (1998). Two Cheers for Corporatism, One for the Market: Industrial Relations, Wage Moderation and Job Growth in the Netherlands. British Journal of Industrial Relations, 36(2), 269-292. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2006). De verzorgingsstaat herwogen over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wildeboer-Schut, J. M.,Vrooman, J. C., & De Beer, P. T. (2000). De maat van de verzorgingsstaat - Inrichting en werking van het sociaal-economisch bestel in elf westerse landen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Verzuipen in luxe, de voedselbank en échte armoede Column door Peter Riezebos Gefeliciteerd! Als welvarende Nederlander hebt u met grote waarschijnlijkheid het ‘geluk’ te mogen overlijden aan een welvaartsziekte. Tenminste, daar ga ik statistisch gezien vanuit. Net als de meeste Nederlanders krijgt u namelijk te maken te maken met een of meer welvaartsziekten. Bekende welvaartsziekten zijn obesitas, hart- en vaatziekten, auto-immuunziekten, diabetes, bepaalde kankersoorten en bijvoorbeeld osteoporose. De meeste mensen overlijden hieraan, vaak voorafgegaan door jarenlang ongemak of lijden. Hart- en vaatziekten en kanker zijn samen verantwoordelijk voor meer dan 60% van al het overlijden. Natuurlijk worden deze ziekten niet bij iedereen veroorzaakt door een ongezonde levensstijl. Een ziekte wordt pas getypeerd als zijnde een welvaartsziekte indien ze is ontstaan of grotendeels beïnvloed door onze eigen luxe levensgewoonten. Hierbij kan gedacht worden aan teveel en ongezond eten. Daarnaast bewegen we te weinig, vervuilen we onze longen met de groots mogelijke rotzooi en testen we voortdurend onze lever op capaciteit. En dan hebben we het nog niet eens over alle psychologische verschijnselen waar we met name in het Westen bijzonder last van hebben. Het gaat hier dus letterlijk over een luxeprobleem. Een welvaartsprobleem.
Aan de andere kant van de medaille hebben we de voedselbank. Deze liefdadigheidsinstelling verstrekt kosteloos levensmiddelen aan hen die financieel niet of nauwelijks in staat zijn om in hun levensonderhoud te voorzien. Sinds de introductie van de Nederlandse voedselbank in 2002 is het aantal ondanks onze welvaart exponentieel gegroeid. Anno 2011 maken er bijna tienduizend gezinnen structureel gebruik van de diensten van deze vrijwilligersorganisatie. Ondanks deze continuerende toename zien de voedselbanken zich geconfronteerd met een teruglopend aanbod van voedsel. Als schuldige wordt de financiële crisis aangewezen. Als gevolg daarvan ontstaan inmiddels bij meerdere voedselbanken wachtlijsten en worden de pakketten noodgedwongen kleiner. De welvaartssituering in Nederland laat zich momenteel dus kenmerken door het spectrum van (onnodige) luxe en ‘schrijnende’ armoede. Kijken we echter over de grens dan
147
Welvaart
148
valt hierop nog wel een en ander af te dingen. Toen ik twee jaar geleden in Shanghai studeerde (over luxe gesproken) veranderde mijn perceptie ten aanzien van de Nederlandse luxe en armoede dan ook sterk. Hier werd ik ineens geconfronteerd met kinderen die zeven dagen in de week, 14 uur per dag, rijst stonden te wokken in barre omstandigheden. Zodanig dat deze in Nederland op zijn zachts gezegd door de arbeidsinspectie zouden worden afgekeurd (campingzenderheld Rob de Geus zou er “niet vrolijk van worden”, zeg maar). Maar deze personen hadden werk. Ik werd daar regelmatig benaderd door bedelaars van alle leeftijden. En als klap op de vuurpijl kreeg ik zelfs een dochter ten huwelijk aangeboden, puur vanwege westers uiterlijk (hetgeen per definitie een betere toekomst betekent). Andere zaken die wij als vanzelfsprekend achten zijn in China eveneens minder royaal of zelfs niet aan de orde. Bijvoorbeeld een verzekering. Toen ik de promovendi, waar ik mee mocht werken, informeerde over mijn medicinale kosten (als buitenlander in het ziekenhuis direct contant te voldoen voorafgaand aan de behandeling) schrokken zij zich een ongeluk. Ik had natuurlijk teveel betaald en een van hen stipuleerde hun laakbaarheid wegens het afwezig zijn. Niet eerder kreeg ik binnen luttele seconden zoveel excuses aangeboden. Enigszins ongemakkelijk
vertelde ik dat de kosten door mijn verzekeraar vergoed zouden worden. Met deze ‘vreemde’ systematiek waren zij echter niet bekend. Maar het is niet alleen kommer en kwel in de oosterse contreien. China is sinds de jaarlijkse 8 - 10% economische groei tevens de bakermat van ongekende luxe geworden (de thuisbasissen van de OPECoplichters zijn er niets bij). Uitgaan in Shanghai was voor mij dan ook een geheel nieuwe ervaring. Discotheken waar toegang wordt bepaald op basis van het al dan niet bezitten van een Ferrari. Of wat dacht u privézithoeken waar de tafels tot in de hoeken voorzien zijn van flessen Dom Perignon (duurdere champagne)? Saillant detail is dat deze dranken veelal niet geconsumeerd worden maar slechts ten doel hebben de individuele rijkdom te illustreren. En de fortuinlijke Chinees die zich dergelijke ontspanningen kunnen veroorloven? Die schreeuwen naar personeel, eisen idiote service en zijn wars van fatsoensnormen. Het zet de verweten bonuscultuur binnen Neerlandsch kapitalistische systeem nog eens in een ander daglicht. De discrepantie tussen ongelimiteerde rijkdom en kansloze armoede kon mijns inziens niet groter zijn. Maar hoe komt het dat we niet normaal met welvaart om kunnen gaan? Hoe kan het dat luxe ons geen vooruitgang brengt maar op sommige vlakken achteruitgang?
Waarom hebben wij het zo goed dat de eerste generatie kinderen geboren is die wegens obesitas en diabetes hun ouders niet overleven? Wat mij betreft leggen we in Nederland onze kinderen de stress al op in de supermarkt. Daar MOGEN zij uit meer dan veertig soorten chocolade kiezen. We overspoelen ze met keuzes betreffende luxeartikelen maar op volwassen leeftijd een juiste studierichting kiezen dat kan niet. Dat weet toch iedereen?! Ten aanzien van de verdeling van geld maakt de eeuwige en onnatuurlijke nivelleringsdrang van sommigen in Nederland me dan ook wel eens moe. Natuurlijk wil ik een goede basis voor iedereen, maar gelijkheid neigend naar communistische structuren werkt simpelweg niet. Begrijpt u mij niet verkeerd. Ik onderken de problematiek en mijn empatisch vermogen is voldoende ontwikkeld om compassie te tonen tegenover zieken en zij die het minder hebben. Toch lijkt er haast een negatieve correlatie te bestaan tussen de welvaartsgroei en de individuele
verantwoordelijkheid. Laat de overheid het maar doen, daar hebben we recht op. Tja, net zoveel recht als op een nieuwe serie Idols, Popstars of X-Factor op televisie. Hoe bizar de toename qua sterfte door welvaartstoedoen ook lijkt, het is ieders vrije keuze zijn of haar leven naar wens vorm te geven. Mits binnen de spelregels van de maatschappij uiteraard. Maar toch is de explosieve stijging van welvaartsziekten in relatie tot wereldwijde armoede op z’n minst wel een beetje gek. Miljarden mensen leven onder de internationale armoedegrens van twee dollar per dag. In dit licht bezien vallen onze problemen, arm en rijk, nog wel mee. Mocht ik in de toekomst doodgaan aan een welvaartsziekte dan heb ik dus in ieder geval die luxe gehad. Het intens mogen genieten van de welvaart en de graaicultuur die dat heeft gebracht (en nee, hier heb ik het niet over de bonussen van managers, eerder over Dora koekjes, Mickey Mouse snoepjes en patat mayo op zaterdagochtend 8:30 op de markt). Dat kan het leeuwendeel van de wereld ‘helaas’ niet zeggen. Lang leve de welvaart!
149
Welvaart
Welvaart in meervoud Wat welvaart is, is een abstract begrip. Wanneer we het krap zien, is welvaart niets minder dan pure economie, wanneer we het ruim zien dan is het alles wat ons omgeeft.Vanwege deze onduidelijkheid hebben wij verschillende mensen gevraagd om hun visie te geven op welvaart. Doordat zij uit verschillende sociale milieus komen, verschillende opleidingen hebben en tot een verschillende inkomensklasse behoren, kunnen we inzicht krijgen in hoe daar ‘welvaart’ gedefinieerd wordt en hoe men de toekomst ervan inziet. We vroegen voor onze interviews drie mensen: Gerrit Jan Kok, gedeputeerde namens de VVD voor de provincie Overijssel, Karin Bruinsma, fysio-manueel therapeut, en de gepensioneerde Mien Nordkamp-Weijering. Op basis van hun antwoorden kan de lezer of beslissen zich erbij aan te sluiten of in te zien dat er anders gedacht kan worden.
Interview door Peter Riezebos en Bastiaan Bruinsma met Gerrit Jan Kok, Karin Bruinsma en Mien Nordkamp-Weijering
150
Gerrit Jan Kok, 52 jaar, gedeputeerde voor de provincie Overijssel Wat betekent welvaart voor jou? Dat je in staat bent jezelf te ontwikkelen en ontplooien. Ik spreek trouwens vaak over welzijn. Hoe jij je als persoon goed kan en mag voelen met de normen en waarden die je omarmt. Hiervoor zijn verschillende zaken nodig. Denk bijvoorbeeld aan materiële zaken maar eveneens aan concepten als vrijheid en veiligheid. De materiële component is simpelweg noodzakelijk. Indien je geen dak boven je hoofd hebt en jezelf en je gezin geen voeding kunt bieden dan zijn andere aspecten eveneens moeilijk realiseerbaar. Deze komen dan vaak op een laatste plaats.Vandaar ook de behoeftehiërarchie in de alom bekende piramide van Maslov. Er dient dus een klimaat te zijn waarin je als individu in staat bent je leven in te richten naar wenselijkheid. Waarbij er ruimte is voor iedereen.Vrijheid met als enige beperking het schadebeginsel van Mill. Daar wij jouw vrijheid die van een andere aantast, daar trekken we een grens. Hoe ervaar je welvaart in het dagelijks leven? Nederland is zeer welvarend. We hebben op globaal niveau de zaken goed
voor elkaar. Denk hierbij aan zowel de eerder genoemde materiële zaken evenals de meer cognitieve elementen. De meeste personen hebben een veilig onderkomen, kunnen ruimschoots in hun levensonderhoud voorzien en zijn in staat kwalitatieve educatie te genieten. Nederland is een veilige omgeving waar ieder individu in staat is om zijn / haar leven tot een succes te maken. Op welke wijze men dit dan ook wenst te realiseren. Hier is dus een belangrijke rol voor de overheid weggelegd. Echter wel een kleine rol. In haar optreden dient zij bescheiden te zijn, juist om de welvaart voor een ieder te laten floreren. Het leven is goed in Nederland en daarom vind ik het ook vaak moeilijk dat er regelmatig geklaagd wordt. Neerslachtige uitingen die bijzonder zijn gelet op de algehele levenskwaliteit in Nederland. In verhouding tot vele andere landen is het hier een paradijs. Daar mogen we als individu best dankbaar voor zijn. Iets van je leven maken en genieten. Qua politieke perceptie wordt er verschillend tegen de Nederlandse welvaart aangekeken. Sommigen wensen meer overheidsingrijpen terwijl dit naar mijn idee juist belemmerend werkt ten aanzien van de individuele welvaartsbelevenis. Dit stoelt veelal op partijideologie en is geschiedkundig gezien een terugkerend thema. Ik ben persoonlijk van mening dat we als overheid niet teveel moeten faciliteren om juist de vrijheid en verantwoordelijkheid bij burgers te laten. Zodoende kunnen zij hun leven maximaal inrichten vol kwaliteit (hoe men kwaliteit zelf percipieert). Hoe ervaar je de welvaart in verhouding tot 10 jaar geleden? Zoals ik al zei is de welvaart in Nederland erg goed. Dat was echter tien jaar geleden ook al het geval. Er zijn wel duidelijke veranderingen. Als overheid proberen we de levenskwaliteit voortdurend te verbeteren. Soms goed, soms minder sterk. Zo dienen we ons onder meer de vraag te stellen of onze voorgestelde oplossingen in beginsel wel een probleem hadden. Creëren we soms niet teveel? Beperken we mensen juist niet door een verzorgingsdrang waaromtrent in essentie geen problematiek is? Wat zijn volgens jou de noodzakelijke voorwaarden voor welvaart? Vrijheid, veiligheid, verantwoordelijkheid. Allen belangrijke factoren die de mate van welvaart bepalen. Men dient, binnen de spelregels van de maatschappij, zich te kunnen ontwikkelen en ontplooien naar eigen wens. Zelf
151
Welvaart
152
in staat je leven in te richten zoals jij dat zelf wil. Daar hoeft een ander je geen beperkingen in op te leggen. Hoe goed men deze soms ook bedoelt. Dat is nog wel eens de fout binnen het politieke domein. Ook een veilige omgeving is cruciaal. Je moet je veilig voelen om te leven. En verantwoordelijkheid is evenzeer gewichtig. We hebben verantwoordelijkheid. Naar jezelf, je gezin en de maatschappij. Samen maken we een welvarend land voor een ieder. Daar mag iedereen die dat kan een steentje aan bijdragen. Ook is het belangrijk dat we aandacht besteden aan mensen voor wie dit niet een vanzelfsprekendheid is. Sommigen willen heel graag maar kunnen simpelweg niet. Laten we ook een klimaat houden waarin voor deze personen ook de vrijheid is om hun leven kwalitatief zo hoog mogelijk in te richten. De overheid heeft dus een belangrijke rol. Maar wederom wel een beperkte rol. Daarnaast is dus de participatie van mensen nodig. Burgers, met elkaar. Samen er een land van maken waar er mogelijkheden zijn voor iedereen. Karin Bruinsma, 45 jaar, Fysio-/Manueel therapeut Wat betekent welvaart voor jou? Welvaart betekent voor mij de mogelijkheid om vrijheid van meningsuiting te hebben en dus te kunnen zeggen wat je wilt zonder daar problemen mee te krijgen. Daarnaast lijken mij de mogelijkheid tot opleiding en toegang tot voldoende gezondheidszorg belangrijk. Maar ook voldoende eten en drinken, een dak boven je hoofd en vooral toegang tot cultuur zijn erg belangrijk. Alleen maar overleven is namelijk niet genoeg, je moet ook nog leuke en interessante dingen kunnen doen. Maar als je aan deze dingen voldaan hebt, dan heb je in mijn ogen een redelijk hoge standaard van welvaart. Hoe ervaar je welvaart in het dagelijks leven? Dagelijks ervaar ik welvaart doordat ik simpelweg niet op de aanbiedingen in de supermarkt hoef te letten. Dat ik in staat ben om ook dat stukje zalm mee te nemen. Ik ervaar het doordat ik ook van de wat meer luxe dingen in het leven kan genieten. Zo kan ik naar de sauna gaan als ik dat wil, of kan ik op vakantie gaan wanneer mij dat leuk lijkt. Het is de luxe die ik het meest ervaar van de welvaart, hoewel luxe maar het topsegment van de welvaart is, om het zo te zeggen. Maar ik denk wel dat iedereen een soort van luxe heeft en op die manier zich realiseert dat hij welvarend is.
Hoe verhoudt de welvaart van tegenwoordig zich tot die van 10 jaar geleden? Voor mij is de welvaart ongeveer hetzelfde gebleven, in ieder geval voor mijzelf. Ik ben nog steeds net zo tevreden over mijn situatie als toen, hoewel de randvoorwaarden misschien een beetje veranderd zijn. Het belangrijkste vind ik echter dat ik nog steeds niet ziek ben en dat ik gewoon, net als toen, een dak boven mijn hoofd heb dat er voor zorgt dat ik warm en droog blijf. Wat is een noodzakelijke voorwaarde voor welvaart? Om welvaart te hebben moet je vooral politieke rust hebben. Dus geen revolutie, aangezien dan de prioriteiten ergens anders liggen. Wanneer er geen functionerend politiek stelsel is, functioneren de ketens van bijvoorbeeld voedsel niet meer. Boeren en bakkers kunnen elkaar dan niet meer vinden en de markt wordt niet meer gereguleerd. Op deze manier ontstaat er al snel schaarste op vele fronten. Maar vooral voedsel is een belangrijk aspect. Zodra mensen geen of weinig voedsel hebben worden ze onrustig en kan er nooit welvaart komen in een land. Dat en een stabiel politiek klimaat zijn wat mij betreft de belangrijkste voorwaarden. Mien Nordkamp-Weijering, 88 jaar, gepensioneerd Wat betekent welvaart voor jou? Welvaart betekent voor mij vooral meer geld. Toen wij de kinderen klein hadden, was dat niet zo. Maar hoe meer geld we verdienden hoe beter het ging en hoe meer we ons konden veroorloven. Echter, ik denk dat deze welvaart steeds minder wordt aangezien we nu aan de top ervan zitten. Het lijkt alsof we hard achteruit gaan. En dan kunnen de oudere mensen zoals ik misschien nog wel een stapje terug doen omdat wij wel anders hebben gekend, maar de jeugd kan dat niet. Dit staan allemaal rood en weten niet anders dan zeer welvarend te zijn.Voor hen kan het niet beter worden de komende jaren, maar alleen maar slechter. Hoe ervaar je welvaart in het dagelijks leven? De eerste keer dat ik echt met welvaart te maken had was toen ik mijn AOW kreeg. Ik was heel vroeg weduwvrouw en je had niet alleen je man verloren maar ook je inkomen. En je kon wel werken, maar dat was alleen maar voor de belasting. En omdat je weduwgeld kreeg bleef er weinig over. Maar toen ik
153
Welvaart
154
mijn AOW kreeg veranderde dat. Ik kon toen opeens meer dingen kopen dan voorheen waardoor het leven een stuk makkelijker werd. Dat voelde voor mij echt welvarend aan. Maar ook dat ik gratis met de regiotaxi kan, hoewel dat steeds minder wordt, zie ik als welvarend. Aangezien ik namelijk geen auto heb kan ik zo tenminste overal komen waar ik dat anders niet zou kunnen. Wat is een noodzakelijke voorwaarde voor welvaart? Geen idee eigenlijk. Ik denk wel dat men in Afrika weinig welvaart heeft aangezien de regering daar geen oog lijkt te hebben voor de mensen. Dat heeft de regering in Nederland wel goed gedaan. Die heeft geïnvesteerd in fabrieken, scholen en wegen waardoor we nu zo rijk zijn. We hoeven dus echt niet te mopperen daarover. Hoe verhoudt de welvaart van tegenwoordig zich tot die van 10 jaar geleden? Tot tien jaar geleden niet zo veel erg veel. Maar ten opzichte van toen ik klein was een hele hoop. Iedereen moest toen naar de fabriek en aangezien Nederland na de oorlog weer opgebouwd moest worden was studeren er niet bij. Je had toen al welvaart als je gezond was en iedere dag eten op tafel had. Daarna is de welvaart veel gegroeid, maar zo goed als nu zal het niet meer worden. We krijgen van de overheid steeds minder, de regiotaxi wordt duurder en mensen krijgen steeds meer schulden. Het wordt niet beter in de toekomst voor de welvaart, maar juist slechter.
155
Leidt welvaart altijd tot welzijn?
156
O O UTO
O UTO FUTOF F TH THEBO TH X EBOX EBO X
Out-of-the-box
Anne Charlotte van Blokland (Biomedische Technologie) Iris van den Nieuwenhuizen (Industrieel Ontwerpen) Rogier Wildeboer (Biomedische Techniek)
157
Out-of-the-box
Inleiding
158
Knotsgekke ideeën worden meestal aan de kant geschoven zonder er veel aandacht aan te besteden.Vaak is dat zonde, want zelfs in de meest onuitvoerbare plannen kan een waardevolle gedachte zitten. In brainstormsessies is het in de regel dan ook ten strengste verboden om ideeën af te keuren. Alles kan als inspiratie dienen voor iets dat werkelijk realiseerbaar en succesvol is. Het opmerkelijke voornemen om een berg in Flevoland te bouwen, bijvoorbeeld, krijgt op dit moment een steeds serieuzere vorm en daarmee lijkt het misschien een beetje op het vroegere ‘bizarre’ idee om datzelfde Flevoland droog te leggen. Wie weet dat we ooit nog in de polder kunnen skiën. Out-of-the-box denken en creativiteit hangen nauw samen, net als creativiteit en innovatie. Als we politici en wetenschappers mogen geloven, zijn onze economie en welvaart in belangrijke mate afhankelijk van die innovatie. Daarom vragen we ons af hoe we het creatiefste in onszelf naar boven kunnen halen? Waar liggen de grenzen van creativiteit eigenlijk en hoe kunnen we deze grenzen overschrijden (out-of-thebox)? En hoe zouden we met creativiteit om moeten gaan in de wetenschap en in het bedrijfsleven? Een kleine greep uit de vragen die we in dit katern willen gaan beantwoorden. Maar wees gewaarschuwd, de antwoorden zijn soms heel anders dan je zou verwachten. Iris van den Nieuwenhuizen zet in haar essay de relatie tussen out-of-the-box denken en creativiteitstechnieken op scherp. Anne Charlotte van Blokland interviewt twee prominenten op het terrein van creativiteit en innovatie, en Rogier Wildeboer vraagt zich of hoe ver het verlangen gaat om out the box te komen. .
Kleur liever binnen de lijntjes Column door Rogier Wildeboer Op menig cv staat het out-of-the-box denken als een pre en in veel vacatures zijn werkgevers naarstig op zoek naar nieuwe aanwas met deze uitzonderlijke kwaliteit om buiten de gangbare denkpatronen te treden. Tenminste dat staat er. Ik vraag me af of men werkelijk op zoek is naar nieuwelingen die tegen de gevestigde denkwijzen ingaan. ‘Out-of-the-box denken’ is volgens mij een mode-uitdrukking die even leeg als hip is. Natuurlijk is men op zoek naar creatieve aanwas, maar het liefste hebben werkgevers een employement dat keurig binnen de lijntjes kleurt. De populariteit van het out-of-the-box denken heeft te maken met de algemene overtuiging dat de succesvolste personen anders dachten en deden dan de rest. Met die vaststelling wordt jeugd aangemoedigd vooral eigen, creatieve, ‘out-of-the-box’ ideeën te volgen zonder op de weerstand van de gevestigde orde te letten. Het probleem is dat deze mensen niet beseffen dat de mensen die het minst succesvol zijn óók anders dachten en deden dan de massa. Out-of-the-box denken is namelijk geen garantie voor succes. Sterker nog, het brengt grote risico’s met zich mee. Van alle entrepreneurs die de wereld betreden met vernieuwende ideeën, eindigt 99 procent in een faillissement. Een enkeling blijkt achteraf een gouden vondst te hebben. In het bedrijfsleven, waar financiële risico’s het liefst volledig
worden gemeden, zit men niet te wachten op bizarre ideeën waarvan één op de duizend achteraf geniaal blijkt. Daar willen ze veilige ideeën en een conservatieve en stabiele vooruitgang. In de kunst en in de wetenschap lijkt meer ruimte te zijn voor pioniers, maar het out-of-thebox denken van de grote wetenschappers wordt vaak geromantiseerd. In de tijd van Columbus werd er bijvoorbeeld helemaal niet gedacht dat de aarde plat was (een idee dat sinds de Oude Grieken al niet meer leefde). Ook de beroemde theorieën van Einstein, Newton en Darwin waren veel minder controversieel dan nu beweerd wordt. In feite kun je hun ideeën zien als een product van de tijdgeest. De relativiteitstheorie, bijvoorbeeld, zou waarschijnlijk in de vergetelheid zijn geraakt als hij een eeuw eerder was geopperd.
159
Out-of-the-box
Kortom, het is risicovol en in veel gevallen zinloos om out-of-the-box te denken, zolang de rest van de mensheid nog gezellig binnen die box zit. Men zou
160
daarom eigenlijk moeten zoeken naar mensen die binnen de box blijven en hem heel voorzichtig iets groter kunnen maken.
Out-of-the-box: meer dan creativiteitstechnieken Essay door Iris van den Nieuwenhuizen Iedereen heeft met het vinden van oplossingen te maken. De aanpak hiervan is afhankelijk van de aard van het probleem.Voor kleine problemen als het bedenken wat je vanavond gaat eten is geen ingewikkelde aanpak nodig. Het is dan vaak ook snel opgelost. Bij problemen als hoe maak je de tijd korter die nodig is om een tomaat van het land bij de gebruiker thuis in de koelkast te krijgen, is de aanpak ingewikkelder. Zo zal er eerst gekeken moeten worden welke stappen genomen moeten worden voordat de tomaat bij de persoon thuis ligt en hoe binnen deze stappen tijd te winnen valt. Net als bij het probleem van wat je gaat eten maak je eerst een korte analyse.Wat heb ik al gegeten, wat heb ik nog in huis en waar heb ik zin in, is benodigde informatie voor de vraag ‘wat ga ik vanavond eten?’. Nu neemt deze analyse veel minder tijd in beslag dan die bij het traject van de tomaat. Daarbij moet gekeken worden welke stappen de tomaat doorloopt van het land tot de koelkast, wat gebeurt er precies bij die stappen en hoe lang duurt elke stap. Vervolgens moet je gaan nadenken hoe je bepaalde processen korter kunt maken. Bij beide problemen is een overeenkomend stappenplan: wat heb ik en hoe kan ik een oplossing vinden met de bestaande informatie.Toch is de vraag of je altijd binnen die grenzen moet blijven zitten. Je kunt natuurlijk ook besluiten om rijst te gaan eten terwijl er nog aardappelen liggen, of je besluit dat je voortaan de tomaten aan de plant verkoopt zodat de planten van het land gelijk naar de supermarkt kunnen. Bij beide oplossingen ga je buiten de grenzen van de informatie die er is. Dit principe is eigenlijk de definitie van out-of-the-box denken. Denken buiten de grenzen die je zijn opgelegd. Het voorbeeld geeft de definitie van out-of-the-box denken goed weer, het denken buiten opgelegde grenzen. De definitie zit eigenlijk ook al in de term. The box is te zien als een doos waar alle informatie over het probleem en voor de oplossing in zit. De box wordt afgesloten door wanden en daarbinnen is the box. Dit is ook zichtbaar bij het vinden van een oplossing, het moet binnen de kaders passen van het probleem. Out-of-the-box is dus alles wat buiten the box zit, een veel grotere ruimte met meer mogelijkheden dan binnen the box, maar doordat alle nuttige informatie voor het gevoel vaak in the box zit heeft het voor veel mensen geen zin om uit de box te stappen. Maar dat is wat het out-of-the-box-denken tegenspreekt. Juist door er uit te stappen komt er een ruimte van mogelijkheden vrij, waardoor het vinden van oplossingen zo niet makkelijker dan toch interessanter is.
161
Out-of-the-box
162
Out-of-the-box denken wordt binnen het bedrijfsleven gezien als een eigenschap van een persoon die met nieuwe innovatieve ideeën komt. Dit wordt meestal gekoppeld aan succes. Maar out-of-the-box denken is eigenlijk het denken buiten de opgegeven grenzen. Het is te zien als een methode om oplossingen te vinden.Veel creativiteitstechnieken hebben als doel om verder te kijken en te denken dan binnen de opgestelde grenzen. Dus als je kritisch kijkt zou je kunnen zeggen dat out-of-thebox denken een verzamelnaam is voor creativiteitstechnieken. Creativiteitstechnieken zijn methodes die helpen bij het oplossen van open problemen. Er is een onderscheid te maken tussen open problemen en gesloten problemen. Bij gesloten problemen is de oplossing steeds dezelfde en daardoor ook al bekend. Een voorbeeld van een gesloten probleem is een wiskundeopgave (1+1=2) er is maar een goed antwoord mogelijk. Bij open problemen kan de oplossing veranderen, wat nu een goede oplossing hoeft over een aantal jaar of in ander gebied juist geen goede oplossing te zijn. Een voorbeeld is het opslaan van beelden.Vroeger was een videoband een goede oplossing; hedendaags gebruikt men DVD’s.Voor het oplossen van een open probleem komt dan ook divergerend denken in aanmerking. Het divergerend denken wordt bepaald door de rechter hersenhelft. De rechter hersenhelft is van belang voor de functies als ruimtelijk inzicht, intuïtie, ervaringen, creativiteit en risico nemen. Het divergerend denken draait bij problemen om het vinden van meerdere oplossingen, die met elkaar gecombineerd kunnen worden en vervolgens tot een oplossing leiden. Er is geen specifieke route voor het oplossen van de problemen. Het convergerend denken wordt bepaald door de linker hersenhelft, welke ook van belang is voor het gebruik van taal, logisch denken en objectiviteit. Het convergerend denken kan bij het oplossen van problemen gezien worden als het volgen van een standaardroute naar een oplossing, waarbij het draait om het hebben van een correcte oplossing. Bij het out-of-the-box denken is het divergerend denken van belang omdat er gekeken moet worden naar oplossingen die niet bereikt kunnen worden door de standaardroute te volgen, maar waarbij er gekeken moet worden naar totaal andere problemen en voorwerpen om zo tot een oplossing te komen die misschien niet in de verwachting ligt. Divergerend denken gaat de meeste mensen minder goed af dan het convergerend danken. Dit heeft veelal te maken met maatschappelijke factoren. Het is in tegenstelling
tot wat vaak geroepen wordt vanuit de maatschappij.Van allerlei kanten horen we dat mensen buiten de grenzen moeten gaan denken, en dat ze hun eigen pad moeten gaan kiezen. Maar binnen onze opleiding en opvoeding wordt vooral de linkerhersenhelft gestimuleerd (het convergerend denken). Er wordt in termen van goed of fout gekeken. Vragen binnen de opleiding kunnen goed of fout zijn. Het leerproces moet via een bepaald stappenplan worden doorlopen, veelal theoretisch, met vaste toetsmomenten. Om toch het divergerende denken te behouden kunnen creativiteitstechnieken worden gebruikt. Bij creativiteitstechnieken worden zaken die op het eerste gezicht niks met het probleem te maken hebben juist aanleiding voor de oplossingen. Het divergerende denken is dus eigenlijk het out-of-the-box denken en hier wordt dus eigenlijk weer gezegd dat het out-of-the-box denken een overkoepelende term voor het doel van de creativiteitstechnieken is. Hiermee zou het out-of-the-box denken dus geen eigenschap zijn of methode maar een benaming van het gebruiken van creativiteitstechnieken om tot een oplossing te komen.Voordat dit vastgesteld wordt moeten de creativiteitstechnieken beter bekeken worden. Er valt dan een onderverdeling te maken in associatietechnieken, analogische technieken en systematische technieken. Bij associatietechnieken gaat het om het verder denken op ideeën, hierbij is het van groot belang dat er geen kritiek wordt geleverd op ideeën. Doordat er door verschillende personen op ideeën wordt verder gedacht komen er steeds nieuwe invalshoeken. Daarnaast worden ideeën niet gelijk van tafel geveegd doordat er verder mee gewerkt wordt. Door verschillende visies kan een idee zich verder ontwikkelen of kan er juist weer een nieuw idee uitkomen. Binnen deze categorie valt de meest bekende creativiteitstechniek: brainstorming. Dit is een techniek uit de jaren dertig bedacht door Alex Osborn. Bij deze techniek gaan personen met verschillende expertise bij elkaar zitten. Door verschillende expertises te nemen zijn er verschillende invalshoeken die leiden tot nieuwe inzichten.Van belang is dat de verschillende expertises wel gekoppeld kunnen worden aan het probleem. Gezamenlijk worden er oplossingen bedacht voor een probleem en wordt er verder gedacht over de oplossingen. Hierdoor worden verschillende oplossingen ook samengevoegd of verder uitgewerkt en gesplitst. Een andere techniek is brainwriting. Hierbij krijgt elke deelnemer een vel waarop hij meerdere oplossingen voor het probleem verzint, vervolgens worden de vellen rond gegeven en gaat men verder associëren op de oplossingen die op het vel staan. Als iedereen alle vellen heeft
163
Out-of-the-box
gehad kunnen alle oplossingen worden genoteerd. Een snelle rekensom leert ons dat wanneer je dit met 6 personen doet en ieder 3 oplossingen geeft je uiteindelijk 108 oplossing. Brainwriting is een geschikte techniek voor mensen met weinig ervaring met associatietechnieken doordat ze nu verplicht ergens op verder moeten denken en ze het niet gelijk van tafel kunnen vegen. Uit welk idee moet namelijk iets goeds te halen zijn. Een variant op brainwriting is braindrawing. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een groot vel papier waar men om en om een oplossing op tekent, waarbij er zowel nieuwe als ook associaties op de vorige oplossing worden gegenereerd. Het voornaamste verschil met brainwriting is dat er gezamenlijk gewerkt wordt. 164
Bij analogische technieken gaat het erom ideeën of technieken uit andere domeinen toe te passen op de oplossing van het probleem.Veelal komen de beste oplossingen wanneer je even van het probleem afstapt. Oplossingen ontstaan wanneer je naar huis fietst en er niet over na hoeft te denken. De oplossing ontstaat doordat je een artikel in de krant leest. Het ontstaat doordat je er niet bewust mee bezig bent. Bij analogische technieken moet je dus van het probleem afstappen en om je heen gaan kijken om vervolgens terug te gaan naar het probleem en toe te proberen passen wat je om je heen hebt gezien. Een techniek die hierbij wordt gebruikt is de creatieve confrontatie. Bij de creatieve confrontatie stap je van het probleem af en ga je naar een ander voorwerp kijken, of je gaat naar een totaal andere functie van het voorwerp waar het probleem zich bevindt kijken.Vervolgens ga je aspecten hiervan opschrijven en terugkoppelen aan je probleem om zo aan een oplossing te komen.Vaak wordt er gebruikt gemaakt van elementen uit de natuur die een vergelijkbaar probleem hebben; dan spreken we van bionics. Een andere technieken is beelddenken, deze techniek is door een individu zelf uit te voeren. De techniek bestaat uit drie fases. In de eerste fase moet men een toestand van totale ontspanning zien te bereiken.Vervolgens moet er een kader worden gekozen waarin de oplossingen voor het probleem wordt gezocht, in de derde stap moeten daar de beelden bij worden gevisualiseerd, een beeld van hoe de oplossing zal uitpakken. De systematische technieken zijn hulpmiddelen die ervoor zorgen dat er niets over het hoofd wordt gezien en om een probleem van een andere kant te benaderen. Er wordt hierbij via schema’s gewerkt en bestaande kennis en oplossingen. Bij morfologie wordt er gekeken of verschillende oplossingen samen tot nieuwe combinaties kunnen leiden. Hierbij wordt er gekeken naar oplossingen per functie waarbij vervolgens gekeken
kan worden of oplossingen van functies samen kunnen gaan tot grotere oplossingen. Hierdoor komen er nieuwe inzichten, en kunnen er interessante nieuwe combinaties ontstaan. Een andere techniek is progressieve abstractie, hierbij ga je niet kijken naar een oplossing voor het probleem, maar ga je kijken of je het probleem niet weg kan nemen. Vaak is het probleem al een oplossing van een ander probleem, dus bij het weghalen van het probleem moet er gekeken worden naar de problemen op hoger niveau en hoe deze eventueel op een andere manier opgelost kunnen worden. Bij de creativiteitstechnieken blijkt dat deze op verschillende principes zijn gebaseerd. Bij sommige technieken gaat het erom dat je eerst naar oplossingen gaat kijken en dan pas naar de kaders waarbinnen het probleem moet passen, terwijl bij andere technieken het erom gaat welke kaders er zijn en hoe deze gebruikt kunnen worden om tot een oplossing te komen. Bij out-of-the-box denken gaat het erom dat je een oplossing verzint waarbij je niet tegen hebt laten houden door grenzen. Binnen ontwerptrajecten zijn deze grenzen vaak het programma van eisen en wensen. Binnen het bedrijfsleven zijn deze grenzen vaak de bedrijfsvisies. Na dieper inzicht in de verschillende creativiteitstechnieken blijkt dat er niet gezegd kan worden dat out-of-the-box denken een overkoepelende term of een synoniem voor creativiteitstechnieken is. Door creativiteitstechnieken toe te passen denk je namelijk niet gelijk out-of-the-box. Namelijk niet alle technieken proberen buiten de grenzen van het probleem te denken. Onder het out-of-the-box denken passen alleen de creativiteitstechnieken die oplossingen zoeken buiten de grenzen van het probleem en de vanzelfsprekende oplossingen om. De grens wanneer een techniek out-of-the-box is is eigenlijk heel moeilijk te bepalen doordat er een diffuus gebied is van technieken die gebruik maken van een redenatie buiten grenzen om wat uiteindelijk weer binnen de grenzen wordt gepropt. Bij het out-of-the-box denken gaat het erom dat je gaat kijken naar oplossingen waarbij je grenzen geen rol laat spelen en vooral dat je uiteindelijk met een oplossing komt die niet binnen deze grenzen valt. Ook het beoordelen of een oplossing out-of-the-box is, is niet altijd even makkelijk. Dit doordat er buiten de grenzen gedacht kan worden, maar dat er uiteindelijk toch een oplossing uitkomt die helemaal niet radicaal anders is en als out-of-the-box beoordeeld kan worden. Een moeilijk punt aan het out-of-the-box denken is daarom dat we wel willen dat er buiten de kaders gekeken wordt, maar dat er uiteindelijk toch een oplossing binnen de kaders moet zijn. Binnen het bedrijfsleven zie
165
Out-of-the-box
166
je dit vooral. Het nemen van risico’s durven bedrijven veelal niet aan. Nieuwe ideeën moeten dus de weg volgen waarbij ze de kaders omzeilen maar waarbij de oplossing toch binnen de kaders valt. De techniek die hier eigenlijk het beste bij past is dan toch de creatieve confrontatie, een geforceerde methode waarbij er buiten de kaders gedacht moet worden en wat er uitkomt vervolgens weer binnen de kaders gepropt moet worden. Binnen deze methode komen oplossingen tot stand door oplossingen van andere problemen die op het eigen probleem worden toegepast zonder dat het probleem verandert. Maar ook dan is het oppassen geblazen, want problemen kunnen veranderen doordat de omgeving verandert. Zo heeft het weinig zin door te gaan op het zoeken naar oplossingen voor waterschaarste als een droge periode langdurig wordt afgewisseld door een overvloed aan water. Terugkomend op het probleem over hoe je de tijd korter kunt maken die nodig is om de tomaat van het land bij de gebruiker thuis in de koelkast te krijgen wordt als outof-the-box oplossing gegeven om alle tussenstappen over te slaan. De plant gelijk naar de supermarkt sturen en de tomaten van de plant af verkopen. Is dit een geslaagde oplossing? Waarschijnlijk niet, En dat wijst op een belangrijk punt dat niet over het hoofd gezien mag worden, namelijk dat out-of-the-box denken niet altijd de beste oplossing oplevert. Er zijn meer voorbeelden van mensen die de grenzen dachten te kunnen doorbreken en niet slaagden, dan van mensen die succesvol werden met het niet doorbreken van grenzen. Toch hoor je vaak alleen de succesverhalen. Het doorbreken van grenzen is namelijk een ingewikkeld proces. Out-of-the-box denken zou voor radicale doorbraken moeten zorgen, terwijl ontwikkelingen nooit radicaal gaan. Ontwikkelingen krijgen vorm doordat ze zich in stapjes ontwikkelen. Als men terug kijkt zijn het grotere veranderingen, maar veelal zijn het kleine stappen die samen tot een grote verandering leidden. Bij het eindproduct worden de kleine tussenstappen die ertoe geleid hebben meestal weggelaten, in elk geval zijn ze niet goed zichtbaar voor degenen die niet bij het proces betrokken zijn geweest – en dat is bijna de gehele maatschappij. Dit is ook de reden dat een totaal out-of-the-box idee vaak geen succes wordt. Out-of-the-box ideeën kunnen prachtig zijn, maar zaligmakend zijn ze niet. Literatuur A. Eger, Productontwerpen, Amsterdam: Boom/Lemma, 2009.
In de loop der jaren zijn er al behoorlijk wat raadseltjes voorbij gekomen om te testen hoe goed het out-of-the-box denken van de lezer is ontwikkeld. Een bijzonder aardige is de onderstaande. Het is hier de bedoeling om alle negen de stippen te verbinden door vier rechte lijnen te trekken zonder de pen van het papier te halen.
167
Gelukt? Dan is het misschien leuk om te weten dat vergevorderde out-of-the-box denkers erin zijn geslaagd om alle punten te verbinden met één rechte lijn.
Out-of-the-box
Over eigen grenzen heen kijken Interview door Anne Charlotte Blokland met Robert Wendrich en Willem Burggraaf
168
In dit katern staat de term out-of-the-box denken centraal. Deze term wordt gebruikt in verschillende disciplines, maar in hoeverre komt de definitie en het gebruik van de term overeen? Ik interview twee deskundigen die zich dagelijks bezig houden met innovatie, kansen zien en over (eigen) grenzen heen kijken. De eerste deskundige is Robert Wendrich, assistant-professor Ontwerp, Productie en Management aan de Universiteit van Twente. Hij heeft een eigen consulting- en ontwerpbedrijf RWD/xziid.Wendrich geeft voornamelijk les aan eerste- en tweedejaarsstudenten Industrieel Ontwerpen. In 2005 en 2007 heeft hij de jaarlijkse Industrieel Ontwerpen onderwijsprijs ontvangen. De tweede deskundige is Willem Burggraaf, hoogleraar Ondernemerschap en bedrijfscultuur en verbonden aan Nyenrode Business Universiteit. Hij geeft regelmatig lezingen en conferenties. Daarnaast zit hij in diverse adviesraden. Wendrich bekijkt out-of-the-box denken vanuit een individueel perspectief. “Out-of-the-box denken is een credologieterm die mensen bezig houdt”. Volgens hem hoor je het overal. Maar ondanks dat is out–of-the-box denken in zijn vakgebied een vorm van vliegkunst waarmee oplossing gevonden kunnen worden. De mogelijkheden en ideeën kunnen naar buiten gebracht worden door ze te tekenen, te modelleren of op te schrijven. Daarnaast is gedachtes uitwisselen met andere collega’s en mensen uit je eigen en andere disciplines belangrijk en erg waardevol om een probleem uit verschillende perspectieven te zien en zo een groter blikveld te genereren.Vanuit dat blikveld kunnen ideeën bedacht worden en verder ontwikkeld worden. Volgens Burggraaf wordt out-of-the-box denken het best omschreven door de schrijver Marcel Proust (1871-1922): “De werkelijke reis van ontdekkingen bestaat niet uit het zoeken naar nieuwe landschappen, maar uit het openen van nieuwe ogen”. Met deze uitspraak heeft Proust, zegt Burggraaf, het begrip zowel metaforisch als compact geformuleerd, waardoor je ermee kunt werken.Vele onderzoekers zijn bezig geweest met het begrip out-of-the-box denken. Albert Einstein (1879-1955) was ook een van hen en hij wist al vroeg dat zijn theorieën niet altijd geldig konden zijn. Als de oplossing voor een bestaand probleem steeds
met hetzelfde concept wordt aangepakt dat aan het ontstane probleem ten grondslag ligt, dan zullen er nooit oplossingen of innovaties ontstaan. Deze problemen kunnen alleen worden opgeknapt als er op een andere manier naar de problemen gekeken worden. Einstein heeft uit deze observatie dan ook een mooie uitspraak gedestilleerd: “Met logica kom je van A naar B, verbeelding brengt je overal”. Van jongs af aan krijgen we allemaal een bepaald denkpatroon aangeleerd door onze omgeving. Je leert om binnen de grenzen van het aangeleerde te analyseren en te handelen. In het onderwijs worden vakken voorgeschoteld die je op een bepaalde manier moet leren. Je weet hoe je moet leren en je antwoorden op het tentamen worden binnen kaders gecontroleerd. Met de wetten van Newton bijvoorbeeld is het mogelijk geworden dat we op de maan konden landen. We kunnen met de concepten werken en we weten wat de spelregels zijn die ons tot oplossingen brengen. Op het moment dat de wetten voor problemen zorgen, heb je dus een ander kader ofwel paradigma nodig. Om dit verder uit te leggen gebruikt Burggraaf het voorbeeld van de stoel. Een stoel kan je gebruiken om op te zitten. Door het voorwerp anders te zien en te beschouwen als een trap, is het mogelijk om er op te staan. Door je jas over de leuning te leggen, kan de stoel een kapstok zijn. Door het object vanuit verschillende hoeken te bekijken, werk je met verschillende kaders en maak je gebruik van een paradigmashift. Bij een zogenaamde ‘paradigmaverlamming’ wordt de stoel alleen maar als stoel gezien en kan deze door de gebruiker ervan nooit tot een trap worden omgezet. Out-of-the-box denken is absoluut niet leeftijdgebonden, aldus Wendrich. Het kan door iedereen gedaan worden. Echter, er is wel moed vanuit jezelf nodig. Durf je buiten je kaders en regels te treden om een onbekend terrein te verkennen? Een ultiem voorbeeld hiervan is voor Wendrich dat van zijn oma. Zijn oma is opgegroeid in de jaren twintig en woont nu zelfstandig in Rotterdam. In haar jeugd werd alles bewaard en hergebruikt. Ook nu nog scheidt ze zorgvuldig haar afval. Haar eenvoudige keuken is altijd door een ringetje te halen. Wendrich zag een keer bij zijn oma op het stalen aanrechtblad een 1 liter melkpak staan. Zo’n pak dat je aan de bovenkant open
169
Out-of-the-box
kan vouwen (maar nooit helemaal open blijft staan). In het melkpak had oma allemaal etensresten gestopt die na het afwassen in de wasbak bleven liggen. Het afval hoorde niet in de afvalbak, maar kon ook niet meer geconsumeerd worden. Een oplossing hiervoor was een melkpak. Dit pak kan vloeistoffen binnenhouden en is dus goed geschikt voor de afvalresten. Om de geurtjes binnenin het pak te houden, heeft ze een pindakaasdeksel gebruikt. Deze past precies diametraal over de uitgevouwen gietopening van het pak. Oma heeft haar probleem opgelost met producten waarmee ze elke dag mee in contact komt en heeft ze optimaal gebruikt voor haar probleem. 170
Het out-of-the-box denken houdt dus eigenlijk in dat je ruimer kunt denken en bewegen om oplossingen te vinden. Dit hoeft niet alleen van invloed te zijn op bijvoorbeeld ontwerpen. Ook in de thuissituatie of in de organisatie kan het handig zijn. Op deze manier zijn mensen meer ontspannen en beleven plezier. Grote problemen worden eerder kleinere problemen door met outof-the-box het probleem aan te pakken en tot een oplossing te komen. Echter moet het niet enkel bij out-of-the-box denken blijven. Er moet ook iets mee gedaan worden. Er moeten keuzes gemaakt worden en tot een eindoplossing gewerkt worden die voor dan het beste is. Later kan altijd nog optimalisatie gedaan worden. Burggraaf is het met Wendrich eens dat out-of-the-box denken belangrijk is voor organisaties. Hij is van mening dat ondernemers out-of-the-box moeten denken om ondernemerschap te stimuleren.Via out-of-the-box denken kan je kansen in de markt zien en daarop inspelen. Door een nieuw product op de markt te zetten wordt de welvaart en de werkgelegenheid gestimuleerd. Het ultieme voorbeeld hiervan was volgens Burggraaf het Wold Watch Congress in Zwitserland in 1968. Op dit congres toonde een Zwitsers bedrijf haar unieke uitvinding: het eerste digitale horloge, aangedreven door een batterij. De Zwitserse horlogefabrieken liepen niet warm voor zo’n elektrisch horloge. Hun voorstelling van een horloge zoals dat voor hen eruit moest zien, was dat van een analoog mechanisch aangedreven precisieuurwerk. Je moest een horloge horen tikken. Hét soort horloge dat zij al jaren maakten en waar Zwitserland wereldberoemd om was. Een door een batterij
aangedreven horloge paste volstrekt niet in hun denkkader en daarom zagen ze de waarde van de uitvinding er niet van in. Een onbekend Japans bedrijf, Seiko, kon de uitvinding wel waarderen en greep de kans met beide handen aan. Seiko heeft hierdoor een belangrijk marktaandeel weten te veroveren en wereldbekendheid gekregen. De Zwitserse horloge industrie heeft door hun paradigmaverlamming (i.e. een horloge en een batterijtje horen niet bij elkaar) tot ver in de jaren zeventig een enorme terugslag gekend in werkgelegenheid en positie op de wereldmarkt. Out-of-the box denken heeft echter ook zo haar belemmeringen. Zo stellen beide heren dat soms je eigen kaders en regels het out-of-the-box denken in de weg zitten. Wendrich stelt dat we al van jongs af aan worden gedrild met regels en kaders. We willen weten waar we aan toe zijn, waardoor we stabiliteit en zekerheden denken nodig te hebben. Ook zijn we geneigd om heel snel een oordeel te vellen. Om vrij te kunnen denken zijn regels en kaders alleen maar een sta-in–de-weg. In het voorbeeld van Seiko en de Zwitserse horloge fabrieken komt naar voren dat niet iedereen in staat om de unieke uitvinding te kunnen plaatsen buiten zijn of haar eigen box. “In-the-box” gelden regels en kaders waardoor stabiliteit, voorspelbaarheid, betrouwbaar en rust ontstaat, aldus Burggraaf. Om out-of-the-box te denken, heb je juist de regels en kaders nodig die de box vormen, waarover je heen moet stappen. Bij sommige mensen kan dit voor onzekerheid en zelfs paniek zorgen.Volgens Burggraaf moet je kunnen omgaan met deze onzekerheid om uit je box te kunnen treden. Wendrich zet bij zijn eerstejaars studenten (Industrieel Ontwerpen) voorzichtig de kaders en regels op losse schroeven. De studenten worden gestimuleerd om de tunnelvisie om te zetten in een brede en open wereld waar alles mogelijk is. Tijdens zijn college stuurt hij bijvoorbeeld dan ook de studenten naar buiten met de opdracht om voorwerpen te zoeken en mee te nemen als inspiratiebron. Hierdoor blijven de studenten niet binnen hun eigen kaders door bijvoorbeeld gebruik te maken van computers, maar gaan ze naar buiten. Studenten worden dan ook gedwongen om naast ontwerpen op de computer ook zelf nog te knippen, te plakken en fysiek te modeleren. Dus de studenten worden gestimuleerd om meerdere zintuigen te gebruiken in het
171
Out-of-the-box
ontwerpproces. Dit vraagt van de studenten moed en karakter om door kaders heen te gaan en over grenzen heen te stappen. Het uitgangspunt is dat elk idee goed is, hoe raar of gek dan ook. Aan het idee zitten geen grenzen, alleen aan onze interpretatie. Door je te schamen voor ‘misschien wel een gek idee’, wordt het denkproces alleen maar belemmerd.
172
Om zelf out-of-the-box te denken hebben beide heren een advies.Volgens Wendrich moet je niet te veel kaders voor jezelf en anderen stellen. Dit belemmert het denkproces. Als je volgens Burggraaf eenmaal out-of-the-box denkt, dan ben je ongebonden en kun je tot knotsgekke ideeën komen. Geen idee is gek genoeg. Daarnaast helpt het volgens Wendrich om nieuwsgierig te zijn naar jezelf en je omgeving. Stel vragen en stel je open voor alternatieve oplossingen. Stel je oordeel uit en geniet van het dwalen en vliegen. Immers, in de woorden van André Gide (1869-1951):“Je zult nooit nieuwe landen ontdekken als je op zee de kust niet uit het oog durft te verliezen”.
173
Waar liggen de grenzen van uw box?
174
G G E E LUK G LUK E LUK GELUK Jerom van Geffen (Werktuigbouwkunde) Maartje Hendrikse (Biomedische Technologie) Britta Semlianoi (Psychologie)
175
Geluk
Inleiding Op 27 januari 2009 vroeg een lerares biologie uit Vlaardingen zich af waarom er op middelbare scholen les gegeven werd in Biologie, Wiskunde, Talen, maar waarom niet in Geluk? Ze ontwikkelde een serie lessen waarin vooral de sterke punten van een leerling centraal staan. Hiernaast wordt het belang van gelukkig zijn uitgelegd en de kracht achter het geven en ontvangen van complimenten. Alles met het doel om de leerlingen gelukkiger te maken. 176
Er wordt al langere tijd onderzoek gedaan naar geluk en of dit te “onderwijzen” is. Met meer kennis over het begrip geluk, kunnen mensen hun eigen handelen beter beoordelen. Zodoende is onderzoek dat gericht is op het blootleggen van verschillende facetten van geluk van belang. In dit katern zullen wij, Britta Semlianoi, Maartje Hendrikse en Jerom van Geffen, de pen ter hand nemen en een bredere kijk geven op het begrip “Geluk”. In het essay zal Britta de nadruk leggen op de metafysische zijde van geluk en zich afvragen hoe het nu te meten is. Ook zal zij kijken naar de ‘maakbaarheid’ van geluk. In zijn column zal Jerom de utopische overtuiging van Sir Francis Bacon weerleggen. Diens overtuiging luidt dat een wereld waarin alles technisch haalbaar is een toppunt van geluk voor haar bevolking zal kennen. Om dit te vertalen naar een meer alledaagse stelling zal er aangetoond worden dat technologische vooruitgang nooit kan leiden tot een een groei in het geluk van mensen. Maartje zal mensen uit twee verschillende religies interviewen: het christendom en het boeddhisme. Belangrijke vragen die vergeleken worden zijn: hoe wordt het geluk bereikt binnen de religie en wát is het nou eigenlijk? De antwoorden worden ook vergeleken met wat wetenschappers te weten zijn gekomen over geluk. Daarnaast zal Maartje haar respondenten voorleggen of zij denken dat geluk kunstmatig te genereren is…
Kunnen we ooit gelukkig worden? Essay door Britta Semlianoi We lezen tijdschriften als “Happinez” en “Flow”, versturen verjaardagskaartjes met “De beste wens die wij je kunnen geven is een lang en gelukkig leven” erop geschreven, volgen cursussen en lessen voor geluk, zijn tijdens boswandelingen op zoek naar het klavertje-vier, dragen tattoo’s of kettingen met het chinese symbool voor geluk, zijn een hele dag blij als we de schoorsteenveger zijn tegen gekomen, zullen een gevonden hoefijzer voor de zekerheid altijd over de linker schouder gooien en zien altijd de positieve kant wanneer we een glas stuk maken. Kortom, we zijn, net zoals de psychiater Hector uit het boek “Hector and the Search for Happiness” steeds op zoek naar geluk – we willen zowel zelf gelukkig worden als de mensen om ons heen gelukkig maken. Dat de zoektocht naar geluk een steeds grotere rol speelt in ons leven kan ook worden terug gevonden in de psychologie. Een voorbeeld hiervan is de verschuiving van een klachtgerichte, klinische psychologie naar de positieve psychologie en de psychologie van de levenskunst binnen de geestelijke gezondheidszorg. Ook hier speelt onder andere geluk en het bereiken ervan een grote rol. Wensen als “Ik wil gelukkig worden” of “Ik wil de mensen om me heen gelukkig maken” roepen echter een aantal vraagtekens op, waarmee zowel de individuele persoon tijdens zijn eigen, persoonlijke zoektocht als de psycholoog bij de formulering van wegen om positieve aspecten als geluk bij mensen te kunnen verwerkelijken, geconfronteerd worden. Want wat betekent dat eigenlijk, “geluk”? En hoe weet je hoe gelukkig je bent en hoe ver je nog moet gaan om helemaal gelukkig te worden? En is dat überhaupt mogelijk? Kun je je eigen geluk wel beïnvloeden? Wat betekent geluk? Het begrip “geluk”kan in het alledaagse spraakgebruik op twee verschillende manieren worden gebruikt. De eerste betekenis gaat veelal over een “gunstige gebeurtenis die iemand te beurt valt zonder eigen toedoen” (Van Dale/psychologie van de levenskunst). Synoniemen hiervan zijn onder andere “fortuin” en “mazzel”. De tweede betekenis
177
Geluk
heeft betrekking op welzijn of een “gevoel van grote blijheid en harmonie”. Het beschrijft volgens van Dale “de aangename toestand waarin men alle eigen (aardse) wensen en verlangens bevredigd ziet”. In dit essay staat geluk volgens de tweede definitie centraal omdat het hier om een bewuste zoektocht gaat en de wil om deze toestand te beïnvloeden. De eerste betekenis heeft meer betrekking op toevallige, kortdurende gebeurtenissen en kunnen daarom niet echt bewust worden nagestreefd.
178
In het algemeen is het moeilijk om een consensus over het begrip “geluk”te krijgen. Men weet intuïtief dat de eigen definitie van geluk zal verschillen van de definitie van iemand anders. Het kan zelfs zo ver gaan dat een bepaald aspect van het leven de ene persoon “gelukkig”maakt terwijl de andere persoon er zelfs helemaal “ongelukkig” van wordt. Geluk is dus subjectief.Verder is geluk een abstract concept dat moeilijk onder woorden te brengen is. Het heeft heel verschillende betekenissen en is noch zichtbaar noch tastbaar. Geluk is dus niet iets dat ergens bestaat in een bepaalde, concrete vorm en door één allesomvattende definitie ooit te beschrijven is – het is een concept, dat door elke persoon individueel ingevuld wordt, en daarmee individueel “gemaakt”is. Hierdoor komt men – zowel de psycholoog als het individu op zijn zoektocht - dan ook voor het eerste dilemma te staan: Om iets te kunnen meten en te kunnen veranderen heeft men een definitie nodig. Dus zowel de psycholoog als het individu moet een beeld voor zich hebben wat geluk voor hen precies inhoudt.Voordat men iets wil veranderen, moet men weten wat men precies wil veranderen. Dit is dan ook de reden waarom men binnen de psychologie voor de definitie van emotioneel welbevinden als vertrekpunt heeft gekozen. Emotioneel welbevinden bestaat hierbij uit de mate van de aanwezigheid van positieve emoties, de afwezigheid van negatieve emoties en de mate van levenstevredenheid. Hieraan kleven echter een aantal bezwaren. Ten eerste is de definitie van geluk of emotioneel welbevinden niet theoretisch gefundeerd. Dit leidt onder andere ook tot een tweede punt van kritiek, namelijk dat de definitie van geluk vooral hedonistisch getint is. Het gaat vooral om affecten en de tevredenheid over het leven. De vraag is echter of dit voldoende is om een concept als “geluk” te omschrijven, en of aspecten als verbondenheid, zelfontpooing, etcetera, niet ook een belangrijke rol spelen (Westerhof & Bohlmeijer, 2010). Een ander punt van discussie is of het emotionele welbevinden een situatie- dan wel persoonsgebonden toestand is. Geluk, of emotioneel welbevinden, kan daarmee ontstaan door de opsomming van een aantal positieve
gebeurtenissen in het leven of door persoonlijkheidstrekken zoals optimisme.Veenhoven (1998) stelt dat geluk waarschijnlijk uit beide componenten bestaat en dat affect eerder persoonsgebonden en levenstevredenheid eerder situatiegebonden zou zijn. Dit heeft dan ook weer implicaties voor de meetbaarheid en de veranderbaarheid. Men moet precies weten of het aangrijpingspunt in de persoon zelf of in de situaties die men tegenkomt ligt. De meetbaarheid van geluk Als men een bepaald eindpunt van geluk voor zich heeft en wil bereiken is het echter ook belangrijk om te weten waar men op dit moment eigenlijk op de “geluksladder” staat. Men wil weten welke afstand men op de dimensie van “niet-gelukkig” tot “helemaal-gelukkig” al heeft afgelegd, en welke men nog moet afleggen. Om zijn eigen standpunt op de geluksbarometer vast te stellen is dus een meting nodig. Deze meting is afhankelijk van de definitie die men voor het concept geluk heeft gegeven. In het geval voor de positieve psychologie zou dat betekenen, dat het standpunt op het geluksbarometer ervan afhangt hoeveel positieve en negatieve affecten iemand ervaart en hoe tevreden diegene met zijn of haar leven is. Er zijn dan ook een aantal vragenlijsten ontwikkeld die deze aspecten min of meer beogen te meten, waarvan de “Satisfaction with Life Scale” (SWLS) en de “Positive and Negative Affect Schedule” (PANAS) het meest gebruikt worden (Bohlmeijer & Westerhof, 2010). Het zelf beoordelen van de eigen positie met betrekking tot de geformuleerde definitie van geluk brengt echter – zowel voor het individu en zijn eigen geformuleerde waarden, als het laten beoordelen van de levenstevredenheid en de mate van affecten van mensen wiens geluk de psycholoog wil meten - een aantal problemen met zich mee. Om een antwoord te kunnen geven op vragen als “Hoe gelukkig ben je?” heeft men een bepaalde standaard nodig. Het kiezen van deze standaard wordt (meestal) geheel overgelaten aan het individu. Hiermee zijn echter twee problemen verbonden: “Als mensen een oordeel geven over hun welbevinden, hebben ze de neiging om aspecten uit het oog te verliezen die voor hen vanzelfsprekend zijn. Jongeren denken bijvoorbeeld niet eraan dat ze een goede gezondheid hebben, mensen in democratische landen niet dat ze vrijheid van meningsuiting hebben. Daarnaast impliceert het overlaten van standaarden aan mensen zelf dat alle standaarden even goed zijn“ (Westerhof & Bohlmeijer, 2010, p.65).Verder
179
Geluk
is het van belang met wie een persoon zich vergelijkt. Mensen kunnen zowel een intrapersoonlijke als een interpersoonlijke of een geheel andere standaard gebruiken (Steffel & Oppenheimer, 2008). Afhankelijk van de gekozen vergelijkingsstandaard varieert ook vaak de inschatting van het eigen “geluk”: Mensen die een intrapersoonlijke standaard kiezen rapporteren vaak minder gelukkig te zijn dan mensen die een interpersoonlijke, of een andere standaard kiezen (Steffel & Oppenheimer, 2008).
180
Een ander probleem komt naar voren met betrekking tot de validiteit: Meet je wel wat je wilt meten? Dit is wederom afhankelijk van de definitie. Het is echter al gebleken dat de definitie nooit het hele concept “geluk” kan beschrijven. Men kan dus ook nooit het hele “geluk” meten, maar alleen hetgeen wat men gedefinieerd heeft. Daarbij komt nog de vraag in hoeverre de vragenlijst kunnen meten wat men gedefinieerd heeft. Een vragenlijst kan nooit helemaal exact het latente concept meten, er is altijd sprake van meetfouten, onder andere door het gebrek van een gegeven vergelijkingsstandaard (Steffel & Oppenheimer, 2008). Het is dus uiteindelijk maar de vraag hoeveel er nog over blijft van hetgeen men wil meten. Ook het individu heeft met vergelijkbare problemen te kampen omdat de eigen, persoonlijke definitie maar een deel van “geluk” omschrijft en deze zich alleen gedeeltelijk laat toetsen door eigen ervaringen. Het lijkt er dus op dat men “het geluk” waarschijnlijk niet echt kan meten. Men kan wel een deel van de eigen definitie van “geluk” meten. Ook hier staan we dus voor een dilemma (dat overigens inherent is aan alle abstracte concepten en de meetbaarheid ervan). De maakbaarheid van geluk Het beïnvloeden van het eigen geluk is tegenwoordig een populair onderwerp. Dit ziet men terug in het groeiend aantal cursussen, lessen, maar ook boeken en tijdschriften, die met slogans als “Haal meer uit je leven!” steeds meer de aandacht trekken. De vraag is dan wel of men eigenlijk het geluk kan beïnvloeden. Zoals al eerder aangegeven, is voor de verandering of beïnvloeding van iets vooraf een definitie en een meting nodig. De vraag zou dan ook eerder moeten luiden: In hoeverre is het mogelijk om het geluk, zoals ik het heb omschreven, te beïnvloeden? In de positieve psychologie zou men dan volgens de definitie van geluk het emotioneel welbevinden – dus de positieve en negatieve affecten, en de levenstevredenheid – willen
beïnvloeden. Er zijn een aantal maatschappelijke en individuele factoren bekend die met emotioneel welbevinden samenhangen. Maatschappelijke factoren die positief samenhangen met emotioneel welbevinden zijn bijvoorbeeld een groter bruto nationaal product, respect voor mensenrechten, sociale gelijkheid, individualisme en keuzevrijheid (Diener, Diener & Diener, 1995; Westerhof & Bohlmeijer, 2010).Vooral individualisme speelt een grote rol bij het voorspellen van subjectief welbevinden (Diener, Diener & Diener, 1995). Opvallend is verder dat deze macrosociale factoren meer met de cognitieve component “levenstevredenheid” van geluk samenhangen dan met de affectieve component. Er wordt gesteld dat deze factoren het emotionele welbevinden verbeteren omdat zij ervoor zorgen dat mensen makkelijker hun doelen kunnen verwerkelijken. Individuele factoren die met emotioneel welbevinden samenhangen zijn onder andere persoonlijkheidstrekken als neuroticisme en extraversie; demografische gegevens als leeftijd, opleiding (vooral via het inkomen), beroepsstatus en huwelijke staat; en de manier waarop men daartegen aankijkt; de gezondheid en de eigen perceptie ervan; en de tevredenheid met meerdere levensdomeinen, zoals levensstandaard, woonsituatie, relaties, werksituatie en gezondheid (Westerhof & Bohlmeijer, 2010). Sommige van deze aspecten zijn te beïnvloeden, maar sommige ook niet of eerder moeilijk. Macrosociale factoren bieden niet erg veel aanknopingspunten om het eigen geluk te verhogen. Men kan zelf niet zomaar ervoor zorgen dat het land waar men leeft meer individualistisch wordt. Men kan echter wel beïnvloeden hoe men daartegen aankijkt. Hetzelfde geldt ook voor demografische gegevens. Deze zijn op zich zelf niet vatbaar voor verandering , maar wel de manier waarop men ertegen aankijkt. Of ouderen hun leeftijd in verband met ziekte en achteruitgang of met wijsheid en meer tijd voor zichzelf zien maakt een groot verschil. Opvallend is dat vooral percepties zich voor verandering lenen. Percepties behoren tot het cognitieve domein en liggen daarom ten grondslag aan de cognitieve component van geluk, namelijk de levenstevredenheid.Veenhoven (1998) stelt dat het weinig zinvol is om de affectieve component te willen beïnvloeden omdat gevoelens diep verankerd in ons bestaan liggen. Percepties van omstandigheden kan men volgens hem wel beïnvloeden omdat deze meer bewust zijn. Hierbij wordt echter over het hoofd gezien dat percepties situatie- of persoonsgebonden kunnen zijn: Wanneer percepties tot stand komen door de beoordeling van levensomstandigheden kan het aanpassen hiervan inderdaad een mogelijkheid zijn om de levenstevredenheid te beïnvloeden – in zo verre dat mogelijk
181
Geluk
is. Wanneer percepties echter persoonsgebonden zijn en iemand dus altijd geneigd is om op een bepaalde manier waar te nemen heeft het weinig nut om omstandigheden aan te passen. De persoon zal toch weer in zijn eigen gedachtepatroon terug komen. In dit geval zou men percepties moeten veranderen door middel van een aanpassing van de manier van denken.
182
Veenhoven’s stelling dat men de affectieve component niet kan veranderen zou betekenen dat men het emotioneel welbevinden alleen gedeeltelijk kan beïnvloeden. Het zou echter ook kunnen zijn dat de affecten uiteindelijk eveneens veranderen ten gevolge van een aanpassing van de levenstevredenheid. Dit zou wederom betekenen dat het theoretisch wel mogelijk is om alle componenten van het emotioneel welbevinden te beïnvloeden – tenminste in zoverre dat praktisch gezien te verwerkelijken is. Ook al kunnen we het emotioneel welbevinden degelijk beïnvloeden blijft nog wel de vraag in hoeverre dit effect blijvend is. De “hedonic treadmill” voorspelt bijvoorbeeld dat een verandering in het emotioneel welbevinden ten gevolge van een bepaalde gebeurtenis alleen kortstondig is en na een bepaalde tijd weer op het oude niveau, de zogenaamde “set point”, terug gaat. Er treedt een zogenoemde “hedonistische adaptatie” op. Diener, Lucas en Scollon (2006) brengen echter een aantal wijzigingen in dit model aan: Zo verschilt de set point van persoon tot persoon en meestal is deze niet neutraal, maar licht positief.Verder zijn er waarschijnlijk meer dan één set points die op verschillende tijden in verschillende richtingen kunnen bewegen. Positief affect kan bijvoorbeeld verminderen terwijl levenstevredenheid toeneemt. Dat emotioneel welbevinden wel op de lange duur kan veranderen blijkt bovendien uit onderzoek naar mensen die een echtscheiding, werkloosheid of het overlijden van hun partner hebben mee gemaakt of die invalide zijn geworden (Diener, Lucas & Scollon, 2006). Er werd gevonden dat het emotioneel welbevinden na deze gebeurtenissen bij sommigen niet helemaal herstelde. Of mensen zich aan deze omstandigheden al dan niet kunnen aanpassen hangt veelal af van de persoonlijkheid en copingstrategieën die zij gebruiken. Het gaat hierbij echter vooral over het “gelukkiger worden” na het meemaken van negatieve gebeurtenissen. Onderzoek naar mensen die zijn getrouwd laten een ander plaatje zien. Na een heel korte tijd van toename is hun emotioneel welbevinden weer naar de oorspronkelijke set point gedaald (Diener, Lucas & Scollon, 2006). Maar wat betekent dat nu eigenlijk? Betekent dit dat we alleen van een ongelukkige toestand
naar onze oude set point kunnen veranderen? Dergelijke vragen blijven vooralsnog onbeantwoord. Conclusie De zoektocht en maakbaarheid van geluk is tegenwoordig een populair gebied van interesse. Iedereen wil gelukkig worden of anderen gelukkig maken. Bij het nastreven van dit doel komen we echter een aantal hindernissen tegen. Eigenlijk weet niemand goed wat geluk eigenlijk is en toch moet men het definiëren. Bij de inschatting van het eigen geluk komen nog meer problemen naar voren, want niemand weet goed met wie of wat men zich eigenlijk moet vergelijken. En zelfs dan kun je nooit bepalen hoe “gelukkig” je precies bent, omdat je een dergelijk concept eigenlijk niet helemaal kunt meten. En dan is er nog de vraag of we het eigenlijk wel kunnen beïnvloeden, en zo ja, hoe? Misschien moeten we onze levensomstandigheden veranderen? Of alleen de percepties ervan? Ligt de sleutel voor het geluk binnen of buiten onszelf? En kunnen we voor altijd op die plek blijven als we een keer de deur hebben geopend? Of kunnen we alleen vallen en opstaan of springen en terug vallen? Kunnen we eigenlijk ooit “helemaal” gelukkig worden? Het antwoord luidt: Misschien. Met een beetje geluk. Referenties Diener, E., Diener, M., & Diener, C. (1995). Factors predicting the subjective well-being of nations. Journal of Personality and Social Psychology, 69 (5), 851-864. Diener, E., Lucas, R.E., & Scollon, C.N. (2006). Beyond the hedonic treadmill: Revising the adaptation theory of well-being. American Psychologist, 61 (4), 305-314. Steffel, M., & Oppenheimer, D.M. (2009). Happy by what standard? The role of interpersonal and intrapersonal comparisons in ratings of happiness. Soc Indic Res, 92, 6979. Veenhoven, R. (1998). Two stait-trait discussions on happiness: A reply to Stones et al. Social Indicators Research, 43, 211-225. Westerhof, G. J., & Bohlmeijer, E.T. (2010). Psychologie van de levenskunst. Amsterdam: Boom.
183
Geluk
Geluk als een wiskunde Column door Jerom van Geffen
184
Sir Francis Bacon publiceerde in 1626 zijn “New Atlantis”, een utopisch boek waarin hij de toekomst portretteerde als een wereld waarin “al het denkbare” technisch gerealiseerd kon worden. Bacon ging ervan uit dat een dergelijke wereld zou zorgen voor een meest gelukkige toestand voor de mensheid. Om deze stelling in een iets meer alledaags perspectief te plaatsen, zal ik beredeneren dat technologische vooruitgang niet aan de groei van ons geluk kan bijdragen. Het onderzoek naar leeftijdsbewust personeelsbeleid bij het ministerie van Buitenlandse Zaken dat J. van der Voet in 2008 uitvoerde kreeg van hem de titel “Geluk is de realiteit min de verwachting”. Deze titel geeft precies weer wat ik zocht om mijn opvatting te bekrachtigen: In woorden: Geluk = Realiteit - Verwachting In formule: G = R –V. Deze formule klopt als we hier gevoelsmatig naar kijken. Immers, als er in de realiteit weinig mogelijk is en men verwacht heel veel, dan wordt men heel ongelukkig. Daar tegenover staat dat wanneer er juist heel veel mogelijk is en er maar weinig verwachtingen zijn, het geluk heel groot is. Als we dit vertalen naar de utopische wereld van Bacon, zien we een realiteit waar alles (technisch) mogelijk is, waardoor
het geluk zijn maximum zou kennen. Echter, volgens de formule moeten de verwachtingen hier nog van af worden getrokken. Als de theorie van Bacon zou kloppen dan moeten de verwachtingen, de wensen, op een stabiel minimum blijven. Dit is onmogelijk. Wanneer mensen meer mogelijkheden krijgen in de realiteit, zullen de verwachtingen automatisch stijgen. Stel dat het voorbeeld uit Bacon’s boek van de eeuwige jeugd daadwerkelijk mogelijk zou zijn, blijven de verwachtingen dan nog wel hetzelfde? Dit is nu exact het probleem dat we ondervinden als we het over geluk en de technische vooruitgang hebben. Het doet niet alleen de “realiteit” groeien, maar evenzeer de “verwachting”. Hierdoor zal het gelukspeil hetzelfde blijven, of misschien wel krimpen als de verwachtingen van de techniek de realiteit voorbij groeien (en is dat tegenwoordig
nog zo vreemd?). Waar we de laatste jaren mee bezig zijn geweest is het vergroten van de “realiteit” om geluk te laten groeien. Het probleem is echter, zoals we nu inzien, dat de “verwachting” mee blijft
groeien, misschien evenredig, misschien exponentieel. Willen we dus echt een toppunt van geluk gerealiseerd krijgen, dienen we eerst te kijken naar de mogelijkheden om de “verwachting” constant te krijgen of zelfs te verlagen.
Is het om gelukkig te zijn nodig te weten wat geluk is?
185
Geluk
Een gelukkig eeuwig leven De vraag die niet alleen mij bezighoudt luidt: “Hoe word je gelukkig?”. Religies, maar ook wetenschap, hebben hier allemaal hun eigen ideeën over. Daarom leek het mij interessant om verschillende visies over geluk en hoe je gelukkig kunt worden te vergelijken. Als eerste heb ik hiervoor Henk van der Heide geïnterviewd, een Jehovagetuige. De tweede persoon die ik heb geïnterviewd is Peter van der Velde, docent en onderzoeker op het gebied van boeddhisme aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ik heb dus visies van twee religies die ik kan vergelijken met wetenschappelijke theorieën. Eigenlijk wilde ik nog een derde religie, namelijk de Islam, erbij betrekken, maar helaas kreeg ik geen respons van onderzoekers op dit gebied. De wetenschappelijke theorieën heb ik gehaald uit het reviewartikel ‘Pursuing Happiness: The Architecture of Sustainable Change’ van S. Lyubomirsky, K.M. Sheldon en D. Schkade (2005). Ik besef dat ik daarmee niet over alle wetenschappelijke kennis op het gebied van geluk beschik, maar ik denk dat dit review-artikel een goed overzicht geeft, omdat het veel artikelen samenvat en tot één geheel maakt.
Interview door Maartje Hendrikse met Peter van der Velde en Henk van der Heide
186
Wat verstaat men onder geluk? Peter van der Velde antwoordde dat binnen het boeddhisme geluk wordt gezien als het bereiken van een soort evenwicht waardoor men met de problemen en vreugde van het leven weet om te gaan. Dit evenwicht heet het Nirvana. Als het Nirvana bereikt is dan zijn er geen wedergeboorten meer.Verder zei hij dat er voor de leken ook gewoon het verlangen bestaat om in een hemel te worden wedergeboren waar het leven weliswaar niet eeuwig is, maar wel heel lang duurt. Henk van der Heide legde mij uit dat het belangrijk is om een reden te hebben om te leven en dat dit het geluk bepaalt. De reden om te leven voor een Jehovagetuige is het geloof dat de Schepper ons met een bepaald doel op de wereld heeft gezet. Bij beide religies wordt geluk dus gezien als emotioneel welbevinden, zo wordt het ook in het review artikel gedefinieerd.Verder valt op dat bij beide religies geluk bestaat uit een reden om te leven, bij het boeddhisme is deze reden het bereiken van het Nirvana en bij Jehovagetuigen het geloof dat de Schepper de
mens met een bepaald doel op de wereld heeft gezet. Deze reden om te leven komt ook in het review-artikel terug.Volgens de auteurs is het hebben van een persoonlijk doel een van de drie mogelijke ‘activiteiten’ die geluk kunnen beïnvloeden. Merk op dat we van de definitie van geluk al voorzichtig gaan naar de manier waarop je gelukkig kunt worden. Dit vond ik dan ook een logische volgende vraag. Bij Jehovagetuigen is de reden om te leven het geloof dat de Schepper de mens met een bepaald doel op de wereld gezet heeft. Logischerwijs zou je gelukkig kunnen worden door het bereiken van dit doel van de Schepper. Maar hoe doe je dat dan? Henk van der Heide zei dat je dit kunt doen door de richtlijnen te volgen die God in de Bijbel heeft aangegeven. Deze richtlijnen van de Bijbel zijn de tien geboden, die door Jezus zijn samengevat in twee geboden, namelijk 1. Je moet je naasten liefhebben als jezelf, 2. Je moet God liefhebben boven alles.Verder zei hij hierover: “De liefde voor God is dus het belangrijkst. Je krijgt liefde voor God door hem te leren kennen. Je kunt hem op twee manieren leren kennen. De eerste manier is door naar de natuur te kijken, hierin is de onzichtbare hand van God te zien. Als we de natuur bestuderen dan zie je: er moet een maker zijn, want het komt niet vanzelf. De tweede manier om God te leren kennen is door de Bijbel te bestuderen. En dan heb je ook nog het gebed, dat je tot God kunt bidden.” Bij het boeddhisme is de reden om te leven het bereiken van het Nirvana, de manier om gelukkig te worden is dan de manier om het Nirvana te bereiken. Peter van der Velde zei hierover: “Door het doen van goede daden kan men positief karma verzamelen. Daardoor krijgt men zeer gunstige wedergeboorten en daarin komt het ultieme inzicht tot stand. Het boeddhisme kent ook de weg van de meditatie, maar het doen van goede daden is belangrijker.” Het review-artikel laat zien dat wetenschappers er nog niet over uit zijn of het überhaupt wel mogelijk is om gelukkiger te worden en te blijven. Er zijn verschillende onderzoeken die suggereren dat er een soort persoonlijk basisniveau voor geluk is, waarnaar iedereen na verloop van tijd weer terugkeert. Maar aan de andere kant zijn er ook weer onderzoeken die
187
Geluk
188
suggereren dat het wel degelijk mogelijk is om gelukkiger te worden en te blijven. De auteurs geloven dat het basisniveau voor geluk aangeboren is en voor 50% het geluk bepaalt, zij noemen dat de ‘set point’. Andere factoren die invloed hebben zijn omstandigheden zoals demografische factoren en ervaringen uit het verleden, die voor 10% het geluk bepalen en intentionele activiteiten, die voor 40% het geluk bepalen. Deze intentionele activiteiten zijn de belangrijkste factor waar invloed op uitgeoefend kan worden. Ze zijn onder te verdelen in drie soorten, namelijk activiteiten die te maken hebben met gedrag, zoals regelmatig sporten of aardig zijn tegen anderen. Het kunnen ook cognitieve activiteiten zijn, zoals dingen van een andere, meer positieve kant bekijken of even pauzeren om je zegeningen te tellen. Tenslotte zijn er ook nog activiteiten die te maken hebben met wil, zoals het nastreven van persoonlijke doelen.Van al deze activiteiten is bekend dat ze een positief effect kunnen hebben op geluk. Ook tussen de manieren waarop geluk bereikt kan worden zijn er overeenkomsten. Zo kan men gelukkig worden van de gedragsactiviteit ‘aardig zijn tegen anderen’. Bij de Jehovagetuigen komt dit terug in een van de twee geboden: je moet je naasten liefhebben als jezelf. En bij het boeddhisme komt dit terug bij het doen van goede daden om karma te verzamelen. De cognitieve activiteit ‘je zegeningen tellen’ komt ook terug bij de Jehovagetuigen, is dit immers niet een van de dingen die je doet als je bidt? En misschien ook bij meditatie? Tenslotte bleek ook al dat het bij beide religies belangrijk is om bepaalde doelen na te streven, een wilsactiviteit die een positief effect kan hebben op geluk. Wetenschappers twijfelen nog of het wel mogelijk is om het geluksniveau blijvend te verhogen, terwijl de twee religies hier wel vanuit gaan. De auteurs van het review-artikel denken dat geluk maar voor een bepaald gedeelte te beïnvloeden is, namelijk de omstandigheden en intentionele activiteiten. Maar denken de twee religies wel dat geluk voor 100% te beïnvloeden is? Ik stelde de vraag of er bepaalde basisbehoeften zijn die vervuld moeten worden voordat je gelukkig kunt zijn/worden. Peter van der Velde antwoordde dat er binnen het boeddhisme de basisbehoefte geldt dat je als mens geboren
moet zijn om gelukkig te kunnen worden. Hij zei: “Je moet als mens geboren zijn omdat een mens een grote intelligentie heeft en een groot geheugen. Intelligentie is nodig om in te zien dat geluk en leed elkaar afwisselen. Geheugen is nodig om die impressies te kunnen vasthouden. Zo is voortschrijdend inzicht mogelijk.” Je zou dit kunnen vergelijken met de ‘set point’ die in het review artikel naar voren kwam. Geluk is volgens het boeddhisme dus niet voor 100% te beïnvloeden. Henk van der Heide zei dat er wel bepaalde dingen zijn die belangrijk zijn voor het leven, zoals voedsel, kleding en onderdak. Dat zijn basisbehoeften en als aan die behoeften is voldaan, kan je al gelukkig zijn. Maar deze basisbehoeften zijn wel enigszins te beïnvloeden, je kunt er bijvoorbeeld om bidden. Verder vroeg ik me nog af wat het ‘ultieme’ geluk is. Het artikel geeft hier geen antwoord op. Binnen het boeddhisme is het ‘ultieme’ geluk het Nirvana, zoals al in de eerste alinea genoemd is. Bij de Jehovagetuigen is dit ‘ultieme’ geluk dat er weer een paradijs op aarde komt. Henk van der Heide zei hierover: “Dit paradijs is een duizendjarig vredesrijk waarin Christus als koning is aangesteld. Er zal dan een opstanding plaatsvinden, waar mensen worden herschapen door God zoals ze waren. Dan zullen mensen tot volmaaktheid kunnen groeien, als ze zich aan Gods maatstaven houden.” Ik vind dat er opvallende overeenkomsten zijn tussen de twee religies en wetenschap op het gebied van geluk. In het review-artikel vond ik het volgende: “Bevindingen onthullen ook dat religieuze personen zichzelf relatief vaker classificeren als ‘zeer gelukkig’”. Je zou kunnen zeggen dat de twee religies ons al lange tijd, en met succes, vertellen hoe we gelukkig kunnen worden. Wetenschap beaamt dit en bevestigt op een behoorlijk aantal punten dat dit manieren zijn om gelukkig te worden.Voegt de wetenschap op het gebied van geluk wel iets toe? Binnen mijn vakgebied Biomedische Technologie is het een interessante vraag of wetenschap in staat zou zijn om kunstmatig geluk op te wekken. Ik legde deze vraag voor aan Peter van der Velde en Henk van der Heide. Beide waren het erover eens dat het misschien wel mogelijk is om een soort geluksgevoel
189
Geluk
190
op te wekken, maar dat dit geen ‘echt’ geluk is. Peter van der Velde antwoordde het volgende: “Hiervan zou een boeddhist zeggen dat dit misschien als gevoel wel op te wekken is, maar het gaat voorbij. Het werkt eenvoudigweg niet blijvend en dan is het geen geluk, alleen maar een variatie op nog meer leed. Ikzelf denk dat het niet mogelijk is kunstmatig geluk op te wekken, wel misschien een gevoel van geluk. Dit leidt natuurlijk direct weer tot de vraag wat het verschil is tussen geluk en een gevoel van geluk en of geluk bestaat, los van de ervaring van geluk. Daar heeft het boeddhisme enorme filosofieën over en die gaan heel erg ver.” Henk van der Heide antwoordde dit: “Bepaalde medicijnen kunnen iemand wel helpen om over een depressie heen te komen, dat is een feit. Dat is soms ook wel eens nodig, dat iemand professionele begeleiding krijgt zodat zijn lichaam weer goed functioneert. Lichaam en geest werkt heel nauw samen, als je ziek bent dan voel je je niet happy. Als je geestelijk ziek bent of overspannen, heb je soms even iets rustgevends nodig. Maar het ‘ultieme’ geluk, dat schuilt dan weer in de kern van God. Dan heb je een reden om te leven.” Oké, misschien is het niet mogelijk om met hormonen, medicijnen of hersenstimulatie ‘echt’ geluk op te wekken. Maar zijn er nog andere manieren? Om het maar even over een hele andere boeg te gooien, in het review-artikel staat het volgende: “Zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoek laat zien dat oudere mensen een hogere levenstevredenheid en een lagere negatieve affect (gevoelswaarde) rapporteren. Alhoewel deze effecten niet altijd optreden, worden ze vaak genoeg geobserveerd om te kunnen suggereren dat een groter geluk met de tijd bereikt kan worden. Niet alleen bij een paar mensen, maar misschien wel bij de meerderheid van de mensen.” Dit is interessant, wetenschappers suggereren dat mensen gelukkiger worden naarmate ze ouder worden en bij de twee religies bestaat het ‘ultieme’ geluk onder andere uit een eeuwig leven. Zou een langer leven daadwerkelijk leiden tot een groter geluk? Daar ligt dan een uitdaging voor de wetenschap. Biomedische Technologie zou hierbij een grote rol kunnen spelen. Het is een feit dat de wetenschap heeft bijgedragen aan het verhogen van de gemiddelde leeftijd die mensen kunnen bereiken. Zou uiteindelijk een eeuwig leven mogelijk kunnen worden dankzij wetenschap en daarmee een groter geluk? Of zou het toch vooral de invulling van het leven zijn die telt?
191
192
T TO T EVA O TL O
EVA EV O L A TOEVAL Fieke Hillerström (Elektrotechniek) Eva Leemans (Technische Geneeskunde) Natalja Veer (Psychologie)
EV L A L
193
Toeval
Inleiding
194
Toeval is een even breed als interessant onderwerp dat eigenlijk iedereen wel kent. Iedere dag is er wel een toevallige gebeurtenis, iets waarvan je nooit had kunnen bedenken dat het juist op dat moment, op die manier, op die plek zou gebeuren. Toeval hoeft ook niet voor iedereen hetzelfde te betekenen en heeft niet in iedere context dezelfde betekenis. Toen toeval door ons als onderwerp werd gekozen, kwamen er dan ook al snel verschillende mogelijke onderwerpen en vragen naar voren. Wat is toeval eigenlijk? Bestaat toeval? Hoe zou je moeten aantonen of toeval bestaat of niet? Is het überhaupt wel aan te tonen? Waar komt toeval allemaal naar voren en op welke manier? Wat betekent toeval in verschillende omstandigheden? Is toeval een positief verschijnsel? Natalja Veer gaat in haar column in op de toevalligheid van toeval. Er worden verschillende voorbeelden gebruikt om verschillende definities van toeval te laten zien. Zij stelt in haar column dat toeval wordt toegeschreven aan verschijnselen die op dit moment nog niet begrepen worden. Zou toeval dan toch regelmatig kunnen zijn? Zou in de toekomst toeval dan toch minder toevallig blijken? In het essay wordt door Eva Leemans en Fieke Hillerström op een andere manier ingegaan op de toevalligheid van toeval. Centraal in het essay staat de maakbaarheid van toeval. Hierbij gaan ze eerst in op de geschiedenis, daarna kijken ze naar huidig gebruik van toeval.Vervolgens wordt ingegaan op het principe van de zichzelf bevestigende voorspelling en de mogelijke relatie hiervan met toeval. Is toeval gedeeltelijk dan toch gemaakt door de mens? Met dit hoofdstuk wordt geprobeerd verschillende kanten van toeval te belichten. Het nadenken en verdiepen in het onderwerp heeft ons vernieuwende inzichten geleverd, die we met de lezer proberen te delen. Wij hopen de lezer niet alleen iets bij te brengen, maar ook nieuwsgierig te maken en vragen bij hen op te roepen.
Wat zou het betekenen als er geen toeval zou bestaan?
Hoe toevallig is toeval? Column door Natalja Veer Toeval is een begrip dat vaak en in verschillende domeinen wordt gebruikt, gaande van het dagelijks leven tot de wiskunde. Wanneer men niet in staat is om causale verbanden te vinden, wordt toeval als een soort black box verantwoordelijk gemaakt. Maar bestaat toeval in werkelijkheid of is het alleen een excuus voor onze onkunde om dingen te verklaren? Hoe toevallig is toeval? 195
Toeval is een door de mens gemaakte beschrijving van een natuurlijk fenomeen dat moeilijk te begrijpen is, maar waarvan we de effecten denken te zien. Als men naar de natuur kijkt, valt op dat alles op de een of andere manier regelmatig is. Regelmatig betekent echter niet eenvoudig; de natuur kan heel erg complex zijn op een vastgelegde manier. Vooral de wetenschappen zijn bezig om deze regelmatigheden te ontdekken. Dit proces is al vergevorderd maar er zijn nog steeds dingen die op dit moment niet begrepen worden. Zou toeval ook een van deze nog onbegrepen verschijnselen kunnen zijn? Het ontstaan van dingen wordt vaak als toevallig gezien, bijvoorbeeld het ontstaan van de aarde. Maar is dit mogelijk? Als men bijvoorbeeld een radio uit elkaar neemt, de onderdelen terug in de kast gooit en flink schudt, hoe waarschijnlijk is het dat het radio per toeval weer gaat werken? Sommige mensen zullen misschien zeggen dat het afhangt van hoe lang men schudt,
maar ons gezonde verstand zegt dat dit onwaarschijnlijk is. Het tegenkomen van een oude vriend in de trein zouden de meeste mensen ook een toeval noemen. Maar mensen gaan niet zomaar met de trein. Wordt het nog steeds toeval genoemd als deze vriend ergens een afspraak heeft en nu deze trein neemt om op tijd naartoe te kunnen komen, terwijl men zelf dagelijks deze trein naar het werk neemt? Is het dus niet zo dat er veel kleine beslissingen, bewust of onbewust, tot deze samenkomst hebben geleid in plaats van een onverklaarbaar iets? Deze voorbeelden laten zien dat het waarschijnlijk is dat toeval, net zoals andere dingen, bepaalde regelmatigheden volgt, die ons echter nog niet goed bekend zijn of die vanwege de complexiteit niet voldoende overzichtelijk zijn. Als dit inderdaad zo is, stelt zich de vraag of toeval uiteindelijk voorspelbaar gemaakt kan worden. In dat geval zou toeval helemaal niet meer zo toevallig zijn.
Toeval
De maakbaarheid van toeval Essay door Fieke Hillerström en Eva Leemans
196
Toeval is een begrip waar veel mensen niet bij stil staan, maar dat ze wel veelvuldig in de mond nemen. In het dagelijks leven gebruiken we toeval te pas en te onpas; “Wat toevallig, ik dacht net aan jou”, “Het toeval wil dat...”. Dit veelvoudig gebruik maakt toeval een erg uitgebreid begrip, een begrip met vele kanten. In dit essay staat een uitspraak over toeval van de letterkundige C. Buddingh centraal: “Wanneer de mensen succes hebben, wijten ze het aan hun bekwaamheden, wanneer zij falen, wijten zij het aan het toeval.” Is toeval een excuus voor onkunde? Indien toeval een excuus is, is het dan een door de mens gemaakt fenomeen? Om deze vraag te beantwoorden kijken we naar toeval van verschillende kanten; de geschiedenis, het geloof, de wetenschap. Om nog wat dieper in de echte maakbaarheid van de mens te kijken zullen we ook kijken naar toeval samen met de zichzelfbevestigende voorspelling (self fulfilling prophecy). Drie vormen van toeval We starten bij het begin van toeval, toeval in de geschiedenis.Veel belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis worden aan toeval geweten. Zo beschrijft Alexis de Tocqueville een gebeurtenis op 15 mei van het revolutiejaar 1848. Deze gebeurtenis maakte hij als lid van de Assemblée zelf mee. Een volksmassa dringt binnen in de vergadering. Ze demonstreren om verschillende dingen en eisen van alles. Hierdoor ontstaat er een tumult in de zaal van het parlement. Ineens stort de tribune in. Dat leidt tot een nog grotere chaos en een samenkomst van de demonstranten in het stadhuis om maatregelen te beramen. Achteraf bleek deze gebeurtenis een omslagpunt in de politieke crisis te zijn (de Tocqueville, 1999). Zonder het toeval van het instorten van de tribune zouden de daaropvolgende gebeurtenissen niet hebben plaatsgevonden. Toevallig omdat deze voor de betrokkenen volkomen onverwacht kwam. In de geschiedenis zijn verschillende soorten toeval te ontdekken (Nijhuis, 2003). In het beschreven voorbeeld is toeval die gebeurtenis die buiten onze directe belangstelling ligt, een gebeurtenis die we niet verwachten. Of iets toeval genoemd wordt is afhankelijk van het perspectief van de kijker.
Mogelijk lag de gebeurtenis, het vallen van de tribune, voor een bouwkundige in de directe belangstelling omdat de constructie instabiel was. Deze bouwkundige zou het geen toeval noemen maar bijvoorbeeld onkunde van de architect. Mogelijk lag dezelfde gebeurtenis ook binnen de verwachting van een natuurkundige, het vallen van de tribune is immers uit te rekenen door verschillende krachten te combineren. De geschiedenis zit vol van ongelukken waarbij belangrijke mensen gewond raakten of zelfs stierven.Veel van deze gebeurtenissen kwamen totaal onverwacht voor de meesten; de dood van Diana, de moord op Kennedy of op Pim Fortuyn. Toch worden deze gebeurtenissen in de eerste instantie niet toevallig genoemd, de meeste mensen accepteren het als tragisch, een ongeluk. Pas als de complottheorieën ontstaan wordt er gestrooid met het woord toeval. Complottheorieën gebruiken toeval met een sarcastische noot: “Toevallig stierf hij net voordat…”. Wat maakt een gebeurtenis die onverwacht is voor velen dan toevallig? Mogelijk vinden we het lastig tragische gebeurtenissen aan toeval te toe te schrijven; een deel van de verwerking is het willen weten van een oorzaak. Mogelijk noemen we het geen toeval als een gebeurtenis door menselijk handelen is ontstaan, hadden we beter gekeken dan hadden we het misschien wel kunnen verwachten. Een tweede vorm van toeval is wanneer twee onafhankelijke gebeurtenissen elkaar kruisen. Zo is het zeer toevallig als je een goede vriend ongepland tegenkomt op je vakantie in Spanje. Beide reizen zijn volledig onafhankelijk van elkaar gepland en dat ze elkaar kruisen is dus toevallig. Een ander voorbeeld is een toerist die wordt neergeschoten in een vuurgevecht tussen de politie en bankovervallers. De vakantie van de toerist en het vuurgevecht zijn volledig onafhankelijk van elkaar. Echter wanneer in hetzelfde vuurgevecht een bankovervaller wordt geraakt is het niet toevallig, want dan zijn de gebeurtenissen afhankelijk van elkaar. In de geschiedenis speelt deze vorm van toeval een grote rol, personen ontmoeten elkaar regelmatig ongepland en onverwacht. Zulke ontmoetingen kunnen grote gevolgen hebben, maar natuurlijk ook kleine. Een derde vorm van toeval lijkt enigszins op de eerste vorm. We spreken hier van toeval als we een gebeurtenis niet konden voorspellen en er ook geen invloed op konden uitoefenen. Een gebeurtenis die buiten onze macht ligt. Zo kan een voetbalwedstrijd op het WK geheel anders uitvallen als er plotseling iemand ziek is geworden. Uitval door een blessure opgelopen in de vorige wedstrijd is te verwachten en daarom geen toeval. Toeval
197
Toeval
als overmacht speelt niet alleen in de sportwereld een rol, maar ook in andere gebieden. Misschien is deze vorm nog wel het meest toevallig. Immers, naast dat we de gebeurtenis niet verwachtten, konden we deze ook niet voorkomen. Ook in het geloof speelt deze vorm een grote rol. Het zou kunnen zijn dat gelovigen deze vorm van toeval anders benoemen. Mogelijk schrijven zij dit soort gebeurtenissen toe aan de invloed van een hogere macht. Toeval wordt hier dan het lot of god. Of zoals de Franse schrijver Georges Bernardos ooit zei: “Wat wij toeval noemen, is misschien de logica van God.”. Toeval en perspectief 198
Veel gebeurtenissen in de geschiedenis lijken op het eerste gezicht toevallig. Als we verder kijken en een gebeurtenis analyseren en vanuit verschillende perspectieven bekijken speelt toeval een heel andere rol. Zoals Ton Nijhuis het benoemde in zijn stuk: “Het toeval wordt dan de ‘onverklaarbare rest’ van een historische verklaring”. Regelmatig denken mensen dat gebeurtenissen toevallig zijn. Ze worden op het eerste gezicht aan toeval toegewezen terwijl ze na dieper graven misschien voort zijn gekomen uit onkunde, onwetendheid of onmacht.Vanuit geschiedkundig perspectief is toeval dus regelmatig een door de mens gemaakt fenomeen, waarbij als je verder kijkt niet altijd een vorm van toeval te herkennen is. Belangrijk is dat we het gebruik van toeval regelmatig kritisch blijven beschouwen. Gebeurtenissen die niet uit toeval ontstaan kunnen we verklaren en gemaakte fouten kunnen opgespoord worden. Met de kennis die we hier op doen kunnen we vooruit. Zo kan dit proces zorgen voor belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in je eigen handelen, de wetenschap en de maatschappij. Niet alleen in de geschiedenis, maar ook tegenwoordig vinden we toeval. Men komt het tegen bij kansspelen, waar een groot deel van de bevolking aan deelneemt. Loterijen en spelen uit het casino bevatten een ander soort van toeval, het toeval in de kansrekening. Kansrekening kan worden gezien als een door de mens, uit ervaring opgesteld, wiskundig model voor toeval. Het wordt gebruikt in een poging om toeval te voorspellen. Naast de kansrekening komt toeval ook op een andere manier naar voren in de wetenschap. Zo ligt er bij de evolutietheorie een groot belang in het toeval. De meest voordelige verandering voor het overleven van een soort zal uiteindelijk blijven bestaan. Maar bij het ontstaan van deze veranderingen speelt toeval een grote rol. Door het toeval (al is dit door verder onderzoek wellicht toch te verklaren) ontstaan er mutaties in de genen, die uiteindelijk
een verandering van een soort veroorzaken. Een ander gebied waar je toeval kunt vinden is in de politiek. Toeval wordt hier gebruikt als aanduiding voor onverwachte en niet beïnvloedbare gebeurtenissen. Opvallend is dat de politiek met deze vorm van toeval perfect aansluit op wat centraal staat in dit essay. De regerende partijen verklaren goede uitkomsten door eigen verdienste en wijten slechte gebeurtenissen aan toeval. Opvallend is dat de oppositie meestal van het tegenovergestelde overtuigd is. Zo is het niet de schuld van de regering als de werkloosheid stijgt, maar komt dit door de plotselinge (en toevallige) crisis. De oppositie zou hier kunnen aanvoeren dat de regering de crisis kon zien aankomen en hierop had kunnen inspelen. Toeval is, zoals eerder is gebleken, een door de mens bedachte naamgeving voor voorgevallen gebeurtenissen en kan daarmee eigenlijk ook gezien worden als gemaakt door de mens. Er zijn echter ook andere, directere manieren waarop toeval door de mens gemaakt kan zijn. De stelling van C. Buddingh, die toeval als excuus voor onvermogen ziet, is hier een voorbeeld van. Hierbij wijst de mens toeval toe aan iets dat eigenlijk helemaal geen toeval is. Maar mensen kunnen ook op een veel minder bewuste manier het ‘toeval’ beïnvloeden, door middel van de zichzelfbevestigende voorspelling. Hierdoor zijn mensen misschien toch onbewust verantwoordelijk voor iets dat zij zelf als ‘toeval’ zien. Self-fulfilling prophecy Het principe van de zichzelfbevestigende voorspelling is bedacht door Robert Merton (William, 1976). Deze voorspelling is het proces waarbij de verwachtingen die iemand heeft een specifiek gedrag uitlokken dat een bevestiging vormt van deze verwachtingen. Dit uitgelokte gedrag kan zowel het gedrag van de persoon zelf zijn, als het gedrag van andere personen (Schouppe, 2006, p. 17). Zo’n proces van beïnvloeding is vaak een onbewust proces. Bekende verschijnselen die hiermee te maken hebben zijn het placebo-effect en faalangst. Hoewel een placebopil geen werkzame bestanddelen bevat, kan het zijn dat mensen na het slikken van een placebo toch een verbetering van hun welzijn ervaren. Dat wordt het placebo-effect genoemd. Doordat mensen verwachten dat zij door het slikken van deze pil zich beter gaan voelen, gaan zij zich ook daadwerkelijk beter voelen. Hun voorspelling wordt
199
Toeval
200
hiermee bevestigd. Faalangst werkt juist tegenovergesteld, doordat mensen verwachten dat ze iets niet kunnen, gaan ze onbewust juist fouten maken, waardoor hun negatieve verwachting juist bevestigd wordt. Dit waren echter alleen voorbeelden waarbij je verwachtingen je eigen gedrag beïnvloeden. Stel je nu voor dat je een afspraak hebt met iemand, waarover verteld wordt dat deze heel netjes is. De verwachting dat deze persoon netjes is, maakt misschien dat je jezelf ook netjes gaat gedragen. Dit kan er dan weer voor zorgen dat die persoon netjes reageert en zich dus gedraagt zoals van tevoren voorspeld was. Darley en Fazio hebben dit proces van de zichzelfbevestigende voorspelling beschreven in een aantal stappen. Het begint met de verwachtingen die persoon A heeft over persoon B. Persoon A gedraagt zich vervolgens in lijn met deze verwachting. Persoon B interpreteert dit gedrag en gedraagt zich in lijn met het gedrag van persoon A. Hierdoor zal persoon A zijn verwachting bevestigd zien (Eysenck, 1996, p. 248). Een belangrijk onderzoek over de zichzelfbevestigende voorspelling is uitgevoerd door Rosenthal en Jacobson (Pennington, 2000, p. 78). Dit onderzoek vond plaats op scholen. De docenten kregen te horen dat een deel van de leerlingen, dat door de onderzoekers zelf willekeurig geselecteerd was, beter zou presteren dan de anderen. Een jaar later bleek dat de leerlingen die willekeurig als ‘beter presterend’ gelabeld waren, een veel grotere vooruitgang hadden geboekt dan de rest (Schouppe, 2006, p. 18). De verwachtingen van de docenten hadden de leerlingen blijkbaar beïnvloed. Maar wat heeft de zichzelfbevestigende voorspelling nu te maken met toeval en de maakbaarheid daarvan door de mens? Door het principe van de zichzelfbevestigende voorspelling kan iets wat eigenlijk geen toeval is, toch voor de mens toevallig lijken. Als je bijvoorbeeld van mening bent dat je door het toeval altijd pech hebt, kan je je daarnaar gaan gedragen, door bijvoorbeeld extra voorzichtig te zijn. Maar juist die voorzichtigheid kan ertoe leiden dat je minder aandacht hebt voor andere dingen en daar weer pech tegenkomt. Is dat dan toeval? Of heb je het er eigenlijk zelf een beetje naar gemaakt? Betekent dit dat er geen toeval bestaat, maar dat wat wij toeval noemen eigenlijk gewoon een gevolg is van de zichzelfbevestigende voorspelling? Nee, dat hoeft niet zo te zijn. Het blijft heel goed mogelijk dat er nog steeds toeval bestaat, alleen is lang niet alles wat wij als toeval zien daadwerkelijk echt toevallig. Toeval en het principe van de zichzelfbevestigende voorspelling kunnen zeer goed naast elkaar bestaan. We moeten er als mens alleen op letten dat we toeval niet als excuus voor situaties gebruiken, waar toch ook een stuk eigen verantwoordelijkheid ligt.
Toeval is niet altijd toeval Toeval komt dus in veel situaties naar voren en veel gebeurtenissen worden toegeschreven aan toeval. Daarnaast speelt toeval een rol in de wetenschap, in bijvoorbeeld de kansrekening en de evolutietheorie en in de politiek. Een deel van de gebeurtenissen die de mens toeschrijft aan toeval zijn echt toevallig. Een deel is echter, al dan niet onbewust, toch veroorzaakt door de mens. Gebeurtenissen die door de een als toeval worden gezien, hoeven voor de ander niet zo toevallig te lijken. De mens gebruikt toeval soms als excuus voor onkunde. Daarnaast kan met behulp van het principe van de zichzelfbevestigende voorspelling iets wat voor de mens toevallig lijkt, indirect toch door zichzelf veroorzaakt zijn. We moeten accepteren dat toeval voor een deel gemaakt is door de mens. Hoewel het misschien wel zo lijkt, is lang niet al het door de mens bestempelde toeval toevallig. Bibliografie de Tocqueville, A. (1999). Souvenirs de Alexis de Tocqueville: Publié Par le Comte de Tocqeville. Boston: Adameant Media Corporation. Eysenck, M. W. (1996). Simply psychology. East Sussex: Psychology Press Ltd. Nijhuis, T. (2003). ‘Geschiedenis, toeval en contingentie’, in: S. Haakma, E. Lemmens (ed.), Toeval, 49-72. Pennington, D. C. (2000). Social cognition. Londen: Taylor & Francis. Schouppe, H. (2006). Algemene psychologie. Een inleiding in de functieleer. Assen: van Gorcum. William, E. W. (1976). The Concept of a Self-Fulfilling Prophecy. Sociology of education , 49, 175-183.
201
202
W E RK ELIJK HEI D Werkelijkheid Bart Steensma (Biomedische Technologie) Julius de Hond (Technische Natuurkunde) Sébastian de Bone (Technische Natuurkunde) Met dank aan Bastiaan Bruinsma (Bestuurskunde)
203
Werkelijkheid
Inleiding
204
“Wat is werkelijkheid?” Wellicht klinkt dit als een heel triviale vraag, maar er schuilt meer achter dan op het eerste gezicht lijkt. Hele tradities filosofen hebben er hun eigen antwoord op gegeven en na al die eeuwen is er nog steeds geen consensus over het onderwerp bereikt. In de nu volgende pagina’s hebben wij geprobeerd dit abstracte begrip vanuit onze eigen vakgebieden te beschouwen—de biomedische technologie en de natuurkunde. We hebben geprobeerd te kijken waar “werkelijkheid” op interessante plaatsen voorkomt; en dit bleek eigenlijk vrij nauw samen te hangen met de paradoxen en onzekerheden die tekenend zijn voor onze disciplines. Niet zo vreemd eigenlijk, aangezien een van de doelen van de wetenschap lijkt de werkelijkheid te doorgronden. We beginnen met het essay, bedacht, uitgevoerd en geschreven door Sébastian de Bone en Julius de Hond. Hierin hebben zij geprobeerd naar één van de schijnbare paradoxen van de moderne natuurkunde te kijken. Bart Steensma vervolgt met zijn column over dromen, want ook al zijn verschillende wetenschappers in staat er interessante dingen over te zeggen; zijn ze überhaupt wel werkelijk? We sluiten af met een discussie die we op een vroege vrijdagmorgen samen met Bastiaan Bruinsma, bestuurskundige, hebben gevoerd. Dit was voor ons een bijzonder interessante ervaring en we hopen dat we er in geslaagd zijn een deel hiervan over te brengen op papier. Dan tot slot, en wellicht ten overvloede: we zijn geen filosofen, maar we hopen van harte dat de zojuist geïntroduceerde stukken belangwekkend genoeg zijn om de interesse en geest van de lezer te prikkelen.
205
“Ieder individu ervaart zijn eigen, unieke werkelijkheid. Je kunt het vergelijken met een berg, waar iedereen slechts een heel klein deel van kan zien. Niemand ziet het totale uitzicht, en alleen als we met elkaar praten, kunnen we een idee krijgen van hoe de totale berg er uitziet.” —Bastiaan Bruinsma tijdens de discussie
Werkelijkheid
Over werkelijkheid en fysica Verhandeling tussen Julius de Hond en Sébastian de Bone
206
Dit is een verhaal over hoe twee van gedachten verschillende personen gedurende een discussie tot nieuwe gedachten komen. Het is ook een verhaal over films en computers; natuurkunde en filosofie. Over Albert Einstein, Kingsley Amis, Morgan Freeman, en twee Georges (Berkeley en Orwell). De nu volgende gebeurtenissen hebben alle min of meer echt plaatsgehad, maar niet op dezelfde dag, en ook niet in deze volgorde.Toevalligerwijs leenden ze zich erg voor een verhandeling over werkelijkheid en moderne fysica, daarom hebben de auteurs besloten ze hiervoor in te zetten. Mochten de namen van de personages bekend in de oren klinken of vertaald in een andere taal lijken te zijn, dan is dit geen toeval. “En omdat deze trein met de helft van de lichtsnelheid reist, zorgt de Lorentzcontractie ervoor dat hij korter lijkt voor iemand die langs het spoor staat, dan voor iemand die er in zit”, zei professor Fox, vlak voor de pauze van het college over Einsteins speciale relativiteitstheorie. Wat professor Fox beschreef was een bijzonder gevolg van Einsteins theorie. Deze stelt namelijk dat voorwerpen die bewegen korter zijn in de ogen van een stilstaande bijstander. Dus als een speerwerper ontzettend hard gaat rennen met een speer, dan zal iemand die stilstaat een kortere speer zien dan de werper. Deze zogenaamde Lorentzcontractie was al bekend bij onze protagonisten Sébastian en Julius, en ze hadden al dikwijls gediscussieerd over wie nou een grotere bijdrage aan de beschrijving van (bijvoorbeeld) die krimpende speer had geleverd: Lorentz (die, logischerwijs, de Lorentzcontractie als eerste formuleerde), of Einstein (die als eerste de implicaties van deze contractie begreep)? Nu was er echter iets heel anders wat hun geest prikkelde, in zijn uitleg zei professor Fox namelijk dat het leek alsof de trein korter was, waarop Sébastian in de pauze tegen Julius zei: “Die trein is toch gewoon korter? Als die persoon die dom genoeg is om langs het spoor te gaan staan ook nog eens dom genoeg is om met een meetlint dat gevaarte op te meten zal hij een kortere lengte meten dan een passagier van die trein.” “Nou”, zei Julius, “de lengte is gewoon een eigenschap van die trein. Die staat vast, net zoals onze lengte. Als jij op een ruimtereis gaat en naast spiervervorming ook door een Lorentzcontractie getroffen wordt, blijf jij 1.90 meter lang. Je lijkt ongetwijfeld korter, maar je daadwerkelijke lengte verandert niet. Het zou een aardige puinhoop worden, als
ieders lengte afhankelijk was van wie je het vraagt.” “Dat zeg jij nou wel leuk”, zei Sébastian, en hij dacht even na over hoe hij zijn gelijk aan kon tonen. “Maar dan beweer je dus eigenlijk dat de ene toeschouwer een juister waardeoordeel heeft dan de andere? Dat ‘jouw’ waarheid beter is dan de mijne omdat jij stilstaat en ik niet? Maar als iedereen nou met mij mee beweegt, terwijl jij nog steeds stilstaat, dan kan je niet met hetzelfde gemak zeggen dat wij stilstaan terwijl jij de andere kant uit beweegt?” Daar had Julius eigenlijk niet zo snel van terug. Wat Sébastian eigenlijk zei was dat er geen referentiekader bestaat dat beter is dan alle andere, en dat het dus geen zin heeft om over een altijd geldende lengte te spreken. Dit is een van de pilaren waar Einsteins relativiteitstheorie op rust, en waar ze radicaal van Newtons mechanica afwijkt. Newton stelde namelijk dat tijd en ruimte absoluut zijn, en dat er dus altijd één superieur referentiekader is waarin (onder andere) lengte bepaald wordt. Terwijl Julius en Sébastian nog wat nadachten over hoe het nou precies zat kwam de pauze tot een eind. Professor Fox vervolgde zijn verhaal na de pauze met een verdere uitdieping van Einsteins theorie, maar elke keer dat hij het woord “lijkt” in de mond nam wisselden Julius en Sébastian een enigszins dubieuze gezichtsuitdrukking. Tijdens de afgelopen eeuw zijn er enkele natuurkundige theorieën aan het licht gekomen die ons beeld op de werkelijkheid aardig uitgedaagd, zo niet verschoven hebben. Zoals hierboven al enigszins bleek is de relativiteitstheorie met haar ambigue voorspelling over de lengte van een object daar één van. Dezelfde theorie heeft nog andere aspecten waar dezelfde ambiguïteit terugkomt, zo zegt ze bijvoorbeeld ook dat de mate waarin tijd verstrijkt afhankelijk is van de snelheid van een waarnemer. (Het is dus, met andere woorden, een geval van de stelling: ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het klokje nergens.’) Goed beschouwd laten de theorieën van de moderne fysica een spoor van mysterie achter. Mogelijke antwoorden krijgen vorm wanneer we het geheel bekijken vanuit het oogpunt van een oude Engelse bisschop: George Berkeley. Wie dat is, wat hij dacht, en wat de implicaties daarvan zijn, wordt gekoppeld aan het circa honderd jaar geleden ingeslagen natuurkundige pad, als het verhaal over onze hoofdpersonen verder gaat. Sébastian en Julius waren twee derdejaars natuurkundestudenten, en zoals wellicht al gebleken is hadden ze soms flinke discussies over de relatie tussen hun eigen vakgebied
207
Werkelijkheid
208
en de werkelijkheid, maar soms wisselden ze ook van gedachten over de werkelijkheid op zich. Sébastian had hierbij op het eerste gezicht vaak een wat meer pragmatische houding, wat zoveel wil zeggen dat hij elk geval op zich beoordeelde en niet echt vastklampte aan een vaststaand raamwerk van argumenten. Julius, aan de andere kant, was er van overtuigd dat hij veelal dacht volgens de lijnen van een stroming die in wetenschappelijke kringen erg geaccepteerd is: het materialisme. Dit heeft niet zo veel te maken met het willen bezitten van veel spullen, het is daarentegen de filosofische houding die zegt dat de werkelijkheid te vinden is in objecten, en niet in gedachten of ideeën zoals het idealisme stelt. Dus om maar even terug te grijpen op de snelle trein; die verandert volgens een materialist niet van lengte, het is immers een constante eigenschap van dat object. Dat de lengte als zijnde anders wordt waargenomen is een probleem dat hiermee naar de prullenbak wordt verwezen, dat lijkt namelijk alleen maar zo. Het probleem dat de pragmatische Sébastian hiermee heeft is dat de ontwikkelingen van de vorige eeuw ons hebben geleerd dat het onzin is om één overheersend referentiekader aan te wijzen, en dat er dus geen één “ware” lengte bestaat. Na afloop van het college verliet iedereen de zaal. Het eerdere dispuut hwas terecht gekomen in het onderbewuste van onze protagonisten en ze hadden nu het over heel andere zaken: Julius had namelijk het idee gekregen om die avond de film “Source Code” te bekijken. Ze spraken af om hem later te zien, en liepen vervolgens de gang uit, waarop Sébastian zei: “Toch gek, dat alles om ons heen smaller is geworden nu we zijn gaan lopen.” In het begin van 2011 draaide er in bioscopen de film “Source Code” van regisseur Duncan Jones. Het was geen kaskraker, en dat is jammer, want het is een van de meest originele films van de afgelopen jaren. Jones heeft een reputatie voor het maken van films die de kijker ingewikkelde vragen voorleggen over wat “echt” is en wat niet. Zo is het onderwerp van “Source Code” een computerprogramma dat mensen in staat stelt een korte periode in het verleden keer op keer over te laten doen. De hoofdpersoon is een marinier die de opdracht gekregen heeft om de dader van een aanslag op een trein te ontmaskeren om zo een veel grotere aanslag te voorkomen. De marinier komt elke keer enkele minuten voordat de trein ontploft in de gesimuleerde werkelijkheid terecht, en heeft dan acht minuten de tijd voor de fatale ontploffing, waarna hij weer terug keert naar de werkelijkheid van zijn superieuren. Op een gegeven moment rijst de vraag wat
er zou gebeuren als de marinier de aanslag op de trein weet te verijdelen en in staat is door te leven in de simulatie. Is dat dan de “echte” werkelijkheid die hij meemaakt? Of slechts een verkapte versie ervan? De filosofie heeft al vaak en veel nagedacht over deze en vergelijkbare vraagstukken. En eigenlijk is het elke keer een andere manifestatie van dezelfde vraag: “Wanneer bestaat iets?” Wat zeer associeerbaar is met deze vraag is Descartes’ bewijs van zijn eigen bestaan. Zijn resultaat (“Ik denk en daarom ben ik”) biedt erg weinig ruimte voor een generalisatie naar (bijvoorbeeld) een computerwerkelijkheid omdat Descartes slechts zijn eigen bestaan als denkend wezen aan kon tonen, niet dat van iets of iemand anders. Meer succes wordt waarschijnlijk geboekt door de scholen die zojuist al even genoemd zijn: het idealisme en het materialisme. Ontzettend grof gezegd bestaat een gesimuleerde werkelijkheid wel volgens de eerste, maar niet volgens de tweede school. Zo’n werkelijkheid is namelijk niet veel meer dan een stel elektronen op wat computerchips. Aan de andere kant is het nog steeds een geheel mentale constructie, vandaar dat het idealisme wel in het bestaan er van gelooft. Het gevaar dreigt nu dat deze tegenstelling op een eindeloos “wellus, nietus” uit gaat lopen. Het idealisme en materialisme verschillen diepgaand van mening over de werkelijkheidsstatus van het éen of het ander. Een compromis zal moeilijk te vinden zijn. Daarom is het misschien eens de moeite waard om in dit geval van onbeslisbaarheid over te gaan op een geheel andere traditie: het subjectief idealisme van de achttiende eeuwse bisschop George Berkeley. Berkeley stelde dat objecten noch in gedachten, noch in de materie, maar daarentegen in waarnemingen bestaan. Iets bestaat dus als het waargenomen wordt. Dit smaakt sterk naar Sébastians antwoord op de krimpende trein, hij zei namelijk dat de lengte van de trein veranderde omdat men een veranderende lengte waarnam. Berkeley was het waarschijnlijk wel met hem eens geweest, had hij enig benul van relativiteit gehad. “Wat een film” , zei Sébastian, enigszins beduusd, terwijl de aftiteling zich een weg over het scherm begaf. “Al werd ik op een gegeven moment wel wat moe van de herhaling elke keer als die clowneske figuur opnieuw in de trein opdook.” “Ja, het is een goede film hè?”, bevestigde Julius, “Haast beter dan ‘Inception’, die van de clichés aan elkaar hangt.”
209
Werkelijkheid
“Maar stel nu dat hij in die simulatie door blijft leven” , begon Sébastian, “is dat dan even ‘echt’ als de werkelijkheid waarin de computer waarin hij dus eigenlijk leeft staat?”
210
Daar produceerde Sébastian de hamvraag van de film. Een vraag, overigens, die in vele verschillende gedaantes in andere films en boeken aan te treffen is. Het meest tot de verbeelding sprekend is wellicht “The Matrix” uit 1999 waarin de hoofdpersonen tot de conclusie komen dat ze in een door computer gesimuleerde werkelijkheid leven. Wat abstracter is “1984” van George Orwell. In dit boek heeft de overheid zich als doel voorgenomen om de manier waarop men de werkelijkheid ondergaat te veranderen; onder meer door rigoureuze aanpassingen van de taal. Een interessante vraag is of de hierdoor gecreëerde wereld al dan niet een verkapte versie van de ‘echte’ werkelijkheid is, aangezien de overheid een onuitwisbaar perceptiefilter gemaakt heeft. “Dat is een lastige vraag die je daar stelt” , antwoordde Julius na een korte denkpauze. “In eerste instantie ben ik geneigd ‘nee’ te zeggen, want die werkelijkheid wordt gesimuleerd in een machine die door andere mensen gemaakt is. Aan de andere kant is die simulatie ononderscheidbaar van wat dan ook als je er eenmaal in rondloopt. Er is geen enkel punt in de film waarop die marinier zoiets heeft als: ‘Allemaal leuk en aardig, maar de resolutie is hier wel wat laag en de koffie smaakt naar accuzuur.’” “Dus als ik het goed begrijp zou jij op grond daarvan juist zeggen dat de gesimuleerde werkelijkheid zo echt is als maar zijn kan?” “Ja, ik denk het wel. ” “In dat geval heb ik misschien nog wel iets interessants waar je over na kunt denken. In de vakantie heb ik naar de televisieserie ‘Through the Wormhole with Morgan Freeman’ gekeken. Dat was een programma over het heelal en over enkele filosofische vragen die de moderne wetenschap omringen. Een van de afleveringen ging over een gesimuleerd universum. Er doet schijnbaar een theorie de ronde die ongeveer als volgt gaat: Alles om ons heen, alles wat we meemaken en voelen, wordt gesimuleerd door een immense computer. Wij zijn dus onderdeel van een simulatie. Als we de geschiedenis bekijken dan wordt alles steeds geavanceerder, met sinds enkele decennia de komst van de computer, die ook steeds verder ontwikkeld raakt. Nu zegt die theorie dus dat er op een gegeven moment een punt komt dat we een computer maken die het ontstaan van het heelal kan nabootsen. Dat heelal ontwikkelt zich dan steeds verder en verder, inclusief eenvoudige levensvormen die dan uiteindelijk in iets als mensen evolueren. Dit wordt nog steeds
gesimuleerd in onze computer, die, als we er over nadenken, weer gesimuleerd wordt door een andere computer.” “En dat gaat dan zeker oneindig door,” merkte Julius op. “Dat is op zich wel een interessante gedachte, maar als theorie is het natuurlijk compleet onbewijsbaar. Als die namelijk waar is zullen we nooit in staat zijn om naar het niveau boven ons te kijken, aangezien dat dan ook onderdeel van de simulatie zou moeten zijn. Op dat moment zou de simulatie als het ware naar zichzelf moeten kijken, en dat geeft volgens mij problemen, het voelt een beetje als een slang die in zijn eigen staart bijt. Maar ik denk dat je dat beter aan een informaticus kan vragen.” “Waarom moet jij alles toch altijd zo genadeloos neerhalen?” vroeg Sébastian, op rustige toon. “Het is geen natuurkunde, het is filosofie, en daar kom je volgens mij wel vaker iets tegen wat je niet helemaal hard kan maken. Het is dan juist interessant om met bepaalde voorwaarden te spelen om te kijken of je tot nieuwe vragen kan komen.” “Mijn excuses! Het was niet mijn bedoeling om zo te reageren. Laten we dan eens naar de voorwaarden kijken, wat gebeurt er bijvoorbeeld als we het begrip simulatie wat oprekken? Het woord is immers afkomstig van het Latijnse simulatio, wat zoveel betekent als imitatie of vervalsing. En is een fictief verhaal niet een soort vervalsing van de werkelijkheid zoals wij haar kennen?” “In sommige opzichten denk ik van wel, ja. Een auteur vervalst de werkelijkheid in bepaalde opzichten om tot een interessant verhaal te komen dat hij kan verkopen.” “Juist, nu komen we ergens! Dus de nieuwe vraag is of de werkelijkheid van de personages in een verhaal echt is.” “Als we van alles wat we zojuist gezegd hebben uit gaan dan is dat zo. Mits ze het zelf dus niet in de gaten hebben.” Daarop keek Julius een beetje moeilijk, maar voor hij een mogelijke ontkrachting kon beginnen, voegde Sébastian daaraan toe: “Daarmee bedoel ik te zeggen dat er geen onderscheid te maken is tussen de werkelijkheid van de personages en de werkelijkheid van de auteur.” “Dat is eigenlijk wel een enge gedachte, Sébastian. Want dat zou dus betekenen dat de werkelijkheid zoals wij hem hier en nu ervaren onderdeel zou kunnen zijn van iets anders.” “Dat is waar, maar tegelijkertijd is daar dus niets mis mee aangezien er voor ons toch geen manier bestaat om er achter te komen dat wij door iets of iemand ‘gesimuleerd’ worden.” Julius keek bedachtzaam en voerde ondertussen wat onrustige bewegingen uit met zijn
211
Werkelijkheid
benen. Na enkele seconden van stilte sperde hij zijn ogen open, en zei hij een beetje paniekerig: “Maar wat nu als er vroegtijdig een einde aan die simulatie van ons komt? Wat nu als we onderdeel zijn van een of ander verhaal, en wat nu als we alleen gebruikt worden om een of ander punt te maken? Vind jij ook niet dat we het vandaag al opvallend veel over werkelijkheid hebben gehad?” “Dat zijn wel een hele hoop ‘wat nu als’-en”, reageerde Sébastian, een beetje laconiek. “Al ben ik het wel met je eens dat we het hier best veel over hebben gehad. Maar aan de andere kant, stel dat je gelijk hebt. Laten we in dat geval hopen dat dat verhaal dan in een boek terecht komt waardoor we ontzettend beroemd worden.” 212
Ze keken allebei een beetje voor zich uit, zonder zich te realiseren wat er daadwerkelijk aan de hand is. Wat ze zich waarschijnlijk ook niet realiseerden was dat George Berkeley waarschijnlijk trots op ze was geweest. Zojuist waren ze namelijk min of meer overeen gekomen dat een gesimuleerde werkelijkheid net zo echt is als de werkelijkheid waarin de simulatie geproduceerd wordt omdat de een ononderscheidbaar is van de ander. Deze ononderscheidbaarheid schuilt in de waarnemingen die er gedaan worden, en zodoende sluit het aan op het subjectief idealisme. Dit is wellicht een goed moment om na te denken wat dit betekent voor de krimpende objecten die de relativiteitstheorie voorspelt. Als een object voorbij een waarnemer komt gesjeesd lijkt dit niet alleen korter, het is ook korter omdat het als zijnde wordt waargenomen. Het lijkt misschien een subtiliteit in de taal waar het de hele tijd om gaat (lijken versus zijn), maar het hangt wel direct samen met de vraag naar de aard van een bepaald object - immers: is het object nou korter of lijkt het slechts korter. Een goed subjectief idealist zegt dat het korter is. “Ik denk dat dit nieuwe denkvenster de mogelijkheid biedt bepaalde knopen die de moderne fysica in de realiteit legt te ontwarren”, zei Julius, nog steeds overtuigd dat hij een nieuw denkkader bedacht had, niet wetende dat Berkeley hem voorgegaan was. “Nou”, begon Sébastian, gelukkig een stuk bedachtzamer, “ik zou er niet zo zeker van zijn dat het een nieuw denkvenster is. Ik weet zelfs niet zeker of het wellicht al eerder is toegepast op deze realiteitsbuigende theorieën der natuurkunde. Wat wel vast staat is dat het een zeer interessante manier van kijken is, omdat ze dingen anders bekijkt dan gebruikelijk is. En dat lijkt me nodig, juist als we te maken hebben met theorieën die de
werkelijkheid anders vertonen dan we gewend zijn.” “Ik zou alleen willen dat we een goede manier hadden om dit te verspreiden. We kunnen er wel een droog essay over schrijven, maar dat leest men dan terwijl men denkt: ‘Ach, leuk, die jongens hebben ook eens wat.’ Het lijkt me een veel beter idee om een verhaal te schrijven dat alles behandelt, wat zeg je daar van?” “Ik vind het een bijzonder goed idee, maar ik betwijfel of het niet al eens gedaan is.” Aanbevolen materiaal 213
Literatuur Roger Scruton, A Short History Of Modern Philosophy, Routledge, 2001. Stephen Tornton & Jerry Marion, Classical Dynamics of Particles and Systems,, Brooks Cole. 2003. Jostein Gaarder, Sophie’s World, Phoenix, 1997. Kingsley Amis, Complete Stories, Penguin, 2011. George Orwell, 1984, Penguin, 2008. Film en televisie The Matrix, Wachowski & Wachowski, 2001. Source Code, Duncan Jones, 2011. Moon, Duncan Jones, 2009. Through The Wormhole With Morgan Freeman, Discovery Communications, 2010. The Elegant Universe, PBS, 2003.
Werkelijkheid
Droom en werkelijkheid Column door Bart Steensma
214
Op de rand van een hoge duikplank sta ik te trillen met mijn benen. Eigenlijk wil ik niet springen maar ik voel duidelijk de druk om het te doen. Ik durf het niet maar het lijkt te moeten. Na wat een eeuwigheid lijkt doe ik mijn ogen dicht en buig door mijn knieën. Ik spring op en voel de leegte onder mij. In plaats van een plons hoor ik de wekker. Eenmaal wakker geworden bleef ik met de vragen zitten. Waarom droomde ik iets dergelijks? Wat voor informatie kan ik uit een dergelijke droom halen? In hoeverre valt een droom überhaupt te verbinden aan de werkelijkheid? Dromen is iets wat iedereen doet, vrijwel iedereen kan zich ook dromen herinneren. Tijdens de Rapid Eye Movement fase van de slaap zijn de hersenen zeer actief, bij hallucineren zijn dezelfde delen van de hersenen actief. Het wordt gesuggereerd dat dromen een bepaalde functie hebben bij het verwerken van ervaringen en het opslaan of verwijderen van bepaalde herinneringen. Dromen worden ook wel gezien als een verbinding van het bewuste met het onderbewuste. In de Romeinse en Griekse tijd dachten mensen, misschien wel logischerwijs, dat dromen boodschappen van de goden waren. Onderzoek wijst uit dat mensen die veel slapen beter leren. Dit betekent echter niet meteen dat het hebben van een goede REM-slaap leidt tot beter leren. De vraag in hoeverre dromen aan werkelijkheid te relateren zijn, is in veel
opzichten interessant. Uit eigen ervaring weet ik dat dromen bijna altijd aan de werkelijkheid verbonden zijn, het gebeurt mij vaak genoeg dat ik over iets droom wat dezelfde dag nog gebeurd is. In het algemeen geldt dat een droom gebaseerd moet zijn op ervaringen die men eerder in het leven heeft opgedaan: als men nog nooit een springplank heeft gezien, is het ook erg moeilijk om hier een levendig beeld van te vormen. Hierdoor komt het misschien dat ik zelf nooit een voorspelling heb kunnen doen op basis van een droom. Een droom zou eventueel nuttige informatie kunnen opleveren, in die zin dat gedane ervaringen op een originele manier geïnterpreteerd worden door de dromer. Dromen kunnen gezien worden als een bepaalde interpretatie van waarnemingen, die door een dromer onbewust wordt
gemaakt. Werkelijkheid zou gezien kunnen worden als de meest gangbare interpretatie van waarnemingen. De relatie tussen dromen en werkelijkheid is misschien nog
het meest afhankelijk van wat de dromer doet met de ‘informatie’ die tot hem komt in zijn slaap.
215
De rode of de blauwe pil? In de in 2000 uitgekomen film “The Matrix” komt de hoofdpersoon tot een schokkende ontdekking: de werkelijkheid die hij altijd heeft gekend blijkt niet meer dan een schijnvoorstelling. Hij komt dan voor het dilemma te staan om door te leven in de prettige schijnwereld, of om de “echte” wereld te verkennen, die oneindig veel vervelender is. Wat zou u doen?
Werkelijkheid
Discussie
216
SÉBASTIAN DE BONE: Misschien is het een idee dat jullie jezelf introduceren aan de hand van de rol die het concept werkelijkheid binnen je vakgebied speelt. JULIUS DE HOND: Als natuurkundige denk ik bij werkelijkheid aan iets waarnemen. Binnen de natuurkunde zijn er ook verschillende paradoxen die daarin schuilen, zoals in de kwantummechanica, waar dat een beetje ambigu is. Het is namelijk niet helemaal duidelijk wanneer je iets waarneemt en wanneer iets een bepaalde waarde heeft. BART STEENSMA: Mijn vakgebied is biomedische technologie. Waarnemen is ook voor mij van heel groot belang. Biomedische technologie is ook wel redelijk praktisch, en veel dingen zijn gebaseerd op de werkelijkheid. Ook met indirecte waarnemen, bijvoorbeeld mri-scans, probeer je een beeld van de werkelijkheid te vormen, op basis van iets wat je niet kan zien. BASTIAAN BRUINSMA: Mijn vakgebied is bestuurskunde. Bij ons is de werkelijkheid alle acties en interacties die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Waarheid zijn alleen de acties, de interacties vallen hierbuiten omdat het effect niet te meten is.
“Wat is werkelijkheid?” Dat is een absoluut onbeantwoordbare vraag die zeer interessante discussies op kan leveren. Ze hangt namelijk direct samen met hoe wij de wereld om ons heen ervaren, en hoe wij haar onderzoeken. Dit staat dan weer direct in relatie met hoe we wetenschap beoefenen. Om een bijzonder klein overzicht te geven van hoe men er in verschillende vakgebieden over denkt besloten we ertoe om op een vroege vrijdagmorgen samen te komen met Bart Steensma, biomedisch technoloog; Bastiaan Bruinsma, bestuurskundige; Julius de Hond, natuurkundige; en Sébastiaan de Bone, ook natuurkundige, en daarnaast moderator van de nu volgende discussie.
I. Waarnemen SDB: Laten we het over een oud filosofisch dilemma hebben. Bestaat iets altijd, of alleen wanneer het wordt waargenomen? BB: De vraag is dus of het gebouw Carré bestaat, terwijl we het niet kunnen
zien? In de bestuurskunde bestaat Carré altijd. Je hebt er beschrijvingen en verwachtingen van, je weet wat voor soort gebouw het is, en dat er geen directe oorzaak is om te twijfelen aan het bestaan ervan. BS: Ik denk dat ik het met Bastiaan eens ben. Ik heb al twee jaar tegen dat gebouw aangekeken, ik ben er elke keer langsgefietst; dan verwacht ik niet dat het ineens verdwenen is als ik er straks langs fiets. Als ik iets al heb waargenomen, en dan de andere kant opkijk, dan denk ik dat het nog steeds bestaat. Het is immers direct achter me. SDB: Maar stel dat je nu een computerspelletje speelt, en dat deze hele omgeving is nagebouwd. Hoe zit het dan met het bestaan van een gebouw als het even niet zichtbaar is op je scherm? BS: Het gebouw is dan opgeslagen op de schijf. Ik weet dat het op mijn scherm verschijnt als ik er naartoe loop. Aan de andere kant, als je het niet ziet, kun je nooit helemaal zeker zeggen of het bestaat. Maar op basis van verwachtingen, en eerdere waarnemingen, verwacht ik dat het er blijft staan. BB: Maar met dat computerspel ga je uit van het gebouw als een stapel blokken. Maar neem nu Carré, dat is niet alleen maar een gebouw, het is ook de naam, de hele organisatie, de mensen die erin zitten. Als ik alleen maar het gebouw heb, dan heb ik nog niet Carré. Een gebouw is veel meer dan alleen de materie. SDB: Maar wat als we nou puur naar de materie zouden gaan kijken? JDH: Maar hij is een bestuurskundige, hij wil niet alleen naar de materie kijken! SDB: Julius, kun jij iets over de materie zeggen. JDH: Ik zou eigenlijk vanuit mijn persoonlijke standpunt zeggen dat Carré niet bestaat als ik het niet kan zien, ruiken of horen. Ik geloof graag dat dingen slechts bestaan, als ze waargenomen kunnen worden. BB: Dat is wel handig, voor een natuurkundige. SDB: Maar wat nu als we het bestaan van Carré kunnen aantonen via een indirecte waarneming? JDH: Nou ja, als je zeker weet dat die directe waarneming het gevolg is van de aanwezigheid van het gebouw Carré, dan lijkt het redelijk om te zeggen dat je het gebouw hebt waargenomen. Bovendien zeg je het zelf al: het is een indirecte waarneming.
217
Werkelijkheid
218
SDB: Maar wat nu als een fenomeen alleen via indirecte waarnemingen te onderzoeken is, en het fundamenteel onmogelijk is om dat fenomeen direct waar te nemen, bestaat het fenomeen dan? BB: In ieder geval bestaat het concept van het fenomeen. Stel je voor: je kunt Carré niet zien, dan weet je wel dat er een idee is dat Carré er is, maar je weet niet hoe Carré er uitziet. Door naar andere mensen te luisteren kun je voor 99% een idee hebben van hoe het er uitziet, maar nooit volledig want je hebt het niet zelf ervaren. Je mist je eigen gevoel. JDH: Maar wat nu als we Carré vervangen door God? BB: Dan merk je dat er eigenlijk hetzelfde geldt: je zou misschien als mensen hem kunnen beschrijven, weten hoe hij er uitziet, hoe hij voelt, maar je zou hem nooit zelf kunnen ervaren, omdat je hem nooit zelf kan waarnemen. JDH: Dat iets bestaat als je je alleen op andere mensen kunt baseren vind ik nog steeds een beetje ongemakkelijk. De meeste natuurkundigen zijn vrij materialistisch ingesteld. Dat wil zeggen dat ze de werkelijkheid van Carré ontlenen aan het bestaan van de bakstenen waar Carré uit is opgebouwd. En dat ze eigenlijk niet kijken naar de ideeën, en gevoelens en alles wat eruit komt. BS:Voor een natuurkundige zou je dan kunnen zeggen dat een concept als geluk niet bestaat. JDH: Ja, dat lijkt me redelijk om te zeggen, eigenlijk. BB: Maar bestaat de universiteit dan überhaupt wel? Wat is de universiteit? Volgens mij meer dan de optelsom van gebouwen en mensen, maar het totaal is niet te zien. Een ander mooi voorbeeld de TOP2000: een lijst met muzieknummers. Ik kan ook een lijst maken met nummers, maar dat is geen TOP2000. Er hoort een onmeetbaar gevoel bij. Ook al zend je precies dezelfde nummers uit in de week voor Pasen, er ontbreekt iets. Je zou kunnen zeggen dat natuurkundigen vooral oorzaken meten, en bestuurskundigen vooral gevolgen. Die gevolgen meet je dan aan de hand van concepten. JDH: In de natuurkunde is dit ook zo, maar ik denk dat de meeste technische wetenschappen dit zich niet realiseren. SDB: Wat daaruit dan volgt is dat nieuwe concepten op oude voortbouwen. Dat valt te rijmen met de leus: ‘Kennis vergroot kennis’. Wellicht hadden we nu een heel ander beeld van de werkelijkheid gehad als we op een punt in het
verleden een andere weg waren ingeslagen. Maar is wat wij als werkelijkheid beschouwen dan wel echt werkelijkheid? Of is dat meer iets wat wij zelf geconstrueerd hebben? Dus stel dat bepaalde cruciale experimenten anders— maar wel juist—geïnterpreteerd zouden zijn, zouden wij dan nu een ander beeld van de werkelijkheid hebben? BB:Vanuit de bestuurskunde zou ik zeggen dat je dezelfde interpretatie krijgt als dezelfde metingen met dezelfde methode gedaan worden. Maar zodra je een andere methode gebruikt omdat je anders denkt, dat geeft je er een andere interpretatie aan. Dan maakt het dus wel degelijk een verschil. BS: Stel dat een onderzoek nu anders was geïnterpreteerd 50 jaar geleden, dan zouden we de werkelijkheid nu misschien anders waarnemen. Maar het concept werkelijkheid is misschien meer filosofisch. Ik weet niet of dat er echt door veranderd wordt. We moeten wel het verschil in de gaten houden tussen het waarnemen van de werkelijkheid, en het concept werkelijkheid. II. Dromen SDB: Nu we het al wat meer over het al dan niet bestaan van dingen hebben gehad is het misschien interessant om het eens over dromen te hebben. Hieraan gerelateerd is de vraag of de werkelijkheid een product is van de hersenen. Als we aan het dromen zijn, tenminste dat heb ik altijd, dan is het niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen droom en werkelijkheid. Wat vinden jullie hiervan? BB: Eigenlijk hangt dit samen met wat Descartes zei: “Ik weet alleen dat mijn denkend vermogen er is.” Als ik mijn hand zie weet ik niet of mijn hand er is, want mijn hersenen zouden hem best kunnen dromen. Daarom had Descartes een probleem met het empirisme, hij zei: “Ik zie wel iets, maar wie zegt dat ik dit zie? Het enige waar ik zeker over kan zijn is dat ik helemaal niks weet, en dat ik kan twijfelen.” Daarnaast was hij ook zeker van de wiskunde en van het bestaan van God. Om terug te keren naar de droom, Descartes zou zeggen: “Dat toont maar weer aan dat het empirisme onzin is, want je kunt niet zeker weten of we nu dromen.” BS: Het probleem dat ik daar mee heb is dat mijn gedachtengang in een droom niet logisch is. Als ik aan het dromen ben heb ik inconsistente
219
Werkelijkheid
220
gedachten en handel ik anders dan normaal. SDB: Er zijn wetenschappers die beweren dat dit komt omdat je bewustzijn uit staat. Maar goed, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat je hersenen de waarnemingen in je droom verzinnen. JDH: Maar maakt dat ze minder werkelijk? BB: Misschien kunnen we daar een antwoord op krijgen door ons af te vragen of ik kan dromen over een rode tafel als ik nog nooit een rode tafel heb gezien. BS: Nee, volgens mij niet. BB: Maar als ik alleen maar witte tafels heb gezien kunnen mijn hersenen die witte tafels rood verven. Als ik iets nooit heb gezien, zouden mijn hersenen het dan kunnen verzinnen? JDH: Ik denk het wel, zonder het gebouw Carré ooit gezien te hebben kun je er over dromen aan de hand van wat je er van andere mensen over hebt gehoord. SDB: Dat kan wel, maar dat is wel op basis van wat je eerder hebt gezien en wat je van allerlei andere gebouwen weet. Je droomt een of ander gebouw, maar dat is gebaseerd op alle andere gebouwen die je kent. BB: Alles wat jij dan in je hoofd hebt is gebaseerd op alles wat jij ooit al een keer gezien hebt. Jij zou je daar geen radio voor kunnen stellen als je er nog nooit een hebt gezien. JDH: Maar wat nou als je weet dat een radio iets is wat golven uit de lucht oppikt en vervolgens programma’s door de luidspreker uitzendt? BB: Dan weet je nog steeds niet hoe de radio er uit ziet, ook al kun je je het idee voorstellen. BS: Dat is volgens mij wel het verschil tussen dromen en de werkelijkheid, je hersenen vormen een beeld op basis van dingen die je al hebt waargenomen. In tegenstelling tot de wakkere staat ben je niet aan het waarnemen. Dit is misschien wel belangrijk voor het idee van werkelijkheid, dat je in een werkelijkheid moet kunnen waarnemen. III. Taal en werkelijkheid SDB: Als je het niet kan beschrijven met taal, bestaat het dan wel?
BB: Dit smaakt heel erg naar Wittgenstein, naar het analytische denken, waar we het in de colleges over hebben gehad. Neem bijvoorbeeld het begrip “gezellig”. Kunnen wij gezelligheid ervaren als we dat woord niet kennen? JDH: Dat is een interessant voorbeeld, want het Engels heeft geen goede vertaling van dit woord. Het kent wel “cozy”, maar dat is meer de sensatie die je hebt als je onder vier dekens met warme chocomel voor de open haard zit. BB: Ik wil best geloven dat mensen in Amerika niet gezellig kunnen zijn. JDH: Dat is niet waar! Want als wij naar Amerika gaan kunnen wij het daar best gezellig hebben met Amerikanen. BB: Dat is wat wij gezellig noemen, volgens hen is dat niet gezellig. JDH: Ze hebben wel hetzelfde gevoel wat wij hebben. BB: Ja, maar het is niet hetzelfde concept. Het is een hypothese in de taal dat iets niet kan bestaan als er geen woord voor bestaat. Dus als een volk geen woord voor vrijheid heeft kan ze niet vrij zijn. SDB: Maar je kunt het altijd beschrijven met taal, toch? BB: Maar je kunt nooit hetzelfde idee hebben als wat wij erbij hebben. Taal is ellendig, neem bijvoorbeeld geluk, ik versta daar een bepaald gevoel onder, maar ik weet nooit zeker of jij daar exact hetzelfde over denkt. Je kunt afspreken allebei het woordenboek na te leven, maar dat bestaat ook weer uit woorden. Stel we spreken af dat geluk een warm gevoel van binnen is. Maar wat is warm? SDB: Zijn we dan niet heel beperkt om de werkelijkheid te achterhalen? JDH: Ik denk dat we in zekere mate beperkt zijn door de taal die we hebben. BB: Je kan het vergelijken met verschillende smaken, wij kunnen er vijf onderscheiden. Maar stel dat je een volk hebt dat het met zeven kan, dan zullen ze veel meer kunnen proeven dan wij. Ze zullen ons maar onnozel vinden. Je hebt mensen die acht verschillende kleuren zwart zien, terwijl wij er maar één zien.Voor elke kleur hebben zij een ander woord. Een woord is altijd een concept dat helpt bij het kijken – soms meer, soms minder, maar nooit de hele werkelijkheid zelf.
221
222
VOO RUIT VOO GAN RUIT GGAN G
Vooruitgang Eva Leemans (Technische Geneeskunde) Bart Steensma (Biomedische Technologie) Jessica Steur (Psychologie)
223
Vooruitgang
Inleiding
224
Vooruitgang, iedereen streeft ernaar, toch? Vooruitgang heeft een erg positieve bijklank. Maar als puntje bij paaltje komt, zijn we er dan nog wel zo blij mee? Want vooruitgang betekent dat we uit ons comfortabele vertrouwde wereldje van stilstand moeten stappen om naar het onbekende te gaan. De gevolgen van vooruitgang zijn onbekend, zijn deze altijd positief? In dit katern zullen we kijken naar de positieve effecten maar ook een blik werpen op de keerzijde van vooruitgang. Hierbij zullen we vooruitgang vanuit verschillende hoeken bekijken. In het essay wordt door Bart Steensma een beschouwing gegeven over technologische vooruitgang in relatie tot maatschappelijke vooruitgang en wordt een beeld geschetst van de nadelen die kleven aan technologische vooruitgang. Het interview van Eva Leemans werpt een blik op vooruitgang in de zorg en in de column kaart Jessica Steur het bekende dilemma van moeten kiezen tussen veiligheid en privacy aan. We sluiten gezamenlijk af met een prangende vraag die ongetwijfeld tot verder nadenken zal stemmen.
Technologische vooruitgang De kracht en de Achilleshiel van de maatschappelijke vooruitgang Essay door Bart Steensma Vooruit ~ gang m 1 vordering; 2; het steeds beter worden v.e. toestand. Helaas, het vijftig jaar oude, stoffige woordenboek dat ik uit de kast heb gepakt levert niet eens een mooie volzin op in mijn zoektocht naar informatie over het begrip vooruitgang. Vooruitgang lijkt in alle opzichten belangrijk: individuele vooruitgang, economische vooruitgang, maatschappelijke vooruitgang. Ten tijde van de Verlichting begon het idee van vooruitgang, met name in maatschappelijke zin, vorm te krijgen. Filosofen als Voltaire zagen het rationele denken en de wetenschappelijke ontwikkeling als drijfveer voor de maatschappelijke ontwikkeling. Vooruitgang is voor mij een vreemd begrip, feitelijk suggereert het dat zaken zich in een bepaalde richting ontwikkelen. Al voor de Verlichting schreef Thomas More zijn Utopia, waarin hij zijn ideaalbeeld van een maatschappij schetst. De dynamiek en omvang van de maatschappij devalueren naar mijn mening het idee van een statisch Utopia, de gevolgen van het communisme zouden gezien kunnen worden als een voorbeeld van het gevaar van utopisch denken. Alhoewel het definiëren van een statisch eindresultaat van maatschappelijke vooruitgang misschien wel een onmogelijkheid is, is het wel handzaam het proces van vooruitgang te beschrijven en misschien zelfs bepaalde doelen te definiëren. In dit essay zal ik ten eerste een beeld geven van hoe mensen door de eeuwen heen tegen het proces van vooruitgang aangekeken hebben. Hierna zal ik door middel van een hypothetisch voorbeeld een groot nadeel van technologische vooruitgang tonen, naar mijn idee nog steeds een van de belangrijkste drijfveren én doelen van maatschappelijke vooruitgang. Tot slot zal ik een korte visie geven op het toekomstbeeld van vooruitgang, op basis van huidige ontwikkelingen. Vooruitgang tot vandaag De Amerikaanse futuroloog Alvin Toffler onderscheidt de geschiedenis van de ontwikkelde mens in drie ‘golven’ (Toffler, 1980). De eerste golf is de zogenaamde de pre-industriële fase, deze werd ingeluid door de landbouwrevolutie. De tweede golf is
225
Vooruitgang
226
de industriële fase, rond het begin van de achttiende eeuw ingeluid door de introductie van de stoommachine. Deze was al voorbereid In de Verlichting toen men begon na te denken over vooruitgang, met name in wetenschappelijke en maatschappelijke zin. Na het begin van de industriële revolutie ging technologische vooruitgang een grote rol spelen, technologische vooruitgang stond in die tijd aan de basis van maatschappelijke vooruitgang. Er werd gedacht dat technologische vooruitgang, en daardoor ook maatschappelijke vooruitgang, praktisch lineair zou zijn en dat dit proces eigenlijk niet te remmen was. De industriële revolutie werd gekenmerkt door een soort ongebreideldheid: de technologische groei leek niet te stoppen, de menselijke maatschappij kon niet kapot. De derde golf, de post-industriële fase, is nog niet zo lang geleden ingeluid door de opkomst van de computer, het internet en de informatierevolutie die daarmee gepaard ging. Er is geen sprake meer van rechtlijnige industriële groei, er is nu ook sprake van feedback door de enorme hoeveelheid informatie die de maatschappij tot zich neemt. Deze feedback heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de mensheid zich een stuk bewuster is geworden van de kwetsbaarheid van de natuur. De natuur is niet slechts een hulpmiddel dat wij kunnen exploiteren, wij zijn deel van de natuur en moeten haar voorzichtig behandelen. Het wordt de laatste jaren steeds duidelijker dat de aarde als leefomgeving over een bepaalde maximumcapaciteit beschikt, hoe dicht wij tegen deze capaciteit aan zitten is nog niet duidelijk. Massamedia zorgen op een bepaalde manier voor veel feedback vanuit de maatschappij, bijvoorbeeld over de grenzen van het ethisch wenselijke.Vooruitgang wordt in de post-industriële fase niet meer gezien als een lineair proces dat puur gebaseerd op de technologische groei, maar meer als een proces waarbij feedback vanuit bijvoorbeeld de natuur maar ook de maatschappij belangrijk is. Maatschappelijke vooruitgang is vandaag de dag niet meer gebaseerd op techniek alleen, maar ook op aspecten als morele vooruitgang en vooruitgang in de omgang met het milieu. Toch lijkt technologische vooruitgang in ons wereldbeeld een enorme basis te blijven voor maatschappelijke vooruitgang. Er wordt eigenlijk altijd gekeken naar hoe de mens de wereld het best voor eigen gebruik kan inrichten, overwegingen betreffende bijvoorbeeld het milieu of morele overwegingen worden slechts gezien als begrenzingen van de technologische ontwikkeling. Alhoewel ons beeld van vooruitgang verbreed is, blijft het mijns inziens toch heel erg gebaseerd op technologische ontwikkelingen. Niettemin brengt technologische vooruitgang een aantal problemen met zich mee waar te weinig rekening mee wordt gehouden.
Hoe ver mag de technologie zich ontwikkelen? Een voorbeeld van een intrinsiek probleem dat aan technologische vooruitgang is gekoppeld is een zogenaamde ‘technologische singulariteit’ (Vinge, 1993). Een singulariteit is gedefinieerd als een ongewone situatie, een situatie waarin normale wetten niet meer geldig zijn. Misschien wel het bekendste voorbeeld van een singulariteit zijn de eerste seconden na het begin van het universum. Met alle wiskundige en natuurkundige kennis waarover de mensheid beschikt kan teruggerekend worden tot enkele seconden na ‘Het Begin’. De situatie voor deze seconden laat zich door geen enkele bekende natuurkundige wet beschrijven, deze singulariteit wordt ook wel de oerknal genoemd. Een technologische singulariteit is, aldus Vinge, een situatie die voorkomt uit de steeds sneller voortschrijdende technologische vooruitgang die de mensheid op den duur te vlug af is. Als de mensheid ooit in staat is om bovenmenselijk intelligente machines te bouwen, zou dit de ontwikkeling van de technologie dermate kunnen versnellen, dat de mensheid alle controle verliest. Een machine die intelligenter is dan de mens, zal in staat zijn om op onvoorziene wijze een machine te maken die nog intelligenter is. Dit recursieve proces wordt wel de intelligentie-explosie of nog mooier ‘The Runaway’ genoemd (Good, 1965). Omdat de machines over bovenmenselijke intelligentie beschikken zijn de ontwikkelingen die zich na een intelligentie-explosie voordoen voor ons niet meer te bevatten, vandaar de naam technologische singulariteit. Als de singulariteit eenmaal bestaat, zou de situatie voor mensen op aarde een stuk risicovoller kunnen zijn. Machines zouden ons kunnen gebruiken zonder dat wij hier directe weet van hebben of er iets tegen kunnen doen. Zelfs directe fysieke dreiging zou dan niet verbazingwekkend zijn. Alhoewel het ontstaan en de gevolgen van een technologische singulariteit compleet hypothetisch zijn, is dit een nare kanttekening bij technologische vooruitgang. De definitie van een technologische singulariteit is behoorlijk breed, en hoeft niet alleen gebaseerd te zijn op een bovenmenselijk intelligente kunstmatige intelligentie. Een willekeurig persoon met de beschikking over een computer doet het tijdens een quiz waarschijnlijk een stuk beter dan een geniaal persoon zonder computer. Dit fenomeen wordt intelligentie-amplificatie genoemd, intelligentie-amplificatie zorgt ervoor dat mensen steeds meer afhankelijk worden van machines. Deze afhankelijkheid zou in de toekomst zo ver kunnen gaan dat de menselijke maatschappij zonder computers eigenlijk
227
Vooruitgang
228
niets meer voorstelt. Een plotselinge technologische terugval die ervoor zorgt dat de mensheid niet meer over computers kan beschikken zou dan al enorme problemen opleveren. In het kader van exponentiële groei is het wel interessant om de wet van Moore te noemen. De wet van Moore zegt dat het aantal transistoren dat in een chip ingebouwd kan worden naar schatting elke twee jaar verdubbelt, waardoor de chip sneller wordt. Moore’s wet is gebaseerd op observaties en blijkt de laatste halve eeuw behoorlijk waarheidsgetrouw (Kanellos, 2005). Het idee van de technologische singulariteit is mede gebaseerd op de wet van Moore, en dit is meteen een van de zwakkere punten van de theorie. Alhoewel de wet van Moore vooralsnog grotendeels lijkt te kloppen, zijn er al tekenen dat de groei de komende jaren minder snel zal verlopen. Het is goed mogelijk dat er een grens zit aan de minimale grootte van transistoren, waardoor de gevolgen van de wet van Moore een stuk beperkter worden. De plausibiliteit van een idee als de technologische singulariteit is afhankelijk van waar men toe in staat is met de ‘ultieme chip’. Als het technisch niet mogelijk is bovenmenselijke kunstmatige intelligentie te creëren dan is de singulariteit ineens een stuk minder waarschijnlijk. Een doel van de technologische ontwikkeling lijkt het welzijn van de mens te zijn: de technologie mag zich in die zin nooit zo ver ontwikkelen dat het welzijn van de mens in gevaar komt.Vanuit deze wens kan een beeld geschetst worden van wat er niet moet gebeuren bij de uitontwikkeling van iets dergelijks als bovenmenselijk intelligente machines en kan men ageren tegen het bestaan van dergelijke machines op zich. Is technologische ontwikkeling in te dammen? Een technologische singulariteit zou een stuk overzichtelijker zijn als de kunstmatige intelligentie simpelweg altijd zouden gehoorzamen aan de mensheid. De sciencefiction schrijver Isaac Asimov heeft hier iets op bedacht: wetten die in het brein van robots geprogrammeerd moeten worden om te voorkomen dat de robots zich tegen mensen zullen keren (Asimov, 1950). De wetten luiden als volgt: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm. A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm. A robot must obey the orders given to it by human beings, except where such orders would conflict with the First Law. A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Laws.
Soortgelijke wetten zouden ervoor kunnen zorgen dat, alhoewel er een technologische singulariteit ontstaat, dit niet direct het einde van de mensheid betekent.Voor een verdere bespreking van de wetten van Asimov verwijs ik naar het essay van Luuk Oudshoorn en Tim Broenink, elders in dit boek. Alhoewel er maar vier wetten van Asimov zijn, en de wetten op het oog redelijk rechtlijnig lijken, wijst Asimov er in zijn eigen boeken al op dat er verschillende mazen in zijn wetten zitten. De wetten zijn, vaak door definitiekwesties, op verschillende manieren te interpreteren, hierdoor kan de robot zonder de wet te overtreden een actie uitvoeren die haaks staat op de bedoelingen van de wetten. De wetten van Asimov laten goed zien hoe moeilijk een technische singulariteit op het moment van ontstaan met maatregelen in de hand te houden is, zeker als men te maken heeft met schepsels die intelligenter zijn dan de bedenkers van de maatregelen. Een intelligentie-explosie op deze manier gecontroleerd laten verlopen zou op basis van dergelijke argumenten afgedaan kunnen worden als schijn. Hiermee rijst de vraag of de mensheid het überhaupt zo ver wel zou moeten laten komen. In het geval dat een singulariteit ooit tot de mogelijkheden behoort kan men deze vraag met een volmondig nee beantwoorden, uitgaande van het welzijn van de mensheid. De vraag hoe een ontwikkeling in de richting van een dergelijk punt voorkomen moet worden is een stuk moeilijker te beantwoorden. In de overbekende sciencefictionreeks Dune is het creëren van een machine die enigszins lijkt op een menselijk brein verboden (Herbert, 1985). Het feit dat dergelijke praktijken verboden zijn geeft echter ook aan dat bepaalde individuen hoogstwaarschijnlijk de neiging hebben ze tóch uit te gaan voeren. Een machine die lijkt op het menselijk brein en tegelijkertijd misschien wel miljoenen malen capabeler is heeft vreselijk veel potentiële macht, waarschijnlijk zullen verschillende partijen, misschien zelfs overheden, geïnteresseerd zijn in dergelijke technologie. De kans dat een dergelijke machine na verloop van tijd toch gemaakt zal worden is naar mijn idee zeer groot, vooral omdat het gevaar in de details schuilt. Naar mijn idee is het indammen van technische ontwikkeling zeer moeilijk, vooral omdat er wel ergens altijd partijen zijn die profijt hebben bij een bepaalde ontwikkeling. De opkomst van het milieubewuste denken is een goed voorbeeld van hoe moeilijk het is om technologische ontwikkeling überhaupt te beïnvloeden. Na vele jaren politiek en grote inspanningen via milieubewegingen en de media is het vandaag de dag zo dat autofabrikanten hun beleid steeds meer richten op het produceren van milieubewuste auto’s. Dit voorkomt echter niet dat er nog steeds Ferrari’s en SUV’s ontwikkeld worden. Het is erg moeilijk om een voorbeeld te noemen van een
229
Vooruitgang
technologische ontwikkeling die echt stopt. Ondanks alle proliferatie zijn er nog steeds atoombommen. Tegenwoordig zijn ze zo ontwikkeld dat de mensheid gemakkelijk half Europa van de kaart zou kunnen vegen. Ook al is het nut van dergelijke ontwikkelingen naar mijn idee redelijk ver te zoeken, toch blijven deze ontwikkelingen bestaan. Het verschil tussen de atoomboom en bovenmenselijke kunstmatige intelligentie is dat we de van de atoombom weten hoe gevaarlijk deze is, bovendien hebben we hier het heft praktisch altijd in eigen handen.
230
Alhoewel technologische ontwikkelingen moeilijk te stoppen zijn is er toch een factor die daarin een rol kan spelen: Geld. Het slijk der aarde dat niettemin van groot belang is voor onderzoek, zeker bij ambitieuzere projecten. Als overheden de problemen van dermate complexe kunstmatige intelligentie op tijd inzien, dan zou het dichtdraaien van de geldkraan onderzoek zozeer kunnen verlammen dat bovenmenselijke artificiële intelligentie er niet komt. Het is echter de vraag hoe lang een dergelijke strategie vol te houden is. Het toekomstbeeld van vooruitgang Aan de hand van het voorbeeld van de technologische singulariteit heb ik aan de ene kant getracht aan te tonen hoe belangrijk terugkoppeling werkelijk kan zijn bij vooruitgang, en dat technische vooruitgang een gevaar kan zijn voor de maatschappij. Aan de andere kant twijfel ik nog steeds aan de mogelijkheden die mensheid heeft betreffende het indammen van technologische vooruitgang, ook al is de eigen veiligheid in het geding. Alhoewel het model van Toffler laat zien dat in de laatste vijftig jaar terugkoppeling bij technische ontwikkeling steeds belangrijker is geworden, denk ik dat het een nog grotere rol moet gaan spelen. In hoeverre dit mogelijk is hangt af van een aantal factoren. Mensen zijn zich tegenwoordig redelijk bewust van de nadelen die kleven aan technische ontwikkeling, de wil en kunde om echt in te grijpen moet echter wel aanwezig zijn. In het kader van de informatierevolutie wordt het in ieder geval steeds makkelijker om als individu bewust te raken van de wereld om ons heen. Alhoewel de informatierevolutie er toe leidt dat terugkoppeling bij vooruitgang steeds beter mogelijk wordt kleven er ook nadelen aan dit fenomeen. De mens als individu wordt steeds afhankelijker van de informatievoorzieningen die om hem of haar heen zijn opgebouwd. De hoeveelheid informatie die tegenwoordig op internet te vinden
is overstijgt waarschijnlijk de hoeveelheid informatie die men tot zich neemt in een gemiddelde universitaire opleiding. Een internetgebruiker moet wel verdomd geniaal zijn om de stroom aan informatie zo te verwerken dat deze net zo nuttig is als de gemiddelde universitaire opleiding. De mogelijkheden om dit te doen komen er echter steeds meer. Intelligentie-amplificatie is in de afgelopen jaren heel erg toegenomen, al is het risico dat deze vooruitgang de maatschappij problemen oplevert inaar mijn idee aanwezig. De drie golven in het model van Toffler werden alle ingeluid door een technologische revolutie. In die zin zijn er oneindig veel mogelijkheden voor een vierde golf: misschien wordt deze ingeluid door onbeperkte mobiliteit, misschien door superieure kunstmatige intelligentie. In het eerste geval zou ik de gevolgen niet kunnen bedenken, in het tweede geval zou ik dit niet willen. De gevolgen van de informatierevolutie zouden ervoor kunnen zorgen dat mensen steeds meer het gevaar van technologische ontwikkeling op waarde schatten. In die zin zou de aard van de informatierevolutie ertoe kunnen leiden dat de technologische ontwikkeling stagneert en dat er dus nooit een vierde golf komt. Ik moet bij dit alles wel een grote kanttekening plaatsen. Een idee als de technologische singulariteit is erg hypothetisch, en de mogelijkheid om in te grijpen in technologische vooruitgang lijkt vandaag de dag erg klein. Naar mijn idee is het van groot belang dat bij het idee van maatschappelijke vooruitgang het idee van het welzijn van de mensen centraal staat en als hoofddoel wordt gezien. Onafhankelijk van de vraag hoever de techniek zich zal ontwikkelen, dient technologische ontwikkeling steeds gezien te worden als een hulpmiddel in plaats van een doel. Bronnen Isaac Asimov, I, Robot, New York: Doubleday & Company, 1950. I. J. Good, ‘Speculations Concerning the First Ultraintelligent Machine’, Advances in Computers, vol. 6, 1965. Frank Herbert, Dune, Berkley Books, 1985. Michael Kanellos, ’New Life for Moore’s Law’, Link: http://news.cnet.com/New-life-forMoores-Law/2009-1006_3-5672485.html, 2005. Alvin Toffler, The Third Wave, London: Collins, 1980. Vernor Vinge, Essay on the Technological Singularity, ooorspronkelijk gepresenteerd op het VISION-21 Symposium in het Ohio Aerospace Institute, Link: http://mindstalk.net/ vinge/vinge-sing.html , 1993.
231
Vooruitgang
Van voor naar achter Een gebied waar we (bijna) allemaal mee in contact komen is de gezondheidszorg. Constant verschijnen er nieuwe medische snufjes op de markt en worden er oorzaken van ziektes gevonden. Ook moeten we ons voorbereiden op de vergrijzing en de bezuinigingen die worden doorgevoerd. De toekomst lijkt kortom meer zorg voor minder geld in te houden. Om hetzelfde zorgniveau voor minder aan te kunnen bieden zal de gezondheidszorg moeten ontwikkelen. De zorg moeten vooruitgaan op verschillende gebieden. Dit betekent dat er verschillende dingen moeten gebeuren: het nemen van politieke beslissingen, het ontwikkelen van nieuwe technieken en medicijnen, de mogelijke herindeling van de zorg. Kortom goedkopere maar betere zorg en dat met tevreden patiënten. Dit interview verdiept zich in de huidige mening over vooruitgang. Hoe staan we eigenlijk tegenover vooruitgang in de zorg? Wat verstaan we onder vooruitgang? Gaan we eigenlijk wel vooruit? Hoe verklaar je de heersende onvrede? Zijn daar oplossingen voor te bedenken? Om deze vragen te beantwoorden heb ik verschillende mensen (zowel zorgvragers als zorgverleners) gevraagd naar hun mening over vooruitgang in de zorg.
Interview door Eva Leemans over de vooruitgang in de zorg en bijkomende problemen
232
Wat zien wij als vooruitgang in de zorg? Zelf versta ik onder vooruitgang in de zorg het ontwikkelen van behandelmethodes waardoor patiënten effectiever, beter en minder invasief geholpen kunnen worden. Dit is natuurlijk helemaal ontstaan vanuit mijn studie waarin ontwikkelingen op dit gebied centraal staan. Onder de ondervraagde heersten heel andere meningen. Een citaat kenmerkt de lijn van de antwoorden: “Vooruitgang in de zorg zou zijn als er méér tijd per patiënt/ bewoner/ cliënt te besteden zou zijn, in plaats van middeltjes die maken dat je steeds minder tijd aan iemand hoeft te besteden.” Mensen willen goed geholpen worden, hieronder valt het krijgen van genoeg aandacht. Op dit punt zien sommigen helemaal geen vooruitgang. Dit heeft verschillende redenen: “De tijd die we aan de mensen kunnen/mogen besteden wordt steeds minder. Dingen
die tot de basiszorg behoren gebeuren nu alleen nog als er tijd over is; bijvoorbeeld nagels knippen, douchen, haren wassen dit gebeurt soms echt weken niet. Een rustig praatje maken is er praktisch niet meer bij, tijdens de verzorging praat je met de cliënt, en vervolgens de rest van de dag bijna niet meer.”, “Er gaat meer en meer tijd zitten in administratieve taken waardoor de tijd die je aan de mensen kunt besteden weer minder wordt.”, “Besluiten worden genomen vanuit de hogere functies, mensen die op kantoor zitten en die geen idee hebben wat er zich op de werkvloer afspeelt.” Wat sommige mensen vergeten is dat vooruitgang verschillende perspectieven kent. Zoals een van de ondervraagde mooi verwoordde: “Je moet onderscheid maken in de vooruitgang tussen de medische wetenschap - wat is er allemaal mogelijk aan behandelingen - en de dagelijkse praktijk in ziekenhuizen, huisartsenpraktijken, behandelcentra, revalidatiecentra, enzovoorts. Misschien moet je de farmaceutische industrie in deze beschouwing ook nog een plekje geven. Het geheel van de gezondheidszorg, daarin speelt zoveel meer een rol dan alleen het streven naar vooruitgang.Wat voor de politiek vooruitgang is, of voor de farmaceutische industrie of een ziekenhuis, is niet noodzakelijkerwijs een (evenredige) vooruitgang voor de patiënt.” Iedere invalshoek streeft andere doelen na en heeft andere verwachtingen van de zorg. Patiënten hierin willen vooral aandacht (en daarmee ook tijd) van de behandelaar, de politiek streeft naar een goedkopere (en het liefst ook betere en snellere) zorg en de zorgindustrie, waaronder de farmaceutische industrie valt, streeft naar betere zorgmogelijkheden (de wetenschap) maar ook naar winst. Door deze verschillende invalshoeken kunnen er conflicten ontstaan tussen de dagelijkse praktijk, de wensen vanuit de maatschappij en de wetenschap. Deze conflicten zorgen veelal voor onvrede binnen een of meerdere van de groepen. Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen voeden de vergrijzing doordat mensen langer leven. Deze wetenschappelijke ontwikkelingen zijn niet voor iedereen positief, zo bestaan er verschillende schrijnende kwesties; “Legio patiënten met ernstige en/of acute aandoeningen overleven met moderne methoden. Maar hoe? Duizenden patiënten gaat het goed af, duizenden patiënten komen te overlijden, en er zijn ook duizenden patiënten die tussen het wal en het schip vallen met moderne methoden. Ze overleven het, maar liggen dan aan de beademing. Liggen te liggen, hebben geen uitzicht op verbetering.”, “Dit vraagstuk speelt ook op mijn afdeling neonatologie, we kunnen baby’s steeds prematuurder in leven houden, maar niet zelden resulteert dit in zwaar beschadigde
233
Vooruitgang
234
kinderen. Ook een resultaat van de vooruitgang.Vooruitgang maakt meer mogelijk, maar maakt niet alleen het gewenste mogelijk maar ook het ongewenste.” Deze voorbeelden over de nadelen van wetenschappelijke vooruitgang illustreren een algemener probleem. Uiteenlopende invalshoeken gaan nooit volledig samen. Beslissingen die voor de wetenschap, industrie en maatschappij goed uitkomen kunnen voor de individuele patiënt funest zijn. Maar vanuit welk perspectief zouden we dan moeten kijken, de patiënt, het personeel in de zorg, de maatschappij, de industrie? Een lastige kwestie waar we nooit helemaal uit zullen komen. Onvrede zal waarschijnlijk in een zekere mate blijven bestaan. Welke problemen en welke soorten onvrede bestaan er? Problemen zijn er te over: te weinig geld, te veel administratie en vele managers die niet op de werkvloer staan.Vooral dat laatste roept onvrede op. Managers kennen de werkvloer niet en nemen daardoor niet altijd de beste beslissing. Bovendien zouden ze soms alleen maar kijken naar de resultaten op korte termijn: “Op papier kan iets mooi lijken, maar de praktijk zegt zo vaak iets anders. Als iemand redelijk onverwacht binnenkort overlijdt dan zijn we daar in het aantal personeelsleden niet op berekend, je rent dan zo vaak je kan even langs om te kijken hoe het er bij staat, je doet het hoognodige, maar dan ren je weer verder, er wachten nog een heel aantal andere mensen op je die ook graag verzorgd willen worden. Het geeft je continu het gevoel de mensen tekort te doen.” Ook bij grotere organisatiestructuren zijn er problemen. De verschillende organisaties werken langs elkaar waardoor de administratieve werkzaamheden zich kunnen opstapelen. Ook vanuit de patiënt gezien mag er meer sprake zijn van samenwerking tussen de disciplines: “Bij opname valt het me op dat er weinig samenwerking is, vaak wordt er door verschillende personen hetzelfde gevraagd en informeren ze elkaar niet.Volgens mij kan dat veel effectiever.” Al deze organisatorische verschillende lagen/structuren vergeten soms waar het om zou moeten draaien, de patiënt: “Vooral sinds de ‘marktwerking’ is losgelaten op de gezondheidszorg, wordt de mens met een zorgbehoefte als een product gezien. Een product dat je zo goedkoop mogelijk moet houden. En blijkbaar heerst er het idee dat dit voornamelijk goedkoper zou moeten kunnen door te bezuinigen op het bieden van menselijke zorg.”
En als je dan toch aan het klagen bent. Het salaris kan ook beter.Volgens sommigen is het salaris maar iets hoger dan een uitkering terwijl er wel veel verantwoordelijkheden gedragen moeten worden. Zijn er oplossingen? Volgens sommige geïnterviewden zouden al deze problemen makkelijk opgelost kunnen worden indien er meer geld was. Hier heerst helaas een chronisch tekort aan. Met geld kan er meer personeel aangenomen worden, betere ziekenhuizen gebouwd en betere beslissingen genemen. Helaas is de geldboom nog niet ontdekt. Gelukkig zijn er wel andere oplossingen te vinden. Ik wil beginnen bij de kleine, makkelijk uit te voeren oplossingen. Een simpele oplossing is het aanbieden van een typcursus. Door de komst van het elektronische dossier zitten zorggevers soms langer dan nodig te typen. Een typcursus kan dit deel van het vele werk sneller maken. Mogelijk kunnen er meer vrijwilligers ingezet worden, vele handen maken immers licht werk. Toch zijn hier de meningen over verdeeld.Volgens sommigen zouden vrijwilligers alleen maar meer tijd kosten. Ook de werving zou steeds lastiger gaan. “Vrijwilligers komen aan mij vaak de weg vragen, terwijl zij ervoor zijn de patiënt naar de juiste plek te helpen.”, “Vrijwilligers zijn vaak oudere mensen die met pensioen zijn, maar de leeftijd van wanneer je met pensioen kan wordt hoger, dus mijn inziens komen er ook steeds minder vrijwilligers, helaas.” Veel van de onvrede lijkt te komen door beslissingen van hogerop, de politiek en de managers. Om hier een oplossing voor te vinden zou de organisatie veranderd moeten worden, er zijn kennelijk te veel regeltjes en managers. Door de regelbrij op te heffen kan de zorg al een heel eind verbeteren. Een van de geïnterviewden wees me op een instelling in het noorden van het land die experimenteert met een afdeling zonder regels. “Door alle aandacht voor risicobeheersing is er geen ruimte meer voor gewone menselijke aandacht” volgens bestuurder Jannie Nijlunsing (Artikel website van Hoeckel.nl “Zorgcentrum schrapt alle regels”).Veel regels leveren inderdaad onvrede op, hiervan een kort voorbeeld: “Nieuwe klant heeft zijn pols gebroken, heeft hierdoor moeite met alledaagse dingen. Nou ga er maar aan staan, indicatie regelen bij het CIZ, er zijn 4 zorgmomenten op een dag nodig, maar wij krijgen de maaltijd verzorgen en het bed
235
Vooruitgang
236
opmaken niet geïndiceerd want dat valt onder de huishoudelijke verzorging en loopt via de gemeente. Je moet dus heel creatief zijn om een zo hoog mogelijke indicatie te krijgen om toch die belangrijke boterham tussen de middag te smeren.”. Evenals de regels zijn sommige van de geïnterviewden de managers liever kwijt dan rijk. “Het kan allemaal met minder managers, die kosten handenvol geld en wat doen ze nou eigenlijk. In de thuiszorg kan de wijkverpleegster een hoop betekenen, hebben we echt geen manager voor nodig.” Gelukkig worden er in de gezondheidszorg ook goede besluiten genomen die goede ontwikkelingen in gang zetten. “Het mooie is dat er in de gezondheidszorg erg goede ontwikkelingen zijn. Neem nu de geestelijke gezondheidszorg. Er is nu ingezet op wijkgericht werken bijvoorbeeld. Aangezien een deel van de AWBZ naar het WMO gaat (gemeente dus) zullen instanties in de gemeente (of in de wijk) zich onmisbaar moeten maken zodat de gemeente deze zorg ook voor mensen inkoopt. Hier zijn mooie ontwikkelingen mogelijk aangezien op gemeentelijk niveau verschillende instanties de handen in elkaar slaan om de zorg laagdrempelig te maken, samenwerking te verbeteren, meer betrokken te zijn bij de mensen in de buurt door bijvoorbeeld hulpverleners de wijk in te sturen.” Conclusie De vragen in dit interview brachten bij veel geïnterviewden verschillende soorten van onvrede naar boven. Ik kan dus veilig stellen dat er een hoop onvrede in de zorg bestaat. Het grootste deel van deze onvrede komt voort uit het tekort aan geld waardoor patiënten te weinig aandacht krijgen, zorggevers veel werk hebben, er een administratieve rompslomp bestaat en niet altijd de meest ideale oplossing gekozen wordt. Gelukkig zijn er ook goede ontwikkelingen en bestaat er op sommige gebieden wel degelijk vooruitgang in de zorg. Een belangrijk punt dat naar voren kwam in dit interview is dat er verschillende perspectieven bestaan. Bij ieder perspectief is een andere groep betrokken.Vanuit verschillende perspectieven worden er andere besluiten genomen en anders tegen een probleem aangekeken. Met een besluit kan je dus nooit alle groepen tevreden stellen, er zal altijd enige vorm van onvrede bestaan. Sommige mensen zullen het besluit zien als vooruitgang terwijl anderen hun wereld zien instorten. Het is lastig om een perspectief te kiezen waarvandaan we een besluit moeten nemen. Je zou kunnen zeggen
het maatschappelijke perspectief omdat dit iedereen aangaat, maar dan vallen er misschien patiënten tussen regelingen door. Zouden we vanuit de patiënt kijken dan zou de zorg mogelijk erg duur en lastig te organiseren worden, individuele behoeftes verschillen nou eenmaal. Kortom perspectiefkeuze bij besluitvorming is een lastig probleem waar we nooit helemaal uitkomen.
237
Vooruitgang
Het één of het ander Column door Jessica Steur
238
Op 9 maart 2011 werden de Big Brother Awards weer uitgereikt, waarbij verbijsterd werd gereageerd op de pandbrigades die uitkeringsgerechtigden in hun eigen woonomgeving controleren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestempelt het verlenen van toegang tot woningen als een ‘wettelijke verplichting’ van de bewoners. Het weigeren hiervan geeft de pandbrigades toestemming om toegang tot de woning te forceren, maar ook als de bewoners niet thuis zijn mag een slot worden doorgeboord. En dit alles zonder dat de bewoner ook maar ergens van wordt verdacht. Ik vind het geen verrassing dat dit wetsvoorstel als grote winnaar is aangewezen, maar een uitzondering op de huidige ontwikkelingen is het zeker niet. Denk maar eens aan de ‘gated communities’ die opgezet zijn in Lelystad: complete wijken met hekken, camera’s en portiers. Als dat geen Big Brother gevoel opwekt, wat dan wel. Een minder vrijwillige inbreuk op privacy is het voorstel van de Rotterdamse korpschef Paauw om het DNA van alle Nederlanders op te slaan en zo de pakkans in het geval van een misdaad te vergroten. Tevens is Nederland afluisterland nr. 1. Je hoeft niet eens verdachte te zijn wanneer de politie je telefoon wil tappen, want de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden maakt het mogelijk dit alles buiten jouw medeweten om te doen. Nu heb je niets te vrezen als je niets te verbergen hebt,
lijkt het, maar is dat wel zo? Wat gebeurt er als alle vertrouwelijke gesprekken worden opgenomen, geregistreerd en opgeslagen met het risico dat deze informatie op straat komt te liggen? Gaat Nederland door al deze wetsveranderingen en ontwikkelingen niet te veel op een politiestaat lijken? Zal het ertoe leiden dat we een keuze moeten maken tussen veiligheid en privacy? Misschien zelfs wel tussen veiligheid en veiligheid. Dit in de zin van ons traditionele idee van veiligheid en de veiligheid van het anoniem zijn zonder dat er allerlei informatie over je wordt opgeslagen. Nu is Nederland een relatief veilig land en blijken mensen zich ook niet erg onveilig te voelen. Dus vanwaar die inbreuken op privacy? Ik denk dat de onvrede met de huidige ontwikkelingen voorkomt uit het feit dat we als welvarend
land het beste en het liefst ook alles tegelijk willen. We willen ons veilig voelen en accepteren daarvoor inbreuk op onze privacy, maar tegelijkertijd willen we ook eigenlijk geen inbreuk op onze privacy ervaren. De mogelijkheden die
vooruitgang biedt lijken alles dus alleen maar ingewikkelder te maken. Alles kan, alles mag, en dat leidt tot een dilemma. Dan vraagt vooruitgang om te kiezen of te delen.
Wat willen we: vooruit of niet achteruit?
239
240
GE GE LO LO OF OF GE LO GEOF LO OF
GELOOF Sébastian de Bone (Technische Natuurkunde) Gréanne Leeftink (Technische Bedrijfskunde) Britta Semlianoi (Psychologie)
241
Geloof
Inleiding Een veelbesproken onderwerp, ook tijdens de honoursavonden, is het onderwerp geloof. Kan dat eigenlijk nog wel, geloven in een wetenschappelijke wereld? En nog een stap verder: geloven en wetenschap bedrijven? Op wat voor manier denken mensen over geloof? Waarom zouden mensen gaan geloven?
242
Het is een katern vol verrassende invalshoeken. Geloof wordt op zowel traditionele als vernieuwende wijze beschouwd. We laten een diverse groep mensen aan het woord. Zowel een christen, een agnost, een ‘ietsist’ en een atheïst geven een reactie. In het essay, geschreven door Gréanne Leeftink, wordt gekeken of geloof en wetenschap elkaar uitsluiten. De column ‘Wetenschap beoefenen terwijl het absurd is?’ is door Sébastian de Bone samen met Henk Procee geschreven. We sluiten af met het interview van Britta Semlianoi, waarin gekeken wordt naar de denkstijlen van verschillende typen mensen in de keuze om wel of niet te geloven.
Als gelovige natuurwetenschapper Essay door Gréanne Leeftink Is het toeval dat in de zeventiende eeuw, tegelijkertijd met een groeiend verzet tegen godsdienstige dogma’s, de natuurwetenschappen opkwamen? De natuurwetenschappers van toen kregen de mogelijkheid om een bovennatuurlijke werkelijkheid los te laten, en op zoek te gaan naar natuurlijke oorzaken, is hiervoor een veelgenoemd argument. Ook in onze tijd wordt dit nog steeds gedacht. Geloof en wetenschap worden meer en meer gezien als twee houdingen die elkaar in de weg staan. Uit onderzoek is gebleken dat maar 17% van de Nederlandse hoogleraren in God gelooft en 44% zichzelf atheïst noemt. De overige deelnemers noemden zichzelf ‘ietsist’ of agnost. Zo’n 20% van de hoogleraren geeft aan een gelovige collega niet serieus te kunnen nemen, om zijn achtergrond. (ForumC, 2011) Wanneer je dit vergelijkt met het deel van de algehele Nederlandse bevolking dat aangeeft atheïst te zijn, zie je dat dit maar 14% van de bevolking is (Bernts, Dekker, & Hart, 2007, pp. 40-41). Het verschil in levensbeschouwing tussen wetenschappers en de gemiddelde bevolking is dus groot. Komt dit door het hogere opleidingsniveau? Maakt een wetenschappelijke instelling een religieuze levensbeschouwing onmogelijk? In dit essay zal ik niet kijken naar de vraag of God bestaat. Wel sta ik stil bij de vraag of het gerechtvaardigd is om gelovige wetenschappers af te wijzen om hun religie. Is het terecht dat geloof en wetenschap vaak als twee fundamenteel verschillende en elkaar tegenwerkende polen worden gezien? Of sluiten geloof en wetenschap elkaar eigenlijk helemaal niet uit en kun je zonder problemen een goede, gelovige wetenschappelijk onderzoeker zijn? Het begin van de natuurwetenschap Het is interessant om te zien hoe er tegenwoordig over de belangrijkste wetenschappers van vroeger wordt gedacht. Mensen als Charles Darwin en Galileo Galilei worden vaak aangehaald als voorbeelden van wetenschappers die door de kerk ontmoedigd werden in hun onderzoek. Gelukkig voor ons, zijn hun ideeën toch bewaard gebleven. Maar ook
243
Geloof
de ideeën van een heleboel andere onderzoekers. Grote wetenschappers, grondleggers van vakgebieden, zoals Copernicus, Kepler, Pascal, Newton, Boyle, Faraday, Mendel en Planck, vonden hun ontdekkingen niet in strijd met God en een aantal van hen was zelfs toegewijd christen. Met de woorden van Newton uit zijn Principia (1687/2004): “The most beautiful system of the sun, planets, and comets, could only proceed from the counsel and dominion of an intelligent and powerful Being.” Pas in de negentiende eeuw werden geloof en wetenschap gezien als tegenpolen. In de eeuwen daarvoor waren de meeste natuurwetenschappers (zoals wij ze nu noemen, want toen was dat begrip nog niet bekend) ervan overtuigd dat de bijbel en de natuur elkaar niet tegenspreken. 244
Al deze wetenschappers waren op zoek naar kennis over Gods schepping, opdat ze daarmee God groot konden maken. Dit was voor hen de basis van hun wetenschappelijke onderzoek. Met de woorden van Kepler: “Ik wilde altijd theoloog worden, maar zie nu eens hoe, dankzij mijn inspanningen, God via de astronomie geprezen wordt.” De drijfveer van het wetenschappelijke werk kwam dus voort uit een christelijke visie. Geloof en wetenschap Om verder in te gaan op de spanningen tussen geloof en wetenschap, is het belangrijk om stil te staan bij wat er verstaan wordt met geloof. In dit artikel wordt het aanhangen van het christendom gezien als geloven. Hiermee sluit je natuurlijk veel andere stromingen uit, zoals de Islam, het Hindoeïsme en het Boeddhisme. Ook binnen het christendom zijn er verschillen. Maar belangrijker zijn de overeenkomsten. Als christen ben je monotheïst, dat wil zeggen, je gelooft in één God. Binnen de natuurwetenschappen zijn er volgens mij drie grote vraagtekens te plaatsen bij het christendom. Allereerst het bestaan van een God. Hiermee zeg je dat er een bovennatuurlijke kracht is die invloed uitoefent. Ten tweede de onverklaarbare gebeurtenissen die gebeuren in de bijbel, zoals bijvoorbeeld het levend worden van overleden personen. Hetzelfde geldt voor het derde vraagteken, het ontstaan van de aarde. Een door God geschapen universum wordt vaak als tegenstrijdig ervaren met de evolutietheorie van Darwin.
God Als wordt aangenomen dat God bestaat, zou dat op de natuurwetenschappen nogal wat invloed hebben. Door God te erkennen, erken je dat er een niet-waarneembare, bovennatuurlijke kracht bestaat. Er zijn twee manieren waarop je tegen een god aan kunt kijken. De eerste is een god die het universum heeft geschapen, maar er daarna niet meer op in kan grijpen. Het gaat dus om een scheppende god die verder geen invloed meer heeft, en van de zijlijn toekijkt. Dit heet ook wel het deïsme.Voor veel mensen is dit makkelijker te accepteren dan de tweede mogelijkheid, een god die het bestaan heeft geïnitieerd, maar ook nu nog merkbaar aanwezig is. Hierbij geloof je dus in een schepping, maar ook in een immanente god. Op de wetenschap heeft het bestaan van een bovennatuurlijke kracht naar mijn mening weinig invloed. Wetenschap kan namelijk alleen natuurlijke, waarneembare oorzaken onderzoeken en kan niets zeggen over andere oorzaken. Dit is géén bewijs dat er geen andere oorzaken kunnen bestaan, alleen maar dat niet-natuurlijke oorzaken met wetenschap niet gevonden kunnen worden (Keller, 2008). Wetenschap kan niets zeggen over theologie en een niet-natuurlijke oorzaak kan met wetenschap niet gevonden worden. Dit concept is in een model gegoten door de evolutiebioloog Stephen Jay Gould. Als tegenstander van het creationisme, vatte hij de relatie van wetenschap en religie samen als NOMA, Non Overlapping MAgisteria. Kortom: niet overlappende terreinen. Hij zegt hierover: “NOMA represents a principled position on moral and intellectual grounds, not a mere diplomatic stance. NOMA also cuts both ways. If religion can no longer dictate the nature of factual conclusions properly under the magisterium of science, then scientists cannot claim higher insight into moral truth from any superior knowledge of the world’s empirical constitution.” Het gaat dus niet alleen maar over de invloed van religie op wetenschap, maar ook van wetenschap op religie. Ze overlappen elkaar niet, en kunnen volgens Gould geen invloed op elkaar uitoefenen. De combinatie van beide is wel mogelijk, juist omdat ze elkaar niet beïnvloeden.
245
Geloof
Schepping Het ontstaan van de aarde is voor elke wetenschapper een interessant onderwerp. Iedereen heeft wel eens nagedacht over hoe de aarde is ontstaan en waar de tijd is begonnen. Het is interessant om te merken dat wetenschappers gemakkelijker accepteren dat een god de wereld heeft geschapen, dan dat deze god ook nu nog kan interveniëren. Toch bestaat er ook een groep wetenschappers die hun vertrouwen stellen op een interveniërende god. Dit maakt duidelijk dat ook wetenschappers het onderling niet eens zijn over het ontstaan van de aarde. 246
Dé wetenschappelijke theorie over het leven op aarde is de evolutietheorie. Voortbouwend op het originele werk van Darwin, is er steeds meer duidelijkheid gekomen over hoe het leven op aarde zichzelf kan aanpassen aan natuurlijke omstandigheden. Wanneer je hier als wetenschappelijk christen over nadenkt, kun je niets anders dan dit accepteren. Niet alleen ligt er wetenschappelijk bewijs, ook is het niet meer dan logisch dat micro-evolutie plaats moet hebben gevonden. Als christen geloof je in een schepping van de wereld. Adam en Eva zijn daar als eerste mensen op aarde geschapen. Op dit moment leven er veel verschillende mensen op de wereld. Blank en getint, klein en groot, blauwe ogen en bruine ogen, mensen zijn erg verschillend van elkaar. Al deze mensen zijn ontstaan uit twee mensen, Adam en Eva. Dit is dus ook een soort van micro-evolutie. Wanneer je dus gelooft in de schepping, kun je niets tegen de (micro-)evolutietheorie hebben, die we kennen van Darwin. Het wordt moeilijker wanneer de evolutietheorie als alomvattende theorie over de identiteit van de aarde wordt gepresenteerd. Hier kom je terecht in een grijs gebied. Er zijn wetenschappers die aan kunnen tonen hoe oud bepaalde delen van de aarde zijn. Maar dit betekent niet dat ze ook kunnen aantonen hoe de wereld is ontstaan. Wanneer je over het ontstaan van de aarde, of van het universum, nadenkt, kunnen je vragen niet met wetenschap beantwoord worden. Je bevindt je dan ofwel op het gebied van theologie, zoals christenen, ofwel van de filosofie. In de wetenschap ga je namelijk uit van natuurlijke wetten, constanten en aannames, die allemaal ook ergens hun oorsprong in moeten hebben.
Onverklaarbare gebeurtenissen Een moeilijk onderdeel van het christendom voor wetenschappers, is het geloven in onverklaarbare gebeurtenissen, ook wel wonderen genoemd. Zo’n gebeurtenis is goddelijk ingrijpen in de wereld. De persoon Jezus is hier een voorbeeld van. Hij is volgens de Bijbel aan het begin van zijn leven uit een maagd geboren en drie dagen na zijn sterven weer opgestaan uit de dood. Tijdens het leven van Jezus deed hij ook meerdere wonderen: plotselinge genezingen, doden opwekken, kwade geesten uitdrijven, voedsel op onverklaarbare wijze vermenigvuldigen, een hevige storm op commando stilleggen, en zo kan ik nog wel even verder gaan. Ook voor Jezus’ bestaan zijn er al meerdere onverklaarbare gebeurtenissen beschreven in de bijbel. Bijvoorbeeld in het Oude Testament. Jozua bad tot God: ‘Zon, sta stil boven Gibeon, maan, blijf staan boven de vlakte van Ajjalon.’ (Jozua 10:12-13). De zon bleef een volle dag boven aan de hemel staan, voordat ze onderging. Zo kon het volk van God een grote overwinning behalen op zijn vijanden. Wanneer je uitgaat van puur rationalisme, en natuurlijke oorzaken, is dit onmogelijk te geloven. Het kan niet gebeurd zijn. Maar is de werkelijkheid wel puur rationalistisch? En bestaan er wel alleen maar puur natuurlijke oorzaken? Een christen is van mening van niet. Maar staat dit dan per definitie zijn wetenschappelijke mogelijkheden in de weg? Het is belangrijk onderscheid te maken tussen wat mensen denken en wat ze onderzoeken. Dat een wetenschapper van mening is dat het verhaal van Jozua waar gebeurd is, betekent niet dat zijn wetenschappelijke werk onbetrouwbaar is. Daarbij moet nog wel een kanttekening worden gemaakt. Niet elke christen denkt hetzelfde over alle onverklaarbare gebeurtenissen. Zoals bijvoorbeeld bij de schepping. Hier is de ene christen van mening dat God de wereld in exact zeven dagen heeft geschapen, zij nemen de bijbel dus letterlijk. Andere christenen geloven in een meer poëtische uitleg van Genesis 1. Zij zien het als een mooi gedicht of gezang over de schepping, dat dus beschrijvend is (God heeft de wereld geschapen), maar niet letterlijk hoeft te worden genomen (het hoeven geen zeven dagen te zijn). Wel worden Genesis 2 en 3 als historie gezien, een combinatie van poëzie en proza, zoals die wel vaker voorkomt in de bijbel. Ditzelfde geldt voor andere onverklaarbare gebeurtenissen in de bijbel. Er zijn christenen die de beschrijvingen van sommige gebeurtenissen in de bijbel
247
Geloof
zien als poëtische beschrijvingen van Gods grote macht. Dit hoeft volgens hen dan dus niet letterlijk genomen te worden.
248
Ongeacht je denkbeelden is de wetenschappelijke potentie van gelovigen het beste uit te leggen aan de hand van een van de definities van wetenschap. Wetenschap wordt meer en meer gezien als een methodologie die volkomen objectief is. Interpretatie van data gebaseerd op de persoonlijke levensbeschouwing is hierbij uitgesloten. Daarom is het wanneer je wetenschap bedrijft niet mogelijk om theïstische argumenten toe te passen in je werk. Je moet namelijk objectief zijn, en dit moet ook te verifiëren zijn. Stel je voor dat je een niet-natuurlijke oorzaak aanneemt, dan is je wetenschappelijke werk in één klap niet meer falsifieerbaar en kan niemand het experiment herhalen. Je werk zal dan nooit als wetenschappelijk erkend worden. Een toepassing van religie op wetenschap is dus onmogelijk. De grondleggers van de natuurwetenschappen halen wel herhaaldelijk God aan in hun publicaties. Is hun werk dan wel wetenschappelijk? De wetenschap heeft in de afgelopen eeuwen een enorme verandering doorgemaakt.Verschillende mensen, zoals Karl Popper, hebben de criteria van goed wetenschappelijk onderzoek aangescherpt. Is het oorspronkelijke werk hiermee meteen onwetenschappelijk? Of moeten we hier wat voorzichtiger over oordelen? Omgekeerd Ik wil nog kort stilstaan bij het omgekeerde. Niet alleen natuurwetenschappers hebben moeite met gelovigen, ook gelovigen kunnen moeite hebben met de natuurwetenschap. Hoewel de natuurwetenschappen tegenwoordig steeds meer geaccepteerd zijn binnen deze populatiegroep, is er nog steeds een handjevol mensen dat er op deze manier over denkt. Het voornaamste argument hiervoor is dat Gods woord, de bijbel, de waarheid is, en alles wat daarmee in strijd lijkt te zijn, dus onwaarheid is. Daarbij moet je Gods geheimen niet proberen te ontrafelen. Dit is, naar mijn mening, bekrompen. Zoals Calvijn in het tweede deel van zijn Institutie in 1559 al zei, terwijl de meeste mensen om hem heen in die tijd zich verzetten tegen de natuurwetenschappen: ‘Zij die de wetenschappen ingedronken hebben …, komen met behulp daarvan tot een veel dieper inzicht in de verborgenheden der Goddelijke wijsheid’. Hij zag de uitkomsten van de natuurwetenschappen als extra reden om God te verheerlijken. Persoonlijk vind ik dat
elke gelovige zou moeten inzien dat de resultaten van de wetenschap aangeven hoe kunstig en ingenieus God de wereld heeft gemaakt, of, zoals Kepler zei, dat wetenschap “een weerspiegeling is van het denken van God”. Mensen die dat kunnen bevatten, hebben des te meer redenen om God te verhogen, en om zijn grootsheid te herkennen. Op deze manier zijn religie en wetenschap naast elkaar beide te accepteren en toepasbaar in het leven. Conclusie Concluderend kun je zeggen dat een persoon met een religieuze achtergrond zonder problemen in staat is om goed (natuur)wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Het geloof kan namelijk alleen een rol spelen in de drijfveer om wetenschappelijk onderzoek te doen, en beïnvloedt de uitkomst niet. Wetenschappelijk onderzoek gaat over natuurlijke oorzaken. Oorzaken die volgens een gelovige door God zijn bedacht en geïnitieerd, maar constant in de natuur aanwezig zijn. Met de uitkomsten uit het wetenschappelijke onderzoek kan een gelovige wetenschapper God grootsheid prijzen, terwijl hij samen met de niet-gelovige wetenschapper een beetje meer van de zichtbare werkelijkheid om zich heen begrijpt. Natuurlijk is het logisch dat er spanningen blijven tussen wetenschappers onderling. Door de kritische houding (hierover in een ander katern meer) die je als wetenschapper in spé wordt aangeleerd, blijf je altijd kritisch naar elkaars werk kijken. Maar extra kritisch zijn om de persoonlijke levensbeschouwing van een medewetenschapper is niet nodig. Wanneer er bij een gelovige wetenschapper toch een kritische blik op het werk wordt geworpen, denk dan: Wetenschappers zijn wetenschappers, nooit is iemand het helemaal met elkaar eens. Referenties Bernts, T., Dekker, G., & Hart, J. d. (2007). God in Nederland 1996-2006. Kampen: Uitgeverij Ten Have. Beukel, A. v. (1992). De dingen hebben hun geheim: Gedachten over natuurkunde, mens en God (8e ed.). Baarn: Uitgeverij Ten Have. Calvijn, J. (1994). Institutie (6e druk ed.). (A. Sizoo,Vert.) Delft: Uitgever Meinema.
249
Geloof
250
ForumC. (2011). Onderzoeksrapport Levensbeschouwing & Wetenschap, een Inventarisatie onder Nederlandse Hoogleraren. Amersfoort: ForumC. Gould, S. J. (sd). Stephen Jay Gould. Opgeroepen op 12 20, 2011, van Archive SJG: http:// www.stephenjaygould.org/library/gould_noma.html. Keller, T. (2008). In Alle Redelijkheid. (L. Runhaar,Vert.) Franeker: Uitgeverij Van Wijnen. NBV. Jozua 10:12-13. Newton, I. (2004). Selections from Newton’s Principia. (D. Densmore, Red.) USA: Green Lion Press. Shermer, M. (2010). Einstein’s God:What did the great physicist really believe about the deity? Opgeroepen op 12-19-2011, van Big Questions Online: http://www.bigquestionsonline. com/columns/michael-shermer/einstein%E2%80%99s-god. Wormer, P., Chavannes, L., & Koopmans, A. (2004). Kijk op Karma. Lotselementen in de levensloop. Zeist: Uitgeverij Christofoor.
Wetenschap beoefenen terwijl het absurd is? Column door Sébastian de Bone en Henk Procee Een beroemd middeleeuws gezegde luidt: “Credo quia absurdum”. “Ik geloof, omdat het absurd is”. Deze uitspraak is ontleend aan aan een langer fragment van Tertullianus, een van de kerkvaders. Hij schreef: “De zoon van God is gestorven; dit is geloofwaardig, omdat het absurd is. En eenmaal begraven herrees hij; dit is zeker, omdat het onmogelijk is.” Veel mensen zullen zich bij het lezen van deze woorden achter de oren krabben. Logischerwijs slaat het nergens op: waarom zou je iets onmogelijks voor zeker houden, enkel en alleen omdat het onmogelijk en niet te verklaren is? De enige oplossing uit deze paradox lijkt dan ook de aanname te zijn dat geloven een irrationele bezigheid is. Een gelovige doet er dan ook verstandig aan zich in andere bewoordingen uit te drukken: “Credo quamquam absurdum,” ofwel “Ik geloof, hoewel het absurd is.” Want dat geloven zo nu en dan onredelijk is, daar valt niet aan te ontkomen. Het is dan ook geen wetenschap, waar rationaliteit en objectiviteit de basis vormen en dergelijke paradoxen niet lijken te bestaan. Maar klopt deze boedelscheiding tussen geloof en wetenschap wel? Niemand minder dan Karl Popper – de meest kritische en rationalistische filosoof onder de filosofen – heeft ooit gezegd dat het aannemen van een rationalistische houding ook een soort geloofssprong is. En dan die paradoxen.
Zitten de logica en de wetenschap er niet vol mee? De barbier die iedereen scheert die zichzelf niet scheert is niet weg te branden uit logische handboeken. In de kwantummechanica lopen we voortdurend tegen het karakter van een elektron aan: is het in werkelijkheid een golf, of toch een deeltje? Of wat te denken van de grootvaderparadox uit de relativiteitstheorie: als tijdreizen mogelijk blijkt te zijn, wat gebeurt er dan als je terug in de tijd reist en je je grootvader vermoordt? Niemand die het weet, maar absurd is het wel. Het mag op zijn zachtst gezegd naïef genoemd worden om de acties van een almachtig wezen te analyseren met ons beperkte menselijke gereedschap. Als er daadwerkelijke iets of iemand bestaat, in staat om alles naar wens te creëren en veranderen (welke paradoxen dit dan ook
251
Geloof
weer in de hand werkt), is het dan niet een beetje bekrompen om aan te nemen dat het begrensd is door de gelimiteerde menselijke denkwijze? Maar is het niet net zo bekrompen om te denken dat we met
252
diezelfde vermogens de werkelijkheid op een vanzelfsprekende manier in de greep kunnen krijgen? Wetenschap en geloof - beide hebben iets absurds, zij het elk op eigen wijze.
Denken gelovigen anders? Interview door Britta Semlianoi
Respondenten: Gréanne Leeftink, Karel van Eijkeren, Katrin Semlianoi & Sébastian de Bone.
Over de jaren heen valt op dat het aantal gelovigen steeds minder is geworden. Terwijl het geloof vroeger een belangrijk deel van het leven heeft uitgemaakt, beschouwt tegenwoordig nog maar een derde van de Nederlandse bevolking het geloof als een belangrijk aspect van het dagelijks leven. Als redenen hiervoor worden vaak de opkomst van het rationalisme en later vooral het individualisme genoemd: Waar religie vroeger een soort standaard was is het tegenwoordig vooral een persoonlijke keuze – en daarmee komt ook de vraag naar argumenten. Argumenten tegen geloof zijn voor mijn gevoel vaak rationeel. Hierbij wordt regelmatig de evolutietheorie van Darwin genoemd, maar vooral ook het feit dat men het niet kan observeren, en daarmee niet kan bewijzen. Daarom wordt vaak gesteld dat wetenschap en geloof moeilijk kunnen samen gaan. Er zijn echter mensen in mijn omgeving die een wetenschappelijke opleiding volgen en tegelijkertijd wel gelovig zijn. Kennis over de evolutietheorie en het niet kunnen zien van een God zijn dus blijkbaar – tenminste voor sommige mensen – niet voldoende argumenten tegen geloof. Veel gehoorde stellingen van gelovigen zijn daarentegen dat ze niet helemaal kunnen geloven dat hetgeen wat er tegenwoordig bestaat toevallig en zonder toedoen van een God mogelijk is.Velen ervaren vooral ook steun door hun geloof en vinden de voorstelling vooral ook prettig. Dit heeft mij erg tot nadenken aangezet. Ik had het gevoel dat het bij argumenten voor het geloof vooral om gevoelens en ervaringen gaat, en positieve consequenties van het geloof, bijvoorbeeld het ervaren van troost in moeilijke tijden. Tegenargumenten die ik hoorde gingen vaak over feiten, bewijs (of vooral het gebrek ervan) en vooronderstellingen – namelijk dat men in iets moet geloven dat men niet kan zien.
253
Geloof
254
Hierbij moest ik vooral aan de denkstijlen van Procee denken. Procee heeft in zijn boek “Intellectuele passies” een aantal denkstijlen beschreven die mensen kunnen hanteren, waarbij elke mens meestal ook een bepaalde voorkeur heeft. Tegenargumenten deden mij erg denken aan de transcendentale, analytische en de rationalistische stijl, terwijl de voorargumenten meer de fenomenologische en pragmatische stijl schenen uit te drukken. De hermeneutische en dialectische stijl hebben vaak meerdere facetten en zouden misschien voornamelijk kunnen kunnen voorkomen bij mensen die niet helemaal zeker over hun attitude tegenover geloof zijn. Dit leidde vervolgens tot een aantal vragen die mij nieuwsgierig hebben gemaakt: Welke denkstijl wordt gebruikt door a) gelovigen en b) niet-gelovigen? Zou het kunnen dat gelovigen eerder geneigd zijn om een fenomenologische en pragmatische stijl te hanteren, waardoor zij vooral de positieve effecten van geloof (bijvoorbeeld dat het geloof hun kracht en moed geeft) en de gevoelens die zij ervaren (bijvoorbeeld vertrouwen, warmte, etc.) benadrukken? En zou het kunnen dat niet-gelovigen meer waarde hechten aan kennis en het kunnen bewijzen van aspecten in het leven (rationalisme) en het voor hen misschien een probleem is om zich over te laten aan de vooronderstelling, dat men een God of iets dergelijks nooit kan bewijzen (transcendentaal/analytisch)? Het interview werd daarom ook opgebouwd volgens de denkstijlen om persoonlijke waarden te achterhalen.Vervolgens heb ik het interview met vier verschillende personen gevoerd. Deze personen hebben allemaal gemeen dat zij of nog een wetenschappelijke opleiding aan de Universiteit Twente volgen of gevolgd hebben. Ook hun definitie van geloof kwam enigszins overeen. Allemaal beschouwden ze geloof als een soort “vertrouwen” of ”gedachte in een soort opperwezen”/ “God”, die de wereld geschapen heeft. We kunnen er dus behoorlijk zeker van zijn dat wij het tijdens het interview bij het concept “geloof ” wel degelijk over hetzelfde hadden. Ze konden echter nauwelijks meer verschillen in hun attitude tegenover geloof. De eerste persoon die ik heb geïnterviewd, Gréanne Leeftink, gaf aan “gereformeerd vrijgemaakt” te zijn en daarmee een duidelijke overtuiging te hebben dat een God bestaat die de wereld heeft geschapen en nog steeds
invloed heeft op wat er gebeurt op de aarde. Ze hoopt dat een voortvloeisel van haar geloof een positieve levenshouding is en wil ook graag “dat andere mensen zien dat ik geloof door mijn kijk op het leven en een positieve omgang met anderen”. Bij de vraag naar haar gedachten en gevoelens die het woord geloof bij haar opwekt komt naar voren dat ze het niet helemaal te bevatten vindt dat God uit liefde “zijn eigen zoon naar de aarde stuurt om mensen te redden en daarbij al hun zonden op zich nam”. Uiteindelijk voelt zij echter “dankbaarheid voor zijn genade en wil daarom naar een positieve houding streven”. Ze ziet om zich heen dat anderen niet geloven omdat zij een bewijs missen en moeilijkheden hebben om zich in deze tijden van individualisme afhankelijk van een God op te stellen. Zij zelf vindt echter dat zij “niet om God heen kan. Hij is zichtbaar in de schepping, via de Bijbel. Het kan niet zo zijn dat het heelal uit het niets is ontstaan”. Het geloof heeft volgens haar veel te maken met haar persoonlijke waarden. Zij vindt dat we dankbaar moeten zijn voor hetgeen God ons heeft gegeven en dat we moeten leren om ook naar de mensen om ons heen te kijken. Zo is haar houding vooral ook ontstaan door haar religie. Zij vindt het belangrijk dat mensen “eerlijk en oprecht zijn en proberen een goed mens te zijn”. Deze houding ziet zij bij zichzelf vooral als een gevolg van haar geloof. De antwoorden van Karel van Eijkeren laten een geheel ander plaatje zien. Hij geeft duidelijk aan niet gelovig te zijn, vooral omdat het daarbij om een “sprookje gaat – iets wat mensen graag willen horen maar wat niet waar is”. Ook roept het woord geloof bij hem ”weerstand en een negatief gevoel” op. Hij kan wel begrijpen dat sommigen geloven “omdat ze daarvan energie krijgen, positieve energie, en troost vinden, en ook degelijk een verklaring voor iets onverklaarbaars”. Deze persoon zoekt dus de redenen om wel te gaan geloven vooral in het pragmatisme. Hij vindt dit echter te gemakkelijk. Het geloof dient volgens hem als een snelle uitweg voor onzekerheden en hij kan zich daarin niet echt vinden.Verder vindt hij dat geloof is “voortgekomen uit macht om mensen op te voeden”. Hij kan zich hierin niet vinden omdat voor hem waarden als onafhankelijkheid en rationaliteit belangrijk zijn. Ook met de vooronderstelling, namelijk de “gedachte dat er een soort opperwezen is die de wereld heeft geschapen en bepaalt of we in ons leven goed of slecht zijn
255
Geloof
geweest” is hij het duidelijk niet mee eens. Het gebrek aan bewijzen speelt bij hem een duidelijke rol . Daarnaast stroken zijn waarden van onafhankelijkheid en rationaliteit niet met de vooronderstelling van geloof om zich afhankelijk van iets anders op te stellen, wat men niet kan bewijzen.
256
Katrin Semlianoi geeft aan niet in een God te geloven maar wel “in zichzelf, de mensheid en vooral het goede van de mens, vooral het samen kunnen oplossen van dingen, bijvoorbeeld hulp voor kanker”. Zij is daarom ook van mening dat een mens als Jezus wel degelijk kan bestaan (“vooral mensen die anderen mee kunnen trekken, door charisma, en veel helpen, maar vooral ook die iets tot stand kunnen brengen”). Bij de vraag naar haar associaties en opgewekte gevoelens komt vooral de tweeledigheid, die zij met geloof (en dan in engere zin met religie) verbindt, naar voren: Ze noemt steeds zowel positieve, vooral pragmatisch getinte aspecten zoals “hoop, sterkte, drijvende kracht, het bij elkaar brengen van mensen, dat zie je vaak terug bij een ramp” als negatieve aspecten van geloof, zoals “oorlog en verbazing erover, wat het met je doet, vooral door naïviteit, het klakkeloos overnemen van geloof zonder erover na te denken”. Redenen om in iets als een God te geloven zijn volgens haar vooral “veiligheid, zin, een goed gevoel, en een balans vinden bij confrontatie met negatieve dingen. Ook een soort saamhorigheid.” Ook zij noemt aspecten als het gebrek aan bewijs, de tijdgeest en beperkingen door geloof als tegenargumenten. Kritische reflectie is dan ook een belangrijke waarde die mede ermee te maken heeft dat zij niet in een God gelooft. Ter verduidelijking vertelt zij ook een verhaal over een vriend die op jonge leeftijd is overleden waardoor zij “zou hopen dat een God dit niet zou veroorzaken”. Opvallend is dat deze persoon een mengsel van argumenten gebruikt. Argumenten voor anderen om in God te geloven zijn vooral geformuleerd in termen van effecten, terwijl argumenten tegen geloof een mengsel zijn van bewijsvoeringsproblemen, vooronderstellingen en negatieve consequenties. Haar eigen geloof in het goede van de mens onderbouwt zij onder andere met waarden als het streven naar vooruitgang en positief denken, en pragmatische redenen als vooruitgang en samenwerking. Sébastian de Bone geeft al in het begin aan dat hij geen duidelijke antwoord
kan geven op de vraag of hij al dan niet gelovig is: “Ik beschouw mezelf (sinds kort overigens) als ‘agnost’; ik vind dat ik op basis van mijn ervaringen geen uitspraak kan doen over het bestaan van God”. Hij beantwoordt bijna elke vraag door beide kanten te belichten. Zo associeert hij geloof met zowel positieve (troost, een warm gevoel) als negatieve aspecten (misstanden binnen de kerk). Hij kan zich voorstellen dat - naast de opvoeding - troost in tijden van rouw en een goed gevoel in het algemeen een belangrijke rol spelen bij geloof. Dit is voor hem echter geen reden om te geloven, omdat dit vooral “bijverschijnsel” - en dus gevolgen - van geloof zijn, die “ook op een andere manier behaald kunnen worden (bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk, of een vereniging)”. Redenen waarom niet-gelovigen vaak niet geloven zijn, volgens hem, dat “geïnstitutioneerd geloof in het verleden en ook tegenwoordig nogal eens negatief in beeld komt (tegenwoordig bijvoorbeeld met het kindermisbruik binnen de Katholieke Kerk en eeuwen geleden al met de bekende misstanden)”, de opvoeding, eventuele beperkingen in de levenswijze door strenge regels die aanhangers van een geloof zouden moeten opvolgen en dat de evolutietheorie op school vaak wordt onderwezen “met een soort (meestal onbewuste) houding van ‘Dit is het bewijs dat God niet bestaat’”. De opvoeding en hoe de evolutietheorie op het onderwijs wordt overgebracht aan leerlingen zijn vooronderstellingen die tot gevolg hebben dat de meesten niet zullen geloven. Ook denkt hij dat er atheïsten zijn die het gevoel zullen hebben dat het geloof hun wordt opgedrongen via de verschillende media, en die zich daar dan ook graag tegen willen afzetten. Niet-gelovigen moeten zich er dan ook eigenlijk bewust van worden dat deze ervaringen bij hen tot vooroordelen hebben geleid over geloof. Daarom kunnen ook deze redenen om niet te geloven Sébastian niet overtuigen. Uiteindelijk komt hij tot de volgende conclusie: De vraag over hoe de wereld is ontstaan is “waarschijnlijk nooit te beantwoorden door mensen, en ik heb dan ook helemaal geen idee meer of er nou wel of niet een God bestaat. En omdat ik dus niets kan zeggen over het bestaan van God, heeft het ook weinig zin om me in te laten met geloof.” In het algemeen werden mijn aannames vooraf aan de interviews bevestigd. Alhoewel de voor- en tegenargumenten die zij gaven redelijk overeen
257
Geloof
258
kwamen verschilden zij toch in de denkstijl die ze hebben gebruikt in hun beredenering. Dit verschil was vooral duidelijk tussen de gelovige en de niet-gelovige persoon: Gréanne Leeftink kwam vaak terug op de houding als gevolg van het geloof (pragmatische denkstijl), Karel van Eijkeren benadrukte juist de woorden “onzin” en “sprookje” (rationalistische denkstijl).Vooral interessant om te zien was dat de middenpositie van de laatste twee personen op de dimensie “geloof ” werd weerspiegeld door een meer gevarieerde denkstijl. Hun antwoorden waren minder eenduidig. Toch komt het niet kunnen bewijzen bij beiden terug, wat echter verschillende gevolgen bij beiden heeft: Kritische reflectie leidt bij de derde persoon (Katrin Semlianoi) wel degelijk tot de conclusie dat zij niet in een God gelooft, terwijl de vierde persoon (Sébastian de Bone) geen eenduidige conclusie kan en wil trekken. Voorargumenten voor geloof werden bijna doorgaans gezocht in de positieve consequenties en positieve ervaringen van geloof.Vaak was er daarom sprake van troost, een goed mens willen zijn en worden en “een warm gevoel” ermee verbinden. Tegenargumenten waren veelal gebaseerd op het ontbreken van een bewijs en dat mensen het moeilijk hebben, vooral binnen deze tijdgeest, om op iets te vertrouwen wat ze niet kunnen zien. Dit heeft dan ook vooral met een vooronderstelling van geloof te maken, zoals ook een persoon in haar definitie benadrukte dat “men het voor lief moet nemen dat je het niet kunt weten”. Dit roept echter de vraag op wanneer je wel iets weet? Kunnen het zien en tasten van iets als de enige manier worden gezien om een antwoord op het bestaan van iets te krijgen? En zo ja, hoe zit het dan met eveneens onzichtbare concepten als intelligentie en rationaliteit? Is intuïtie daadwerkelijk een minder waardig bewijs voor het bestaan dan redenatie? Gelovigen denken misschien anders na over God, maar zijn zij daadwerkelijk minder rationeel dan niet-gelovigen?
259
Is een positieve houding een argument voor het geloof of een gevolg van het geloof?
260
TO EK OM ST
TO EK OM ST
Toekomst Anne Charlotte van Blokland (Biomedische Technologie) Jerom van Geffen (Werktuigbouwkunde) Christian Ultzerath (Psychologie)
261
Toekomst
Inleiding De volgende zin, die u gaat lezen, ligt op dit moment nog in de toekomst. Nu is hij. En nu is hij in het verleden. De toekomst is een ongelooflijk abstract en lastig te begrijpen construct want toekomst verandert in verleden terwijl we over nadenken. Als gevolg hiervan zijn er veel verschillende interpretaties van toekomst denkbaar.Voor sommigen is toekomst simpelweg een plaats voor al die dingen die nog niet gebeurd zijn; voor anderen bestaat toekomst helemaal niet. En voor statistici is toekomst niets anders dan het extrapoleren van data, rekening houdend met een statistische meetfout. 262
In dit hoofdstuk gaan we onze toekomst vanuit drie verschillende invalshoeken bekijken. We zullen zien wat de toekomst op maatschappelijk niveau brengt in de context van de veranderende zorgmarkt en dat bekeken vanuit een driedimensionaal model. Op individueel niveau stellen we de vraag op welke manier mensen hun eigen toekomst construeren en wat deze manier voor hen betekent. Ten slotte kijken we gezamenlijk naar de relatie tussen toekomst en het nog veel ingewikkeldere concept “tijd” – beide begrippen lijken namelijk sterk in elkaar te grijpen. Het is niet onze intentie om dit onderwerp volledig af te bakenen of een definitie van toekomst te geven. Wel vinden we dat de toekomst heel erg belangrijk is – immers, we leren, werken en leven voor de toekomst – en wie weet, misschien wordt de lezer geïnspireerd om zelf te reflecteren op hoe deze eigenlijk met de eigen toekomst bezig is.
Honoursprogramma ontmoet veranderende zorgmarkt Essay door Anne Charlotte van Blokland De toekomst ligt voor onze neus en tijd brengt verandering met zich mee. Dit geldt ook voor de zorg. We worden ouder, krijgen daarbij last van meerdere ziektes en worden vervolgens steeds meer zelfverantwoordelijk geacht voor onze gezondheid. Hierdoor verandert de zorgvraag van de patiënt en het zorgaanbod zal daarop in moeten spelen. De traditionele patiënt, volledig afhankelijk van de kennis en kunde van de zorgverlener, verdwijnt. In plaats daarvan is een kritische klant ontstaan die gebruik maakt van (mobiele) netwerken, internet, webcam, die internationaal en minder regionaal is georiënteerd, beter is opgeleid en daardoor gemakkelijker toegang heeft tot allerlei kennisbronnen. Deze ontwikkeling zal in de 21ste eeuw worden voortgezet. Ze zal leiden tot een nieuwe rol van de zorgverlener en zal tevens een andere zorgmarkt doen ontstaan. In deze nieuwe zorgmarkt is de Medische Technologie niet meer weg te denken. Sterker nog: de waarde van de Medische Technologie zal alleen nog maar toenemen. Onder Medische Technologie vallen alle diagnostische, behandelende en ondersteunende technieken die gebruikt worden in de medische zorg (zowel cure als care). In dit essay zal de kennis die ik heb opgedaan door het honoursprogramma, als student Biomedische Technologie, in relatie worden gebracht met de veranderende zorgmarkt. Om de toegevoegde waarde van het honoursprogramma te begrijpen, heb ik een driedimensionaal model gemaakt, waarbij het honoursprogramma en de veranderende zorgmarkt elkaar ontmoeten. Driedimensionaal model In het model in figuur 1 maak ik gebruik van drie dimensies, met als eerste dimensie de veranderende zorgvrager. De tweede dimensie is het veranderende zorgaanbod. De eerste en tweede dimensie vormen samen de veranderende zorgmarkt. Het honoursprogramma vormt de derde dimensie, nu en in de toekomst. Op het kruispunt waar de zorgvrager en zorgaanbod elkaar tegenkomen, wordt aan de hand van de toegevoegde waarde van de derde dimensie de veranderende zorgmarkt begrepen.
263
Toekomst
264
Honoursprogramma Het honoursprogramma wordt gevolgd door studenten uit verschillende disciplines. Het programma geeft inzicht in wetenschappelijke ontwikkelingen, grote wetenschappers, toegepaste wetenschap en wetenschapsfilosofische vraagstukken. Daarbij is er gelegenheid om te luisteren, te discussiëren en andere disciplines beter te begrijpen. Beter begrijpen is alleen mogelijk als je daadwerkelijk door hebt waarom de ander op een bepaalde manier redeneert. “Doomsday” was de casus van een van onze eerste colleges: het storten van een brokstuk uit de ruimte op de aarde. Stellen we de mensheid dan wel of niet op de hoogte van een mogelijke ramp? Studenten elektrotechniek, natuurkunde, psychologie, bestuurskunde, biomedisch technologie, enzovoorts, bogen zich over deze casus en kwamen met allerlei uiteenlopende adviezen. Een van de oorzaken van de verschillende benaderingen is dat iedere discipline op haar eigen wijze kijkt, redeneert en vanuit eigen expertise oplossingen aandraagt. De wereld is complex en navenant de waarheidsvinding. Deze kan daarom niet op een monodisciplinaire wijze worden begrepen. Om de wereld te begrijpen zullen wetenschappers open moeten staan voor waarheden van anderen, op verschillende
manieren moeten kunnen kijken naar verschijnselen, en leren accepteren dat verschillende antwoorden mogelijk zijn. Een goed voorbeeld hiervan is het versje van Gareth Morgan (1986) van de zes blinde onderzoekers die een olifant moeten omschrijven: De eerste stond bij de slurf van de olifant en omschreef deze als een slang. De tweede botste tegen de ruwe flank en typeerde deze als een muur. De derde prikte zich aan de slachttand en veronderstelde dat het een speer was. De vierde hing aan de staart en vond het een bruikbaar touw. De vijfde streelde de zachte oren als een fluwelen waaier. De zesde voelde aan een poot van de olifant en concludeerde een boom. In het voorbeeld wordt de werkelijkheid (olifant) vanuit verschillende perspectieven onderzocht. Alle onderzoekers hebben gelijk op grond van hun ervaringen en vertellen hun waarheid. Door samen te overleggen en hun waarnemingen te bespreken, kunnen ze boven hun eigen, eenzijdige waarneming uitstijgen en tot de waarheid komen, namelijk een complete olifant. Dat is de waarde van het honoursprogramma. Open staan voor waarheden van andere gaat niet over een nacht ijs. Eigen inzicht wordt onder andere verworven door opvoeding, onderwijs en omgeving. De aangeleerde of verworven aannames, vereenvoudigingen, regels en wetten vormen de fundamenten van het inzicht. Aan de hand van de inzichten wordt een kader gevormd waarin gekeken, geanalyseerd en geredeneerd wordt. Door te ervaren dat er naast het eigen inzicht ook nog andere inzichten bestaan voor hetzelfde verschijnsel, kunnen onderlinge weerstanden ontstaan. De begrijpbare wereld wordt met het nieuwe inzicht opeens complexer en onzekerder. Om dit te ervaren is ook een waarde van het honoursprogramma. Historische wetenschappers zoals Darwin, Newton, Freud en Machiavelli, hielden zich allemaal bezig met wetenschappelijke vraagstukken.Vraagstukken die hoorden bij die bepaalde periode in de geschiedenis. Allen hebben weerstanden tegen hun overtuigingen ervaren. Darwin zou honderd jaar eerder zelfs vermoord worden vanwege zijn overtuigingen en bevindingen dat God de wezens op aarde niet zo geschapen heeft. Ook andere wetenschappers waren in de tijd van Darwin met hetzelfde vraagstuk bezig. Met het nieuwe inzicht van Darwin ontstond weerstand, maar de aanhang en het geloof in de theorieën van Darwin was groot genoeg om ervoor te zorgen dat we vandaag de dag Darwin krijgen gedoceerd in het onderwijs.
265
Toekomst
Veranderende zorgvrager Bij de traditionele zorgvrager was de typische kenniskloof tussen de zorgvrager en de zorgverlener groot. De zorgverlener was de inhoudelijke deskundige en de zorgvrager was per definitie minder deskundig en daarmee minder geïnformeerd. De zorgverlener bepaalde wat medisch-technisch noodzakelijk was voor de zorgvrager, die op zijn beurt door gebrek aan kennis weinig tot geen inspraak had en afhankelijk was van de zorgverlener. 266
Met de komst van het digitale tijdperk is het voor de zorgvrager vele malen makkelijker geworden om toegang te krijgen tot allerlei kennisbronnen. Naast de encyclopedie zijn verschillende websites, forums, digitale boeken en deskundigen te raadplegen. Daarnaast kan met mobiele netwerken contact worden gelegd die regionale grenzen overschrijden. De traditionele zorgvrager maakt plaats voor een kritische klant. Deze klant maakt steeds meer zelfstandig keuzes over zijn of haar gezondheid en wordt ook geacht om zelfverantwoordelijk te zijn om de gezondheid in goede banen te leiden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de diabetespatiënten. Bij diabetes moet regelmatig het glucosegehalte bepaald worden in het bloed van de patiënt. Met een speciaal ontwikkeld meetapparaat kan de patiënt zelf het glucosegehalte in het bloed bepalen en met insuline het glucosegehalte op pijl houden. Het goed in de gaten houden van de suikerspiegel kan het aantal complicaties bij de patiënt verminderen. Andere aspecten die complicaties kunnen verminderen zijn het regelmatig eten, het houden aan een strikt dieet, regelmatig bewegen, niet roken en matig alcoholgebruik. Over deze laatste aspecten kan de arts alleen maar adviseren. Het is aan de patiënt zelf om de eigen gezondheid op pijl te houden. In Nederland sterven we allang niet meer aan de pest of aan de bof. Door de verbeterde publieke gezondheid van de bevolking en de betere controle op acute infectieziektes, zoals tuberculose, neemt onze levensverwachting toe. Ook de verbetering in diagnostisering en het grote aanbod in behandelingen, zorgen er voor dat we langer in goede gezondheid kunnen blijven leven en werken. We kunnen ouder worden, maar wel tegen de prijs dat we vaker ziek zijn en aan meerdere ziektes gelijk lijden (comorbiditeit) (Ridder, 2004). Zo hebben diabetespatiënten naast suikerziekte vaak ook nier- en hartproblemen. De zorgvraag is daardoor groot en gecompliceerd.
Veranderend zorgaanbod Bij de traditionele zorgverlener stond voornamelijk de medische handeling centraal. De zorgvragers zijn evenwel steeds meer op zoek naar kwaliteit. Sommige medische specialisten zijn excellente professionals die onder druk fantastisch presteren. Anderen zijn echter onvoldoende deskundig en blokkeren op het moment dat zich een probleem voor doet (Winter, 2011). De meeste specialisten bevinden zich ergens in de middenmoot. De zorgvrager wil de beste zorgverlener en de minste nazorg. Dit vraagt profilering van de medici.Voor medici geldt dat hoe vaker een specifieke handeling wordt uitgevoerd, hoe vaardiger de medicus wordt en hoe minder complicaties en fouten er gemaakt worden. Als gevolg hiervan gaat de kwaliteit omhoog en kan door optimale gebruikmaking van faciliteiten en apparatuur de prijs omlaag. Focusing van de zorg, waarbij de zorg zich concentreert op een selectie van ziektebeelden, maakt het mogelijk om zorgverleners vaker een bepaalde taak te laten uitvoeren. Hogere kwaliteit van de zorg wordt gegarandeerd en dat scheelt naast tijd ook mankracht en geld. In focusklinieken bestaan er vast zorgstraten voor patiënten met specifieke aandoeningen. In Nederland bestaan er enkele grote focusklinieken zoals het Oogziekenhuis in Rotterdam, de Nijmeegse Maartenskliniek voor orthopedische behandelingen en het Nederlandse Kanker Instituut Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (NKI-AVL). Deze klinieken zijn gespecialiseerd en gefocust op specifieke behandelingen en bieden de gewenste hoge kwaliteit tegen een lagere prijs. De patiënten komen uit het hele land en niet meer uit de directe omgeving van de focuskliniek. De zorgvrager wordt meer internationaal gericht als het gaat om het zorgaanbod. Uit onderzoek is gebleken dat bijvoorbeeld Nederlandse patiënten met borstkanker bereid zijn om tot 230 kilometer te reizen voor een behandeling die van aantoonbare hogere kwaliteit is (Winter, 2011). Maar desondanks “shopt” de zorgvrager ook buiten de Nederlandse grenzen. Zo gaat de zorgvrager voor ooglazerbehandelingen naar Duitsland, voor een nieuwe heup naar Finland en voor borstimplantaten naar Amerika. De zelfstandige behandelcentra en de gespecialiseerde centra spelen goed in op de veranderende zorgvraag en zijn trendzetters in de toekomst van de Nederlandse zorg. De
267
Toekomst
268
ziekenhuizen voelen de concurrentie van deze goedkopere en snel reagerende centra en moeten zich snel aanpassen. In de komende jaren zullen kleine centra binnen de muren van het ziekenhuis toegelaten worden zodat een medische winkelcentrum (medical mall) ontstaat in medische en ondersteunende diensten (Winter, 2011). Net als in een Amerikaanse shopping mall zal de medical mall een divers gespecialiseerd zorgaanbod genereren met daarin allerlei aparte, kleine zelfstandige winkeltjes onder één dak. Met deze verandering in het zorgaanbod wordt van een monodisciplinaire aanpak van de zorglener overgeschakeld naar een multidisciplinaire aanpak. Meerdere specialisten, meerdere disciplines, buigen zich over de zorgbehoefte. Daarmee wordt het gehele vraagstuk van gezondheid en ziekte niet alleen herleid tot fysische en fysiologische processen in het lichaam, maar ook tot psychische en sociaal-maatschappelijk en culturele factoren (Boot & Knapen, 2005). Medici krijgen tijdens hun opleiding een eenzijdige analysemethode aangeleerd van het determineren en elimineren. De medicus stelt vragen aan de zorgvrager en sluit daarmee bepaalde aandoeningen uit om uiteindelijk tot een mogelijke diagnose te komen. Dit is een eenzijdige analysemethode om achter de waarheid van de ziekte te komen. Een oncoloog kan bijvoorbeeld een knobbeltje in de borst toeschrijven aan een borsttumor. Tegenwoordig wordt naast de diagnose van de oncoloog uitsluitsel gegeven doormiddel van een mammogram. Hiermee wordt een röntgenfoto gemaakt van de borst waarin bekeken kan worden of het knobbeltje inderdaad een tumor is. Met de technologie wordt de these van de arts verworpen of bevestigd. Bij verwerping kunnen andere medische testen of technieken ingezet worden om uiteindelijk een nieuwe these te formuleren. Met de monodisciplinebril van de oncoloog is de focus voornamelijk gericht op fysische en fysiologische processen in het lichaam. De psychische en de sociale dimensies worden dan helaas minder onderzocht bij de patiënt, terwijl deze relevant zijn voor de genezing van de zorgvrager. Met integrale zorgverlening wordt multidisciplinair gekeken naar de zorgvrager.Voor de diabetespatiënten zal dan bijvoorbeeld de zorgvraag gezamenlijk behandeld worden door een diëtiste, psycholoog, apotheker en een fysiotherapeut. Daarnaast kan de diabetespatiënt gebruik maken van medische technieken die het mogelijk maken om op afstand gegevens te versturen naar de zorgverleners over de gezondheidstoestand van de patiënt. De ontwikkelingen in de Medische Technologie staan niet stil. De toename in het
gebruik van Medische Technologie is te zien zowel in de eerste lijn als in de cure en care. Van apothekers en huisartsen tot specialisten in het ziekenhuis maken veelvuldig gebruik van de Medische Technologie. De rol van de Medische Technologie is verschoven van ondersteunend naar een meer centrale rol. Automatisering van handelingen zullen meer terrein winnen net zoals robotisering in operatiekamers en meer controle van de patiënt en ondersteuning van de zorgverlener op afstand. Op de Intensive Care worden patiënten met camera’s in de gaten gehouden op een centrale kamer buiten het ziekenhuis. Met een directe lijn met het desbetreffende personeel kan contact gezocht worden in geval van waarschuwing of overleg. Ook buiten het ziekenhuis kan de gezondheid van de patiënt gevolgd worden. Afhankelijk van de ziekte vult de patiënt online vragen in, die de medicus op afstand kan bekijken en bij afwijkingen of vragen kan deze contact opnemen met de patiënt. Zo hoeven patiënten alleen op gesprek te komen op het moment dat daaraan behoefte is. Daarnaast kunnen complicaties sneller geconstateerd en verholpen worden. Conclusie De toegevoegde waarde van het honoursprogramma is voor mij, als Biomedisch Technoloog, de relatie van Medische Technologie tot de veranderende zorgmarkt en het multidisciplinair leren denken en kijken. Ten tweede moet met de toenemende comorbiditeit van de patiënten en hun toenemende levensverwachting de veranderende zorgmarkt een multidisciplinaire zorg bieden. De derde toegevoegde waarde van het honoursprogramma was het openstaan voor overtuigingen van anderen. De complexiteit in deze wereld, en in de zorgmarkt, zal de komende tijd toenemen. Samenwerking is geboden om de wereld beter te begrijpen. Daarvoor moeten wetenschappers open staan voor waarheden van anderen, op verschillende manieren moeten kunnen kijken naar verschijnselen en leren accepteren dat verschillende antwoorden mogelijk zijn. Oftewel, het voorbeeld van de olifant speelt ook in de medische werkelijkheid een rol. Met dit essay heb ik mijn visie gegeven over de veranderende zorgmarkt aan de hand van de toegevoegde waarde van het honoursprogramma.
269
Toekomst
Literatuur Boot, J., & Knapen, M. (2005). De Nederlandse gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Morgan, G. (1986). Images of Organization. London: Sage Publications. Ridder, D. D. (2004). Chronic Illness. Health psychology, 207-225. Winter, L. (2011). Zorgondernemerschap als Therapie (Inaugurele rede). Breukelen: Nyenrode Business Universiteit. 270
Toekomst schrijven Column door Christian Utzerath Hoe ontdekken mensen hun toekomst? Er lijken twee extreme strategieën te bestaan. Fatalisten lijken de toekomst als een verzameling van nog-nietgeschiedenis te beschouwen zonder dat ze daar enige deelname aan wensen. Van zichzelf overtuigde optimisten zien de toekomst daarentegen als hetgeen dat ze nog even moeten doen. 271
In een roman kwam ik laatst de beschrijving van een “narratieve imperatief ” tegen. Dingen worden niet per se altijd gedaan maar gebeuren gewoon, omdat het narratief juist op dit moment daarin voorziet. James Bond kreeg nog altijd net op tijd het plan van zijn Nemesis te horen. Op het laatste moment heeft elke held zijn of haar reddende ingeving. Ook wijzelf verwachten dat de geschiedenis zich als een verhaal afspeelt met een oorzaak, een conflict, en een oplossing; met prota- en antagonisten. Sinds Hollywood bestaat, verwachten we bovendien een Happy End. Ik weet dat gesprekstherapeuten dit benutten om met hun cliënten greep op complexe en ingewikkelde thema’s te krijgen. Chaos verandert in logica als men een rode draad langs oorzaak, gevolg en tussen de acteurs aanlegt. Dit is niet gek. De hele menselijke cultuur is opgebouwd rondom het vertellen van verhalen, nog voor de eerste mens de
eerste graphic novel ooit aan de muur van een hol neerzette. Het denken van oorzaak en gevolg en van hoe dingen horen af te lopen is sindsdien tot een deel van ons DNA gaan behoren. Wat niet in de logica van een verhaal te verklaren valt, is onbegrijpelijk geworden. Echter, onze handelingen zijn afhankelijk van mogelijke toekomsten. Als deze alleen scenario’s inhouden die aan een narratief gebonden worden, zal de daadwerkelijk intredende toekomst uiteindelijk het karakter van een fictie krijgen. Enkele weken geleden heb ik het draaiboek gekregen voor een nieuw verhaal in mijn eigen toekomst. Het draait om twee protagonisten en een ingewikkeld dilemma. Ik merk dat ik elke dag opnieuw kan proberen mijn rol in dit verhaal zelf te interpreteren, maar ik kan niet beslissen welke scène de volgende is. Elke keer als ik probeer naar het slothoofdstuk van het draaiboek te kijken, zijn er alleen maar blanke pagina’s. Het
Toekomst
script schrijft zichzelf pas op het moment dat het gespeeld wordt. Woorden worden uitgesproken. Acties worden ondernomen. Toekomst vindt plaats. Geschiedenis is
272
gebeurd. De enige vraag die de moeite waard lijkt om gesteld te worden is: Hoe vrij kun je jouw rol spelen voordat de narratieve imperatief je pakt en terugzet?
De pers in de toekomst Anne Charlotte van Blokland, Christian Utzerath en Jerom van Geffen 2012 2015
Nu Europese Unie is nu op Facebook vertegenwoordigd 17 Landen nemen de invitatie aan; Groot-Brittannië geeft aan al iets anders gepland te hebben en Oostenrijk weet nog niet zeker of hij verschijnt. China en dertien andere landen vinden dit leuk. 273
2018
Call of Duty 10 verschijnt Als gevolg hiervan gaat de condoom-fabrikant Durex failliet.
2020
PVV wint landelijke verkiezingen Om de vrijheid van de meningsuiting in Nederland te beschermen, wordt de snelheidslimiet naar 145 km/h verhoogd. Bovendien wordt het koken van gerechten afkomstig uit vreemde culturen verboden.
2022
Einstein’s theorie “eindelijk” verworpen De “neutrino”-deeltjes blijken daadwerkelijk sneller te gaan dan het licht. De wereld van de natuurkunde staat op zijn kop. Einstein’s relativiteitstheorie loopt gevaar, hiermee ook de discipline. De natuurkunde maakt op de middelbare school plaats voor de alchemie.
2029
Flying Dutchman De eerste vliegende auto voor particulier gebruik wordt geïntroduceerd. De Nederlandse ontwikkelaars van Spyker ontpoppen zich als echte pioniers op het gebied van vliegende auto’s.
2034
Eerste kolonie op Mars gesticht Door de spotgoedkope vluchten naar het heelal worden reizen naar Mars mogelijk. Gevolg hiervan is de eerste menselijke buitenaardse kolonie.
Toekomst
2041
Enschede à la mer Enschede aan Zee, nu in het midden van Nederland, heeft het doel om hét uitgaanscentrum van Nederland te worden en elk jaar miljoenen rijke toeristen vanuit China aan te trekken.
2049
中國語言要求 Vanaf het nieuwe schooljaar wordt op iedere school de Chinese taal en cultuur onderwezen. Het zal vanaf heden deel uitmaken van het examenprogramma.
2057
Exotherme algen Alle fossiele brandstoffen zijn op. Alle motoren worden vanaf heden met behulp van exotherme algen aangedreven.
2064
Nieuw scheermesje op de markt Om de concurrentie voor te blijven introduceert een grote scheermesjesmultinational zijn nieuwe scheermes met 9 mesjes. Op deze manier proberen ze hun hoofd boven water te houden in de derde Guldencrisis.
2070
Historici analyseren antieke Facebook-profielen van Kevin Malone Malone, die de meest befaamde stukken van de 21e eeuw schreef, bleek een hekel aan maandagen te hebben en er nooit zeker van te zijn of hij liever ranja of cola wilde.
2123
Tijdloos genieten Door de Verenigde Naties is besloten dat tijdreizen onder toezicht van de daarvoor aangestelde professoren legaal is.
2211
200 jaar terug in de tijd Om het rookverbod nu daadwerkelijk met harde hand door te voeren worden de deuren van alle kroegen in Nederland gesloten.
274
2500
Hoog bezoek Jezus keert terug op aarde exact 2500 jaar nadat hij geboren was.
3711
Afscheid De mensheid sterft uit. Als gevolg van zijn eigen creaties moet de mens het opgeven. Ook de laatste overlevenden kunnen het niet volhouden.
????
Einde van de toekomst. 275
Toekomst
Het einde van de toekomst
276
We hebben alle drie, zoals ook al eerder is aangegeven, verschillende achtergronden psychologie, biomedische technologie en werktuigbouwkunde - en dit leek ons een interessante reden om de discussie intern te houden. Om onze vraag nog scherper te maken hebben we die gesubstititueerd door een nog omvattender vraag: Waar eindigt de toekomst? Het einde van de tijdlijn is wiskundig gezien namelijk willekeurig, omdat een lijn altijd twee punten (het begin en het eind) verbindt. Wij kwamen tot de conclusie dat tijd een door de mens geïntroduceerd model is waarin wij leven en te werk gaan. Het beschrijft dieperliggende natuurlijke ritmes die, naar onze verwachting, ten alle tijden door zullen blijven lopen. Het einde van de toekomst waar wij naar zoeken is dus als het ware het einde van ons model van tijd. Wij zijn verbaasd dat de overeenkomsten in ons groepje groter zijn dan de verschillen. Om die reden is het meer een open gesprek dan een debat met vastgelegde posities geworden. Hierom is het verslag geordend naar inhoud en niet zozeer naar wat iedereen heeft gezegd.
Om dit katern, dat in het teken staat van het begrip “toekomst”, af te ronden, hebben we in ons groepje een discussie gevoerd over de vraag waar wij stoppen met het tekenen van de tijdlijn van de vorige pagina’s. Discussieverslag door Jerom van Geffen
Allereerst: Zijn jullie het ermee eens dat het begrip “tijd” door de mens is geïntroduceerd? Over deze vraag bestaat eigenlijk geen twijfel. Alle drie zijn we het ermee eens dat tijd door de mens is geïntroduceerd als model voor een dieperliggend iets dat we in onze discussie als “ritme” aanhalen. Om dit iets voor de mens begrijpbaar te maken hebben ze het begrip tijd geïntroduceerd. Een kenmerk voor een model is dat het niet altijd opgaat. Dit is heel toepasselijk, want af en toe wordt de kalender en ook de (atoom)klok nog bijgesteld met een zogenaamde “schrikkelseconde”. Daarnaast blijkt dat als we gaan spelen met snelheden het al snel niet meer klopt. Ook wordt tijd nogal eens als de vierde dimensie gezien. De eerste drie dimensies (lengte breedte,
hoogte) zijn er om positie uit te drukken en gelden voor deze positie als een model. Tijd wordt sinds de relativiteitstheorie hier steeds meer aan toegevoegd en draagt dus als de vierde dimensie bij aan het model. Om de hoofdvraag wat dichter bij te huis te halen, gaan we de schaal eerst verkleinen. Waar stopt de toekomst van een individu? “Wanneer stopt mijn eigen toekomst”? De vraag is namelijk of deze toekomst stopt bij het overlijden van een individu. Er zullen immers altijd mensen zijn waarbij deze in nagedachtenis voortleven. Tevens zijn er mensen die de invloeden van jouw handelingen altijd zullen blijven merken, danwel op grote, danwel op kleine schaal. Over deze vraag bestaan meningsverschillen. Immers, is de toekomst ván het individu vòòr het individu alleen hetgeen wat hij tijdens zijn/haar leven doet of is dat ook hetgeen wat hij/zij achterlaat voor zijn/haar omgeving? Analoog hieraan lijkt het onderscheid tussen lichaam en geest. Je geest leeft door na je overlijden, maar het lichaam is dan al verdwenen. En de vraag of iemand nou zijn geest of zijn lichaam is, blijkt lastig. Een individu heeft, als we het via deze analogie bekijken, beiden. Dit zou beteken dat een individu twee toekomsten heeft en dat als je over de toekomst van een individu spreekt, je de langste toekomst bekijkt. Hierna weet je immers het meest zeker dat het individu er niet meer is. Dat zou kunnen betekenen dat je geest je toekomst bepaalt, oftewel: je eigen toekomst stopt wanneer er niets meer van je handelen/ jezelf in herinnering van anderen leeft. Wanneer dus de wereld eigenlijk “onafhankelijk” van jou verder leeft. Een andere aangedragen optie zou zijn om naar het onderscheid tussen fenotype en genotype te kijken. Het fenotype stopt bij je overlijden, maar je genotype wordt doorgegeven aan nakomelingen. Je weet pas 100% zeker dat je genotype uitsterft, als de gehele soort uitsterft. Het punt waarop de wereld onafhankelijk van jou verder leeft, is dus niet per se het punt van overlijden of vergeten worden, omdat je genotype dan nog bestaat. Het einde van de eigen toekomst blijkt tot twee analogieën te kunnen worden herleid, die niet dezelfde uitkomst hebben.
277
Toekomst
278
Nu weer terug naar de hoofdvraag:Waar stopt de toekomst? Stopt het model “tijd” met het uitsterven van de mens? En daarmee dus ook de toekomst, zoals wij in die hiervoor gaande tijdlijn hebben aangenomen? Het is van belang om kort te sluiten dat we geen gebruik willen maken van de evolutietheorie van Darwin, omdat we graag een eenduidig moment willen hebben waarop de menselijke soort niet meer is. Tijdens het evolutieproces evolueert de mens door en daardoor is zo’n moment lastig vast te stellen. We zijn het erover eens dat het eerder beschreven “ritme” na het uitsterven van de mensheid door zal blijven lopen. Hierop hebben wij geen enkele invloed. Dit is echter geen reden om aan te nemen dat ook het (door de mens geïntroduceerd) model “tijd” niet meer is. Het kan heel goed zijn dat er andere wezens het model (gedeeltelijk) overnemen en dit naleven. Hierdoor zou het begrip tijd doorleven. Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat het uitsterven van de mensen het eind van de tijd inluidt en dus al helemaal het eind van de toekomst. Maar hoe zit het dan met het vergaan van de aarde, stopt daar de toekomst? Dat is lastig in te schatten. Je weet nooit hoe het er dan voorstaat met eventuele buitenaardse interacties. Maar het is zelfs dan nog mogelijk dat het model tijd bestaat. Hoewel onwaarschijnlijker, je kunt het nooit met zekerheid zeggen. Wellicht eindigt tijd bij het ontploffen van het universum, al loopt het dieperliggende “ritme” daarna wel door. We gebruikten hiervoor de volgende analogie: Wat was er voor de “Big Bang”? Waarschijnlijk losse deeltjes/stukjes materie die op een gegeven moment de “Big Bang” veroorzaakten. Nadat het universum verdwenen is, zijn er misschien wederom alleen maar stukjes materie die rondzwerven. Dit betekent niet dat alles stilstaat, maar hoogstens dat er in een periode van het “ritme” geen verschil te ontdekken is. Maar het ritme blijft volgens ons doorlopen, maar dit is wel het moment waarop we het meest zeker kunnen zijn dat het model tijd dat wij hebben geïntroduceerd, verdwijnt. We hadden al overeenstemming gevonden dat we dit als het eind van de toekomst definieerden; waarop ons model niet meer opgaat en er een onafhankelijk nieuw model wordt geïntroduceerd.
Zouden wij het nieuwe model in de plaats van tijd, ondanks dat we het niet meemaken, kunnen begrijpen? Hierover zijn de meningen verdeeld. Helemaal begrijpen zal waarschijnlijk niet, maar het is lastig in te schatten. In de tijd dat wij naar dat moment toeleven doen we nog zoveel extra kennis op, waarmee we zoveel nieuwe zaken omtrent tijd en toekomst leren begrijpen, dat het nu niet is in te schatten waar we tegen die tijd zijn. Daar tegenover staat dat we het model nooit zullen meemaken en dat we het waarschijnlijk ook nooit zullen begrijpen. Immers, als je een model begrijpt, maak je het dan niet al direct mee? Het is dus een lastige afweging. Het kan heel goed zo zijn, dat naarmate men ernaartoe leeft er adaptatie optreedt. Mensen beginnen zich aan te passen en dingen in te zien. Een passend voorbeeld hierbij zijn de verschillende dimensies. Er zijn al heel veel dimensies bekend, maar nog lang niet geaccepteerd. Naarmate het meer leeft en herhaald wordt, gaan mensen de dimensies steeds meer begrijpen en accepteren. Kijk bijvoorbeeld naar de 4e dimensie, tijd, die inmiddels behoorlijk algemeen geaccepteerd is. Dus of wij die nieuwe modellen voor het “ritme” zullen begrijpen, kunnen we nu nog niet vaststellen.Voor en tegen zijn argumenten te geven die waarschijnlijk lijken. We zijn het er wel over eens dat het vervallen van het model tijd aangevoeld gaat worden, bijvoorbeeld doordat we erachter komen dat ons model steeds slechter past. Voorbeelden van dit slechte passen zijn al bekend: kijk maar naar het probleem dat zich heeft voorgedaan in CERN, waarbij deeltjes misschien sneller zijn gegaan dan het licht. We zijn het erover eens dat ons model (niet alleen van tijd, maar ook de relativiteitstheorie van Einstein) hier niet tegen bestand is. Dus het dieperliggende begrip, dat wij eerder “ritme” noemden, is niet geheel correct gemodelleerd. Dit past mooi in de Ideeënleer van Plato. Hierin zou het “ritme” het Idee zijn en is tijd hiervan een afspiegeling die het Idee probeert te benaderen. We hebben het net even over CERN gehad, maar hoe zit het met vertragen van tijd? Bijvoorbeeld door het absolute nulpunt te benaderen?
279
Toekomst
280
Natuurkundig gezien vertraagt de tijd doordat alle moleculen minder gaan trillen. Dit is slechts hoe wij het ervaren. Tijd is op meerdere schalen te ervaren. Binnen deze schaal is de tijd hetzelfde, maar buiten deze schaal kan deze variëren. Het is lastig te begrijpen, maar we denken dat het als volgt zou passen: Het platoonse Idee “ritme” blijft altijd hetzelfde, hier verandert niets aan. Slechts ons model is niet passend. Hiervoor geldt dus eigenlijk hetzelfde als in het geval van CERN. Wanneer het absolute nulpunt bereikt zou zijn, staat alles stil, wordt wel eens gezegd. De moleculen stoppen dan met trillen, maar wij zijn van mening dat het Idee “ritme” gewoon blijft doorlopen. Want als er geen trilling meer is, staat een molecuul en daarmee de tijd stil. “Stil” betekent hier echter dat in de tijd niets verandert, dus “constant” zou een beter woord zijn. Omdat wij dan geen verschil zien, zeggen we, de tijd staat stil. Het “ritme” blijft doorlopen, vermoeden we. Ons model tijd staat dus wel stil. Kunnen we conclusies trekken? Voordat we naar het einde van de toekomst kijken, moeten we helder hebben wat nou daadwerkelijk tijd is en hoe dit gezien kan worden. Wij kiezen ervoor tegen tijd aan te kijken met een zeer wetenschappelijke visie: tijd is een door de mens geïntroduceerd model. Maar een model waarvan? Wij zijn het erover eens dat er een dieperliggend “iets” is, dat wij passend achten in de Ideeënleer van Plato. Dit Idee, ιδεα, noemen wij Ritme, om geen verwarring met het model zelf te laten ontstaan. Dus er is een ritme dat altijd door blijft lopen, ongeacht of het absolute nulpunt bereikt wordt en ongeacht of de deeltjes in CERN daadwerkelijk sneller hebben gereisd dan het licht. Voor mensen is dit ritme te ingewikkeld om te begrijpen. Om deze reden is er een model “tijd” geïntroduceerd om dit ritme te kunnen begrijpen en gebruiken. Tegenwoordig ziet men dat dit model niet altijd evengoed past, omdat zo nu en dan de klok moet worden bijgesteld. Ook is dit (misschien) zichtbaar gemaakt in CERN. We vermoeden dat het model altijd zal worden aangepast totdat het totaal niet meer past op de werkelijkheid. Zo gaat dat namelijk altijd met wetenschappelijke modellen. Dit mislukken zal waarschijnlijk veel verder in de tijd plaatsvinden dan de toekomst van de mensen zelf (en misschien zelfs dan
die van de aarde). Op het moment dat er een geheel nieuw model voor het Idee Ritme ontstaat, dat geheel onafhankelijk van ons model tijd is, spreken wij over het einde van de toekomst. Dat is het punt waarop wij onze tijdlijn zouden moeten stoppen, het einde van de toekomst zoals wij deze kunnen denken.
281
Wat gebeurt er morgen in jouw Wonderland?
282
ANNE CHARLOTTE ANNE CHARLOTTE VAN BLOKLAND VAN BLOKLAND SÉBASTIAN DE BONE SÉBASTIAN DE BONE TIM G. BROENINK TIM G.BASTIAAN BROENINK BRUINSMA BASTIAAN BRUINSMA JEROM VAN GEFFEN JEROM VAN GEFFEN MARINKE VAN DER ANNE CHARLOTTE VAN BLOKLAND MARINKE VAN DERDEHELM SÉBASTIAN BONE TIM G. BROENINK MAARTJE HENDRIKSE HELM BASTIAAN BRUINSMA FIEKE HILLERSTRÖM MAARTJE HENDRIKSE JEROM VAN GEFFEN JULIUS DE HOND MARINKE VAN DER HELM FIEKE HILLERSTRÖM GRÉANNE MAARTJELEEFTINK HENDRIKSE HILLERSTRÖM JULIUS DE FIEKE HOND EVA LEEMANS JULIUS DE HOND GRÉANNE LEEFTINK GRÉANNE LEEFTINK EVA LEEMANS EVA LEEMANS 283
284
285
Over de auteurs
286
Anne Charlotte van Blokland (Blaricum, 1991, Biomedische Technologie) Terugkijkend op het honoursprogramma kan ik wel zeggen dat ik heel erg trots ben op mezelf en mijn honoursgenoten. Wat hebben we veel geleerd en gepresteerd met z’n allen! Door de multidisciplinaire groep en de wetenschappelijke modules heb ik mijn biomedisch blikveld kunnen verbreden. Zo ben ik er achter gekomen dat dé waarheid niet bestaat, en dat er dus meerdere waarheden kunnen zijn. Het gaat erom vanuit welk perspectief je iets waarneemt. Dit was voor mij een eye-opener. De wereld van de wetenschap werd geopend aan de hand van de verschillende modules in het programma. In elke module hebben we gediscussieerd, essays geschreven, kritisch geredeneerd en gefilosofeerd. In de module Grote Wetenschappers maakte ik kennis met Darwin, Machiavelli, Newton, Freud en Willie Wortel. Inderdaad, dé uitvinder uit Duck Stad. Ik heb Willie Wortel bekeken vanuit het tijdsperspectief van de Amerikaanse cultuur in de jaren vijftig. Hij is geen grote wetenschapper, maar zijn uitvindingen zijn een reflectie van de bestaande technische ontwikkelingen in de Amerikaanse jaren vijftig cultuur.Voor de module Individueel Project heb ik een onderzoeksvoorstel geschreven om prostaattumoren tegelijkertijd in beeld te brengen en lokaal te verwijderen met ultrageluid. In dit boek is mijn bijdrage terug te lezen in de vorm van een interview in het hoofdstuk Out-of-the-box denken en een essay in het laatste hoofdstuk Toekomst. Al met al kijk ik met veel plezier terug op het gehele honoursprogramma. Mijn dank is dan ook groot aan alle docenten en betrokkenen die deze unieke ervaring mogelijk hebben gemaakt.
287
288
Sébastian de Bone (Meppel, 1990,Technische Natuurkunde) Bij mijn eerste kennismaking met het honoursprogramma (zo’n twee jaar geleden), had ik grote twijfels of ik er wel geschikt voor zou zijn. Ik zag mezelf al zitten tussen al die hoogbegaafden, die natuurlijk geen mogelijkheid onbenut zouden laten om hun, voor mij onbegrijpelijke, gedachtegangen tentoon te spreiden. Verhaalfragmenten als deze nemen bijna altijd eenzelfde wending: “Maar het bleken allemaal gewone mensen te zijn, net als ik!” In dit geval denk ik echter oprecht te kunnen constateren dat deze verhaallijn nooit van toepassing is geweest. De mensen waar ik de afgelopen anderhalf jaar kennis mee heb mogen maken, zijn stuk voor stuk bijzondere mensen. Onbegrijpelijke gedachtegangen — vaak resulterend in ellenlange discussies waarbij ik het overzicht al snel kwijt was — waren dan ook eerder regel dan uitzondering! Achteraf ben ik blij dat ik het inschrijfformulier destijds opgestuurd heb. Gedurende het hele programma heb ik namelijk bijzonder veel geleerd. Ik heb inzicht gekregen in de fundamentele insteek van de wetenschap, de wetenschap in de praktijk, maar ook in het leven in het algemeen. Bij het individuele gedeelte van de module Grote Wetenschappers heb ik me beziggehouden met Albert Einstein.Voor het Individueel Project heb ik een voorstel geschreven voor een onderzoek naar de economische en technologische haalbaarheid van implementatie van supergeleidende magneten in windturbines. Dit laatste had ik niet kunnen doen zonder de steun van Marc Dhallé van de vakgroep Energy, Materials and Systems. In dt boek heb ik bijgedragen aan de katernen “Werkelijkheid” en “Geloof ”. Ik wil niet afsluiten zonder ook de docenten en de medestudenten hartelijk te bedanken. Ik denk dat ik de colleges op maandag- en woensdagavond erg ga missen de komende tijd!
289
290
Tim G. Broenink (Enschede, 1992, Electrical Engineering) Geboren en getogen in Enschede, was ik op jonge leeftijd al op de UT te vinden. Toen ik dus uiteindelijk groot genoeg was, nou eigenlijk oud genoeg, was ik ontzettend enthousiast om hier te gaan studeren. Dan is het ook niet raar dat ik iedere uitdaging die op mijn pad kwam met twee handen beetgreep. Naast mijn studie en natuurlijk een boel commissiewerk bij mijn studievereniging Scintilla, kwam ik ook het honoursprogramma tegen. Ook op deze uitdaging heb ik mij vol overgave gestort. Dit is maar goed geweest ook. Niet alleen heb ik in de anderhalf jaar van dit honoursprogramma veel geleerd over de onderwerpen die wij gemeenschappelijk behandeld hebben en over wetenschappers van wie ik niets of weinig gehoord had. Ook het feit dat het honoursprogramma bestaat uit studenten van verschillende studies was een openbaring. Ik heb in relatieve korte tijd meer inzicht gekregen in wat er zich buiten mijn vakgebied afspeelt. Ook heb ik meer inzicht gekregen in delen van mijn eigen vakgebied, zeker bij het maken van mijn onderzoeksvoorstel “A strain analysis of rail type acceleratores”. De vaardigheden die ik bij het honoursprogramma geleerd en verbeterd heb zullen mij ongetwijfeld helpen bij het vervolgen van mijn studie en verder. Het honoursprogramma was zijn dertig virtuele studiepunten dus ook zeker waard. In onze laatste module, de synthese van dit boek, heb ik meegewerkt aan de onderwerpen “Buitenaards koloniseren” en “Asimov’s robots”. Met dit boek als klap op de vuurpijl van ons honoursprogramma sluiten we het af. Maar ik hoop, nieuwsgierig als ik ben, dat dit niet de laatste keer is dat ik zoveel kan leren.
291
292
Bastiaan Bruinsma (Losser, 1991, Bestuurskunde) Met een sociaalwetenschappelijke studie op een technische universiteit leek het mij interessant die andere vakgebieden beter te leren kennen. Dat kon bij het honoursprogramma. Hier werd mijn technische kennis, voor zover die er was, goed getest, en waar ik bij mijn studie soms als te technisch wordt gezien, is dat hier geheel omgekeerd. Bij, in mijn ogen, simpele vragen daarover, werd ik vreemd aangekeken, terwijl de rest mij weer vreemd aankeek zodra de stof wat minder ‘hard’ werd. Dat was echter in ieders voordeel, gezien ik nu beter weet wat ik zelf weet en wat anderen weten. En waarom anderen dat weten en ik niet. Zoiets kweekt begrip voor elkaar en mijn Grote Wetenschapper Max Weber zou het fantastisch hebben gevonden.Van hem heb ik, na het doorspitten van talloze pagina’s Duitse tekst, geleerd dat je pas iets echt weet wanneer je het begrijpt. En begrijpen, daar draaide ook de tweede module om, waar we zowel de goede als de verdorven kanten van de wetenschap onder de loep namen. Maar het beste kwam het uit in het onderzoeksvoorstel, waarin ik voorstelde om te meten of een verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar zestien jaar de gewenste reactie zou opleveren bij politici. Iets dat niemand blijkbaar ooit eerder had gedaan – in ieder geval niet op mijn manier. In dit boek liggen mijn bijdrages in de katernen Welvaart, waarvan ik het essay schreef en mee hielp schrijven aan het interview, en Asimov’s Robots, waar ik de column voor schreef. Tevens heb ik ook nog kans gezien in een ander hoofdstuk volop mijn eigen ideeën te spuien in een interview.
293
294
Jerom van Geffen (Dongen, 1991,Werktuigbouwkunde) Van origine kom ik uit het Brabants dorpje Dongen. Ik heb ervoor gekozen om werktuigbouwkunde aan de Universiteit Twente te studeren om vooral met een brede visie de techniek in te duiken. Al tijdens mijn eerste jaar kwam ik erachter dat ik mezelf minder interesseerde voor de techniek op universitair niveau dan ik dacht. Dit was mijn voornaamste reden om voor een verbredend honoursprogramma te kiezen waarin ik mijn werkelijke interesses kon ontdekken. Doordat het grootste gedeelte van het programma in het teken stond van het schrijven van een onderzoeksvoorstel binnen je eigen vakgebied, kreeg het programma in mijn ogen op sommige punten een meer verdiepend karakter dan daadwerkelijk het verbredende dat ik zocht. Desondanks heb ik het programma, met name door de gevarieerde groep, als een waardevolle aanvulling ervaren op mijn verdere carrière, waar deze ook heen mag leiden. De eerste module stond in teken van het analyseren van grote wetenschappers, hiermee ben ik direct de filosofische kant op gegaan. In het vrije deel heb ik de parallel getrokken tussen de manier waarop Socrates pleitte voor zelfkritiek bij de Oudgriekse bevolking en de manier waarop Jezus naastenliefde verkondigde bij zijn volgelingen. Mijn onderzoeksvoorstel ging over het voorkomen van ijsafzettingen op vliegtuigvleugels. De combinatie van lage temperaturen en vochtige lucht (wolken) kan de aerodynamica van een vliegtuig veranderen, met alle gevolgen van dien. Mijn onderzoeksvoorstel ging specifiek over de mogelijkheden om een erosievaste deklaag met een structuur van enkele micrometers klein hier toe te passen, waardoor er geen ijsafzetting kan ontstaan. Ten slotte heb ik in dit boek bijgedragen aan de katernen “geluk” en “toekomst”.
295
296
Marinke van der Helm (Apeldoorn, 1991, Biomedische Technologie) Toen ik in 2010 werd uitgenodigd voor het honoursprogramma was ik vereerd en een beetje nerveus. Na lang twijfelen heb ik besloten om me toch te wagen aan deze 840-urige uitdaging, en gelukkig werd ik toegelaten. Ondanks het feit dat sommige opdrachten meer tijd kostten dan verwacht en zo voor stress zorgden, was het een leuke en leerzame ervaring die ik niet had willen missen. De gevarieerde groep studenten met wie ik anderhalf jaar lang de maandag- en woensdagavond heb doorgebracht, zorgde iedere keer weer voor interessante discussies en nieuwe gezichtspunten. Ik ben blij te kunnen zeggen dat ik er goede vrienden aan heb overgehouden. Voor de module Grote wetenschappers heb ik een essay geschreven over de verdiensten van de Russische wetenschapper Mendelejev, waarvan het periodiek systeem de belangrijkste is. Hij heeft als eerste orde aangebracht in de verzameling van de scheikundige elementen. Orde en regelmaat zijn zaken waar ik van houd en ik vond het dan ook leuk om meer te lezen over de man die de scheikunde voorspelbaar maakte. In het Individueel project heb ik me bezig gehouden met nierdialyse. Het in het onderzoeksvoorstel geformuleerde doel is het ontwikkelen van een nieuw hemocompatibel dialysemembraan. Dit membraan zou antistollingsmaatregelen overbodig maken en de geneeskunde een stapje dichter bij continue bloedzuivering brengen. De waardige afsluiting van dit extracurriculaire programma is dit boek. Mijn bijdrage hieraan bestaat uit de column in het hoofdstuk “Vrije wil” en het interview voor “Eigenwaarde”.
297
298
Maartje Hendrikse (Roosendaal, 1991, Biomedische Technologie) Ik heb voor het honoursprogramma gekozen, omdat ik het een leuke uitdaging vond. Ik vond het een mooie kans om ook wat over andere vakgebieden te weten te komen, vooral omdat we bij BMT geen minor hebben. Dat is wel gelukt. Bij de module Grote Wetenschappers hebben we ook wetenschappers van andere vakgebieden behandeld, bijvoorbeeld Machiavelli en Freud. Bij de module Wetenschap in Praktijk hebben we het over onderzoeksmethoden binnen andere vakgebieden gehad. En natuurlijk heb ik door te luisteren naar de presentaties van de Individuele Projecten van de anderen ook veel geleerd. Daarnaast heb ik ook vaardigheden kunnen verbeteren, zoals het schrijven van essays en presenteren. Mijn eigen wetenschapper was Marie Curie, een zeer gedreven vrouw die maar liefst twee Nobelprijzen in de wacht heeft gesleept met haar ontdekking van de radioactieve elementen Radium en Polonium en met verder onderzoek naar radioactiviteit. Het Individueel Project heb ik gedaan over de netvliesprothese, een apparaat waarmee enige vorm van zicht teruggegeven kan worden aan mensen die blind geworden zijn door bepaalde oogziekten. Ik vond het een boeiend onderwerp en misschien dat ik er zelfs wel verder mee wil. Mijn bijdragen aan dit boek bestaan uit een essay over het onderwerp Kritisch Denken en een interview over Geluk. Al met al vond ik het honoursprogramma een leuke en leerzame ervaring en heb ik er veel leuke mensen door leren kennen.
299
300
Fieke Hillerström (Vaassen, gemeente Epe, 1993, Elektrotechniek) Het honoursprogramma biedt een kans om je wetenschappelijk te verdiepen en te ontwikkelen en dit alles in een interdisciplinair gezelschap. Aangezien ik het interessant vind om na te denken over wetenschap, lijkt de keuze eenvoudig. Maar anderhalf jaar, twee avonden per week bijeenkomsten, kies je niet zomaar. Nu, aan het einde van het honoursprogramma, ben ik blij dat ik deelgenomen heb. Het was soms hard werken, maar ik kon toch ook actief blijven bij studie- en sportvereniging. De verwachte verdieping, ontwikkeling en brede contacten heb ik gevonden. Gedurende de modules komen veel verschillende onderwerpen aan bod, maar is ook ruimte voor eigen inbreng. De allegorie van de grot van Plato vind ik een interessante vergelijking, die veel stof tot nadenken biedt. Daarom heb ik mij bij de grote wetenschappers verdiept in de vraag of Plato met deze allegorie een basis legde voor het gebruik van de modellen in de wetenschap. Bij het schrijven van het onderzoeksvoorstel kwam een onderwerp uit mijn eigen vakgebied aan bod: automatische gezichtsherkenning. Het voorstel gaat erover om een methode voor gezichtsherkenning, gebaseerd op het menselijke gezichtssysteem, te testen op computers. Voor de afsluiting van het programma heb ik mij verdiept in het onderwerp twijfel en toeval, door een bijdrage te leveren aan twee essays. Is twijfel wel zo rationeel als we denken? En is toeval niet deels gemaakt door de mens? Al met al ben ik blij dat ik heb deelgenomen aan het programma. Ik heb niet alleen veel geleerd, maar ook leuke contacten met de mede honoursstudenten op gedaan.
301
302
Julius de Hond (Nijmegen, 1992,Technische Natuurkunde) Toen ik eind 2010 de uitnodiging van het honoursprogramma ontving ervoer ik toch wel een lichte trots. Sinds ik weet had van het bestaan van het programma (dat was, als ik het me goed herinner, zelfs nog voor aanvang van mijn studie) leek het mij een spannende uitdaging om deel te nemen. En nu, bijna twee jaar verder kan ik er meer dan tevreden op terug kijken. 303
Gedurende de afgelopen anderhalf jaar heb ik me tijdens de bestudering van grote wetenschappers met de wiskundige Gödel beziggehouden.Vervolgens ging mijn onderzoeksvoorstel in op een hypothetische methode voor de fabricage van materialen met een negatieve brekingsindex (een belangrijk onderzoeksgebied in de moderne natuurkunde.) Uiteindelijk kwam ik hierbij tot de conclusie dat de methode waarschijnlijk erg hypothetisch was, gelukkig maakte dat het onderzoek er naar niet minder interessant. En tot slot is er dan dit boek. Hierin vindt u mijn bijdragen in de katernen “Twijfel,” en “Werkelijkheid.”Voor de eerste schreef ik een column en had ik het voorrecht een universitair docent psychologie te mogen interviewen.Voor de tweede werkte ik mee aan het essay, wat een experiment op zich was, en maakte ik bovendien deel uit van het discussiepanel. Vaak als ik over het honoursprogramma vertel is de reactie langs de lijnen in de trant van “Maar wat heb je er nou aan?” De vele maandag- en woensdagavonden hebben mij denk ik niet zo veel met mijn studie geholpen, althans, niet in de directe zin van het woord. Wel denk ik een veel dieper begrip te hebben verkregen van wetenschap en de manier waarop wij de wereld om ons heen proberen te begrijpen. En dat, samen met de gezellige en leerzame avonden met mijn medestudenten, maakte het de moeite meer dan waard.
304
Gréanne Leeftink (Drachten, 1991,Technische Bedrijfskunde) Als eerstejaars student vloog ik door mijn studie heen. Alle extra uitdaging die ik daarnaast kon vinden, greep ik dan ook met beide handen aan. Zo ook het honoursprogramma. En qua uitdaging heeft het me zeker niet teleurgesteld. Het was soms hard werken en hard bikkelen, maar het heeft me ook zeker goede dingen opgeleverd. Mooie vriendschappen, (zelf)kennis, horizonverbreding, en nog veel meer. 305
Na een korte introductie begonnen we met de Grote Wetenschappers. Dit was voor mij op twee vlakken een uitdaging. Ik moest wetenschappelijk gaan denken, iets wat in mijn studie op dat moment nog niet echt veel naar voren was gekomen, maar ook moest ik over mijn levensovertuiging nadenken. Het was fijn om te merken dat mijn geloofsovertuigingen gerespecteerd werden en verfrissend om er eens door de bril van Darwin en Newton naar te kijken. Als laatste Grote Wetenschapper mocht ik een zelfgekozen denker uitpluizen. Ik ging direct op zoek naar iemand uit mijn eigen vakgebied, omdat dat tot op dat moment enorm onderbelicht was gebleven. De onbekende bedenker van Just-In-Time, Taiichi Ohno, werd mijn (terechte) keuze. Ook tijdens het individuele project kon ik mijn eigen wetenschappelijke interesses volgen. Ik heb mij verdiept in de zorglogistiek en ondervond wat onderzoek doen nou eigenlijk inhoudt. Hier heb ik zeker erg veel van geleerd en met veel plezier aan gewerkt. Ter afsluiting heb ik gekozen voor twee persoonlijke bijdragen. In het katern ‘geloof ’ kunt u lezen waarom het wetenschappelijke werk van mij, en alle andere gelovige wetenschappers, serieus genomen moet worden en in het katern ‘kritisch denken’ kunt u een column van mijn hand vinden.
306
Eva Leemans (Utrecht, 1991,Technische Geneeskunde) Mijn studie heb ik gekozen vanuit mijn voorliefde voor de mens (en zijn werking), natuurkunde en wiskunde. Toch miste ik iets, ik wilde meer, was opzoek naar diepgang en activiteiten naast mijn studie.Vrijwilligerswerk was een eerste invulling. Toen kwam het honoursprogramma op mijn pad en na een korte twijfel heb ik gesolliciteerd. Ik verheugde me op de verdieping, verder kijken dan mijn eigen studie en hoopte op een leuke groep. Door avonden te vullen, discussies op gang te brengen, ons te laten zwoegen op essays, teksten en problemen heeft het programma volledig aan mijn verwachtingen voldaan. Bij mij heeft het ook een interesse voor wetenschap gewekt. In mijn studie zoek ik de diepgang op en zie ik steeds meer uitdagingen. Nu rest nog het terugkijken op mijn werk. Ik sloot grote wetenschappers af met Ziedses des Plantes, een man die op medisch-technologisch gebied veel ontdekkingen heeft gedaan en constant bezig was met nieuwe ontdekkingen. Zo staat de substractieangiografie en de planigrafie op zijn naam. Tijdens het individuele project heb ik me beziggehouden met een alledaags maar zeer vervelend probleem, acne. Met mijn onderzoek wilde ik acne beter volgen (met optical coherence tomography en confocale fluorescentie microscopie) en behandelen (met fotodynamische therapie). Natuurlijk sluiten we af met dit boek. Hierin heb ik de vele meningen over vooruitgang in de zorg geprobeerd te combineren, gefantaseerd over leven in een buitenaardse kolonie en toevallig is ook toeval me toegevallen.
307
308
Iris van den Nieuwenhuizen (Zoetermeer, 1991, Industrieel Ontwerpen) Ik ben opgegroeid in Breda, en na de middelbare school ben ik naar Enschede gekomen om Industrieel Ontwerpen te gaan studeren aan de Universiteit Twente. Tijdens mijn eerste jaar kreeg ik de mogelijkheid aangeboden om in het tweede jaar deel te nemen aan het honoursprogramma. Ik heb hiervoor gekozen omdat ik binnen mijn eigen studie niet genoeg voldoening kon halen, voornamelijk op wetenschappelijk niveau. Door deel te nemen aan het honoursprogramma kon ik mijzelf op wetenschappelijk gebied verbreden. Na de introducerende module over Doomsday stond de volgende module in het teken van het analyseren van grote wetenschappers. Tijdens deze module heb ik me ook het meest vermaakt. Het lezen van stukken die deze wetenschappers hebben geschreven en het vervolgens discussiëren erover met mensen uit allerlei verschillende richtingen vond ik erg leuk. In het eigen gedeelte binnen deze module heb ik me gericht op Bruno Latour, een fransman die zich bezig hield met wetenschapsociologie en technieksociologie. Ik heb een vergelijking gemaakt van de ideeën van Bruno Latour en mijn eigen vakgebied Industrieel Ontwerpen. De modules Wetenschap in de Praktijk en het schrijven van een eigen onderzoeksvoorstel hebben mij minder getrokken. Dit mede doordat hier veel meer op individuele basis werd gewerkt, en juist de groepsdiscussie bevielen mij heel erg. Met het schrijven van een eigen onderzoeksvoorstel het ik mij gericht op product-levenscyclus- analyses. Ik heb hierbij gekeken, hoe Life Cycle Analyses (LCA) methodes gebruikt kunnen worden tijdens het ontwerpproces van producten. In het eindproduct van het honoursprogramma heb ik bijgedragen aan de katernen ‘Outof-the-box’ en ’Kennis’. Daarnaast heb ik geholpen met de vormgeving van het boek.
309
310
Luuk Oudshoorn (Zwolle, 1991, Elektrotechniek) Toen ik hoorde over het honoursprogramma was ik direct enthousiast. Eindelijk een programma naast de studie dat niet gericht was op verdieping, maar op verbreding. Niet alleen de onderwerpen zelf bieden een verbredende blik op de (wetenschappelijke) wereld, maar ook de mensen uit alle andere studierichtingen die je vertellen dat die wetenschappelijke blik van jou een tunnelvisie is geworden zonder dat je het zelf doorhad. Vele essays en presentaties later, met in dit boek bijdragen aan de katernen “Asimov’s robots” en “Buitenaards koloniseren” zit ik hier nu mijn laatste stuk te schrijven en vraag ik me af wat ik nou eigenlijk heb geleerd van deze achttien maanden – ze voelen zo lang dat ik me nu al nostalgisch ben over de eerste maanden.Verhelderend is het eerste dat in mij opkomt. Uitgedaagd worden om eens uit je eigen wereldje te stappen en te kijken hoe anderen het doen. Bij de module over grote wetenschappers heb ik me bijvoorbeeld verdiept in het leven en de werken van Michael Faraday, die zonder fatsoenlijke opleiding toch tot de top van de wetenschap is opgeklommen. Hoe vaak hebben we niet een kwartier lang fel gedebatteerd om er uiteindelijk achter te komen dat we het vanaf het begin al eens waren en slechts elkaars uitleg verkeerd interpreteerden? Allemaal vanwege impliciete aannames waarvan je niet eens wist dat je ze maakte. Om dit alles (en nog veel meer) te leren in een groep als deze is een ervaring die ik voor geen goud had willen missen.
311
312
Peter Riezebos (Harderwijk, 1980, Psychologie, Communicatiewetenschap, Bedrijfskunde) Als je op latere leeftijd begint met studeren is dat erg spannend. Ik weet dan ook niet wat groter was mijn motivatie om te gaan studeren of mijn onzekerheid hieromtrent. Zeker was ik echter wel rondom mijn deelname aan het Honneurstraject. Hierbij gold als primaire reden om deel te nemen de sterke multidisciplinaire focus. Als zijnde een sociaal experiment was ik nieuwsgierig naar de wijze waarop studenten vanuit diverse disciplines specifieke oplossingen in relatie tot verschillende fenomenen zouden ontwikkelen. De module grote wetenschappers heeft mij cognitief gezien flink gegrepen. Ik raakte gefascineerd door enerzijds de parate kennis van de docent en anderzijds de gepassioneerdheid waarmee hij deze richting ons vertaalde. Mijn eigen grote wetenschapper werd Descartes. Naast Kant eveneens een persoonlijke held. Tijdens mijn individuele project verkende ik het menselijk brein door op zoek te gaan naar beslissingen die op subliminaal niveau worden gemaakt. Hierbij trachtte ik mijn psychologische achtergrond te verbinden met het marketingdomein van de communicatiewetenschap. Met als resultaat inzichten in statistische methoden ter beoordeling van fMRI scans inzake consumenten adoptiebeslissingen. In dit boek mocht ik een bijdrage leveren aan de hoofdstukken welvaart en kennis. Betreffende laatstgenoemde heb ik het genoegen gehad het essay te schrijven, mee te denken bij het interview evenals de kritische vraag. De tekening is eveneens van mijn hand. Ten aanzien van welvaart schreef ik de column en nam ik deel aan het interview.
313
314
Britta Semlianoi (Lengerich, Duitsland,1989, Psychologie) We schreven het jaar 2010 toen ik solliciteerde voor het honoursprogramma aan de Universiteit Twente. Na twee jaar had ik genoeg tijd om te kunnen wennen aan de Nederlandse taal en cultuur, en ook mijn studie beviel goed en verliep soepel. Tijd voor een nieuwe uitdaging dus! Deze uitdaging meende ik in het honoursprogramma te vinden. Het samenwerken met een groep gemotiveerde mensen uit verschillende vakgebieden, het lezen van originele teksten van wetenschappers als Darwin, Machiavelli, Freud en - in het bijzonder - Newton, en het zelfstandig kiezen en opzetten van een eigen project binnen het eigen vakgebied hebben mij erg aangesproken. Vooral tijdens de module “Grote wetenschappers” had ik het gevoel erg veel te leren over andere onderwerpen. Ik vond het interessant om me eens bezig te houden met andere vakgebieden. Mijn uitdaging was hierbij vooral het schrijven van een essay over Newton. Ik zelf heb Urie Bronfenbrenner, een ontwikkelingspsycholoog, als grote wetenschapper uitgekozen. Achteraf gezien vond ik het individuele project de meest interessante module van het honoursprogramma. Eindelijk kon ik mijn grote twee passies, psychologie en sporten, combineren in een zelf gekozen onderwerp: de bewegingstherapie. Mijn onderzoek gaat erover welk effect het heeft wanneer patiënten het type sport dat ze gaan uitvoeren zelf mogen kiezen in plaats van het volgen van een vast programma. In dit boek heb ik een bijdrage geleverd aan de katernen geluk en geloof.
315
316
Bart Steensma (Amsterdam, 1991, Biomedische Technologie) Toen ik begon aan het honoursprogramma was mijn belangrijkste motivatie het feit dat ik veel verwachtte te leren. Achteraf kan ik heel tevreden zeggen dat dit ook is gelukt. Door het honoursprogramma heb ik een veel duidelijker beeld verkregen van wat wetenschap tegenwoordig betekent, en heb ik veel geleerd over de grondvesten van wetenschap. Met name de module ‘Grote Wetenschappers’ heeft wat dit betreft mij nieuwe interesses opgeleverd. Tijdens het eerste gedeelte van het programma heb ik de eer gehad mij bezig te houden met het werk en het leven van Richard Feynman, een van de meest vooraanstaande en opvallende natuurkundigen uit de geschiedenis. Een behoorlijk deel van de honourstijd heb ik mij bezig gehouden met verdieping in mijn eigen vakgebied. Mijn individuele project ging over het uitontwikkelen van onderarmprothesen. Dit project was voor mij zeer nuttig omdat ik aan mij aan de ene kant heb kunnen verdiepen in een onderwerp dat ik erg interessant vond en aan de andere kant veel heb geleerd over het schrijven en indienen van een onderzoeksvoorstel. In dit boek heb ik bijdragen geleverd aan de katernen “Werkelijkheid” en “Vooruitgang” in de vorm van respectievelijk een column en een essay. Voor mij heeft het honoursprogramma naast verdieping ook veel verbreding teweeggebracht. Het was naar mijn idee zeer prettig en leerzaam om in gesprek te gaan met mensen van verschillende vakgebieden. Met name het samenwerken in kleinere groepen en het becommentariëren van elkaars stukken leverde mij veel nuttige dingen op. Alhoewel het programma op het moment dat dit boek uitkomt voor ons is afgelopen, zal ik mede dankzij de Ockham-vereniging nog wel vaker met honours bezig zijn.
317
318
Jessica Steur (Purmerend, 1990, Psychologie) “Een honoursprogramma? Gaat je studie zo goed dan?” is een vraag die ik erg vaak heb moeten beantwoorden. Maar wat blij ben ik dat het inderdaad goed gaat met mijn studie en nog blijer dat ik anderhalf jaar geleden heb gesolliciteerd voor het honoursprogramma. Want wat is het fijn om nu te kunnen terugkijken op alles wat we hebben gedaan. Ik ben het honoursprogramma gaan volgen om dezelfde reden die iedereen zal noemen: het leek mij een leuke uitdaging en ik was benieuwd of ik het kon. Het was inderdaad een uitdaging. Ik heb het zeker niet rustig gehad de afgelopen anderhalf jaar, maar ik heb veel geleerd, veel leuke mensen ontmoet en inderdaad: ik kon het! Vijf modules hebben we doorlopen, waarvan de module Individueel Project mij echt de kans gaf mijzelf verder te ontwikkelen binnen mijn studie. Een leuk onderwerp had ik: De Invloed van het CSI Effect en de Ankerheuristiek op de Rechterlijke Besluitvorming, wat ging over het toenemende gewicht van forensische bewijsvoering in rechtszaken. Dit project heeft ertoe geleid dat ik beter weet wat ik wil met mijn studie. Maar deze laatste module, de Synthese, is natuurlijk wel erg speciaal. Wanneer krijg je nou de kans om mee te werken aan een boek? Ik ben betrokken geweest bij twee onderwerpen: Kritisch denken en Vooruitgang, waarvoor ik onder andere een interview en een column heb geschreven. Wat mij betreft een topboek en zoals Henk Procee altijd zegt: “Een uitroepteken achter het honoursprogramma!”
319
320
Alien Stevens (Deventer, 1991, Biomedische Technologie) Na lang twijfelen besloot ik toch te solliciteren voor het honoursprogramma. In mijn motivatiebrief schreef ik: ‘Ik hoop na anderhalf jaar terug te kijken op een geslaagd programma, waarin ik heel veel heb geleerd maar ook plezier heb gehad’. Nu kan ik terugkijken op wat het mij echt heeft gebracht. Na de eerste paar avonden Doomsday, volgde het tweede blok ‘Grote Wetenschappers’. Dit was meteen wel een redelijk druk blok over de achtergronden van de grote wetenschappers en de totstandkoming van hun belangrijke werken. Maar het was zeker interessant en leerzaam! ‘Wetenschap in Praktijk’ heeft me meer bijgebracht over het beoefenen van wetenschap. De ‘praktijk’voorbeelden van dit blok waren het onderzoek naar AIDS en de ontdekking van DNA, wat bij mijn interesse paste. Het leukste blok van het programma was het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Het heeft me meer geleerd over natuurlijk het schrijven van het voorstel, maar ook over hoe een onderzoek in elkaar zit. Mijn onderzoeksvoorstel ging over behandelmethoden van spasticiteit bij kinderen. De vraag ‘Wat is wetenschap’, verschillende denkstijlen en het maken van dit eindproduct sloten het programma af in het blok ‘Synthese’. Eén van de leukste dingen aan het honoursprogramma vind ik de groep mensen. Verschillende studies, achtergronden, motivaties en denkwijzen, maar toch allen het honoursprogramma volgen. Samen twee avonden in de week college, samenwerken aan opdrachten en discussies voeren. In het boek heb ik een bijdrage geleverd aan de onderwerpen ‘Twijfel’ en ‘Kennis’. Toch raar dat je na anderhalf jaar met de laatste opdracht bezig bent, maar aan de andere kant is het ook zeker goed zo.
321
322
Christian Utzerath (Oberhausen, 1987, Psychologie) In 2009 begon ik mijn studie psychologie aan de Universiteit Twente. Ik werd geprikkeld door kwesties zoals de vraag hoe een organisme in staat is zich zelf een identiteit te geven en zich voortdurend verder te ontwikkelen. Ik dacht – en denk – dat er geen eleganter mechanismes bestaan dan die in het brein zitten en die op elk moment een individu opnieuw definiëren en door de wereld bewegen. 323
Ik solliciteerde naar het honoursprogramma omdat ik mijn ideeën graag in een bredere context wilde beschouwen. Immers, als je wilt weten hoe het uitpakt als je een robot een paar modellen van cognitieve systemen meegeeft, ligt het voor de hand als je daar met iemand over praat die meer in deze technologie thuis is. Interdisciplinaire discussies vonden dan ook plaats en waren inderdaad vaak op hun eigen manier uitdagend. Toen ik gevraagd werd om in de geschiedenis van de wetenschap in te duiken, ben ik op zoek gegaan naar de sporen van B.F. Skinner. Diens simpele, elegante redeneerstijl en technieken de basis hebben gelegd voor de moderne psychologie en neurowetenschappen. In mijn individuele project onderzocht ik het grensvlak tussen mensen en andere wezens: waaraan herkent een mens dat hij of zij met een ander individu interageert en hoe worden dergelijke kenmerken in het brein verwerkt? Hier ontdekte ik vragen waaraan ik in toekomst wil gaan werken. Waarschijnlijk zal ik nooit de dag beleven dat we een systeem leren om een identiteit te ontwikkelen, misschien wel. Ik ben benieuwd. In dit boek heb ik mij bezig gehouden met de toekomst en de vrije wil, als die al bestaat.
324
Natalja Veer (Syktyvkar, Rusland, 1988, Psychologie) Voor de deelname aan het honoursprogramma heb ik vooral gekozen omdat ik zo benieuwd was naar de uitwisseling over wetenschappelijke onderwerpen met mensen uit andere vakgebieden. De kans om dingen vanuit verschillende perspectieven te bekijken en daarmee een breder context te kunnen creëren was bijzonder aantrekkelijk voor mij. Met genoegen kan ik zeggen dat aan deze verwachtingen werd voldaan. De discussies die tussen de honoursstudenten van verschillende studierichtingen zijn ontstaan, waren fascinerend en hebben mij in staat gesteld om nieuwe inzichten over de mens, de wereld en de wetenschap te verkrijgen. Voor de module ‘Grote Wetenschappers’ heb ik me in de werken van de Russische psycholoog, pedagoog en filosoof Lev S.Vygotsky over de ontwikkeling van denken en taal verdiept. Door zijn innovatief denken en zijn empirische en nauwkeurige werkwijze kan hij als een grandioos voorbeeld voor een grote wetenschapper binnen de psychologie dienen. In het kader van het ‘Individueel Project’ heb ik een onderzoeksvoorstel geschreven over correlationele en causale verbanden tussen de Restless Legs Syndrome en psychologische factoren zoals angst, depressie, stress, affect, welbevinden, coping-stijl, leefstijl en tevredenheid met het leven. Mijn laatste project binnen het honoursprogramma en de bijdrage aan dit boek bestaat uit een essay voor het onderwerp Eigenwaarde en een column voor het onderwerp Toeval. Zonder twijfel waren al deze projecten een waardevolle aanvulling op mijn studie en mijn persoonlijke ontwikkeling, waarvoor ik heel dankbaar ben.
325
326
Rogier Wildeboer (Rotterdam, 1990, Biomedische Technologie) Als één van de tuim twintig nieuwe honoursstudenten begon ik in 2010 aan dit programma. Net als iedereen was ik geïnteresseerd in wat er komen ging en gemotiveerd om er wat van te maken. In het verschiet lagen essays en presentaties, die al dan niet op het laatste moment vervaardigd moesten worden, maar ook interessante discussies en fijne vriendschappen. Tezamen leverde dat precies op wat ik vooraf uit het honoursprogramma hoopte te halen. Een bredere blik. Het aansprekende, multidisciplinaire karakter van het programma zorgde er namelijk voor dat ik voortaan niet alleen een biomedische, bètagerichte kijk op de wetenschap heb, maar ook een sociaal-wetenschappelijke en zelfs een filosofische. Terugkijkend valt op hoe veel we eigenlijk gedaan hebben. In de module Grote Wetenschappers verdiepte ik me in het werk van de Zweedse taxonoom Carl Linneaus, die niet alleen de naam homo sapiens bedacht, maar ook begon met de huidige systematische indeling van de volledige levende wereld. Tijdens het Individueel Project keerde ik terug naar de biomedische techniek door een onderzoeksvoorstel op te stellen waarin optogenetica gebruikt wordt voor deep brain stimulation bij Tourette-patiënten. De laatste activiteiten uit mijn honourscarrière zijn in de katernen “Out of the box” en “Vrije wil” neergeslagen. Dit boek geeft wat mij betreft perfect weer wat mij zo aantrok in het programma. Het is een gezamenlijk product. Het belicht onderwerpen van verschillende kanten en roept vragen op. Alledaagse thema’s worden in verschillende wetenschappelijke perspectieven geplaatst. Misschien is dit wel wat ik anderhalf jaar geleden, onbewust, voor ogen had.
327
328
IRIS VAN DEN NIEUWENHUIZEN IRISLUUK VAN DEN NIEUWENHUIZEN OUDSHOORN LUUK RIEZEBOS OUDSHOORN PETER PETER RIEZEBOS BRITTA SEMLIANOI BRITTA SEMLIANOI BART STEENSMA BART STEENSMA JESSICA STEUR IRIS VAN DEN NIEUWENHUIZEN JESSICA STEUR ALIENOUDSHOORN STEVENS LUUK ALIEN STEVENS CHRISTIAN PETER RIEZEBOS CHRISTIAN UTZERATH BRITTA SEMLIANOI UTZERATH NATALJA VEER BART STEENSMA NATALJA VEER ROGIER WILDEBOER JESSICA STEUR WILDEBOER IRIS VAN ROGIER DEN NIEUWENHUIZEN ELMER ALIEN STEVENS ELMER IRIS VAN DEN NIEUWENHUIZEN LUUK OUDSHOORN 329 CHRISTIAN LUUK OUDSHOORN PETER UTZERATHSEMLIANOI IRIS VANRIEZEBOSBRITTA DEN NIEUWENHUIZEN PETER RIEZEBOS BART STEENSMAJESSICA STEURALIEN STEVENSCHRISTIAN UTZERATH NATALJA VEER LUUK OUDSHOORN BRITTA SEMLIANOI NATALJA VEERROGIER WILDEBOER ELMER ROGIER WILDEBOER PETER RIEZEBOS BART STEENSMA ELMER BRITTA SEMLIANOI STEUR BART STEENSMA IRISJESSICA VAN DEN NIEUWENHUIZEN ALIEN STEVENS JESSICA STEUR LUUK OUDSHOORN CHRISTIAN ALIEN STEVENS PETER RIEZEBOSBRITTA SEMLIANOI UTZERATH CHRISTIAN BART STEENSMAJESSICA STEURALIEN STEVENSCHRISTIAN UTZERATH NATALJA VEERWILDEBOER ELMER UTZERATH NATALJA VEERROGIER IRIS VAN DENWILDEBOER NIEUWENHUIZEN ROGIER NATALJA VEER LUUK ELMER OUDSHOORN ROGIER WILDEBOER RIEZEBOS IRISPETER VAN DEN NIEUWENHUIZEN ELMER BRITTA SEMLIANOI LUUK OUDSHOORN STEENSMA IRIS VANBART DEN NIEUWENHUIZEN PETER RIEZEBOS JESSICA STEUR LUUK OUDSHOORN BRITTA SEMLIANOI ALIEN STEVENS PETER RIEZEBOS BART STEENSMA CHRISTIAN BRITTA SEMLIANOI JESSICA STEUR UTZERATH BART STEENSMA ALIEN STEVENS NATALJA VEER JESSICA STEUR CHRISTIAN ROGIER WILDEBOER ALIEN UTZERATH STEVENS ELMER CHRISTIAN NATALJA VEER UTZERATH WILDEBOER IRIS ROGIER VAN DEN NIEUWENHUIZEN NATALJA VEER ELMER LUUK OUDSHOORN ROGIER WILDEBOER PETER RIEZEBOSBRITTA SEMLIANOI ELMER BART STEENSMAJESSICA STEURALIEN STEVENSCHRISTIAN UTZERATH NATALJA VEERROGIER WILDEBOER ELMER
IRIS VAN DEN IRIS VAN DEN NIEUWENHUIZEN NIEUWENHUIZEN OUDSHOORN LUUKLUUK OUDSHOORN PETER RIEZEBOS PETER RIEZEBOS BRITTA SEMLIANOI BRITTA SEMLIANOI BART STEENSMA BART STEENSMA JESSICA STEUR JESSICA STEUR ALIEN STEVENS ALIEN STEVENS CHRISTIAN CHRISTIAN UTZERATH UTZERATH NATALJA VEER NATALJA VEER ROGIER WILDEBOER ROGIER WILDEBOER ELMER ELMER
330