Alledaagse communicatie in de Utrechtse zittingszaal
Sprekend de Rechtbank Alledaagse communicatie in de Utrechtse zittingszaal Pieter Ippel en Susanne Heeger-Hertter ISBN-13: 978-90-5850-247-6 ISBN-10: 90-5850-247-6
Dit boek is een uitgave van:
aolf Legal Publishers (WLP) Postbus 31051 6503 CB Nijmegen http://www.wlp.biz Opmaak: Jook van der Snel
Voor leden van de rechterlijke macht zijn een aantal exemplaren beschikbaar. Deze kunnen worden besteld bij: Rechtbank Utrecht Afdeling Communicatie Postbus 16005 3500 DA Utrecht De integrale tekst van dit rapport is gratis te downloaden van: www.rechtspraak.nl/gerechten/Rvdr Rubriek: wetenschappelijk onderzoek Oplage: 1200 stuks
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo. het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 1974, 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 1985, 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB, Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
© Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak)
Sprekend de rechtbank Alledaagse communicatie in de Utrechtse zittingszaal
Pieter Ippel en Susanne Heeger-Hertter
a
Voorwoord
In Utrecht bestaat een vruchtbaar Samenwerkingsverband tussen Utrechtse Rechtbank en Rechten Faculteit (SURRF). Voor u ligt één van de vruchten van deze samenwerking. Het is een onderzoeksrapport naar de alledaagse communicatie tijdens zittingen van de rechtbank, die natuurlijk door zijn gedwongen setting niet zo alledaags is. In hun inleiding laten de onderzoekers een lichte verbazing doorklinken over het beeld van de rechtbank Utrecht (niet grijs en ambtelijk, maar kleurig, flitsend en wervend, hun woorden, niet de mijne!). Die verbazing is niet nodig als men bedenkt dat de rechtbank Utrecht in zijn strategische agenda voor de komende jaren zich onder andere richt op een herkenbaar en expliciet gezicht van de rechtbank naar de samenleving. Het onderzoek vormt een kwalitatief observatieonderzoek naar drie veel voorkomende typen zittingen in drie sectoren (handel, kanton en straf) en is een welkome aanvulling op en verdieping van al bekende informatie uit klantwaarderingsonderzoeken en klantenpanels. Het is goed bruikbaar als middel ter ondersteuning van intervisie en feedback, langzamerhand vertrouwde middelen om te reflecteren op het rechterlijk functioneren. Wat mij vooral aanspreekt in het rapport is de uitnodiging om de persoonlijke invulling van het rechterlijk ambt volstrekt ernstig te nemen en in het rechterlijk optreden het juiste midden te vinden tussen afstandelijkheid en betrokkenheid. Wat dit onderzoek zo interessant maakt zijn de soms verbatim-achtige beschrijvingen van delen van zittingen en de reacties van rechters, rechtzoekenden en rechtshelpers daarop. De ruimhartige bijdrage van Utrechtse rechters en griffiers aan dit onderzoek is een indicatie dat het onze organisatie ernst is een helder beeld in de samenleving neer te zetten. Utrecht, december 2006 Wim van Veen president rechtbank Utrecht
v
Inhoudsopgave
Vooraf
ix
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Algemeen
1
1.2 Onderzoek naar de alledaagse communicatie 1.2.1 Communicatie in een institutionele context 1.2.2 De zitting
3 3 7
1.3 Aanpak van het onderzoek
9
Hoofdstuk 2
Het ervaren kantongerecht
2.1 Inleiding
13
2.2 Typen zittingen 2.2.1 Mulderzittingen 2.2.2 Strafzittingen 2.2.3 Korte gedingen 2.2.4 Civiele zittingen
17 17 19 20 24
2.3 Justitiabelen over de rolzitting 2.3.1 Verwachtingen t.a.v. de rolzitting 2.3.2 Ervaringen bij de rolzitting 2.3.3 Commentaar
36 37 38 38
2.4 Justitiabelen over comparities en ontbindingszittingen 2.4.1 Voorafgaand aan de zitting 2.4.2 Tijdens de zitting 2.4.3 Commentaar
40 41 43 59
2.5 Reacties van rechtshulpverleners 2.5.1 Sfeerbepalende factoren in de zittingszaal 2.5.2 Luisteren naar pleidooien 2.5.3 Stijl van ondervragen 2.5.4 De schikking
62 62 64 66 67
2.6 Commentaar 2.6.1 Kritiek op de rolzitting 2.6.2 Positieve waardering ontbindingszittingen en comparities
67 67 68
vii
Sprekend de rechtbank
Hoofdstuk 3
Civiel: geschikte beslechting
3.1 Inleiding
71
3.2 De comparitie na antwoord, wet en rechtsbeginselen 3.2.1 Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 3.2.2 Fundamentele rechtsbeginselen in het civiele proces
72 73 75
3.3 De praktijk van de comparitie na antwoord 3.3.1 Fase 1: Startfase 3.3.2 Fase 2: De informatie- of exploratiefase 3.3.3 Fase 3: De onderhandelingsfase 3.3.4 Fase 4: De inlichtingenfase 3.3.5 Fase 5: Procesplanningsfase 3.3.6 Fase 6: Sluitingsfase 3.3.7 Vonnis wijzen
82 84 86 87 90 90 90 92
3.4 Justitiabelen over comparities na antwoord 3.4.1 Het binnenkomen in het gerechtsgebouw 3.4.2 De openbaarheid van de zitting 3.4.3 De onpartijdigheid van de rechter 3.4.4 De zitting 3.4.5 Tussenconclusie
93 95 96 97 98 107
3.5 Meningen van advocaten 3.5.1 Het roulatiesysteem 3.5.2 De inrichting van de comparitie 3.5.3 Pleitverbod? 3.5.4 Prestatiedruk op de rechtbank
108 108 109 113 114
3.6 Commentaar 3.6.1 Actieve rechters, luisterende rechters: nieuwe vaardigheden? 3.6.2 Evaluaties van partijen en advocaten: veel waardering, maar ook kritiek 3.6.3 Het risico van ‘schikkingsdwang’ 3.6.4 Advocaten buiten spel? 3.6.5 Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering
116 116
viii
119 120 121 121
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 4
Beleefd strafrecht
4.1 Inleiding 4.1.1 Strafrecht: ontwikkelingen en debat 4.1.2 De context van het strafproces
125 125 126
4.2 De strafsector als werkvloer: het beeld van binnenuit 4.2.1 Werk als strafrechter 4.2.2 Communicatie 4.2.3 Een goede strafrechter 4.2.4 Problemen en zorgen 4.2.5 Zin van het strafrecht 4.2.6 Resumerend
130 131 133 135 136 138 139
4.3 Zittingen
140
4.4 Ervaringen van justitiabelen
146
4.5 Opinies van advocaten 4.5.1 Veranderingen in het strafrecht 4.5.2 De rol van de strafrechtsadvocaat 4.5.3 Kwaliteit van de rechters en rechtspleging 4.5.4 Verschillende leefwerelden 4.5.5 Gebrek aan durf 4.5.6 Politierechter 4.5.7 Kritiek op de voorfase en het natraject
154 154 155 157 158 159 160 161
4.6 Discussie
162
Hoofdstuk 5
Vergeleken en overwogen
5.1 Terugblik
167
5.2 Overwegingen 5.2.1 Het gezag van de rechter 5.2.2 Het risico buitenspel te worden gezet 5.2.3 Kwaliteit en klantvriendelijkheid
168 168 169 170
Literatuur
181
Formulieren
186
Over de auteurs
193
ix
Vooraf
Rechtspraak en de rechterlijke macht staan sterk in de belangstelling. Dat geldt met name voor de strafrechtspleging, waarover in de krant, op tv en Internet onstuimig wordt bericht. Maar ook andere thema’s uit het recht staan in de publieke schijnwerpers, zoals blijkt uit de populariteit van programma’s als ‘De rijdende rechter’ en ‘Zestien miljoen rechters’. Af en toe verdiepen journalisten zich wat langer in de dagelijkse werkelijkheid van de rechtspraak: enkele keren verschenen in krantenmagazines uitgebreide artikelen van verslaggevers die zich binnen de muren van het gerechtsgebouw begaven. In het kader van een samenwerkingsproject van de Juridische Faculteit van de Universiteit Utrecht en de Utrechtse rechtbank hebben ook wij ons binnen de muren van het gerechtsgebouw begeven. Daarbij hebben we de blik gericht op de alledaagse werkelijkheid in drie rechtbanksectoren van de rechtbank Utrecht waarbij we vooral geïnteresseerd waren in de communicatie tijdens rechtszittingen en hoe die door de direct betrokkenen wordt ervaren en beoordeeld. Er is immers – afgezien van de strafrechtspraak – betrekkelijk weinig empirisch veldonderzoek gedaan naar de zittingspraktijk en naar de ervaringen en evaluaties van burgers die met het recht in (vaak onzachte) aanraking kwamen. Zonder overdrijving kan worden gesproken van een lacune. In enkele toonaangevende rapporten wordt deze leemte ook met zoveel woorden genoemd (zie: Asser, Groen en Vranken 2003 en 2006) en ook Stolker constateert in zijn diesrede dat de meeste onderzoekers aan juridische faculteiten niet gauw empirisch onderzoek verrichten, maar dat dit wel aan het veranderen is (Stolker, 2003: 7). Wij hopen met dit onderzoeksrapport een bijdrage te leveren aan het opvullen van die lacune. We zijn blij dat de Utrechtse rechtbank aan de uitvoering van dit onderzoek loyaal heeft meegewerkt en ons alle gelegenheid bood om als onafhankelijke onderzoekers te opereren. In het eerste hoofdstuk gaan we nader in op de vraagstelling en op de aanpak van het onderzoek. We denken dat dit onderzoeksrapport een zinvolle bijdrage kan leveren aan de reflectie op en discussie over de hedendaagse invulling van de aloude rechtsprekende staatsfunctie. Vooral over de dagelijkse gang van zaken in de civiele rechtspraak en de kantonrechtspraak – de belangrijke eerste lijn – is niet al te veel geschreven. Bij de strafrechtspraak ligt dit anders, maar wij menen dat ons materiaal op bepaalde punten een aanvulling en verrijking is ten opzichte van eerder verschenen onderzoek. xi
Sprekend de rechtbank In de allereerste plaats bedanken wij mr Hans Steenberghe, voorzitter van de begeleidingscommissie, maar voor ons vooral de dagelijkse contactfiguur, die ons op een voorbeeldige manier heeft bijgestaan en ondersteund. De begeleidingscommissie, die bestond uit mr Eddy Bueno, mr Eveline Ruinaard, mr Marie-Louise van Emden-Geenen, mr Sjef de Laat, mr Astrid Creutzberg, mr Ingrid Corbey, en mr Rob van der Hoeven (docent strafrecht UU en advocaat in Rotterdam) leverde een kritisch-constructieve bijdrage en de leden ervan waren bereid met ons in discussie te gaan. Daarnaast ondersteunden dr Albert Klijn en mr Tjalle Hidma, beiden van de Raad voor de Rechtspraak, ons project met raad en daad. Zonder de financiële bijdrage van de Raad voor de Rechtspraak hadden we dit onderzoek niet kunnen afronden. Uiteraard danken wij ook alle rechters, advocaten en ‘gewone burgers’ die zo vriendelijk waren ons te woord te willen staan. Middelburg en Utrecht, november 2006 Pieter Ippel en Susanne Heeger-Hertter
xii
1
Inleiding
1.1 Algemeen De argeloze belangstellende die een Jaarverslag 2005 van de Utrechtse rechtbank opvraagt, zal verrast zijn. Waarschijnlijk verwacht hij een grijs boekwerkje met ambtelijke Dorknoper-taal, maar in plaats daarvan krijgt hij een kleurige poster met flitsende en wervende teksten, ingefluisterd door de communicatieadviseur van de rechtbank. De fleurige stijl van de verslaglegging is een simpele illustratie dat de rechtspraak in het eerste decennium van de 21ste eeuw in beweging is. De rechterlijke macht is in de afgelopen tien, twintig jaar zowel qua bestuurlijke organisatie als wat betreft personeelssamenstelling drastisch vernieuwd. Zo stroomden in een erg hoog tempo vrouwen de rechterlijke macht in. In de meeste vestigingsplaatsen kwamen nieuwe gerechtsgebouwen of vonden ingrijpende verbouwingen plaats. Er is een nieuwe bestuursstructuur ingevoerd en de Raad voor de rechtspraak speelt daarin een toonaangevende rol. Kantongerechten die meer dan 150 jaar een eigen, autonome plaats hadden, worden langzaamaan geïntegreerd in het geheel van een gemoderniseerde rechterlijke organisatie. Die modernisering heeft ook zijn weerslag op de dagelijkse gang van zaken. Terwijl het rechterswerk lang tamelijk individualistisch (thuis)werk was, wordt nu in teams samengewerkt met de ondersteunende staf, en hebben sectorvoorzitters en teamleiders de touwtjes steviger in handen dan vroeger. Er is een grootschaliger organisatie ontstaan met een sterkere nadruk op eigentijds management. Zo is de rechtbank ingedeeld in sectoren en zijn de verschillende sectoren op een identieke manier ingericht. Aan het hoofd van iedere sector staat de sectorvoorzitter. Hij maakt deel uit van het gerechtsbestuur. Zijn taak is het zorg te dragen voor een goede en efficiënte rechtspleging. Hij is dan ook eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit, het beleid en de prestaties binnen de sector. Onder hem ressorteren de teamleiders die op hun beurt de teams aansturen. Zij moeten toezien op de juridisch inhoudelijke kwaliteit, de consistentie van de uitspraken en de tijdigheid ervan. Voorts is in elk team één rechter belast met de bewaking en bevordering van de kwaliteit van het rechterlijke functioneren binnen zijn team: de Vice-president inhoudelijk adviseur (VPIA). Hij is verantwoordelijk voor de permanente scholing van rechters en de opleiding van juristen tot rechter. Daarnaast werken in een team rechters, een hoofd juridische ondersteuning, stafjuristen, secretarissen, een hoofd administratie, administratief medewerkers en secretaresses.
1
Sprekend de rechtbank Er is op dit moment veel, vaak emotioneel getinte belangstelling uit de samenleving voor het werk van de rechter. Deze belangstelling is in twee opzichten eenzijdig gericht. In de eerste plaats staat met name de strafrechtspleging pregnant in de schijnwerpers, terwijl dit maar één van de rechtbanksectoren is. Daarnaast richt de publiciteit zich meestal op spectaculaire strafprocessen of op fouten en misslagen (zoals in de befaamde Schiedammer parkmoord). Zoals vaker het geval is: het door de media geschapen of opgeroepen beeld komt niet overeen met de rijk geschakeerde werkelijkheid. In ons onderzoek, waarvan we de opzet en uitvoering in dit hoofdstuk nader toelichten, richten we ons niet zozeer op de uitzonderlijke voorvallen, maar op de dagelijkse gang van zaken in de ‘paleizen van justitie’. Hoewel er soms heftige kritiek is op de rechterlijke macht, blijkt uit opinieonderzoek in een reeks van jaren dat het vertrouwen van de bevolking in de Nederlandse rechter vergelijkenderwijs nog steeds hoog is. Sommigen stellen bovendien dat de rechterlijke macht een werkelijk essentiële rol speelt bij de maatschappelijke integratie (Hol & Loth 2001) en sociale cohesie kan bevorderen. Juist door de noodzakelijke afstand te bewaren is de rechter in staat deze verbindende rol te spelen. Hoe dit ook zij: het lijkt duidelijk dat het ter wille van de legitimiteit en aanvaarding van de rechtsprekende functie geboden is dat de uitspraken en overige rechterlijke activiteiten niet alleen juridisch correct zijn, maar ook maatschappelijk zinvol blijken. Het gezag van de rechter staat niet helemaal van tevoren vast, maar moet telkens opnieuw worden bevestigd. Binnen het hele scala van rechtspleging en geschilbeslechting moet de rechter zijn plaats bepalen en zich afvragen of beproefde routines en handelwijzen nog wel voldoen. Bovendien wordt van de hedendaagse rechter meer gevraagd dan alleen maar juridische vaardigheid en vakmanschap. Hij moet ook contactueel en communicatief op een goed niveau zien te ‘presteren’, al zal dat op ieder rechtsgebied weer een andere inkleuring krijgen. De rechter straalt autoriteit uit en past macht toe, maar zonder de juiste mate van aandacht voor de justitiabele (en voor andere direct betrokkenen, zoals getuigen) schiet het rechterswerk tekort. Al met al lijken de eisen aan de huidige generatie rechters in communicatief oogpunt hoger te zijn dan enkele decennia terug.
2
Inleiding
1.2 Onderzoek naar de alledaagse communicatie Ons onderzoek richt zich op de volgende onderzoeksvraag: Hoe verloopt de alledaagse communicatie tussen rechters en justitiabelen ter zitting en hoe worden de zittingen beleefd en beoordeeld door de direct betrokken procespartijen en hun rechtshelpers? Wij richten ons daarbij op de zogenaamde interne, informele en directe communicatie.1 ‘Intern’ wil zeggen dat de communicatie tussen de partijen, de advocaten en de rechter plaatsvindt. Met ‘informeel’ wordt gedoeld op het nemen van de organisatorische beslissing door de rechter tijdens de zitting en op de uitwisseling van standpunten die de partijen innemen en die moet leiden tot een beëindiging van het geschil. Eén van de meest fundamentele juridische principes is dat van hoor en wederhoor: De partijen in een rechtszaak moeten in het proces zoveel mogelijk gelijke kansen hebben om feiten en overwegingen naar voren te brengen. Ook in het strafrecht – waar de verdachte geconfronteerd wordt met de macht van het Openbaar Ministerie – is het streven naar equality of arms essentieel. Van groot belang is dan de vraag hoe deze principes (of pretenties) in de praktijk tot uiting komen. Onderdeel van die vraag is daarom hoe procespartijen en hun procesvertegenwoordigers de gang van zaken tijdens de zitting beoordelen. In de laatste jaren wordt daarover binnen de rechtspraak wel informatie vergaard via de zogenaamde Klantwaarderingsonderzoeken, maar deze enquêtes zijn kwantitatief van karakter en voor zover de communicatie ter zitting daar ter sprake komt, blijft de inhoudelijke kwaliteit van de communicatie buiten beschouwing. Wij zien ons onderzoek dan ook als een aanvulling op en verdieping van dit enquête-onderzoek. 1.2.1 Communicatie in een institutionele context Alledaagse communicatie binnen de rechtspraak is geen ‘gewoon-spraak’, zoals we die kennen van bijvoorbeeld een tweegesprek of dagelijkse conversaties (Griffiths, 2000: 203-207). Wij willen haar veel meer typeren als institutionele communicatie: communicatie die in de institutionele context van de rechtbank plaatsvindt. Dit type van communicatie kan – met de woorden van Doornbos – als volgt worden gekarakteriseerd: ‘Institutionele communicatie (…) is een vorm van interactie die plaatsvindt binnen een institutionele, veelal bureaucratische context, volgens bepaalde vaste patronen en procedures. Institutionele interactie vindt plaats op allerlei plaatsen —– 1
Deze onderscheiding is afkomstig uit: Een nieuwe balans. Interim-rapport fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht (Asser, Groen, Vrancken, 2003: 236 e.v.).
3
Sprekend de rechtbank waar professionals in contact komen met cliënten, meestal leken. (…) Deze vorm van communicatie wordt gekenmerkt door een ongelijke verdeling van macht, kennis en gelegenheid tot spreken, maar ook door een wederzijdse afhankelijkheid van de deelnemers voor een goed verloop van het gesprek. De professional heeft de medewerking van de cliënt nodig voor het goed kunnen uitvoeren van zijn dagelijkse taken. Omgekeerd (…) is de cliënt onderworpen aan de jurisdictie van de professional. (Doornbos, 2006: 7). We moeten ons realiseren dat een van de kenmerken van de institutie rechtbank is dat er machts- en gezagsuitoefening plaatsvindt. De rechter heeft in het constitutionele raamwerk van de rechtsstaat een beslissende stem. Dit is gemakkelijk in te zien wanneer we kijken naar de gevolgen die een uitspraak voor de betrokkenen kan hebben. Bij de strafrechter is de inzet of de verdachte al dan niet tot een straf wordt veroordeeld en daarbij zijn vrijheid kan verliezen. Bij de burgerlijke rechter komt het er op aan of een vordering wordt toegewezen en bij de ontbindingszittingen van arbeidsovereenkomsten beoordeelt de kantonrechter of een arbeidsrelatie als dan niet moet eindigen met alle (financiële) consequenties van dien. De institutionele communicatie is – met andere woorden – gericht op bepaalde doeleinden: burgers dienen uiteindelijk te gehoorzamen aan de beslissing die over hen genomen wordt. Dit roept de vraag op wanneer burgers zullen instemmen met de beslissing, respectievelijk wanneer ze de beslissing zullen accepteren. Hier betreden we het domein van ‘procedural justice’. Uit het binnen dit domein verrichte onderzoek blijkt dat justitiabelen de uitkomst van een proces eerder accepteren wanneer ze invloed op de procedure hebben kunnen uitoefenen en ze de procedure als fair waarderen (Barendrecht & Klijn, 2004: 14; Minekus, 2004: 13-40). Fairness tijdens de procedure beïnvloedt zo de waardering van het resultaat van die procedure. De zitting als een onderdeel van de procedure vormt daarmee een belangrijke factor voor de mate van tevredenheid bij de procesdeelnemers. Op grond van welke maatstaven kunnen procesdeelnemers nu redelijkerwijs oordelen over de mate van invloed die ze op de zitting kunnen hebben? Om die vraag te kunnen beantwoorden, onderscheiden we drie aspecten van het procedureverloop: rechtvaardig, respectvol en informatief. Het ‘rechtvaardigheidsaspect’ heeft betrekking op de mogelijkheid dat de justitiabele voldoende aan het woord komt en in de gelegenheid wordt gesteld om zijn eigen standpunt in te brengen. De rechter is vrij van vooroordeel en de wet biedt de mogelijkheid om de zaak opnieuw aan een andere rechter voor te leggen. ‘Respectvol’ verwijst naar de 4
Inleiding wijze waarop de rechter de justitiabele benadert: vindt de interactie op een beleefde manier plaats en wordt men met waardigheid behandeld? En tenslotte: het ‘informatie-aspect’ van de procedure heeft te maken met het feit of de justitiabele uitleg over het verloop van de procedure krijgt en inzicht in het hoe en waarom van zaken die aan de orde komen. De wijze waarop de communicatie plaatsvindt, wordt vanzelfsprekend bepaald door het streven van de rechter om het primaire doel – aanvaarding – te bereiken. De wijze van communicatie hangt daarbij af van de competenties die de individuele rechter heeft. Daarnaast beïnvloedt ook de institutionele context de wijze van communiceren. We denken dan aan de rechterlijke positie, de bedrijfscultuur en de beleidspolitieke omgeving waarbinnen recht wordt gesproken. Deze aspecten lichten we kort toe. De rechterlijke positie wordt vooral bepaald door de wettelijke procesrechtelijke regels. Daarnaast spelen echter ook binnen de specifieke sector geldende afspraken een rol.2 Er is een duidelijk verschil tussen de positie van de strafrechter met een min of meer verticale relatie met de verdachte en die van de burgerlijke rechter die vooral ‘tussen de partijen’ staat. In het strafproces is, zo bleek uit eerder onderzoek (Bal, 1988), vaak sprake van dwangcommunicatie. Aan de strafzitting gaat een lang onderzoeks- en opsporingstraject vooraf, waarin informatie wordt verzameld en getuigen worden gehoord. In de strafzitting kan het in die voorfase opgebouwde schriftelijke dossier van doorslaggevende betekenis zijn. De positie tussen de partijen maakt begrijpelijk dat de civiele rechter in veel gevallen een poging tot schikking onderneemt of kan doorverwijzen naar mediation. In een strafzitting is een dergelijke overgang naar een meer informele, op overeenstemming gerichte gedachtewisseling vrijwel niet mogelijk. Bij de burgerlijke rechter is vaak sprake van litigotiation (Bruinsma, 1995, 1996): een combinatie van formele procesvoering (litigation) en tegelijkertijd plaatsvindende onderhandeling (negotiation). Zowel de kantonrechter als de civiele rechter bij comparities kunnen van het ene naar het andere circuit ‘schakelen’. Ook de bedrijfscultuur van de rechtspraak is een factor van belang. Met de inwerkingtreding van de Wet organisatie en bestuur gerechten3 wordt het —– 2
3
We denken hier bijvoorbeeld aan het Handboek waar in de civiele sector mee wordt gewerkt. Het betreft een digitaal boek dat een groep rechters van de sector in samenwerking met alle collega’s heeft samengesteld en dat op alle bureaus en in alle zittingszalen via het intranet te raadplegen is. Het handboek is modulair opgezet; het bevat voorbeeldteksten, doorverwijzingen naar andere bronnen, zoals wetteksten en jurisprudentie, in te vullen modellen, enz. en levert daarmee een belangrijke bijdrage in het eenduidig toepassen van het recht binnen de sector. Wobg; Stb. 2001, 582.
5
Sprekend de rechtbank principe van integraal management toegepast: Rechters zijn volledig verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering binnen de eigen organisatie (Bevers, 2004: 2). Voorts zijn de werkprocessen verbeterd. We doelen hierbij niet alleen op de toenemende aandacht voor de kwaliteit van de rechtspraak, de invoering van (al dan niet landelijke) modellen, van werkbeschrijvingen en van intervisie, maar zeker ook op het opstellen van preciezere normen ten aanzien van voorbereidings-, zittings- en afhandelingstijd. Terwijl de rechter vroeger het eigen werk nog enigszins in de hand had, kan hij het zich niet (meer) permitteren om zich niets van de organisatorische normen en richtlijnen aan te trekken. Ten slotte is het personeelsbeleid aangepast door de invoering van het zogenaamde competentiemanagement. Zo beschikt de rechtbank Utrecht over competentieprofielen voor alle 31 functies. In deze profielen worden onder andere de professionele, de maatschappelijke en de organisatorische rol van de betreffende functionaris beschreven en worden prestatie-indicatoren genoemd waar de beroepsbeoefenaars aan dienen te voldoen. Binnen het personeelsbeleid is, anders dan vroeger, veel meer aandacht gekomen voor het loopbaanbeleid. In dat kader is met name het roulatiesysteem te noemen. Dat houdt in dat rechters in beginsel elke drie à vier jaar van sector veranderen. Het wisselen gebeurt naar aanleiding van loopbaangesprekken die de president van de rechtbank met iedere individuele rechter regelmatig voert.4 Ten slotte is er de factor ‘beleidspolitieke omgeving’ van de rechtspraak die rechters confronteert met eisen en wensen. We zien deze factor prominent aanwezig in de strafrechtspleging die regelmatig onder het kritische vergrootglas wordt gelegd. Opmerkelijk is de toegenomen publiciteit over misslagen van het OM en de rechter. Politici en bestuurders dringen af en toe in niet mis te verstane bewoordingen aan op extra activiteiten of nieuwe regelgeving. Soms uiten zij zich kritisch over het optreden in concrete rechtszaken, wat bij rechters soms in het verkeerde keelgat schiet. Niet alleen in het strafrecht, maar ook in het migratie- en asielrecht lijkt sprake te zijn van een zekere verharding. Verrassend is dat in de afgelopen twee jaar een debat is opgeflakkerd over de betrokkenheid van leken in de rechtspraak. Terwijl tot voor kort de rechtspraak door professionele rechters onomstreden was, is nu misschien het tij gekeerd. De civiele rechters zien zich vooral geconfronteerd met een toenemend beroep op de rechtspraak, mede veroorzaakt door de maatschappelijke trend in de richting van juridisering en claimcultuur. Zo is bijvoorbeeld de letselschadeadvocatuur een groeimarkt (van Dijk, 2003: 41-47), die zorgt voor het —– 4
6
Niet alle rechters van de sector doen mee aan de roulatie. Zo geldt dit systeem bijvoorbeeld niet voor de teamleiders, de vice-president inhoudelijk adviseur en voor rechters die ouder zijn dan 50 jaar.
Inleiding aanleveren van meer bewerkelijke zaken. Deze trend staat haaks op het beleid van het kabinet dat het beroep op de rechter juist wil terugdringen, dat verkorting van doorlooptijden nastreeft en wegen zoekt om ‘rechtspraak op maat’ te bereiken, dat wil zeggen ernaar streeft om geschillen door het juiste type geschilbeslechter (rechter, mediator, arbiter, etc.) te laten oplossen (Contourennota ‘Rechtspraak in de 21ste eeuw’, 1998 5). 1.2.2 De zitting Van oudsher zijn juridische procedures formeel en schriftelijk van karakter. Dit heeft altijd tot kritiek op trage en ondoorzichtige procesvoering aanleiding gegeven. In het burgerlijke procesrecht streeft men al zeker vijftien, twintig jaar naar een zekere deformalisering. Bij de laatste wijziging van het burgerlijk procesrecht in 2002 is ingevoerd dat – na één schriftelijke ronde – in beginsel een comparitie van partijen wordt gelast, waarbij de partijen persoonlijk voor de rechter moeten verschijnen. Dit is een nogal drastische stap omdat twee schriftelijke rondes gebruikelijk waren en de nadruk sterk lag op de schriftelijke uitwisseling van stukken. Daarmee verschuiven de rol en habitus van de civiele rechter. Twee oude uitgangspunten van het burgerlijke procesrecht – namelijk de lijdelijkheid van de burgerlijke rechter en de autonomie van de procespartijen – komen hierdoor in een ander licht te staan. In het rapport over de fundamentele herbezinning op het burgerlijke procesrecht wordt dit ook met zoveel woorden erkend (Asser, Groen en Vranken, 2003 en 2006). Dit rapport karakteriseert de burgerlijke rechter als een actieve case-manager en typeert de onderliggende verhouding tussen de partijen in het geding als één van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hier gaat het niet om een bespreking van de voor- en nadelen van deze zienswijze. Wel is van belang om in te zien dat het accentueren van de mondelinge zitting en de daarbij horende actieve opstelling nieuwe communicatieve kwaliteiten van de burgerlijke rechter vraagt. Men zou kunnen zeggen dat de kantonrechter al decennia in een belangrijk type aan hem voorgelegde zaken, namelijk ontslagzaken, optreedt als zo’n case-manager en procesregisseur. De kantonrechter onderzoekt steeds of een schikking mogelijk is, maar als hij vindt dat die er niet inzit kan hij uitspraak doen. Hij beweegt zich dus in een continuüm tussen schikken en beschikken, tussen tweezijdige en eenzijdige conflictbeslechting. Het lijkt ons in ieder geval instructief om te kijken naar deze nabijgelegen rechtbanksector: vreemd genoeg is echter het werk van de kantonrechter nauwelijks onderwerp van onderzoek geweest. —– 5
TK 26 352, nr. 2, 17-12-1998.
7
Sprekend de rechtbank In de strafsector zijn er twee belangrijke soorten zittingen, namelijk de zittingen van de Meervoudige Kamer en die van de Politierechter. Tussen deze beide zittingstypen zijn er aanmerkelijke verschillen. Terwijl de MK er tamelijk rustig de tijd voor neemt, moet de alleensprekende Politierechter doorgaans tientallen zaken per dagdeel beslissen. Hij moet dat snel en verantwoord doen, maar dient er tegelijk op één of andere wijze in te slagen dat ook in de ogen van de justitiabele de behandeling bevredigend en fair is. In de praktijk zien we een verschuiving van de MK-zittingen naar de politierechterzittingen, met name omdat de politierechter tegenwoordig tot 1 jaar vrijheidsstraf kan opleggen. Het zal duidelijk zijn dat dit veel van de vaardigheden, het timemanagement en kennis van de politierechter vergt. Bij alle drie de sectoren is de zitting het eerste zichtbare en openbare deel van de procedure, maar steeds is het ‘de top van een papierberg’. De schriftelijke voorbereiding in de civiele en de kantonsector neemt een belangrijk deel van de werktijd van rechters en ondersteunend personeel in beslag en de gegevens die in het dossier zijn neergeslagen, zijn doorgaans maatgevend voor de instelling van de rechter. Nog sterker geldt dit voor de vorming van het strafdossier. De strafrechter is onderdeel van een hele justitiele keten. Dit houdt in dat er bij politie en justitie een heel proces van selectie en gegevens- en bewijsverzameling heeft plaatsgevonden. In ons onderzoek beperken we ons tot drie typen zittingen. Bij de kantonsector staan de zogenaamde ontbindingszittingen centraal. In een dergelijke zitting beoordeelt de kantonrechter onder andere of een arbeidsovereenkomst al dan niet moet eindigen. Met dergelijke kwesties zijn grote financiële en ook emotionele belangen gemoeid. Het is een type zaken waarmee de kantonrechter al decennia lang ervaring heeft opgedaan. Dit laatste ligt anders bij de comparities van partijen uit de civiele sector. De mogelijkheid tot het gelasten van zo’n comparitie bestaat al lang, maar pas sinds de wijziging van de wet in 2002 wordt deze mondelinge comparitie van partijen standaard toegepast. Dat betekent een fikse en misschien fundamentele wijziging in het burgerlijk proces.6 Omdat in beginsel alle zaken via deze route gaan, leek het ons noodzakelijk om juist aan deze zittingen speciaal aandacht te besteden. In de strafsector ligt het accent op politierechterzittingen, al hebben wij ter vergelijking eveneens zittingen van de Meervoudige Kamer bezocht. Politierechterzittingen komen verreweg het meest voor en het optreden van de —– 6
8
In elk geval betekent de invoering van de comparitie een verkorting van de doorlooptijd ; zie daarvoor Eshuis, 2005: 7-49.
Inleiding alleensprekende politierechter is beter te vergelijken met de activiteiten van de individueel opererende rechters uit de andere twee sectoren.
1.3 Aanpak van het onderzoek Ons onderzoek is, zoals eerder opgemerkt, een kwalitatief observatieonderzoek. Daarbij hebben we bewust gezocht naar elkaar aanvullende methoden van gegevensverzameling, zodat we in staat zouden zijn een betrouwbare beschrijving en interpretatie te geven. We baseren ons op drie informatiebronnen, namelijk (a) interviews met rechters, (b) observaties van zittingen en (c) interviews met justitiabelen en met hun procesvertegenwoordigers. Over deze drie categorieën maken we enkele opmerkingen. Interviews met rechters In elke sector interviewden we ongeveer tien rechters, die zittingen doen die wij ook observeerden. Wij vroegen hen met name naar hun achtergrond, naar de algemene ontwikkelingen binnen hun sector, naar de doeleinden die zij nastreven tijdens een rechtszitting en de barrières die daarbij opduiken. Observaties van zittingen In de drie sectoren observeerden we tientallen zittingen (zie tabel 1.1) waarbij we aantekeningen maakten over het verloop van de zitting en over de communicatie tussen rechter, justitiabelen, advocaten en andere officials (zoals Officieren van Justitie). Wanneer het mogelijk was, gingen we met twee observatoren. Interviews met justitiabelen en rechtshelpers Een heel belangrijk onderdeel van ons onderzoek was het registreren van de ervaringen, meningen en zienswijzen van partijen en hun rechtshelpers. Wij streefden naar mondelinge (face-to-face) interviews, maar om een aantal praktische redenen vond het merendeel van de interviews telefonisch plaats. Als leidraad diende een vragenlijst.7 Bij de strafsector bleek het lastig om verdachten na de zitting te spreken te krijgen, zodat daar het zwaartepunt kwam te liggen op de interviews met advocaten, die overigens wel allemaal face-to-face en meestal langdurig waren.
—– 7
Het vragenformulier en een formulier met achtergrondvragen zijn opgenomen in de bijlage.
9
Sprekend de rechtbank Tabel 1.1.biedt een cijfermatig overzicht van het aantal interviews en observaties. Tabel 1.1 Uitgevoerde activiteiten per sector Sector
Bijgewoonde zittingen
Interviews met onderzoekers
Interviews met justitiabelen
Interviews met advocaten
Interviews met rechters
Interviews met griffiers
11 advocaten, 5 rechtsbijstand
5
2
2
Kanton
50
54
Civiel
40
35
16
11
2
2
± 40*
40
14
13
1
1
Straf *
Bij de strafsector worden tijdens een zitting meerdere zaken behandeld. We hebben ruim 150 zaken bijgewoond.
Het rapport bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het tweede, derde en vierde hoofdstuk de gang van zaken in achtereenvolgens de sectoren kanton, civiel en straf onder de loep genomen. We beschrijven in het kort de algemene kenmerken van de verschillende soorten zittingen die we bijgewoond hebben en laten daarna uitvoeriger de justitiabelen en advocaten respectievelijk gemachtigden aan het woord. De beschrijving van hun gezichtpunten kan immers van betekenis zijn voor de reflectie op het werk in de betreffende sector. Bij de weergave van onze bevindingen heeft het strafrechthoofdstuk een ander karakter gekregen dan de hoofdstukken 2 en 3. Tijdens het onderzoek viel op dat de zittingen van de politierechter in hun verloop vrij homogeen van aard waren. Ook konden we in de strafsector voortbouwen op bestaand onderzoek (Bal, 1988; Vruggink, 2002) waardoor dit hoofdstuk meer beschouwend van aard is.
10
2
Het ervaren kantongerecht
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk staat de rechtspleging in de zittingszaal van de kantonrechter en de reacties daarop centraal. Terwijl over het strafrecht (zie hoofdstuk 4) heel veel geschreven wordt, is het rond de kantonrechter – op een enkele uitzondering na – erg stil. Dat geldt ook voor de vakpers en het wetenschappelijk onderzoek. Bij nader inzien is dit bevreemdend en onjuist omdat het kantongerecht kwantitatief de meeste zaken verwerkt en omdat daarnaast sommige behandelde zaken kwalitatief gezien maatschappelijk en persoonlijk, emotioneel en existentieel van groot belang zijn. Het kantongerecht is kleinschalig én grootschalig tegelijk. Het is eerste-lijnsrechtspraak gericht op conflicten uit de directe leefwereld van mensen: vandaar de lieflijke aanduiding van het kantongerecht als gerecht voor ‘wonen, werken en winkelen’. De werkzaamheden van de sector liggen dan ook voornamelijk op het terrein van het civiele handelsrecht. Naast arbeids- en huurgeschillen oordeelt de kantonrechter over zaken met een vordering van maximaal 5.000 Euro. In arbeids- en huurzaken kan het gaan om een aanzienlijk financieel belang, maar bovendien zijn dit voor de betrokken personen vaak emotioneel en existentieel belastende kwesties. De kantonrechter als alleensprekende rechter is daarnaast bevoegd te oordelen over familiezaken zoals bewindvoering en verzoeken tot gezamenlijk gezag. Hij treedt op als strafrechter bij overtredingen van de strafwet en als bestuursrechter bij de zogenaamde ‘Mulderzaken’, waarbij bestuursrechtelijk beroep tegen administratieve boetes wordt behandeld. Tenslotte is er een aantal bijzondere wetten waarin de kantonrechter als competente rechter wordt aangewezen. Zonder overdrijving kan de kantonrechter dus nog steeds als een allroundrechter worden getypeerd, die op verschillende rechtsgebieden moet kunnen opereren. Omdat, zoals we zullen zien, de kwantitatieve case-load bij de kantongerechten indrukwekkend is, moet hij of zij in staat zijn efficiënt te kunnen werken en samenwerken. Binnen de rechterlijke macht geldt het ambt van de kantonrechter dan ook als een promotiefunctie (met als rang die van vice-president). Of dat ook in de toekomst nog het geval zal zijn, moeten de komende jaren uitwijzen. Justitiabelen verwachten van een goede rechter dat hij met beide benen in de samenleving staat, zijn oren en ogen wijd openhoudt en gevoel heeft voor maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen (Vranken, 2005: 65).
13
Sprekend de rechtbank De sector kanton is verantwoordelijk voor een enorme productie. In 2000 realiseerde de sector kanton een uitstroom van ongeveer 26 800 zaken en in 2005 was dit aantal toegenomen en bedroeg 50 300. Bij dit aantal zijn de strafzaken niet opgenomen omdat die de laatste jaren door de sector strafrecht worden behandeld. Gedurende anderhalve eeuw opereerden kantonrechters binnen hun eigen rechtsgebied (het kanton) tamelijk autonoom. Deze zelfstandigheid en de afwezigheid van hoger beroep in veel kantongerechtzaken leidden ertoe dat de kantonrechter het imago van individualistische en markante eigenzinnigheid kreeg. Soms oordeelde de kantonrechter in Eindhoven heel anders dan zijn ambtsgenoot in Gouda. Historisch gezien is de kantonrechter ontleend aan het Franse voorbeeld van de vrederechter (‘juge de paix’) die een ruime marge had om naar eigen goeddunken recht te doen en zonodig op een compromis of schikking aan kon koersen. We zullen in dit hoofdstuk zien dat deze traditionele rol nog steeds niet helemaal is verdwenen. In de laatste tien jaar is er echter sprake van een kentering en verandering. In het raamwerk van de modernisering van de rechtspraak werden de kantongerechten in 2002 als sector kanton geïntegreerd in het geheel van de rechtbanken. Dit kwam in het Utrechtse geval tastbaar tot uiting in de verhuizing van het eigen kantongerechtsgebouw aan het Janskerkhof naar het nieuwe gerechtsgebouw in het stationsgebied die medio juni 2004 plaatsvond. Sindsdien is het kantongerecht naast de sectoren handels- en familierecht, bestuursrecht en strafrecht een van de vier sectoren van de rechtbank, zij het dat het tot op zekere hoogte een status aparte heeft: rechters in deze sector dragen de titel ‘kantonrechter’ en zijn benoemd in de functie van vice-president. De kantonrechters doen nog niet verplicht mee aan het binnen de rechtbank Utrecht toegepaste roulatiesysteem van rechters.8 In de sector kanton worden geen RAIO’s opgeleid. Het Utrechtse kantongerecht anticipeerde al op de inbedding in de rechtbank. Er werd bijvoorbeeld al gewerkt met twee teams. Inmiddels lijkt de organisatie binnen de kantonsector sterk op die binnen de civiele en de strafsector: er is een sectorvoorzitter en er zijn twee teams met ieder een teamleider. Ieder team heeft een Vice-president inhoudelijk adviseur (VPIA), stafjuristen, (senior) secretarissen, een hoofd administratie, vakgerichte administratieve medewerkers, administratief medewerkers en administratief juridische medewerkers. Op het hoofd administratie en de kantonrechters na treden —– 8
14
Wel zijn er inmiddels twee rechters van andere sectoren op basis van detachering in de kantonsector ingezet.
Het ervaren kantongerecht alle medewerkers op als griffier. Binnen de rechterlijke macht is het kantonrechterschap een promotie- en doorgroeifunctie. De zichtbare en onzichtbare veranderingen, de verhuizing en de onderbrenging in de rechtbank worden in gesprekken met betrokkenen, zeven kantonrechters, een Hoofd Juridische Ondersteuning en de gegevensbeheerder, in het algemeen gematigd positief beoordeeld. Ten aanzien van het kantongerecht zelf merken enkelen op dat het ‘tijdperk van de markante, eigenzinnige en onberekenbare rechter’ wel voorbij is: ‘we zijn nu een club van moderne collega’s die bereid zijn naar elkaar te luisteren’. Er wordt nu in teamverband samengewerkt en vrijwel iedereen lijkt de noodzaak daartoe te beseffen. Als dat niet zou gebeuren zou men er niet in slagen de zakenstroom in goede banen te leiden. Dit betekent ook dat de vroeger bestaande schotten tussen rechters, secretarissen en griffie langzamerhand zijn weggevallen. De rechtbankorganisatie is de afgelopen jaren professioneler geworden en meer bedrijfsmatig georiënteerd geraakt, dat is de unanieme mening van de ondervraagden. Door de introductie van efficiëntere bedrijfsprocessen, betere samenwerking tussen kantonrechters, secretarissen en de griffieadministratie, slimme inzet van informatietechnologie en delegatie van bevoegdheden, waar dat verantwoord is, is het mogelijk om de gestage groei van het totale aantal zaken in de sector het hoofd te bieden. ‘Twintig, vijfentwintig jaar geleden was er nergens geld voor. Dat was ook de tijd dat de meeste rechters thuis werkten en elkaar maar incidenteel zagen. Nu heeft iedereen een eigen bureau, men ziet elkaar op de gang of bij de lunch en via de computer kun je gebruik maken van databanken en ondersteunende systemen.’ De opleidingsfaciliteiten zijn verbeterd. Toch vindt een enkeling dat wel heel veel aandacht uitgaat naar ‘beheer en management’: ‘je moet uitkijken dat niet te veel rechters worden vrijgesteld voor managementtaken, want het gewone werk moet natuurlijk ook wel gebeuren. Het risico is dat het manager-denken te veel gaat domineren.’ In de sector kent men geen uitdrukkelijke specialisatie. Van oudsher is de kantonrechter een ‘generalist’ op de drie rechtsgebieden, en niemand wil daar helemaal van af. Toch is er wel sprake van een zekere ‘informele specialisatie’: het is bekend wie er goed thuis is op het gebied van het arbeids-, huur- en consumentenrecht en het is goed gebruik om bij elkaar binnen te lopen om te overleggen over een heikele, gecompliceerde kwestie. Volgens een van de teamleiders zal het proces van specialisatie verder gaan: ‘waarom
15
Sprekend de rechtbank zou je geen gebruik maken van de aanwezige expertise, bijvoorbeeld in het huurrecht. Waarom zou je je huurkanonnen niet inzetten?’ Kantonrechters hechten aan een eigen, persoonlijke invulling van hun ambt. In 2003 werd bij de sector intervisie geïntroduceerd, maar die is er nadrukkelijk niet op gericht om er een ‘eenheidsworst’ van te maken, maar om het ‘eigen functioneren’ te verbeteren. Formele controle op de eenheid in de uitspraken is er niet. Wel bekijkt en screent de VPIA de beschikkingen en vonnissen en spreekt met de betrokkene wanneer hij meent dat iets anders of beter kan. De deskundigheid wordt bevorderd door jurisprudentiebijeenkomsten en door de start met ‘kennisgroepen’ zodat men de ontwikkelingen in onder andere het arbeidsrecht, het huurrecht en het bestuursrecht (met het oog op de Mulder-zittingen) op de voet kan volgen. Van medio januari 2005 tot mei 2005 observeerden we in het kader van het onderzoek ruim dertig zittingen. In april en mei 2004 – nog in het oude kantongerecht – woonden we twintig zittingen bij en interviewden een aantal kantonrechters en ondersteunende staf. Het accent van de bijgewoonde zittingen ligt op ontbindingszaken van arbeidsovereenkomsten. Daarnaast observeerden we een vijftal rolzittingen, een zitting over een huurzaak en drie comparities van partijen. We zagen 11 verschillende rechters in actie. De justitiabelen bij ontbindingszaken en bij comparities vormen zo op het oog een dwarsdoorsnede van de samenleving: arm versus vermogend, blanke resp. donkere huidskleur, taalvaardig en intelligent dan wel niet uit zijn woorden kunnen komend en zwakbegaafd. Bij de rolzittingen is er geen sprake van een dwarsdoorsnede. Hier zie je een concentratie van weinig mondige, verbaal niet erg competente personen uit de onderkant van de samenleving. Het hoofdstuk begint met een beschrijving van de typen zittingen die we bijwoonden. We zullen eerst kort ingaan op de zogenaamde Mulderzitting, de strafzitting en het korte geding, en uitvoeriger ingaan op de zittingen van het civiele rechtsgebied, te weten de rolzitting, de comparitie na antwoord en de verzoekschriftprocedure (paragraaf 2.2). Daarna concentreren we ons op het civiele rechtsgebied. In paragraaf 2.3 geven we weer hoe de geïnterviewden zelf de rolzitting beoordeelden, waarbij we aandacht besteden aan de verwachtingen die justitiabelen hebben over deze zitting en de ervaringen die ze opdoen tijdens deze zittingen. In paragraaf 2.4 volgt een beschrijving van ervaringen van justitiabelen tijdens een ontbindingszitting of tijdens een comparitie. Vervolgens presenteren we opvattingen van advo-
16
Het ervaren kantongerecht caten en gemachtigden (paragraaf 2.5). We sluiten het hoofdstuk af met een kort commentaar.
2.2 Typen zittingen 2.2.1 Mulderzittingen Een keer in de twee weken vindt er op maandag de Mulderzitting plaats.9 Dit is een goed bezochte zitting. Hier komen personen die protesteren tegen het gebruik van ‘dwangmiddelen’ (zoals het wegslepen van voertuigen, in juridisch jargon: buitengebruikstelling) of die door de politie zijn bekeurd wegens een verkeersovertreding en in beroep komen tegen de opgelegde geldboete. De onderliggende wettelijke regeling is de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (naar de bedenker de WetMulder genoemd). Het Openbaar Ministerie is bij de zitting aanwezig, maar nu in de rol van bestuursorgaan. Bij deze zitting gaat het om een bestuursrechtelijke procedure. Dit houdt in dat de feiten minder diepgaand kunnen worden uitgezocht dan tijdens een strafzitting. De behandeling van een zaak gaat vlot, ze duurt meestal niet langer dan vijf minuten, met een uitloop naar maximaal tien minuten. In veel gevallen hebben de betrokkenen al gecorrespondeerd met het OM, dat wil zeggen: bezwaar gemaakt, maar heeft deze instantie daarin geen aanleiding gezien het standpunt te wijzigen. Intrigerend is de vergelijking met de rolzitting die we verderop zullen beschrijven. In zekere zin vormt de clientèle van de Mulderzittingen het sociale spiegelbeeld van de bezoekers van de rolzitting. Het zijn goed gebekte, goed opgeleide bezitters van een motorvoertuig die willen laten weten waarom de hen opgelegde boete onjuist is. De kans dat dit gehonoreerd wordt, is niet zo groot, de beroepsgangers krijgen ook niet hun ‘day in court’ en zeker niet hun ‘five minutes of fame’, maar ze lijken er wel van te genieten hun zegje te kunnen doen. Een man – aan wie werd verweten zijn auto die in een file stond te hebben verlaten om enkele DVD’s bij de videotheek terug te brengen – drukte dit pregnant uit: ‘Ik dacht: laat ik eens in beroep gaan’. Iedere rechtszitting heeft – zoals Huizinga in zijn studie ‘Homo ludens’ liet zien – in min of meerdere mate een spelkarakter, maar dat spelkarakter komt in de Mulderzittingen sterker naar voren dan in andere zittingssoorten, waarin in financiële en existentiële zin meer op het spel staat.
—– 9
Terwijl in 2000 het aantal Mulderzittingen nog 3500 bedroeg, steeg dit aantal in het jaar 2005 naar 6800.
17
Sprekend de rechtbank Soms wekt een simpel voorval heftige emoties op, zoals bij de jonge vrouw, wonend in de Utrechtse binnenstad en in het bezit van een parkeervergunning. Zij had, omdat zij geen andere mogelijkheid zag, op de stoep geparkeerd om haar baby van vier weken, twee honden en spullen in te laden om een dagje naar het bos te gaan. Toen dook een strenge parkeerwachter op. De vrouw is vooral ontstemd over de bejegening: ‘Ik was net bevallen! De redelijkheid is totaal zoek. Er is hier iets heel erg mis en ik ben daar heel boos over. Ik heb nog gevraagd waar ik dan moest staan, maar dat wist ‘ie niet.’ De kantonrechter houdt haar voor dat dit samenhangt met het wonen in de binnenstad: ‘Bekijkt u het eens anders: had u ook niet een paar honderd meter kunnen lopen?’ De Officier van Justitie stelt, net als in een aantal andere zaken ‘dat overwegende betekenis moet worden toegekend aan de verklaring van de verbalisant’. De kans dat de beroepsganger zijn zaak ‘wint’ is klein. Het OM toont zich doorgaans onwrikbaar. Toch gaat de man die aan de hand van foto’s aantoont dat een andere chauffeur met zijn nummerbord heeft gereden, waarschijnlijk vrijuit. En misschien is dat ook het geval met de man die een snelheidsovertreding maakte, toen hij op weg was naar het ziekenhuis, waar zijn vrouw een miskraam had gehad. Soms wordt het juridische spel een steekspel tussen rechter en burger. Dit is het geval bij een oudere man (bijna 65 jaar) die in het kostuum van een motorrijder de zitting bezoekt. Hem wordt verweten dat hij in de verkeerde voorsorteerstrook is ingevoegd, maar hij stelt dat hij vriendelijk werd toegeknikt door een automobilist. Volgens de man is het in het verkeer een kwestie van ‘beleefdheid’, van ‘ongeschreven regels’ en van ‘give and take’. Maar de conversatie wordt al onmiddellijk geïrriteerd, omdat in het proces-verbaal wordt gesproken over een ‘bromfiets’. De man ontsteekt in woede: ‘U laat zich zeer denigrerend uit. U moet eens even mee naar buiten gaan. Ik ben de trotse bezitter van een Harley Davidson 1600cc. Ik zou toch niet hier als een maanmannetje verkleed komen, als ik op een bromfiets reed?’ De kantonrechter blijft consequent over ‘bromfiets’ spreken en houdt de motorrijder voor dat ‘geschreven regels meestal voorgaan op ongeschreven regels’. De man blijft sputteren, waarop de rechter hem attendeert op de mogelijkheid van hoger beroep. ‘Dat ga ik zeker doen’, besluit de man voor hij de zittingszaal verlaat. De Mulderzitting is vergeleken met de rolzitting, zoals we verderop zullen zien, minder geladen: het gaat om tamelijk weerbare mensen die wel eens hun versie van het verhaal willen vertellen over een casus die hen niet al te zeer existentieel raakt. Voor de kantonrechter is het seriewerk. Zij of hij 18
Het ervaren kantongerecht regisseert de zitting en houdt daarbij de klok in de gaten. De griffier verzorgt de schriftelijke afhandeling en maakt de conceptuitspraken. Doordat het spelkarakter van het juridisch proces duidelijker aan de oppervlakte komt, zijn de Mulder-zittingen amusanter dan de rolzittingen. 2.2.2 Strafzittingen Sinds 1 januari 2004 worden de strafzittingen van de sector kanton in het gerechtsgebouw aan het Vrouwe Justitiaplein gehouden.10 Wij maakten slechts een dag met strafzittingen mee. Bij deze zittingssoort gaat het om vlot seriewerk, waarbij voor elke verdachte beperkte tijd is uitgetrokken. De kantonrechter en de Officier van Justitie hebben beiden een indrukwekkende stapel tamelijk dunne dossiers voor zich die deze ochtend in rap tempo moet worden afgerond. Na de verdachten te hebben gemeld dat zij niet tot antwoorden zijn verplicht en hen te hebben gemaand goed op te letten, stelt de rechter enkele vragen, doet de verdachte zijn verhaal, komt het Openbaar Ministerie met een ‘voorstel’, sluit de rechter het onderzoek en doet meteen uitspraak. Van de twaalf verdachten die voorkomen, zijn er slechts twee vertegenwoordigd door een advocaat. Het is voor de Officier van Justitie, rechter en griffier duidelijk routinewerk. De zitting begint echter met een a-typisch geval. Een keurige 70-jarige inwoner uit een villadorp – die nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest – is bekeurd omdat hij achter zijn ontsnapte (jonge) hond het bos inliep, op een plek waar dat verboden is. De man voert aan dat hij al dertig jaar zijn honden in dat bos uitlaat, dat dit al die tijd stilzwijgend is gedoogd en hij kondigt aan een ‘gelijkenis’ te willen gaan vertellen. Nu onderbreekt de rechter hem beleefd, maar kordaat. Hij vraagt nog aan de Officier van Justitie om wat voor soort verordening het gaat, maar eindigt met: ‘Ik acht u wel schuldig, maar ik leg u geen straf op, gelet op wat u naar voren hebt gebracht’. De tweede verdachte past beter in het ‘modale’ beeld van een strafzitting. Een man van 35 jaar, geboren in Paramaribo, heeft in een dronken bui een politieagent voor ‘klootzak’ uitgemaakt en heeft een valse naam opgegeven. Kennelijk is er nog meer gebeurd, want ook de rechtbank heeft zich er al over gebogen en de advocaat van de man meent dat er sprake is van ‘eenzelfde feit’, in de zin van artikel 68 WvSr (in de wachtruimte heeft ze, zo zagen wij, er nog de rode bijbel ‘Strafrecht. Tekst & Commentaar’ op nage—– 10
Er vond een (tijdelijke) overheveling naar de strafsector plaats omdat het kantongerecht de afgelopen jaren overbelast was en de strafsector van de Utrechtse rechtbank met een terugval (‘dip’) in het zaaksaanbod kampte.
19
Sprekend de rechtbank slagen) en acht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk. De ook aanwezige hulpverlener van de verslavingszorg wijst er op dat de cliënt vooruitgang boekt in het bedwingen van zijn verslavingsproblemen. De rechter toont zich coulant en legt slechts een voorwaardelijke boete op. De derde verdachte – waarschijnlijk een destijds licht-alcoholische student – heeft een politieagent als ‘sukkel’ getypeerd, maar was de volgende ochtend naar het bureau gegaan om zijn excuses te maken; hij had een transactie verwacht. Maar nu, na anderhalf jaar, betuigt hij voor de kantonrechter opnieuw spijt en vindt het ‘prima’ om de geëiste vijftig euro te betalen. Hierna passeren nog negen andere wetsovertreders de revue en de rechter, waaronder een jongen met een opgevoerde brommer, een vrouwelijke ‘katvanger’, een chauffeur van een onverzekerde auto en een jongeman die tijdens een proefrit (‘het was geen Rover, maar een MG’) 95 km in plaats van de toegestane 60 km per uur heeft gereden. Doorgaans neemt de rechter de eis van de Officier over, maar soms strijkt hij over zijn hart. Al met al is het hard (samen)werken om aan de eisen van het zittingsschema te voldoen. Deze zittingen doen sterk denken aan de zittingen voor de politierechter, al zijn daar de verdachten vaker voorzien van professionele rechtsbijstand. Ook de politierechter doet terstond uitspraak en is er doorgaans snel uit: het verschil met de kantonrechter-als-strafrechter is hoogstens gradueel, zeker niet principieel.11 2.2.3 Korte gedingen De korte gedingen bij het kantongerecht hebben een gevarieerd karakter, maar meestal spelen zij op het gebied van het arbeidsrecht en huurrecht. Van de acht korte gedingen die wij bezochten gingen er vier over ‘ontslag op staande voet’, waarbij de ontslagen werknemer een loonvordering instelde omdat de werkgever immers de salarisbetaling had gestaakt. In één geval werd ‘op de gang’ een compromis bereikt over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, hoewel daarvoor eigenlijk een afzonderlijke procedure zou moeten worden gestart. De directeur van het betrokken poeliersbedrijf voegde ons toe: ‘Het heeft ons bedrijf veel, te veel geld gekost. Maar wij zijn nu gelukkig van het gezeur af.’ In één situatie ging het om onenigheid over de lengte van het arbeidscontract: de werkgever stelde dat het om een contract voor zes maanden ging, terwijl de werknemer beweerde voor onbepaalde tijd in dienst te zijn genomen. Omdat er geen schriftelijke —– 11
20
Het is dan ook te begrijpen dat niemand die wij spreken, de overheveling van de strafzittingen naar de rechtbank als een gemis bleek te ervaren.
Het ervaren kantongerecht vastlegging had plaatsgevonden, liet de rechter al snel merken dat de werkgever in het ongelijk zou worden gesteld. In twee gevallen ging het om complexe affaires, waarbij het ‘juridisch geschil’ en het ‘sociaal-relationele conflict’ verweven zijn. Daardoor kwam de rechter voor de vraag te staan, waar hij zich op zal (moeten) richten. We beschrijven de beide gevallen summier: Het eerste geding is aangespannen namens twee vrouwen in de vijftig die al meer dan tien jaar werkzaam zijn bij het kinderdagverblijf ‘Pluk’ in een Brabantse stad. De afgelopen jaren waren zij in dienst van het grote schoonmaakbedrijf EXX, omdat de exploitant ‘‘De Kindervriend’’ van meer dan twintig kinderdagverblijven in de regio, het poetswerk had ‘ge-outsourced’. Met ingang van 1 april jl. is er echter weer sprake van ‘insourcing’, wat inhoudt dat ‘De Kindervriend’ het schoonmaken zelf verzorgt. EXX stelt zich nu op het standpunt dat er sprake is van ‘overgang van onderneming’ en dat de vrouwen dus niet meer bij het bedrijf in dienst zijn. De advocaat van EXX zegt dat er wel onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen EXX en ‘De Kindervriend’ om een praktische oplossing te vinden, maar dat dit helaas niet gelukt was. Nu het er zo voorstond, zo kondigde hij aan, moest hij wel een ‘technisch-juridisch verhaal gaan vertellen’ dat ‘misschien over de hoofden van de betrokkenen heen zal gaan’. De advocaat betoogde dat een Europese Richtlijn over de overgang van ondernemingen van toepassing was en hij verwees naar een reeks arresten van het Luxemburgse Hof van Justitie, waarin criteria waren genoemd: ‘In samenhang bekeken zijn deze criteria hier van toepassing en zijn de dames dus in dienst van ‘De Kindervriend’. Één van de vrouwen richtte zich tot de rechter: ‘Edelachtbare, de chef van EXX heeft ons steeds gezegd dat we ons geen zorgen hoefden te maken, want dat hij voor werk voor ons zou zorgen.’ Het gaat de beide werkneemsters om het kunnen voortzetten van hun werk. Er is echter nog een processuele complicatie, omdat enkele andere werkneemsters een kort geding en een bodemprocedure bij de kantonrechter in Eindhoven zijn begonnen. Hoe moet dit nu? De griffier suggereert de zaak een of twee weken aan te houden, maar de kantonrechter zegt te gaan bellen met Eindhoven: ‘Ik ga het proberen. In een kort geding kan eigenlijk alles.’ De vrouwen probeert hij gerust te stellen: ‘Als ik het goed zie, bent u bij een van de twee, EXX of ‘De Kindervriend’ in dienst. Het zal blijken wie dat is. Maar ontslagen bent u niet!’ Wanneer we de zaal verlaten, schieten de vrouwen de ook aanwezige Manager Human Resources van EXX aan en vragen of hij niet voor werk kan zorgen. Deze houdt zich echter op de vlakte en zegt ‘geen precedenten te willen scheppen’. 21
Sprekend de rechtbank In het tweede kort geding gaat het in feite om een zoveelste episode in een langslepend huurgeschil tussen de eigenaar van een Chinees restaurant, die de bedrijfsruimte en de daar boven liggende woning huurt van een eveneens Chinese verhuurder. De huurder is van mening dat er ernstig achterstallig onderhoud is aan de buitenkant van het pand (schilderwerk), aan het dak en de vloeren. Sinds enkele maanden betaalt de huurder een gedeelte van de huur niet meer en de verhuurder heeft nu besloten ontruiming c.q. betaling van de achterstallige huurpenningen te vorderen. Al voor de zitting valt ons in de wachtruimte op dat de advocaten van beide partijen elkaar tamelijk goed kennen. De verhuurder-zelf is, ondanks toezeggingen niet komen opdagen (en dat zal in het verloop van het geding nog een belangrijke rol gaan spelen). Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak blijkt dan ook dat al jarenlang pogingen tot onderhandeling – ook met bijstand van advocaten – zijn ondernomen om de wederzijdse verplichtingen precies vast te stellen en om werkbare afspraken te maken over het opknappen van bedrijfspand en woning. De zitting begint niet met een woordenwisseling, maar met het tonen van twee verschillende fotoboeken, die aan de rechter worden voorgelegd. Wanneer de advocaat van de verhuurder begint met een verfijnde juridische redenering – met een keur aan voorbeelden uit de jurisprudentie en een beschouwing over het ‘rechtens relevante onderscheid’ tussen zelfstandige en afhankelijke woonruimte – onderbreekt de kantonrechter hem enigszins ruw. Hij zegt: ‘Die jurisprudentie ken ik ook wel, maar het gaat vandaag vooral om het bereiken van een praktische en pragmatische oplossing.’ De advocaat van de huurder gaat staan en maakt retorisch bedoelde gebaren. Hij erkent wel dat er enige jaren geleden wat herstelwerk is gedaan, maar dat was maar ‘een druppel op een gloeiende plaat’. Hij wijst met nadruk op de verschillende rondes van vruchteloos overleg en stelt dat het inhouden van een deel van de huursom een laatste redmiddel was. De rechter stelt nog enkele precieze vragen, ook aan de huurder, maar omdat de man geen Nederlands spreekt, doen zijn drie aanwezige kinderen (alle drie rond de twintig) het woord voor hem. Wanneer de rechter voldoende inlichtingen heeft verzameld, geeft hij resoluut zijn indrukken weer: ‘Het beeld dat ik overhoud aan de foto’s en alles wat hier gezegd is, is dat het achterstallig onderhoud aan de buitenzijde het onderhoud dat binnenshuis moet gebeuren, in sterke mate overtreft. Dat betekent dat de zwaarste verplichtingen drukken op de verhuurder. Via een rapportage door deskundigen en door verstandig overleg moet hier uit te komen zijn. Er is een vaste lijn in de rechtspraak die inhoudt dat bij een zo evidente schending van de onderhoudsverplichtingen de huurder zijn huurbetaling voor een deel kan stoppen. Resumerend: de verhuurder is aan zet.’ 22
Het ervaren kantongerecht De advocaat van de verhuurder blijft enkele minuten juridisch pruttelen en toont zich niet overtuigd, maar de rechter repliceert dat hij liever niet in een één-op-één-debat met hem verzeild zou willen raken, maar kijken naar oplossingen. De aankoop van het pand door de huurder zou een uitweg kunnen bieden en deze optie blijkt ook in de onderhandelingen aan de orde te zijn gekomen, maar de vraagprijs werd ‘absurd hoog’ gevonden. Uiteindelijk komt een interessante wending tot stand. De advocaat van de verhuurder geeft toe dat hij al verschillende keren geprobeerd heeft zijn cliënt tot meer redelijkheid en inschikkelijkheid te bewegen, maar dat deze nogal stijfkoppig reageert. De rechter wijst op de mogelijkheid van inschakeling van een bemiddelaar uit Chinese kring, maar dit wordt lastig gevonden. Uiteindelijk wordt besloten om een nieuwe zitting te beleggen in aanwezigheid van de verhuurder-zelf. De rechter: ‘Misschien helpt het als ik hem – als kantonrechter – eens indringend toespreek en hem probeer naar de onderhandelingstafel te loodsen. Maar u (tegen de advocaat van de verhuurder) moet dan natuurlijk wel zorgen dat hij aanwezig is.’
In beide gevallen is er een sociaal-relationeel conflict (de vrouwen willen hun baan behouden; de restauranthouder wil nu eindelijk dat het pand wordt opgeknapt) en een juridisch geschil. In het eerste voorbeeld is er een complexe juridische kwestie, met Europeesrechtelijke aspecten en processuele complicaties. De kantonrechter stelt zich servicegericht op. Hij had de behandeling van de zaak kunnen aanhouden, maar hij kiest voor een voortvarende aanpak: hij kondigt aan te zoeken naar een samenwerking met de Eindhovense collega’s, en hij probeert tevens de betrokken vrouwen gerust te stellen: de uitkomst zal hoe dan ook zijn dat zij bij een bedrijf in dienst zijn en daaraan rechten kunnen ontlenen. In het tweede geval stoot de kantonrechter al snel door naar het werkelijke belangenconflict en stuurt actief in de richting van een volgende fase van geven, nemen en onderhandelen: hij breekt door het ‘juridisch discours’ heen om weer beweging in de zaak te krijgen. Dat doet hij resoluut en resultaatgericht, maar deze gedragslijn lijkt ook riskant. In dit geschil accepteren de advocaten uiteindelijk zijn voorstel, maar dat zou met andere rechtshulpverleners anders hebben kunnen uitvallen. Het gaat ons hier niet om een beoordeling van de rechterlijke interventie. De twee voorbeelden maken duidelijk dat de rechter actief, enigszins onconventioneel, sturend en ‘kadi-achtig’ optreedt.
23
Sprekend de rechtbank 2.2.4 Civiele zittingen Civiele geschillen bij de kantonrechter liggen, simpel gezegd, op het terrein van werken, wonen en winkelen, de drie ‘w’s’. Het initiatief tot het starten van een civiele procedure ligt altijd bij een burger of een rechtspersoon. Zij maken de zaak bij de rechter aanhangig. Zonder dagvaarding of verzoekschrift komt de rechter niet in actie. Procesvertegenwoordiging bij de kantonrechter is niet verplicht, maar de partijen kúnnen zich wel laten bijstaan door advocaten, deurwaarders, vakbonds-, rechtsbijstands- of bedrijfsjuristen. Ook kan men zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld door de vader of moeder, echtgenoot of echtgenote of een sociaal raadsman resp. raadsvrouw. Gemachtigden die geen beroepsgemachtigden zijn, moeten op de zitting een volmacht overleggen waaruit blijkt dat zij gemachtigd zijn. In beginsel kan men van een vonnis van de kantonrechter in hoger beroep bij het gerechtshof gaan. Een uitzondering hierop vormen vorderingen van minder dan 1.750 Euro en beschikkingen inzake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hier is geen hoger beroep mogelijk. 2.2.4.1 De rolzitting De meeste procedures bij de kantonrechter beginnen met een dagvaarding.12 De eiser heeft door middel van een dagvaarding de gedaagde opgeroepen om op een bepaalde dag voor de rechter te verschijnen. De griffier schrijft alle dagvaardingen in op de rol. De rol is een lijst van zaken die op de zogenoemde rolzitting behandeld worden. Iedere nieuwe zaak krijgt een eigen rolnummer. De rolzitting is als het ware het ‘scharnierpunt’ waar de dagvaardingsprocedure om draait.13 De griffier tekent alles op de rol aan wat er tijdens de rolzitting gebeurt waardoor de rol vooral een administratieve functie heeft. De functie van de rolzitting is eigenlijk alleen het verrichten van formele proceshandelingen, zoals het indienen van processtukken, het vragen van uitstel van de behandeling of het uitspreken van vonnissen. Inhoudelijk wordt er dus niet op de zaken ingegaan en daarom kan bij een aanwezige buitenstaander – de zittingen zijn openbaar toegankelijk – de gedachte opkomen in een processueel mysteriespel beland de zijn. In tegenstelling tot de civiele sector moet in de sector kanton de rolzitting daadwerkelijk gehouden worden omdat hier geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt en akten en conclusies mondeling genomen kunnen worden.14 Omdat —– 12 13 14
24
Waren het er in 2000 nog 15 200 zaken, in het jaar 2005 steeg het aantal naar 29 250, wat neerkomt op bijna een verdubbeling. Boon en van der Wal (1990), p. 6. Artikel 82, lid 2 Rv.
Het ervaren kantongerecht het voor leken lastig is schriftelijk te procederen, heeft de wetgever hen die mogelijkheid om mondeling te procederen niet ontnomen. De wet kent weinig rolregels. De kantonsectoren hebben echter een Rolregeling Kantonsectoren (RRK) vastgesteld.15 Doelstelling van deze regeling is het scheppen van duidelijkheid, het beperken van de werklast van de griffie en het tegengaan van eindeloos procederen.16 Omdat in de civiele procedure voor de kantonrechter de rechtzoekende zelf zijn belangen mag behartigen, moet die duidelijkheid ook voor hem zelf geschapen worden. Via ‘www.rechtspraak.nl’ kunnen rechtzoekenden terecht voor informatie rondom het proces. Hier is dan ook het rolreglement te raadplegen.17 Het verloop van een rolzitting bij de kantonsector In de rechtbank Utrecht vindt de rolzitting van de sector kanton traditioneel plaats op woensdagochtend om 9.30 uur. Voorafgaande aan de zitting staat een lange rij wachtenden aan de balie. De bode werkt efficiënt en rustig de telkens aangroeiende rij af. De wachtenden hebben een brief bij zich. Het is voor de bode een kwestie van afstrepen op een lijst. Voor één rolzitting werden in 2005 wekelijks gemiddeld 560 dagvaardingen uitgebracht. Gemiddeld verschijnt er iets minder dan tien procent van de gedaagden, dus tussen de 40 en 60 mensen. Wie niet verschijnt, heeft zijn schriftelijk verweer naar de rechtbank gestuurd of laat verstek gaan. Deze zaken worden vooralsnog schriftelijk behandeld.18 Op uitnodiging van de bode schuifelt de menigte langzaam en onwennig de zittingszaal binnen. Wie een pet opheeft, wordt verzocht die af te zetten. Niemand protesteert. Verder geldt een strikt gebod: alle mobieltjes uitzetten. De rolzitting kan beginnen. Vooraan in de zittingszaal op een verhoging ‘troont’ de kantonrechter met twee of meer griffiers. Allen zijn gekleed in zwarte toga’s. De gedaagden proberen een zitplaats of staanplaats te bemachtigen. In een rap tempo, lijkend op lopendebandwerk, voltrekt zich deze zitting. De kantonrechter stelt zich met zijn naam en functie voor. Soms voegt hij eraan toe dat de tegenpartij er niet is en dat deze zitting het eerste moment is dat de kantonrechter weet dat er een zaak is. Altijd wordt de —– 15 16 17
18
gepubliceerd in Stct. 2003, nr. 115. Boon en van der Wal (1990), p. 104. Het rolreglement geldt landelijk. Het regelt het rechterlijke rolbeleid echter alleen in hoofdlijnen. De plaatselijke kantongerechten mogen voor een deel een eigen invulling aan hun beleid geven. Landelijk geldt geen vaste wekelijkse dag voor de rolzittingen van de kantonsectoren. Burgers kunnen die informatie eveneens op de bovengenoemde website inwinnen. Uit navraag blijkt dat in circa 80 % bij verstek vonnis wordt gewezen.
25
Sprekend de rechtbank bedoeling van de zitting genoemd, of beter waarvoor de zitting niet bedoeld is: ‘De zitting is niet bedoeld om op uw zaak in te gaan. We gaan bespreken wat er procedureel gaat gebeuren.’
Dan volgt de uitleg. In de zaal is het op dat moment muisstil. Er wordt geluisterd. Opvallend is dat geen van de aanwezigen aantekeningen maakt. Of misschien is dit juist níet opvallend en heeft dit te maken met het soort clientèle dat op zo’n ochtend aanwezig is. Het is bepaald niet de ‘upperclass’ die je hier aantreft: het zijn meestal mensen uit de onderkant van de samenleving, met net geen oververtegenwoordiging van mensen uit etnische minderheden. De rechter legt uit welke situaties zich kunnen voordoen: ‘Bent u er voor het eerst, dat wil zeggen wie een nieuwe zaak heeft én vindt dat het bedrag klopt, dus instemt met het bedrag, kan vonnis laten wijzen. Dit vonnis komt over twee weken. Wie een nieuwe zaak heeft en het niet eens is met het bedrag, heeft drie mogelijkheden: (i) Hij heeft nu al zijn verweer in tweevoud bij zich, tezamen met eventuele bewijsstukken; (ii) Wie dit niet heeft, kan op deze zitting vier weken uitstel vragen voor het indienen van een schriftelijk verweer; of (iii) Hij kan nu mondeling verweer voeren. Hiervan wordt dan een notitie gemaakt.’
De kantonrechter meldt nadrukkelijk dat hij de derde mogelijkheid meestal afraadt omdat zij afbreuk doet aan een gedegen kwaliteit van het verweer. De eisende partij komt immers nooit op de rolzitting. ‘U kunt dus wel iets zeggen maar wanneer het een beetje ingewikkelder is, is het veel beter het rustig op te schrijven en naar het kantongerecht op te sturen. U gaat dus achter de computer zitten of u schrijft het leesbaar op.’
De kantonrechter geeft hierna uitleg over de verdere gang van zaken wanneer men verweer heeft gevoerd: het verweer wordt naar de tegenpartij gestuurd. Daarna komt er een oproep voor een zitting of er wordt schriftelijk doorgeprocedeerd. De taak van de rechter is om te beoordelen of de vordering terecht is of niet. Voorts geldt dat de kantonrechter in gevallen waarin de vordering door de gedaagde wordt erkend maar hij die vanwege problemen van financiële aard nog niet heeft betaald, meestal gelijk vonnis wijst en de gedaagde naar de eisende partij of diens gemachtigde verwijst om een eventuele betalingsregeling te treffen: 26
Het ervaren kantongerecht
‘Mocht u het dus wel eens zijn met de vordering, maar kunt u het bedrag niet betalen, dan moet u een betalingsregeling treffen. Dit kunt u niet hier doen, dat is niet onze taak. Daarvoor moet u naar een deurwaarderskantoor.’ De informatie rondt de rechter af met een waarschuwing: ‘U moet zich realiseren dat als u verweer levert, dat dan de kosten oplopen. En uiteindelijk moet degene die verliest de proceskosten betalen.’
De kantonrechter zelf heeft niet de bevoegdheid om een afbetalingsregeling dwingend aan de partijen op te leggen.19 Van de zes rolzittingen hebben we een keer gezien dat een rechter gelegenheid geeft tot het stellen van vragen. Van die gelegenheid werd geen gebruik gemaakt. De andere kantonrechters beginnen meteen met de behandeling van de individuele gevallen. De wijze waarop rechters te werk gaan, kan verschillen: er zijn rechters die de rijen met justitiabelen één voor één afwerken. In dat geval moet iedere justitiabele hardop zijn naam zeggen. Rechters die de zaken in alfabetische volgorde behandelen, roepen zelf de namen op. Behalve de rij-voor-rij- en de alfabetische afhandeling wordt er nog een derde mogelijkheid toegepast: een afhandeling op inhoudelijke gronden: rechters nodigen eerst die aanwezigen uit om naar voren te komen die het vonnis willen horen, daarna behandelen zij de groep die een schriftelijk verweer in tweevoud al bij zich heeft, vervolgens de groep die voor uitstel komt vragen. Hen geven zij vier weken uitstel om het schriftelijke verweer in te dienen. Als laatste is de groep justitiabelen aan de beurt die mondeling verweer wil voeren. Ongeveer anderhalf uur – zo lang duurt gemiddeld een rolzitting – is de kantonrechter sturend en regelend bezig. Het zijn niet alleen processuele handelingen die hij verricht. Soms geeft hij ook advies. Het verschil tussen rechter en rechtshulpverlener is er, maar af en toe is het flinterdun. Zo adviseert een rechter bijvoorbeeld dat het bij een huurachterstand wel verstandig is om verweer te voeren – ondanks het feit dat dan de kosten zullen oplopen – en wel in verband met een ontruimingsvordering: ‘Neem in dit geval alvast contact op met een deurwaarderskantoor om ontruiming te voorkomen.’
Ook controleert de rechter bij iedere justitiabele die aangeeft schriftelijk verweer te willen voeren, of men het inderdaad oneens is met de hoogte van het bedrag. Hier wordt duidelijk dat de ‘klassikale uitleg’ aan het begin van —– 19
Artikel 6:29 BW.
27
Sprekend de rechtbank de zitting lang niet door iedereen begrepen is en op de eigen situatie juist kan worden toegepast. Geregeld blijkt dat de gedaagde aangeeft verweer te willen voeren, maar er eigenlijk een afbetalingsregeling mee bedoelt. In deze gevallen licht de rechter toe dat het voeren van verweer alleen maar kostenverhogend werkt, en dat het daarom verstandiger is om het vonnis maar te laten komen. Er móet immers betaald worden. De rechter adviseert dus zoveel mogelijk vanuit het financiële belang van de justitiabele. Wat verder opvalt, is dat zeker aan het begin van de rolzitting de justitiabele wiens zaak aan de beurt is zelden naar voren loopt. Daardoor kan de rest van de aanwezigen de inhoud van het besprokene ‘meegenieten’. Dit wordt pas anders als de rechter het nodig acht dat de persoon in kwestie naar voren komt – meestal omdat hij moeilijk verstaanbaar is. Naarmate de zitting voortduurt, gaan de justitiabelen echter steeds vaker uit zichzelf naar voren om hun verhaal te doen, en tegen het einde is het een vanzelfsprekendheid om ook ongevraagd naar de rechter toe te gaan als men aan de beurt is. Doordat niet iedereen bezig is, verslapt tijdens een rolzitting de aandacht regelmatig. De vergelijking met een ‘kleuterklas’ dringt zich op.20 Sommige kantonrechters trachten ‘orde’ te houden. Zij dammen het geroezemoes in en leggen uit dat dit soort zittingen nou eenmaal de gang van zaken, de procedure, is. Anderen laten het op z’n beloop en gaan onverstoord door met de afhandeling van de stapel met dossiers, een enkele rechter doet soms een poging om de aandacht weer ‘centraal’ te krijgen. Een doeltreffende strategie is om naar aanleiding van een individueel geval af en toe een algemene toelichting te geven. Door het licht gestegen geluidsniveau ontstaat er meer privé-sfeer voor de enkeling, gewoon omdat men het besprokene in de zaal niet meer letterlijk kan volgen. De toon in de rechtszaal is vriendelijk. De houding die de rechter uitstraalt is geduldig, soms ook welwillend paternalistisch resp. ‘maternalistisch’. Het kan voorkomen dat de rechter vraagt of een justitiabele een en ander ‘snapt’ en ‘of het dan niet een veel beter idee is dat ik u vier weken uitstel geef. Zullen we dat doen?’ De justitiabele knikt. ‘Dan geef ik u nog vier weken uitstel.’ Bij kleinere problemen stelt de rechter ook praktische oplossingen voor. Iemand heeft zijn verweer bij zich, echter niet in tweevoud. ‘t Is maar één pagina? Laat u er maar bij de bode een kopie van maken.’
—– 20
28
Boon en van der Wal (1990) , p. 67.
Het ervaren kantongerecht Of in de situatie dat een justitiabele vier weken uitstel krijgt om dupliek in zijn lopende zaak te voeren, maar helemaal niet weet wat hij nóg zou moeten schrijven, alles is immers al gezegd, is het advies: ‘Schrijft u gewoon op: ik blijf bij wat ik eerder heb gezegd.’
Sommige justitiabelen komen ook op de rolzitting om het vonnis te horen. De rechter deelt in dat geval het oordeel mede. Een ieder in de zaal hoort dan bijvoorbeeld dat een huurovereenkomst is ontbonden, dat de veroordeelde de woning moet gaan ontruimen en dat hij dit met een deurwaarder moet regelen. Terloops laat de rechter weten dat de justitiabele niet had hoeven te verschijnen, omdat het vonnis nog op dezelfde dag zou worden toegestuurd en dat hij dit had kunnen weten omdat dat in de brief stond ‘als u hem goed had gelezen.’ Het valt op dat geen van de gedaagden een poging doet om alsnog de inhoud van de eigen zaak op deze plaats te willen behandelen. Inhoud en procedure zijn inderdaad strikt gescheiden, en dit is tot een ieder dan ook doorgedrongen. Er zijn rechters die degenen die graag mondeling verweer willen voeren, aan het einde van de rolzitting hiervoor de gelegenheid bieden. Omdat rechters echter zo stellig adviseren om dit vooral niet te doen, houden de justitiabelen zich hier over het algemeen aan, ook degenen die – voorzien van een aardig dik dossier – oorspronkelijk van plan waren om mondeling verweer te voeren. 2.2.4.2 De comparitie Indien de gedaagde schriftelijk reageert in een conclusie van antwoord zijn er, zoals eerder aangegeven, twee mogelijkheden. De hoofdregel is dat de kantonrechter beide partijen oproept om voor hem te verschijnen: de zogenaamde comparitie na antwoord.21 De kantonrechter zal van deze hoofdregel afwijken als de zaak feitelijk of juridisch gecompliceerd ligt of niet voldoende uit de verf zal komen voordat de eiser en gedaagde de gelegenheid hebben gekregen om tweemaal schriftelijk hun standpunten toe te lichten.22 Roept de kantonrechter de partijen na de tweede schriftelijke ronde op voor een zitting, dan wordt deze zitting in de sector de comparitie van partijen genoemd. In de sector kanton is het de kantonrechter zelf die na bestudering van het dossier bepaalt of hij al dan niet een comparitie na antwoord of een comparitie van partijen gelast. De kantonsector leeft daarmee strikt de letter van de wet na: ‘Nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, —– 21 22
Ook bij het aantal comparities zien we een stijging: in 2000 werden er 490 gehouden tegen 850 in het jaar 2005. Artikelen 131 en 132 Rv.
29
Sprekend de rechtbank beveelt de rechter een verschijning (…), tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is’. Bij de sector civiel zien we een andere werkwijze. Daar beoordelen twee ‘selecteurs’, de zogenaamde ACNA-selecteurs23, iedere zaak op haar geschiktheid voor een comparitie. De duur van de mondelinge behandeling wordt door de kantonrechter zelf bepaald. Uit het zittingsrooster blijkt dat de duur varieert van een half uur tot anderhalf uur. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijdt, net als bij de rolzitting, maar een paar artikelen aan de comparitie.24 Deze artikelen regelen alleen de formele aspecten van de comparitie: het óf en wanneer van de comparitie, de aanwezigen tijdens een comparitie en het doel van de comparitie, maar niet hoe een comparitie dient te verlopen.25 Tijdens de comparitie ondervraagt de rechter de partijen of hun advocaten of gemachtigden. Zo krijgt de rechter meer informatie. De rechter kan de partijen voorts de gelegenheid geven om het geschil middels een regeling, een schikking, op te lossen. Tijdens een comparitie kan aan beide doelen aandacht worden besteed, maar dat hoeft niet. De wet zegt immers dat de rechter een verschijning van partijen ter terechtzitting beveelt als bedoeld in artikel 87 Rv (dat is de schikkingscomparitie) of in artikel 88 Rv (de inlichtingencomparitie). Gelet op de volgorde van de artikelen lijkt het alsof de wetgever bedoeld heeft het beproeven van een schikking vooraf te laten gaan aan het opvragen van nadere informatie. Dit is echter niet het geval, nu de volgorde in de wet historisch bepaald is: de schikkingscomparitie was al in 1838 in het wetboek opgenomen, toen men het als de plicht van alle rechters zag om een minnelijke schikking te beproeven, dus om in eerste plaats vrederechter te zijn.26 De inlichtingcomparitie stamt pas uit 1923 en werd toen als artikel 19a Rv aan de wet toegevoegd. En bij de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 2002 heeft men dit niet gewijzigd. Bij de schikkingscomparitie geeft de wet niet aan op welke wijze de rechter een schikking dient te beproeven. Bij de inlichtingencomparitie vermeldt de wet dat de rechter de partijen ‘ondervraagt’ en dat partijen elkaar ook kunnen ondervragen. Bij dit laatste heeft de rechter de bevoegdheid om vragen niet toe te laten. Komt geen schikking tot stand dan volgt doorgaans het vonnis van de rechter. —– 23 24 25 26
30
De functie van ACNA-selecteur wordt ingenomen door de twee Hoofden Juridische Ondersteuning. Dit zijn de artikelen 87, 88 en 131 Rv. Voor een korte schets van de wettelijke regeling van de comparitie verwijzen we naar de desbetreffende paragraaf in hoofdstuk 3. W.D.H. Asser in: A.F.M Brenninkmeijer e.a., De taakopvatting van de rechter, 2003, p. 33.
Het ervaren kantongerecht De bedoeling van de wet is dat er na een comparitie van antwoord in beginsel geen verdere schriftelijke ronde en geen pleidooi meer plaatsvinden.27 De comparitie is bedoeld als sluitstuk van de procesvoering aan de kant van de partijen.28 Dit neemt niet weg dat er, wanneer de rechter zich nog niet voldoende voorgelicht acht, een tweede schriftelijke ronde kan volgen en er de gelegenheid gegeven kan worden tot het houden van pleidooien. Het verloop van een comparitie Hoe verloopt een comparitie? In de eerste plaats valt meteen op dat het beeld van een lijdelijke, afstandelijke rechter niet langer klopt. De rechter is veel meer dan een achteroverleunende, een de procedure bewakende rechter en de partijautonomie is geen richtinggevend beginsel meer. Sommige kantonrechters stellen zich aan het begin van de zitting wel, anderen niet met naam en functie voor. Sommigen stellen ook de griffier (al dan niet met naam) voor. De meeste rechters beginnen hierna met een inleiding waarin ze aangeven waarom ze het nodig vinden de zitting te houden, soms gevolgd door een of andere persoonlijke reactie. Voorbeelden van persoonlijke reacties zijn: ‘U heeft een dagvaarding uitgebracht die ertoe geleid heeft dat de vriendschap verknald is, en dat is heel jammer.’
of ‘Het is een vervelende kwestie waarvoor we hier zijn.’
De inleidende opmerking kan ook met minder pathos en persoonlijk gevoel van de zijde van de rechter gebracht worden, de rechter formuleert dan behoedzaam neutraal, zoals ‘In geding is een serieuze zaak die de partijen al lang verdeeld houdt.’
De meeste kantonrechters gaan hierna in op het doel van de comparitie. Hier verschillen de accenten. De een legt meer de nadruk op het doornemen van de feiten en noemt als mogelijkheid om in de zitting eventueel tot een oplossing of regeling te komen. Mocht dat niet lukken, dan wordt in ieder geval besproken hoe de procedure verder gaat. De ander benadrukt dat het hem te doen is om te komen tot een situatie waarin de partijen zelf verder kunnen zonder de rechter hierbij nog nodig te hebben, dat dit een —– 27 28
Artikel 134 lid 1 Rv. Verschoof (2004), p. 340.
31
Sprekend de rechtbank schikking kan inhouden waardoor de zaak is afgerond. Een enkele keer noemt een rechter ook de mogelijkheid van mediation. Ook zie je dat rechters aangeven in de zitting te willen achterhalen waar de werkelijke problemen zitten, wat betekent dat ze op zoek zullen gaan naar datgene wat er werkelijk toe doet. Bij de inhoudelijke behandeling van het geschil geven de meeste kantonrechters aan dat ze willen proberen om boven tafel te krijgen waarover partijen het wél eens zijn. De aandacht in deze fase is vooral op de feiten gericht en dat betekent dat de partijen het meest aan het woord zijn, meer dan hun gemachtigden, mocht men die hebben meegenomen, en meer dan de rechter. De rechters luisteren voornamelijk en maken af en toe korte opmerkingen of geven een voorlopige inschatting van de juridische situatie. Zoals ‘dit klinkt onlogisch’ of ‘ik ben er niet bij geweest, dan ligt het in het midden’ of ‘dat was niet handig. U bent samen in het avontuur gestapt en u heeft het samen niet goed geregeld.’
Acht de rechter de tijd rijp om de partijen een ‘zetje’ te geven in de richting van onderling overleg, dan valt op dat de voornamelijk receptieve houding plaatsmaakt voor rechterlijke activiteit. De rechter is nu aan zet en de partijen kunnen dit goed merken. De rollen zijn omgedraaid. De rechter voert het woord, de partijen luisteren. En dan volgt de uitnodiging om een schikking te beproeven. Komt een schikking tot stand, dan kan het gebeuren dat de rechter de partijen feliciteert. Hij dicteert de griffier de inhoud van de schikking. Beide partijen ontvangen een geprinte versie. Dat is het einde van de zitting. Mislukt de schikkingspoging, dan laat de rechter de partijen weten hoe de procedure verder in elkaar steekt. 2.2.4.3 De verzoekschriftprocedure De wet schrijft in een aantal gevallen voor dat de zaak met een verzoekschrift aanhangig gemaakt moet worden. Dit geldt bijvoorbeeld bij de ontbinding van arbeidsovereenkomsten wegens gewichtige redenen. Inzet van deze procedure zijn het voortbestaan resp. beëindigen van het arbeidscontract en de hoogte van de eventuele ontslagvergoeding. Bij het vaststellen van de hoogte van deze vergoeding speelt de zogenaamde ‘kantonrechtersformule’ een cruciale rol. In het bijzonder gaat het om de bepaling van de hoogte van de ‘correctiefactor’.29 Over de beide andere factoren in de —– 29
32
Treft geen van de partijen blaam, gaat het gewoon om ‘verschil van inzicht’ en is sprake van een ‘neutrale ontbinding’, dan wordt de factor op 1 gesteld. Is er (vooral) sprake van verwijtbaarheid aan de kant van de
Het ervaren kantongerecht kantonrechtersformule – het aantal ‘gewogen dienstjaren’ en het gecorrigeerde maandsalaris – is veel minder dispuut (mogelijk). De ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW is door de wetgever bedoeld als een snelle, voortvarende procedure, waarbij geen strikte bewijsregels gelden.30 De partijen in een verzoekschriftprocedure zijn verzoeker en verweerder. De verweerder kan tegen een ingediend verzoek een verweerschrift indienen. De behandeling van het verzoek geschiedt mondeling op een tijdstip dat de rechter bepaalt. Bij de mondelinge zitting zijn de kantonrechter, de griffier, de verzoeker en de verweerder en hun eventuele gemachtigden aanwezig. In de pleidooien van de gemachtigden en in het vraag- en antwoordspel tussen kantonrechter, vertegenwoordigers en werkgever en werknemer wordt onderzocht hoe het gedrag van werkgever en werknemer moet worden gekwalificeerd. Er is, zou je kunnen zeggen, sprake van een ernstig schuldspel, een proces van ‘image building’ en ‘image destruction’. De inzet van het geschil is geld, maar dat is niet het enige: ook het prestige en de reputatie van de werknemer (vooral) en de werkgever (soms) komen in de waagschaal. Regelmatig wordt de werkgever verweten zich onvoldoende te hebben ingespannen voor reïntegratie na ziekte of wordt gesteld dat er nooit duidelijke signalen zijn afgegeven dat er iets fout zou lopen. Enkele keren attenderen de kantonrechters op de aangescherpte regels over begeleiding in de Wet Verbetering Poortwachter of houden zij werkgevers voor dat zij eventuele negatieve beoordelingen schriftelijk moeten kunnen aantonen. Over de werknemer wordt meer dan eens opgemerkt dat hij zich niet juist zou hebben ziek gemeld (en daarachter lijkt meestal ergernis over te frequent ziekteverzuim te zitten) of dat hij zich op de werkvloer negatief zou hebben uitgelaten over de bedrijfsleiding. Regelmatig is er ook de bewering van werkgeverszijde dat de werknemer niet kan voldoen aan de nieuwe, hardere eisen die in het bedrijf – onder invloed van de verslechterde economie – moeten worden gesteld. Het is een tijd goed gegaan, maar op een zeker moment komt er een omslagpunt. Vaak doen strubbelingen en botsingen tussen individuele personen het arbeidsconflict ontbranden. —– 30
werknemer dan is de correctiefactor lager dan 1, kan de werkgever een verwijt worden gemaakt, dan ligt de correctiefactor hoger dan 1. Behandelde de kantonsector in 2000 nog circa 6 200 verzoekschriften, in 2005 waren dat er 12 750, met een piek in de twee jaren daarvoor: In 2003: 13 580 en in 2004 zakte dit aantal naar 13 250.
33
Sprekend de rechtbank De verzoekschriftprocedure eindigt, wanneer er geen schikking wordt overeengekomen, met een beschikking. De geïnterviewde kantonrechters schatten dat zij ongeveer 60 procent van hun werktijd bezig zijn met de afhandeling van zaken op het gebied van het arbeidsrecht. Voor een deel gaat het om kort-gedingzittingen, de rest betreft zaken waarbij beslist moet worden of en hoe een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot stand komt.31 Het aantal aan de Utrechtse kantonsector voorgelegde ontbindingszaken is de laatste jaren zeer fors gestegen: van een kleine 3500 ontbindingszaken in 2000 tot ruim 7.200 zaken in 2005, met een piek van boven de 8100 in 2004. Volgens één van de geïnterviewde rechters ging het de laatste tijd vooral om ‘disfunctionerende werknemers’: ‘het is alsof ze de kaartenbakken aan het nalopen zijn, om te kijken wie ze er nog uit kunnen zwiepen.’Aan verreweg de meeste ontbindingszaken heeft de kantonrechter niet zoveel werk: in 85 procent van de gevallen gaat het om zogenaamde ‘pro-forma-ontbindingen’ waarbij werkgever en werknemer het eens zijn geworden over het ontslag en over de door de werkgever te betalen vergoeding. Deze formele ontbindingszaken worden eigenlijk alleen langs het kanaal van de kantonrechter geleid omdat een rechterlijke beschikking aan de ex-werknemer uitzicht biedt op het geldend maken van een aanspraak op een WW-uitkering. Voor deze categorie zaken heeft de sector kanton vooral de functie van ‘juridisch administratiekantoor’, al wordt er door de kantonrechters wel op toegezien dat er geen gekke (dat wil zeggen: onacceptabele) dingen gebeuren. De wetgever heeft onlangs een aantal maatregelen ontworpen om de pro-forma-problematiek te beteugelen. Het begrip ‘verwijtbare werkloosheid’ is vergaand ingeperkt. Nieuw is dat het meewerken aan of het zich onvoldoende verzetten tegen initiatief tot beëindiging van het werkverband door de werkgever niet langer op een verwijtbare werkloosheid uitloopt.32 Het verloop van de mondelinge behandeling in de verzoekschriftprocedure In het algemeen streeft men ernaar om tijdens de ontbindingszitting er binnen uiterlijk anderhalve uur uit te zijn. Is de geplande tijd te kort of moeten partijen nog nader overleggen, dan plant de kantonrechter direct op korte termijn een vervolgzitting. Laat het rooster het toe, dan staat de rechter een uitloop van de zittingsduur toe. Hoewel de sector kanton geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, verschijnen werkgever en werkne—– 31 32
34
Dit zijn de artikel 7:685 BW-procedures. Deze regeling geldt voor werknemers die met ingang van 1 oktober 2006 werkloos worden. De wetgever verwacht dat hierdoor de noodzaak wegvalt de kantonrechter lastig te vallen met iets waar de partijen het in het overgrote deel van de gevallen allang over eens zijn: het einde van de arbeidsovereenkomst. Noordam (2006), p. 112-113.
Het ervaren kantongerecht mer in alle door ons bijgewoonde ontbindingszaken in begeleiding van gemachtigde, vaak zelfs een in het arbeidsrecht (enigszins) doorknede advocaat. Dit is kenmerkend voor de ontbindingszaken en verschilt van de andere procedures die door de kantonrechter worden berecht. Wellicht heeft dit te maken met het belang, dat zowel feitelijk als ook juridisch groot is. De kantonrechter oordeelt immers in het hoogste ressort: hoger beroep en cassatie laat de wet niet toe. Hoe verloopt een verzoekschriftprocedure? Ook hier zijn er verschillende mogelijkheden waaruit de rechter een keuze kan maken. De meest voorkomende volgorde die kantonrechters in ontbindingszaken hanteren, is dat de rechter na de opening van de zitting meteen het woord geeft aan de advocaat of gemachtigde van de verzoekende partij om het verzoek toe te lichten. Het pleiten is een integraal onderdeel van de mondelinge behandeling in verzoekschriftprocedures.33 Dit heeft vooral te maken met efficiency. De verzoekschriftprocedure wordt immers gekenmerkt door een kort verloop: verzoekschrift, verweerschrift, eventueel een mondelinge behandeling en beschikking. Er vindt dus geen nadere stukkenwisseling plaats. Verder kent het verzoekschrift in tegenstelling tot de dagvaarding geen substantiërings- en bewijsaandraagplicht. Partijen moeten daardoor de gelegenheid krijgen hun standpunten en de juridische merites ervan aan de rechter te presenteren. De sfeer tijdens het pleidooi is formeel. Na de toelichting door de verzoekende partij geeft de rechter het woord aan de advocaat of gemachtigde van de verwerende partij. Tijdens of na de pleidooien stelt de rechter vragen. Meestal informeren rechters naar de behoefte van de partijen om op de gang over een schikking na te denken. Hierin manifesteren zich verschillen in de strategieën van de verschillende kantonrechters. Sommigen zijn meer schikkingsgericht dan anderen. Maken partijen gebruik van het aanbod om een schikking te beproeven, dan geven de rechters in de meeste gevallen (in negentig procent) de marges aan waarbinnen de partijen kunnen onderhandelen. Het aangeven van een indicatie gebeurt in tweederde van de gevallen gevraagd en in éénderde van de gevallen ongevraagd.
—– 33
Artikel 279 Rv.
35
Sprekend de rechtbank Tabel 2.1: Relatie tussen het aangeven van marges ter onderhandeling en het bereiken van een schikking Aangeven van marges waarbinnen onderhandeld kan worden
Aantal zittingen
Schikking bereikt
18
13
Ongevraagd
9
5
Niet
3
0
30
18
Gevraagd
Totaal
Vervolgens wordt de zitting geschorst voor een bepaalde tijd die meestal beperkt is en verlaat iedereen de zittingszaal. Rechter en griffier bemoeien zich niet verder met de onderhandelingen. De tijd is wel krap maar meestal hebben partijen en hun vertegenwoordigers in de voorfase al uitgebreid overlegd. Bovendien kunnen ze nu varen op het kompas dat de rechter hen heeft aangereikt. Wanneer de tijd te veel knelt en wanneer ruggespraak (contact met de directie) nodig blijkt, kan op korte termijn (binnen een week) meestal wel een datum worden gevonden voor voortzetting van de ontbindingszitting. In zestig procent van de zittingen waarin de rechter een indicatie heeft gegeven, bereiken de partijen een schikking. Slaagt men er niet in om een onderlinge regeling te treffen, dan is de rechter aan zet en komt een uitspraak. Zeker wanneer er uitgebreide verzoek- en verweerschriften en toelichtende stukken zijn, is het maken van zo’n beschikking arbeidsintensief. Eén kantonrechter zegt: ‘Het maken van een goede beschikking kost me toch wel een dag werk. Maar dat is ambachtelijk, belangrijk werk, want ik zie zo’n beschikking als een wezenlijk onderdeel van de communicatie. Zeker in de richting van de verliezende partij moet je uitgebreid motiveren, want het kan om grote bedragen gaan.’
2.3 Justitiabelen over de rolzitting De verwachtingen die de justitiabelen hadden en ervaringen die ze meemaakten zijn verkregen door interviews die afgenomen zijn direct nadat de justitiabelen de zittingszaal hebben verlaten. Wij hebben dus alleen de algemene inleiding van de rechter en de afhandeling van de eerste dossiers geobserveerd en daarna de zittingszaal verlaten om de justitiabelen buiten de zaal enkele vragen te stellen. Daardoor zijn de interviews slechts gerelateerd aan de algemene inleiding en niet aan de individuele behandeling van de voorafgegane observatie van de zitting. Ook was het gezien de duur van het interview niet mogelijk om iedere justitiabele van een zitting te interviewen, maar moest genoegen worden genomen met elke tweede of derde 36
Het ervaren kantongerecht justitiabele die de zaal verliet. We vroegen in totaal twintig mensen naar hun verwachtingen en ervaringen. 2.3.1 Verwachtingen t.a.v. de rolzitting Er is een minderheid van de ondervraagden die wist dat ze niet had hoeven te komen, maar die er toch voor gekozen heeft te komen omdat men liever met mensen praat dan iets op papier zet. De meerderheid van de door ons geïnterviewden blijkt de dagvaarding met de begeleidende brief niet voldoende te hebben begrepen. Mensen, die voor het eerst bij een rolzitting aanwezig zijn, reageren dan ook verbaasd. De gang van zaken wekt ergernis en stuit bij hen op onbegrip. Enkele reacties zijn ‘Wat overkomt me hier?’, ‘Het zijn veel te veel mensen’ of ‘Ik had toch zeker verwacht hier alleen te zitten, samen met de tegenpartij’.
Een enkeling geeft aan met de verwachting gekomen te zijn dat men een mondelinge toelichting zou mogen geven en beroept zich op de brief waar deze mogelijkheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Geïrriteerd zijn justitiabelen die voor de rolzitting een vakantiedag hebben opgenomen of een geïnterviewde die uit de nachtdienst komt en nu uren slaap moet missen. Zouden zij hebben geweten of begrepen dat het om formaliteiten ging, dan waren ze zeker niet verschenen. Er zijn ook justitiabelen die aangeven er ‘bewust’ voor gekozen te hebben om voor de rechter te verschijnen omdat ze de rechter die over hen oordeelt gezien en gesproken willen hebben. ‘Ik praat liever met mensen dan dat ik het op papier zet.’
Voor hen is het niet duidelijk dat rolrechter en zaaksrechter niet één- en dezelfde persoon hoeft te zijn. In veel gevallen lijkt er sprake te zijn van een geringe schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid en lang niet altijd is bekend waar men voor concreet advies terecht kan. Er is een tekort aan kennis over rechtshulp en advisering. Een aantal justitiabelen onthoudt zich van elk commentaar over deze gang van zaken. Zij geven aan eigenlijk geen verwachting te hebben gehad. Zij vinden het vervelend, zo niet pijnlijk dat ze überhaupt voor de rechter moeten verschijnen en willen er zo snel mogelijk van af. Een aantal gedaagden spreekt zo slecht Nederlands dat het niet mogelijk is om echt een gesprek te voeren. Samenvattend kunnen we stellen dat de meerderheid van de geïnterviewden de dagvaarding met de begeleidende brief onvoldoende heeft begrepen. Dit geeft ergernis en leidt tot onbegrip. Men had niet verwacht dat er zo velen tegelijkertijd voor de rechter moesten verschijnen.
37
Sprekend de rechtbank 2.3.2 Ervaringen bij de rolzitting Het oordeel van de twintig geïnterviewden over de manier waarop de rolrechter de zitting heeft geleid, is unaniem positief. De rechter heeft het ‘prima, keurig, correct’ gedaan. Het regelmatig opnieuw uitleggen wordt zeer gewaardeerd, waarbij de rechter volgens de geïnterviewden geduld uitstraalt ook al ziet hij zich genoodzaakt om voor de zoveelste keer dezelfde boodschap te vertellen. Bij navraag blijkt verder dat men doorgaans weet waar men nu aan toe is. Voor de meesten geldt dat het ‘redelijk duidelijk is dat men iets op papier moet zetten’. Een geïnterviewde laat weten dat hij niet goed weet hoe hij zijn verweer moet opschrijven. Mondeling was het voor hem makkelijker geweest. En hij had ook alle bewijsstukken bij zich. ‘Maar de rechter heeft het afgeraden om het mondeling te doen. Dus daarom heb ik het maar niet gedaan. Ik durfde het niet.’
Een vrouw die eveneens op basis van de brief verwacht had mondeling verweer te kunnen voeren, reageerde intens verontwaardigd: ‘Maar dat doe je toch niet voor een hele groep! Ik ga hier toch niet mijn ziel een zaligheid blootleggen! En ook vind ik het vervelend om gedwongen te worden om al die verhalen van de aanwezigen mee te moeten aanhoren. Mijn privacy en die van anderen is in het geding. Had ik dat geweten, dan was ik niet verschenen. Dan had ik het meteen schriftelijk afgehandeld.’
2.3.3 Commentaar De indruk die de rolzitting bij een buitenstaander kan achterlaten is dat men verzeild is geraakt in een grote en onpersoonlijke instelling. Ook al doet de kantonrechter nog zo zijn best om de individuele gedaagde tot zijn recht te laten komen, hij kan door de inrichting van de rolzitting afstandelijk, onpersoonlijk en bureaucratisch overkomen. Door de klassikale behandeling kan de kantonrechter ook worden verleid om trekken aan te nemen van ‘vaderlijke’ resp. ‘moederlijke’ bevoogding. Men mag de rechtszaal niet kunnen vergelijken met een fabriek. Of zoals W. Witteveen het treffend verwoordt: ‘Diversiteit in de rechtspraak is een waarde op zich die doorwerkt in het respect dat burgers hebben voor het geleverde vakwerk’.34 De justitiabelen zijn vooral verwonderd en ontevreden over het feit dat zij zich onverwacht temidden van een groot aantal andere gedaagden bevinden. Men is hierdoor overrompeld, voelt zich aangetast in de eigen levenssfeer en blootgesteld. Voor de rolzitting geldt weliswaar het beginsel van openbaarheid, maar we vragen ons af of dit beginsel van openbaarheid —– 34
38
Witteveen, W., ‘Rechtspraak die aanspreekt’, in: L. de Groot-van Leeuwen, Het gezag van de rechter, Amsterdam, SISWO, 1994, p. 99.
Het ervaren kantongerecht inhoudt dat justitiabelen tegen hun wil kennis móeten nemen van de beroerde positie van anderen. Nu moeten zij zich laten welgevallen om de hachelijke situatie van volkomen vreemden mee aan te horen. Voorts rijst de vraag of het inderdaad voornamelijk in het belang van de gedaagden zelf is – zoals we rechters bij rolzittingen hoorden zeggen – om het voeren van mondeling verweer zo nadrukkelijk af te raden. Er zijn immers mensen die verbaal juist veel beter in staat zijn hun argumenten te verwoorden dan op schrift. Vooral bij de eenvoudigere verweren zou de mondelinge presentatie ervan zeker de voorrang moeten krijgen boven de schriftelijke, het geen betekent dat de rolzitting meer toegerust zou moeten zijn/worden op het voeren van mondeling verweer. Het feit dat het gezegde in een proces-verbaal moet worden vastgelegd dat de rechter de griffier dicteert, kan voor de gedaagde bovendien voordelig werken omdat de rechter zijn verweer in juridische termen kan verwoorden. Bijvoorbeeld zal in een verslag niet komen te staan ‘het is al zo lang geleden’ maar ‘ik beroep mij op een verjaring’. De rechter zou in dezen dus wat vaker een helpende hand kunnen bieden. Is het ontraden van mondeling verweer derhalve niet veel meer ingegeven door de organisatie van de rolzitting en het grote aantal gedaagden dat er verschijnt waardoor er gewoon onvoldoende tijd is om mondelinge verweren te bespreken en vast te leggen? Ons inziens gebiedt de eerlijkheid om hiervoor uit te komen, op het gevaar af dat er in de zaal met onbegrip wordt gereageerd. Ook de meeste kantonrechters zitten met de huidige organisatie van de rolzitting in hun maag. Zo’n sessie is – zoals een van de kantonrechters het tijdens een rolzitting ten overstaan van de aanwezigen verwoordde – ‘heel vervelend’. Hij voegde hieraan toe dat ‘we bezig zijn het te veranderen. Maar dat gaat niet zo snel.’
Inmiddels zijn diverse plannen ontwikkeld om de rolzitting klantvriendelijker te maken. Aan het einde van dit hoofdstuk komen we terug op mogelijkheden tot verbetering, maar ook op de beperkingen die hierbij opduiken. De achterliggende partijconstellatie is namelijk niet of nauwelijks te veranderen. Meestal gaat het in de zaken die op de rolzitting komen om schuldvorderingen die grote private of semi-publieke bedrijven op hun vaak armlastige klanten proberen te verhalen. Energiebedrijven, woningcorporaties of telecommunicatie-aanbieders zijn de grote afnemers van de diensten van het kantongerecht. Het gaat hen om een juridische titel op grond waarvan een deurwaarder in actie kan komen. Het is doorgaans de verhouding van 39
Sprekend de rechtbank de routineuze ‘repeat player’ tegen de onervaren en weinig vaardige ‘one shotter’. Omdat het om een massale stroom zaken gaat, zal het moeilijk blijven om de bejegening van de gedaagden werkelijk te verbeteren.
2.4 Justitiabelen over comparities en ontbindingszittingen We vroegen 34 justitiabelen en 16 advocaten en andere rechtshulpverleners telefonisch naar hun ervaringen bij de comparitie- of ontbindingszitting. De interviews vonden bij de meesten ongeveer een week na de zitting plaats. Een gesprek duurt gemiddeld 30 minuten. Het merendeel van de 34 ondervraagde justitiabelen geeft de kantonrechters voor de communicatie een hoog cijfer. Het zwaartepunt ligt bij de cijfers 7 en 8 op een schaal van 10. Tabel 2.2 Cijfers voor de communicatie tijdens de zitting cijfer
10
9
8
7
6
5
aantal
2
4
11
10
3
4
Wat justitiabelen met een hoog cijfer waarderen is het vermogen van kantonrechters om hun zaak middels een heldere analyse te doorgronden en vervolgens te beoordelen op een manier die de zaak recht doet, op de voet gevolgd door de wijze van bejegening: justitiabelen waarderen dat de kantonrechter met hen in gewone mensentaal communiceert. Dit wordt niet door de juridische taal doorkruist. Justitiabelen vinden het echter niet vervelend dat rechter en advocaat over hun hoofd heen praten: zij beseffen dat de professionals soms genoodzaakt zijn met elkaar een bepaald jargon te spreken dat ze in staat stelt om met een minimum aan energie een maximum aan precisie te bereiken. Slaagt de rechter er vervolgens in om voor de justitiabele een vertaalslag van het besprokene te maken, dan kan hij hiermee punten scoren. Justitiabelen die lage cijfers geven, voeren hiervoor de verschillende redenen aan. Een belangrijke reden heeft te maken met de uitkomst van de ontbindingsprocedure: stoelt deze uitkomst naar hun oordeel op een beoordelingsfout, dan sluit zij niet aan bij het rechtsgevoel en wordt zij als onrechtvaardig ervaren. Justitiabelen stellen voorts hoge eisen aan een goede communicatie: indringende ondervraging wordt geaccepteerd, maar afgekeurd wordt wanneer deze zich beperkt tot maar een onderdeel van het dossier waardoor andere, in hun perspectief belangrijke aspecten onderbelicht blijven. Heeft een justitiabele het gevoel dat een rechter wel erg graag 40
Het ervaren kantongerecht een schikking wil bereiken, dan slaat dat soms, maar niet altijd neer in een lager cijfer. Hieronder geven we enkele uitwerkingen van onderdelen van bijgewoonde zittingen. Met de beschrijving van verschillende aspecten van zittingen beogen we een aanduiding te geven van de veelzijdige en verschillende aanpak van kantonrechters. Waar mogelijk hebben we de reacties van justitiabelen hieraan gekoppeld. Omdat de communicatie tijdens de rechtszitting niet helemaal los kan worden gezien van de tijd en de gebeurtenissen die daaraan in het gerechtsgebouw vooraf zijn gegaan, beginnen we deze paragraaf met de beschrijving van de ervaringen bij de wachtenden in de hal. 2.4.1 Voorafgaand aan de zitting 2.4.1.1 Wachten De binnenkomst op de rechtbank wordt – zeker voor iemand die er voor het eerst komt – als imponerend ervaren, méér dan in het wat kleinere, ‘dorpsere’ gebouw aan het Janskerkhof. Deze justitiabelen maken een bevangen indruk, zij weten niet wat hen te wachten staat. Dit is niet een vertrouwde omgeving voor ze. Op de vraag hoe men deze ambiance ervaart, antwoordt een partij: ‘De eerste indruk is dat je in een aparte omgeving terecht bent gekomen. Het is spannend, alles is nieuw voor je, de omgeving straalt sereniteit uit, is netjes. Gelukkig was ik door de advocaat goed voorgelicht.’
Dit ligt natuurlijk anders bij advocaten, gemachtigden en vertegenwoordigers van ‘repeat players’. Zij lopen geroutineerd en zelfbewust door het gerechtsgebouw. De partijen komen via de portier, de beveiligingsdienst en de bode bij de gang van de zittingszaal. Men is te spreken over de behandeling aan de balie, waar men over het algemeen vriendelijk te woord wordt gestaan. Niet iedereen die er voor het eerst is, heeft trouwens de weg naar de balie meteen kunnen vinden. De uitleg door de portier gebeurt soms te gehaast, of, zoals één geïnterviewde zei, door de zenuwen kun je de beschrijving niet goed tot je laten doordringen. Over het algemeen is men ruimschoots op tijd aanwezig. De tijd van het wachten wordt op verschillende manieren benut. Bij justitiabelen die met een gemachtigde van een rechtsbijstandsverzekering voor de rechter ver41
Sprekend de rechtbank schijnen, is dit meestal de eerste keer dat ze hun rechtshelper zien. Tot de zitting heeft de communicatie met de rechtshelper uitsluitend via brieven resp. e-mail en de telefoon plaatsgevonden. Dat maakt het wachten extra spannend, laat een van hen weten. Wie met een advocaat procedeert, wordt door zijn advocaat min of meer als een oude bekende begroet. Een enkele keer geeft een gemachtigde of de advocaat nog een ‘laatste instructie’ aan zijn cliënt. Zo bespreekt een advocaat met zijn Surinaamse cliënte dat zij in de zittingszaal beter het woord aan hem kan overlaten. Het noemen van veel details heeft volgens hem een averechts effect. De cliënte zegt gedurende de hele zitting niet één woord. Een andere advocaat laat zijn cliënt weten dat deze rechter niet van schikkingen houdt. Zijn ervaring is dat hij dit nooit voorstelt. De ervaringen van de partijen over deze wachttijd zijn verschillend. Meer dan eens vindt men dat meer privacy tijdens het wachten welkom zou zijn. Het wachten wordt vooral dan minder comfortabel wanneer de tegenpartij met een advocaat én met vijf personen komt opdagen, terwijl men zelf ‘alleen’ met de jurist van een rechtsbijstandverzekeraar is verschenen. In dat geval neemt de spanning wel erg toe. Ook voelt het merendeel van de geïnterviewden zich tijdens het wachten in de hal voor de zittingszaal ongemakkelijk door de confrontatie met de tegenpartij. ‘Je kunt je nergens terugtrekken, daar is geen ruimte voor’,
is een veelgehoorde opmerking. Maar de meeste partijen geven nadrukkelijk te kennen zich niet te willen beklagen over onvoldoende bescherming van hun privacy. 2.4.1.2 De ontvangst door griffier en rechter Veruit de meeste griffiers hebben de gewoonte om op de gang voor de zittingszaal van iedereen, partij en raadsman, naam en functie op te schrijven. Ook noteren sommige griffiers de namen van eventueel aanwezige toeschouwers. Een reden voor dit laatste wordt niet gegeven. Wil men de griffier – of de rechter – een hand geven, dan wordt dit vriendelijk maar beslist afgewezen: ‘Dat doen wij hier niet.’
Twee justitiabelen hebben dit meegemaakt. Een van hen reageert hierop met onbegrip. Hij laat in het interview weten dat hij zich even had gevoeld alsof hij een kleine jongen was die iets verkeerd had gedaan, stout is geweest. De ander vindt het wel ‘merkwaardig’. Hij wilde bij binnenkomst de rechter een hand geven, maar de rechter reageerde hierop met ‘gaat u maar 42
Het ervaren kantongerecht zitten’. In beide gevallen betrof het partijen die uit de zorgsector afkomstig waren. Zij laten weten dat ze het geven van een hand uit hun dagelijkse praktijk gewend zijn. Het wordt gezien als een elementair teken van beleefdheid. ‘Maar kennelijk kan dit niet op de rechtbank.’ Vertegenwoordigers uit de zogenaamde ‘harde’ sector daarentegen geven aan geen behoefte te voelen aan het handen schudden. Een zeer tevreden partij geeft aan dat hij graag aan het einde van de zitting zijn dankbaarheid tot uitdrukking had willen brengen door het geven van een hand. Dit was passend geweest volgens hem, maar hij durfde het niet. 2.4.2 Tijdens de zitting 2.4.2.1 Opening De opening van de zittingen in de kantonsector gebeurt op verschillende manieren. Even twee uitersten: een rechter geeft meteen het woord aan de advocaat van de verzoekende partij voor het voeren van zijn pleidooi. Men gaat meteen zaken doen, en er heerst mede daarom een formele sfeer. Een andere rechter stelt zich en zijn griffier met naam voor, inventariseert vervolgens wie er allemaal zijn verschenen, besteedt aandacht aan de aanwezigheid van een onderzoeker van de universiteit en vraagt de procespartijen nadrukkelijk of men hier bezwaar tegen heeft, noemt de bedoeling van de zitting, enzovoort. (Het zich met naam voorstellen, gebeurt trouwens maar sporadisch. Over het algemeen ‘moeten’ de partijen het doen met de naambordjes, waarop echter alleen de functies ‘Rechter’ en ‘Griffier’ staan vermeld.) Ook zijn er rechters die zeer uitgebreid de namenlijst doornemen die de griffier heeft opgesteld. Een keer is het de griffier die de partijen en hun vertegenwoordigers met naam en functie voorstelt waarna de rechter dit registreert. Dit was trouwens tevens de enige keer dat een griffier in de rechtszaal iets zei. Justitiabelen vinden het doorgaans niet nodig dat ze de naam van de rechter weten. Wie met een advocaat procedeert, heeft de naam via zijn advocaat kunnen horen. Enkele reacties: ‘Eigenlijk doet het er niet toe hoe de rechter heet. Het is gewoon de rechter.’ ‘Het is wel sympathiek als hij het doet, maar voor de behandeling van de zaak is het strikt genomen niet nodig.’ ‘Ik was bloednerveus toen ik binnen kwam en toen ik de rechter en de griffier in het zwart zag zitten. Maar toen de rechter zijn naam noemde, besefte ik ineens dat het ook maar een mens is. Mijn nervositeit zakte toen wel af.’
43
Sprekend de rechtbank 2.4.2.2 Houding en bejegening De justitiabelen zijn in het algemeen tevreden met de manier waarop ze door de rechter in een zitting worden behandeld. Uitstekend wordt die rechter gevonden die duidelijk de grenzen aangeeft. ‘Het was goed dat de rechter op een gegeven moment zei dat mijn werkgever nu maar eens moest ophouden me slecht te maken.’
Verder wordt positief gewaardeerd dat de rechters professioneel te werk gaan, een rustige uitstraling hebben, in staat zijn de rode draad vast te houden, vriendelijk zijn, geduldig uitleggen wanneer men iets niet begrijpt, empathisch en bovendien niet nors en streng zijn. Eén partij vindt dat hij door de rechter redelijk is behandeld, maar voegt hier onmiddellijk aan toe dat hij het buitengewoon bevreemdend vindt dat de rechter hem heeft beticht van ‘modder gooien’, wat hij absoluut niet zou hebben gedaan. Zijn tegenpartij daarentegen heeft het beticht worden niet gestoord. ‘Beide partijen hebben elkaar immers heel wat te verwijten, dus daar kan dat gebeuren. En het is het goede recht van de rechter om hier iets van te zeggen.’
Een andere justitiabele is blij dat de rechter de ‘grimmige sfeer in de hand weet te houden. De rechter heeft de advocaat van de tegenpartij op het juiste moment laten weten dat die zijn verhaal uitgebreid heeft kunnen vertellen en dat nu de beurt aan mijn advocaat was.’
Bij de bejegening van justitiabelen kan een kleine opmerking voor irritatie zorgen: zo informeert een kantonrechter bij een partij met een buitenlands uiterlijk naar diens Nederlandse taalbeheersing en of hij alles kan volgen. De vraag is op een meelevende toon gesteld, er klinkt een gevoel van betrokkenheid met de verweerder uit. Waarom de rechter hiernaar informeert, laat hij in het midden. De reactie van de aangesproken persoon liegt er niet om. Hij is verbouwereerd. Hij laat weten de vraag te hebben opgevat als ‘een stukje belediging. De rechter had beter kunnen wachten totdat ik iets heb gezegd, in plaats van op mijn uiterlijke – buitenlandse – verschijning af te gaan. Dan had de rechter vanzelf gemerkt dat deze vraag overbodig was, ja zelfs discriminerend.’
Deze rechtzoekende voelt zich duidelijk denigrerend benaderd hoewel de rechter het ongetwijfeld goed bedoelde. 44
Het ervaren kantongerecht 2.4.2.3 Voorbereiding Meestal neemt de rechter in het kort de producties door die hij gekregen heeft en informeert hij of er nog verdere stukken zijn gewisseld. Als stukken erg laat gewisseld zijn, kan hij soms een opmerking met de strekking dat het wel ‘last minute werk’ is geweest, niet onderdrukken. Een opmerking met die strekking bewerkt bij één van de geïnterviewden dat hij er serieus aan begint te twijfelen of de rechter echt alle 16 A-4tjes, die zijn raadsman de dag voor de zitting nog had gefaxt, heeft gelezen. Hij weet dat hij de rechter niet kan kwalijk nemen wanneer zijn eigen raadsman steken laat vallen. Desondanks vraagt hij zich af of de rechter niet op de een of andere manier een kwalitatief matig juridisch optreden zou moeten compenseren. 2.4.2.4 Uitleg procedure Partijen waarderen wanneer rechters aan het begin het verloop van de zitting uitleggen. Men weet dan waar men aan toe is. Bovendien, zo laat een partij weten, draagt het bij tot ‘rust en concentratie’. Ook – en dat wordt in het bijzonder door de advocaten aanvullend opgemerkt – waardeert men het als de rechter zich vervolgens aan de voorgegeven structuur houdt, bijvoorbeeld daadwerkelijk aan het einde van de zitting een ieder nog de gelegenheid geeft om een laatste opmerking te maken. Eén justitiabele geeft een rechter die niet de beoogde gang van zaken aan het begin van de zitting aangeeft een dikke voldoende. Bij navraag blijkt dat hij deze algemene inleiding niet heeft gemist. Dit werd kennelijk gecompenseerd door de wijze waarop de rechter de zitting heeft geleid. Hierbij zou men zich natuurlijk kunnen afvragen in hoeverre het beeld dat deze justitiabele van de rechter heeft, een rol speelt. De rechter kán volgens hem kennelijk gewoon niets verkeerd doen. 2.4.2.5 Het debat: de bespreking Kantonrechters geven op een enkele uitzondering na eerst het woord aan de advocaten voor de pleidooien. De meeste rechters stellen vervolgens vragen aan de partijen zelf. Soms kunnen justitiabelen uit de inhoud van de vragen een voorzichtige prognose afleiden over het te verwachten oordeel, zoals de werknemer die in verband met een op non-actief-stelling een tewerkstellingsprocedure heeft gestart. Als reactie heeft de werkgever een verzoek ingesteld tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Aanleiding voor het ontbindingsverzoek vormt de houding van de werknemer, die oncollegiaal zou zijn. Na de pleidooien door advocaat en gemachtigde wendt de rechter zich tot de partijen zelf. Hij laat de werkgever rustig uitpraten en kijkt hem 45
Sprekend de rechtbank de hele tijd strak en met onbewogen gezicht aan. Ook valt op dat hij niet één keer naar de andere partij kijkt om diens reactie te zien. Hierna wendt hij zich tot de werknemer en vraagt hem naar zijn mening. Ook nu kijkt hij niet naar de andere partij. Hoor en wederhoor als schoolvoorbeeld toegepast, geen beïnvloeding door non-verbaal gemaakte aanduidingen. Dan komen een paar vragen. Eerst aan de werknemer: ‘Wat ik altijd vraag, maar dat is absoluut niet als oordeel bedoeld: door zo een zaak loopt de relatie een deuk op. U wilt ook écht terug?’ Dan volgt een vraag aan de werkgever: ‘Waarom heeft u meteen naar het zwaarste geschut gegrepen, namelijk een ontbinding, bij iemand die al zo lang in dienst is? Waarom heeft u niet bijvoorbeeld eerst een waarschuwing gegeven? Nu is het zo dat je een situatie hebt waarin de ene partij iets beweert en de andere dit betwist. En u wilt natuurlijk dat ik u geloof.’
De rechter geeft beide partijen nog de mogelijkheid voor repliek en dupliek. Zelf heeft hij geen vragen meer. Hij sluit de zitting en kondigt aan dat de uitspraken in beide zaken over twee weken klaar liggen. De werknemer is met de behandeling van de zaak zeer tevreden. De vragen die de rechter stelde waren relevant, de sfeer was geconcentreerd, de rechter deskundig en niet vooringenomen, en de benadering van beide partijen was correct. Wat het oordeel betreft: ‘Het kán beide kanten opgaan, al maak ik uit de vragen die de kantonrechter aan mijn werkgever stelde op, dat diens positie niet echt sterk is. Dus dat wordt twee weken wachten. Maar dat heb ik er graag voor over.’
De inschatting van deze geïnterviewde is vrij uniek vergeleken met die van andere ondervraagden. In de zaken waarin geen schikking is bereikt, geven de meesten aan ondanks het voorlopige oordeel van de kantonrechter toch nog onzeker over de afloop van de zitting te zijn. De rechter had immers aangegeven dat het oordeel ‘voorlopig’ zou zijn, een wijziging in de zienswijze zou derhalve tot de mogelijkheden behoren. Het kán gebeuren, maar ook dat is eerder uitzondering dan regel, dat de zitting plaatsvindt tussen de professionals in de toga’s, te weten de advocaten en de rechter. De partijen komen in dat geval zelf niet aan het woord. Gevraagd naar deze gang van zaken, reageren de betrokken justitiabelen verschillend, zoals uit het volgende blijkt: In een ontbindingszaak heeft een rechter tijdens de hele zitting uitsluitend met de advocaten van de partijen gecommuniceerd en niet één vraag aan de 46
Het ervaren kantongerecht partijen zelf gesteld. Voor de verzoeker, werkgever, was dit de eerste rechtszitting die hij meemaakt. ‘Ik had eigenlijk verwacht dat ik heel wat zou moeten toelichten in de zitting, en had me daarom – mede op aanraden van mijn advocaat – er heel goed op voorbereid. Dat heeft me qua tijd zowat een hele dag gekost. Ik ben weer in het dossier gaan duiken. (…) Deze gang van zaken heb ik echter zeker niet verwacht. Ik had verwacht dat de rechter geïnteresseerd zou zijn in mijn perspectief en dat van mijn medewerkers. Mijn medewerkers had ik op aanraden van mijn advocaat meegenomen naar de zitting. Dat was bewuste politiek en getuigt van respect voor de rechter. Het is belangrijk bijvoorbeeld dat ook iemand van personeelszaken het verhaal gaat vertellen. Om nu helemaal niet gehoord te zijn, dat is teleurstellend. Wat is eigenlijk de meerwaarde van de mondelinge behandeling, vraag ik me af? Zo als het nu liep, had net zo goed schriftelijk kunnen worden afgedaan. Dan had het werk in mijn bedrijf gewoon door kunnen gaan.’
Ook voor de verweerder was dit de eerste rechtszitting. Hij had weinig voorstellingen van het verloop van de zitting. Zijn advocaat had hem erop voorbereid dat hij ondervraagd zou worden en dat hij zijn eigen verhaal zou moeten vertellen. ‘Ik was blij dat dit allemaal niet hoefde. Ik werd namelijk erg gespannen toen ik de tegenpartij met z’n drieën zag optreden, terwijl mij was gezegd dat er maar één zou komen. Ik was bang dat – als de rechter me iets zou vragen – ik emotioneel zou reageren.’
Op de vraag waarom hij geen vragen aan de partijen zelf heeft gesteld, antwoordde de rechter dat hij ervan uitgaat dat als partijen advocaten bij zich hebben, deze dan gemachtigd zijn om het woord te voeren. Je kunt dan efficiënt werken. Partijen kunnen nogal eens emotioneel reageren, en dat dient de zaak niet, is zijn ervaring. Gewoonlijk echter vraagt de kantonrechter de partijen naar hun visie op de zaak. Daarbij kan het gebeuren dat hij een partij het vuur aan de schenen legt. Inhoud en toon doen dan bijna denken aan een zitting bij de politierechter. Een voorbeeld van een zaak waarin de rechter geïnformeerd wil worden over de wijze waarop de verweerder, werknemer in een fysiotherapeutenpraktijk, patiëntengegevens administreert: De verweerder neemt regelmatig de kaartenbak met de gegevens van cliënten mee naar huis. Hierover stelt de rechter tamelijk indringende vragen en hij duldt geen vage antwoorden. Enkele voorbeelden:
47
Sprekend de rechtbank
‘Waarom lag die bak bij u thuis?’ ‘Was dat een afspraak dat men de kaartenbak mee naar huis neemt?’ De werknemer zegt ja, de werkgever nee. Rechter: ‘Ik heb er natuurlijk geen verstand van. Maar ik zie wel dat de kaarten nagenoeg blanco zijn’.
Hij vraagt indringend naar de werkwijze van het invullen van die kaarten, en het is duidelijk dat hij de werkwijze van de werknemer niet professioneel acht. Rechter: ‘Loop je daarmee geen risico’s?’ Werknemer: ‘Nee.’ Rechter: ‘Wat als u in het hypothetische geval naar het ziekenhuis moet en niet aanspreekbaar bent?’ De advocaat probeert deze vraag te beantwoorden, maar dit staat de rechter niet toe. Hij kijkt naar de verweerder: ‘Ik wil dat u antwoordt. Ik probeer me voor te stellen hoe dat in de praktijk gaat. Hoe kunt u alle informatie terughalen? Heeft u een eigen agenda?’
Hij informeert naar het gebruik van agenda’s in de fysiotherapeutenpraktijk. Uiteindelijk vraagt de rechter de werknemer of deze er wel bij stil heeft gestaan dat zijn werkgever zijn manier van werken niet een goede manier zou vinden. De werknemer beweert dat dit de algemene handelwijze zou zijn. Iedereen doet dat zo. De werkgever schudt hevig zijn hoofd. Het volgende punt van aandacht is dat de registratie van de werknemer als manueel therapeut als gevolg van ziekte was verlopen, dit tot grote ontsteltenis van de werkgever. Ook hier ondervraagt de rechter de werknemer op een indringende manier. Zo indringend dat de advocaat zich op een gegeven moment inmengt met de opmerking dat de rechter wel veel gesloten vragen stelt, dat zijn cliënt al nerveus is en dat zijn cliënt de registratie niet zo relevant vindt. De rechter veegt dit opzij: ‘Maar misschien vind ik het relevant.’
De werknemer vindt dat de rechter een erg indringende en directe manier van ondervragen heeft. Hij laat weten verbaasd te zijn dat de eerste vraag van de rechter over de kaartenbak ging omdat de kwestie van de bak pas een week voor de zitting is ingebracht. Ook heeft het hem verbaasd omdat hij zelf dit onderwerp helemaal niet belangrijk had gevonden. Hij had niet verwacht dat men op de zitting hier zo’n punt van zou maken, temeer omdat op het werk nooit erover gepraat is. Hij heeft die kwestie met zijn advocaat besproken. Die liet hem weten dat men dit verwijt als alibi zal gebruiken om hem kwijt te raken. De werknemer kan ook niet ontkennen 48
Het ervaren kantongerecht dat hij de kaartenbak onzorgvuldig heeft bijgehouden, maar hij vindt dat die kaartenbak van hem is, het zijn zijn patiënten, dus zo erg is het ook weer niet. Hij vindt echter dat de scherpe ondervraging in het kader van deze zitting op zijn plaats was. Ook aan de wederpartij zijn er indringende vragen gesteld. ‘Dat hoort er gewoon bij. De rechter mag uitzoeken wat de waarheid is. Daar horen dan ook vragen bij waar je met ja of nee moet antwoorden.’
Net zo als de werknemer in het begin vindt ook de werkgever het bevreemdend dat de rechter op de zitting zo veel nadruk op de kaartenbak heeft gelegd. ‘Die bak heeft de zitting gemonopoliseerd, terwijl dit maar één van de verwijten was. Er is een heel verleden, en dat kwam niet ter sprake.’
Ter completering op deze plaats even de opvatting van de advocaat van de werknemer. Hij vond, enigszins begrijpelijk, dat de rechter hier duidelijk te ver in ging, maar heeft er verder geen moeite mee nu de zaak in het belang van zijn cliënt is opgelost. 35 2.4.2.6 Aanbod om te onderhandelen In twee zittingen bieden de kantonrechters na de pleidooien de partijen helemaal geen gelegenheid om over een schikking na te denken, in een derde zaak vraagt de kantonrechter of de partijen nog willen onderhandelen of liever een vonnis willen. De eerste zitting betreft de eerder aangehaalde zaak waarin de werknemer op non-actief was gesteld en een tewerkstellingsprocedure had gestart, waarop de werkgever met een ontbindingsverzoek had gereageerd. Kennelijk had de rechter voor zichzelf al beslist dat het ontbindingsverzoek afgewezen zou moeten worden. De werknemer geeft aan tevreden te zijn dat de rechter de partijen niet op de gang heeft gestuurd. ‘Ik ben blij dat ik niet voor de keuze ben gesteld om over een schikking na te moeten denken. Want wat had ik kunnen zeggen? Er valt namelijk niets te schikken. Ik wil mijn baan houden, en mijn werkgever wil me kwijt. Mijn advocaat heeft me trouwens al aangekondigd dat deze rechter niet snel geneigd is om partijen de gang op te sturen. Wat dat betreft heb ik dus geluk gehad met deze rechter.’36
In de tweede zaak, eveneens een ontbindingszaak valt het woord schikking eveneens niet één keer. De kantonrechter luistert naar de pleidooien van de —– 35 36
We komen bij punt 2.4.2.7 op deze zaak terug. Het ontbindingsverzoek in deze zaak wordt niet, de loonvordering wel toegewezen.
49
Sprekend de rechtbank advocaten, pleidooien die niet op schrift zijn gesteld, maar levendig te berde zijn gebracht. De rechter luistert aandachtig en onderbreekt niet. Wie een lange uiteenzetting had verwacht, komt bedrogen uit. De rechter merkt op dat het vermoeden van diefstal iets anders is dan het bewijs van diefstal. Hij vraagt daarna de verzoeker of hij de bewuste voorwerpen mist en informeert of het technisch mogelijk is op grond van tellen de beweerde diefstal te bewijzen. Wanneer de verzoeker antwoordt dat de voorraad niet geteld is, reageert de rechter met de opmerking dat het duidelijk is wat er naar voren is gebracht, dat hij geen verdere vragen meer heeft, dat hij erover na zal denken en dat over twee weken de beslissing klaarligt.37 De zitting in de derde zaak bestaat hoofdzakelijk uit twee ‘never ending pleidooien’, die niet door de rechter worden onderbroken. Op een gegeven moment maakt de rechter de partijen erop attent dat er nog maar vijf minuten van de zittingstijd resteren en dat hij dit betreurt. Hij had immers graag nog de gelegenheid tot repliek en dupliek willen geven. Hij vraagt de partijen of zij willen dat hij ‘een schot voor de boeg’ geeft of dat hij zelf uitspraak doet. ‘U mag het zelf zeggen.’
De verzoekende partij wil vasthouden aan een einde van het dienstverband zonder vergoeding. Hieruit concludeert de rechter dat er niet geregeld wordt, ‘want dat kan alleen als beide partijen dit willen.’
De verzoeker is met de behandeling tevreden. Hij is namelijk principieel tegen schikken. Wel had hij verwacht dat de rechter direct uitspraak zou doen, en wel conform het verzoek. Zo heeft hij het de vorige keer bij de kantonrechter in Tiel meegemaakt. Twee weken later komt de beschikking. Het verzoek is afgewezen. Om een vollediger beeld van deze zaak te geven, geven we op deze plaats meteen de reacties van de advocaten weer. Zo ziet de advocaat van de verzoeker deze derde zaak genuanceerder dan zijn cliënt. Zijn adagium is: ‘Een slechte regeling is altijd beter dan een goede procedure. Maar voor mijn cliënt lag de zaak zeer principieel. Hij wilde vanaf het begin niet schikken. In deze kwestie was het echter goed geweest als de rechter de voordelen van het bereiken van
—– 37
50
Deze arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden.
Het ervaren kantongerecht een schikking had genoemd en toegelicht. Wellicht was mijn cliënt hierop ingegaan. Want zo als de zaak nu ligt, hebben beide partijen niets gewonnen. De arbeidsovereenkomst is dan wel niet ontbonden, en op korte termijn is dit natuurlijk gunstig voor de werknemer, maar werken bij een werkgever die absoluut van je af wil, dat gun je niemand. Qua interpersoonlijke verhoudingen is dit een slechte beslissing.’
De advocaat vraagt zich af hoe de partijen nu verder moeten. ‘Het is een beetje wereldvreemd wat hier is gebeurd.’
De advocaat van de werknemer vindt dat de rechter ‘werknemervriendelijk’ was: ‘In Amsterdam had ik deze zaak niet gewonnen. Je ben zo enorm afhankelijk van de kantonrechter. Ik ben natuurlijk blij met de uitkomst. Het verzoekschrift was prachtig, weliswaar verschrikkelijk opgeblazen, maar toch… . Bovendien staat de advocaat van de werkgever, die werkzaam is bij een gerenommeerd kantoor, erom bekend maar zelden een zaak te verliezen. Hoe kun je daar tegenop argumenteren. Het enige wat ik kon doen, was om de werknemer ‘menselijk’ neer te zetten. Ik heb hem van tevoren op het hart gedrukt om kort te antwoorden en vooral goed te luisteren, om zijn opvliegend temperament maar buiten de zittingszaal te laten.’
Maar ook hij moet net als zijn confrère toegeven dat de problemen met deze beschikking niet zijn opgelost. 2.4.2.7 Aankondiging van de mogelijkheid om een schikking te beproeven Veel vaker echter geven kantonrechters de mogelijkheid om over een schikking na te denken. Sommige rechters laten dit meteen aan het begin van een ontbindingszitting of een comparitie doorschemeren, anderen doen het wat ‘subtieler’ en vragen zich pas in de loop van het debat hardop af of het zin heeft om de partijen de gelegenheid te bieden voor een regeling. Hieronder volgen zes voorbeelden die de verschillen in communicatieve vaardigheden waarover de rechters bij het beproeven van een schikking beschikken, duidelijk weergeven. Voorbeeld 1: ‘U hoort mij denken’ In de ontbindingszaak valt na de pleidooien van de advocaten een stilte. De rechter zit met zijn blik naar beneden gericht. Je zou een speld kunnen horen vallen. Toen: ‘U hoort mij denken. En dat komt omdat ik mij afvraag – zodat u weet wat in mijn hoofd omgaat – of het nuttig is dat ik nu iets ga zeggen en u de gelegenheid biedt voor beraad. Mijn gedachten zijn al behoorlijk ver gevorderd. Om maar met de 51
Sprekend de rechtbank deur in huis te vallen, aan de arbeidsovereenkomst komt een einde, want dit conflict duurt te lang.’
Er volgt een nauwgezette analyse van de situatie, waar de rechter ook de tijdens de pleidooien ingebrachte aspecten bij betrekt. ‘En dan nader ik het einde van mijn exercitie.’
De rechter is van plan om de kantonrechtersformule conservatief toe te passen; de advocaat van de werkgever had verzocht om een bijstelling en hier een reeks argumenten voor aangevoerd. Hij besluit zijn uiteenzetting met de opmerking dat dit wat hem betreft de stand van zaken is. Hij schorst de zitting en geeft de partijen gelegenheid tot beraad. De voorzet leidt uiteindelijk niet tot een schikking. Het advies van de advocaat die werkt bij een rechtsbijstandverzekeraar aan zijn cliënt is, om niet akkoord te gaan met een schikking. Als reden geeft de advocaat aan dat hij niet het gevaar wil lopen dat de cliënt, door in te stemmen met de schikking, in een ongunstige rechtspositie zou belanden wat zijn recht op een werkloosheidsuitkering betreft. De advocaat laat weten de ontwikkelingen bij de UWV’s niet te vertrouwen en daarom geen onnodig risico te willen lopen. 14 dagen later ligt er een uitvoerig gemotiveerde beschikking. In bovengenoemde zaak viel eigenlijk niets te schikken omdat de rechter zijn oordeel in feite al had geformuleerd: ontbinden van de arbeidsovereenkomst en toekennen van een vergoeding conform de kantonrechtersformule. Alleen de mate van verwijtbaarheid aan de kant van de eiser en daarmee de exacte hoogte van de ontslagvergoeding ontbrak nog. Was de rechter verder gegaan en had hij in zijn overwegingen laten doorschemeren dat de werknemer naar zijn inschatting geen verwijt treft, dan had een schikking eerder tot de mogelijkheden behoord. De verzoeker was zeer te spreken over de wijze waarop de kantonrechter deze zaak had behandeld. Er is duidelijkheid geschapen, hij weet waar hij aan toe is. Hij vond het jammer dat de jurist van de wederpartij kennelijk niet overtuigd was dat een schikking in beider belang was geweest. Maar dit lag aan de jurist en niet aan de rechter. De wederpartij wilde geen reactie geven. Voorbeeld 2: Een loonvordering besparen Al tijdens de behandelingen van een ontbindingszaak is duidelijk dat de verhoudingen ‘goed ziek’ zijn. De advocaat van de werknemer stelt dat de 52
Het ervaren kantongerecht huidige situatie volledig te wijten is aan het handelen van de werkgever die ontoelaatbare druk op zijn cliënt zou hebben uitgeoefend toen bleek dat het CWI geen ontslagvergunning zou verlenen. De werkgever wilde van zijn werknemer af, dat was duidelijk. Ondertussen zijn ook de echtgenoot en de dochter bij het arbeidsconflict betrokken. Ook hier ‘denkt de rechter hardop’: ‘Ik zie de arbeidsovereenkomst niet 1-2-3 hersteld worden; er zal ontbonden worden. Ik moet een vergoeding overwegen. U [werknemer] zegt factor 2, u [werkgever] zegt nihil. En u [werkgever] hangt een loonvordering boven het hoofd. Ik kan niet vragen of een schikking tot de mogelijkheden behoort. Er zijn te veel kanalen geweest: man, dochter, advocaten, werkgever en werknemer. Als u overleg wenst, dan graag, want ik zou u graag een loonvorderingsprocedure besparen. Heeft het enige zin om u naar buiten te sturen? Ik weet niet of het een vergoeding wordt met factor 0. Factor 2 zit er ook niet in, want de werkgever heeft niet buitengewoon onrechtvaardig gehandeld. Ik weet niet waar ik op uitkom. Dat zeg ik niet omdat ik geen beschikking wil maken, want dat heb ik in een uurtje gedaan. Een loonvordering kost veel geld, misschien meer dan waar het nu om gaat.’
Wat opvalt is dat de rechter zich niets lijkt aan te trekken van de diep verstoorde verhouding tussen beide partijen. Hij schorst de zitting. Er wordt geen schikking bereikt. De werkgever is tevreden dat de kantonrechter nu al met betrekking tot twee punten duidelijkheid heeft geschapen: hij is zijn werknemer kwijt en de geëiste vergoeding zal niet te hoog uitvallen. De schorsing vindt hij overbodig. ‘Had de rechter de stukken echt goed gelezen en in de zitting echt goed geluisterd, dan had hij kunnen weten dat wij niet zouden gaan schikken. De zitting had dan 10 minuten korter geduurd, so what… . Ik voelde me ook absoluut niet onder druk gezet om te schikken.’
De werknemer had zien aankomen dat er een einde aan de arbeidsovereenkomst zou komen en had graag een schikking tot stand zien komen. Hij meent dat de kantonrechter in deze wat meer duidelijkheid had kunnen geven. Dan was hij nu van de zaak af geweest. Beide advocaten hebben het dringende vermoeden dat de rechter de partijen naar een schikking wil ‘toepraten’. ‘Het is ongeloofwaardig dat de rechter binnen een uur een beschikking af heeft. Daarvoor is deze zaak te ingewikkeld. Het ‘dreigen’ met de schadelijke gevolgen wanneer men de procedure voortzet, is een ‘tactiek’, die deze zaak niet helpt. De 53
Sprekend de rechtbank rechter biedt dan wel een grotere onderhandelingsruimte – en vaak wil dat nog eens helpen – maar in deze zaak is het conflict tussen de partijen te diep. Die partijen willen gewoon een uitspraak van de rechter.’
Voorbeeld 3: Vooral bemoedigend Een rechter biedt de mogelijkheid om met elkaar op de gang te praten nadat hij het volgende scenario had uitgestippeld. ‘Als er een ontbinding komt, dan ligt de correctiefactor hoger dan 1 omdat er geen sprake is van een bedreigende economische noodzaak om de functie van de verweerder te schrappen. Het schrappen is kennelijk een beleidsbeslissing.’
Als andere mogelijkheid oppert de rechter dat de werknemer nog wat langer in dienst blijft met behoud van salaris en zonder te werken, omdat het op zich gunstiger is om te solliciteren vanuit een werkkring. Hierna vraagt de rechter of het voor de partijen zin heeft om zonder hem verder te praten. Bemoedigend klinkt zijn: ‘Lukt het niet, dan is niets verloren.’
In deze zaak wordt een schikking bereikt. De verzoeker, een ervaren procesganger die afkomstig is van een grote organisatie en die met een hele delegatie voor de rechter is verschenen, is ontevreden. ‘Het was niet de meest briljante rechter. Alle economische onderbouwingen die we meegenomen hebben, veegt hij met enthousiasme van tafel.’
De verweerder daarentegen is uiterst tevreden. Er is een schikking getroffen, en daar is hij blij mee. Het was teleurstellend geweest als de rechter hiervoor geen gelegenheid had gegeven omdat hij dan nog twee weken in onzekerheid had gezeten. Hij ziet de schikking als een overwinning. De concessies kwamen voornamelijk van de andere kant. Voorbeeld 4: Schikken beter dan beschikken Een rechter vraagt na de inhoudelijke behandeling van de zaak of het zin heeft daar onderling nog een keer over te praten met een voorzetje van zijn kant. Hij voegt hieraan toe dat de ervaring leert dat een zelf bereikte oplossing tot een grotere tevredenheid leidt en dat zijn rechterlijke uitspraak het conflict zelf niet gaat oplossen. Hij geeft vervolgens een hele voorlopige bandbreedte aan en voegt hieraan toe dat hij er met zijn uitspraak ook wat onder of boven kan gaan zitten. De financieel niet rooskleurige situatie van de verzoeker zou hij in zijn overwegingen meenemen. 54
Het ervaren kantongerecht Op de gang heeft vooral de verweerster het moeilijk. Zij is nooit eerder in een geschil betrokken geweest, begrijpt niet goed wat er gebeurt en zit vol wantrouwen jegens haar werkgever. Na een gedetailleerde uitleg van haar raadsman, werkzaam bij de FNV, stemt zij uiteindelijk in. De schorsing in deze zaak levert dus een schikking op. Na afloop is, enigszins verrassend, vooral de verweerster zeer tevreden, zo tevreden dat ze graag de rechter en de griffier een hand had willen geven. Zij meent dat ze natuurlijk al eerder had kunnen schikken. ‘De werkgever had al eerder een aanbod gedaan maar dat heb ik geweigerd. Ik ben een vechterstypetje en ik wilde hem in de rechtszaal zien. Het is jammer dat hij er niet zelf was, maar een personeelsfunctionaris stuurde. Dat is tekenend voor zijn gedrag.’
De aangeboden mogelijkheid van de rechter om de zaak in der minne te schikken vindt de verweerster niet prettig. Nu moest ze immers weer een extra confrontatie aangaan met de personeelsfunctionaris. Maar zij heeft ook niet de wens om een schikking te voorkomen. Zij voelt zich niet ‘gedwongen’ om te schikken. Voor de verweerster is geld minder belangrijk dan het feit dat de rechter haar gelijk geeft. ‘Daarmee kan ik leven, dat helpt het verwerkingsproces’.
Het ging haar in deze zaak om erkenning door de rechter. En die kwam er. De verweerster voelt zich in haar rechtsgevoel ondersteund nu de rechter een voorlopige beslissing in haar voordeel had gegeven. Voorbeeld 5: Op schikken aandringen In de eerder genoemde fysiotherapeutenzaak wil de rechter van de werkgever weten wat hij wil dat er met de werknemer gebeurt. De werkgever wil zijn werknemer niet meer in zijn praktijk hebben, waarop de rechter navraagt wat het voor de praktijk zou betekenen wanneer de beslissing negatief zou uitpakken. Uit het antwoord concludeert hij dat de werkgever helemaal geen heil meer ziet in de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Dan wendt de rechter zich tot de werknemer en vraagt hoe dat voor hem zit. De werknemer vindt dat hij uit de praktijk is gezet. Hij wil terug. Dit komt op de rechter kennelijk niet geloofwaardig over want hij vraagt of de werknemer ook ín de praktijk van zijn werkgever door wil gaan, dus écht terug wil. Uiteindelijk vraagt de advocaat zijn cliënt: wilt u nog echt terug? Het wordt heel stil in de zittingszaal. De werknemer geeft toe dit eigenlijk niet 55
Sprekend de rechtbank meer te zien zitten. Nu wordt de rechter weer actief. Wanneer men hem een beslissing zou vragen dan zou hij op dit ogenblik vaststellen dat de slechte verhouding tussen de werkgever en werknemer een goede samenwerking wellicht in de weg zou staan en dat er dus een reële kans op ontbinding bestaat. Hij aarzelt echter bij het in stand houden van het ontslag op staande voet omdat hij geen dringende reden ziet die een dergelijk ontslag rechtvaardigt. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst ook thans nog bestaat, maar dat een voortzetting niet meer mogelijk is. Hij vraagt zich hardop af of er wel ooit echt met elkaar is gepraat en voegt hieraan toe dat het opvalt dat er zo veel met modder over en weer wordt gegooid. Dat zal de basis voor een goed gesprek vertroebelen. De rechter laat beide partijen weten dat hij dit jammer vindt omdat hij denkt dat men hierdoor kansen heeft laten liggen. De sfeer in de zaal is veranderd. De spanning is om te snijden. Alle ogen zijn gericht op de rechter. Hij is aan het woord en laat zijn mening ter zake weten. Na enige algemene beschouwingen geeft hij aan dat hij het niet erg vindt om een beschikking te maken; dit is immers zijn baan en hij gelooft dat hij de knoop kan doorhakken. Maar hij vraagt zich ook af wat de partijen nodig hebben voor het vertrouwen om met elkaar weer in gesprek te komen. De partijen laten weten een indicatie van de rechter te willen horen over de hoogte van een eventuele vergoeding. De rechter laat weten dat als hij nu zou moeten beslissen hij zeker niet bij een correctiefactor van 2 zou uitkomen. Er komt een regeling. De rechter raakt even geïrriteerd omdat de partijen niet hebben uitgerekend wat de regeling concreet in euro’s gaat inhouden. Op de gang was men het enkel eens geworden over het aantal maanden dat de werkgever aan de werknemer loon zou gaan betalen, maar men heeft de som inclusief 8% vakantietoeslag niet berekend. De advocaat en de gemachtigde gaan ieder voor zich het bedrag alsnog berekenen. De rechter sluit de zitting met de opmerking dat hij erop vertrouwt dat men de regeling zal nakomen. Reactie van de werkgever: hij had het liefste gehad dat de rechter zelf een beschikking in deze zaak had genomen. Volgens hem is de rol van de rechter die van een beslisser. Nu loopt hij met een ‘hangend gevoel. Je verwacht dit niet als je naar de rechtbank gaat. Wat je verwacht is dat de rechter zegt: zo is de wet, en die wet zal ik toepassen. Als er dan een uitspraak komt, leg je je daarbij neer. In een zaak als de mijne is de fase van een schikking eigenlijk al een gepasseerd station. Ik had eigenlijk verwacht dat het door mij gegeven ontslag op staande voet juridisch juist was. Tijdens het verloop van de zitting had ik ook duidelijk de indruk dat ik 56
Het ervaren kantongerecht in het gelijk zou worden gesteld. Dit kwam door de vragen van de rechter en de antwoorden van de werknemer. Er was geen andere conclusie mogelijk dan dat het verhaal van de werknemer helemaal niet sterk, zelfs leugenachtig was en dat de rechter hier vlijmscherp doorheen prikte. Ik heb dan ook een zeer ontevreden gevoel over de afloop van de zaak. Vooral het feit dat de rechter aan het einde van de bespreking liet doorschemeren dat hij geen gegronde reden zag om het ontslag op staande voet overeind te houden, heeft mij buitengewoon verbaasd. Wat moet je als werkgever dan nog doen om af te komen van een werknemer die disfunctioneert en waar je van alles hebt geïnvesteerd om hem te laten functioneren? Er hebben in het afgelopen jaar tal van gesprekken plaatsgevonden, echter, ik geef toe, dat de verslaglegging ervan te wensen overlaat. Maar ik ben fysiotherapeut met een kleine praktijk waar je op dit soort dingen niet bent voorbereid. Ik vind het idee buitengewoon onprettig om van elk gesprek een verslag te moeten maken, enkel en alleen voor het geval dat het tot een juridische procedure zou kunnen komen. Ik hield er tot nu toe niet van om me tegen alle eventualiteiten in te dekken. Ook hou ik er niet van om mijn medewerkers met dit soort wantrouwen te benaderen.’
De werkgever meent dat hij de zitting was binnen gegaan met een achterstand of, zoals hij het verwoordt: ‘als werkgever sta je altijd 2:0 achter’.
Hij had dus wel verwacht dat hij ‘voor vuil en pis’ zou worden uitgemaakt, maar tegelijk vroeg hij zich af wat je als werkgever nodig hebt om iemand op staande voet te kunnen ontslaan. Hij wist dat hij van zijn werknemer af zou willen. Hij was ervan overtuigd dat de aanwezigheid van deze werknemer zijn praktijk zienderogen kapot maakte. Hij is verbouwereerd dat hij nu, een week na de zitting, het gevoel heeft dat hij terecht heeft gestaan. ‘Je moet niet vergeten dat deze zaak al lang speelt. Ik ben er stellig van overtuigd dat de rechter geen idee heeft wat het voor een werkgever kan betekenen om iemand te ontslaan. Dit ging míj in ieder geval niet in de koude kleren zitten. Ik heb hier een jaar over zitten piekeren. Ik vond het idee dat mijn werknemer naar huis zal gaan en aan zijn kinderen zou moeten vertellen dat hij is ontslagen omdat hij zijn werk niet goed deed, onverdraaglijk. Ik heb hier zelfs om gehuild. Maar hier heeft deze rechter geen weet van.’
De werkgever weet niet of hij nu gewonnen of verloren heeft. ‘Ik heb het één heel jaar aangezien en moet nu nog een hoop salaris betalen. Ik was wel verbaasd hoe snel de schikking rond was en hoe snel de ontbinding een feit was, namelijk een dag na de zitting [dat was de eerste van de maand]. Ik had er ook rekening mee gehouden dat dit pas een maand later zou worden. Maar toen de advocaat kwam en ook nog 1.000 Euro voor 57
Sprekend de rechtbank rechtsbijstand voor zijn cliënt vroeg, toen was de maat vol. Dus gewonnen – nee, niet echt. Aan de andere kant: ik ben hem wel kwijt, en op het werk reageert men opgelucht en is de rust weer teruggekeerd. Daar is de sfeer duidelijk verbeterd.’
De werknemer was zeker teleurgesteld geweest en had het zelfs heel vervelend gevonden als de rechter geen kans had geboden om met elkaar te overleggen. Hij had zich hierop voorbereid. Over de invloed van de rechter op het totstandkomen van de schikking is hij onzeker. De rechter werd opeens erg ‘wollig’ toen het wel of niet schorsen van de zitting aan de orde kwam. ‘De hele zitting was tot dan kordaat geleid, maar op dat punt aangekomen ontstond er een andere sfeer. Het was duidelijk dat de werkgever niet wilde schikken. Toen heeft de rechter het hier niet bij gelaten. Hij heeft in het algemeen uitgelegd wat het voordeel is om er nog een keer samen over te praten, hij deed hier mystiek over. In mijn optiek heeft de rechter de werkgever overgehaald om te schikken. Hij heeft met tegenzin geschikt. Dat de schikking bereikt is, is vooral te danken aan mijn advocaat: Die is een handige babbelaar en kon het ijs breken.’
Voorbeeld 6: De correctiefactor In deze zaak staat een concern als verzoeker tegenover een van zijn leidinggevende werknemers. De standpunten van beide partijen zijn onverzoenlijk tegengesteld. De kantonrechter laat weten de situatie moeilijk te vinden omdat de inzet zo scherp is. Hij informeert of er over een vergoeding is gesproken. De advocaat van de werkgever voert aan dat daarin elke verhouding zoek is. De rechter meent dat men kan onderhandelen over een vertrekpremie. Zonder bij de partijen na te vragen wat ze nodig zouden hebben om verder met elkaar te praten, geeft de rechter zijn schatting: De Cfactor zou bij 1 of lager dan 1 liggen. Dit wordt als volgt toegelicht: de correctiefactor zou 1 zijn wanneer het de verweerder niet kan worden aangerekend dat hij de aangeboden functie niet aanvaardt, en kleiner dan 1 zijn wanneer het niet aanvaarden hem wel kan worden aangerekend. Noch de verweerder, noch zijn advocaat gaan met de kantonrechter hierover in discussie. Er valt een doodse stilte. Op de gang is van onderhandelen er geen sprake. De werknemer meent dat hij niets heeft om te onderhandelen. Er komt dan ook geen schikking tot stand. Tijdens het interview laat de werknemer weten de indicatie voor de correctiefactor volstrekt onbegrijpelijk te vinden. Volgens hem heeft de kantonrechter immers in de loop van de zitting duidelijk laten doorschemeren de indruk te hebben dat het bedrijf nog geen grondig onderzoek heeft gedaan 58
Het ervaren kantongerecht naar een passende functie voor de verweerder en heeft in dat kader ook de mogelijkheid van mediation geopperd, waar beide partijen echter niets voor voelden. De indicatie is tegen de achtergrond van de mondelinge behandeling voor de werknemer niet te plaatsen. Hij is hier kapot van. De werknemer verwijt de kantonrechter vooringenomenheid in het voordeel van de werkgever die hij bevestigd zag in de beschikking – de correctiefactor lag onder de 1. Hij is diep teleurgesteld dat er geen mogelijkheid bestaat om in hoger beroep te kunnen gaan. ‘Wat heb je aan een rechter die vriendelijk overkomt, maar dodelijk is als het aankomt op het correct toepassen van de kantonrechtersformule? Gezien de bespreking kon ik dit helemaal niet plaatsen en de rechter heeft de grondslag voor zijn oordeel niet duidelijk gemaakt. Ik had nog gehoopt dat de rechter op zijn voorlopig oordeel terug zou komen. Maar daar had mijn advocaat me al gewaarschuwd: een rechter doet dat nooit! En wat is het onbegrijpelijk dat er in dergelijke zaken geen hoger beroep mogelijk is.’
Zijn advocaat reageert overeenkomstig: ‘Kennelijk treft het bedrijf geen enkel verwijt. Dat betekent dat de rechter het dossier niet goed heeft gelezen. Het dossier is een van mijn 4-5% dikste dossiers, en ik zit ruim 20 jaar in het arbeidsrecht. Maar dit heb ik nog niet eerder meegemaakt! Misschien is de rechter ook onder de indruk geraakt van het flamboyante optreden van de advocaat van de wederpartij. Nu is mijn cliënt niet alleen op onjuiste gronden zijn baan kwijtgeraakt, maar komt hij bovendien nog in de problemen wat betreft de werkloosheidsuitkering.’
Wie echt tevreden, zo niet bijna lyrisch is met de wijze waarop de kantonrechter deze zaak heeft behandeld, is de werkgever. Volgens hem heeft de rechter het erg goed gedaan. ‘Met zijn helikopterview kon de rechter door de persoonlijke belangen en emoties heenkijken. Hij is dan ook in staat gebleken deze ingewikkelde zaak helder te analyseren en te behandelen.’
De werkgever zou dan ook willen dat meer rechters dit zo zouden doen. 2.4.3 Commentaar De mogelijkheden tot communicatie tussen kantonrechter en justitiabele zijn afhankelijk van tal van factoren: van de aard van de procedure en procedureregels, van de ‘sociale en juridische biotoop’ waarin zaken ontstaan, van de aanwezigheid van conflictregulerings-mechanismen in het maatschappelijke veld of in het voorportaal van de rechtbank, maar ook van de 59
Sprekend de rechtbank aandacht die binnen de rechterlijke organisatie aan de geschilbeslechting wordt gegeven en de tijd die er voor wordt ingeruimd. Over het algemeen kunnen de kantonrechters in de ogen van de justitiabelen voldoen aan het verwachtingspatroon dat ze van een goede kantonrechter hebben. Een kanttekening plaatsen we bij de vraag naar de Nederlandse taalbeheersing. Hier is vooral de timing van belang: de rechter die de justitiabele eerst de gelegenheid geeft te laten zien of hij de Nederlandse taal voldoende machtig is, en pas als blijkt dat dit niet het geval is, aandacht hieraan besteedt, zal in communicatief opzicht hoger scoren dan die rechter die met de beste bedoelingen deze vraag meteen aan het begin van de zitting aan de orde stelt. De kantonrechter moet op grond van de aangeleverde paperassen en producties en door scherp te luisteren (en soms te vragen) op korte termijn beslissen. Het is evident dat ‘volledige waarheidsvinding’ niet tot de mogelijkheden behoort: met het aangeleverde schriftelijke en mondelinge materiaal zal hij het moeten doen. Uiteraard kent de rechter de jurisprudentie, kan hij overleggen met de griffier of bij een heel complexe zaak binnenlopen bij een collega, maar ook lijken een ‘timmermansoog’ en een flinke portie sociaal en relationeel ‘Fingerspitzengefühl’ noodzakelijk om door de van beide kanten opgeklopte verhalen heen te prikken. In de gesprekken laten kantonrechters weten bij het bestuderen vaak een stellige indruk te hebben, die tijdens de zitting frequent verandert. Maar de verwijtbaarheid op een faire wijze in te schatten, lijkt ons in complexe gevallen een lastige klus: het is beslissen over een situatie met veel moeilijk weegbare variabelen en bovendien is het een finaal oordeel, waartegen geen beroep openstaat. Het motiveren van een beschikking kost tijd, vergt zorgvuldigheid, maar men kan toch de plank misslaan. Dit zijn allemaal redenen waarom het in heel wat gevallen voor partijen aantrekkelijker is als ze er ‘zelf uit komen’. De kantonrechter doet niet alleen een losse suggestie, maar dringt vaak aan op een schikking, al past hij er voor op dat de pressie niet omslaat in dwang, hetgeen een enkele keer wel zo door een justitiabele wordt ervaren. De meeste kantonrechters die we spraken, schatten het aantal door hen behandelde ontbindingszaken die eindigen in een schikking op tenminste 50 procent, maar er is er één die zegt dat zijn schikkingspercentage ‘zeker 70 à 80 procent’ is. Dit lijkt erop te wijzen dat de schikkingsgeneigdheid van de verschillende kantonrechters uiteen kan lopen. Hierover zijn geen richtlijnen; men gunt elkaar de ruimte. Toch zijn wel alle geïnterviewde 60
Het ervaren kantongerecht kantonrechters het erover eens dat men niet te snel een mogelijke schikking aan de orde moet stellen, omdat dwang contraproductief werkt. Men moet dus zoeken naar het juiste moment en dat moment breekt pas aan wanneer de partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hun verhaal naar voren te brengen. Pas als de tijd rijp is, moet de rechter de schikking suggereren; dat vereist subtiele stuurmanskunst. Voor de keuze voor een schikking kunnen diverse motieven worden genoemd, pragmatische en meer ideële beweegredenen. Praktisch gezien is het voor de partijen prettig wanneer ze het gerechtsgebouw verlaten en weten waar ze aan toe zijn. Zij hoeven niet in onzekerheid af te wachten wat de rechter zal beschikken en het bereiken van een regeling kan in beider belang zijn. Voor de kantonrechter biedt het een tastbaar voordeel omdat hij geen uitgebreide beschikking hoeft te concipiëren, maar de afhandeling aan de griffier kan overlaten. Maar ook kan men aanvoeren dat een ‘eigen regeling’ – ideëel gezien – voordelen biedt: doordat de partijen zelf het heft in handen nemen en via (voortgezette) onderhandeling tot een akkoord komen, zal de acceptatie groter zijn en zal men – hopelijk – de conflictepisode redelijk bevredigend kunnen afsluiten. Helemaal vrij is de onderhandelingsruimte niet, want doorgaans geeft de kantonrechter de marges aan, de ‘omtrekken van het speelveld’. Opmerkelijk is dat de sfeer in de zittingszaal het niet toelaat om met de rechter in discussie te gaan over het gegeven (voorlopig) oordeel, zoals we dit in de zesde zaak konden zien. Geeft een rechter ongevraagd een schatting of is de schatting zonder voldoende motivering duidelijk in het nadeel van een van de partijen, dan kan dit aanleiding geven tot grote ongenoegens bij de partij in kwestie. Dit ongenoegen wordt gedeeltelijk of althans tot op zekere hoogte voorkomen wanneer de rechter zijn schatting uitvoerig(er) motiveert. Bij ontbindingszaken valt op dat de betrokkenheid van gemachtigden duidelijk groter is dan bij comparities. Dat kan in een enkel geval zo ver gaan dat de partijen zelf niet meer aan het woord komen. Je kunt je afvragen of zo’n gebrek aan communicatie misschien te maken heeft met het feit dat je van een ontbindingszaak niet in hoger beroep kunt komen. De partijen wordt hier tekort gedaan, en ook draagt deze werkwijze niet bij tot het behoud van het vertrouwen in een behoorlijke rechtspleging. Efficiency mag dan belangrijk zijn, maar ze mag niet zwaarder wegen dan de legitieme wens van de partijen om zelf gehoord te worden.
61
Sprekend de rechtbank Wat het geven van een voorlopig oordeel betreft, over het algemeen wordt dit door partijen gewaardeerd. Mocht de indicatie echter op volledig onbegrip bij een van de partijen stuiten, zoals dit het geval was in het zesde voorbeeld, dan betreuren wij inderdaad dat de wetgever geen mogelijkheid van hoger beroep biedt. De prijs voor de snelle rechtsgang bij de ontbindingsprocedure is een goede rechtsbescherming. We kunnen begrip opbrengen voor de werknemer in de zesde casus die ons liet weten met de ontbinding zelf nog te kunnen leven, maar de vergoeding buiten elke proportie te vinden.
2.5 Reacties van rechtshulpverleners In het kader van het onderzoek hebben we elf advocaten en drie raadslieden van rechtsbijstandkantoren, één deurwaarder en één vrijgevestigde jurist geïnterviewd. We stelden de vragen naar aanleiding van de bijgewoonde zitting. De vragen hadden betrekking op de zitting zelf, maar tijdens het gesprek werd – indien mogelijk – ook ingegaan op recente ontwikkelingen, op verwachtingen en teleurstellingen, etc. Hieronder volgen kort samengevat enkele opmerkingen. De opmerkingen betreffen achtereenvolgens de sfeerbepalende factoren in de zittingszaal, de wijze waarop kantonrechters luisteren naar de pleidooien, de stijl van ondervragen en het beproeven van een schikking. 2.5.1 Sfeerbepalende factoren in de zittingszaal Terwijl justitiabelen het ontbreken van een korte inleiding kennelijk niet echt missen, geven advocaten aan graag bij aanvang van de zitting een korte informatie te krijgen over de beoogde werkwijze. ‘Dan weet je gewoon wat je kunt verwachten.’
Laat een rechter doorschemeren de advocaat van een van de partijen te (her)kennen – een menselijke reactie – dan blijkt uit het interview met de advocaat van de wederpartij dat dit even voor extra spanning kan zorgen, temeer wanneer de door de rechter herkende advocaat bij een gerenommeerd advocatenkantoor werkt. ‘Op dat moment moet je vast vertrouwen op de rechterlijke onpartijdigheid’, aldus de advocaat, ‘en die onpartijdigheid stond in het verdere verloop van de zitting ook niet één keer ter discussie.’
De advocaat daarentegen die de begroeting ten deel viel, was niet verbaasd want hij komt vaak genoeg in het gerechtsgebouw. Hij verwacht niet dat 62
Het ervaren kantongerecht deze persoonlijke toon van de rechter van invloed is op de behandeling van de zaak door die rechter. Of de tegenpartij van de begroeting last ondervindt, weet hij niet. ‘De tegenpartij kan gewoon denken: ‘Oh, die advocaat komt hier vaker.’ Dan worden er geen consequenties aan verbonden. De tegenpartij vat het dan neutraal op. Maar het is tevens mogelijk dat de tegenpartij meent zich nu te moeten bewijzen, en het is tenslotte denkbaar dat de tegenpartij zich hierdoor geïntimideerd voelt. Het is, met andere woorden, afhankelijk van hoe de tegenpartij dit gebaar waardeert. Het uiteindelijke vonnis zal ook van invloed kunnen zijn op de gevoelens van de tegenpartij: als het vonnis nadelig uitvalt, zou men kunnen denken ‘ons kent ons’.’
De advocaten zijn zeer tevreden wanneer de rechter voldoende tijd uittrekt voor de behandeling van de zaak. In Utrecht is dat over het algemeen het geval, in tegenstelling tot een rechtbank in het Westen waar veel te weinig tijd ingeroosterd staat voor ontbindingszaken, waardoor je aan de zaak geen recht doet. Volgens meerdere advocaten zijn hun cliënten vooral tevreden wanneer de rechter ze laat voelen in hun verhaal geïnteresseerd te zijn. Er zijn kantonrechters die soms wat ‘pinnig’ zijn en dan onvoldoende gevoel hebben voor de positie van de advocaat. ‘Die is er namelijk voor om de belangen van zijn cliënt te verdedigen, en dat vergeten de rechters wel eens.’
Invloed op de sfeer heeft ook de manier waarop in de zittingszaal ‘luchtig’ woordgebruik al dan niet wordt toegestaan. Dit kan katalyserend werken, maar dat het niet altijd op prijs wordt gesteld, laat het volgende voorbeeld zien, waar een advocaat het bevreemdend, zo niet ongepast vindt, dat een kantonrechter – zoals hij het noemt – te ‘frivool’ meeging met de tegenpartij. De advocaat van de tegenpartij wilde de cliënt ertoe bewegen om op een aanbod van een nieuwe functie in te gaan. Daarom heeft hij hem in de hoogste bewoordingen geprezen als een loyale werknemer. De werknemer, die de functie niet passend achtte, zou zich wat soepeler moeten opstellen, hij zou uit die strakke houding moeten gaan. ‘Ga een Rumba dansen’, luidde de oproep van die advocaat aan de werknemer.
63
Sprekend de rechtbank
‘Deze opmerking was zeer pijnlijk voor mijn cliënt, en met het feit dat de rechter hier niets van heeft gezegd, laadt de rechter op z’n minst de schijn van partijdigheid, werkgevervriendelijkheid op zich. Een rechter zou anders moeten omgaan met dit soort grapjes.’
2.5.2 Luisteren naar pleidooien De rechtshulpverleners komen in de mondelinge behandelingen van verzoekschriftprocedures met name in actie bij het houden van het pleidooi. Wat rechters van de pleidooien vinden? Hun perspectief heeft J.H.H. Misdorp in ‘Procesleed’ verwoord, waarin hij als het ware de ‘dames en heren gemachtigden, waaronder uitdrukkelijk gerekend de advocaten: weet u wat het betekent om in een klein zaaltje 40 minuten onafgebroken te moeten luisteren naar het van papier oplepelen van dingen die je al weet of die je niet hoeft te weten, terwijl je daar ook nog geïnteresseerd bij moet kijken ook? En denkt u dat partijen het spannend vinden?’38 In ons onderzoek zijn wij benieuwd naar de ervaringen van de gemachtigden over de houding van de kantonrechters tijdens het pleidooi. Kantonrechters luisteren immers op verschillende wijzen naar pleidooien. Er zijn rechters die gewoon luisteren. Er zijn er bijvoorbeeld ook die de aanwezigen aan het begin van de zitting laten weten de ‘onhebbelijke gewoonte’ te hebben om de pleidooien te onderbreken als er onduidelijkheden zijn. Er zijn er die de rechtshulpverleners verzoeken om tijdens het pleidooi toch alleen nieuwe punten naar voren te brengen. En er zijn ook rechters die tijdens het pleidooi alsmaar in het dossier blijven bladeren. We hebben rechtshulpverleners gevraagd hoe zij deze houdingen waarderen. Een advocaat geeft aan onderbrekingen zeer te waarderen. Daarmee zou worden voorkomen dat de rechter in slaap valt. Meer dan eens heeft deze advocaat meegemaakt dat de ogen van de rechter tijdens een pleidooi dichtgaan. Het is een vorm van ‘magistratelijke body language, maar wat moet je in zo een situatie doen?’ Zelf heeft hij gekozen om gewoon met zijn pleidooi door te gaan. Hij ziet dit immers niet als zijn probleem, maar ervaart de onderbrekingen wel als storend. Teveel onderbreken vindt een andere advocaat daarentegen erg storend omdat je dan niet door je pleitnota heen komt. Een andere rechter onderbreekt het pleidooi van een advocaat met de opmerking dat hij het niet zo prettig vindt om in een zaak iets uit een ander dossier te horen, en hij legt de reactie van de advocaat dat hij feiten en —– 38
64
http://www.njb.nl/NJB/mem/archief/art49919.html
Het ervaren kantongerecht omstandigheden mag noemen naast zich neer. De advocaat voelt zich door deze opmerking op de vingers getikt. ‘Dit had ook anders kunnen worden gezegd, zeker niet in zo’n berispende toon’.
Een advocaat heeft een 12 pagina’s tellend pleidooi voorbereid. De rechter verzoekt hem om toch alleen nieuwe punten naar voren te brengen, punten waarvan hij beslist kennis móet nemen. Hij zou de stukken goed hebben gelezen en wil nog graag tijd overhouden voor een bespreking. De advocaat trekt zich van de opmerking van de rechter weinig aan. Hij draagt zijn pleitnota integraal voor. De rechter schikt zich in het onvermijdelijke en leunt achterover in zijn stoel. De advocaat geeft achteraf aan dat hij dit soort opmerkingen hinderlijk vindt. Immers, hij wil dat zijn cliënt het gevoel heeft dat alles aan bod is gekomen. Bij het opstellen van de pleitnota oriënteert hij zich op het verweerschrift van de tegenpartij. Hier haalt hij de hoofdpunten uit en voert verweer. De cliënt geeft aan onder de indruk te zijn van de eloquentie van zijn advocaat, maar niet te kunnen inschatten of de rechter zijn zaak daardoor positiever beoordeelt. Een andere zitting heeft als kenmerk dat de rechter niet zoals gewoonlijk de zaak begint met de pleidooien van de advocaten, maar met een gesprek. Hij wil hiermee voorkomen dat de standpunten van de partijen door de pleidooien zouden verharden en dat daardoor uit het oog zou worden verloren wat de partijen nog bindt. Na ruim een half uur is het vrijwel duidelijk dat men vast zit, dat de fronten hard zijn, te hard om een schikking te kunnen bereiken. Een schikking behoort derhalve niet tot de mogelijkheden. De rechter: ‘Dan beginnen we nu waar we normaal beginnen.’ Wat volgt is een lang pleidooi van de advocaat van de verzoeker, 35 minuten lang, waarvan de zin onduidelijk is. Er wordt namelijk nauwelijks iets nieuws te berde gebracht. De vraag rijst of de rechter hier zou hebben kunnen ingrijpen, dan wel dit had moeten doen. Eén advocaat stoort zich erg aan het feit dat de rechter tijdens zijn pleidooi alsmaar in het dossier blijft bladeren. De advocaat houdt op een gegeven moment op te spreken. Het is even stil. De rechter kijkt op van zijn papieren en ‘beveelt’ om verder te gaan. Hij zou luisteren. De advocaat gaat door. De sfeer is even om te snijden. De andere advocaat vindt het gedrag van deze advocaat
65
Sprekend de rechtbank
‘moedig. Je weet immers niet hoe een rechter hierop reageert als het tot een vonnis komt. Het is niet duidelijk wat hier wijs is. Je wilt het immers niet voor je cliënt bederven. Stel je voor het pakt nadelig uit voor je cliënt – hoe moet je dat dan recht breien?’
De machtsverhoudingen spelen hier een duidelijke rol. Over het algemeen wordt er tijdens een zitting niet veel in de dossiers gebladerd, en als men het doet, dan heeft het bladeren een functie. Zo laat een rechter weten dat hij zich herinnert dat hierover iets in het dossier stond. Naar aanleiding van deze opmerking laat de procespartij weten dat de rechter zijn dossier wel ‘heel erg grondig had doorgenomen. Hij wist zelfs dit detail nog.’ 2.5.3 Stijl van ondervragen Wat het inwinnen van informatie betreft, vinden advocaten het soms prettig wanneer de rechter indringend doorvraagt. ‘De rechter zet de justitiabele dan op zijn plaats en confronteert hem heel goed met zijn zwakheden. Dat maakt het voor mij als advocaat dan makkelijker om ook zaken door te zetten die de cliënt eigenlijk niet wilde, maar die wel in zijn belang zijn. Het is wel belangrijk om bij de voorbereiding van een zitting hier goed rekening mee te houden. De cliënt moet bij voorkeur hier niet door overvallen worden.’
We hebben gezien dat de bespreking van het geschil soms uitsluitend plaatsvindt tussen de professionals, te weten de kantonrechter en de rechtshulpverleners. De mening van een advocaat hierover: ‘Rechters die een cliënt nooit aan het woord laten, maar uitsluitend via de advocaat communiceren – soms kan dit geen kwaad. Maar als een rechter een feitelijke vraag aan mij stelt, mijn cliënt die vervolgens wil beantwoorden en de rechter mijn cliënt erop wijst dat hij de vraag aan de advocaat had gesteld, dan gaat dit duidelijk te ver.’ De advocaat probeert zijn cliënten hierop voor te bereiden. ‘In de loop der jaren ken je je pappenheimers. Je krijgt een indruk van de kenmerken van de rechters.’
Een andere advocaat adviseert zijn cliënten om desnoods de rechter te laten weten dat men zelf ook nog wat te zeggen heeft. Volgens deze advocaat hebben sommige rechters een vast stramien hoe ze een zaak behandeld willen zien.
66
Het ervaren kantongerecht 2.5.4 De schikking De gemachtigden zijn ervan overtuigd dat kantonrechters de voorkeur geven aan het beproeven van een schikking boven het inwinnen van informatie. ‘Iedere rechter hoopt stiekem op een schikking. Dat scheelt hem veel werk omdat hij dan geen gemotiveerd vonnis hoeft te schrijven waarin hij alle door de partijen opgeworpen stellingen moet afwegen en beoordelen.’
Advocaten hebben meer dan eens het (dringende) vermoeden dat de kantonrechters de partijen naar een schikking willen ‘toepraten’ en dat kantonrechters hiervoor verschillende tactieken gebruiken. Een kantonrechter die bijvoorbeeld de partijen laat weten dat ze hem geen dienst bewijzen doordat ze een schikking bereiken, maar dat een schikking alleen in hun eigen belang is en die om dit kracht bij te zetten beweert een beschikking binnen één uur af te hebben, is volgens advocaten ongeloofwaardig. De meeste zaken zijn hiervoor immers te ingewikkeld. Deze strategie doet dan ook afbreuk aan het gezag van de rechter.
2.6 Commentaar Ter afsluiting van dit hoofdstuk presenteren we enkele commentariërende overwegingen. Centraal in dit hoofdstuk staat de vraag hoe de communicatie tussen kantonrechter en rechtzoekenden tijdens de zitting plaatsvindt. Bij het zoeken naar karakteristieken valt het volgende op: 2.6.1 Kritiek op de rolzitting Het is niet zo makkelijk de rolzitting te typeren, maar een echte rechtszitting kun je het moeilijk noemen omdat er doorgaans geen inhoudelijke informatie uitgewisseld wordt, er geen geschilbeslechting verricht wordt. Het is meer een administratieve bijeenkomst. De mensen die een dagvaarding ontvangen, komen vaak in de verwachting dat ze hun zaak kunnen bepleiten, informatie kunnen aanleveren of een regeling kunnen treffen met de tegenpartij, maar zij komen er snel achter dat de tegenpartij niet aanwezig is. Uit de inleidende woorden van de kantonrechter begrijpen de meesten dat zij eigenlijk niet op de juiste plek zijn en dat zij hun feitelijke bezwaren en argumenten in een schriftelijke vorm dienen te gieten. Wanneer de gedaagden de dagvaarding nauwlettend hadden gelezen of de sinds kort aanwezige ‘bijsluiter’ tot zich hadden laten doordringen, hadden ze kunnen weten dat van hen een schriftelijk stuk werd verwacht. Maar vele 67
Sprekend de rechtbank aanwezigen hebben moeite met het lezen van ambtelijk-juridische taal. Sterker nog: meer in het algemeen lijkt hun leesvaardigheid zwak en af en toe zijn ze heel of half alfabeet. De zwerver die door een telefoonmaatschappij voor de rechter is gesleept, wil zijn paperassen op de tafel van rechter en griffier deponeren, maar de rechter maant hem aan dat keurig in een map te bewaren. De reactie van de man: ‘een dakloze met een dossier, zeker!’’ De rolzitting is, gezien de reacties van de justitiabelen en onze observaties, onvoldoende op het houden van mondeling verweer toegerust. We menen dat rechters hiervoor meer aandacht zouden moeten opbrengen. Er zijn immers justitiabelen die verwachten hun zienswijze mondeling aan de rechter te mogen voorleggen. Hiervoor zou voldoende tijd in het zittingsrooster moeten worden gereserveerd. 2.6.2 Positieve waardering ontbindingszittingen en comparities Bij de comparities en ontbindingszittingen lijken de rechters erin te slagen om in de communicatie met rechtzoekenden de werkdruk niet te laten doorschemeren. Dat is natuurlijk niet alleen de individuele verdienste van de kantonrechters. Zij worden efficiënt ondersteund door de administratieve organisatie en door de griffiers. Tegelijkertijd verwachten de partijen dat de kantonrechter persoonlijk met hen communiceert. De juridische taal mag dit niet te zeer doorkruisen. Justitiabelen vinden het niet altijd ongunstig als de rechter en de advocaat over hun hoofd heen praten. De partijen beseffen doorgaans dat de professionals soms genoodzaakt zijn met elkaar een bepaald jargon te spreken dat ze in staat stelt om met een minimum aan energie een maximum aan precisie te bereiken. Communicatie kost immers energie. Vanuit het oogpunt van de justitiabelen is het storend wanneer de kantonrechter voorafgaand aan een schikkingsfase een indicatie over een correctiefactor geeft zonder voor de justitiabelen begrijpelijk te maken welke redenen hem tot dit oordeel leiden en/of welke speelruimte er nog kan zijn voor de uiteindelijke bepaling. De kantonrechter heeft de bevoegdheid en de bekwaamheid om zo’n oordeel uit te spreken. Als hij dit vermogen gebruikt, dan zou de wijsheid gebieden dat hij niet alleen bepaalt of beveelt welke die C-factor dient te zijn, respectievelijk tussen welke grenzen die hoort te liggen, maar dat hij ook aanvoert dat dit zijn voorlopig oordeel is, dat hij hier ook nog boven of onder zou kunnen liggen. De rechter zou de justitiabelen duidelijk moeten maken dat zijn oordeel niet alleen op de stukken gebaseerd is, maar na het zo-even gevoerde debat ook nog ietwat 68
Het ervaren kantongerecht anders, dat wil zeggen lager of iets hoger zou kunnen uitvallen, dat hij voor zijn oordeel nog een zekere reflectie nodig heeft over wat ter zitting is gebeurd. Het is aannemelijk dat dit bij justitiabelen een nog groter vertrouwen in de degelijkheid van het rechterlijk oordelen tot stand brengt. Van de kantonrechter wordt ten slotte verwacht dat hij in enige mate emotioneel betrokken is, maar tevens dat hij voldoende functionele distantie in acht neemt. Justitiabelen stellen dus hoge eisen aan een goede kantonrechter. Over het algemeen kunnen de kantonrechters in de ogen van de justitiabelen aan dit verwachtingspatroon voldoen.
69
3
Civiel: geschikte beslechting
3.1 Inleiding De civiele sector van de rechtbank behandelt geschillen op het gebied van het handels- en familierecht. Voorbeelden van handelszaken zijn geldvorderingen, verzekeringsgeschillen, eigendomskwesties, faillissementen en schuldsaneringen, en het familieteam oordeelt onder andere in echtscheidingszaken, alimentatieverzoeken, gezagszaken en dwangopnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Drie teams, het ‘familieteam’ en twee ‘handelsteams’ met in totaal 40 rechters39 en 93 gerechtsambtenaren40, zorgden in 2004 voor de uitstroom van 17 300 zaken. De civiele sector heeft de afgelopen decennia – net als de hele rechtbank – een proces van schaalvergroting doorgemaakt: de organisatie is duidelijker hiërarchisch gestructureerd, al blijven de rechters waarde hechten aan hun eigen, individuele professionaliteit. De tijd van een kleine organisatie met enkele rechters die ondersteund worden door de griffie en met een president aan het hoofd is voorgoed verleden tijd. Dat de groter geworden organisatie in de praktijk niet alleen voordelen oplevert, daarop komen we in de loop van dit hoofdstuk terug. Niet alleen de vernieuwde organisatiestructuur beïnvloedt het optreden van de civiele rechters. Sinds de invoering van het nieuwe Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering is het aantal comparities in de sector sterk aan het toenemen. In 2003 vonden er 506 comparities plaats en dit aantal steeg in 2005 naar 806. In de civiele sector staan inmiddels op het zittingsrooster wekelijks tussen de 15 en 40 comparities gepland. Comparities hebben daarmee een vaste plaats gekregen in de dagelijkse gang van zaken bij de civiele sector. Het toegenomen aantal comparitiezittingen confronteert de rechters van de civiele sector met nieuwe uitdagingen. Daarbij denken we in eerste instantie niet zo zeer aan de tijdsinvestering die het voorbereiden en houden van een comparitie vragen. Comparities leiden immers, zeker bij de eenvoudige zaken, tot een snellere afdoening en dragen daardoor bij aan een efficiëntere rechtspraak. Het houden van comparities vergt echter vaardigheden resp. competenties van de rechter die voorheen niet in dezelfde mate vereist —– 39 40
Dit komt overeen met 36 Fte’s. Dit zijn 82 Fte’s.
71
Sprekend de rechtbank waren.41 Een rechter kan er nu niet meer onderuit om deze competenties in praktijk te brengen. Bovendien stellen comparities vaardigheidseisen aan rechters, en daarom stelt de wetgever dat de inzet van ervaren rechters is gevraagd.42 In de civiele sector werkt echter een groot aantal tamelijk onervaren rechters. Enkele ervaren rechters gingen recent met pensioen, de gerechtshoven hebben behoefte aan civiele rechters of de rechters worden naar een andere sector ‘gerouleerd’. Het opbouwen van ervaring wordt hierdoor moeilijker. In de civiele sector concentreerden we ons op één type zitting, namelijk de comparitie na antwoord. We beschrijven wat rechters tijdens deze zittingen in de (kleine) zittingszalen, in het jargon aangeduid als enquêtekamers, doen. In deze kamers worden naast de comparities, korte gedingen, getuigenverhoren en pleidooien gehouden. In beginsel zijn alle zittingen openbaar en voor het publiek toegankelijk, al zullen we zien dat het openbaarheidsbeginsel in de civiele sector heel anders functioneert dan in de strafsector. Wat zich aan het oog van het publiek onttrekt en ‘achter de schermen’ plaatsvindt, is de schriftelijke voorbereiding van de zittingen en het opstellen van de vonnissen. Dit hoofdstuk is als volgt ingedeeld. Eerst geven we een beknopt overzicht over de wettelijke basis van de comparitie na antwoord en enkele grondbeginselen van het burgerlijk procesrecht (paragraaf 3.2). Vervolgens kijken we naar de wijze waarop de wet in de praktijk wordt toegepast Ten behoeve hiervan beschrijven we de activiteiten van de rechters. (paragraaf 3.3) De mening en het oordeel van de justitiabelen over hun comparities geven we in paragraaf 3.4 weer, en in paragraaf 3.5 komen de advocaten aan het woord. De zesde en laatste paragraaf bevat een voorlopige balans.
3.2 De comparitie na antwoord, wet en rechtsbeginselen In deze paragraaf geven we eerst een korte schets van de wettelijke regeling van de comparitie na antwoord om de structuur van dit zittingstype beter te begrijpen. Voor de ‘klanten’ van de rechtbank is natuurlijk niet alleen de wettelijke regeling van belang. Tijdens de zittingen spelen ook fundamentele beginselen van het burgerlijk procesrecht een belangrijke rol. Daarom wordt op een aantal van deze beginselen nader ingegaan: verplichte procesvertegenwoordiging, openbaarheid, onpartijdigheid, lijdelijkheid van de —– 41
42
72
Informatie over de competenties waarover rechters in de rechtbank Utrecht dienen te beschikken, is te vinden op de website van de rechtbank Utrecht. Zie: www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Utrecht/Werken+bij/Competentieprofiel+rechter. Handelingen,TK, nr. 3, 1999-2000, 26 855, p. 7.
Civiel: geschikte beslechting rechter resp. de beperkte procesautonomie van partijen en hoor en wederhoor. We schetsen daarbij ook de wijze waarop deze beginselen tijdens de zitting tot uiting (kunnen) komen. De beginselen van het recht op toegang tot de rechter43 en berechting binnen redelijke termijn44 blijven buiten beschouwing omdat die geen rol spelen tijdens de zitting waar rechter en justitiabelen met advocaten elkaar rechtstreeks ontmoeten. Op het motiveringsbeginsel45 gaan we niet dieper op in omdat het beginsel vooral betrekking heeft op de rechterlijke beslissing. We plaatsen echter een kanttekening: in het vorige hoofdstuk zagen we immers dat justitiabelen van de rechter een motivering van het eventueel gegeven voorlopig oordeel verwachten. Het motiveringsbeginsel is daarmee ook tijdens de mondelinge behandeling niet onbelangrijk aangezien het inzicht geeft in de gedachtegang die de rechter volgt. 3.2.1 Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Comparities worden geleid – en feitelijk ‘gedaan’ – door alleensprekende rechters.46 In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn maar drie artikelen gewijd aan de comparitie. Deze artikelen regelen de formele aspecten van de comparitie, het óf en wanneer van de comparitie, wie daarbij aanwezig dienen te zijn en het doel ervan.47 De wet bepaalt dat de rechter na de eerste schriftelijke ronde van dagvaarding en conclusie van antwoord beslist of hij, en zo ja wanneer, de partijen voor de terechtzitting zal oproepen. Indien hij de zaak niet geschikt acht voor het houden van een zitting, heeft hij de mogelijkheid om van een comparitie af te zien. Er bestaan immers gevallen waarin een meer op schriftelijke stukkenwisseling gerichte procedure beter past.48 Is er geen comparitie gepland, dan komt er altijd een tweede schriftelijke ronde in de vorm van re- en dupliek.
—– 43 44 45 46 47 48
Hieronder valt bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Procedures mogen niet te lang duren omdat dit voor de partijen teveel onzekerheid meebrengt. De rechter dient daarom te waken tegen onredelijke vertraging. Art. 20 Rv. Art. 121 Gw. Art. 15 lid 1 Rv. Dit zijn de artikelen 87, 88 en 131 Rv. De artikelen bepalen dat de rechter na de eerste schriftelijke ronde in beginsel een comparitie van partijen gelast waarin hij schikking beproeft en inlichtingen inwint. Te denken valt aan de meer ingewikkelde en bewerkelijke zaken en zaken waar partijen voor de aanvang van de procedure reeds alle mogelijkheden van schikking hebben beproefd. Partijen zullen moeten afwachten welke beslissing de rechter neemt. Zij kunnen hier nauwelijks invloed op uitoefenen. In het Handboek van de Rechtbank Utrecht sector civiel zijn uitzonderingsgevallen nader geëxpliciteerd. Voorbeelden zijn dat één van de partijen in het buitenland woont of de zaak heel complex dan wel zeer gevoelig en ingrijpend ligt of partijen gemotiveerd te kennen hebben gegeven dat een comparitie absoluut niet gewenst is. Ook kan een gebrek aan zittingscapaciteit leiden tot het achterwege laten van een comparitie.
73
Sprekend de rechtbank De partijen worden officieel via een tussenvonnis, het comparitievonnis, opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Het vonnis49 informeert hen over dag, tijdstip, duur en plaats van de comparitie en noemt de naam van de rechter die de comparitie leidt. In het comparitievonnis staat vermeld dat de rechtbank een minnelijke schikking tot de mogelijkheden rekent en dat zij, mocht de schikking niet tot stand komen, nog nadere inlichtingen bij de partijen kan gaan inwinnen. De partijen worden in het vonnis uitgenodigd om uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum producties waarop zij tijdens de comparitie een beroep wensen te doen, aan de rechter en aan de wederpartij te zenden. Het comparitievonnis is hiermee vooral een standaarduitnodiging met praktische en procedurele informatie voor de partijen. Er wordt standaard gewezen op de mogelijkheid dat de rechter een bewijsopdracht verstrekt of een deskundigenbericht gelast, en in daartoe geselecteerde zaken wordt tevens op de mogelijkheid gewezen dat de rechter bespreekt dat partijen zich tot een mediator kunnen wenden. Een brochure over mediation zit dan bij het vonnis. Het comparitievonnis benadrukt met klem dat het onverstandig is om geen gehoor te geven aan de oproep om voor de rechter te verschijnen: ‘De rechtbank wijst erop dat zij uit het niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen’ – ook in het nadeel van die partij – ‘kan maken die zij geraden zal achten.’ Er is dus zeker sprake van enige (aan)drang. Tijdens een comparitie zijn volgens de wettelijke regeling de rechter, de partijen, een advocaat of procureur en een griffier aanwezig. De partijen kunnen in persoon of bij gemachtigde of helemaal niet verschijnen. De rechter heeft echter de bevoegdheid om een partij te verplichten te verschijnen.50 De griffier moet volgens de wet bij de inlichtingencomparitie alleen aanwezig zijn voor het opnemen van het proces-verbaal. De wet maakt onderscheid tussen twee soorten comparities, de schikkingsen de inlichtingencomparitie. Bij de schikkingscomparitie geeft de wet niet aan op welke wijze de rechter een schikking dient te beproeven. Bij de inlichtingencomparitie vermeldt de wet dat de rechter de partijen ‘ondervraagt’ en dat partijen elkaar ook kunnen ondervragen. Bij dit laatste heeft de rechter de bevoegdheid om vragen niet toe te laten. In tegenstelling tot de schikkingscomparitie moet bij de inlichtingencomparitie een proces-verbaal van het besprokene worden opgemaakt. Het proces—– 49 50
74
De inhoud van het comparitievonnis is trouwens wel lokaal gebonden. Rechtbanken kunnen een verschillende invulling geven. Art. 87 lid 2 Rv.
Civiel: geschikte beslechting verbaal wordt voorgelezen en vervolgens door partijen of hun gemachtigden, de rechter en de griffier ondertekend. Het voorlezen en de medeondertekening door de partijen zijn alleen nodig indien in het proces-verbaal de verklaringen van partijen opgenomen zijn. De partij behoeft alleen diens verklaring te ondertekenen. In andere gevallen kan de rechter bepalen dat voorlezing en medeondertekening door de partijen achterwege kunnen blijven. Hiervoor is dan wel de toestemming van de verschenen partijen nodig. De wet geeft niet aan in welke vorm die toestemming gegeven moet worden: nadrukkelijk dan wel impliciet. Wanneer een partij weigert om het proces-verbaal te ondertekenen of het proces-verbaal niet kan ondertekenen, dan laat de rechter dit in het proces-verbaal vermelden. Wordt een schikking bereikt dan eindigt de rechtszaak zonder vonnis. In het proces-verbaal wordt de bereikte schikking vastgelegd en door partijen ondertekend. Mondt een comparitie niet uit in een schikking, dan volgt veelal een vonnis. Dit kan een tussen- of een eindvonnis zijn. Naar de letter van de wet heeft de rechter niet de bevoegdheid om tijdens de verschijning van partijen met de partijen overleg te voeren over de verdere ontwikkeling van de zaak, om dus als ‘casemanager’ op te treden (Asser, 2005: 227).51 De rechter en de partijen zijn beiden echter verantwoordelijk voor een vlot verloop van de procedure. De wet geeft beiden immers de gezamenlijke verantwoordelijkheid om onredelijke vertraging te voorkomen.52 Gewoonlijk brengt de rechter dan ook het vervolgtraject ter sprake. 3.2.2 Fundamentele rechtsbeginselen in het civiele proces Verplichte procesvertegenwoordiging In tegenstelling tot het strafrecht waar de juridische verhouding tussen openbare aanklager en verdachte ongelijk is, is de privaatrechtelijke rechtsbetrekking formeel gezien een verhouding tussen juridisch gelijke partijen. Zij is daarmee te karakteriseren als een juridisch symmetrische verhouding. Formeel gelijke partijen kunnen echter feitelijk over zeer ongelijk —– 51
52
Dit is anders bij de schikkings- of inlichtingencomparitie naar aanleiding van een voorlopig getuigenverhoor, die in artikel 191 Rv geregeld is en waar lid 2 noemt dat ‘ook de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering kan worden besproken’, weliswaar met de beperking dat gemaakte procesafspraken onverbindend zijn ‘wanneer ze in strijd komen met een dwingende wetsbepaling, met fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging of voor zover een beroep daarop in verband met onvoorziene omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gedaan.’ Asser betreurt het dat de mogelijkheid van het maken van procesafspraken niet ook is ingevoegd in de comparitiebepalingen van de artikelen 87 en 88 Rv nu de praktijk leert dat rechters tijdens de gewone comparitie na antwoord zich niet beperken tot de aan hen toebedeelde lijdelijke rol. Hij hoopt dan ook dat analoge rechtstoepassing van artikel 191 lid 2 Rv hulp zou kunnen bieden bij de verdere rechtsontwikkeling. Dat ook de Utrechtse rechters zich niet tot die rol beperken, blijkt uit de observaties die we in het tweede hoofdstuk beschrijven. Art. 20 Rv, waarbij lid 1 de rechterlijke bevoegdheden jegens de partijen en lid 2 de bevoegdheid tussen partijen onderling regelt.
75
Sprekend de rechtbank verdeelde mogelijkheden beschikken om hun onderlinge rechtsbetrekking te bepalen, en daardoor kan er een feitelijke asymmetrie ontstaan (Gribnau, 2000:8). In de rechtssociologie is veel onderzoek gedaan naar de feitelijke ongelijkheid van partijen (Galanter, 1974). De ongelijkheid tussen partijen is één van de traditionele argumenten voor het bestaan van de verplichte procesvertegenwoordiging in het civiele procesrecht. Er zijn ook andere redenen, zoals de complexiteit van het procesrecht voor niet ingewijden, een snel en ordelijk verloop van de procedure en het voorkomen van kansloze procedures, die in de literatuur worden aangehaald ter rechtvaardiging van het bestaan van verplichte procesvertegenwoordiging (Stein en Rueb, 2005:32-33; Hendrikse en Jongbloed, 2005:9; Cartigny, 2000:31) In de praktijk is de mate van activiteit van advocaten tijdens comparities moeilijk te voorspellen, want die is sterk afhankelijk van de stijl van de rechter. In een enkele comparitie vindt het debat uitsluitend plaats tussen de rechter en de partijen. De advocaten zitten er dan min of meer verloren bij. Maar ook het andere uiterste kan zich voordoen: het debat voltrekt zich uitsluitend tussen de professionele procesdeelnemers. Omdat de rechter aan het begin van de zitting de feiten boven tafel wil krijgen, is het de bedoeling dat de partijen het woord voeren en niet, althans in mindere mate, de advocaten. Wat de juridische kwesties betreft, hier zijn de advocaten aan de beurt. Een van de rechters verwoordt dit als volgt: ‘De advocaat is er immers ter bescherming van zijn cliënt, en hij moet de gelegenheid krijgen om die taak te kunnen uitvoeren.’
Het beleid bij de civiele sector van de rechtbank Utrecht is dat advocaten tijdens comparities niet mogen pleiten en geen pleitnota’s mogen overleggen. Een pleidooi betekent volgens een van de geïnterviewde rechters een juridisering die op deze plaats niet door de wetgever zou zijn bedoeld. Men zou juist streven naar deformalisering, dat wil zeggen het niet verstrikt raken in onnodige juristerij. Bovendien geldt dat voorafgaand aan de comparitie het hele geschil, zowel feitelijk als juridisch door middel van dagvaarding en conclusie van antwoord, op tafel zou moeten liggen, en dan is pleiten niet nodig, integendeel: het toestaan van een pleidooi zou het risico in zich zou dragen dat eiser en gedaagde het niet meer zo nauw zouden nemen met het streven naar volledigheid in de dagvaarding en de conclusie van antwoord.53 —– 53
76
Landelijk is men bezig met de ontwikkeling van een uniform beleid in een ‘Handleiding regie vanaf de comparitie na antwoord’, vergelijkbaar met het Landelijke Rolreglement van de civiele kamers, waarin een uniform beleid met betrekking tot het pleiten zal worden geregeld.
Civiel: geschikte beslechting Openbaarheidsbeginsel In het EVRM en in enkele wetsartikelen is vastgelegd dat zittingen in beginsel openbaar zijn, dat wil zeggen dat iedereen zittingen kan en mag bijwonen.54 Dit zogenaamde openbaarheidsbeginsel kent uitzonderingen, zo kunnen er gewichtige redenen bestaan om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Ook dit is wettelijk en in verdragen vastgelegd.55 De voornaamste reden voor het openbaarheidsbeginsel vormt het goed en controleerbaar functioneren van de rechtsstaat. Er kan publieke controle plaatsvinden en het beginsel draagt er zo toe bij dat het individu beschermd wordt tegen partijdigheid of willekeur van rechters. Daarnaast impliceert het openbaarheidsbeginsel dat de media informatie over de rechtspleging in de praktijk van alledag kunnen verzorgen. Daarbij valt te denken aan de schrijvende pers die in beginsel toegelaten moet worden tot de zittingen. Tenslotte kan openbaarheid van invloed zijn op het gedrag van partijen. Het is niet denkbeeldig dat de (kans op) aanwezigheid van buitenstaanders partijen kan weerhouden van ‘lichtvaardige en chicaneuze vorderingen, stellingen en verweren’ en dat ‘getuigen wellicht minder gauw onwaarheid zullen spreken’(Snijders e.a., 1993:33). De rechtbank Utrecht hanteert voor zittingen van de politierechter de grens van 16 jaar, voor die van de meervoudige kamer is 18 jaar het uitgangspunt. Voor de civiele sector en de civiele zaken bij de sector kanton geldt geen leeftijdsgrens voor toehoorders. Wil een partij of willen beide partijen dat publiek uit de zittingszaal wordt geweerd, dan zullen zij een gemotiveerd verzoek tot de rechter moeten richten. Alleen wanneer de rechter dit verzoek onder de gegeven omstandigheden gegrond acht, zullen de deuren worden gesloten. In de dagelijkse praktijk van comparities in de civiele sector functioneert het openbaarheidsbeginsel niet of nauwelijks. Bij comparities kom je in beginsel geen belangstellenden, gewone burgers of studenten tegen die inhoudelijk niet op de een of andere manier bij de zaak betrokken zijn.56 Dit —– 54 55
56
Artikelen 6 EVRM, 121 Gw, 27 Rv en 4 RO. De wet noemt een aantal gewichtige redenen. Eén van die redenen kan gelegen zijn in de belangen van minderjarigen. Zij genieten wanneer ze voor de rechter staan – als eiser, als gedaagde of als verdachte – bescherming tegen blikken van buitenaf. In de rechtbank vinden familierechtelijke procedures daarom met gesloten deuren plaats. De rechter kan minderjarigen echter wel toelaten tot zittingen hetgeen in de praktijk ook wel gebeurt wanneer ouders een kind bij zich hebben. De sector strafrecht kent in tegenstelling tot de sectoren civiel en kanton ook de mogelijkheid om minderjarigen te weren van het bijwonen van zittingen. Dit gebeurt ter bescherming van het belang van de minderjarige in zijn hoedanigheid als toehoorder en niet als verdachte. Volgens het Wetboek van Strafvordering mogen toehoorders die jonger zijn dan 18 jaar in beginsel niet worden toegelaten tot het bijwonen van een openbare terechtzitting. De voorzitter kan hierop echter een uitzondering maken. Bij kortgeding rechtspraak ligt dit anders, wanneer het zaken betreft die op enigerlei wijze het openbare belang raken. Hier kunnen vertegenwoordigers van de pers of van politieke partijen, maar ook andere geïnteresseerden aanwezig zijn.
77
Sprekend de rechtbank is een groot verschil met de strafsector waar volgens een recent onderzoek van 1020 ondervraagden toch wel 22 procent één of meerdere malen bij een strafzaak aanwezig is geweest (Malsch en Nijboer, 2005: 92).57 Verder zijn justitiabelen zich lang niet altijd bewust van de toepasselijkheid van dit beginsel in hun situatie. Men heeft dan weliswaar zijn conflict voorgelegd aan de rechterlijke macht maar menigeen beseft niet dat daarmee de conflictoplossing onttrokken is aan de eigen, de private sfeer. De informatiebrochure ‘Civiele procedure’58 besteedt geen aandacht aan fundamentele eisen van het burgerlijk procesrecht en ook niet aan de gevolgen voor partijen van het openbaarheidsbeginsel.59 Niet alleen justitiabelen, maar ook griffiers fronsen wel eens de wenkbrauwen bij het idee dat een buitenstaander de zitting zou bijwonen.60 Op de aanwezigheid van belangstellenden reageren rechters heel uiteenlopend. De meeste rechters vragen de belangstellenden naar hun naam en relatie tot de partijen. Het Handboek geeft als reden dat het voor de waardering van een getuigenverklaring van belang kan zijn te weten of de desbetreffende getuige al dan niet aanwezig is geweest bij de comparitie van partijen. Een aantal rechters staat er zelfs op dat die gegevens ook dan door de griffier in het proces-verbaal worden opgenomen, indien de aanwezige een belangstellende is die geen enkele verbinding met de partijen heeft. Het is bevreemdend dat rechters in de zittingszaal geen uitleg geven waarom zij naar de identiteit van belangstellenden informeren. Dit is een groot verschil met de strafsector. Daar is het ondenkbaar dat de strafrechter eventuele aanwezige belangstellenden ‘zo maar’, dus zonder dat er een reden wordt gegeven, naar hun naam zou vragen. Dit wordt pas anders wanneer de rechter het vermoeden heeft dat zich onder de belangstellenden eventueel het slachtoffer of een slachtoffer bevindt. Het publiek blijft anders anoniem. Het openbaarheidsbeginsel wordt dus in de verschillende sectoren op heel uiteenlopende wijze ingevuld. Het blijft in de civiele sector op de achtergrond. —– 57 58 59
60
78
De ondervraagden zijn afkomstig uit een grote groep huishoudens en vertegenwoordigen daarmee een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking. Uitgave van de Raad voor de Rechtspraak, Den Haag, januari 2002, bestelnummer 2742. In de strafsector ligt dit anders. Daar besteden twee door het Ministerie van Justitie uitgegeven brochures ‘U moet terechtstaan’ en ‘Je wordt verdacht van een strafbaar feit’ expliciet aandacht aan het feit dat terechtzittingen openbaar zijn en wordt de jongere verdachte tussen twaalf en achttien jaar geïnformeerd over het in beginsel gesloten karakter van de zitting. Verleent de bode in de strafsector een eventuele belangstellende, die geen relatie heeft met de betrokken verdachte, zonder meer toegang tot de zittingszaal, bij de civiele sector en de sector kanton werkt dit anders. Na de bode moet het ‘obstakel’ van de griffier worden genomen. De griffiers laten meer dan eens weten onze aanwezigheid eerst met de rechter te moeten bespreken. Het wachten op een antwoord van de rechter kan een tijdje duren, één keer zelfs zo lang dat een advocaat meent dat deze zaak gezien haar aard misschien niet onder het openbaarheidsbeginsel zou vallen. Het betreft een verdelingszaak na een echtscheiding. De klaarblijkelijke onbekendheid met het openbaarheidsbeginsel bij de griffiers speelde trouwens alleen aan het begin van het onderzoek. Kennelijk trad er gewenning op.
Civiel: geschikte beslechting Onpartijdige rechter In een rechtsstaat heeft iedereen recht op toegang tot een onpartijdige rechter. Deze eis staat opgenomen in de tekst van artikel 6 van het EVRM en behelst niet alleen onpartijdigheid in subjectieve zin – de rechter is dan vrij van vooringenomenheid en belangenverstrengeling – maar ook in objectieve zin: iedere schijn van het tegendeel wordt vermeden. Twijfelt een justitiabele aan de onpartijdigheid van een rechter dan biedt de wet de mogelijkheid om de rechter te wraken.61 Acht een rechter zichzelf vooringenomen of meent hij de schijn van vooringenomenheid tegen zich te hebben, dan kan hij zich van de behandeling van een zaak verschonen.62 Het onpartijdigheidsbeginsel laat in de praktijk zien dat dat de mogelijkheid van partijen om een rechter te wraken de laatste jaren in de Nederlandse rechtspleging vaker wordt toegepast. De eerste wrakingszaak in Utrecht speelde in de jaren negentig. Nu zijn er jaarlijks bij de rechtbank gemiddeld tien wrakingsverzoeken in de civiele sector waar de wrakingskamer zich over moet buigen. Een van de geïnterviewde rechters was zes jaar lid van deze kamer. In die zes jaar heeft hij twee keer meegemaakt dat een verzoek door de kamer gegrond werd verklaard. Officiële verschoningsverzoeken komen in de civiele sector nauwelijks voor. In de praktijk trekken rechters zich op eigen initiatief terug wanneer zij vermoeden dat hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen. Zij vermijden de rompslomp van een formele verschoningsprocedure. Het terugtrekken gebeurt door een informele beslissing van de rechter die het binnengekomen dossier onmiddellijk ‘scant’, dat wil zeggen kijkt of er feiten of omstandigheden zijn waardoor zijn onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een van de rechters noemt dit ‘informeel verschonen’. Dit verschijnsel doet zich vaker voor bij rechters die nog niet zo lang bij de rechtbank werken en elders, bijvoorbeeld in de advocatuur, een werkkring hadden. Een rechter met een lang dienstverband zegt niet gauw geneigd te zijn zich te verschonen. Volgens hem wordt dit alleen anders als er op een zitting iets is gebeurd wat daartoe noodzaak geeft. Een enkele keer wordt dan de zaak aan een andere rechter overgedragen, een rechter verklaart:
—– 61 62
Art. 36 Rv e.v. Art. 40 Rv e.v.
79
Sprekend de rechtbank
‘Het is niet de samenleving die moet uitzoeken welke rechter welke zaak behandelt. Indien een partij vaker voor de rechter verschijnt, kan het goed zijn dat die zaak dan door een andere rechter wordt behandeld, omdat partijen door de ervaring die ze al met een rechter hadden, zouden kunnen denken dat die rechter bevooroordeeld is.’
Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie wijst uit dat in twee jaar tijd ongeveer veertig procent van de rechters zich wel eens heeft teruggetrokken van een rechtszitting (Ter Voert en Kuppens,2002; L.E. de Groot-van Leeuwen, 2005: 615).63 Privé-relaties met advocaten of met partijen, gevolgd door het voormalige werk en eerdere beslissingen in de zaak vormen redenen voor rechters om zich van een zaak terug te trekken of te verschonen. In 2004 werd de ‘Leidraad onpartijdigheid van de rechter’ vastgesteld. Geen van de rechters van de civiele sector noemde echter tijdens het interview uit zichzelf dit document. Dit leidt tot een voorzichtige conclusie dat de Leidraad onder de rechters niet erg leeft.64 De Leidraad legt waarschijnlijk vast wat al in de beroepsethiek leefde. Lijdelijkheid Oorspronkelijk berustte de zeggenschap in de civiele procedure overwegend bij de partijen. Zij waren het die het proces voerden. De rechter werd pas actief als er vonnis moest worden gewezen. Dit uitgangspunt is inmiddels nogal gewijzigd. De rechter heeft bevoegdheden gekregen om zich actief met de procesvoering te bemoeien – zo heeft hij de wettelijke taak onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen. Hij is eigenlijk alleen nog lijdelijk ten aanzien van de aanvang van de procedure en de omvang van het geschil, dat wil zeggen de grenzen van de rechtsstrijd worden bepaald door de partijen, wat zich echter binnen die grenzen afspeelt, is niet meer onderworpen aan de autonomie van de partijen en de rechterlijke lijdelijkheid (Asser, 2003:31). De meest in het oog springende observatie tijdens het bijwonen van comparities is dat rechters actief zijn. Rechterlijke inmenging en bemoeienis zijn —– 63 64
80
Het onderzoek, uitgevoerd door het WODC, strekte zich uit over alle sectoren van rechtbanken, Gerechtshoven, en voorts de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad. Deze conclusie vonden wij bevestigd in het artikel ‘We zijn strenger dan de Leidraad onpartijdigheid voorschrijft’ in NOVUM. Daarin werd geconstateerd dat de grootste betekenis van de Leidraad het signaal naar de buitenwereld is en niet zozeer de aanbevelingen in de Leidraad voor de rechter zelf. NOVUM, 7e jaargang, nummer 8, september 2005.
Civiel: geschikte beslechting in de praktijk van de comparities aan de orde van de dag. Het behoort beslist tot de uitzonderingen als een rechter zonder voorafgaande inspanningen om partijen dichter bij elkaar te brengen de vordering van een partij centraal stelt met de woorden: ‘Als u het zo wilt, kunt u het zo krijgen.’ In verreweg de meeste gevallen proberen rechters achter de kern van het geschil te komen dat de partijen verdeeld houdt. Zij houden zich actief bezig met het vaststellen van de feiten en het analyseren van het probleem en daarbij kán de rechter geen lijdelijke houding aannemen. Het lijdelijkheidsbeginsel heeft aan belang ingeboet ten faveure van rechterlijke activiteit. Lijdelijkheid kom je nog wel tegen in de terughoudende houding van rechters wat betreft het actief zoeken naar feiten, zeker wanneer deze niet gesteld of niet weersproken zijn. Hoor en wederhoor Artikel 19 Rv vormt de wettelijke basis voor het beginsel van hoor en wederhoor, dat ook het ‘verdedigingsbeginsel’ wordt genoemd. Daar is geregeld dat ‘de rechter de partijen over en weer in de gelegenheid stelt hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht’. De rechter moet de wederpartij de gelegenheid bieden te reageren op stellingen of bewijsmiddelen die hij aan zijn oordeel ten grondslag wil leggen en mag niet afwachten of die wederpartij daar zelf op reageert. De rechter moet ook controleren of er voor de wederpartij genoeg gelegenheid is geweest te reageren. Dit speelt vooral dan een rol wanneer deze zich beklaagt over de geboden tijd. Daarnaast heeft de rechter de mogelijkheid stukken die hij te laat heeft ontvangen buiten beschouwing te laten dan wel alsnog de gelegenheid te bieden zich over deze stukken uit te laten. In de praktijk zien we dat de mate van activiteit van de verschillende procesdeelnemers van zitting tot zitting verschilt. Wie, wanneer en hoe vaak aan het woord is, is afhankelijk van de rechter die immers de regie heeft en de beurten toewijst. Procesdeelnemers hebben hier betrekkelijk weinig invloed op. Om twee uitersten te noemen: de rechter laat de justitiabelen in het geheel niet aan het woord en het debat vindt uitsluitend plaats tussen de rechter en de advocaten, of de advocaten zitten er min of meer voor spek en bonen bij omdat de rechter het geschil alleen met de justitiabelen bespreekt. Tussen deze twee uitersten laat de praktijk veel variaties zien.
81
Sprekend de rechtbank De observatie van een reeks zittingen maakt het mogelijk om enkele regelmatigheden weer te geven over de wijze waarop de rechters de verschillende procesdeelnemers bij de bespreking van het geschil betrekken. Rechters geven het eerste woord doorgaans, dat wil zeggen in meer dan tachtig procent van de bijgewoonde zittingen, aan de eiser. Helemaal vrijblijvend is dit ‘eerste woord’ niet, in tegendeel: rechters richten de aandacht van de aangesprokene meestal meteen op een concreet onderwerp en stellen daarover dan een open vraag. Hier ziet men de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. De gedaagde is immers met de conclusie van antwoord als laatste aan het woord geweest. Geeft de rechter het eerste woord aan de advocaat van de eiser in plaats van aan de eiser zelf, dan heeft dit vermoedelijk zijn oorzaak in de bijzonderheden van het geval: twee keer waren eisers afkomstig uit het buitenland,65 een keer kwam de eiser te laat en een keer bestond er een juridische reden: de advocaat van de eiser had aan het begin van de zitting te kennen gegeven dat hij de eis wilde verminderen. Een enkele keer geven rechters het woord eerst aan de gedaagde. Het afwijken van het beginsel van hoor en wederhoor is dan bijvoorbeeld gelegen in het feit dat de advocaat van de gedaagde niet is verschenen.
3.3 De praktijk van de comparitie na antwoord Een comparitie duurt standaard anderhalve uur. In de praktijk blijkt dat rechters zich niet al te strikt aan het zittingsrooster houden. De zittingen kunnen aanzienlijk langer duren dan 90 minuten. In de periode van ons onderzoek ligt de gemiddelde duur bij 125 minuten.66 Comparities waarbij een schikking wordt bereikt, duren langer dan comparities waarbij geen schikking wordt bereikt. Ons valt op dat de uitloop echter zelden gevolgen heeft voor de aanvang van de volgende zitting. Rechters die een volgende zitting hebben, zien er kennelijk op toe dat de behandeling binnen de beschikbare tijd is afgerond. Hun zittingen lopen hooguit tien minuten uit. Justitiabelen wier rechter na hun zitting nog een zitting heeft, moeten dus vaker genoegen nemen met een beknoptere bespreking van hun geschil.
—– 65 66
82
In beide gevallen hadden de rechters zich echter niet op de hoogte gesteld van de Nederlandse taalbeheersing van de eisers. Medio 2006 is een projectgroep gestart met als opdracht om de voorwaarden te scheppen voor de mogelijkheid om de comparitieduur standaard te verlengen naar twee uur.
Civiel: geschikte beslechting Tabel 3.1: Gemiddelde duur van de comparities Alle comparities
125 minuten
Comparities waarin schikking is bereikt
136 minuten
Comparities waarin geen schikking is bereikt
107 minuten
De individuele tijden liggen bij zittingen waarbij geen schikking is bereikt tussen 60 en 240 minuten en bij zittingen met een schikking tussen 85 en 240 minuten. Hoe wordt de zittingstijd nu ingevuld? In de literatuur onderscheidt men in een comparitie zes verschillende fasen, te weten de startfase, de informatieof exploratiefase, de onderhandelingsfase, de inlichtingenfase, de procesplanningsfase en de sluitingsfase (Barendrecht en van Beukering-Rosmuller, 2000:176-187). Binnen het voorgeschreven tijdsbestek moet de rechter trachten om partijen tot een regeling te brengen en/of moet hij inlichtingen inwinnen die nodig zijn voor de beoordeling van de zaak en het vervolg van de procedure. Hij moet de partijen hun eigen verhaal laten vertellen en ze zorgvuldig en fatsoenlijk tegemoet treden. Recent onderzoek over het klachtrecht bevestigt dat procespartijen een respectvolle bejegening belangrijk vinden (Laemers, 2006:33-54).De rechter moet dus beschikken over een aantal ‘niet-juridische kwaliteiten’: hij moet de partijen overtuigen dat hij integer en professioneel met hun belangen zal omgaan (Bruinsma, 2000: 443-448). Een heldere organisatie van de zitting kan een bijdrage leveren om aan deze eisen en verwachtingen te voldoen. In de Utrechtse praktijk zijn weinig verschillen waar te nemen in de wijze waarop rechters comparities plegen te structureren. Er is in grote lijnen sprake van uniformiteit. Dit is waarschijnlijk de verdienste van het Handboek civiel van de rechtbank Utrecht waar rechters sinds december 2005 mee werken. Ten aanzien van het leiden van de zittingen is het spectrum breed: van zittingen waar de rechter de zaak weinig verrassend, haast routinematig behandelt, waar het nauwelijks verschil maakt welke individuen voor hem zitten, tot zittingen waar hij ingaat op de individualiteit van de justitiabelen. In deze paragraaf beschrijven we manieren waarop rechters de fasen hebben ingevuld, waarbij opgemerkt moet worden dat de informatie-, onderhandelings- en inlichtingenfase weliswaar te onderscheiden, maar in de praktijk niet altijd van elkaar te scheiden zijn. Ze kunnen in elkaar overlopen, maar er kan ook naar een eerdere fase worden teruggekeerd. Bij die beschrijving voegen we observaties toe ter completering van het geschetste 83
Sprekend de rechtbank beeld van de gang van zaken tijdens de comparities. Hierbij gaat het niet om de rationaliteit van het oordeel van de rechter, om de rechtsvinding en het eindproduct. Op de voorgrond staat de invulling van de rechterlijke taak tijdens de comparitie, van de rechter als regisseur en als ‘communicator’, op weg naar een schikking of een vonnis. 3.3.1 Fase 1: Startfase De rechter opent de zitting en begint met het opnemen van de personalia van de aanwezigen: partijen, advocaten en overige aanwezigen, zoals toeschouwers. Eventuele machtigingen worden aan het proces-verbaal gehecht. De rechters stellen zichzelf en eventueel de griffier voor met hun functie – een enkele keer gebeurt dat ook met naam. Doet de rechter het laatste, dan heeft dit echter niet tot gevolg dat de partijen de rechter vervolgens met naam aanspreken. Men blijft de formele aanspreektitel ‘meneer de rechter’ hanteren. Die aanspreektitel schept een zekere afstand. De aanwezigen zien de rechter als iemand die op dat moment een ambt uitoefent en van wie verwacht wordt dat hij neutraal, ‘sine ira et studio’ zijn taak vervult. Bij navraag blijkt dat de justitiabelen zich vaak niet eens meer kunnen herinneren dát de rechter zich met naam heeft voorgesteld. De meeste rechters kondigen het te verwachten vertrek van de griffier aan. In de dagelijkse praktijk van comparities zijn de griffiers alleen aan het begin van de zitting aanwezig. Daarna verlaten zij de zittingszaal om elders werkzaamheden uit te voeren, maar komen weer terug voor het opmaken van het proces-verbaal. Een uitzondering op deze regel vormen de buitengriffiers. Dit zijn griffiers die als oproepkrachten (doorgaans studenten van de rechten faculteit of HBO-recht) aan de rechtbank verbonden zijn. Zij blijven wel gedurende de zitting aanwezig. Vervolgens neemt de rechter door over welke stukken hij beschikt en controleert bij de aanwezigen of de stukken compleet zijn. Een enkele rechter verzoekt de aanwezigen om mobiele telefoons uit te zetten. Hierna gaat de rechter in op het doel van de comparitie. Wij hadden verwacht dat rechters de beide doelen van de comparitie zouden noemen: het verstrekken van nadere inlichtingen en het beproeven van een schikking. De praktijk laat echter een gevarieerd beeld zien. In 32,5 procent van de comparities gaven rechters als enig doel aan het inwinnen van inlichtingen. Het onderwerp ‘schikking’ werd niet genoemd, maar desondanks is in de helft van de zittingen toch een schikking bereikt. In 30 procent werd het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een 84
Civiel: geschikte beslechting schikking als doel van de zitting aangekondigd. Hiervan eindigde meer dan de helft in een schikking. In 30 procent werden drie doelen genoemd: het verstrekken van inlichtingen, het beproeven van een schikking én de planning van het verdere proces. Driekwart van deze zittingen eindigde in een schikking. In 5 procent van de comparitie was het volgens de rechters de bedoeling om alleen inlichtingen in te winnen en het verdere proces te plannen – er volgde geen schikking – evenals in de resterende 2,5 procent waarin geen zittingsdoel werd aangekondigd. Tabel 3.2: Relatie tussen informeren over doelen van de zitting en bereiken van een schikking. Soorten doelen
Aantal zittingen waarin rechter doelen noemt
Aantal zittingen waarin vervolgens een schikking werd bereikt
Inlichtingen
13
6
Inlichtingen, Schikking
12
7
Inlichtingen, Procesplanning
2
0
Inlichtingen, Schikking, Procesplanning
12
8
1
0
40
21
Geen Totaal
Veel rechters geven na het bekendmaken van de doelstelling in het kort de beoogde structuur van de zitting aan. Een enkele keer geeft de rechter de partijen ruimte voor andere agendapunten. Er zijn rechters die ten aanzien van de werkwijze de partijen verzoeken niet te veel te herhalen van datgene wat al in de stukken staat. Een enkele rechter laat aan het begin van de comparitie de advocaten weten dat het niet de bedoeling is om te pleiten. Soms informeren rechters de aanwezigen over de verwachte duur van de comparitie. Dit vindt voornamelijk dan plaats wanneer een uitloop niet tot de mogelijkheden behoort omdat de rechter nog een volgende zitting heeft of omdat alle zittingskamers vol gepland zijn. Een klein aantal rechters besteedt in deze fase aandacht aan de emotionele kant van de zaak, maar dat is – in tegenstelling tot de sector kanton – eerder uitzondering dan regel. Rechters in de civiele sector behandelen het emotionele aspect met grote terughoudendheid. Emoties gelden immers niet voor beide partijen gelijkelijk. Het bespreken ervan kan door de andere partij daarom worden beschouwd als een teken van partijdigheid. Ter illu85
Sprekend de rechtbank stratie een zaak waarin een rechter bij de opening gelegenheid biedt tot het uiten van emoties: ‘Het moet voor u een pijnlijke kwestie zijn om hier te zijn. Daarom wil ik met u beginnen. Hoe gaat het met u?’
Een dergelijke opmerking maakt zeker een goede indruk. Die indruk blijft overeind wanneer de rechter iets met het antwoord doet, wanneer hij bijvoorbeeld de wederpartij om een reactie op het gegeven antwoord vraagt en bovendien in de verdere behandeling van het geschil oog blijft houden voor andere dan uitsluitend juridische aspecten. Doet hij dat niet dan redt de rechter het uiteindelijk hier niet mee. De kwaliteit van de comparitie is afhankelijk van de inhoudelijke bespreking. Wanneer de rechter in het verdere verloop van de bespreking de belevingsaspecten helemaal niet meer aan bod laat komen, dan hechten de justitiabelen ook minder betekenis aan een dergelijke mooie openingszin. Een dergelijke zin wordt dan door justitiabelen ervaren als een rituele frase die weinig betekenis heeft. Na de startfase volgt de informatie- of exploratiefase, waar het tot het domein van de rechter behoort om de zaak zoveel mogelijk uit te werken en te analyseren. 3.3.2 Fase 2: De informatie- of exploratiefase In deze fase gaat de rechter in op de feitelijke aspecten van het geschil. De informatie uit de schriftelijke ronde voorafgaand aan de comparitie wordt uitgediept, de feiten worden geïnventariseerd, en er zijn rechters die trachten de vinger op de zere plek te leggen, om de belangen achter een standpunt bloot te leggen. De rechter hoort de partijen, en partijen zijn doorgaans dan ook meer aan het woord dan de advocaten. Conversatie-analytici benadrukken dat deelnemers aan instituutspecifieke interacties zich oriënteren op de daar gebruikelijke wijze waarop de deelnemers aan de beurt komen, de beurtwisselingssystematiek (Houthoop en Koole, 2000: 71-72). Dit gebeurt ook in de zittingszaal. Zo valt op dat de partijen en hun advocaten ervan uitgaan dat de rechter degene is die beurten toewijst, ook als de rechter zich een keer niet met de beurtwisseling bemoeit. Bijvoorbeeld hoorden we regelmatig partijen en advocaten hun beurt beginnen met ‘Mag ik daar het volgende op zeggen, meneer de rechter’ om meteen verder te spreken, wat de rechter afhankelijk van de omstandigheden dan wel of niet toestaat. Rechters geven doorgaans aan wat volgens hen de belangrijkste geschilpunten zijn en soms onderzoeken ze de kernbeleving van het geschil bij de 86
Civiel: geschikte beslechting partijen. Indien nodig verzoeken zij de partijen om naar elkaar te luisteren en elkaars visie op het geschil serieus te nemen. Het valt op dat de meeste rechters niet beginnen met de juridische aspecten van de zaak, maar eerst de partijen de mogelijkheid bieden hun verhaal te vertellen en gehoord te worden. Pas daarna richten ze zich tot de advocaten. Soms worden in deze fase mogelijke oplossingen voor het geschil geïnventariseerd. De meeste rechters zijn actief onderzoekend. Rechters hebben ter voorbereiding van de zitting veelal een vragenlijst opgesteld. De wijze waarop de rechter deze vragenlijst gebruikt, kan invloed hebben op het debat. Zo valt op dat het strak vasthouden aan de vragenlijst ertoe kan leiden dat het actief luisteren wordt bemoeilijkt. Doordringen tot de kern van het geschil is dan minder goed haalbaar en bovendien is de kans dat inlichtingen worden ingewonnen over dat wat de partijen verdeeld houdt in plaats van wat partijen nog bindt, groter naarmate de rechter strakker vasthoudt aan de lijst. Naast de vragenlijst vormt het dossier het vertrekpunt van de bespreking. De wijze waarop het dossier tijdens de comparitie gebruikt wordt, kan echter verschillen. Er zijn zittingen waarin het dossier min of meer onaangeroerd voor de rechter en de advocaten ligt. De mondelinge behandeling van het geschil is in dat geval een zelfstandige entiteit. Er zijn ook zittingen waarbij de rechter het dossier intensief gebruikt als arbeidsmateriaal. De stukken hebben in dat geval onmiddellijke betekenis tijdens de comparitie. Er wordt niet over de stukken, maar aan de hand van de stukken over het geschil gesproken. Dossier en mondelinge bespreking vormen een eenheid. De kans op het onbesproken laten van punten uit het dossier is bij de tweede manier beduidend kleiner. Als de pijnpunten helder zijn en alle mogelijke oplossingen op tafel liggen, komt de volgende fase in beeld: de onderhandelingsfase. Het bereiken van een schikking is gebaseerd op de wens van partijen, vandaar dat we verwachten dat deze fase tot het domein van de partijen behoort. 3.3.3 Fase 3: De onderhandelingsfase In deze fase proberen rechters oplossingen te vinden die optimale winst voor beide partijen in zich bergen. De onderhandelingen zelf vinden op de gang plaats, buiten de aanwezigheid van de rechter. Rechters kunnen de partijen hierbij ondersteunen wanneer ze bereid zijn om als onafhankelijke derde de partijen een objectief aanknopingspunt aan te reiken en een voorlopig oordeel te geven. Zo kunnen rechters bijvoorbeeld voorwaarden 87
Sprekend de rechtbank scheppen waarmee de partijen aan de slag kunnen. Wanneer de rechter een indicatie aanbiedt van de juridische merites van ieders standpunt, maakt hij het voor de partijen mogelijk om te onderhandelen, in de betekenis van afdingen. Het afdingen kan dan eindigen in een compromis. De rechter kan ook een inhoudelijke discussie voeren over de merites van de verschillende standpunten van de partijen. De voorwaarde is dat er een sfeer bestaat waarbinnen de partijen de oprechte wil hebben en bereid zijn om het eens te worden. Dit betekent dat een van hen, maar misschien ook beide, tijdens de comparitie onder leiding van de rechter het ingenomen standpunt veranderen op basis van het betere argument. Het resultaat kan een beëindiging van het geschil inhouden met wederzijds goedvinden. Veelal ziet men in de praktijk een mengvorm van beide strategieën. Rechters proberen de partijen te bewegen om te onderhandelen over een compromis en daarmee na te denken over een beëindiging met wederzijds goedvinden. Omdat het de partijen zijn die tot een overeenstemming moeten komen, mag de rechter zijn beslissingsmacht niet gebruiken om partijen tot een schikking te ‘dwingen’. Rechters zijn daarom bij een buitengerechtelijke afdoening van het geschil eerder op de achtergrond betrokken, stimulerend en begeleidend. We zien bijvoorbeeld dat het geven van een voorlopig oordeel ook gepaard kan gaan met het wijzen op de procesrisico’s. Rechters plaatsen in dat geval de voordelen van een schikking voor beide partijen tegenover de nadelen van de procedure. Procedures kunnen lang en duur zijn, veel energie kosten en een onzekere uitslag kennen. De inventarisatie van de risico’s, gecombineerd met het inzichtelijk maken van waar het geschil in de kern om draait, is een van de meest wezenlijke interventies van rechters om een zaak in een schikking te laten eindigen. Wanneer de partijen over de risico’s geïnformeerd zijn, zullen zij overigens niet altijd tot een schikking komen. In deze fase kunnen rechters ook de mogelijkheid van mediation onder de aandacht van de aanwezigen brengen. Toch is het mogelijk dat een rechter ook feitelijk betrokken raakt bij het totstandkomen van de schikking. Deze situatie doet zich voor wanneer advocaten (met wederzijds goedvinden) de rechter informeren over de reden van het mislukken van de onderhandelingen. De advocaten kunnen de rechter verzoeken om daadwerkelijk een helpende hand te bieden: ‘Heeft u nog een idee hoe we uit deze impasse kunnen komen?’
Maar het kan ook gebeuren dat de rechter op eigen initiatief stappen zet: 88
Civiel: geschikte beslechting
‘Als ik nu de bedragen zie, schrik ik dat u er niet uit bent gekomen. Ik hou niet van pushen, maar vraag u toch of u niet nog bereid bent om van gedachten te wisselen. Ik geef u heel sterk in overweging om over deze bedragen verder te praten.’
Een vrij normale gang van zaken is dat de rechter voorstelt het bedrag te middelen. Partijen kunnen zich hier doorgaans in vinden. Het feit dat de schikking onder het toeziende oog van de rechter tot stand is gekomen, helpt hen met het compromis te kunnen leven. De rechter heeft dan weliswaar niet recht gesproken, maar hij was wel feitelijk betrokken bij het tot stand komen van een oplossing. Hierover later meer. Met name in deze fase komt het aan op de communicatieve vaardigheden van rechters. Er zijn rechters die blijk geven van een oprechte nieuwsgierigheid naar datgene wat speelt. Deze benadering zorgt ervoor dat justitiabelen een zeker vertrouwen hebben in fair play in plaats van zich te verschuilen achter allerlei tactieken die kunnen worden toegepast om in een geëscaleerd conflict te winnen. In deze fase gaat het dus niet alleen om een zakelijke benadering. Belangrijk is een goede sfeer in de zittingszaal. Rechters kunnen hier invloed op hebben doordat ze erop toezien dat de gespreksdeelnemers geen gezichtsverlies lijden. Niemand vindt het immers prettig om af te gaan, en dit geldt zeker in de zittingszaal voor partijen en hun advocaten. Zij kunnen het bijvoorbeeld onaangenaam vinden als ze worden geïnterrumpeerd of als ze worden tegengesproken (‘nee, dat is onjuist want…’). Een formulering als ‘ja, dat zou best kunnen, hoewel aan de andere kant…’ wordt doorgaans als plezieriger ervaren. Het valt op dat het de sfeer in de zittingszaal ten goede komt wanneer rechters erop toezien op een gelijkwaardige en respectvolle benadering. Zij kunnen bijvoorbeeld potentieel gezichtsbedreigende gedragingen helpen voorkomen wanneer ze een partij er niet direct op wijzen dat hij een regel overtreedt, maar naar de regel zelf verwijzen, bijvoorbeeld: ‘pardon, dit soort opmerkingen is hier niet toegestaan.’ Ook horen we rechters herhaaldelijk een passief-constructie gebruiken waardoor zij de partijen niet persoonlijk aanspreken. Voorbeeld: ‘er zijn fouten gemaakt.’ Een mogelijkheid om gezichtsverlies bij advocaten te voorkomen, is dat de rechter ‘zichzelf inbrengt’. Deze strategie werd door een rechter toegepast in een situatie waarin de advocaten bijna drammerig hun standpunt bleven verdedigen terwijl de partijen het allang eens waren over de realisering van de te bereiken schikking. De rechter wijst de advocaten op hun plaats: ‘Ik denk dat we als juristen hier lastiger uitkomen dan de partijen dat zelf kunnen.’ 89
Sprekend de rechtbank Rechters blijken dus over bepaalde strategieën te beschikken om te voorkomen dat procespartijen gezichtsverlies lijden. Zij hanteren hiervoor – al dan niet bewust – strategieën. De keuze voor een beleefde taalvorm kan bijvoorbeeld als effect hebben dat iemands gezicht beschermd wordt, ook zonder dat de rechter dat misschien speciaal voor ogen heeft. Ook zijn er rechters die in eerste instantie niet met zoveel woorden aangeven dat een partij het bij het verkeerde einde heeft, met andere woorden: fout zit. Deze rechters laten dit helemaal niet blijken of ze geven een aanwijzing waaruit de betrokkene zijn eigen conclusie kan trekken. 3.3.4 Fase 4: De inlichtingenfase Komt geen schikking tot stand, dan grijpen rechters soms terug op de tweede fase, de informatiefase. Zij inventariseren de juridisch relevante feiten die ze nodig hebben om te kunnen beslissen en die in de informatiefase nog onvoldoende zijn besproken of helemaal buiten beschouwing zijn gebleven. Deze aanvullende inlichtingenfase kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een juridisch relevant feit dat in de exploratiefase niet aan bod is geweest omdat veel nadruk op dit feit mogelijke oplossingen zou hebben kunnen doorkruisen. 3.3.5 Fase 5: Procesplanningsfase Deze fase is – zoals eerder aangegeven – wettelijk gezien geen doel van de comparitie, maar is wel relevant om ervoor te zorgen dat partijen weten waar zij aan toe zijn. Rechters besteden doorgaans aandacht aan de planning van het verdere verloop van de procedure. Dit gebeurt altijd in samenspraak met de partijen, of veeleer met de advocaten van de partijen. De voortvarendheid van de planning kan verschillen. Mogelijke verdere stappen zijn: voortzetting van de comparitie op een later tijdstip onder leiding van dezelfde rechter – in dat geval pleegt de rechter soms telefonisch overleg met de griffie –, gelasten van een deskundigenbericht en gelasten van getuigenverhoren. Soms vindt er een afweging plaats met betrekking tot de volgorde van de te nemen stappen. Het argument van tijd en kosten speelt dan een rol. De rechter is ook in deze fase duidelijk actief. 3.3.6 Fase 6: Sluitingsfase Veelal wordt er een verslag gemaakt van de tijdens de comparitie besproken en voor het verdere verloop van het proces relevante punten. Rechters doen dit niet altijd tijdens de zitting. Wordt het proces-verbaal wel tijdens de zitting opgemaakt, dan zijn er twee mogelijkheden: de rechter dicteert het proces-verbaal in aanwezigheid van de procespartijen aan de griffier, of de rechter schorst de zitting voor het opmaken van het proces-verbaal. De 90
Civiel: geschikte beslechting partijen krijgen doorgaans de gelegenheid het proces-verbaal te corrigeren. Bij zittingen waar een proces-verbaal wordt opgemaakt, richten rechters vaak, maar niet altijd nog een laatste woord tot de partijen terwijl het proces-verbaal wordt geprint. Dit kan een evaluatieve vraag behelzen: ‘Wat vindt u nu hiervan?’,
maar ook een evaluatieve constatering: ‘Ik denk dat partijen een belangrijke stap voorwaarts hebben gezet en dat dit het uurtje wel waard is geweest. Ik wens u veel sterkte in de komende tijd.67 Bedankt voor uw komst.’
De laatste opmerking kan informatief van aard zijn: ‘Ik hoop dat de zaak hiermee is opgelost. Mochten zich problemen voordoen met de nakoming van de afspraak, dan kunt u met dit stuk naar de deurwaarder gaan. Hiermee is de behandeling van het geschil bij de rechtbank afgesloten. U krijgt de afspraak op schrift, voorzien van stempels, via uw advocaten toegestuurd.’
Ook kan de rechter de partijen nog een keer de gelegenheid geven om het geschil anders dan door een vonnis te beëindigen: ‘Ik kan u mededelen dat het vonnis in beginsel zal worden uitgesproken op de rol van … . Mocht u nog anders denken na de zitting, dan kunt u altijd proberen om met elkaar in overleg te treden op de een of andere manier.’
De laatste opmerking kan ook ‘huiswerk’ inhouden. Een rechter kan voorstellen dat beide partijen proberen om binnen een maand er zelf uit te komen. ‘Als u slaagt – en dat wens ik u van harte – dan zien we elkaar niet meer. Stel, dat u er niet in slaagt, dan komen we in de zittingszaal terug. Dank voor uw komst en wel thuis.’
De rechter kan ook zijn hulp aanbieden: ‘Ik hoop niet u terug te zien en wens u dat u de zaak samen oplost. Als u denkt dat heeft geen zin, laat het me weten. Maar een vonnis van mij zal geen eindvonnis zijn. Dat was het voor vandaag. Dank voor uw komst.’
—– 67
De eiseres had de rechter laten weten weer geopereerd te moeten worden.
91
Sprekend de rechtbank Zoals uit de genoemde voorbeelden blijkt, sluiten rechters de zitting doorgaans met een woord van dank voor de aanwezigheid. Soms aangevuld met dank voor het resultaat: ‘Dank voor uw komst en dank dat u deze zaak hebt willen schikken.’
Enkele rechters bieden partijen een kopie van het proces-verbaal aan. Zeker wanneer een advocaat geen procureur is in het arrondissement, dan duurt het langer voordat hij over de stukken beschikt. 3.3.7 Vonnis wijzen Van de zaken waarin vonnis is bepaald, belanden de dossiers na de comparitie op een grote stapel. 68 Er volgt de uitdeelprocedure. Het uitgangspunt voor de verdeling van dossiers over de beschikbare rechters is dat de comparitierechter in principe het vonnis in de eigen zaak schrijft. Omdat dit niet in alle gevallen lukt, schrijven collega-rechters conceptvonnissen in zaken waarvan zij de comparitie niet hebben bijgewoond. In dat geval pleegt de vonnis wijzende rechter overleg met de comparitierechter over de inhoud van het vonnis. 69 Vonnissen die door een alleensprekende rechter zijn geconcipieerd, worden altijd door een tweede rechter meegelezen. Dit zogenaamde ‘meeleessysteem’ bij de civiele sector dient ter bewaking van de kwaliteit. Er vindt een dubbele check plaats. Het Handboek vermeldt dat het hierbij in het bijzonder om het juridische gehalte van de uitspraak gaat, maar dat daarnaast ook de begrijpelijkheid, de eenheid van beleid en de voortvarendheid van het verdere proces aan de orde moeten komen. De meelezende rechter is niet medeverantwoordelijk voor de inhoud van het vonnis. Wat houdt het meeleessysteem in de praktijk in? Rechters kunnen kiezen uit twee van elkaar te onderscheiden typen van meelezen: de eerste betreft een marginale toetsing en de tweede een intensieve. Bij de marginale toetsing kijkt de tweede rechter of het vonnis feitelijk en juridisch een logisch —– 68
69
92
Wat het wijzen van vonnissen betreft, is er een verschil tussen de strafsector en de civiele sector. Vonnissen in de strafsector moeten altijd door de zittingsrechter zelf worden gewezen. Dit is wettelijk geregeld in art. 345 Sv en bovendien een gevolg van het onmiddellijkheidsbeginsel. In het civiele recht kent de wet geen dergelijke eis. De wet regelt in art. 155 Rv slechts dat de rechter zoveel mogelijk het eindvonnis wijst in zaken waar hij bij de bewijslevering was betrokken. Wijst een andere rechter vonnis, dan moet van dit feit en van de reden ervan op het vonnis melding worden gemaakt. De wet zegt echter niets over een eventuele sanctie bij het niet naleven van de deze meldingsplicht. Volgens het Handboek kan er na overleg met de comparitierechter ervoor worden gekozen om het vonnis op de naam van de comparitierechter uit te spreken. Conceptvonnissen worden ook opgesteld door raio’s in het kader van hun opleiding en door stafjuristen. Eén rechter noemt zich een ‘buitenbeentje’. Hij vindt het onwenselijk om een vonnis te moeten schrijven in een zaak die hij niet zelf heeft bijgewoond en heeft dan ook kunnen bedingen om in de eigen zaken zelf de vonnissen te schrijven.
Civiel: geschikte beslechting geheel is en geen schrijffouten bevat. De meeste meelezers beperken zich tot de marginale toetsing van het vonnis en hebben in beginsel het dossier dan ook niet gelezen.70 Bij de intensieve toetsing leest de tweede rechter het volledige dossier en beoordeelt op die basis het concept volledig. Doorgaans wordt alleen intensief meegelezen indien de concipiënt daarom verzoekt. Ook zonder een dergelijk verzoek staat het de meelezer vrij om niet alleen marginaal maar intensief mee te lezen, bijvoorbeeld indien hij twijfelt aan de juistheid van het concept. De waarde van het meeleessysteem is deels afhankelijk van de instructie van de concipiënt om zijn concept aan een intensieve inhoudelijke toets te onderwerpen. Onder de geïnterviewde rechters was er maar één rechter die vertelde de meelezer altijd te verzoeken om zijn vonnissen intensief te toetsen. Zijn reden hiervoor is dat je als alleensprekende rechter toch geïsoleerd het vonnis zit te maken en daarom inhoudelijke feedback belangrijk is. ‘De vanzelfsprekendheid van het intercollegiale overleg dat je bij de meervoudige kamer hebt, mis ik. Mijn meelezende rechter moet dus wel het dossier hebben doorgelezen om mijn vonnis op de inhoud te kunnen toetsen.’
3.4 Justitiabelen over comparities na antwoord Binnen ongeveer twee weken na de zitting hebben we de justitiabelen telefonisch gevraagd naar hun ervaringen op en rond de zitting. Een gesprek duurde gemiddeld 30 minuten. Net als bij de sector kanton diende als leidraad voor het gesprek een vragenlijst.71 De justitiabelen is gevraagd een waardering over de communicatie tijdens de zitting te geven in de vorm van een cijfer. Hierbij is met nadruk verzocht om zoveel mogelijk alleen de communicatie te waarderen en de uitkomst van de comparitie zoveel mogelijk buiten beschouwing te laten. Het merendeel van de ondervraagden gaf de rechters een hoog cijfer zoals blijkt uit onderstaande tabel, wat leidt tot een gemiddelde van het cijfer 7.3. Met 14 keer het cijfer 8 op een schaal van 10 zit het zwaartepunt duidelijk aan de goede kant. —– 70
71
Het Handboek meldt dat de meelezer een paraaf op het concept zet wanneer hij geen bezwaar heeft tegen de in concept gemaakte uitspraak. De meelezer hoeft het niet eens te zijn met de inhoudelijke lijn van het vonnis. Het verdient echter aanbeveling deze nuance in een dergelijk geval te vermelden. Het is vervolgens aan de opsteller van het conceptvonnis te beslissen of hij de eventuele suggesties tot verandering overneemt. Tekent de meelezer bezwaar aan tegen een concept, dan moet de opsteller van het concept contact opnemen met de meelezer. Men kan gezamenlijk overleg plegen en er bestaat de mogelijkheid om de zaak alsnog naar de meervoudige kamer te verwijzen. De zaak wordt dan door drie rechters intensief behandeld. Het meelezen is daarmee in de plaats gekomen van de meervoudige afdoening van de geschillen op tegenspraak. De vragenlijst is opgenomen in de bijlage.
93
Sprekend de rechtbank Tabel 3.3: Cijfers van justitiabelen voor communicatie cijfer
10
9
8
7
6
5
<5
aantal
2
3
14
5
8
2
1
Eisers wier zitting in een schikking eindigt, zijn duidelijk meer tevreden over de kwaliteit van de communicatie dan zij, wier proces een vervolg zal hebben. Zo geven eisers uit de eerste groep voor de communicatie gemiddeld een 8, terwijl eisers uit de categorie niet-geschikte zaken gemiddeld een 6,5 gaven, een verschil van 1.5 punt op een schaal van 10. Een vergelijkbaar beeld zien we bij de gedaagden. Zittingen die met een schikking eindigen zijn gemiddeld met een 7,5 gewaardeerd, zittingen die zonder schikking eindigen met 6,6 als gemiddeld cijfer. We hebben vervolgens gekeken naar verschillen in waardering tussen partijen die geen ervaring hebben met de rechtbank, de one-shotters, en hen die dat wel hebben, de repeat-players. Dit kenmerk blijkt bij onze onderzoeksgroep niet van invloed te zijn, noch in zittingen waar een schikking is bereikt, noch waar dit niet het geval is. Wat wel opvalt is dat onder de groep eisers bij comparities waar geen schikking is bereikt, geen repeatplayers zaten. De toelichting die de justitiabelen geven op de cijfers waarmee ze de functionarissen hebben beoordeeld, herinnert aan de indeling die we in het eerste hoofdstuk van deze studie maakten, waar we in de procedure drie aspecten onderscheidden: rechtvaardigheid, respect en informatieverschaffing (1.2.1). Justitiabelen vinden dezelfde aspecten belangrijk, maar wat betreft informatieverschaffing lijken ze in de eerste plaats geïnteresseerd te zijn in de mogelijke of waarschijnlijke uitkomst van het geschil. Aan informatie over het verdere procesverloop wordt minder belang gehecht. Hun belangstelling gaat dus niet zozeer uit naar allerhande omstandigheden van de verdere procedure, maar concentreert zich op het (voorlopig) rechterlijk oordeel over (delen van) het geschil. De ondervraagden kunnen over die aspecten echter sterk van mening verschillen. Het geven van de hoge cijfers, 7 tot 10, werd als volgt gemotiveerd: ▪ M.b.t. de rechtvaardigheid van de procedure: gewaardeerd werden een pragmatische insteek en voortvarende behandeling van de zaak, een goede voorbereiding, dossierkennis, de juiste vraagstelling, het geven van duidelijkheid over de rollen: wie mag wat wanneer zeggen en of en wanneer je mag interrumperen; 94
Civiel: geschikte beslechting
▪ M.b.t. de wijze van bejegening: positief werd beoordeeld dat de rechter menselijkheid uitstraalde, je op je gemak stelde, het vermogen had om zich in de situatie van de justitiabele in te leven en dit ook liet blijken, begrip en tact toonde en rust uitstraalde; justitiabelen waren te spreken over een beleefd, hoffelijk en voorkomend optreden. Twee voorbeelden: ‘Het was een hele fijne rechter, beschaafd, sociaal, vriendelijk, hij stond open voor argumenten.’ ‘Die menselijke en meelevende bejegening had ik pertinent niet verwacht. Dat vond ik zeer goed.’
▪ M.b.t. het informatieve aspect: geven van een (voorlopig) oordeel: het geven van een gemotiveerde inschatting van de voorlopige beslissing.
Een laag cijfer werd als volgt toegelicht: ▪ M.b.t. de rechtvaardigheid van de procedure: te weinig kordaat optreden; te weinig richting geven aan de bespreking; slechte dossierkennis; slechte voorbereiding: de indruk dat de rechter de stukken pas tijdens de zitting is gaan lezen; de rechter is erg erop gespitst om een schikking te bereiken. ▪ M.b.t. de wijze van bejegening: niet betrokken worden bij de zitting: de discussie ging uitsluitend tussen de professionals; de wederpartij kreeg meer aandacht; de rechter was emotioneel te sterk betrokken bij de wederpartij; de rechter is meer bemiddelaar dan dat er recht wordt gesproken; onervarenheid van de rechter met de materie; weinig doortastend; te inschikkelijk; aardige rechter, begripvol, maar mist strengheid. ▪ M.b.t. het informatieve aspect: de rechter overviel mij met de ‘opdracht’ om op de gang over het geschil na te denken. Hij heeft ons geen handvatten meegegeven; er was te weinig inhoudelijke aansluiting van het voorlopige oordeel op het debat tijdens de comparitie; de rechter was te neutraal, hij had nog geen mening, maar ik had verwacht dat hij op basis van het dossier wel een inschatting zou kunnen geven. Hierna worden de meningen van de justitiabelen over de behandeling van hun geschil in het gerechtsgebouw uitvoeriger beschreven. Net als bij beschrijving van de sector kanton, beginnen we ook nu met een korte beschrijving van de ervaring van een justitiabele van het binnenkomen, daarna besteden we aandacht aan de wijze waarop eisers en gedaagden de openbaarheid van de zitting, de onpartijdigheid van de rechter en het verloop van de zitting zelf, hebben ervaren en gewaardeerd. 3.4.1 Het binnenkomen in het gerechtsgebouw Het binnenkomen verloopt over het algemeen soepel. Alleen wanneer er veel publiek is, wordt de toegang enigszins belet en kan men te laat zijn 95
Sprekend de rechtbank voor de zitting. Justitiabelen vinden dat erg vervelend. De uitleg door de receptie over de route naar de zittingszaal, die de meesten als duidelijk maar wel erg / te snel beoordelen, en de borden die de weg wijzen, maken dat men goed in staat is de weg in het gebouw te vinden. Over het wachten in de hal voor de zittingszaal lopen de meningen uiteen. Vindt de een het prima, de andere vindt het amateuristisch: hij heeft de indruk dat iedereen hem kan horen en hij had meer privacy verwacht. Justitiabelen zijn tevreden over de zakelijke, correcte en vriendelijke behandeling door het rechtbankpersoneel. Een geïnterviewde die voor het eerst een rechtszaak bij de civiele sector had bijgewoond, verwoordde het als volgt: ‘Het binnenkomen was heel erg onwennig en ik heb dan ook mijn ogen uitgekeken. De manier waarop ik aan de poortjes werd gecheckt, de advocaat in toga – dit had ik nog nooit eerder meegemaakt. (…) Het was eerder lachwekkend hoe het personeel in de rechtbank met elkaar en met mij omging. Ik stond al om 8.45 uur bij de bode. Hij had het druk met het klaarzetten van het een en ander en vroeg me om even een paar minuutjes te wachten. Hij vulde karaffen met water en knipoogde veelbetekenend naar me: ‘Dat is jenever, spraakwater..’ Een collega van hem vroeg me iets later waar die ‘mafketel’ nou toch was. Ik vond deze toon heel luchtig en denk dat het spanningverlagend kan werken. Bij mij was dit niet nodig, ik was in het geheel niet gespannen.’
De zittingszaal was de tweede verrassing voor deze geïnterviewde. Hij toonde zich geïmponeerd: ‘Voor zo’n kleine zaak, zo’n grote zaal! Het was een ontiegelijke ruimte, waar de rechter helemaal achterin zat, ver weg van mij.’
3.4.2 De openbaarheid van de zitting Justitiabelen verwachten in eerste instantie bescherming van hun privésfeer en vertrouwelijkheid bij de behandeling van hun geschil en vinden de openbaarheid van de zitting ongepast. Eén geïnterviewde beroept zich zelfs op de Grondwet, waar eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer toch geregeld zijn. Voor een enkeling weegt het belang van de privacy zo zwaar dat hij bezwaar aantekent tegen de aanwezigheid van een buitenstaander. De justitiabelen in kwestie onderkennen in hun eigen situatie de openbare behandeling niet als een recht, maar als een belasting.
96
Civiel: geschikte beslechting 3.4.3 De onpartijdigheid van de rechter Uit een klantwaarderingsonderzoek dat de rechtbank in 2002 onder rechtzoekenden heeft laten verrichten72 blijkt met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechter dat ruim 60 procent zeer tevreden tot tevreden, 30 procent neutraal en 6 procent ontevreden tot zeer ontevreden is.73 Uit een recent klantwaarderingsonderzoek onder de professionele ‘klanten’ blijkt dat 71 procent van de advocaten hierover tevreden is.74 Uit de interviews met justitiabelen komt in grote lijnen een zelfde beeld, ja zelfs een beter beeld, naar voren. Enkele geïnterviewden vinden de vraag naar de beoordeling van de neutraliteit resp. onafhankelijkheid vreemd. Immers, een rechter ís toch per definitie onpartijdig! Meestal is het antwoord dan ook kort en krachtig: uitstekend of goed. Uit de toelichting op deze goed beoordeling komen de volgende aspecten naar voren. Partijen vinden niet dat de rechter tijdens de zitting blijk had gegeven van een voorkeur voor één van beide partijen, dat de rechter zijn aandacht ongelijk zou hebben verdeeld, dat de rechter één partij meer gelegenheid zou hebben geboden om te reageren op een stelling van de wederpartij waarmee men het oneens was dan hij dit bij de andere partij had gedaan, of dat de rechter al bij voorbaat een oordeel had over de zaak of vooringenomen was. Men vindt dat de rechters voldoende open staan voor alle facetten van een zaak en dat zij de argumenten voldoende weten te wegen. Een enkele keer stelt een geïnterviewde de onpartijdigheid van de rechter aanvankelijk ter discussie. Zo kan een justitiabele aan het begin van de zitting zich niet aan de indruk onttrekken dat de met de wederpartij zeer meevoelend optredende rechter wel erg veel empathie voor de wederpartij toonde: ‘Een beetje minder inleving aan het begin van de zitting had ook wel gekund en was misschien op zijn plaats geweest. Het leek net alsof de rechter de tegenpartij de juiste woorden in de mond wilde leggen.’
Deze justitiabele krijgt in het verdere verloop van de comparitie voldoende vertrouwen in de onpartijdige opstelling van de rechter omdat de rechter zich tijdens het debat niet laat beïnvloeden door oneigenlijke zaken. Deze klanten rekenen er op dat de rechter in staat is om zijn mogelijke sympathieën voor een van de partijen op een afstand te plaatsen: ‘Het gevoel van sympathie is rationeel controleerbaar en een rechter kan in staat worden geacht te beschikken over die emotionele distantie die nodig is
—– 72 73 74
KWO 2002, Klantwaarderingsonderzoek Arrondissementsrechtbank Utrecht Rechtzoekenden, 2002. Van de geënquêteerden gaf 3 procent geen antwoord. KWO 2005, Waardering door klanten, Sector handel en familie, Arrondissementsrechtbank Utrecht, 2005.
97
Sprekend de rechtbank om een professioneel oordeel te geven. Recht wordt gesproken op basis van de wet en niet op basis van gevoelens.’
De geïnterviewden zijn doorgaans te spreken over de professionele houding, die ze echter ook niet in twijfel hadden getrokken. Noch justitiabelen noch hun advocaten lijken bijzonder geïnteresseerd in de persoon van de rechter die de comparitie zou gaan leiden. Geen van de geïnterviewden heeft de behoefte gevoeld om zich voorafgaand aan de zitting te verdiepen in eventuele nevenfuncties van de rechter of in de vraag of een rechter dan wel een rechter-plaatsvervanger de zaak zou behandelen. Men heeft, zoals een eiser het formuleerde ‘het volste vertrouwen dat de rechter kundig en onpartijdig is.’
3.4.4 De zitting Veel geïnterviewden zijn tevreden over de houding waarmee rechters hun zaak hebben geleid. Partijen zijn van mening dat zij als individuen beschouwd worden, erkend en gerespecteerd worden – en niet slechts het object van de procedure zijn – wanneer rechters hen persoonlijk begroeten, hen bij naam aanspreken en oogcontact houden. Een persoonlijke toon symboliseert gevoelens van gemeenschappelijkheid en betrokkenheid. Goede uitleg over doel en procedure helpt de spanning en onzekerheid aan het begin van de zitting te verminderen. De informatiefase Aan het begin van de bespreking van het geschil, de informatiefase, vragen partijen van de rechter een luisterend oor. Zij willen dat de rechter zich openstelt voor hun verhaal. Veel justitiabelen vinden het belangrijk dat de rechter hen de gelegenheid geeft datgene te uiten wat hen werkelijk raakt. Rechters die volgens de justitiabelen empathisch zijn, geven er blijk van dat zij op een accurate, niet-oordelende manier de positie van partijen begrijpen. Wanneer rechters hierin slagen, dan is dat volgens de ondervraagden te danken aan een onbevooroordeelde, open, geïnteresseerde, betrokken, en ‘nieuwsgierige’ opstelling. Partijen kijken positief aan tegen zittingen die op een zakelijke en deskundige wijze worden voorgezeten. Een voorbeeld ter illustratie: ‘De rechter beheerste het dossier, dat vaktechnisch ingewikkeld lag. Dat is niet voor iedereen weggelegd. Hij begreep de essentie. Bovendien heb ik de tijd gekregen om mijn verhaal te doen. Er is veel juridisch getouwtrek aan voorafgegaan. Nu kon ik in eigen woorden uitleggen wat van een accountant verwacht wordt. (…) De rechter heeft veel aantekeningen gemaakt. Daardoor 98
Civiel: geschikte beslechting ontstonden pauzes en dat geeft rust. Men is toch gespannen bij zoiets. Ik maak zoiets immers niet dagelijks mee.’
Gedegen kennis van het dossier is een must voor het vertrouwen van justitiabelen in de kwaliteit van de behandeling van hun geschil door een rechter. Zeer negatief is dan ook het oordeel van een eiser over een rechterplaatsvervanger die volgens hem niet goed was voorbereid en bovendien onvoldoende verstand van de zaak had: ‘Ik had de indruk dat de rechter bij het binnenkomen pas de stukken is gaan lezen. Hij kwam 15 minuten te laat, een excuus had wel gekund. Bovendien had hij weinig verstand van de materie. Dan had hij zich van tevoren moeten laten voorlichten. Als ik in zijn schoenen stond, had ik de zaak aan een collega gegeven of ik had rond gebeld. Nu kwam de rechter binnen met de opmerking dat hij hier heel erg weinig verstand van heeft. Dit kan gewoon niet. (…) Ik vond dit erg jammer, ja eigenlijk niet kunnen. Hij was gewoon niet geïnteresseerd in het geschil. Hij zal wel grotere bedragen langs zijn bureau zien komen, maar ik wil dit goed zien opgelost.’
Dat het houden van een comparitie veel van de rechter vraagt, blijkt uit het volgende voorbeeld van een zaak waarin de gedaagde vindt dat de rechter te onervaren was, zowel in het luisteren als in het rechtsgebied. ‘Hij ging ontzettend in op alle details, terwijl beide partijen het toch eens waren over het feit dat er een deskundige zou moeten worden benoemd. Maar de rechter heeft niet geluisterd. Wat wilde hij met die gedetailleerde informatie? Dit was gewoon overbodig. Het had veel efficiënter gekund. De zaak had in een half uurtje kunnen worden afgerond, nu zaten we twee uur! (…) Het was gewoon pijnlijk toen op een gegeven moment beide advocaten de rechter lieten weten dat ze het vak allebei goed genoeg kenden om te weten dat ze in dit geschil een deskundige nodig hadden. Naar aanleiding van de uitkomst van het deskundigenbericht zou het dan best kunnen dat men aan een schikking zou denken. Anders hadden we hier niet gezeten. Maar dit drong maar erg langzaam tot de rechter door. Door deze werkwijze heeft het gezag van de rechterlijke macht schade geleden.’
Partijen verwachten dat de rechter goede vragen stelt, goed luistert, vervolgens in staat is om het probleem te analyseren en dit laat blijken door de kwaliteit van de samenvatting die hij geeft. Verder verwachten partijen dat de rechter zijn rol als rechter blijft vervullen. Ter verduidelijking een voorbeeld, waarbij de rechter (in dit geval een rechter-plaatsvervanger) hier niet aan voldoet. De rechter laat de partijen bij de 99
Sprekend de rechtbank opening van de zitting weten dat hij gezien de ingewikkeldheid van de kwestie niet alle stukken heeft gelezen en dat hij op begrip bij de partijen hoopt. In het bijzonder de gedaagde vindt dit minder goed. In deze stukken zat ook veel niet-technische informatie. Na de eerste mislukte schorsing probeert de rechter de partijen op een lijn te brengen. Hij doet een voorstel over hoe hij meent uit deze impasse te komen en laat de partijen weten dat hij nu niet als rechter zou spreken maar dat hij à titre personnel zijn mening zou geven: ‘Ik zal u zeggen wat ik denk, maar dan ga ik mijn grenzen te buiten. Het is niet gelopen zoals het had moeten lopen. Maar het is goed om het af te sluiten … Ik zou het redelijk vinden als de opdrachtgever het geleverde terug zou geven en de leverancier het geld. Dit zeg ik à titre personnel en niet als rechter. Al het andere is hoogst discutabel.’
De gedaagde laat ons weten dit ongepast te vinden: ‘Dan wordt het op de persoon gespeeld en daar heb ik niet om gevraagd. Hou het zakelijk. Het schept verwarring als de rechter iets op persoonlijke titel uit – moet ik hier al een uitspraak tussen zien? Dit vond ik op het randje.’
Beide partijen waarderen overigens de inzet van de rechter, de wijze waarop hij met hun zaak begaan is en het feit dat hij de zaak graag opgelost had gezien. Minder gelukkig zijn ze met de parkeerboete van 45 Euro die beiden inmiddels hebben ontvangen. De comparitie duurde bijna vier uur… Naarmate de behandeling van het geschil ter zitting vordert, verwachten justitiabelen dat de rechter actiever optreedt, dat hij zijn mening uitspreekt en knopen durft door te hakken, ten minste als de situatie zich daarvoor leent. Justitiabelen vinden het prettig wanneer de rechter de stand van zaken regelmatig samenvat. Door het samenvatten worden de hoofd- en bijzaken duidelijk, worden de feiten en juridische elementen geordend en de kern van het probleem onderkend. Partijen willen dat de rechter de punten op een rij zet, met elkaar in verband brengt en benadrukt wat hij belangrijk vindt. Goed werkt volgens de geïnterviewden ook wanneer de rechter in de vermelde belangen een rangorde aanbrengt en dit vervolgens bij de partijen controleert. Hierdoor krijgen de partijen een overzicht van de punten waarover wel of nog geen overeenstemming bestaat. Wat de taal betreft, vindt men het prettig wanneer de rechter de samenvatting neutraal formuleert, wanneer hij niemand beschuldigt, maar ook niet in eufemismen vervalt die de belangrijkste pijnpunten zouden kunnen toedekken.
100
Civiel: geschikte beslechting De onderhandelingsfase Uit de interviews blijkt dat justitiabelen niet alleen in de informatiefase, maar ook in de daarop volgende onderhandelingsfase van de rechter een besluitvaardig optreden verwachten. Het volgende voorbeeld betreft een zaak waarin eiser noch gedaagde kans zag om tijdens de zitting tot overeenstemming te komen. De partijen wisten uit het comparitievonnis dat de rechter een schikking zal beproeven. Hun standpunten in het geschil waren helder – maar lagen ver uit elkaar. Dat het de rechter lukte om in deze zaak een schikking te bereiken, heeft volgens beide partijen te maken met de durf van de rechter om mededelingen te doen die moeilijk of zelfs impopulair zijn. Door het optreden van de rechter konden de eiser en de gedaagde een kans op een schikking onderkennen en oppakken. De zaak betreft een verkeersaansprakelijkheidskwestie waar de gedaagde, een verzekeraar, een repeat player, bezwaar aantekent tegen het beschikbare oordeel van de arbeidsdeskundige en waar de eiser, onervaren met gerechtelijke procedures, maar al te graag van de zaak af wil. Om een indruk te geven van de actieve wijze waarmee de rechter de zaak leidde, geven we een fragment van deze zitting weer: Rechter tegen eiser: U zegt u zou van de zaak af willen? Eiser: De gevraagde inlichtingen zullen enige tijd vergen, men zou immers contact met eerdere werkgevers moeten leggen – en dit is een ingrijpend onderzoek. Rechter tegen eiser: Dit wilt u niet? Eiser: Bij voorkeur niet. Rechter: Het is moeilijk als u zo ver uit elkaar ligt. Rechter: Ik vind enkele bezwaren van de verzekeraar terecht. Enkele vragen zouden beter onderbouwd kunnen worden. Als u er vandaag niet uitkomt, de deskundigheid van de arbeidsdeskundige is niet betwist. Hij zou vragen nader moeten beantwoorden. Advocaat eiser: Mij bekruipt het gevoel dat de verzekeraar niet is te spreken over de uitkomst van het onderzoek. Een bereidheid om te regelen is er nooit geweest. Rechter: Ja, hoe wilt u verder gaan? Advocaat eiser: We willen graag handvatten krijgen om te regelen, uw inschatting over de uitgangspunten van het deskundigenbericht. Rechter: De belastbaarheid vóór en na het ongeval is niet concreet genoeg. Om daar concreet het bedrag aan te hangen zoals gevorderd, zou voor een vonnis te ruw zijn. De aangewezen weg is om aan de arbeidsdeskundige de vragen te stellen die thans nog niet beantwoord zijn. De eiser is nu vijf jaar bezig en u (gedaagde) wilt er ook van af. Ik denk wel dat er schade is, maar niet ter hoogte van het gevorderde 101
Sprekend de rechtbank bedrag. Zou u met mevrouw willen praten over een eventuele schikking in de zaak? Kunt u mevrouw iets bieden?
De zitting wordt geschorst. De rechter noemt meteen dat hij na deze zitting nog een zitting heeft en stelt voor dat de partijen 10 minuten lang aftasten, kijken of er überhaupt een basis voor een schikking is. Vijftien minuten later is men terug in de zittingszaal. Er is geen overeenstemming tussen de partijen bereikt. De rechter wil weten of er een basis is. De advocaat van eiser is bereid de rechter over de inhoud van de onderhandelingen op de hoogte te stellen. De advocate van gedaagde heeft hier geen bezwaar tegen. De ondergrens van eiser en de bovengrens van gedaagde worden genoemd. Rechter: Dat is toch niet zo gigantisch ver uit elkaar! Om daarover nog weer door te gaan… het duurt… Advocate eiser: Mijn cliënte heeft meer dan de helft ingeleverd! Rechter: Men is al 5 jaar bezig, daar komt nog veel tijd bij, dit is belastend onderzoek voor u. Rechter vs. gedaagde: Voor u betekent doorgaan tijd en geld en het risico dat het bedrag hoger wordt. Rechter: De eenvoudigste oplossing is: het verschil door midden hakken, dan bent u er beiden van af.
Beide partijen gaan hiermee akkoord. Uit het interview met de gedaagde blijkt deze positief over de voortvarende en effectieve manier waarop de rechter het geschil analyseerde, de vinger op de zere plek legde en tenslotte besluitvaardig hielp de knoop door te hakken. ‘Dat het deze rechter is gelukt, heeft alles te maken met het feit dat hij zeer betrokken was, heel direct vragen aan de partijen heeft gesteld, hele goede vragen heeft gesteld, de confrontatie niet uit de weg is gegaan, dat hij de partijen niet heeft gespaard, vervolgens heel goed naar de antwoorden heeft geluisterd en tenslotte een duidelijke mening gaf over de ingebrachte standpunten. Hij heeft globaal uiteengezet welke kant het op zal gaan. Het overeengekomen schikkingsbedrag is zeer bevredigend, maar hierop is de invloed van de rechter niet erg groot.’
Laat een rechter het initiatief voorafgaand aan de onderhandelingsfase vooral over aan partijen, dan beoordelen deze dit doorgaans minder positief. We kunnen naar aanleiding van meerdere interviews stellen dat rechterlijke
102
Civiel: geschikte beslechting lijdelijkheid door partijen niet op prijs wordt gesteld. Een voorbeeld ter illustratie. Het interview is afgenomen bij een eiser: ‘De rechter was een aardige man, begripvol, hij stelde netjes de vragen en liet je aan het woord, hij was beleefd. Ik heb geen ervaring met rechters en rechtspreken. Misschien zijn er rechters die wat doortastender zijn, zo in de zin van ‘tja, beste mensen, dit gaat zo niet opgelost worden.’ Want dat is wat ik had verwacht. De rechter had iets kunnen zeggen in de trant van ‘De discussie die er nu is, blijft. Het gaat tijd en geld kosten. Is dat de goede manier van doen? Ik heb erover nagedacht en mijn voorstel is …’. Maar ik weet niet of dat kan. Nu heeft de rechter ons de gang opgestuurd zonder enige druk, instructie, zeer vrijblijvend. Ik heb nu wel een katterig gevoel aan de zitting overgehouden. Is dit het nou? Er is niets gebeurd. De eigen standpunten zijn nog een keer weergegeven, nu nog gekleurder dan ze in de stukken staan. dat is teleurstellend. Dat schiet niet op. Er komt niets uit. Goed, één van de gedaagden was zonder advocaat verschenen. Merkwaardig. Of de gedaagde heeft het niet goed georganiseerd of de advocaat heeft steken laten vallen. Hier werd door de rechter wel erg soepel mee omgegaan. Het heeft mij een hele ochtend gekost.’
Aan de andere kant zijn partijen ook niet tevreden wanneer er erg veel druk wordt uitgeoefend om te schikken. Een partij, een zakenman die al vaker als gedaagde voor de rechter moest verschijnen, verwoordt dit als volgt: ‘Je proeft de overbelasting en de gehaastheid bij rechters. Dit zie je in de manier waarop ze een schikking willen bereiken. Soms word je wel drie keer de gang op gestuurd. En als de andere partij dan nog op de gang roept: ‘doe maar een bod’, dan is het net alsof ik op de markt sta, en dit wil ik niet. Als rechtzoekende word je de dupe hiervan. Schikken heeft niets meer te maken met het krijgen van een rechtvaardige beslissing. Je neemt een beslissing om te schikken niet op basis van je rechtsgevoel, maar om financiële redenen. Wie het geld heeft en de langere adem kan het zich permitteren om door te gaan met procederen. Wie de middelen heeft, heeft kansen.’
Een andere justitiabele formuleert dit nóg duidelijker: ‘De Nederlandse rechtspraak is geëindigd in een handje-klap. Bij een schikking heeft de rechter minder greep op de uitkomst van het conflict dan wanneer hij zelf vonnis zou wijzen. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van de bereikte oplossing.’
De justitiabelen waarderen een zekere mate van druk van de rechter, maar ook hier moet de rechter maat houden. Tevreden reacties horen we wanneer rechters creatief hebben geholpen met het zoeken naar mogelijke oplossingen voor de uiteenlopende belangen die aan de orde waren. Voor103
Sprekend de rechtbank beelden van (combinaties van) acties van de rechter die positief worden gewaardeerd, zijn:
▪
‘De rechter bevorderde een positieve houding doordat hij de mogelijkheid bood om emoties te ontladen, maar tegelijkertijd in staat bleek een zekere relativering in te brengen. Toen het erop aan kwam om aan het onderhandelen te denken, liet de rechter ons zien wat ons nog bond en niet wat ons verdeeld hield’; ‘De rechter nodigde ons uit, nee, legde ons op om ons over en weer in het perspectief van de tegenpartij te verplaatsen’; ‘De rechter heeft de standpunten van ons geherformuleerd. Dit was nodig toen mijn advocaat een opmerking gemaakt had die door de wederpartij kennelijk opgevat had kunnen worden als beschuldiging, als intimiderend. De rechter had waarschijnlijk een defensieve reactie van die partij voorzien, dat de tegenpartij met tegenbeschuldigingen of ander escalerend gedrag was komen opdagen. De kans om een schikking te bereiken was in dat geval uiterst gering geweest.’
▪ ▪
Partijen willen graag dat de rechter hen objectieve normen aanreikt, wanneer hij informatie geeft over de mogelijke uitkomst van de procedure en de kansen op succes voor beide partijen ten aanzien van de belangrijkste juridische geschilpunten, uitgaande van de ten tijde van de comparitie bekende gegevens, voorlegt: ‘De rechter heeft systematisch, stap voor stap, doorgenomen hoe de zaak beslist zal worden: welke vorderingen en verweren er waren en welke gevolgen die punten van het geschil hadden voor de uiteindelijke uitkomst.’
Een goed gemotiveerd voorlopig oordeel wordt dus op prijs gesteld. De partijen zouden het liefst het geschil opgelost willen zien, en dan natuurlijk bij voorkeur in hun voordeel, maar de meesten zijn realistisch genoeg en begrijpen dat deze verwachting niet reëel is: ‘Daarvoor zijn de fronten te verhard, maar ik verwacht wel dat hij het conflict uit de wereld kan helpen.’
Over de stijl van aanpak zijn de ondervraagden duidelijk. Routinematige aanpak valt slecht: ‘Ik zit met een ‘jammer-gevoel’. De comparitie kwam zeer routinematig over. Er zijn drie tot vier vragen gesteld, en dan ‘zoek het maar verder uit’. Het zal helaas zo in Nederland moeten. Er is tijdsdruk, er lopen veel zaken, dus gevoelsmatig kan ik dat volgen. Maar ik vraag me toch af of de rechter daadwerkelijk niet wat meer betrokken zou kunnen zijn. Ik had meer vragen 104
Civiel: geschikte beslechting verwacht, maar de rechter ging gedurende de zitting het dossier doorlezen, ten minste zo kwam het bij mij over. Hier word je de dupe van. En hij was wel erg afstandelijk, en dat zou anders kunnen.’
Lange monologen kunnen door partijen verkeerd worden geïnterpreteerd, zoals uit een voorbeeld blijkt, waarin objectief gezien beide partijen ongeveer even lang hun standpunten aan de rechter konden toelichten, maar de eisende partij duidelijk een andere beleving heeft van deze situatie. ‘Ik heb de indruk dat de rechter meer met de andere partij bezig was dan met mij. Hij heeft de gedaagde te lang aan het woord gelaten, en toen ik iets wilde zeggen, mocht dat niet. Ik zelf was maar zo kort aan het woord, en de tegenpartij begon over zakelijke problemen te praten.’
De civiele sector werkt niet met een vaste koppeling van een rechter aan een ‘dossier’, zoals dit bij de kantonsector en bij de strafsector het geval is. Dit verbaast de partijen, en zeker degenen onder hen die nog maar weinig ervaring met de rechtbank hebben. Zij geven aan te verwachten dat het beheer en de behandeling van hun zaak in de hand van één rechter zou liggen, dat wil zeggen dat één en dezelfde rechter het dossier vanaf het begin, het comparitievonnis, tot het einde, het eindvonnis, begeleidt. Wie ontdekt dat dit niet het geval was, kan hierop teleurgesteld reageren. Dat blijkt uit de volgende reactie van een eiser die het optreden van de verschillende rechters met elkaar vergelijkt: ‘Die rechter van toen vond ik soepeler, bij hem kon ik meer mijn verhaal doen. Deze rechter nu zei niet veel in tegenstelling tot de andere rechter. Die rechter vroeg toen of ik al een vergoeding had gehad, en dat is inmiddels een paar jaartjes geleden. Ik ben nu vier jaar bezig. Het is heel triest. Ik had echt een fellere rechter verwacht. Het ging ook heel anders dan de eerste keer. Het ging heel snel. Ik had verwacht dat de rechter pittiger zou zijn tegen de tegenpartij. De rechter ging ook niet in op details, ook niet op hoe het geschil ontstaan is. Hij heeft dan wel een mooie inleidende zin gehad, maar die is echt niet blijven hangen.’
Een vaste koppeling tussen dossier en rechter is in de praktijk niet altijd haalbaar. In een vergelijkbare zaak blijft de teleurstelling achterwege, misschien mede omdat de rechter bij de inleiding ter zitting de partijen met de volgende korte opmerking op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er een wisseling van rechters had plaatsgevonden: ‘De vorige procedures zijn behandeld door een collega rechter. U zult het met mij moeten doen in de komende hoop ik niet zo lange periode.’
105
Sprekend de rechtbank De procesplanningsfase Ook met betrekking tot de procesplanningsfase verwachten de justitiabelen actie van de rechter. Men wil bij het verlaten van het gerechtsgebouw weten waar men aan toe is. De rechterlijke activiteit loopt op dit punt sterk uiteen. De grootste vrijheid neemt een rechter-plaatsvervanger die in een vastgelopen zaak, waar de advocaten tijdens de zitting als kemphanen tegenover elkaar staan, de partijen erop attent maakt dat hun zaak misschien niet zo geschikt is voor een behandeling door de rechtbank. Hij noemt alternatieven, zoals een Stichting Geschillenoplossing voor Consumentenzaken – ‘daar beschikt men over meer kennis dan bij de rechtbank’ – , mediation of arbitrage. Te denken zou zijn aan een technische arbiter. ‘Partijen hebben iemand nodig die het begrijpt.’ Deze rechter meent dat alleen iemand die meer inzicht heeft de partijen verder kan helpen. ‘Buiten de rechtbank om gaat dit sneller en is het bovendien goedkoper. Op de rechtbank gaat het conflict over het algemeen verharden. Dan gaan de advocaten weer brieven schrijven.’ Hij voegt hieraan toe dat datgene wat hij net had gezegd eigenlijk raar is. Hij lijkt de rechtbank zelf buitenspel te zetten, doordat hij gebrek aan eigen kunnen had toegegeven. Ook geeft hij de partijen het advies om elkaar rechtstreeks te bellen. ‘Dat gaat soms veel sneller.’ De gedaagde geeft tijdens het interview aan deze opmerkingen goed gevonden te hebben. Hij heeft de eiser inmiddels al gebeld. Over het proces-verbaal maken partijen meer dan eens opmerkingen. Justitiabelen die geen ervaring hebben met de rechtbank vinden het bevreemdend dat er geen griffier tijdens de zitting aanwezig is, of in die gevallen waar de griffier wel aanwezig is, dat deze uit zich zelf niets opschrijft, maar er als een blok steen bijzit. De rechter is volgens hen wel voor een heel zware taak geplaatst: ‘Hij moet én de comparitie voorzitten én in aanwezigheid van partijen, advocaten en eventuele belangstellenden de verklaringen van de partijen aan de griffier dicteren en zorg dragen voor een volledig en sluitend proces-verbaal.’
of ‘Het is raar dat de rechter ook voor griffier moest spelen (de griffier was tijdens de bespreking niet aanwezig en de rechter maakte tijdens de zitting aantekeningen). Dat getuigt niet van professionaliteit. Het oogt toch wel archaïsch wat er nu gebeurt. Als ik mijn correspondentie zo zou moeten voeren, nou nee.’
Het dicteren van het proces-verbaal in aanwezigheid van partijen wordt hoger gewaardeerd dan wanneer dat in hun afwezigheid gebeurt. Partijen vinden het prettig om meteen in te grijpen en indien nodig verbeteringen of 106
Civiel: geschikte beslechting aanvullingen aan te brengen. Worden partijen door de rechter de gang opgestuurd, zonder opdracht om over een schikking na te denken, dus enkel opdat de rechter het proces-verbaal kan opmaken, dan wordt dat door de partijen geïnterpreteerd als onzekerheid aan de kant van de rechter. Biedt een rechter de partijen aan hun voorkeur uit te spreken ten aanzien van het tijdstip van het opmaken van het proces-verbaal, nu of na de comparitie, dan laat dat bij partijen een weifelende indruk achter. Over een al te beknopte inhoud van het proces-verbaal kunnen justitiabelen een duidelijke mening hebben: ‘Het was een lange bespreking geweest, en de duur van de schorsing was ook veel langer dan de rechter had aangekondigd. En toch staan er maar weinig punten op papier.’
Meestal leest de griffier het proces-verbaal voor. Sommige justitiabelen, vooral de ouderen onder hen, zouden het op prijs stellen het proces-verbaal uitgeprint te krijgen, om mee te kunnen lezen: ‘Het voorlezen ging wel erg snel. Ik had graag mee willen lezen. Thuis ontdekten we dat iets in het proces-verbaal stond, wat zo op de zitting helemaal niet was gezegd. Daar hebben we nu werk van moeten maken.’
Erg onprofessioneel en routineus vindt men die (buiten)griffier die bij het voorlezen van het proces-verbaal in plaats van de namen van de aanwezigen en het rekeningnummer ‘bla bla bla’ voorleest. 3.4.5 Tussenconclusie Uit de interviews blijkt dat de partijen de rechter niet alleen willen zien, maar ook willen horen omdat ze prima facie vertrouwen hebben in zijn onpartijdigheid en deskundigheid. Zij willen dus een inschatting betreffende de stand van zaken en verwachten van de rechter moed, durf, maar ook bezonnenheid en wijsheid om met behulp van de gepresenteerde feiten en de door de advocaat gegeven juridische informatie een soort sterkte/ zwakte-analyse aan te bieden. De teleurstelling bij justitiabelen is zichtbaar, wanneer een rechter voorafgaand aan de onderhandelingsfase niets laat horen, geen voorlopige schatting geeft van de situatie, geen indicatie over de positie waarin partijen verkeren. Ten aanzien van dit aspect willen partijen duidelijk geen lijdelijke, maar een actieve rechter. Luister je naar de partijen, dan mag de feitelijke betrokkenheid best ver gaan. Zeker wanneer het geschil in kaart is gebracht, kunnen partijen het niet plaatsen wanneer de rechter zich ineens terugtrekt en het veld (volledig) aan de partijen overlaat. Het domein van de rechter beperkt zich dus uit het perspectief van de justitiabelen niet tot het vaststellen van de feiten en de analyse van het 107
Sprekend de rechtbank geschil, maar strekt zich tevens uit tot het begin van de onderhandelingsfase. Kijk je naar twee mogelijke uitersten in rechterlijk gedrag, dan scoort in de onderhandelingsfase rechterlijk ‘activisme’ bij partijen opvallend hoger dan rechterlijke passiviteit. De praktijk is dus al veel meer gewend aan en afgestemd op een actievere rechter dan de theorie ons doet geloven. Zo valt op dat advocaten en partijen de rechter niet met een negatief oordeel confronteren wanneer hij zich (te) actief opstelt, terwijl ze dat wel doen bij een passieve opstelling. Kennelijk is de rechterlijke onafhankelijkheid en neutraliteit in dezen niet in het geding. De praktijk geeft eigenlijk al vorm aan een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om het geschil te beslechten.
3.5 Meningen van advocaten In het kader van het onderzoek zijn 16 advocaten geïnterviewd. De vragen werden gesteld naar aanleiding van de bijgewoonde comparitie. Zij hadden betrekking op de comparitie zelf, maar tijdens het gesprek werd – indien mogelijk – ook ingegaan op recente ontwikkelingen, op verwachtingen en teleurstellingen, etc. Hieronder volgen kort samengevat enkele opmerkingen. De opmerkingen betreffen achtereenvolgens het roulatiesysteem, de inrichting van de comparitie, waaronder het comparitievonnis, het beproeven van een schikking, het pleitverbod en het voorstellen van mediation, en de werkdruk op de rechtbank. 3.5.1 Het roulatiesysteem De algemene teneur van de reacties van de advocaten is dat men te spreken is over de wijze waarop rechters in de civiele sector van de rechtbank Utrecht hun werk uitvoeren. Dit neemt echter niet weg dat er naast die positieve waardering ook kritische kanttekeningen worden geplaatst. Een ervan betreft de bedrijfscultuur, de organisatie binnen de rechtbank, die mogelijkerwijs onvoorziene negatieve effecten kan hebben op de wijze waarop rechters zittingen leiden. Eén advocaat licht dit toe met de opmerking dat bij het vaststellen van de feiten en het beproeven van een schikking in een handelszaak uit de aard van de zaak immers andere rechterlijke competenties gevraagd worden dan bij het ondervragen van een verdachte in een strafzaak. Diverse advocaten vinden het spijtig dat rechters (zo snel) rouleren of doorstromen. Daardoor ontbreekt naar hun mening in de civiele sector een duidelijke en geconcentreerde kennis en ervaring, dit in tegenstelling tot de sector kanton.
108
Civiel: geschikte beslechting
‘Doordat de bezetting zo snel wijzigt, krijgen de rechters weinig gelegenheid om echt ervaring op te doen. Bij een ‘nieuwe’ rechter duurt een zitting vaak aanzienlijk langer, mede door gebrek aan kennis en ervaring. Dit werkt kostenverhogend, niet alleen voor de cliënten, maar zeker ook voor de rechtbank.’
3.5.2 De inrichting van de comparitie De meeste advocaten geven aan te weten waarover de comparitie zal gaan. Gewoonlijk mist men dan ook niet een nadere instructie in het comparitievonnis. Dit wordt pas anders als advocaten zich voor een ‘verrassing’ geplaatst zien. Als voorbeeld een zaak waarin de rechter een aanzienlijk deel van de zitting besteedt aan dat wat hij noemt ‘het kernpunt van het geschil’, te weten de bejegening tussen gedaagde en eiser ten tijde van het zich voordoen van het geschil. De gedaagde en zijn advocaat voelen zich overrompeld. Uit de stukken hebben ze niet opgemaakt en ook niet kunnen opmaken dat de rechter dit onderdeel zo belangrijk zou vinden: ‘In dit geval was het goed geweest wanneer de rechter in het comparitievonnis had aangegeven dat hij van plan was dit punt te bespreken.’
Bevat een vonnis wel een instructie, maar wordt deze per ongeluk niet in het dictum vastgelegd, dan kan dit vertragend werken, zoals uit het volgende voorbeeld blijkt. De rechtbank gaf in een lang slepende zaak met een dik dossier de gedaagde de opdracht om twee weken voorafgaande aan de comparitie een overzicht te sturen van de aflossing van een hypotheek. De gedaagde heeft dit niet gedaan, en zijn advocaat beweerde deze instructie niet te hebben gelezen. Het blijkt dat de instructie niet was ‘overgekomen’. Die stond immers niet in het dictum. De rechter bepaalt een nieuwe datum voor de voortzetting van de comparitie. De advocaat van de eiser ziet zijn cliënt de dupe van deze onnauwkeurigheid worden. Ook de routinematige uitdraai van comparitievonnissen zorgt volgens advocaten nog wel eens voor verrassingen, zoals in de situatie dat een eiser twee personen dagvaart. Dient een van de gedaagden een vordering in reconventie in, dan kan de advocaat van de tweede gedaagde uit het tussenvonnis opmaken dat zijn cliënt ook een vordering zou hebben ingediend, wat niet het geval is. Zijn reactie: ‘De mens wordt door de machine vervangen – ook op de rechtbank.’
109
Sprekend de rechtbank Over het algemeen werkt het nieuwe Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (2002) naar tevredenheid. Een enkele advocaat voegt zelfs de kwalificatie ‘heerlijk’ bij. De behandeling vindt nu geconcentreerder plaats en in de wijze waarop rechters de comparities indelen, zit een herkenbaar stramien. Deze betrekkelijke uniformiteit van de indeling wordt zeer gewaardeerd, te meer ook omdat rechters indien nodig hier soepel mee omgaan. De uniformiteit is geen keurslijf, maar een hulpmiddel. Advocaten weten waar ze aan toe zijn, kunnen hun cliënten hierop voorbereiden en staan wat dat betreft niet voor verrassingen. Wat de verschillen tussen de rechters betreft: die zijn er natuurlijk wel, maar ‘Elke vogel zingt zoals die gebekt is.’ Sfeerbepalend is volgens een van de advocaten de start van de bespreking. Meestal krijgt de eiser als eerste het woord. Wijkt men hiervan af en mag de advocaat van de eiser beginnen, dan wordt de sfeer formeel, en dit bevordert niet het beproeven van een schikking: ‘Je creëert meteen een sfeer van vragen stellen. Het kan nuttig zijn om aan het begin van een bespreking het verhaal te houden, ‘ontdaan van al het juridische gedoe’, gewoon om de feitelijkheden boven tafel te krijgen en weinig inhoudelijk juridische strijd te leveren. De rechter was echter niet sprankelend. Hij had wat meer initiatief kunnen tonen, had meer boven de partijen moeten staan, had meer moeten doorvragen, straalde geen sterke persoonlijkheid uit, was wat te weifelend: ‘zou in het kamertje hierover nadenken’. Hij was alles behalve pittig. Beter was geweest om partijen af te kappen, herhalingen te voorkomen, het proces beter te begeleiden.’
Een enkele keer klaagt een advocaat over het feit dat de rechter alleen de partijen laat praten. Andere advocaten vinden het juist prettig wanneer de rechter met de partijen communiceert en houden zich het liefst op de achtergrond. Wat het beproeven van een schikking betreft, is één opmerking van advocaten opvallend: rechters worden steeds duidelijker in het geven van een voorlopige inschatting van de situatie, en dat is goed, want je wilt weten waar je staat: ‘Omdat de rechter zijn juridische visie had neergelegd met alle mitsen en maren en alle denkbare voorbehouden, daarom is het gelukt om uit de impasse te komen.’
Is de houding van een rechter nogal ingetogen, dan wordt dit soms betreurd:
110
Civiel: geschikte beslechting
‘Mijn insteek was van begin af aan om de zaak te regelen gezien de gevoelige achtergrond van de zaak. Onder de dwingende ogen van de rechter had het misschien gekund – maar die ogen waren niet dwingend. Het lukte dus helaas niet.’
Advocaten vinden dat sommige rechters te weinig zicht hebben op het traject dat aan een zitting vooraf gaat, op de disputen die advocaten geregeld op kantoor meemaken: ‘Je hebt je cliënt op je kantoor uitgenodigd om de zitting voor te bespreken. Je informeert je cliënt over de mogelijkheid dat de rechter een schikking zal voorstellen. Hoe vaak je dan niet de zin hoort: ‘Ik wil niet schikken, maar ik wil een vonnis van de rechter.’ Dat geldt in nog sterkere mate voor het nieuwe fenomeen dat op de rechtbanken haar intrede houdt: mediation.’
Dit maakt de positie van advocaten er niet makkelijker op. Zeker in zaken die zich niet lenen voor het beproeven van een schikking, bijvoorbeeld omdat de aansprakelijkheid nog niet vastligt, kan het van wijsheid getuigen wanneer de rechter een schikkingspoging achterwege laat. Zeker ervaren advocaten proberen immers vooraf aan een procedure bij de rechter tot overeenstemming met elkaar te komen, zodat het zoeken naar een oplossing in der minne een gepasseerd station is. Je laat het over het algemeen niet op een procedure aankomen als een regeling tot de mogelijkheden had behoord: ‘Dit is anders wanneer je echt over aansprakelijkheid kunt praten. Dan kan het nuttig zijn dat een van de partijen van een rechter te horen krijgt: ‘Ik vind uw standpunt niet zo sterk. Als u met de procedure zou willen doorgaan, dan zal er wellicht een moeilijke bewijsopdracht voor u komen.’ Een dergelijke opmerking kan dan aanleiding zijn voor het beproeven van een schikking. In medische aansprakelijkheidskwesties kan dat echter niet. De rechter heeft immers geen medische kennis.’
Dat sommige rechters proberen de partijen (op een bijna drammerige manier) tot een schikking te bewegen, interpreteren sommige advocaten tegen de achtergrond van de achterstanden die de rechterlijke macht moet wegwerken. De rechtbank is immers gebaat bij een schikking omdat ze dan geen vonnissen hoeft te wijzen: ‘Maar als je met je cliënt hebt geconcludeerd dat betaling niet op zijn plaats is, de rechter blijft vervolgens druk op partijen uitoefenen, dan moet je als advocaat geen zwakte tonen. Wanneer een rechter echter probeert een schikking door te drammen, verliest hij uit het oog dat hij het is die het geschil moet oplossen. Bij een comparitie gaat het om de waarheidsvinding. Dan is er niet altijd plaats voor een 111
Sprekend de rechtbank schikking. De wet zegt trouwens een schikking ‘beproeven’ en niet een schikking ‘doordrukken’.’
Volgens een advocaat kan een rechter die een schikking wil bereiken beter geen vragen stellen die tot doel hebben de schuldvraag vast te stellen. Dit soort vragen sluit de communicatie af omdat de partijen dan defensief reageren: ‘Het stellen van vragen is een middel om partijen te helpen bij het zicht krijgen op hun belangen en het vinden van en komen tot een goede oplossing. Sommige rechters zijn bijzonder gedreven in het stellen van verschillende soorten vragen. Open vragen stellen ze allemaal, maar dat geeft soms te veel mogelijkheid om uit te wijden. Lastiger ligt het soms met vragen die de rechter zouden helpen om de reden van iemands stellingname te weten te komen of met confronterende vragen.’
In twee van de bijgewoonde comparities geven rechters de partijen de mogelijkheid om mediation in overweging te nemen. De advocaat in de eerste zaak vindt dat de rechter hierin te ver door is geschoten. Omdat in deze zaak al was aangedrongen op mediation, had het geen zin om tijdens de zitting nog eens drie kwartier hierop door te gaan, aldus de advocaat. Cliënten hebben immers niet altijd de durf om een voorstel van de rechter af te wijzen uit angst voor mogelijk negatieve gevolgen: ‘Mijn cliënt was werkelijk bang voor repercussies. Hoe zal de rechter reageren als je niet ingaat op zijn voorstel? Rechters zijn immers ook maar mensen. Als zij een bepaald idee hebben, merk je dat ze een vooroordeel hebben. Het voorstel heeft bovendien kostenverhogend gewerkt.’
Angst voor verlies van rechterlijke sympathie voelen advocaten soms ook ten aanzien van het proces-verbaal.: ‘Je durft niet veel opmerkingen te maken, wie weet welke gevolgen dat kan hebben. De schriftelijke samenvatting vind ik vaak te summier. Voor de cliënten is het lastig naar de inhoud van het proces-verbaal te luisteren, maar je wilt de griffier niet altijd onderbreken. Cliënten gaan ook meestal hun handtekening zetten zonder het stuk gelezen te hebben. Vreemd eigenlijk. Men durft hier kennelijk niet de tijd voor te nemen.’
In de tweede zaak waarin de rechter zich afvraagt of het een suggestie zou kunnen zijn om met een mediator verder te gaan, geeft de advocaat aan dat mediation een vervelende procedure is als ze niet lukt. Hij komt met een tegenvoorstel: hij verzoekt om het houden van een tweede comparitie onder
112
Civiel: geschikte beslechting leiding van dezelfde rechter. De advocaat laat weten tevreden te zijn dat de rechter hiertoe bereid is. 3.5.3 Pleitverbod? Over het in Utrecht toegepaste pleitverbod tijdens comparities lopen de meningen uiteen. Maar één advocaat zegt nadrukkelijk het pleitverbod een verbetering te vinden. Andere advocaten juichen het absolute verbod beduidend minder toe. Zij betreuren dat de ruimte om standpunten toe te lichten (te) sterk wordt beperkt. Helemaal niet te spreken is men wanneer een rechter geen enkele mogelijkheid biedt voor het inbrengen van de visie van de advocaat: ‘In dat geval eigent de rechter zich ten onrechte te veel macht toe. Het gevaar is dan niet denkbeeldig dat een zorgvuldige en eerlijke rechtsbedeling wordt opgeofferd aan snelheid, efficiency en effectiviteit. Proceseconomie dreigt het te winnen van kwaliteit.’
De kritische meningen van vier advocaten ter illustratie: ‘Jammer dat de pleitaantekeningen niet werden toegelaten. Het waren er maar twee A 4-tjes. Zeker wanneer je als eiser achter staat, en vanwege het deskundigenbericht is dat thans het geval, zou het fijn zijn geweest als je als eiser een pleitnotitie had kunnen overhandigen. Nu is er een proces-verbaal van amper een halve pagina.’
‘Jammer dat er in het geheel niet gepleit mag worden. Het voordragen van een korte notitie (15 – 20 minuten maximaal) die je op papier hebt voorbereid, zou prettig zijn. Vaak loopt de procedure al een tijdje, is men sinds de dagvaarding en de conclusie van antwoord weer een paar maanden verder, is er nieuwe jurisprudentie, het zou moeten mogen. In Amsterdam wordt het pleiten zelfs op prijs gesteld.’
‘Een absoluut verbod om te pleiten juich ik niet toe. Als een schikking mislukt is en er een vonnis moet komen, dan kan pleiten de snelheid van de afwikkeling bevorderen. Maar als je schikken tot het hoogste goed maakt, dan past het pleiten als een aanscherping van de standpunten hier niet bij.’
‘Het is erg jammer dat het pleiten absoluut verboden is tijdens een comparitie na antwoord. Er zijn situaties waardoor je de zaak geen recht doet met dit beleid. Een voorbeeld is wanneer de gedaagde een eis in reconventie heeft ingediend. Je krijgt vier weken de tijd voor het geven van een conclusie van antwoord in reconventie. Als gedaagde en eiser in reconventie heb je dan soms onvoldoende mogelijkheid 113
Sprekend de rechtbank om op dit antwoord te responderen. Vooral omdat rechters geneigd zijn om bij de behandeling van de zaak die dan inmiddels wat ingewikkelder is gaan liggen, bepaalde aspecten te benadrukken, bestaat de kans dat de rest onderbelicht blijft. Nu de advocaat geen recht meer heeft om te pleiten, zie je daardoor dat aspecten die wel belangrijk zijn, opeens niet meer meedoen. Natuurlijk zijn er tal van nadelen verbonden aan het pleiten, maar advocaten zitten er niet voor niets met ideeën voor een bepaalde zaak. Maar rechters sturen soms iets te ver, en dat kun je dan niet meer compenseren. Bij de Orde van Advocaten wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit van het pleiten. Er is een permanente educatie, in de beroepsopleiding wordt men getraind, dus de vrees van rechters voor de lang en slecht pleitende advocaat is niet geheel terecht. De kantonrechter beslist zelf of hij een pleidooi toestaat.’
3.5.4 Prestatiedruk op de rechtbank De prestatiedruk doet zich niet alleen voelen ten aanzien van het schikken. Zo zijn er nog maar weinig zaken die door de meervoudige kamer worden beslist. De meeste zaken beslist een enkelvoudige kamer. Hierover oordelen de advocaten minder positief. Het stelsel van de alleensprekende rechter is te ver doorgeslagen, waardoor er te weinig onderlinge controle plaatsvindt. Advocaten wijten deze werkwijze aan de prestatiedruk die ook in de gerechten is ingetreden: ‘Een zaak berecht krijgen door de meervoudige kamer gebeurt in de sector civiel nog maar bij hoge uitzondering. En het valt op dat de alleensprekende rechter zich in het merendeel van de gevallen na de schriftelijke ronde en een comparitie van partijen voldoende voorgelicht acht, dus geen tweede schriftelijke ronde gelast, maar meteen vonnis wijst. Dit kan ten koste gaan van een rechtvaardige behandeling, want de kans bestaat dat het vonnis niet helemaal op basis van de juiste feiten en omstandigheden rust.’
Er zijn advocaten die zich zorgen maken over de kwaliteit van de zittingen in de toekomst. Nu er veel zittingen zijn, dreigen ze tot een techniek te worden waarbij de rechter niet meer is dan een ‘werker aan de lopende band’ en waar het gevaar niet denkbeeldig is dat er een prijs moet worden betaald: de hoeveelheid zittingen kan ten koste gaan van de aandacht voor belangrijke waarden van de rechtsorde, zoals fairness, een eerlijk proces, het ideaal van integriteit. Ten aanzien van dit aspect menen advocaten dat rechters uitgeleverd zijn aan de heersende opvatting over prestatienormen. Deze opvatting past in het management- en bedrijfsleven, maar enkele advocaten vragen zich af of deze prestatienormen wel thuis horen in de rechtspraak:
114
Civiel: geschikte beslechting
‘Alles wordt opgeofferd aan de managementcultuur nieuwe stijl. Men moet de prestatiecontracten halen die de Raad voor de Rechtspraak aan de gerechten oplegt. De rechtbank is verworden tot een bedrijf waar het steeds meer gewoon wordt dat de rechter de advocaat vraagt om het alstublieft kort te willen houden, of erger nog of men zou willen afronden. Door deze opstelling is de bediening van de justitiabelen verslechterd. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een cliënt in een familiezaak wilde per se zijn zegje doen. Als advocaat heb ik geadviseerd om dit beter niet te doen, maar de cliënt wilde dit gezegd hebben. Ik heb die wens dus gehonoreerd en oogstte van de rechter de opmerking dat hij geen college wenste.’
De advocaat vertelt hierover een informele klacht bij de president te hebben ingediend. De rechter moet immers de tijd nemen om mensen hun verhaal te laten doen. De advocaat is ervan overtuigd dat de rechters zelf met deze werkstijl ook niet gelukkig zijn. Gebrekkige voorbereiding kán volgens enkele advocaten komen door tijdsdruk. In ieder geval leidt dit tot veel ongenoegens. Eén advocaat klaagt over de gebrekkige kennis en voorbereiding van de rechter: ‘Noch het financiële inzicht, noch de kennis van het dossier was er. Het was een typische ‘maandagochtend zaak’: de rechter was niet goed voorbereid. Een rechter moet van goeden huize komen, wil hij zich op zondag nog een keer in de stukken verdiepen. Ik had de verwachting dat de rechter een duidelijke mening zou geven. Dit was de enige manier geweest om de zaak een stapje verder te helpen. De wederpartij had de houding: de tijd is in ons voordeel. Maar mijn indruk is dat de rechter geen opening kon of wilde forceren. Hij was onvoldoende toegerust wat betreft het dossier, jaarstukken lezen en financieel inzicht. Verder had de rechter er meer op kunnen en moeten staan dat de partijen zelf toelichting gaven op de standpunten. Nu werd dit door ons advocaten gedaan. Dit was zeker een gemiste kans. Bovendien had de rechter meer nadruk kunnen leggen op datgene wat de partijen nog wel bindt. De rechter nodigde echt niet uit om tot een regeling te komen.’
De visie van de advocaat van de gedaagde staat hier tegenover. Volgens hem ligt de zaak zo ingewikkeld dat het de voorkeur verdient om het geschil door de filter van de advocaten aan de rechter voor te leggen. Dit zou de reden zijn dat tijdens de zitting voornamelijk de advocaten aan het woord zijn geweest. Rechters hebben volgens een andere advocaat weinig zicht op en weinig waardering voor het werk van advocaten:
115
Sprekend de rechtbank
‘Als je advocaat bent dan haal je eerst je klant door de mangel. Je moet praktisch zijn in dit vak. Er zijn gestructureerde en chaotische cliënten. En wat halen we een rotzooi van de rechter voorafgaand aan een zitting weg! Enkel door het aanbrengen van structuur in het oerwoud. Ook een advocaat zoekt zijn cliënten niet uit.’
3.6 Commentaar In dit hoofdstuk keken we naar de comparitie na antwoord. Wij probeerden een beeld te schetsen van dit type zitting en de communicatie over en weer tussen de rechters, justitiabelen en advocaten. Ook dit hoofdstuk sluiten we af met een korte samenvatting en enkele punten ter overweging. Achtereenvolgens richten we ons op nieuwe vaardigheden die van rechters worden gevraagd, de evaluaties van partijen en advocaten, het risico van ‘schikkingsdwang’, de positie van advocaten tijdens de comparitie en het onderwerp kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering. 3.6.1 Actieve rechters, luisterende rechters: nieuwe vaardigheden? Men kan rechters het voorschrift audi et alteram partem – hoor ook de andere kant – strikt zien naleven. Maar toch is dit niet altijd voldoende. Hoor en wederhoor heeft immers niet alleen betrekking op een eerlijke tijdsverdeling tussen de partijen. Het voorschrift is meer dan een formele spelregel. Het zegt – als het goed is – iets over de omgang van de rechter met de aanwezigen, namelijk dat hij respect dient te tonen ten opzichte van een ieder afzonderlijk. Is de ene partij bijvoorbeeld beter in staat om zich te uiten dan de andere dan is de kwaliteit van de aandacht die de rechter aan de partijen besteedt van groot belang. De rechter zal de partijen het gevoel moeten geven te streven naar gelijkwaardigheid. Bij het toepassen van het beginsel hoor en wederhoor spelen communicatieve ‘stijlen’ een grote rol. Er bestaan aanmerkelijke verschillen in rechterlijke stijlen en vaardigheden. De verschillen in optreden kunnen variëren van aan het begin zeggen: ‘ik bekijk deze zaak uitsluitend juridisch’ tot aan de andere kant: ‘hoe voelt u zich? Ik begrijp dat dit niet makkelijk voor u ligt.’ Met de wijze van optreden zet de rechter de toon en kan hij de zitting sterk beïnvloeden, en dat wederom kan de gang van het hele geding en mogelijk zelfs de uitkomst krachtig beïnvloeden. Sommige rechters hebben een rijk communicatief repertoire om een justitiabele uit een impasse te helpen. Zij kunnen bijvoorbeeld elegante formuleringen of een licht humoristische uitdrukking of zelfs een klein hoorcollege gebruiken om aan justitiabelen mede te delen hoe de zaak er voorstaat. Sommigen bieden justitiabelen een helpende hand, geven een tip, opperen een gedachte hoe 116
Civiel: geschikte beslechting justitiabelen de zaak zouden kunnen rechtzetten, of waar ze terecht zouden kunnen om het geschil buiten de rechtbank om op te lossen. Er zijn rechters die blijk geven van een zekere medemenselijkheid: ‘hoe komen we hieruit?’ En er zijn rechters bij wie een zeker optimisme aanwezig is. Het lijkt net alsof dit optimisme ook bij de partijen voor een dergelijke instelling zorgt, alsof optimisme besmettelijk is. Hetzelfde positieve effect zie je optreden wanneer de rechter bij de bespreking van het probleem de nadruk legt op de gemeenschappelijke basis en daarbij zichzelf inbrengt. Zo hoor je enkele rechters de wijvorm gebruiken en de aanwezigen aanspreken met ‘mensen’ in plaats van met ‘mevrouw’ of ‘meneer’. Een ander aspect van het beginsel hoor en wederhoor is de wijze waarop de rechter de zitting leidt. Zo zijn er verschillen op te merken in de wijze waarop de rechter dominant optreedt en een strakke regie voert, bijvoorbeeld in de wijze van vragen stellen, dingen niet toelaten of dingen afkappen. Er zijn dus verschillen wat betreft de sensibiliteit, van aan de ene kant het kijken naar de individuele trekken van het specifieke geval tot aan de andere kant het zoveel mogelijk buiten beschouwing laten van alle bijzondere kenmerken van partijen. Justitiabelen willen zich gehoord weten. Zij leggen hun zaak immers aan de rechter voor omdat ze wensen dat de rechter hen recht verschaft. Zij verwachten van de rechter dat deze goed luistert naar wat ze aan hem voorleggen, en daarna actief optreedt. Hij moet daarbij in staat zijn de juiste vragen te stellen om het geschil goed te kunnen analyseren. Bij onduidelijkheden dient hij door te blijven vragen. Justitiabelen komen wat dit aangaat met hoge verwachtingen naar de rechter en ze stellen hoge eisen aan hem, zowel wat betreft de inhoud van de vragen als ook de wijze waarop de vragen worden gesteld, waarop wordt gecommuniceerd. Veel ervaring is nodig opdat rechters hieraan kunnen voldoen, en tijdens comparities helderheid kunnen brengen in de soms nogal ingewikkelde feitencomplexen en deze op de juiste wijze juridisch kunnen analyseren. Dit veronderstelt ook sociale vaardigheden en een goed gevoel voor menselijke en maatschappelijke verhoudingen. Bij het stellen van vragen doen rechters die beschikken over een ruim arsenaal aan technieken in de enquêtekamer hier voordeel mee. Open vragen geven de gevraagde de gelegenheid om uit te wijden en geven de rechter aanvullende feitelijke informatie. Rechters stellen gesloten vragen om de aandacht van breedsprakige, dominante praters op één specifiek punt te richten. Na het geven van een samenvatting kan de rechter de par117
Sprekend de rechtbank tijen vragen of hij de essentie goed heeft begrepen, dit gebeurt via een vraag om bevestiging. In de praktijk laten rechters in de civiele sector een voorlopig oordeel veel vaker achterwege dan rechters in de kantonsector. In eenderde van de zittingen geeft de rechter een indicatie. Hij doet dat pas nadat hij gevraagd heeft of de partijen daar prijs op stellen, terwijl dit in de door ons bijgewoonde ontbindingszaken in de kantonsector in negentig procent van de zittingen wordt gedaan. Een van de oorzaken is van structurele aard en heeft te maken met het soort zitting: een verzoekschriftprocedure is minder formeel van karakter dan de dagvaardingsprocedure en kent minder formaliteiten (in het bijzonder wat het bewijs betreft) waardoor de kantonrechter zich meer kan permitteren. Een tweede reden betreft een cultuurkenmerk: het verschil tussen de sector kanton en de civiele sector. Van de vanouds meer pragmatisch ingestelde kantonrechter wordt verwacht dat hij (redelijk snel) knopen doorhakt. Hij onderscheidt zich hierin van de civiele rechter die een geschil al dan niet in de meervoudige kamer behandelt, en onder meer gebonden is aan strikte bewijsregels. Wij vinden het belangrijk dat rechters kennis hebben van de mogelijke oorzaken voor het achterwege laten van een voorlopig oordeel. Volgens ons bestaan er de volgende redenen voor het achterwege laten daarvan. Het is denkbaar dat de rechter het werkelijk nog niet weet. Zou het in dat geval niet beter zijn om justitiabelen deelgenoot te maken van het getob over de inschatting, dan om helemaal niets te zeggen? Het is echter ook mogelijk dat de rechter al een duidelijk oordeel heeft maar dit niet kan zeggen omdat hij dan een schikking onmogelijk maakt. Een derde reden zou de onervarenheid van de rechter kunnen zijn, waardoor hij zich niet waagt/kan wagen aan het geven van een inschatting.75 Een vierde reden zou kunnen zijn dat een rechter onvoldoende boven de zaak staat doordat hij zich te weinig in de zaak heeft kunnen verdiepen. Wat deze reden betreft, is vooral relevant dat rechters ad hoc inspringen voor een zieke collega. In de rechtbank geldt het adagium: annuleren doen we nooit. Geplande zittingen gaan in principe altijd door wat betekent dat collega-rechters belast kunnen worden met een comparitie waarvoor ze onvoldoende voorbereidingstijd hebben met alle gevolgen van dien voor de kennis van het dossier. In de zittingszaal kan in deze situatie de indruk ontstaan alsof de rechter niet ‘boven de materie’ staat. Voor de partijen pakt dit onbevredigend uit. Hun —– 75
Zie ook R.J. Verschoof, De praktijk van de comparitie na antwoord, in TREMA, oktober 2004, nr. 8, 340, waar een relatie wordt gesignaleerd tussen de mate van ervaring van rechters en de bereidheid een voorlopig oordeel te geven.
118
Civiel: geschikte beslechting verwachtingen worden tekort gedaan. Het is echter hun ‘day in court’, zij mogen aanspraak maken op een gedegen voorbereide rechter. Wij vragen ons daarom af of het bestaande beleid onverkort moet worden toegepast, zeker nu de comparitie een centrale positie in de civiele procedure heeft gekregen en er voor justitiabelen veel van afhangt. Doorgaan is dan in het belang van de rechtbank, maar niet (altijd) in het belang van de rechtzoekenden, en zeker niet in het belang van het vertrouwen in de rechtspraak. Rechters die comparities leiden, zijn geen gespecialiseerde rechters. Dit feit in combinatie met eventuele onervarenheid maakt dat het gevaar bestaat dat de comparitierechter in kennis onder moet doen van de gespecialiseerde advocaten. Het vertrouwen dat justitiabelen in de rechterlijke macht stellen, lijdt in deze constellatie dan schade wanneer de rechter niet of althans onvoldoende luistert naar de inbreng van partijen en hun advocaten, en hen op een weg wil manoeuvreren die door de aanwezigen niet wordt gewenst. 3.6.2 Evaluaties van partijen en advocaten: veel waardering, maar ook kritiek We hebben gezien dat in de civiele sector niet de rechters zelf de beslissing nemen of er een comparitie plaats zal vinden. In de rechtbank Utrecht gaan de meeste zaken door naar de comparitie na antwoord. Hier zitten ook zaken tussen waar bij nader inzien misschien een tweede schriftelijke ronde beter op zijn plaats was geweest, de comparitie een verspilling van tijd en energie van alle procespartijen is en niet die functie in het proces heeft die de wetgever haar heeft toebedeeld. Wij vragen ons af of bij juridisch en/of feitelijk complexe geschillen, zoals we die bijvoorbeeld zien op het terrein van het medische aansprakelijkheidsrecht, het niet de voorkeur zou verdienen om als principe vast te houden aan een tweede schriftelijke ronde alvorens de comparitie te gelasten. Tijdens de zitting heeft de professional, de rechter, een voorsprong: hij voert enkele gesprekken per week. Daardoor bestaat de kans dat hij al snel een standaardpraktijk ontwikkelt om deze gesprekken ‘af te wikkelen’. Hij kan zich van een jargon bedienen, hij kan beperkingen stellen aan de duur van de actie en de inbreng van de partijen, enz. Het risico van lopende band werk, van minder investeren in een gedegen voorbereiding, is dan niet denkbeeldig. Justitiabelen veroordelen gebrek aan (vak)kennis. Hoe is dit gevaar te voorkomen? Rechters wordt geadviseerd om zittingen van andere rechters bij te wonen. Zou het een idee zijn om hierbij niet alleen te denken aan het bijwonen van zittingen van collega’s uit de eigen sector maar dit ook sectoroverschrijdend bij de kantonsector of zelfs rechtbankoverschrijdend bij een andere rechtbank respectievelijk gerechtshof te doen? Meer 119
Sprekend de rechtbank dan één rechter laat tijdens het interview weten dat dit advies bij gebrek aan tijd helaas nauwelijks kan worden opgevolgd. Hier is de organisatie aan zet. 3.6.3 Het risico van ‘schikkingsdwang’ Niet alleen in theorie is het lijdelijkheidsbeginsel op de terugtocht, ook in de praktijk wordt de passieve, sfinxachtige rechter niet meer gewaardeerd. Opvallend is ons inziens vooral het feit dat justitiabelen én advocaten in de fase voorafgaand aan de onderhandelingen op de gang van de rechter verwachten dat deze zich in globale vorm uitlaat over de feitelijke en juridische grondslagen van het geding. Een rechter die de partijen zonder enig ‘houvast’ de gang opstuurt, scoort vooral bij justitiabelen minder hoog dan de rechter die dit wel aan partijen aanbiedt. Schikkingspogingen blijken immers zinloos te zijn wanneer partijen nog onvoldoende zicht hebben op de merites van de zaak, te weten het inzicht in de kernvraag van het geschil en het voorlopige oordeel van de rechter. In de beginfase van het proces zijn partijen vaak volkomen overtuigd van hun gelijk. Partijen krijgen pas tijdens de procedure voldoende zicht op de zwakke en sterke kanten van hun betoog en dat van hun tegenstrever, mits de rechter bereid is zich hierover uit te laten. Dientengevolge zijn zij pas op dat moment eventueel bereid water bij de wijn te doen. De autoriteit van de rechter zorgt voor een (natuurlijk) overwicht. Die speelt een rol bij het bereiken van een bemiddelingsresultaat. Bij een groot machtsverschil tussen de partijen is het beproeven van een schikking lastig. De rechter kan in dat geval alleen maar proberen een zeker machtsevenwicht tussen de partijen tot stand te brengen, maar dit vereist behoedzaam manoeuvreren van zijn kant. Hij moet voorkomen dat hij partij kiest en daardoor zijn onpartijdige positie verliest. Als de machtsbalans tussen de partijen te sterk verstoord is, zal een schikking niet gauw tot de mogelijkheid behoren. Schikking betreft vooral de beëindiging van het conflict, het geschil wordt daarbij doorgaans niet opgelost in de zin van dat de oorzaak is weggenomen. De schikking als zodanig doet weinig of niets om de vijandigheid tussen de partijen te reduceren. Het conflict wordt onder leiding van de rechter op het juridische niveau tot een oplossing gebracht, op het buitenjuridische vlak kan het meningsverschil tussen de partijen blijven bestaan. Misschien zal een rechter wel eens een verzoeningspoging ondernemen om een gesprek tussen de in conflict zijnde partijen op gang te brengen. Misschien lukt het de rechter om de partijen zover te krijgen dat ze de argumenten van de tegenpartij het overpeinzen waard vinden en er iets van 120
Civiel: geschikte beslechting leren. In dat geval treedt de rechter op als katalysator van het onderhandelingsproces. 3.6.4 Advocaten buiten spel? Onder het huidige wettelijke regime is het recht op pleidooi sterk ingeperkt. In principe is er geen recht meer op een pleidooi nadat er een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden en partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunten toe te lichten. De wetgever wil onredelijke vertraging immers zo veel mogelijk voorkomen. De rechtbank Utrecht biedt advocaten tijdens een comparitie geen gelegenheid om een pleitnotitie te overleggen. Met andere woorden: juridisch-technische aspecten kunnen alleen nog mondeling aan de orde worden gesteld. In de meeste situaties, echter niet in alle gevallen, zal men hiermee kunnen volstaan. Is comparitie wel een voldoende alternatief voor het recht op pleidooi en of is het absolute verbod in de civiele sector niet een overreactie? 3.6.5 Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering Case-management De mate van betrokkenheid van de rechter kan mede van invloed zijn op de effectiviteit van de comparitie. Ons inziens draagt een systeem van één vaste rechter, de zaaksrechter, die vanaf de introductie van een zaak voor de inhoudelijke behandeling van de zaak verantwoordelijk is, ertoe bij dat partijen zich coöperatief zullen opstellen. Rechtspraak is – zoals we al eerder stelden – macht uitoefenen volgens bestaande regels. De ‘eerstverantwoordelijke’ rechter kan zijn gedachten bepalen over de zaak, stelt de agenda voor de comparitie op en kan zijn gedachten vervolgens tijdens de comparitie verder exploreren. Het proces krijgt daardoor meer het karakter van een deliberatie tussen de partijen en hún rechter, dan van een procedure waarin partijen en rechter standpunten uitwisselen. Het proces wordt dan meer een vorm van dienstverlening die aan de rechtzoekenden een weg moet bieden voor de oplossing van hun geschil. Het managen van het individuele geschil, ‘case-management’, is een voorwaarde om op een gedegen wijze inhoudelijk met de geschilbeslechting aan de slag te kunnen gaan. Roulatiesysteem Bij het roulatiesysteem dat de rechtbank hanteert plaatsen we kanttekeningen. Door (het snelle) rouleren gaat kennis en ervaring verloren, zoals in het geval dat een rechter belast was bij de comparitie, maar vervolgens wegens overplaatsing niet meer betrokken kan worden bij het wijzen van 121
Sprekend de rechtbank vonnis, maar het doet ook het afbreuk aan de opbouw van kennis en vaardigheid en daarmee van ervaring van (jonge) rechters (Hendrikse, 2004: 12).76 Rechters in de civiele sector ervaren het ritme waarin gerouleerd wordt, als krap. Inwerken in een sector kost tijd. Het zich thuis voelen is niet alleen inhoudelijk van belang, maar ook wat betreft de cultuur. Een verandering na ongeveer zes jaar in plaats van de huidige drie tot vier jaar zou wenselijk zijn. Organisatiekenmerken Niet alleen de klanten van de rechtbank, justitiabelen en hun advocaten, worden door de institutie in een bepaalde rol geplaatst, het systeem oefent zijn macht ook uit op de rechters zelf. Kostenbesparing en doelmatigheid zijn begrippen die niet meer weg te denken zijn. Van rechters wordt verwacht dat ze zich enigszins gedisciplineerd aan de regels houden die de rechtbank aan hen heeft opgelegd. Rechters werken steeds meer aan de hand van richtlijnen. Dit leidt tot meer uniformiteit op het gevaar af dat er een keurslijf ontstaat. Rechters moeten niet alleen kwalitatieve, maar ook kwantitatieve prestaties leveren. Dit houdt in dat ze het aantal uitspraken in de gaten houden, dat ze voortvarend de taken uitvoeren, efficiënt een oordeel vormen en samenwerken binnen de rechterlijke colleges. Van rechters wordt verwacht dat ze hierin een balans weten te vinden. Een gevolg hiervan is de werkwijze rondom het comparitievonnis: de rechter in de civiele sector wijst dit vonnis niet zelf. Een hoger schikkingspercentage past eveneens beter in dat beeld dan een hoger aantal gewezen vonnissen. Dit heeft zijn gevolgen in de zittingszaal. Rechters zullen ook dan proberen zaken met een schikking te beëindigen, wanneer de kans hiervoor eigenlijk niet aanwezig is.
—– 76
De auteur meent dat er eigenlijk continue kapitaalvernietiging plaatsvindt: een net opgeleide specialist moet in een andere sector weer van voren af aan beginnen.
122
4
Beleefd strafrecht
4.1 Inleiding 4.1.1 Strafrecht: ontwikkelingen en debat Er is veel onzeker in het recht, maar niet onzeker is waar de meeste aandacht van het grote publiek naar uitgaat. Dat is al vanouds naar het strafrecht, een rechtsgebied en praktijk die veel mensen klaarblijkelijk fascineren. Terwijl de kantonrechtspraak en de civiele comparities zich meestal in betrekkelijke stilte en in en zekere vertrouwelijkheid afspelen – we zagen immers dat het openbaarheidsbeginsel bij die zittingen nauwelijks werkt – is het in en om het strafrecht vaak roerig. Strafrechtelijke thema’s zijn onderhevig aan publiek debat en er is grote publieke belangstelling voor. Toch kennen de meeste mensen het strafproces niet uit eigen ervaring, want uit recent onderzoek blijkt dat iets meer dan 20% van de Nederlanders ooit een openbare strafzitting heeft bezocht (Malsch en Nijboer, 2005). Een grote meerderheid kent het strafrecht indirect: via de media of van horen zeggen. Als men zelf met politie of justitie ‘in aanraking komt’ gaat het meestal om de administratieve afhandeling door politie of justitie van een vaak voorkomende (verkeers)overtreding of om aangifte van (fietsen-) diefstal of woninginbraak. Het beeld van het strafrecht in de media wordt doorgaans bepaald door afschuwelijke incidenten (zoals geweldsmisdrijven door een ontsnapte tbs’er), door grote strafzaken, door al dan niet vermeende misslagen van het OM of door ‘omstreden’ uitspraken van de rechter. Het debat over strafrecht is vooral in de afgelopen jaren doordrenkt geraakt met emoties en veel is omstreden. De heersende mening lijkt dat het strafrecht (nog) verder moet worden aangescherpt. Het is waarschijnlijk niet overdreven om te stellen dat een nieuw soort ‘politieke correctheid’ is ontstaan: veiligheid is de basiswaarde en de ‘criminele politiek’ moet daarop worden afgestemd (Boutellier, 2002). Bij alle verschil van mening lijkt er bovendien wel overeenstemming te bestaan over een tweetal veranderingen in de laatste decennia, al loopt de beoordeling van die veranderingen uiteen. (1) Er is een serieus criminaliteitsprobleem Vanaf de jaren zestig en zeventig is de vermogens- en geweldscriminaliteit in Nederland sterk toegenomen, al lijkt deze zich de laatste jaren op enkele gebieden te stabiliseren. Terwijl een criminoloog rond 1970 degenen die 125
Sprekend de rechtbank zich zorgen maakten over de misdaad nog kon aanraden een andere ochtendkrant te lezen, is dat anno 2005 geen begaanbare weg meer. Alle media berichten uitgebreid, onbewimpeld en bezorgd over crimineel gedrag en er is vrijwel niemand meer te vinden die dit sociale probleem bagatelliseert. Er is sprake van meer georganiseerde criminaliteit dan vroeger (drugshandel, mensensmokkel) en de misdaadcijfers in bepaalde allochtone minderheidsgroeperingen zijn hoog en zorgelijk (zie: Ippel 2002 B, Bovenkerk e.a 2003 en recent Werdmölder 2005). De klantenkring van de Utrechtse strafsector bestaat dan ook voor een groot deel uit mensen uit die minderheidsgroepen. (2) Er is intensivering en verharding van de strafrechtspleging Hoewel bij heel wat burgers het idee leeft dat de Nederlandse strafrechtspleging te ‘soft’ is, wijzen veel objectieve indicatoren er op dat dit niet langer het geval is. Een trendbreuk kwam waarschijnlijk al rond 1985 tot stand bij de publicatie van het justitiële beleidsplan ‘Samenleving en criminaliteit’. Uit de statistieken komt naar voren dat strafrechters meer en strenger zijn gaan straffen, er kwamen nieuwe strafrechtelijke opsporingsmethoden en nieuwe strafbaarstellingen deden hun intrede (bijv. stalking en bezit van kinderporno). De gevangeniscapaciteit is – voor Nederlandse begrippen – snel en fors uitgebreid: in 1970 waren er 3000 cellen, in 1980 waren dat er 4000 en in 2005 zijn dat er bijna 16.000 (waarbij bedacht moet worden dat het aantal cellen in de eeuw tussen 1870 en 1970 steeds rond de 3000 schommelde). Naast een verdieping van het strafrecht is er al langere tijd een verbreding van de strafrechtspleging gaande. Strafrechtelijke middelen worden ingezet om bestuursrechtelijke regelgeving krachtdadig te ondersteunen: er is sprake van een duidelijke groei van het bestuursstrafrecht. Vergeleken met andere Europese landen is de Nederlandse strafrechtspleging inmiddels als tamelijk streng te karakteriseren. Belangrijk is wel vast te stellen dat het vertrouwen in de rechterlijke macht nog steeds relatief groot is, al is er in de afgelopen jaren sprake van een lichte afname (Van de Meer, 2004). 4.1.2 De context van het strafproces Om inhoud en vorm van de in dit hoofdstuk centraal staande strafzittingen te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om kort in te gaan op de karakteristieken van het Nederlandse straf(proces)recht en op de aan de openbare zitting voorafgaande fasen. Vergeleken met de geschillen bij de kantonrechter (hoofdstuk 2) of bij de civiele comparitierechter (hoofdstuk 3) heeft een strafzaak die bij de rechter komt meestal al een lange weg afgelegd door het 126
Beleefd strafrecht strafrechtssysteem. De strafrechtspleging heeft sterker een systeemkarakter dan andere rechtsgebieden (Enschede en Bosch, 2005) en in de ‘strafrechtsketen’ zitten allerlei selectiemechanismen. Een strafzaak begint doorgaans met opsporingsactiviteit door de politie, die eigen onderzoek verricht of een aangifte natrekt. Zoals bekend leiden lang niet alle door de politie geconstateerde inbreuken op de strafwet tot nadere opsporingsacties: wie een bon krijgt en de bekeuring betaalt, zal niet met verdere stappen worden geconfronteerd. Soms zal de politie ook volstaan met een waarschuwing of een indringend gesprek. Zoals we in hoofdstuk 2 (Mulder-zittingen) zagen is – voornamelijk vanwege efficiency-overwegingen – de afhandeling van frequent voorkomende verkeersovertredingen overgeheveld van het strafrecht naar het bestuursrecht, waarbij de justitiabele zelf het initiatief tot bezwaar of beroep moet nemen. De zaken die de politie doorstuurt naar het Openbaar Ministerie – de publieke instantie die de politie in de strafrechtelijke handhaving aanstuurt – worden daar opnieuw onderzocht en gewogen. Het OM heeft geen verplichting om de ontvangen zaken aan de rechter voorleggen. In een (groot) aantal gevallen wordt aan de regelovertreder een transactie aangeboden en ook heeft het OM de bevoegdheid om van verdere vervolging af te zien. Op grond van het opportuniteitsbeginsel kan het OM zaken seponeren, bijvoorbeeld wanneer er te weinig bewijs is, maar in een aantal gevallen ook uit beleidsoverwegingen. De Officieren van Justitie dienen daarbij in beginsel de vervolgingsrichtlijnen van hogerhand (vastgesteld door het College van procureurs-generaal) in acht te nemen, maar er blijft een zekere beleidsvrijheid bestaan. Het sepot kan ook onder voorwaarden geschieden. Ook het OM selecteert en schift dus het zaaksaanbod en de stelregel is dat geen ‘kansloze zaken’ aan de rechter worden voorgelegd. Alleen de zaken die keihard zijn en door het OM zijn voorgebakken, vinden de weg naar de rechter. De selectie is sterk merkbaar in de uiteindelijke uitkomst van het strafproces: in zo’n 90% van de strafzaken komt de rechter tot een veroordelend vonnis. Tijdens het voorbereidend onderzoek worden getuigen gehoord, wordt nader forensisch onderzoek gedaan en wordt ook anderszins bewijsmateriaal verzameld. Bij zwaardere delicten verblijven verdachten vaak in voorlopige hechtenis. Getuigen worden in de regel ook tijdens de fase voorafgaand aan de openbare zitting bij de onderzoeksrechter – de rechter-commissaris – gehoord. Relevant voor het vervolg van dit hoofdstuk is dat al deze opsporings- en vervolgingsactiviteiten neerslaan in het schriftelijk dossier, dat de rechters 127
Sprekend de rechtbank voorafgaand aan de zittingen op hun bureau krijgen en bestuderen. Tijdens het voorbereidend onderzoek wordt zo de strafzaak als het ware ‘panklaar voor de zitting’ gemaakt (Frid, 1982). Bij politierechterzittingen is dit dossier meestal niet zo dik, maar bij ingewikkelder strafzaken kan het gaan om een imposante reeks ordners. De arbeidsintensieve schriftelijke voorbereiding van de zittingen slokt dan ook het leeuwendeel van de tijd van de strafrechter op. Deze intensieve schriftelijke voorbereiding en de onderzoeksstappen die aan de openbare zitting voorafgaan stempelen de praktijk van het Nederlandse strafproces in hoge mate. Dat is een voorname reden dat de gang van zaken tijdens dit strafproces sterk afwijkt van het ‘adversarial trial’ uit de Angelsaksische rechtscultuur, waarin getuigen in het openbaar worden ondervraagd en al het bewijsmateriaal tijdens de zitting wordt getoetst. In Nederland toetsen we op een andere manier. In juridische hand- en leerboeken wordt het Nederlandse strafprocesrecht wel als ‘gematigd accusatoir’ getypeerd. In de niet-openbare pre-processuele fase is de verdachte nog vooral ‘voorwerp van onderzoek’ maar in het eind-onderzoek ter terechtzitting moet hij als volwaardige procespartij kunnen optreden. Rechtsbijstand is daarbij belangrijk. Bij zwaardere delicten krijgt de verdachte een raadsman toegevoegd. Het hier kort aangeduide strafprocessuele stramien maakt duidelijk dat er gemakkelijk een spanningsverhouding kan ontstaan tussen strafrechtelijke en strafvorderlijke principes, en de praktijk. Die strafrechtelijke beginselen houden bijvoorbeeld in dat iemand onschuldig wordt gehouden tot in rechte het tegendeel blijkt (onschuldpresumptie), dat hij niet verplicht is aan de eigen veroordeling mee te werken (nemo-teneturbeginsel) en dat tijdens het strafproces gelijke kansen dienen te bestaan (interne openbaarheid, fair trial en ‘equality of arms’). Omdat tijdens de voorfase(n) een serie selectiemomenten voor een sterke filterwerking zorgen, is duidelijk dat de vervolgende instantie (OM) zeer sterke indicaties heeft dat de verdachte veroordeeld zou dienen te worden. Om het huiselijk te zeggen: de zaak is ‘voorgekookt’. In een befaamd artikel uit 1968 heeft Herbert Packer het begrippenpaar ‘crime control’ en ‘due process’ geïntroduceerd. Deze hoofdmotieven van de strafrechtspleging staan in een spanningsverhouding tot elkaar, maar vormen ook de uiteinden van een continuüm. De gedachte van ‘due process’ – een eerlijke, op tegenspraak gevoerde contradictoire procedure, met rechten voor verdachte en verdediging, met zo veel mogelijk ‘equality of arms’ – is 128
Beleefd strafrecht in de juridische wereld vanaf de jaren zeventig van de 20e eeuw sterk aangeslagen. Het accent op eisen van ‘fair trial’ en de opvatting van strafrecht als ‘controle op de controle’ werd voor het eerst krachtig verkondigd door Peters in 1972 en later werd dit gedachtegoed gevoed door de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Brants, 1999). In ieder geval is er een aantal redenen te noemen die het aannemelijk maken dat een volledige toepassing van het ‘due process-beginsel’ in de wereld van alledag moeilijk voorstelbaar is. In de eerste plaats worden juridische instanties in de eerste lijn geconfronteerd met een tamelijk hoge werkdruk en ‘case-load’. Daardoor neemt de werking van het rechterlijk apparaat onontkoombaar de karakteristieken over van een bureaucratische organisatie waarin in beperkte tijd aan de hand van strakke richtlijnen moet worden geopereerd. Terwijl hogere gerechten, eveneens een feitenrechterlijke instantie, de juridisch ingewikkelder gevallen krijgen voorgelegd, is eerste aanleg-rechtspraak in verreweg de meeste gevallen met name sterk feitelijk van karakter. Dit type dienstverlening is wel getypeerd als een liberal bureaucracy: liberale beginselen en waarden spelen op de achtergrond wel een rol, maar ze komen in de praktijk slechts zelden pregnant naar voren. Ook in de Verenigde Staten wordt de strafrechtspraak in feite veel meer bepaald door routinematige ‘plea bargaining’ dan door het van de tv bekende ‘full trial’. In de tweede plaats heeft een criticus van Packer’s artikel er op gewezen dat in bepaalde gevallen een derde model van strafrechtelijke aanpak opduikt, een benadering die het family model wordt gedoopt. Wanneer het om kinderen en jongeren of om verstandelijk gehandicapte en psychisch gestoorde verdachten gaat, staat vaak de poging om een sociaal en humanitair verantwoorde oplossing te bereiken voorop en gaat het zeker niet primair om strafrechtelijke sanctionering. Ook tijdens onze eigen observaties van strafzittingen maakten wij het regelmatig mee dat een strafzitting als het ware transformeerde tot een ‘sociaal discours’ gericht op een zo acceptabel mogelijke oplossing binnen deze relationele probleemsituatie. In de derde plaats is het werk van de strafsector – zoals we zagen – sterker ‘organisatorisch’ ingebed en ingeweven in het hele stelsel van de strafrechtspleging, de strafrechtsketen. De strafsector krijgt de zaken aangeleverd door politie en Openbaar Ministerie en de daar werkzame mensen hebben niet direct invloed op de daar plaatsvindende beslissings- en selectieprocessen. Maar niet alleen op de voorfase hebben de rechters geen greep, ook het 129
Sprekend de rechtbank natraject (de executie van de straf, de behandeling of hulpverlening) onttrekt zich aan het zicht en de zeggingsmacht van de rechter die in het individuele geval uitspraak doet. Tenslotte moet nog eens gewezen worden op de kwantitatieve uitbreiding van het Nederlandse strafrechtsapparaat en de drastische verschuiving in maatschappelijke opvattingen vergeleken met 20, 25 jaar geleden. Er is onmiskenbaar een tendens in de richting van meer ‘crime control’. Behalve de al eerder genoemde manifestaties van deze verschuiving valt te wijzen op het sterk gegroeide aantal veroordelingen tot levenslange gevangenisstraf, de aanvaarding van ‘levenslange’ tbs op zogenaamde ‘long-stay’-afdelingen en de recente invoering van de Instelling voor Stelselmatige Daders, die soulaas zou moeten bieden voor onverbeterlijke veelplegers (maar ook door Utrechtse rechters sterk wordt gekritiseerd; zie: Van Beek, 2005; Langelaan, 2005). Al de vier genoemde factoren maken het aannemelijk dat het idee van een ‘volledig, open en eerlijk proces’ in de werkelijkheid van alledag onder druk staat, dat strafrechtspraak sterk crime-control wordt. Wanneer het echter zo is dat de justitiabelen werkelijk geen kans meer maken, en dus niet hun ‘day in court’ hebben, blijft er van het traditionele idee van een rechtsgeding (Cleiren, 2001) nauwelijks of niets meer over. Het staat te bezien hoe dit in Utrecht toegaat.
4.2 De strafsector als werkvloer: het beeld van binnenuit In de Utrechtse strafsector zijn 35 rechters werkzaam (31 FTE), die ondersteund worden door en samenwerken met een kleine 70 gerechtsambtenaren. In 2004 werden 830 Meervoudige Kamer-zaken afgerond en 8400 keer deed de alleensprekende rechter in een Politierechterzitting uitspraak. De verhouding tussen het aantal MK- en Politierechterzittingen is 1 op 10, en dat is overeenkomstig de door de Raad voor de Rechtspraak gehanteerde richtlijnen. Hiernaast zijn de medewerkers van de strafsector verantwoordelijk voor 5600 ‘overige afdoeningen’, zoals Raadkamerbeschikkingen en rekesten. Ook verzorgt de strafsector 700 jeugdstraf-zaken en neemt de strafsector ook zo’n 12000 kanton-strafzaken (overtredingen) voor haar rekening. Per rechter komt dit neer op vele honderden kleine en grote strafzaken per jaar. Het Jaarverslag 2004 van de Utrechtse rechtbank besluit het korte hoofdstuk over de strafsector in majeur: 130
Beleefd strafrecht ‘De resultaten op deze drie thema’s, bewustzijn van de buitenwereld, omgaan met de grotere maatschappelijke druk en het leveren van de gewenste productie, maakten 2004 tot een geslaagd jaar voor de sector strafrecht’.
Uit de vele gesprekken die we voerden komt het beeld naar voren dat de rechtbank in de afgelopen twee decennia in veel opzichten een ‘normalere organisatie’ is geworden. De traditionele afstandelijke, hiërarchische verhoudingen, de vormelijke omgang, het thuiswerken: het zijn verschijnselen die verdwenen zijn. De rechters vinden van zichzelf dat ze uit de ivoren toren zijn gekomen en ‘midden in de samenleving staan’. Er is een betere onderlinge samenwerking ontstaan – rechters en ondersteunend personeel werken in drie teams samen – en de arbeidsverhoudingen lijken over het algemeen bevredigend te zijn. Alle leidinggevenden (sectorvoorzitter en teamleiders) zijn vrouw en zij zeggen dat een goed personeelsbeleid van groot belang is. In de herfst van 2004 hielden we 12 interviews met Utrechtse strafrechters en met een ex-strafrechter die nu bij de civiele sector werkt. Van de 13 geïnterviewde rechters waren er 9 vrouw en 4 man. 4.2.1 Werk als strafrechter Op de vraag hoe de rechters hun werk beoordelen, kwam een opvallend positief beeld naar voren. Regelmatig gebruikte men superlatieven als ‘fantastisch’, ‘verrukkelijk’ en ‘heel leuk’. Terwijl onze veronderstellingvooraf was dat strafrechtsbeoefenaren tamelijk tobberig zouden zijn, bleek dat – zeker in eerste instantie – niet het geval te zijn. Een jonge rechter merkte op: ‘Zaak gedaan, getob afgelopen’. Bijna zonder uitzonderingen verzekerden de gesprekspartners ‘dat ze van hun werk niet wakker liggen’. Wie zich de treurigheid van het strafrecht te veel aantrekt, is op den duur niet geschikt om dit soort werk te doen: ‘Een chirurg kan natuurlijk ook niet steeds naast het ziekbed van een patiënt staan huilen’. Deze vergelijking met de medische professie duikt vaker op. Van een professional-in-de-frontlinie mag verwacht worden dat zij of hij afstand – professionele distantie – kan bewaren. Eén rechter vermoedt dat degenen die dat niet kunnen daarom uitwijken naar een andere sector of naar ander werk, waar zij hun werk meer uit de wind kunnen doen. Volgens deze rechter kan het werk in de strafsector worden vergeleken met een snelkookpan, terwijl veel werk in de civiele sector het karakter van een sudderpot heeft. Vanwege de werkdruk moet een strafrechter flexibel en stressbestendig zijn. Terwijl de civiele sector van oudsher het domein voor puzze131
Sprekend de rechtbank laars was, moet een strafrechter krachtdadig kunnen beslissen, snel knopen kunnen doorhakken. Bij doorvragen blijkt de charme van het werk als strafrechter voor velen de kennismaking met de zeer uiteenlopende, fascinerende verhalen waarmee men dagelijks te maken krijgt. Regelmatig blijkt de werkelijkheid anders te liggen dan de impressie die men uit het dossier had opgedaan. De betrokkenheid is direct, want de rechter is degene die oordeelt: ‘Je hebt in dit werk niet alleen inspraak, zoals een Officier van Justitie, maar je zult ook uitspraak moeten doen’. Een vrouwelijke rechter weet van zichzelf dat ze ‘concrete en harde deadlines’ nodig heeft: het telkens nieuwe zaaksaanbod zorgt daar vanzelf voor. Enkele anderen vinden vooral de ‘toetsende en controlerende rol’ van de strafrechter belangrijk én aantrekkelijk: ‘Als strafrechter zit je middenin het spanningsveld tussen overheid en burger. Door daarin onafhankelijk en zorgvuldig te opereren, heb je meerwaarde. Zeker als het overheidsbeleid strenger wordt, krijgt die toetsende rol meer gewicht. In de civiele sector en ook in het bestuursrecht had ik af en toe het gevoel: wat voeg ik hieraan toe? Die toegevoegde waarde voel ik wel als strafrechter’.
In het algemeen tonen de rechters zich tevreden over de werksfeer en over de huidige organisatiecultuur. Er is vrij veel informeel contact: ‘Het is gezellig en functioneel om regelmatig bij elkaar binnen te lopen’. Men is haast unaniem van mening dat de praktische organisatie rond het rechterswerk de afgelopen tien jaar sterk is verbeterd. Een mannelijke rechter die, na lang in overheidsdienst te hebben gewerkt, ruim tien jaar geleden ‘toetrad’ tot de rechterlijke macht vindt dat het destijds ‘een organisatie uit het stenen tijdperk’ was, waar hij aanvankelijk als ‘een soort jongste bediende’ werd bejegend. De organisatiecultuur in de oude rechtbank in de binnenstad was volgens enkele oudgedienden ‘doodgewoon een zootje’. Onder leiding van enkele veranderingsgezinde rechtbankpresidenten is de achterstand ingehaald en de verhuizing naar het nieuwe rechtbankgebouw heeft de beslissende stoot gegeven. De faciliteiten en de ondersteuning zijn sterk verbeterd, al vinden enkelen dat de slinger nu wel erg de ander kant uitslaat: ‘Al dat vergaderen, al die functioneringsgesprekken. Als je dat eens uit zou rekenen wat dat allemaal kost. Dat is gigantisch’. Een ander vindt dat de automatisering niet alleen maar zegeningen heeft gebracht: ‘Sommige secretarissen nemen hele tekstblokken klakkeloos over, terwijl ze eigenlijk eens in de wet zouden moeten kijken. Het gemak van de computer kan ook achteloosheid en kwaliteitsverlies in de hand werken’.
132
Beleefd strafrecht Uiteraard verloopt niet alles even idyllisch. Sommige rechters wijzen op het risico ‘vonnissenboer’ te worden. Als politierechter moet je tientallen dossiers per dagdeel behandelen en bij de als strafrechter optredende kantonrechter kan het op één zittingsdag zelfs om honderden zaken gaan. Een enkeling klaagt over het uitlopen van de zittingen: ‘Dan zit je daar maar en je wilt wel eens wat eten, maar dat schiet er bij in’. Volgens bijna alle geïnterviewden is er een spanning tussen kwantiteit en kwaliteit, tussen efficiency en zorgvuldigheid, al vindt de meerderheid dat die spanning wel hanteerbaar blijft. Opvallend vaak klinkt de verzuchting dat de tijd voor echte reflectie en bezinning er bij inschiet. Er zijn wel rechters-lunches maar die zijn vooral op de praktische voortgang gericht. En er is wekelijks jurisprudentie-overleg, maar het debat over de grote vragen ten aanzien van de sterk veranderende strafrechtspleging en het scherper geworden maatschappelijk klimaat komt nauwelijks op gang. 4.2.2 Communicatie De meeste rechters benadrukken het verschil tussen het werk als politierechter en het functioneren in de Meervoudige Kamer. Maar in beide situaties wordt het essentieel gevonden de verdachte en de raadsman voldoende tijd en ruimte te geven om hun versie van het gebeurde naar voren te brengen, zoals blijkt uit de volgende citaten: (a)
‘Je moet aan de verdachte en andere betrokkenen volledige aandacht geven, je moet ze volop de kans geven hun visie naar voren te brengen’. (b) ‘Waar ik naar streef is om werkelijk in gesprek te raken met de verdachte; hij moet zich gehoord weten’. (c) ‘Voorop staat een fatsoenlijke bejegening. Ik ervaar het als een nederlaag als het niet lukt de verdachte ervan te overtuigen dat hij kan zeggen wat hij wil’. (d) ‘De kern van het rechterswerk is het recht doen aan de individuele persoon. Daarom moet dat individu ook de ervaring hebben gehoord te worden’
Van groot belang vindt men dat de ‘verdachte de straf kan plaatsen en begrijpen’, ook al is hij het er niet mee eens. Dat vraagt om uitleg – mondeling tijdens de politierechterzitting – en om een heldere schriftelijke motivering in het vonnis van de Meervoudige Kamer. Dit betekent ook dat men uitdrukkelijk moet zoeken naar een ‘adequate’ en ‘passende’ sanctie, gelet op de gebeurtenis, op de mate van verantwoordelijkheid en zo mogelijk afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de persoon. En last but not least impliceert dit dat de rechter al te ingewikkelde juridische zinswendingen moet vermijden en moet streven naar zo helder mogelijk taalgebruik.
133
Sprekend de rechtbank De rechters erkennen echter dat dit streven naar open en aandachtige communicatie om uiteenlopende redenen niet altijd succesvol verloopt. Soms zijn de verdachten ‘onbereikbaar’, bijvoorbeeld vanwege een psychische aandoening of omdat ieder schuldbesef bij hen ontbreekt: ‘Het zijn rotzaken wanneer je iemand helemaal niet kunt bereiken. Maar daar heb je mee te maken. Want de verdachten in het strafrecht zijn zelden van het type ‘huisje, boompje, beestje’.’
Maar, zoals meer dan één rechter registreert, is er ook een principiële reden waarom de mogelijkheden tot een open conversatie begrensd zijn: ‘Wat ik al in mijn studietijd leerde was dat het in het strafrecht om dwangcommunicatie gaat. De mensen die voor ons verschijnen, komen natuurlijk niet vrijwillig in de rechtszaal’. Een ander voegt daaraan toe: ‘Ja, het is communiceren, maar tegelijkertijd ook confronteren, want je bent bezig met waarheidsvinding’. Een derde stelt: ‘Zeker bij zwaardere zaken moet je er voor zorgen dat het niet al te gezellig en informeel wordt. Je gaat niet met een mogelijk zware misdadiger losjes zitten kletsen’. Tenslotte is er de opmerking van een oudere rechter: ‘Er zit hardheid in ons werk. Wij zijn geen zorgverlenende instantie. Wij zijn vooral de wrekende gerechtigheid’. Er zijn ook praktische redenen die een optimale communicatie in de weg staan. Twee rechters vertellen dat zij moeite hebben zich te houden aan het strakke tijdsschema: ‘Als een zitting uitloopt, krijg je gemor van de verdachten en de advocaten die zitten te wachten. Vooral de verdachten zitten natuurlijk in spanning’. Beiden geven aan dat zij bij meer ervaren collega’s zijn gaan ‘winkelen’ om tips voor een vlottere behandeling te krijgen. Ook via de enkele jaren geleden gestarte intervisie – rechters die elkaars optreden bekijken en beoordelen – krijgt men impulsen om het eigen gedrag tijden de zitting te verbeteren. Een jonge vrouwelijke rechter heeft de indruk dat geroutineerde rechters soms ‘wel heel kort door de bocht gaan’: ‘Zij gebruiken bijvoorbeeld gesloten vraagstellingen, terwijl je weet dat een open vraagstelling eerlijker en beter is. En zij zijn er erg snel in om verweren naar de prullenmand te verwijzen’.
De politierechter spreekt alleen recht. Minder dan bij (civielrechtelijke) korte gedingen blijkt er sprake te zijn van ‘tandem-rechtspraak’. Overleg vóór of tijdens de zitting met de griffier komt slechts in uitzonderingsgevallen voor. Op het individualistische en persoonlijk gekleurde werk als politierechter worden de rechters voorbereid door eerst enige tijd in de
134
Beleefd strafrecht Meervoudige Kamer te functioneren en daarna enkele zittingen bij te wonen van ervaren mederechters. Een oudere mannelijke rechter accentueert het belang van het optreden van de alleensprekende rechter: ‘Van een vroegere president herinner ik me de uitspraak: ‘De telefoniste en de politierechter zijn het visitekaartje van de rechtbank’. Daar ben ik het helemaal mee eens’. Het werk als politierechter is direct, zeker omdat in de regel meteen uitspraak wordt gedaan. Slechts enkele rechters geven aan dat zij zich bij een lastige politierechterzaak of bij twijfels over de straftoemeting kort terugtrekken voor beraad. Dat gebeurt slechts in uitzonderlijke zaken. In onze observaties komt het geen enkele keer voor dat de politierechter zich terugtrekt om over te zaak na te denken. Een vrouwelijke rechter geniet van het rechtstreekse werk als alleensprekende rechter: ‘Als politierechter is het prettig doorpakken. Daar hou ik van’. Een andere rechter zegt dat ze van te voren met potlood op het dossier schrijft wat haar ‘voorlopige oordeel’ is: ‘Maar het moet uitgumbaar zijn, want regelmatig blijkt dat het toch anders ligt dan je van te voren had ingeschat’. Bijna alle geïnterviewden laten blijken dat de persoon van de politierechter er meer toe doet dan bij het collegiale optreden in de MK. De politierechter is sterker een morele actor: ‘Het is zeker zo, dat je op de verdachte een moreel appel doet. Je wilt hem overtuigen van de ernst, van de ergheid van het gebeurde, maar je moet uitkijken dat dit niet ontaardt in preken’.
Moraliseren heeft weinig zin wanneer het OM het normatieve verwijt al duidelijk naar voren bracht. Wanneer het optreden van de Officier van Justitie echter ‘vlak’ of te weinig geprononceerd is, acht men een duidelijke vermaning op zijn plaats. 4.2.3 Een goede strafrechter Aan alle gesprekspartners werd de vraag voorgelegd wat volgens hen bepalend is voor een goede strafrechter. Het meest pregnante antwoord kwam van een jonge vrouwelijke rechter: ‘Zij of hij moet slim, wijs en communicatief zijn’. ‘Slim’ heeft te maken met het analytisch vermogen, het goed en vlot tot de kern van de stukken kunnen doordringen. ‘Wijs’ duidt op het in beeld brengen van de verdachte persoon, het ‘plaatsen van het delict in de hele levensgeschiedenis van de betrokkene’. En ‘communicatief’ betekent dat een strafrechter zich toelegt op een zo helder mogelijke gedachtewisseling 135
Sprekend de rechtbank tijdens de strafzitting en leert zich waar mogelijk in ‘gewone mensentaal’ uit te drukken. In vrijwel alle gesprekken benadrukken de rechters de grote waarde van een ‘grondige kennis van het dossier’ en van een gedegen schriftelijke voorbereiding. Het dossier moet in het hoofd zitten: ‘Daarmee moet je als het ware kunnen spelen’. Dit hangt samen met het belang dat iedereen hecht aan het ‘ambachtelijke karakter’ van het rechterswerk. De professionele maatstaf, goed vakwerk, zorgvuldige voorbereiding: dat blijken de kern- en basiswaarden. Tot hun opluchting merken de rechters dat de leidinggevenden deze professioneel-ambachtelijke oriëntatie doorgaans onderstrepen en ondersteunen: het zittingswerk heeft prioriteit. Een oudere rechter spitst dit toe: ‘Waar het vooral op aan komt zijn natuurlijk nette en secure vonnissen. Dit wordt gewaardeerd. En ik heb meiden in mijn team die dat geweldig kunnen’. De vraag of maatschappelijke en levenservaring een ‘must’ zijn, wordt niet eensluidend beantwoord. De meeste rechters hebben van zichzelf het idee dat ze voldoende in de samenleving zijn ‘geworteld’, maar een vrouwelijke rechter ziet wel een mogelijke frictie: ‘Je hebt toch wel een imagoprobleem voor wat ik maar de ‘groene rechtertjes’ noem. Vanuit het gezichtspunt van de justitiabelen krijg je dan wel de reactie: moet die mij veroordelen? In dat opzicht is levenservaring volgens mij zeker een pre’.
Een aantal keren stellen de respondenten dat je ‘niet bang moet zijn voor een vrijspraak, en er later ook geen spijt van moet hebben’. Een ander zegt: ‘Je bent geen veroordelingsmachine’. Bij zelfbewust en professioneel rechterschap hoort ook dat je kritisch en onafhankelijk durft te zijn. 4.2.4 Problemen en zorgen De geïnterviewde rechters zijn al met al tamelijk tevreden over hun dagelijks werk, met de werksfeer en de werkomgeving. Dit betekent echter zeker niet dat er geen zorgen zouden leven. Wanneer je intensiever doorvraagt blijken strafrechters wel degelijk enigszins tobberig. Een enkeling is over die zorgen zeer uitgesproken. Hij is van mening dat de strafrechtspleging uit balans is geraakt en dat het strafrecht te veel voor politieke doeleinden wordt ingezet. Dat leidt tot ‘illusiepolitiek’, want de actieradius van strafrechtelijke rechtshandhaving is hoe dan ook beperkt. Bovendien wordt het afgewogen stelsel van ‘checks and balances’ aangetast:
136
Beleefd strafrecht
‘Strafrecht was altijd ultimum remedium en dat is het nog steeds. Wanneer strafrecht als politiek instrument wordt ingezet, zoals je nu weer ziet bij de terrorismewetgeving, worden bevoegdheden verruimd en die worden onvoldoende getoetst. Dat kan er toe leiden dat mensen zomaar kunnen worden opgepakt. Dat kan natuurlijk niet. Die kritische toetsing is in een rechtsstaat van levensbelang. Je kunt zeggen: het strafrecht draait op roddel, achterklap en overspel. Je hebt dus met onzuivere, vaak uit rancune voortkomende informatie te maken. Die informatie moet je dus heel kritisch wegen. Bij het OM zie je dat de onafhankelijke, magistratelijke positie bijna is verdwenen. Ze hebben de onafhankelijke geesten en dwarsliggers er uit gegooid’.
Ook anderen zijn bezorgd over de recente verscherping van het straf- en strafprocesrecht. Een jonge vrouwelijke rechter zegt: ‘Als de bevoegdheden in het strafprocesrecht steeds maar ruimer worden, bedreigt dat de vrijheid van iedereen’. Een aantal rechters reageert laconieker: er is altijd kritiek geweest op de strafrechtspleging en dat zal wel zo blijven. Breed gedeeld is de grote ergernis over politici en publicisten, die naar aanleiding van incidenten of individuele rechtszaken met forse vaak slecht gefundeerde voorstellen komen. Men voelt wel een zekere druk uit de samenleving: ‘Natuurlijk ben je ook zelf lid van de samenleving en dat oefent onbewust en bewust invloed op je uit. Waarschijnlijk ben ik – ook door de invloed van mijn omgeving – in de loop van de jaren wel wat harder over het criminaliteitsprobleem gaan denken. Dat er openlijker en moreel geladener over geweld op straat e.d. wordt gesproken is wel goed, vind ik. Aan de andere kant: als ik op een familiefeestje uitleg wat ik als rechter doe, begrijpen de meesten dat wel’.
De mate waarin men zich zorgen maakt over het punitiever geworden strafklimaat is wisselend, al toont de meerderheid zich wel tamelijk bezorgd. Men heeft in het algemeen het gevoel dat de individuele rechter daar weinig aan toe of af kan doen. Waar het op aan komt is het eigen werk gewetensvol te doen. Voor een rechter is het onmogelijk om expliciet politiek stelling te nemen. Een aantal keren wordt verwezen naar de inbreng van de Raad voor de Rechtspraak en van de beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak ‘moet de rug recht houden’ en ‘dient het op te nemen voor de wezenlijke waarden van recht en rechtspraak’, maar een enkeling betwijfelt of dit veel zin heeft: ‘Als je kijkt naar de huidige politieke atmosfeer is het bij veel wetsvoorstellen die het strafrecht strenger willen maken al een gelopen koers’. De heersende overtuiging is dat er (te) weinig geluisterd wordt naar rechters in de praktijk.
137
Sprekend de rechtbank Saillant is wat de Utrechtse strafrechters opmerken over hun professionele partners. Twee ervaren rechters zijn verontrust over tendensen binnen het Openbaar Ministerie. Zij zijn van mening dat er te veel directe politieke sturing plaatsvindt, waardoor de onafhankelijke afweging binnen het parket uitgehold raakt. Dat leidt tot kwaliteitsverlies en tot afbrokkelen van de traditionele positie van de Officier van Justitie als magistraat. Andere rechters uiten zich terughoudender: kennelijk willen zij hun ‘ketenpartners’ niet te hard bejegenen. Over de advocatuur bestaan uiteenlopende opinies. Eén zeer ervaren rechter is hier zeer uitgesproken over. Zijn indruk is dat een deel van de advocatuur een heilloze weg is ingeslagen; ‘Zij zijn er te sterk op gericht ‘zand in de machine’ te strooien. Zij doen soms onmogelijke of ontijdige verzoeken of vragen om een contra-expertise, terwijl dat weinig zal kunnen uitrichten. Ik vermoed wel eens dat dit te maken heeft met een verkeerd accent tijdens de beroepsopleiding. En af en toe kan ik me niet aan de gedachte onttrekken dat hier ook een financieel belang meespeelt, dat het te maken heeft met het declareergedrag’.
De metafoor van ‘zand-in-de-machine’ komt vaker terug, maar de meeste rechter hebben een genuanceerd oordeel: de kwaliteit van de gespecialiseerde strafrechtsadvocaten varieert sterk, al doet de meerderheid van de rechtshelpers het werk consciëntieus. Toch geldt voor advocaten die het strafrecht ‘er bij doen’ dat het optreden wel eens neer komt op traineren. Dat wekt regelmatig irritatie. 4.2.5 Zin van het strafrecht Vrijwel al onze gesprekspartners geven aan dat zij de beperkingen van strafrecht en straffen inzien. De ene rechter merkt op dat het strafrecht ‘bepaald geen panacee is’, een tweede stelt dat hij heel goed weet ‘dat het effect van strafrechtelijke sancties vaak discutabel en regelmatig contraproductief blijkt te zijn’ en een derde constateert dat ‘vanuit de politiek een veel te groot vertrouwen bestaat ten aanzien van de inzet van strafrechtelijk instrumentarium’. Karakteristiek is de observatie van één van de rechters: ‘Ik ben ervan overtuigd dat een te ‘softe’ aanpak niet goed is. Maar er is tegenwoordig een veel te grote en uitsluitende nadruk op het strafrecht. Voor de vele arme of gestoorde sloebers, die wij in de rechtszaal tegenkomen, ‘past’ het strafrecht eigenlijk niet of niet goed. Aan de andere kant is het instrument van het strafrecht ook
138
Beleefd strafrecht weer niet scherp en streng genoeg om de echte harde jongens aan te pakken. Voor beide groepen biedt het strafrecht dus in feite geen optimale oplossing’.
Voor de strafrechters is de klassieke vraag naar de ‘rechtvaardiging van het straffen’ geen abstracte rechtsfilosofische kwestie: het gaat immers om het gewone, dagelijkse werk. Eén jonge rechter brengt naar voren dat ‘mensen niet uit zichzelf goed zijn en dat daarom steeds weer krachtdadige correctie nodig is’. De meeste strafrechters zijn van mening dat de ‘normbevestiging’ en ‘normverheldering’ die door hun optreden plaatsvindt voorop staat. Zij veronderstellen dat er een zekere mate van ‘afschrikking’ en ‘generale preventie’ plaatsvindt, maar zij geven toe dat deze werking moeilijk kwantificeerbaar is. Volgens een vrouwelijke rechter staat de ‘publieke functie’ van de strafrechtspleging centraal. Het strafrecht is, volgens haar, één van de laatste erkende ‘bolwerken van publieke moraal’ en ze voegt daaraan toe: ‘Het is voor 95% kommer en kwel, wat wij hier voor ons zien. Toch blijft het strafrecht onmisbaar voor het kanaliseren van wraakgevoelens en voor het telkens opnieuw helder stellen en bevestigen van een aantal maatschappelijke kernnormen. Ik verkondig altijd in vergaderingen dat we die publieke betekenis voorop moeten blijven stellen’.
Waarschijnlijk vat een opmerking van één van de geïnterviewden de consensus binnen de Utrechtse strafsector treffend samen: ‘Ja, het is dweilen met de kraan open, maar je moet blijven dweilen, anders stroomt het over’.
4.2.6 Resumerend Uit de interviews komt het beeld naar voren van rechters met een hoog arbeidsethos (er is weinig ziekteverzuim) die bereid en in staat zijn op tijd ‘hun zaken af te doen’. Rechters moeten tegen de werkdruk bestand zijn en men dient voldoende distantie te kunnen betrachten. De citaten ‘zaak afgelopen, getob afgelopen’ en ‘je moet er niet van wakker gaan liggen’ geven kernachtig de centrale overtuiging weer. Een aantal keren noemen de rechters zelf het risico dat de werkdruk er toe kan leiden dat zij uitsluitend ‘vonnissenboer’ worden. Dat beroepsrisico zou men willen vermijden, maar dat is lastig, want tijd voor echte reflectie schiet er meestal bij in. Ook is er weinig gelegenheid zich intensief te verdiepen in nieuwe ontwikkelingen in het gevangeniswezen of de hulpverlenende sector.
139
Sprekend de rechtbank Compassie met de verdachten is er zeker: het merendeel van de klantenkring van de strafrechter bestaat niet uit geharde misdadigers maar uit tobbers en pechvogels. Hoewel men oog heeft voor de beperkingen en ongunstige neveneffecten van het strafrecht, is het strafrecht als ordenende factor in de samenleving onontbeerlijk. Wel bestaan er in brede kring zorgen over recente ontwikkelingen op strafrechtelijk terrein. Enkelen zijn daar uitgesproken kritisch over, maar haast unaniem is men van mening dat de vele wijzigingen in het materiele en formele strafrecht niet bij te benen zijn en vaak overhaast tot stand komen. Men voelt – ook in de eigen leef- en woonomgeving – maatschappelijke druk om criminaliteit stevig aan te pakken, maar de geïnterviewden achten zich voldoende in staat om daar redelijk afstandelijk mee om te gaan. Dit laatste komt overeen met de onderzoeksbevindingen van Van de Bunt e.a. (2004) die constateerden dat de rechters bij wie zij de meningen peilden zichzelf voldoende opgewassen voelden tegen de externe maatschappelijke druk. Meer moeite hadden deze rechters met de ‘interne druk’ binnen het hele strafrechtsapparaat – om als een effectieve en geoliede schakel in de machinerie van het strafrecht te functioneren. De laatste jaren is er uitdrukkelijk aandacht voor de communicatie met justitiabelen. Er worden intern en extern cursussen bijgewoond en er wordt periodiek aan intervisie gedaan. De geïnterviewde strafrechters geven zonder uitzondering aan te zoeken naar een optimaal contact met verdachten, al zijn zij zich bewust van de grenzen en beperkingen.
4.3 Zittingen Tussen de zomer van 2004 en juni 2005 bezochten we tientallen zittingen van de politierechter en van de Meervoudige Kamer en observeerden de behandeling van meer dan 150 zaken. Op grond van die ervaringen kunnen we het eens zijn met de advocaat, die zich het meest kritisch van allemaal uitlaat over het hele systeem van de strafrechtspleging (zie paragraaf 5), maar duidelijk aangeeft dat hij waardering heeft voor de wijze waarop de strafrechter de justitiabele in de rechtszaal benadert. Hij vat zijn opvatting als volgt samen:
140
Beleefd strafrecht
‘Het probleem zit niet zozeer in de bejegening tijdens de zitting. Die bejegening valt doorgaans wel mee. Die is meestal vrij neutraal, niet onsympathiek. Het verloop van de zittingen gaat qua kwaliteit van de communicatie best goed. En voor het optreden van de OvJ geldt dat meestal idem dito. Het is ook zelden zo dat mijn klanten kwaad zijn op de rechter. Zij redeneren sterk: dat is nu eenmaal het dagelijkse werk van een rechter’.
We richten ons vooral op de politierechterzitting. Er is een duidelijk verschil tussen de zittingen van de politierechter en de Meervoudige Kamer. De tijdsdruk bij de MK is veel minder manifest, er wordt meer ruimte gegeven aan de verdachte en de verdediging en aan alles is merkbaar dat men niet op de dag zelf gaat beslissen maar daarvoor veertien dagen ‘bedenktijd’ heeft. Die rust is bij de politierechter afwezig. De politierechter oordeelt over de lichtere categorie misdrijven. Zij of hij moet in een dagdeel 10 of soms 20 (en incidenteel nog meer) zaken behandelen en ‘afdoen’. Bij sommige typen delicten gaat het duidelijk om seriewerk, bijvoorbeeld wanneer het gaat om rijden onder invloed of om winkeldiefstal. In gevallen van illegale hennepteelt worden zaken vaak ‘geclusterd’ en voor de eis van het OM en voor de door de politierechter opgelegde sancties, is het aantal verbouwde planten in sterke mate bepalend. Net als bij alcohol in het verkeer en bij een aantal andere delicten baseert de Officier van Justitie zijn eis op de hiervoor geldende richtlijnen. De behandeling van de zaak verloopt volgens een vast stramien, haast volgens de regels van de liturgie. De verdachte komt binnen en zijn identiteit wordt vastgesteld. De rechter zegt dat de verdachte goed moet opletten en dat hij niet verplicht is te antwoorden (de zogenaamde ‘strafrechtelijke cautie’). De Officier van Justitie draagt de zaak voor. De verdachte wordt gehoord. Daarna licht de Officier van Justitie de eis (soms ‘voorstel’ genoemd) toe. Daarna krijgt de advocaat de gelegenheid een pleidooi te houden, maar niet in alle gevallen is een raadsman aanwezig. Daarna krijgt de verdachte het ‘laatste woord’. De standaardzin die de politierechter daarna uitspreekt luidt: ‘Ik sluit de behandeling en doe meteen uitspraak’. Daarna geeft zij haar oordeel en licht dit vonnis toe. Vaak wordt dit afgesloten met: ‘dit is mijn uitspraak. U heeft twee weken om in hoger beroep te gaan, maar u kunt daar ook van afzien’. Meestal doet de politierechter seriewerk, waarbij hij kan afgaan op zijn routine. Toch is dit lang niet altijd het geval. De veelvormigheid van het zaaksaanbod bij de politierechter is ervoor verantwoordelijk dat er zeer 141
Sprekend de rechtbank uiteenlopende delict-situaties aan haar of hem worden voorgelegd. In die zaken komt het aan op het leveren van secuur maatwerk. Af en toe is het erg lastig om uit te maken wat er precies gebeurd is: het bewijs is kwestieus. Dat geldt in het bijzonder bij vechtpartijen, bij huiselijk geweld en bij sommige zedendelicten. Verschillende verklaringen staan tegenover elkaar, maar de politierechter moet dan in een strak tijdsschema een knoop doorhakken. Binnen de gereguleerde ‘ruimte’ van het recht kunnen de alleensprekende politierechters een persoonlijk accent aanbrengen. Binnen dit vaste stramien bestaat een marge voor enige individuele, persoonlijke variatie: het is mogelijk om een eigen stijl te hanteren. Dat begint al bij het allereerste begin: sommigen noemen de naam van de verdachte en vragen alleen ‘Dat bent u?’, anderen stellen de meer open vraag ‘wie bent u?’ De politierechters doen op hun eigen wijze hun best om de verdachte de gelegenheid te geven om relevante informatie naar voren te laten komen. Toch is dit communiceren tegelijk ook confronteren, want de rechter moet in een kort tijdsbestek zo goed mogelijk zien te checken of de indruk die zij zich bij het lezen van het dossier heeft gevormd in grote lijnen klopt. De rechter geeft zo uiting aan zijn ambtshalve wantrouwen. Verdachten met een lang strafblad die naar voren brengen ‘nu hun leven te gaan beteren’, krijgen regelmatig te horen: ‘Dat heeft u vast de vorige keren ook al gezegd’. Soms lijkt het voor ons als buitenstaanders dat het voor verdachten met veel justitiële documentatie haast onbegonnen werk is om door de muur van achterdocht heen te breken. Er is enerzijds een poging tot een zekere gedachtewisseling, maar zoals een geïnterviewde rechter erkent: ‘een echt gesprek wordt het nooit’. ‘Gewoonspraak’ is niet mogelijk. De toon is doorgaans vriendelijk en enigszins paternalistisch, maar wel beslist en uiteindelijk altijd ‘uit de hoogte’. Uit de eerder in dit hoofdstuk weergegeven interviews met rechters zeggen zij te streven naar een ‘echt gesprek’ met de verdachte omdat zij het essentieel vinden dat de verdachte ‘zich gehoord weet’. Maar uiteraard blijft de strafzitting een bijzondere, ongelijke, asymmetrische gesprekssituatie: de rechter stelt vragen over het gebeurde en over de persoonlijke omstandigheden en voert de regie. De verdachte wordt geacht daarop duidelijk en niet te uitvoerig te antwoorden. De meeste politierechters spannen zich in om duidelijk over het voetlicht te komen en passen hun woordgebruik aan. Soms klinkt wel enige compassie door, maar die compassie wordt aan banden gelegd door de professionele rechterlijke distantie. Dit is een typerend ken142
Beleefd strafrecht merk van institutionele communicatie. In het algemeen voegen de terechtstaande justitiabelen zich zonder te veel problemen in ‘de regels van het spel’. Incidenteel komen er wel onverschillige of brutale verdachten voor, maar over de hele linie is hun gedrag tamelijk coöperatief. In tegenstelling tot wat wel wordt verondersteld, lijkt in de dagelijkse praktijk de eerbied van de justitiabele voor de over hem oordelende rechter nog tamelijk groot. Dit wordt natuurlijk versterkt door de hele entourage en het verloop van het rechterlijk ritueel: de verhoging waarop de rechter zit, onder het toeziend oog van de koningin, in het imponerend zwart-met-witte ambtskostuum. Ook in het postmoderne tijdperk heeft in de perceptie van de rechtsgenoten de magistratuur nog wel degelijk iets majesteitelijks, wat inherent is aan de structuur van de rechtspraak. Het is dus niet zo dat een politierechterzitting als een losse, informele sessie kan worden gekarakteriseerd. Tegelijk streeft de rechter wel naar verstaanbaarheid en toegankelijkheid in de communicatie met de verdachte, al is juridisch jargon niet geheel te vermijden (‘Ik twijfel of dit schuldheling of opzetheling is’). Regelmatig komt het voor dat de rechter laat merken hoe de rollen verdeeld zijn en hoe de zitting gespeeld moet worden. Enkele keren wilde een verdachte aan het begin van een zitting de rechter een hand geven, maar de rechter wimpelt dit beleefdheidsgebaar beslist af. Wanneer de rechter het nodig acht, doet hij of zij aan rolmarkering, korte interventies die er op gericht zijn de orde te verhelderen en de afstand te herstellen. Bij een politierechter waren in twee opeenvolgende zaken twee voorbeelden van zulke rolmarkering te registreren: De eerste zaak heeft betrekking op een jonge verdachte (20) die terecht moet staan wegens openlijke geweldpleging. Op het begintijdstip is de advocaat al aanwezig, maar de verdachte zelf is er nog niet. De politierechter besluit toch met de zitting te beginnen. De verdachte komt na een kwartier binnen en gaat zitten. Hij zegt dat hij in de file heeft gestaan. De politierechter spreekt hem vermanend toe: ‘Het is heel vreemd dat u hier nu pas bent. U weet dat we bij de rechtbank een strakke tijdsplanning hebben. Bovendien wordt u van een ernstig feit beschuldigd. U weet ook dat er op het traject tussen uw woonplaats en Utrecht vaak files staan. U had daar op zijn minst rekening mee moeten houden’. In de volgende zaak is een keurig in het pak gestoken man van Engelse komaf de verdachte. Het is een curieuze zaak, waarbij de vraag aan de orde is of er sprake was van het kraken van een bedrijfspand of alleen maar van beschadiging van een roldeur van dat bedrijfspand. In zijn laatste woord zegt de verdachte: ‘Ik heb niets meer te zeggen. Ik wens u een wijs oordeel toe’. De politierechter 143
Sprekend de rechtbank reageert hier gebeten op: ‘U wekt de indruk dat het hier om een spelletje gaat. Ik vind uw opmerking er niet van getuigen dat u de ernst van deze rechtszitting beseft’. Overigens wordt de man veroordeeld tot een geldboete, maar wordt de hoge ‘vordering benadeelde partij’ verwezen naar de civiele rechter. In beide gevallen markeert de politierechter expliciet de rollen en relaties, en de verdachten aanvaarden dit gelaten. Meer dan eens maakten wij mee dat de politierechter uitspraak had gedaan en de veroordeelde nog begon te sputteren. De politierechters maken daar kordaat een eind aan: ‘Dit is mijn beslissing’, soms nog gevolgd door de al eerder gedane mededeling: ‘U heeft veertien dagen de tijd om in hoger beroep te gaan’ of ‘Wanneer u het nog niet begrijpt, moet u het maar aan uw advocaat vragen ‘. Wanneer de verdachte of de advocaat te lang van stof is, laat de rechter dat verbaal of non-verbaal merken. Wij zagen de politierechter meer dan eens demonstratief zuchten wanneer de advocaat pleitnotities overhandigde en ook registreerden wij tweemaal een identieke opmerking van een advocaat: ‘Ik zie u nu wel op de klok kijken, maar ik maak mijn verhaal toch maar af’. In de poging een persoonlijke touch te geven aan de zitting, maken politierechters af en toe grapjes, die justitiabelen niet altijd geslaagd vinden. Zo vroeg een jonge strafrechter bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden: ‘Heeft u daar nog iets over op te merken. Over vrijen, verloven of trouwen, bijvoorbeeld’. Ongetwijfeld zijn dit soort opmerkingen bedoeld om het ijs te breken, maar echt leuk kunnen justitiabelen het niet vinden. Al tijdens de behandeling van de zaak nemen sommige (met name: meer ervaren) strafrechters geen blad voor de mond. In een oplichtingszaak zegt een politierechter tijdens het voorhouden van het dossier: ‘Mijn langdurige ervaring heeft me geleerd dat je niet tot oplichter wordt gemaakt, maar dat je als oplichter wordt geboren (..) Toen ik dat dossier gelezen had, dacht ik: Wat zijn er toch veel slechterikken! (..) U sprak mensen aan op hun religieuze achtergrond, op hun christen-zijn. Dat geeft een extra dimensie. Dat maakt uw optreden extra kwalijk’.
Ook uit eerder onderzoek is bekend (Komter, 1994) dat politierechters – wanneer zij nog niet tot een oordeel gekomen zijn – zich tamelijk onbekommerd moraliserend uitlaten. Wij noemen enkele voorbeelden van de morele onder- en boventoon in de formulering van de vonnissen:
144
Beleefd strafrecht
(1)
‘U bent flink over de rooie gegaan. U hebt pijn, letsel, maar ook angst veroorzaakt. Daarom is een flinke straf op zijn plaats’ (2) ‘Al met al bent u flink over de schreef gegaan. U bent iemands huis binnengedrongen. U had weer moeten weggaan. Het is onmogelijk om precies na te gaan wat er exact is gebeurd, maar u had samen met uw mededader de verantwoordelijkheid. En daar spreek ik u op aan’. (3) ‘Ik verbaas me een beetje over het schimmenspel dat hier wordt opgevoerd. Er is inmiddels een rijstebrijberg aan vage verklaringen, maar het proces-verbaal van de politie lijkt mij duidelijk genoeg. Het gaat om vernieling in vereniging, waarbij het individuele aandeel er niet zo veel toe doet. Er is in ieder geval een gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar die geldt ook voor u persoonlijk’
Voor een deel is de zitting bij de politierechter een ‘didactisch theater’. Tijdens de conversatie met de verdachte zoekt de rechter enige toenadering, wil begrip tonen voor diens leefwereld, maar aan het eind is er weer de expliciete afstand, want er komt een oordeel van bovenaf. En omdat dit oordeel wil overtuigen, heeft het ook een morele inslag, opdat de burger zal begrijpen wat hem – ook in morele zin – wordt verweten. Komter (1994) merkt aan het einde van het genoemde artikel op dat dit ‘morele appèl’ in de context van dwang vaak nauwelijks effect heeft. Er is echter nog een ander risico: wanneer de rechter zich al zo vroeg in het geding als morele actor manifesteert, lijkt het er op dat hij de rol van de Officier van Justitie op zich neemt. Vanuit het perspectief van de verdachte(n) lijkt het er dan op dat staande en zittende magistratuur te zeer onder één hoedje spelen, een indruk die zij – zo is ook in een aantal interviews gebleken – toch al hebben. Terwijl er niet veel op tegen is om in het mondelinge vonnis uit te leggen waarom het bewezen geachte gedrag strafbaar is en daar morele verwijten op zijn plaats zijn, lijkt het ons beter en eerlijker om tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet al te zeer het morele geschut in stelling te brengen. De moraal komt ook hier pas aan het eind van het verhaal (of van de verhalen). In de interviews met advocaten brengen dezen naar voren dat zij van mening zijn dat hun juridische argumenten wel heel snel van tafel verdwijnen. Dat wordt door een aantal eigen observaties bevestigd. We geven twee voorbeelden. In het eerste geval voerde de (jonge) advocate aan dat het in casu niet kon gaan om openlijke geweldpleging, die ten laste was gelegd. Zij voerde een kwalificatieverweer, waar door Officier en politierechter belangstellend naar werd geluisterd. In het vonnis werd het verweer genegeerd, waarbij een motivatie achterwege bleef. In het tweede geval ging het om een (slechts incidenteel voorkomende) vervolging wegens meineed in 145
Sprekend de rechtbank een vorige procedure. De advocaat voerde aan dat bij zijn cliënt een vorm van ‘paranoïde schizofrenie’ was geconstateerd. De politierechter ging hier echter in het geheel niet op in en veroordeelde de man tot vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel wij geen al te stellige uitspraken kunnen doen, lijkt het verwijt van de advocaten in ieder geval niet helemaal zonder grond. Een laatste punt dat ons in toenemende mate ging verwonderen is het volgende. In alle door ons bijgewoonde politierechterzittingen deed de politierechter meteen uitspraak na de mededeling: ‘Ik sluit het onderzoek en doe direct uitspraak’. Soms betrof het feitelijk en qua bewijs complexe zaken. Bovendien is het sinds kort mogelijk dat een politierechter tot één jaar vrijheidsstraf oplegt en staat er voor de betrokkene dus heel wat op het spel. Wij sluiten af met een door journaliste Marian Hüsken (2003) geregistreerde diagnose van een ervaren strafrechtsadvocaat. Wij menen dat deze uitspraak op enkele reële risico’s wijst: ‘Er (..) wordt er te weinig tijd uitgetrokken om een zaak te behandelen’ (..). ‘Iedere advocaat overkomt het tegenwoordig dat hij of zij denkt: Hebben de rechters nu wel geluisterd naar wat ik in mijn verweer heb aangetoond? Het lijkt er op alsof de motivering van het vonnis van te voren is opgeschreven. Dat gebeurt vooral in middelgrote zaken. Bij de politierechter lijkt het tegenwoordig gewoon productiewerk. In de echt grote processen is de rechter nog wel nieuwsgierig, maar dan is er meestal pers aanwezig. Dat legt een druk op de zaak’.
4.4 Ervaringen van justitiabelen De meeste verdachten stellen zich tijdens de zitting tamelijk coöperatief op. De weigerachtige, weerspannige of agressieve verdachte behoort tot een kleine minderheid. Degenen die al eerder met de strafrechter in aanraking kwamen, kennen de gang van zaken en anderen worden door hun advocaat op de rechtszitting voorbereid. Bij dit onderdeel van ons onderzoek stuitten we op enkele praktische moeilijkheden, die onze aanvankelijke bedoelingen doorkruisten. In de eerste plaats bleek het onmogelijk om in contact te komen met de verdachten die in voorlopige hechtenis zaten en voor de politierechter werden geleid. Deze verdachten werden onmiddellijk na de zitting naar het cellenblok van de rechtbank gebracht en daarna naar een penitentiaire instelling vervoerd. Daarnaast bleek het lastig om de andere verdachten (dus degenen die niet 146
Beleefd strafrecht in voorarrest zaten) na de zitting op te vangen. Van de ongeveer 40 verdachten die we benaderden gaven enkelen een korte reactie, maar slechts 10 daarvan waren bereid een uitgebreider gesprek te voeren. Vaak wilden zij napraten met hun advocaat of gaven zij er de voorkeur aan snel uit het gerechtsgebouw te vertrekken. Het kleine aantal geïnterviewden betekent dat we onze bevindingen met terughoudendheid moeten presenteren en dat we uiteraard een slag om de arm moeten houden. Toch kunnen we op grond van onze observaties van zittingen en onze gesprekken wel iets zeggen over de ervaringen en evaluaties van justitiabelen. In de lange reeks zittingen die we bijwoonden kwam het hoogst zelden voor dat verdachten niet meewerkten en eigenlijk nooit dat de verdachte in de concrete zaak ‘het gezag van de rechter’ ter discussie stelde. Drie van de geïnterviewden toonden zich tevreden over zowel het vonnis als over het hele optreden van de rechter. Uiteraard is er een samenhang met het resultaat van het proces: wanneer de verdachte het oordeel ‘mee vindt vallen’, is het waarschijnlijker dat hij het optreden van de rechter positief evalueert. Toch is dit niet altijd het geval. In het vierde voorbeeld hieronder is de verdachte tevreden over het vonnis, maar ontevreden over de houding van de rechter. Het eerste geval betrof een man die terecht stond voor dronken rijden en er af kwam met een boete van 400 euro. Hij was bang geweest voor een ontzegging van de rijbevoegdheid en hij toonde zich ingenomen met de ‘coulante en milde houding van de rechter’. Hoogstwaarschijnlijk had die houding te maken met een administratieve vergissing bij een eerdere zitting: de dagvaarding was door het OM naar een verkeerd adres gestuurd, zodat alleen de advocaat kwam opdagen. Dat betekende voor de verdachte hogere advocatenkosten en zowel de Officier van Justitie als de rechter hielden daar kennelijk rekening mee. De verdachte honoreerde de staande en de zittende magistraat beide met een hoog rapportcijfer (een 8). In het tweede voorbeeld ging het om een heel uitzonderlijke politierechterzitting. De verdachte werkte als ‘tafelmanager’ bij Holland Casino. Het strafrechtelijke verwijt was dat hij 5000 euro zou hebben verduisterd. Tijdens de zitting werden foto’s bestudeerd en op een filmscherm werden DVD-beelden van de beveiligingscamera getoond. De rechter vroeg en détail door bij getuigen en bij de politie. Terwijl het zogenaamde ‘onmiddellijkheidsbeginsel’ er in de Nederlandse strafrechtspleging doorgaans bekaaid afkomt, werd hier het belastend materiaal tijdens de zitting getoond én 147
Sprekend de rechtbank getoetst. Terwijl voor de zitting 75 minuten gepland was (op zichzelf al ongewoon ruim bemeten) duurde de sessie bijna 100 minuten. Aan het einde van de zitting kwam de rechter tot het oordeel dat zij het feit niet ‘wettig en overtuigend’ bewezen achtte en sprak de verdachte vrij. De betrokkene toonde zich zeer opgelucht en uitte zich lovend over de uitvoerige aandacht die de rechter aan de feiten, maar ook aan zijn persoonlijke omstandigheden had besteed. In een derde geval werd aan de verdachte ten laste gelegd dat hij 140 hennepplanten had verbouwd, elektriciteit had afgetapt en als heler van een bromfiets was opgetreden. De Officier van Justitie eiste twee maanden gevangenisstraf, maar de rechter vond de twee laatste punten van de aanklacht niet bewezen. Het vonnis luidde uiteindelijk 100 uur werkstraf, even hoog als de eerder aangeboden transactie. Ook in dit geval was de veroordeelde ingenomen met de opgelegde sanctie. Zijn rapportcijfer voor de rechter was een 7,5 maar voor de officier was dat een onvoldoende (4). In het laatste voorbeeld ging het om een man uit een etnische minderheidsgroep die blij was dat zijn voorlopige hechtenis was geschorst (de inhoudelijke behandeling van de zaak zou later plaatsvinden). Tegelijk was hij boos op de rechter: ‘De rechter keek niet naar me. Ik bestond niet voor de rechter’. Hij was verbolgen dat de rechter tegen het eind van de zitting vroeg of hij wel alles begreep. De verdachte vond dit vreemd: ‘Ik ben in Nederland geboren en ik heb een Nederlands schooldiploma gehaald. Ik vroeg alleen iets aan mijn advocaat omdat het heel snel ging. Zij weten niets van mij. Ze doen wel een uitspraak over me, terwijl ze echt niets van me weten’. Er is ook anders getinte kritiek. Zo reageert een verdachte, die conform de eis is veroordeeld tot ontzegging van de rijbevoegdheid wegens dronken rijden, op de stijl van rechtstoepassing van de rechter: ‘Ik vond het sjabloongedrag van de rechter. Hij hield veel te strikt vast aan de richtlijnen’. De veroordeelde, een voormalige beroepsmilitair die nu tijdelijk werkloos was, had van te voren zijn zaak met behulp van boeken en internetbronnen voorbereid. Op grond daarvan kwam hij tot de volgende opinie: ‘Ik had begrepen dat we in Nederland dader-strafrecht hadden en geen daad-strafrecht. Maar hier blijkt het gewoon daad-strafrecht. De rechter ging helemaal niet in op mijn persoonlijke omstandigheden en hield daar ook geen rekening mee’. In een ander geval werd een man veroordeeld wegens belaging tot 100 uur werkstraf. Hij had binnen enkele maanden 200 á 300 keer gebeld met het slachtoffer. Tijdens de zitting toont hij zich berouwvol en blijkt zelf hulp te hebben gezocht bij een RIAGG. Toch is in dit geval het vonnis van de politierechter 148
Beleefd strafrecht strenger dan de eis – 50 uur werkstraf – van het OM. De veroordeelde is van mening dat de rechter het in communicatief opzicht redelijk deed, maar hij is kritisch over het oordeel: ‘Tijdens de zitting was op geen enkele manier duidelijk dat de rechter zwaarder zou straffen dan de eis. Ik heb op de website rechtspraak.nl gekeken en daar waren voorbeelden die veel erger waren dan wat ik gedaan heb met ongeveer de straf die ik nu krijg. Ik vind het een slecht vonnis, het is niet rechtvaardig en het is ook helemaal niet zinvol’. Ook in de onderstaande gevallen oefenen justitiabelen kritiek op de gang van zaken tijdens de zitting of over de uitkomst daarvan.
Casus 1 Bedreiging met diefstal Een 22-jarige allochtone jongeman V. staat terecht omdat hij samen met twee vrienden na een avondje stappen en drinken een leeftijdgenoot bij een betaalautomaat zou hebben bedreigd. In ieder geval staat vast dat zij geld aan het slachtoffer hebben ontfutseld; dat heeft de verdachte ook bij de politie toegegeven. V. heeft 33 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechter wijst al tijdens de ondervraging op het strafblad: dat is volgens hem ‘heel beperkt’: ‘Schade aan een auto en een keer belediging van een ambtenaar, maar alles al jaren geleden. Dus dat valt wel mee’. Op een zeker moment confronteert de rechter V. met zijn gedrag: ‘U was dronken, maar normaal gebeuren er dan niet zulke dingen. Kunt u zelf vertellen waarom u zo over de grens bent gegaan? Ik moet zeggen dat ik ook wel eens stomdronken ben geweest, maar ik zou zoiets nooit in mijn hoofd hebben gehaald’. De verdachte lijkt aangeslagen, spreekt zachtjes en wordt een keer aangemaand om luider in de microfoon te spreken. De advocaat voert aan dat het onduidelijk is gebleven of er wel werkelijk sprake was van geweld en onderstreept dat het zitten voor V. zeer zwaar is geweest, omdat hij daardoor achter is geraakt met zijn MBO-opleiding. Uiteindelijk legt de politierechter voor ‘dit zeer vervelende feit’ 180 uur werkstraf op, verminderd met 66 uur vanwege de 33 dagen in voorarrest. Direct na de zitting spreken wij met V. in het bijzijn van zijn advocate. Reactie ‘Ik heb iets gedaan wat niet mag en daarom krijg ik straf. Dat begrijp ik, maar dit is te veel. Het was geen beroving. Ik heb het gepakt, ben weggerend, maar het was niet de bedoeling met geweld iets te stelen. Ik had net zo 149
Sprekend de rechtbank goed een bankoverval kunnen plegen. Ik had al ruim een maand gezeten en dat zitten was vreselijk. Eén keer per week bezoek, een keer per dag luchten. Je krijgt er te weinig eten. Ik had om mijn studieboeken gevraagd, maar dat is afgewezen. In ieder geval heb ik ze niet gekregen, waardoor het nu heel moeilijk wordt om mijn examen te halen. Ook vanwege die werkstraf. Als door dit hele gebeuren hier mijn toekomst er onder gaat lijden, heb ik op een gegeven moment overal maling aan’. ‘De rechter zei geen lelijke dingen. Het ging wel. Bij de rechter-commissaris was het veel slechter. Daar kijken ze helemaal niet naar je persoon. Toen mijn advocaat aan het woord was, had de rechter helemaal geen aandacht. Hij deed nogal arrogant. En wat ik heel dom vond is dat hij zichzelf met mij ging vergelijken. Over die dronkenschap. Dat slaat nergens op. Zijn leefsituatie is helemaal anders. Hij is veel ouder, hij heeft gestudeerd en zit daar achter zijn tafel. Hij ging veel te veel van zijn eigen situatie uit’.
Casus 2: Eenvoudige oplichting. Twee mannen van rond de vijftig staan terecht voor oplichting. Zij hebben in een advertentie kandidaten voor thuiswerk opgeroepen, maar die kandidaat-werknemers moesten 10 Euro van te voren betalen, terwijl het onduidelijk was of dit zou worden terugbetaald. Op aanraden van een politieagent hebben zij nog een excuusbrief gestuurd, maar ook deze actie kan de Officier van Justitie en de rechter niet vermurwen. Hoewel de mannen hun uiterste best doen om de rechter ervan te overtuigen dat ze niets fouts hebben gedaan, wordt hen een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opgelegd. Wij bellen de ene veroordeelde een dag later op, volgens afspraak: Reactie ‘Ik vond wel dat we ons verhaal konden doen, maar waar ik heel erg ontevreden over ben is dat we van oplichting beticht zijn. De rechter heeft gewoon de wet verkeerd toegepast, vind ik. In alle kranten staan advertenties voor thuiswerkers. Dan kun je er heel wat vastzetten en een werkstraf geven. Ik heb eigenlijk het idee dat we een soort proefproces waren’. (Lachend) ‘Natuurlijk vond ik het optreden van de rechter onvoldoende, want we zijn immers veroordeeld. We konden wel wat naar voren brengen, maar ze ging eigenlijk overal langs heen. Wat ik eigenlijk vind is: de rechter heeft zich onvoldoende in de materie verdiept. Dat het oplichting werd is erg overdreven. Het is toch een flinke straf en als het om moord of om wapens gaat komen mensen er soms licht vanaf. Dat kan ik niet begrijpen. De Officier van Justitie was heel erg vooringenomen. Die ging helemaal niet in op wat wij zeiden. Maar ik betwijfel ook of de rechter wel echt naar ons heeft 150
Beleefd strafrecht geluisterd. Gisteren was mijn vrouw jarig: het was een mooi verjaardagscadeau waarmee ik thuiskwam. Dat we geen advocaat hadden, komt omdat we die niet konden betalen. We weten niet of we in hoger beroep gaan. Ik denk het niet’. ‘Ik ga wel gewoon werken voor die werkstraf. Twee weken werken en ‘s avonds niet al te laat thuis. Ik ben eigenlijk aannemer, maar op dit moment ben ik werkloos. Ik doe kleine verbouwingen, dakkapellen en dergelijke. Ik ben wel met een paar dingen bezig: zo gaat het eigenlijk altijd in deze tijd van het jaar. Er komt wel weer wat aan’.
Casus 3 Te lang werken in de snackbar Een uitbater van een snackbar moet voor de economische politierechter verschijnen, omdat hij enkele 14- en 15 jarigen langer heeft laten werken dan de toegestane 6 uur. Er is al eerder een zitting geweest, maar de Arbeidsinspectie moest naar aanleiding van die vorige zitting nog iets nader uitzoeken. De ‘operator’ van de eetgelegenheid laat tijdens de zitting weten geen 14- of 15 jarigen in dienst te hebben: ‘Het is gewoon te ingewikkeld’. Destijds was een transactie voorgesteld van 12.600,- euro, maar de rechter matigt dit bedrag omdat er waarschijnlijk ook sprake is geweest van malversaties door de jeugdigen zélf. De politierechter acht een boete van 6300,- euro op zijn plaats: ‘De regelgeving is bedoeld ter bescherming van kinderen en daar moeten we strikt de hand aan houden’. Direct na afloop spreken we met de veroordeelde en zijn advocaat. Reactie van de justitiabele ‘Ik ben niet tevreden over de behandeling van de zaak. Dit is de tweede keer dat ik hier moet komen. En dat omdat de Officier de vorige keer het bewijsmateriaal niet compleet had. Daardoor ben ik in ieder geval op extra advocatenkosten gejaagd. En de arbeidsinspectie heeft ook niet correct gewerkt, want ze zijn alleen maar uitgegaan van een aantal uitdraaien, zonder die jongens zelf te verhoren. In het dossier ontbraken ook enkele ontlastende getuigenverklaringen. Dat begrijp ik niet’. ‘De rechter heeft het OM in bescherming genomen, vind ik. Hij heeft te veel alleen maar naar recht gezocht en niet naar een praktische oplossing. Dat vind ik gek, want je hoort altijd dat ze het bij de rechtbank zo druk hebben. Vermoedelijk had die rechter het oordeel al van te voren klaar. Waarom ik gekomen ben, hoewel ik er niet veel van verwachtte? Ik denk dat m’n afwezigheid kan worden ervaren als een soort minachting voor de rechterlijke macht. Ik ben Cor Boonstra niet! Die kwam niet opdagen. Trouwens: mijn advocaat heeft me dit ook aangeraden’.
151
Sprekend de rechtbank ‘Ik vind dat je als bedrijf te snel in de criminele hoek wordt gezet. Nu neem ik geen 14- en 15 jarigen meer aan. Of dat nou zo slim is. Die hangen op straat rond. En de mensen in die buurt maar klagen’.
Opvallend was overigens dat ook een aantal anderen die bij de economische politierechter moesten voorkomen zich kritisch uitlieten over het feit dat zij voor de rechter moesten verschijnen en dat het tot een veroordeling kwam. Een boer die vanaf het begin had geweigerd zijn koeien van oormerken te voorzien werd veroordeeld omdat hij niet aan een aantal administratieve verplichtingen had voldaan, toonde zich zeer gegriefd: ‘Die rechters, vooral de bestuursrechter, maar nu ook de strafrechter, gaan veel te veel achter de overheid staan. Je komt er als gewone burger niet doorheen’. Een andere justitiabele kreeg een boete opgelegd omdat hij houtsnippers had verbrand op een manier die in strijd is met de milieu-regelgeving. Tijdens de zitting zegt hij altijd goed te hebben samengewerkt met de milieu-politie. Zijn opinie na afloop; ‘Het is suf wat hier gebeurt. Er wordt van je verwacht dat je goed omgaat met de milieupolitie. Dat heb ik altijd gedaan. Dan hadden ze toch een waarschuwing kunnen geven. Zo’n zitting kost je een halve dag. Het is triest, vind ik’. In een derde geval heeft de eigenaar van een schildersbedrijf een schikkingsvoorstel geweigerd. Hij is van mening dat er geen sprake is van een milieudelict: ‘Er is geen vervuiling en er is ook nooit vervuiling geweest’. De verdachte gaf na de zitting kort commentaar: ‘t Is apeschoon bij ons. Het was niet smerig en niets lekte. Ik kan dit niet begrijpen. Die uitspraak is me eigenlijk om het even, want de boete kan ik aftrekken van de belasting. Het gaat me om het principe’. In deze gevallen was de kern van de kritiek dus vooral dat de rechter de overheid te weinig kritisch toetst. Waarschijnlijk heeft de kritische houding van deze groep justitiabelen, denken wij, ook te maken met het feit dat zij hun handelen niet als ‘erg’ (strafwaardig) ervaren. Impliciet kritiseren zij hiermee wat wel wordt aangeduid met de ‘instrumentalisering van het strafrecht’. Over de hele linie lijken onze bevindingen te sporen met de resultaten van Vruggink die in 1997-1998 honderd interviews afnam met verdachten, die tot een vrijheidsstraf waren veroordeeld en bovendien met een ontnemingsvordering werden geconfronteerd. Over de politie en het OM zijn de geinterviewden tamelijk negatief: zo vinden zij dat de Officier van Justitie zich overdreven hard opstelde en ‘te pas en te onpas sprak over criminele organisaties’. Over de strafrechter oordelen de veroordeelden tamelijk genuanceerd. De meningen zijn, zo merkt Vruggink op, ‘tamelijk symmetrisch verdeeld, met een grote meerderheid die aangeeft dat de rechter het werk doet dat gedaan moet worden’. In percentages uitgedrukt is het resultaat: 32 152
Beleefd strafrecht % is (vrij) negatief, 40% is neutraal en 28% uit zich (gematigd) positief. De voornaamste kritiek die op het optreden van de strafrechter valt te registreren is dat ‘de rechter te gemakkelijk meegaat met het OM’ en dat hij of zij zich in sommige gevallen ‘nonchalant en ongeïnteresseerd’ opstelde. De algemene conclusie van Vruggink is dat de door hem geïnterviewden in staat zijn tot een tamelijk genuanceerd oordeel. De verdachten ervaren het strafproces (ook) als een ‘spel’, waarin iedere partij een bepaalde positie inneemt en een specifieke rol dient te spelen. Wat zij vooral van een strafrechter verwachten is dat deze hen onbevooroordeeld aanhoort en dat de rechter een eigen afweging maakt van het belastend en ontlastend materiaal. Al met al komt dus uit Vrugginks publicatie een niet ongunstige evaluatie naar voren van het optreden van de rechter. Dit gegeven spoort met de resultaten van het in 2002 en 2005 in Utrecht verrichte klantwaarderingsonderzoek, waar het optreden, de deskundigheid en de houding van de rechter over de hele linie tamelijk positief was. Ook de door ons geïnterviewde personen oordeelden over de hele linie zeker niet negatief over het optreden door de rechter, zelfs wanneer zij tot een in hun ogen (te) zware straf waren veroordeeld. Uit het voorgaande stuk blijkt echter wel dat zij op een aantal punten kritiek leveren. Het lijkt verstandig om die signalen serieus te nemen. Men kan speculeren hoe het komt dat verdachten/veroordeelden zich zo (verrassend) aardig over de rechter uiten. Wanneer het om een eenmalig contact met de rechtbank gaat, is er sprake van een opluchtingseffect: men heeft lang op een zitting moeten wachten en men weet nu – hoe dan ook – waar men aan toe is. Bij degenen die al (veel) vaker met justitie in aanraking zijn gekomen, speelt zeker een rol dat zij een voorfase hebben doorlopen (bij zwaardere delicten met voorlopige hechtenis) en in het spel van de strafrechtelijke procedure verwikkeld zijn geraakt. Bij deze observatie knoopt de bekende theorie van de Duitse socioloog Niklas Luhmann aan die stelt dat het participeren in c.q. onderworpen zijn aan een juridische procedure op zichzelf al een legitimerende werking uitoefent. Men gaat het procedurele gebeuren als een ‘fact of life’ beschouwen en aanvaardt in de meeste gevallen de uitslag. In de loop van de tijd komt er een ‘Legitimation durch Verfahren’ tot stand.77 —– 77
Volgens Luhman (1978) is het doorlopen van de rechtsprocedure te vergelijken met een leerproces. Het doorlopen van de procedure leidt ertoe dat de betrokken partijen een vonnis aanvaarden, ook wanneer ze het inhoudelijk niet ermee eens zijn. De juridische procedure weet dus die aanvaarding te bevorderen.
153
Sprekend de rechtbank
4.5 Opinies van advocaten Hoewel justitiabelen de ‘echte klanten’ van de rechtbank zijn, vervullen advocaten als professionele actoren binnen de rechtspleging een belangrijke rol. In het voorjaar van 2005 spraken we met 14 advocaten, op een na allemaal uit het arrondissement Utrecht. Van de 14 advocaten zijn er 9 mannen en 5 vrouwen; hun leeftijd loopt uiteen van 26 tot 58. Tien van de veertien doen (vrijwel) uitsluitend strafrechtelijke zaken, voor de andere vier is het een substantieel deel van hun praktijk. In de interviews met advocaten ging het over hun taakopvatting, over hun zienswijze op het huidige strafrecht en over hun – positieve en negatieve – ervaringen met de (Utrechtse) rechtbank 4.5.1 Veranderingen in het strafrecht Vrijwel zonder uitzondering maken onze gesprekspartners zich zorgen over de volgens hen snelle en ingrijpende veranderingen in het Nederlandse straf- en strafprocesrecht. De diagnose van een ervaren advocaat is dat ‘emotie de ratio overstroomt’. Een ander meent dat ‘veel meer de loutere vergelding centraal is komen te staan’ en hij voegt daaraan toe ‘dat rechters niet meer zo geïnteresseerd lijken te zijn in wat er verder met een veroordeelde gebeurt’. Overigens richten de verwijten van de advocaten zich niet zozeer op individuele strafrechters, maar met name op beleidsmakers en politici, die veel te weinig hun hoofd koel houden. Een viertal citaten: 1.‘Wat er nu in korte tijd aan nieuwe wetgeving is doorgedrukt, dat is verschrikkelijk ingrijpend. Neem nu die nieuwe antiterrorismewetgeving. Als je een Koran in huis hebt en je via de telefoon of via een e-mail wat ongelukkig uitlaat, loop je de kans dat morgen de landelijke recherche achter je aanzit en een arrestatieteam je van je bed komt lichten. En die verharding merk je ook aan de strengere en langere straffen die rechters opleggen’. 2. ‘De Minister van Justitie is verschrikkelijk. Hij brengt ons terug naar de Middeleeuwen met zijn conservatisme’. 3. ‘Het strafrecht en het strafprocesrecht zijn de afgelopen tien, vijftien jaar harder, sneller en minder goed geworden (…). De kwaliteit van het debat over de strafrechtspleging is werkelijk allerbelabberdst (..) Er komt steeds meer en strengere wetgeving zonder dat daar rustig en weloverwogen over kan worden gesproken en worden nagedacht. Er worden veel kreten geslaakt en politici zijn kennelijk bang om voor soft te worden versleten. (..) Als je één op één met politici praat dan geven ze wel toe dat er reden is voor zorg. Maar in het openbaar komen ze daar niet mee’. 4. ‘Het wordt sneller, harder en kaler. Van hulp en begeleiding en van het uitzetten van een route naar rehabilitatie is vaak helemaal geen sprake meer’.
154
Beleefd strafrecht Vrij algemeen vindt men dat het steeds moeilijker wordt om de – door een enkeling als turbulent omschreven – ontwikkelingen echt goed op de voet te volgen. Door één van de advocaten wordt dit als een gedeeld probleem gezien voor alle bij de strafrechtspleging betrokken professionals: ‘Natuurlijk, de kwaliteit in alle beroepsgroepen is wisselend. Er zijn nog steeds heel wat uitstekende rechters die serieus werken. Maar er zit een groot probleem in het informatie-aanbod. Zelfs voor mij als gespecialiseerd strafrechtadvocaat is het al onmogelijk om alle jurisprudentie, vakliteratuur, de vele veranderingen in wet- en regelgeving precies bij te houden. En dan heb ik nog een dag op de universiteit om te studeren. Rechters geven dit zelf ook als een probleem aan en binnen het OM zal dat niet anders zijn. Dat de kwaliteit lijkt te zijn afgenomen heeft te maken met een combinatie van dit alles: een overvolle agenda, werkdruk, te veel veranderingen in korte tijd. Dat heeft tot gevolg, in mijn beleving, dat het systeem niet meer werkt. Helaas zie ik geen eenvoudige structurele oplossing’.
Sommige advocaten brengen naar voren dat het strafrecht ‘buiten zijn oevers treedt’. Een van hen geeft als voorbeeld de strafrechtelijke vervolging van seksueel geweld binnen relaties: ‘Bij zedenzaken hoort nog steeds te gelden dat strafrecht ultimum remedium is. Strafrecht moet hier worden gebruikt als een chirurgisch mes, maar in de praktijk is het vaak de botte bijl. Er worden nog steeds veel zaken voor de rechter gebracht terwijl het zinvoller zou zijn naar andere oplossingen te streven, zoals therapie of een zeker herstel in de relatiesfeer’.
4.5.2 De rol van de strafrechtsadvocaat De geïnterviewde advocaten zien voor zichzelf twee hoofdtaken weggelegd. In de eerste plaats zien zij zich als juridisch procesbewaker, die alle relevante feitelijke overwegingen en juridische argumenten ten behoeve van zijn cliënt naar voren moet kunnen brengen. Daarnaast is er een tweede hoofdrol, namelijk die van vertrouwenspersoon voor de verdachte, al voegen de meesten er aan toe dat zij tegelijk enige distantie willen houden. Omdat zij vaak de enige verbindingslijn met de familie en met instanties in de buitenwereld zijn, hoort daar ook het werk als sociaal raadsman of -vrouw bij. Door de aanscherpingen in het strafprocesrecht, is de juridische actieradius voor de procesvertegenwoordiger kleiner geworden. In de woorden van de meest geroutineerde advocaat die wij spraken: ‘De jus is er wel af, hoor’. Een ander zegt dat het vrijwel onmogelijk is geworden om ‘juridisch-technisch te scoren’. Zeker een viertal advocaten geven aan dat het al met al ‘minder leuk’ is geworden om als strafrechtsadvocaat te opereren. Voor de advocaat,
155
Sprekend de rechtbank van wie het volgende citaat stamt, was dat reden om zijn aandacht meer naar een ander rechtsgebied te verleggen: ‘Ja, je kunt zeker zeggen dat je inbreng als advocaat op juridisch terrein kleiner is geworden. Dat wil niet zeggen dat je inzet minder wordt, maar je merkt gewoon dat de invloed van specifiek juridische argumenten geringer wordt. Daar ga je rekening mee houden. En ik moet ook zeggen: daardoor wordt het minder leuk’.
Een andere advocaat is nog veel stelliger: ‘Het blijkt dat rechters nauwelijks geïnteresseerd zijn in je pleitnotities. Daar kijken ze hoogstens met een half oog naar. Slechts af en toe tref je het met een rechter of RC die serieus ingaat op je punten. Dat is de uitzondering. Een belangrijke conclusie van mij is dan ook: de strafrechtsadvocaat neemt anno 2005 een volstrekt ondergeschikte positie in in het strafproces. Ik doe dit nog maar een jaar of vijf, maar ik heb wel de indruk dat het erger is geworden’.
Verschillende keren klagen onze gesprekspartners over de geringere speelruimte voor de advocaat: er is volgens enkelen een duidelijke verschuiving in de richting van het inquisitoire strafproces, waarbij de verdediging nauwelijks een doorslaggevende rol kan spelen. Dat een advocaat tegenwoordig niet meer zelf om een voorlichtingsrapportage van de reclassering kan vragen, is volgens een advocaat ‘een typerende ontwikkeling die werkelijk voor alle betrokken partijen negatief uitvalt’. Drie advocaten geven lucht aan hun scepsis over de toegenomen slachtofferbescherming. Vooral de recente invoering van het spreekrecht voor slachtoffers acht men zeer riskant, omdat daardoor de emotiecultuur nog duidelijker zijn intrede doet in de rechtszaal. Advocaten worden in hun eigen familie- en kennissenkring regelmatig geconfronteerd met onbegrip: ‘Als ik tegen mensen uit mijn omgeving zeg dat het er mij om gaat dat aan een individuele verdachte recht wordt gedaan, dan zie je ze denken: Voel jij je wel lekker? Of dat ze zoiets hebben: dat is zeker weer dat verhaal over die zielige jeugd? Bij de meeste mensen bestaat geen enkele affiniteit met de manier waarop ik mijn werk doe’.
Er is overigens ook wel sprake van kritiek op collega’s die het niet zo nauw nemen met vakkennis of beroepsmoraal: ergernis bestaat over strafrechtsadvocaten die zaken afraffelen of hun vakliteratuur niet bijhouden. De meest uitgesproken opinie is een vorm van zelfkritiek: ‘Ook in de advocatuur schiet de kwaliteit regelmatig schromelijk tekort. Ook daar zie je dat men zich onvoldoende in het dossier heeft vastgebeten. Dat komt ook 156
Beleefd strafrecht omdat veel advocaten strafrecht erbij doen. Dan komt er van serieus werk en voldoende het vak bijhouden te weinig terecht’.
4.5.3 Kwaliteit van de rechters en rechtspleging De geïnterviewde advocaten oordelen neutraal tot tamelijk positief over de deskundigheid en de ‘klantvriendelijkheid’ van de Utrechtse rechters. Als er al kritiek is dan richt die zich niet in de eerste plaats op de integriteit of kwaliteit van de individuele rechter. Typerend is het volgende citaat: ‘Wat betreft de kwaliteit – juridisch, communicatief enzovoort – van de rechters moet ik zeggen dat die in Utrecht over de hele linie wel goed is. Het is natuurlijk lagere rechtspraak en bij het Hof zitten de specifiek deskundige rechters, maar het is zoals gezegd niet slecht’.
Een vrouwelijke advocaat die al bijna twintig jaar vooral strafrecht doet, is van mening dat ‘de rechtbank opener en toegankelijker’ is geworden: ‘Ze zijn sowieso meer met imago naar de buitenwereld bezig. Dat zal ook wel de invloed van het Fortuynisme zijn of zo’.
Ook hier wordt wel een kritische kanttekening gemaakt: ‘Dat het in de strafrechtelijke sector minder goed gaat, dat in dat opzicht de kwaliteit lijkt te zijn afgenomen, blijkt bijvoorbeeld op zittingen waarbij de rechter blijk geeft van onvoldoende dossierkennis. Je ziet het ook aan de manier waarop met moeilijke verweren wordt omgegaan. Soms lijkt er een gebrek aan voldoende vakkennis. Ik zal dat illustreren met een recente ervaring. Ik gaf een cursus waarbij zo’n dertig RAIO’s aanwezig waren, die in de laatste fase van hun opleiding zitten. Dat wil zeggen dat ze als bijzitter bij MK’s fungeren, maar ook als politierechter. Ik had het toen over het Zwolsman-arrest van de Hoge Raad, het misschien wel meest toonaangevende arrest van de laatste jaren. Van de 30 aanwezigen waren er maar twee die wisten wat de belangrijkste overwegingen uit dat arrest waren. Ik was daar werkelijk flabbergasted over’.
Een enkele advocaat vraagt zich af of rechters wel voldoende de vernieuwingen en de recente research op het gebied van het forensisch opsporingsonderzoek bijhouden. Zwaaiend met een nummer van het Advocatenblad over speurhonden, stelt hij de vraag of rechters wel even serieus aan bijscholing doen als (goede) advocaten. Ook twee geïnterviewde deskundigen vragen zich af of rechters tegenwoordig nog wel voldoende affiniteit met en expertise van psychopathologie en psychiatrie hebben, terwijl bij een groot percentage van degenen die met de rechtbank in aanraking komen psychische problemen te constateren zijn. 157
Sprekend de rechtbank Eén advocaat, die veel strafzaken met jongere verdachten doet, signaleert dat de scheiding die in de Utrechtse rechtbank wordt gemaakt tussen het civiele jeugdrechtspraak en jeugdstrafrecht regelmatig tot problemen leidt. Soms is er een keuze mogelijk tussen civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen en de strafrechtelijke maatregelen en in ieder geval gaat het vaak om dezelfde groep jongeren. Volgens de advocate, die wij spraken, komt het regelmatig voor dat de informatie niet goed wordt uitgewisseld en dat de civiele sector niet weet wat de strafsector doet en vice versa.78 Een regelmatig terugkerend thema in de gesprekken is dat de advocaten van mening zijn dat rechters te veel afgaan op de betrouwbaarheid van verklaringen en rapporten van de politie. De kritische toetsing van de door politie en justitie aangeleverde dossierstukken zou er te vaak bij inschieten. De advocaten wijzen in dit verband opnieuw op de werkdruk, maar ze tonen zich hier niettemin verbolgen over. Eén advocaat verwoordt dit plastisch: ‘De rechter doet te vaak alsof de politie een soort koning Midas is, die alles wat hij aanraakt in goud doet veranderen’.
4.5.4 Verschillende leefwerelden Hoewel het oordeel van advocaten over de bejegening van hun cliënten tijdens de zitting niet negatief is, brengen zij een aantal keren naar voren dat de kloof tussen de leefwereld van de rechter en die van de verdachte wel heel diep is. De advocaten spreken diverse keren over een ‘glazen huis’, waarin de magistratuur verkeert. Echt direct contact met de sociale onderkant of met minderheidsgroeperingen, waaruit veel verdachten stammen, zou ontbreken. De advocaten erkennen dat de rechterlijke macht in zekere zin ‘vermaatschappelijkt’ is, maar de afstand blijft groot: ‘Rechters en officieren van justitie, dat zijn toch met name mensen uit de betere kringen. Natuurlijk, er zijn tegenwoordig veel vrouwen rechter, met een gezin en in die zin staan ze midden in de samenleving. Maar dat is toch heel wat anders dan je kinderen op Kanaleneiland zien te weerhouden van criminaliteit. Ze weten echt niet wat zich in Marokkaanse gezinnen afspeelt, hoor. De rechterlijke macht heeft wel wat van de koninklijke familie. Die gaan ook wel op bezoek maar dan wordt het altijd van te voren keurig schoongemaakt’.
Een ander koppelt daar een praktisch voorstel aan om deze afstand te verkleinen: —– 78
Een soortgelijk verschijnsel beschrijven Verberk en Fühler (2006).
158
Beleefd strafrecht
‘Ik ben er een groot voorstanders van om RAIO’s een verplichte stage te laten doen als strafrechtsadvocaat. Dat stelt ze in staat de ellende te zien waarmee een verdachte te maken krijgt. Dan zien ze ook de irritaties van de advocaat, de muur waar je soms tegen aan loopt’
Eén advocaat heeft in de praktijk gemerkt dat de rechtbank – ondanks de ook door haar toegejuichte feminisering – nog steeds als een ‘wit bolwerk’ kan worden gekarakteriseerd: ‘Waar ik – vanwege mijn Mediterrane uiterlijk – tegen aan loop is een vooringenomenheid die me niet toevallig lijkt. Het komt heel regelmatig voor dat een rechter zegt: ‘Oh, de advocaat is mevrouw P., zie ik hier, maar dat bent u niet hè’. Je wordt, als je er zo uitziet als ik, maar zelden als advocaat waargenomen. Ik heb dat met een joodse vriendin eens bijgehouden. Vaak denken ze dat je een tolk bent of een maatschappelijk werker (..) Nu heb ik mijn naam mee en via de telefoon horen ze niet hoe ik er uit zie’.
4.5.5 Gebrek aan durf Opvallend vonden wij dat in een aantal gesprekken advocaten aangeven bij de rechters de bereidheid en de moed om ‘de nek uit te steken’ of ‘tegen de stroom in te roeien’ te missen. Wat men kennelijk mist is een vorm van individuele onafhankelijkheid, de moed om markant te zijn en maatwerk te leveren. Kennelijk vinden deze informanten dat de rechters zich te veel oriënteren aan vigerende richtlijnen en gegroeide routines. Een aantal opmerkingen laat dit zien: ‘De inhoudelijke kennis van de strafrechter zal wel goed zijn. Daar twijfel ik niet aan. Maar er is een zekere eenvormigheid in geslopen. Dat zal wel te maken hebben met het streven naar efficiency en met de werkdruk. Vergeleken met de strafrechters zijn de kantonrechters in arbeidszaken veel eigenzinniger. Ik weet wel: die zijn minder met handen en voeten gebonden, maar ze nemen die ruimte ook’.
‘De gemiddelde rechter durft niet, ze lopen achter de Officier van Justitie aan. Dan denk ik: ben jij nou een magistraat? Tegenwoordig is het voor een advocaat tijdens de zitting vaak een gevecht met de rechter, niet zozeer met het OM. Ik vraag me af: rechter, durf jij nog echt in de spiegel te kijken? Ik mis moed en onafhankelijkheid, echt ik vind het soms lafbekken. Het zijn, op een paar uitzonderingen na, functionarissen zonder ballen’. ‘Bij politierechterzittingen wordt het steeds vervelender gevonden wanneer je een pleitnota hebt (..). Daar wordt negatief op gereageerd, expliciet of impliciet. Men wil er de vaart inhouden, omdat het anders in het honderd loopt (..) Iedere rechter wil eigenlijk carrière maken, vice-president worden of naar het Hof. Dat word je alleen 159
Sprekend de rechtbank als je je kunt conformeren aan de geldende normen, ook wat vlotte afhandeling betreft. Dat geeft een druk om je aan te passen’.
4.5.6 Politierechter Over de gang van zaken bij de Meervoudige Kamer zijn de geïnterviewden aanmerkelijk positiever dan over de zittingen bij de politierechter, waarvan vrijwel alle advocaten opmerken dat hun (juridische) inbreng doorgaans gering is. Er is sprake van een overheersende impressie dat het al vóór de zitting een gelopen koers is en dat alleen een strafmaatverweer (vaak met het oog op de persoonlijke omstandigheden) zin heeft. Van een werkelijk ‘juridische uiteenzetting’ is kennelijk slechts hoogst zelden sprake: ‘Bij zittingen bij de politierechter heb ik vaak de indruk dat de beslissing al van te voren vast staat en dat er weinig meer aan te wrikken valt. Het is allemaal al helemaal voorgekookt’.
Er zijn, zo merken sommigen op, nog wel alleensprekende rechters die tegendraads durven te opereren, maar dat is een kleine (volgens sommigen: kleiner wordende) minderheid: ‘Er is in een flink aantal gevallen sprake van een zekere mate van vooringenomenheid. Er zijn politierechters waarvan je al vrij snel merkt dat hun oordeel vastligt. Die rechter laat je dat duidelijk voelen doordat hij tijdens de behandeling van de zaak niet luistert. Hij of zij heeft het dossier gelezen en weet wat ’ie gaat doen. Terwijl jij je best doet op een pleidooi, ligt het vonnis bij wijze van spreken al klaar’.
Men is overigens niet zozeer ontevreden over het niveau van de bejegening, al komt het wel voor dat een politierechter ‘over de verdachte heen walst’ of hem ‘op een botte manier een veeg uit de pan geeft’. Eén advocaat geeft het voorbeeld van een politierechter (die hij in de Haagse rechtbank een aantal keren meemaakte), waarover onder advocaten algemene onvrede bestond vanwege diens vernederende optreden. Het bleek in dat geval echter moeilijk om tot een gezamenlijke actie te komen, om voor de serieuze klachten gehoor te krijgen. De advocaten vinden in merendeel dat de meeste politierechters wel proberen hun vonnis zoveel mogelijk in gewone mensentaal naar voren te brengen. Toch komt het regelmatig voor dat een verdachte niet helemaal of helemaal niet begrijpt wat de rechter heeft geoordeeld. Sommige rechters verwijzen expliciet naar de advocaat die wel voor nadere uitleg zal zorgen. Maar de advocaten, met wie wij spraken, zijn in meerderheid van mening
160
Beleefd strafrecht dat juist de motivering van de uitspraak in veel gevallen gebrekkig is. Het volgende citaat vat de communis opinio scherp samen: ‘Het schort sterk aan de motivering. Het is alsof ze redeneren: mijn oordeel is op zichzelf al motivering genoeg. Ze voelen zich niet geroepen om hun oordeel echt goed uit te leggen. Vooral bij de politierechter gaat het regelmatig met de botte bijl. Uit de manier waarop gemotiveerd wordt, blijkt dat het lopende band-werk is geworden’.
4.5.7 Kritiek op de voorfase en het natraject De verreweg felste kritiek geldt niet de (openbare) zitting zelf maar de (besloten) raadkamerzittingen, waarbij over de verlenging van voorlopige hechtenis wordt beslist. Een aantal keren wordt ook kritiek uitgeoefend op de kwaliteit bij de voorgeleidingen bij de rechter-commissaris, maar met name de onvrede over de gang van zaken bij de genoemde raadkamerzittingen lijkt wijdverbreid te zijn. Een kleine bloemlezing: ‘Er wordt een nummertje gemaakt, waar je heel weinig bij hebt in te brengen. Die toneelstukjes in de kelder, dat is een drama (..) Laatst had ik het nog tijdens een raadkamerzitting. Ik was misschien drie minuten bezig, toen ik werd onderbroken met `Wilt u afronden?’. Ik heb er met collega’s over gesproken en het blijkt dat dit regelmatig gebeurt. Je klant wil maar een ding: vrijkomen. Het is heel moeilijk uit te leggen als dat niet gebeurt’.
‘Bij de raadkamers heb je helemaal het gevoel dat je tegen een muur praat. Het is echt productiewerk. Je krijgt haast nooit iemand vrij. Je krijgt regelmatig de indruk dat de beslissing al van te voren is gemaakt. Alles is op henzelf en hun eigen belangen gericht, ook wat koffie- en rookpauzes e.d. betreft. Het gaat alleen maar om snel, snel, en nog eens snel’. Overigens nemen de advocaten dit niet zozeer de rechters persoonlijk kwalijk. Er is geen sprake van individuele verwijtbaarheid, volgens hen: ‘Tot voor kort werden er 50, 60 zaken op zo’n raadkamerzitting per dag gepland. Zelfs de beste rechter kan binnen een dergelijk systeem niet naar behoren functioneren. Je hebt maar 6 of 7 minuten per zaak. Het dossier ken je niet goed en ook de OvJ kent de zaak eigenlijk niet of nauwelijks. Daardoor is het een farce. Er is geen onafhankelijke toetsing mogelijk’.
Een andere zegsman is wat minder genuanceerd en stelt een radicale remedie voor:
161
Sprekend de rechtbank
‘Bij beslissingen over de voorlopige hechtenis is het helemaal een drama. Die rechters hebben er geen flauw benul van wat het betekent om te moeten zitten. Dat werk gaat gepaard met een zekere wereldvreemdheid. Ik ben er voor dat iedereen die RAIO is eens dertig dagen moet gaan zitten. Ze hebben er geen flauw benul van wat het betekent om zo lang te moeten zitten. Dat je geïsoleerd bent, dat je je huis, je baan, je partner vaak kwijt bent, daarvoor bestaat geen begrip. Voor hen zijn die 30 dagen een getalletje. Ze werken met ficties’.
Hoewel we in de gesprekken nauwelijks toekwamen aan de fase na het vonnis – de tenuitvoerlegging van de sancties – maakten de geïnterviewden daar zelf af en toe een opmerking over. Dat maakte duidelijk dat zij bezorgd zijn over de inperking van de capaciteit bij de reclassering, over het regelmatig blijkende gebrek aan afstemming tussen verschillende instanties en over de nadelen van het steeds soberder wordende regime in penitentiaire instellingen. Deze zorgen stemmen overigens voor een belangrijk deel overeen met opmerkingen van door ons geïnterviewde rechters. Op deze ‘gedeelde zorgen’ komen we in de afsluitende paragraaf terug.
4.6 Discussie Uit onze observaties bij de Utrechtse strafsector – met name bij politierechterzittingen maar ook bij zittingen van de Meervoudige Kamer – en onze gesprekken met justitiabelen komt naar voren dat de communicatie met en bejegening van justitiabelen en hun rechtshelpers over de hele linie als behoorlijk en fatsoenlijk te karakteriseren valt. Terwijl uit studies uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw (Snel, 1977; Bal, 1988) van de vorige eeuw naar voren kwam dat regelmatig sprake was van dwangcommunicatie – dat wil zeggen: verdachten worden onderbroken, onder druk en soms in hun hemd gezet – is dat anno 2005 in veel mindere mate het geval. Uiteraard blijft de gesprekssituatie tijdens de zitting ongelijk en asymmetrisch, maar de verdachten worden doorgaans niet bars, autoritair of vernederend bejegend. In die zin lijkt de grotere aandacht voor communicatieve vaardigheden en voor intervisie vruchten te hebben afgeworpen en lijkt het ons ook waarschijnlijk dat de instroom van vrouwen een positieve invloed heeft uitgeoefend. Ons viel op dat verdachten zich slechts zelden weerspannig, oneerbiedig of agressief gedragen. In de werkelijkheid van alledag lijken justitiabelen het ritueel en de rol van de rechter wel degelijk te erkennen. In een aantal gevallen zal de proceshouding sterk beïnvloed zijn door het advies van de advocaat, omdat de ervaring heeft geleerd dat een dergelijke attitude de kans op een lagere strafmaat doet toenemen.
162
Beleefd strafrecht Er is echter ook een keerzijde. Justitiabelen hebben af en toe de indruk dat het Openbaar Ministerie en de rechter elkaar wel heel begripvol tegemoet treden en te veel ‘onder een hoedje spelen’. Kritisch zijn vooral degenen die bij de economische politierechter moeten voorkomen; zij zien het ‘erge’ van hun handelen niet in en zij zijn van mening dat de inzet van het strafrecht onrechtvaardig is. Als observatoren begonnen wij het in toenemende mate bedenkelijk te vinden dat de politierechter steevast eindigt met: ‘Ik sluit het onderzoek en doe meteen uitspraak’. Omdat de politierechter tegenwoordig tot een jaar vrijheidsstraf kan opleggen is het verschil met de MK wel heel groot geworden. Ook voor de aanvaarding van de rechterlijke uitspraak zou het ons inziens regelmatig te prefereren zijn wanneer de alleensprekende rechter meer bedenktijd nam. Verschillende respondenten brachten naar voren dat zij de indruk kregen dat de uitspaak van te voren vast stond en dat zij nauwelijks een faire kans kregen. Dit laatste gegeven komt ook naar voren uit de interviews met de advocaten, waar zij soms ongezouten kritiek leveren. De kritiek richt zich met name op het feit dat de rol van de advocaat steeds marginaler is geworden. Zij wijzen er op dat juridische verweren vaak genegeerd worden en dat de motivering van de strafrechter (veel) beter kan. Onze zegslieden zijn van mening dat bij verlengingen van de voorlopige hechtenis de inbreng van de rechtshelper nauwelijks invloed heeft en dat de politierechter weinig aandacht besteedt aan wat de raadsman/vrouw of de verdachte naar voren brengt. Daarbij richten de geïnterviewde advocaten zich overigens niet zozeer op individuele rechters. De kwaliteit van de strafrechters wordt zeker niet onvoldoende gevonden. Wel menen zij dat het hele systeem van de strafrechtspraak overbelast is geraakt en missen zij individuele durf bij de strafrechters. Het streven naar grotere efficiency, gekoppeld aan de grote tijds- en werkdruk leidt er toe dat confectie de regel is en maatwerk – in de zin van ‘creatief straffen’ – (te) zeer de uitzondering. Bij alle verschillen in zienswijze en perspectief zijn er ook veelzeggende overeenkomsten in de opinies van de geïnterviewde rechters en die van de advocaten. Beide groepen juridische professionals maken zich zorgen over de volgens de meerderheid meer dan eens onberedeneerde en ongenuanceerde uitbreiding van het strafrechtelijke en strafprocessuele arsenaal. Er worden meer gedragingen strafbaar gesteld, ook in bestuurlijke en sociaaleconomische ordeningswetten. Ook in het strafprocesrecht zijn tamelijk drastische wijzigingen doorgevoerd. Er is een reeks wetgevende maatregelen genomen om de gevaren van het terrorisme te bestrijden, maar deze aanscherping van het strafrechtelijk arsenaal heeft bedoelde of onbedoelde 163
Sprekend de rechtbank gevolgen op andere terreinen. Het (te) hoge wijzigingstempo in wet- en regelgeving, plus de uitgebreide jurisprudentie (ook van internationale origine, met name van het EHRM) leidt niet alleen tot een groot informatieprobleem, maar dreigt ook het recht onhanteerbaar te maken. Binnen de Utrechtse strafsector bestaat scepsis over de wenselijkheid van invoering van nieuwe sanctievormen, zoals de plaatsing in een Instelling voor Stelselmatige Daders. Een klein aantal rechters verwoordde de onvrede over ontwikkelingen in het strafrecht in zulke krasse bewoordingen, dat wij die niet letterlijk hebben geciteerd. Zij maken wel duidelijk dat dit als een urgent probleem wordt gezien. Dit is, zo menen wij, niet louter een praktisch of juridisch technisch probleem maar raakt wel degelijk de wortels van rechtsbestel en rechtsstaat. Volgens de bekende Amerikaanse praktijkjurist en rechtsfilosoof Lon Fuller werkt een te hoog tempo van wetswijzigingen desastreus uit op de kernwaarden in de rechtstoepassing. De Nederlandse staatsrechtsgeleerde A.M. Donner heeft eens geschreven dat de relatie tussen overheid en burgers in een democratische rechtsorde moet worden gekenschetst als ‘bestendig’ en ‘wederkerig’. De situatie in het strafrecht wijkt daar in de laatste jaren sterk van af. Wanneer gespecialiseerde professionals de draad dreigen kwijt te raken, moet dat zeker met de burger het geval zijn. Er is, zo blijkt uit onze ontdekkingstocht, bij de insiders een breed gedeeld gevoel dat het strafrecht oververhit is geraakt en grenzen overschrijdt. Wanneer dit door insiders zo sterk naar voren wordt gebracht, moet het au serieux worden genomen. Het is bekend dat dit probleem ook in de academische kring al regelmatig aan de orde is gesteld (zie bijvoorbeeld: Buruma, 2005), maar dat de ‘werkers in het veld’ dit zo duidelijk articuleren, is een niet mis te verstaan signaal. In een essay uit 2005 probeert strafrechtsjurist Rozemond te laten zien dat de discussie over strafrecht en strafrechtspleging blootstaat aan ‘retorische verleiding’. Aan de ene kant poneren politici en opinieleiders dat de dreiging van criminaliteit en terrorisme keihard en met alle beschikbare middelen moet worden aangepakt. Dit is het geluid van de ‘Nieuwe Gestrengheid’. Aan de andere kant is er een minderheid van kritische strafrechtsjuristen en activisten die van mening is dat strafrechtelijke waarden en beginselen en fundamentele rechten geschonden worden. Rozemond erkent dat beide partijen wel enig recht van spreken hebben, maar meent dat er sprake is van retorische overgeneralisaties ‘die elkaar opheffen’. Hij pleit voor een rationeler, preciezer en meer door empirische gegevens onderbouwde discussie.
164
Beleefd strafrecht Wij erkennen het gevaar van retorische overdrijving, maar we menen dat het van groot belang is dat de in dit rapport geregistreerde opinies en overtuigingen van rechtsbeoefenaars, die de dagelijkse strafrechtspleging ‘dragen’, in dat debat moeten worden gehoord.
165
5
Vergeleken en overwogen
In het hiervoor beschreven onderzoek staat de alledaagse communicatie in de rechtbank centraal. De communicatie is alledaags, in de zin van de gebruikelijke wijze waarop personen met elkaar omgaan. Toch is zij nietalledaags omdat het een door een specifieke institutionele context geschapen vorm van communicatie is. Deze context is de gereguleerde uitoefening van macht. Die regulering bestaat deels uit wettelijke, deels uit organisatorische dan wel maatschappelijke elementen die samen de ruimte vormen waarbinnen de rechter concreet gestalte moet geven aan de beginselen van het recht, het strafrecht en het civiele recht in dit geval. In dat kader beschreven we onze observaties van een drietal karakteristieke zittingstypen in de kantonsector, de civiele sector en de strafsector en deden we verslag van onze speurtocht naar ervaringen en evaluaties van procespartijen en van hun procesvertegenwoordigers. Na een korte terugblik op hoe de partijen en hun procesvertegenwoordigers de zittingen hebben gewaardeerd, gaan we in dit hoofdstuk in op een drietal patronen dat naar onze mening aandacht verdient en maken we enkele vergelijkende notities. Het betreft achtereenvolgens het gezag van de rechter, het risico van partijen of advocaten om buiten spel gezet te worden, en de kwaliteit en klantvriendelijkheid.
5.1 Terugblik In hoofdstuk 1 lichtten we de vraagstelling van ons onderzoek toe. In hoofdstuk 2 staat de sector kanton van de rechtbank centraal. We beschrijven met name de gang van zaken bij de rolzitting en bij de ontbindingszittingen. Terwijl de waardering van de justitiabelen voor de rolzitting ronduit negatief is, blijkt het oordeel van procespartijen voor het optreden van de kantonrechter bij ontslagzaken gunstig. In de ogen van de meeste partijen en van hun gemachtigden slagen de kantonrechters er doorgaans in om een juiste ‘mix’ te realiseren van (enige) persoonlijke betrokkenheid en professionele distantie. De kritiek die er is richt zich op het feit dat de kantonrechter soms zijn voorlopige oordeel onvoldoende onderbouwt en dat hij de partijen af en toe wel erg voortvarend in de richting van een schikking loodst. In hoofdstuk 3 richten we het zoeklicht op de civiele sector. Ook ten aanzien van de burgerlijke rechter, optredend in comparities van partijen, geven de 167
Sprekend de rechtbank justitiabelen blijk van een tamelijk hoge waardering. Dit is zeker dan het geval wanneer de rechter bereid is zijn visie op de juridische stand van zaken te geven, voorzien van alle mitsen en maren en denkbare voorbehouden. Kritiek wordt vooral dan geuit wanneer de rechter te lijdelijk opereert. Echter, ook bij de rechter in de civiele sector duikt het risico van schikkingsdwang op en blijkt in een enkel geval de rechter niet geheel aan het veranderde eisenpakket te kunnen voldoen. Advocaten waren minder positief. Omdat de rechter zich uitdrukkelijk tot de partijen richt en er officieel een pleitverbod bestaat, voelen de professionele procesvertegenwoordigers zich meer dan eens in de marge geschoven. Hierop komen we in paragraaf 5.3. terug. Hoofdstuk 4 onderzoekt de zittingspraktijk van de alleensprekende Politierechter die het merendeel van het zaaksaanbod bij de sector strafrecht ‘verwerkt’. De meeste verdachten lijken de gang van zaken te aanvaarden. Uit enkele casusbeschrijvingen komt wel naar voren dat een aantal justitiabelen van mening is dat onvoldoende tijd en aandacht aan hun zaak wordt besteed en dat zij vinden dat hun handelen ten onrechte binnen de werkingssfeer van het strafrecht is gebracht. Het meest geprononceerd is hier de kritiek van de advocaten in strafzaken die van mening zijn dat hun inbreng bij de Politierechter in veel gevallen nauwelijks gehonoreerd wordt. Zij wijten dit overigens niet zozeer aan een gebrek aan kwaliteit bij de individuele strafrechter, maar zij wijzen op het feit dat de strafrechtspleging – om diverse redenen – zodanig onder druk staat dat het niveau van de alledaagse strafrechtspraktijk achteruit is gegaan. Een aantal geïnterviewde rechters wijst overigens ook op dit risico.
5.2 Overwegingen 5.2.1 Het gezag van de rechter Over het gezag en de legitimiteit van de rechter en de rechterlijke macht vindt veel discussie plaats, overigens vanuit nogal verschillende invalshoeken. Over de achterliggende fundamentele vragen buigen zich rechtstheoretici en politieke filosofen (zie recent: Kwak, 2006), empirische kwesties staan op de agenda bij rechtssociologische en bestuurskundige onderzoekers en een bont gezelschap van boeren, burgers en buitenlui bespreekt alledaagse vragen en ervaringen. Wij voegen daar ons perspectief aan toe. Op grond van de vele tientallen zittingen die we in drie rechtbanksectoren bijwoonden hebben we de stellige indruk overgehouden dat in de concrete praktijk van de rechtspraak het gezag van de rechter door de justitiabelen 168
Vergeleken en overwogen erkend wordt en voor hen vaststaat. We maakten geen enkele keer mee dat dit rechterlijke gezag werd ontkend of ter discussie werd gesteld. Op deze werkvloer van het recht, in de directe confrontatie tussen rechter en partijen, werkt de toga kennelijk nog steeds als het hitteschild van de magistratuur. Doorgaans is er bij de gewone justitiabele sprake van een zekere eerbied voor het ambt en voor de taak van de rechter. Wanneer we naar de beoordeling door procespartijen en verdachten van de bejegening door de rechter kijken dan komt daar een tamelijk positief beeld uit naar voren. Uiteraard moeten we daar een zekere relativering bij aanbrengen: veel justitiabelen zijn blij dat ze na al het papierwerk een rechter-in-persoon treffen en ook van ander cliëntensatisfactie-onderzoek is bekend dat de resultaten geflatteerd zijn. Wat de meeste justitiabelen in ieder geval verwachten en verlangen is dat de rechter meer in zijn mars heeft dan uitsluitend juridische vaardigheden en deskundigheid. Zij verwachten een bepaalde betrokkenheid en een voldoende mate van aandacht voor hun situatie. Wanneer die dimensie wordt verwaarloosd klinkt kritiek, zoals bij de geïnterviewde klant bij de strafrechter die content was over de uitspraak maar kritisch over de houding van de rechter: ‘de rechter keek me niet aan, de rechter zag mij niet’. In civiele zaken, zowel bij de kantonrechter als bij de civiele comparities, blijkt dat justitiabelen een actieve rechter op prijs stellen. Niet alleen in theorie wordt het aloude idee van de lijdelijkheid van de burgerlijke rechter losgelaten, ook in de praktijk blijkt het concept van de lijdelijke sfinx niet meer te worden geapprecieerd. Ook hier moet de rechter de afstand (die tegelijkertijd ook in acht wordt genomen) zien te overbruggen. 5.2.2 Het risico buitenspel te worden gezet Bij de zeer diverse klantenkring van de rechtbank bestaat dus in het algemeen waardering voor het optreden van de rechter en voor haar of zijn inspanning de communicatie binnen het strakke kader van het procesrecht goed te laten verlopen. Toch betekent het niet dat er geen risico’s opduiken. Bij alle geobserveerde zittingen doet zich de kwade kans voor dat partijen zich niet voldoende betrokken, gehoord of gezien voelen. Het meest evident is dit bij de rolzitting van het kantongerecht. Zeker de weinig geroutineerde partijen die met een vordering worden geconfronteerd komen vaak in de verwachting dat zij het woord kunnen voeren of hun tegenpartij zullen treffen. Zij hadden misschien beter kunnen weten, wanneer zij de stukken nauwkeurig hadden gelezen, maar het is begrijpe169
Sprekend de rechtbank lijk dat zij er niet uitkwamen. De rolzitting levert zodoende bij deze klanten een gevoel van bevreemding en vervreemding op en fungeert bepaald niet als het visitekaartje dat het idealiter zou moeten zijn. De ontbindingszitting wordt geleid en geregisseerd door ervaren kantonrechters, die verschillende stijlen hanteren, maar allen de procesvertegenwoordigers van werknemer en werkgever uitgebreid de gelegenheid geven om in een pleidooi de feitelijke en juridische aspecten van de ontslagzaak toe te lichten. Omdat de juridische professionals zo sterk centraal staan, dreigen de meest-betrokkenen – de werknemer en de werkgever – onvoldoende in het geding te worden betrokken. Uit enkele reacties blijkt dat werknemers, voor wie het (dreigende) ontslag een emotionele en existentiële lading heeft, onaangenaam verrast zijn door de geringe aandacht voor hun eigen verhaal. Bij de in hoofdstuk 3 beschreven civiele comparitie van partijen dreigt juist een omgekeerd risico. Omdat de rechter vooral gericht is op de zienswijzen van de partijen in de procedure en aan de advocaten een ‘pleitverbod’ is opgelegd, voelen de juridische officials zich in de marge geduwd. Een aantal van hen is van mening dat dit een onberaden ontwikkeling is, zodat de slingerbeweging te veel in de richting van een informele conversatie gaat. Bij politierechterzittingen is er een strakke tijdsplanning en ligt de nadruk sterk op het toetsen van wat in het strafdossier schriftelijk is neergeslagen. Meestal is het werk van de politierechter seriewerk. De verdachte komt wel aan het woord, maar dat gebeurt binnen een strikt gestructureerd procedureel kader. Omdat de politierechter in verreweg de meeste gevallen meteen uitspraak doet, leidt dit bij een aantal verdachten en bij veel van de geïnterviewde advocaten tot de stellige indruk dat de beslissing al is ‘voorgekookt’ en dat de uitslag van te voren vast staat. Zij vermoeden dat het verweer van de verdachte en het pleidooi van de advocaat daar weinig aan kunnen toe- of afdoen. Deze beoordeling van de kant van professionele en niet-professionele cliënten, houdt ook kritiek in. En deze kritiek klemt des te meer, nu de politierechter sinds enige tijd vrijheidsstraffen tot één jaar kan opleggen. 5.2.3 Kwaliteit en klantvriendelijkheid Net als in de gezondheidszorg en in het onderwijs is ook in de rechtspraak de kwaliteit van de in de eerste lijn opererende professionals van eminent belang. Zeker de alleensprekende rechters, waarover dit rapport verhaalt, hebben niet voldoende aan hun juridisch-technische vaardigheden. In de 170
Vergeleken en overwogen zitting vertegenwoordigen rechters de rechtsstaat en het overheidsgezag, maar van hun habitus en handelswijze hangt het af of we kunnen spreken van een rechtsbedeling met een menselijk gezicht. Zoals we zagen is de feitelijke acceptatie door justitiabelen van het rechterlijke optreden nog steeds groot en bestaat er in de regel waardering voor de wijze waarop de rechter tijdens de zitting met de partijen communiceert. Uit dit rapport blijkt ook dat het mis kan gaan. Hoe dan ook: de persoon van de rechter doet ertoe en dat zal zo blijven. Maar anderzijds is er geen reden voor zelfvoldaanheid. Er bestaan zorgen over het wegsijpelen van kwaliteit omdat goede rechters doorstromen naar managementfuncties of naar appèl-instanties. Zoals overal in grote organisaties dreigt het gevaar van te grote verambtelijking. Het feit dat de door ons onderzochte rechters alleen optreden, houdt het risico in dat zij onvoldoende gecorrigeerd worden als dat nodig zou zijn. Wanneer de rechtbanksectoren weinig van elkaar weten, zullen zij niet van elkaars ervaringen kunnen profiteren. Zo zou het ons inziens goed zijn wanneer rechters in de civiele sector en kantonrechters de verschillende soorten aanpak – bijvoorbeeld ten aanzien van schikken – met elkaar bespreken en elkaar stimuleren en kritiseren. De andere inrichting van de civiele rechtspraak met het sterke accent op de mondelinge comparitie na antwoord vraagt nieuwe vaardigheden van de rechters en misschien is ook expliciete training en intensievere intercollegiale toetsing – ook over de sectorgrenzen heen – geboden. In hoofdstuk 4 over de strafrechtsector hebben wij proberen toe te lichten, waarom het kwaliteitsprobleem in de strafrechtspleging van een andere orde is. Het heeft er alle schijn van dat politieke organen en de wetgever zoveel van het strafrecht verwachten en dat er in zo’n hoog tempo veranderingen in dit rechtsgebied plaatsvinden, dat het strafrechtelijk apparaat te zeer onder druk komt te staan en dat daardoor kwaliteitsverlies dreigt. Aan het eind van dit rapport kunnen we geen uitgebreide beschouwing wijden aan het thema klantvriendelijkheid van de rechterlijke macht. Het streven om meer aandacht te geven aan het perspectief van professionele en niet-professionele klanten verdient volop ondersteuning. Tegelijk is evident dat dit streven al gauw op grenzen stuit. Rechters oefenen immers macht en (hopelijk) gezag uit: de dienstverlening van de rechter is in feite vaak dwangverlening. Voor veel justitiabelen is de gang naar de rechter onvrijwillig, is het onderdeel van een conflict en zal het een ellendige ervaring kunnen betekenen. 171
Sprekend de rechtbank Maar wij hopen via dit rapport een bijdrage te leveren aan wat voor de rechtspleging essentieel is, namelijk dat rechters op een humane en zorgvuldige wijze hun verantwoordelijke taak uitvoeren en zich rekenschap geven hoe belangrijk de persoonlijke invulling van het rechtsambt ook in een tijd vol management en aansturing blijft. De rechter is meer dan een anonieme ambtsdrager of vervangbare ‘togavuller’. Ook in het dagelijkse rechterswerk zit een persoonlijke en morele dimensie. De rechter zal steeds het juiste midden moeten vinden tussen afstand en betrokkenheid. Dat kan alleen als hij zijn medeburgers – de justitiabelen – serieus neemt.
172
Literatuur Asser, W.D.H., H.A. Groen en J.B.M. Vranken m.m.v. I.N. Tzankova, Een nieuwe balans. Interimrapport fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag 2003. Asser, W.D.H., H.A. Groen en J.B.M. Vranken m.m.v. I.N. Tzankova, Uitgebalanceerd. Eindrapport Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag 2006. Bal, Peter, Dwangkommunikatie in de rechtszaal, Arnhem 1988. Barendrecht, J.M. e.a. (red.), Rechtspleging, samenleving en bestuur, Utrecht 2000. Barendrecht J.M., Beukering-Rosmuller, E.J.M., Recht rond onderhandeling, Den Haag 2000. Barendrecht, J.M. en A. Klijn (red.), Balanceren en Vernieuwen, Raad voor de rechtspraak, 2004. Bax, C.J., J.L.M. Gribnau en P.A.M. Mevis, Procesvertegenwoordiging, Rotterdam 2000. Beek, Sjors van, Veelplegers opgeveegd (interview met Rosa Jansen), Binnenlands Bestuur 2005. Bevers, P.J.J.M., Samenwerken binnen de rechterlijke organisatie, Den Haag 2004. Blankenburg, E. R. & R. Rogowski, Zur Theorie von Gerichtsverfahren, Zeitschrift für Rechtssoziologie, 1983 (4) Heft 2, pp 133-144. Blankenburg, E. R., Mobilisierung des Rechts. Eine Einführung in die Rechtssoziologie, Springer, Berlin, 1995. Böhler, Britta, Crisis in de rechtstaat. Spraakmakende zaken, verborgen processen, Amsterdam/Antwerpen 2004. Boon, G.J., Wal, F.S.R. van der, De Rol (van de) Rechter, Deventer 1990. Bottomley, Stephen and Stephen Parker, Law in Context. Second Edition, Sidney 1999. Boutellier, Hans, De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf, Den Haag 2002. Brants, C.H., Over levende gedachten. De menselijkheid van een functioneel strafrecht (oratie UU), Deventer 1999. Brenninkmeijer, A.F.M e.a., De taakopvatting van de rechter, Den Haag, 2003. Brouwer, J.G. (red.), Wat maakt een goed jurist?, Den Haag, 2005. Bruinsma, J.F., Korte gedingen, Zwolle 1995. Bruinsma, J.F., Kadi-rechtspraak in postmodern Nederland (oratie UU), Zwolle 1996.
173
Sprekend de rechtbank Bruinsma, F., Rechter, organisatie en rechtspraak: beeld en zelfbeeld, Trema 23, 2000, 10, p. 443-448. Bunt, Henk van de, Jan de Keijser en Henk Elffers, Responsieve rechters, Rechtstreeks 2004/2 (Den Haag). Buruma, Ybo, De dreigingsspiraal, Den Haag 2005. Cleiren, C.P.M., Geding buiten geding. Een confrontatie van het geding voor de strafrechter met strafrechtelijke ADR-vormen en mediation (oratie RU Leiden), Deventer 2001. Dijk, F. van, ‘De rechter anno 2010’, Trema, 2, 2003, 41-47. Doornbos, N., De papieren asielzoeker, Nijmegen 2003. Doornbos, N., Op verhaal komen, Institutionele communicatie in de asielprocedure,Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2006. Enschedé, Ch.J. (bewerkt door M. Bosch), Beginselen van strafrecht (11e druk), Kluwer, Deventer 2005. Eshuis, R., Sneller procederen: empirisch onderzoek naar de afdoening van civiele bodemprocedures, Rechtstreeks 2005 nr. 2 pp.7-49. Franken, A.A., Voor de vorm (oratie UU), Den Haag 2004. Greef, Peter de, De losgeslagen zoon van Klaas Bruinsma. Schuld en boete in de rechtszaal, Amsterdam 2005. Griffiths, J., ´Rechtspraak is geen gewoon-spraak ´, in: Koers, A.W., Ph.M. Langbroek, J.A.M. Vennix en J.M.M. Austen, Waar staat de ZM?, De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), 2000. Griffiths, J. (red.), De sociale werking van het recht, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2005. Groot-van Leeuwen, L. de, Het gezag van de rechter, Den Haag 2004. Groot-van Leeuwen, L.E. de, Over missers en rechters, in: AA (54 (2005) 7/8, p. 611-619. Groot de -van Leeuwen, L.E., Rechters tussen Staat en Straat, Nijmegen 2005. Groot- van Leeuwen, L.E. de , A.M. van den Bossche en Y. Buruma (red.), De ongehoorzame rechter, Deventer 2006. Gruiter, Jos de en Jiska Vijselaar, Rechters in Nederland. Tien Nederlandse rechters over hun achtergrond, twijfels en ambitie (en hoe zij omgaan met maatschappelijke druk), Den Haag 2004. Hartendorp, R.C., Wagenaar, H., De praktische rechter. De opmerkelijke relevantie van Paul Scholten voor een eigentijdse rechtsvindingstheorie, Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie & Rechtstheorie, 2004/1, 60-69. Heijningen, L.van, De rolzitting, Advocatenblad 59-8, 20 april 1979, p. 172-173.
174
Literatuur Hendrikse, M.L. en A.W. Jongbloed (red.), De Toekomst van het Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer 2004. Hendrikse, M.L. en A.W. Jongbloed, Burgerlijk Procesrecht Praktisch belicht, Deventer 2005. Hertogh, Marc, De levende rechtsstaat. Een ander perspectief op recht en openbaar bestuur, Utrecht 2002. Hidma, T.R. en E. van der Kam, Kwaliteit, de Raad voor de Rechtspraak en de gerechtsbesturen, in: Trema, mei 2005, p. 185-188. Hol, A. M. en M.A. Loth, Judex mediator; naar een herwaardering van de juridische professie, in: Nederlands tijdschrift voor Rechtsfilosofie & Rechtstheorie, 2001 /1, p. 9-57. Hol, Anthony and Marc Loth, Reshaping Justice. Judicial Reform and Adjudication in the Netherlands, Maastricht 2004. Houthoop, H. en T. Koole, Taal in actie, Bussum 2000. Hovens, F.J.H., Het rechtsmiddelenverbod en de doorbreking daarvan, in: Hendrikse, M.L. en A.W. Jongbloed (red.), De Toekomst van het Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer 2004. Huls, Nick, Rechter, ken uw rechtspolitieke positie! Een rechtssociologisch pleidooi voor een herkenbare rol van de rechter, Utrecht 2004. Husken, Marian, Advocaten. Strafpleiters – over opsporingsmethoden, hun praktijk en de glamour van het vak, Amsterdam 2003. Ippel, Pieter, Modern recht en het goede leven. Over gezondheid, milieu en privacy, Den Haag 2002 (A). Ippel, Pieter, Het eigene en de anderen. Traditie, moraal en recht in de multiculturele samenleving, Den Haag 2002 (B). Jonge de, G. en A.P. van der Linden, Jeugd & Strafrecht. Een leer- en praktijkboek over het (internationale) jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht, Deventer 2004. Jörg, N. en C. Kelk, Strafrecht met mate, 11e druk, Deventer 2001. Kam, E van der, Kwaliteit gewogen. Verschillende perspectieven op kwaliteit van de civiele rechtspleging (diss. UU), Den Haag 2001. Keijser, J.W. de en H. Elffers (red.), Het maatschappelijk oordeel van de strafrechter. De wisselwerking tussen rechter en samenleving, Den Haag 2004. Komter, M., Moraal en dwang in de rechtszaal, in; Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 36, 1994 nr. 3, p. 199-217. Kwak, Arie-Jan, De meervoudige rechter: gezaghebbend, neutraal, efficiënt en coöperatief, Rechtstreeks, Den Haag 2006/3. Laemers, M.T.A.B., Open opstelling van rechters en aandacht voor kwaliteit, in: L.E. de Groot- van Leeuwen, A.M. van den Bossche, Y. Buruma (red.), De ongehoorzame rechter, Kluwer, Deventer 2006.
175
Sprekend de rechtbank Langelaan, Michaja, Kale opsluiting is niet de oplossing. Rosa Jansen bezorgd over veelplegers, in: Psy 2005 nr. 4. Loonstra, C.J., De kantonrechter als arbeidsrechter, Deventer, 2000. Luhman, N., Legitimation durch Verfahren, Darmstadt, Luchterhand, 1978. Malsch, M. (red.), De burger in de rechtspraak. Ervaringen en percepties van niet-professionele procesdeelnemers , Den Haag 2002. Malsch, M. en J.F. Nijboer, De zichtbaarheid van het recht, Deventer 2005. Noordam, F.M., Socialezekerheidsrecht, Deventer 2006. Polak, M.V. (red.), Geschillenbeslechting naar behoren. Algemene beginselen van behoorlijke geschillenbeslechting in traditionele en alternatieve procesvormen, Deventer 1998. Prakken, Ties, Het laatste woord. Zes opstellen over verdediging in strafzaken, Deventer 2005. Richters, H.W., Schikkingen en proceskansen, Rotterdam 1991. Roos de, Theo A., Het grote onbehagen. Emotie en onbegrip over de rol van het strafrecht, Amsterdam 2000. Roos de, Theo, Burger en strafrechtspleging. Is het strafrechtelijk discours passé?, in: Justitiële Verkenningen 2003 nr. 1, p. 62-73. Rozemond, N., De retorische verleiding van het strafrecht, Nederlands Juristenblad 2005, afl. 23, p. 1182-1185. Schultz von Thun, F., Hoe bedoelt u? Een psychologische analyse van menselijke communicatie, Groningen / Houten 2003. Schwitters, R.J.S., Recht en samenleving in verandering, Deventer 2000. Snel, Bert, Kijken in de rechtszaal. Een observatieonderzoek naar buiten-juridische faktoren die ter zitting het vonnis van de politierechter beïnvloeden, Alphen aan den Rijn 1977. Snijders, H.J. en M. Ynzonides, G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Zwolle, 1993. Stein, P.A. en A.S. Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht, Deventer 2005. Stolker, C.J.M.M., ‘De dag dat ik verga, waarop ik geboren werd’, rede ter gelegenheid van de 428ste Dies Natalis van de Universiteit Leiden, 7 februari 2003, Leiden. Teuben, K., Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht, Oegstgeest 2004. Veen van, Jac., Democratisering van het recht? De werkelijkheid in de paleizen van justitie, Amsterdam 1977. Velthoven, B. van, M. ter Voert, en M. van Gammeren, Geschilbeslechtingsdelta 2003, WODC, 2003. Verberk, S. en K. Fuhler, De positionering van de jeugdrechter, Raad voor de rechtspraak, Research Memoranda, nr. 1, jaargang 2, Den Haag, 2006.
176
Literatuur Verschoof, R.J., De praktijk van de comparitie na antwoord, Trema, oktober 2004 – Nr. 8, p. 339-345. Vijver, C.D. van der, De burger en de zin van het strafrecht, Lelystad 1993. Voert, M. ter en J. Kuppens, Schijn van partijdigheid rechters), Den Haag 2002. Vranken, J.B.M., Algemeen deel, Deventer 2005. Vruggink, J., Het is ook maar een baan. Daders over spelers in het strafproces, in: M.Malsch, (red.), De burger in de rechtspraak, 2002, p. 53-64. Weijers, Ido, Schuld en schaamte. Een pedagogisch perspectief op het jeugdstrafrecht, Houten/Diegem 2000. Weijers, Ido, De pedagogische uitdaging van het jeugdstrafrecht (Oratie UU), Amsterdam 2005. Werdmölder, Hans, Marokkaanse lieverdjes. Crimineel en hinderlijk gedrag onder Marokkaanse jongeren, Amsterdam 2005. Werkgroep BOK (Bestuurlijke Onderbrenging Kantongerechten), Kantonrechtspraak in de 21e eeuw. Naar afdoening ‘op maat’, http://www.nvvr.org/Documents/rapport%20kantonrechtspraak%20in%20de%202 1e%20eeuw%20(d.d.%201%20maart%202006).pdf Westenberg, J.W. en P., Fokker (red.), Het civiele vonnis, Zeist 2004. Witteveen, W., ‘Rechtspraak die aanspreekt’, in: L. de Groot-van Leeuwen, Het gezag van de rechter, Den Haag 2004.
177
Formulieren Vragenformulier Rechtbank Utrecht Persoonlijke gegevens • man / vrouw • woonplaats • leeftijd • ervaring met rechtbank? • type zaak Algemeen oordeel 1. Hoe heeft u het binnenkomen in de rechtbank en het wachten in de hal voor de zittingszaal ervaren? 2. Hoe tevreden bent u over de behandeling van uw zaak door de rechter?
zeer tevreden
tevreden
niet tevreden/ ontevreden
zeer ontevreden
niet ontevreden
Toelichting 3. Wat ziet u als de oorzaak dat u de zaak gewonnen resp. verloren heeft? 4. Wanneer u voor de communicatie en bejegening tijdens de zitting een rapportcijfer (1 t/m 10) zou moeten geven, welk cijfer geeft u? Toelichting
Oordeel over de zitting Hoe beoordeelt u 1. de kennis en kunde van de rechter?
uitstekend
goed
voldoende
matig
slecht
Toelichting
2. de houding van de rechter, bijvoorbeeld de betrokkenheid, concentratie, uitstraling?
uitstekend
Toelichting
178
goed
voldoende
matig
slecht
Formulieren 3. het inlevingsvermogen van de rechter?
uitstekend
goed
voldoende
matig
slecht
Toelichting
4. de neutraliteit / onpartijdigheid van de rechter?
uitstekend
goed
voldoende
matig
slecht
Toelichting
Oordeel over het vonnis 1. Welke verwachting had u over de afloop?
verwachting dat ik de zaak zou winnen
verwachting dat ik de zaak zou verliezen
onzeker 2. Welke invloed had uw adviseur hierop?
veel
weinig
geen Toelichting
3. Hoe beoordeelt u de door de rechter gegeven uitspraak?
rechtvaardig
onrechtvaardig
geen mening Toelichting
Algemeen Wat zou anders / beter moeten? Heeft u voorstellen of suggesties voor verbetering van de gang van zaken op of rond de zitting?
179
Sprekend de rechtbank
Achtergrondvragen bij vragenformulier Rechtbank civiele sector Algemene vragen Hoe heeft u het binnenkomen in de rechtbank en het wachten in de hal voor de zittingszaal ervaren? • Verliep het binnenkomen in het gerechtsgebouw soepel? • Werd u duidelijk geïnstrueerd waar u diende te zijn? • Werd u vlot behandeld of moest u lang wachten en zo ja, waarop? • Werd uw privacy voldoende beschermd? • Had u de griffier graag een hand willen geven? • Had u de rechter graag een hand willen geven? Hoe tevreden bent u over de behandeling van uw zaak door de rechter? • Hoe gespannen was u? Heeft het optreden van de rechter hierop invloed gehad en zo ja, welke? • Wat verwachtte u van de zitting? • In welk opzicht verliep de zitting anders dan u had verwacht? • Wat ziet u als primaire taak van de rechter? (beslisser, probleemoplosser, procesbegeleider) Schikking79 1. De rechter bood de mogelijkheid aan om aan een schikking te werken. • Was u erop voorbereid dat de rechter een schikkingspoging zou doen? • Zou u teleurgesteld zijn wanneer de rechter u niet de gelegenheid had gegeven om over een schikking te praten? • Is er een schikking bereikt en zo ja, bent u over de inhoud daarvan tevreden? • In hoeverre heeft de rechter volgens u – met de manier waarop hij de zaak heeft behandeld – een bijdrage geleverd in het totstandkomen van de schikking? 2. De rechter bood geen mogelijkheid om over een schikking na te denken. • Had u verwacht dat de rechter een schikkingspoging zou doen? • Bent u teleurgesteld dat dit niet gebeurde?
—– 79
Deze vragen kunnen ook gesteld worden in het kader van een uitnodiging voor mediation.
180
Formulieren Oordeel over de zitting Hoe beoordeelt u de kennis en kunde van de rechter? • Had u de indruk dat de rechter begreep waar de zaak om draait? • Kwam de rechter op u deskundig over en waaruit maakt u dat op? • Is/was de zaak naar uw oordeel bij deze rechter in goede handen? Hoe beoordeelt u de houding van de rechter, bijvoorbeeld de bejegening, betrokkenheid, concentratie, uitstraling? • Wat is uw algemene indruk van de rechter? Wat vond u van zijn gedrag, houding, gezichtsuitdrukking en stemgebruik? • Welke sfeer creëert de rechter in de zittingszaal? • Waren er momenten van irritatie bij de rechter? Welke? Hadden zij gevolgen voor het verdere verloop van de behandeling van de zaak? • Liet de rechter in zijn houding doorschemeren dat hij uw verhaal (on)aannemelijk of (on)geloofwaardig vindt? Hoe? Voorbeelden? • Had de rechter aandacht voor uw belangen? • Nam de rechter voldoende tijd voor de behandeling van de zaak? Hoe beoordeelt u het inlevingsvermogen van de rechter? • Had de rechter voldoende aandacht voor wat er tussen u en de wederpartij speelt? • Liet de rechter u in uw waarde? Hoe beoordeelt u de neutraliteit / onpartijdigheid van de rechter? • Kregen u en uw advocaat voldoende gelegenheid om te reageren als u het met een stelling van de wederpartij niet eens was? • Gaf de rechter er blijk van een voorkeur voor een van beide partijen, en waaruit maakt u dat op? • Verdeelde de rechter de aandacht die hij aan beide partijen besteedde gelijk? • Had u de indruk dat de rechter al een oordeel over de zaak had, en waaruit blijkt dat? • Liet de rechter blijken wat hij zou gaan oordelen? • Heeft de rechter u inzicht gegeven in uw proceskansen en kon u dat volgen? Wanneer u voor de communicatie tijdens de zitting een rapportcijfer (1 t/m 10) zou moeten geven, welk cijfer geeft u? • Heeft de rechter u uitgelegd wat de bedoeling van de zitting was?
181
Sprekend de rechtbank • Heeft de rechter u uitgelegd wat de gang van zaken tijdens de zitting zou zijn? • Wat vond u van de manier waarop de rechter de zitting heeft geleid? • Is er te weinig, voldoende, te veel tijd uitgetrokken voor de behandeling van uw zaak? 1. Indien u met een procesvertegenwoordiger heeft geprocedeerd: • Heeft u de communicatie tussen uw raadsman en de rechter kunnen volgen? • Heeft de rechter ook aan u vragen gesteld? Indien ja: • Was u erop voorbereid dat de rechter aan u vragen zou stellen? • Hebben de vragen van de rechter u overrompeld? • Waren de vragen van de rechter relevant? • Wat vond u van de manier waarop de vragen gesteld werden: • Vroeg de rechter door? • Greep de rechter in indien men om de hete brei heen draaide? • Nam hij genoegen met vage antwoorden? • Luisterde de rechter goed? • Liet de rechter u uitpraten? Is dat wat u van belang vond voldoende aan de orde gekomen? • Denkt u dat de rechter uw verhaal goed heeft begrepen? Zo niet, hoe komt het dat? • Zou u een volgende keer weer met procesvertegenwoordiging procederen? 2. Indien u zonder procesvertegenwoordiging heeft geprocedeerd: • Wat is hiervan de reden? • Procedeerde de andere partij ook zonder raadsman? Indien neen, heeft de rechter in zijn vraagstelling rekening gehouden met het feit dat u geen jurist bent? Hoe? • Hebben de vragen van de rechter u overrompeld? • Waren de vragen van de rechter relevant? • Wat vond u van de manier waarop de vragen gesteld werden: 0 Vroeg de rechter door? 0 Greep de rechter in indien men om de hete brei heen draaide? 0 Nam hij genoegen met vage antwoorden? • Luisterde de rechter goed? • Liet de rechter u uitpraten? Is dat wat u van belang vond voldoende aan de orde gekomen?
182
Formulieren • Denkt u dat de rechter uw verhaal goed heeft begrepen? Zo niet, hoe komt het dat? • Zou u een volgende keer weer zonder raadsman procederen? • Verliep de communicatie met de rechter prettig of voelde u zich ongemakkelijk en zo ja waarom? • Is het verdere procesverloop voor u duidelijk, heeft de rechter dat aan u uitgelegd? • Opvallend? (bijvoorbeeld rechter communiceert alleen met de advocaten of alleen met de justitiabelen)
Oordeel over het vonnis Welke verwachting had u over de afloop?80 • Welke indruk had u na de zitting over de afloop van de zaak? • Komt de beslissing overeen met hetgeen de rechter daarover tijdens de zitting heeft doen blijken? • Komt de beslissing overeen met hetgeen u na afloop van de zitting dacht? • Welke invloed had uw procesvertegenwoordiger op deze verwachting? Hoe beoordeelt u de door de rechter gegeven uitspraak? • Is met de beslissing uw probleem opgelost? • Heeft de rechter de beslissing goed gemotiveerd? • Is de beslissing voor u goed te volgen, m.a.w. begrijpt u wat er staat? • Bent u tevreden met de uitslag? • Legt u zich bij het oordeel van de rechter neer? • Gaat u voldoen aan hetgeen waartoe de rechter u veroordeeld heeft? • Zou u in de toekomst bij een soortgelijk probleem weer naar de rechter stappen? Wat zou anders/beter moeten?
—– 80
Het is goed om je bewust te zijn van het feit dat er ook tussenvonnissen gewezen worden waarbij het nog niet duidelijk is wie als winnaar heeft te gelden.
183
Over de auteurs Pieter Ippel is vanaf 2005 hoogleraar rechtsgeleerdheid bij de Roosevelt Academy in Middelburg, een Engelstalig Liberal Arts & Science College van de Universiteit Utrecht. Daarvoor was hij o.m. hoogleraar rechtstheorie in Utrecht. Hij studeerde wijsbegeerte, criminologie en Nederlandse recht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en promoveerde daar in 1989 op een rechtssociologisch proefschrift. Hij publiceerde over uiteenlopende onderwerpen. Zijn belangrijkste boek is Modern recht en het goede leven. Over gezondheid, milieu en privacy, Den Haag 2002. e-mail:
[email protected] Susanne Heeger-Hertter is als onderzoeker verbonden aan de disciplinegroep Internationaal, Sociaal en Economisch Publiekrecht (ISEP) van de Juridische Faculteit, Universiteit Utrecht. Ze werkt aan een proefschrift over de Levensloopregeling. Daarnaast geeft zij als gastdocent onderwijs in het vak gezondheidsrecht bij het Universitair Medisch Centrum te Utrecht (UMCU). e-mail:
[email protected]
185