Interventie
Alle Leerlingen Actief!
Samenvatting Doel Het doel van ''Alle leerlingen Actief!'' is het activeren van inactieve leerlingen. Het gaat om leerlingen die ondanks het sport- en beweegaanbod van school, sportvereniging of wijk onvoldoende bewegen volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Het streven is dat leerlingen minimaal een trede hoger komen op de schaal van NNGB (van inactief naar semiinactief; van semi-inactief naar semi-actief). Doelgroep De primaire doelgroep bestaat uit inactieve en semi-inactieve leer-lingen op het basis- en voorgezet onderwijs. De secundaire doelgroep bestaat uit docenten en interne begeleiders op het basis- en voortgezet onderwijs. Aanpak De kern van "Alle Leerlingen Actief!" bestaat uit persoonlijke motivatiegesprekken van de docent of intern begeleider met de inactieve leerlingen. Doel daarvan is het intrinsiek motiveren van inactieve leerlingen om meer te gaan bewegen. De aanpak is een hulpmiddel voor docenten en interne begeleiders in het PO, VO en binnen ROC 's. Het geeft houvast en zorgt voor een structuur in de aanpak op school. Het is met name een instrument voor kennisoverdracht, terwijl de vaardigheden van de docent of interne begeleider in het voeren van motivatiegesprekken met (inactieve) leerlingen van doorslaggevend belang zijn. Deze motivatiegesprekken worden gevoerd volgens de methode van motivational interviewing. Dit is een specifieke techniek, die een speciale training vergt. De docent probeert de leerling niet te overtuigen, maar leeft zich in, roept een spanning op tussen het huidige gedrag en belangrijke doelen en waarden van de leerling zelf, en ondersteunt diens geloof in het eigen vermogen tot verandering. Materiaal - Aanpak Alle Leerlingen Actief! - DVD Alle Leerlingen Actief!: motivatiegesprekken met jongeren Onderzoek effectiviteit In de pilotperiode is het project twee jaar gevolgd. Daaruit blijkt dat ongeveer 60% van de inactieve en semiinactieve kinderen door de motivatiegesprekken meer zijn gaan bewegen binnen een schooljaar. De grootte van de toename varieert. Daarnaast blijkt dat bij de meeste kinderen een houdingsverandering heeft plaatsgevonden: leerlingen die eerst weerstand hadden tegen meer bewegen, stonden door de gesprekken meer open en waren in veel gevallen bereid en klaar voor verandering. De leerkrachten waren zeer tevreden over de aanpak. Voor de meesten betekende de interventie meer afwisseling naast het lesgegeven. Nog meer waren zij te spreken over de goede band die zij met de leerlingen konden opbouwen. Eerder was er scepsis over mogelijke stigmatisering van de groep inactieve kinderen, maar hiervan bleek geen sprake. Ook reeds actieve kinderen bleken graag deel te nemen aan de "sportgesprekken". Contacten met ouders liepen minder soepel. Aangezien het vaak ge-zinnen betreft die tot lagere sociaal economische groepen behoren en de problemen hier vaak omvangrijk zijn, wordt beweeggedrag als minder
belangrijk ervaren en laten zij het vaak afweten op ouderavonden. Ontwikkeld door Kenniscentrum Sport voorheen NISB Postbus 643 6710 BP Ede (GLD) Email:
[email protected] Telefoon: 0318 - 490 900 Erkenning Erkend door Deelcommissie jeugdgezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering d.d 24-01-2013 Oordeel: Theoretisch goed onderbouwd Toelichting: De aanpak stimuleert inactieve leerlingen tot sporten of andere vormen van bewegen. Sterk is de aandacht voor het individu via motivational interviewing. De referentie naar dit document is: Bram Buiting (januari 2013). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Alle Leerlingen Actief!'.Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies
1. Toelichting naam van de interventie Geen toelichting
2. Risico en/of probleem waar de interventie zich op richt Hoewel er een groeiend bewustzijn is van de voordelen van fysieke activiteit voor de jeugd, lijkt de mate van fysieke activiteit bij kinderen en adolescenten te dalen. Trendstudies suggereren dat de afgelopen decennia actief transport, de georganiseerde sport en lichamelijke opvoedingslessen op school een dalende trend laten zien (Dollman et al., 2005; McDonald, 2007). Recente gegevens van de Monitor Bewegen en Gezondheid over lichamelijke activiteit van Nederlandse jongeren heeft aangetoond dat 69% in de leeftijd van 4-11 jaar en maar liefst 81% van de adolescenten (12-17 jaar) niet aan de huidige beweegnorm van minimaal 60 minuten matig intensief bewegen per dag voldoet. Kennelijk is er behoefte aan effectieve interventies om de negatieve trends in lichaamsbeweging tegen te gaan. Lichamelijke activiteit is een essentieel onderdeel van strategieën om overgewicht en obesitas tegen te gaan, ter voorkoming en behandeling van de bijbehorende ziekten (Bulk-Binschoten et al., 2005; Gezondheidsraad, 2003; World Health Organisation, 2006). Regelmatige lichaamsbeweging is belangrijk voor het behoud van een gezond lichaamsgewicht, en voor het verliezen van lichaamsvet (Dencker & Andersen, 2008; Gezondheidsraad, 2003). Het is essentieel voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden bij jonge kinderen (Williams et al., 2008) en voor de ontwikkeling en instandhouding van spier- en botmassa (VincenteRodriguez, 2006). Bovendien draagt lichamelijke activiteit bij aan de psychosociale ontwikkeling van een kind door de mogelijkheden die het biedt voor sociale interactie, zelfexpressie en integratie. Het kind leert over opoffering, samenwerking, discipline en eigenwaarde (Ekeland et al., 2005; Parfitt & Eston, 2005). Regelmatige lichamelijke activiteit is ook in verband gebracht met hogere niveaus van aerobe fitheid (Dencker & Andersen, 2008), lagere niveaus van depressie en angst (Biddle et al., 2005; Parfitt & Eston, 2005) en betere cognitieve prestaties op school (Hillman et al., 2008). Daarnaast zijn er aanwijzingen dat lichamelijke activiteit tijdens de kindertijd risicofactoren voor hart- en vaatziekten (Biddle et al., 2005; Dencker & Andersen, 2008) en type II diabetes op latere leeftijd (Biddle et al., 2005) vermindert.
3. Doel van de interventie Het doel van ''Alle leerlingen Actief!'' is het activeren van inactieve leerlingen. Het gaat hierbij om inactieve leerlingen die ondanks het sport- en beweegaanbod van school, sportvereniging of wijk onvoldoende bewegen volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. De aanpak is een hulpmiddel voor docenten en interne begeleiders in het primair onderwijs (PO), voortgezet
onderwijs (VO) en regionale opleidingscentra (ROC 's) voor het activeren van inactieve leerlingen. Motivatiegesprekken worden hierbij ingezet om inactieve leerlingen intrinsiek te motiveren om meer te gaan bewegen. Het streven is dat leerlingen door middel van deze motivatiegesprekken minimaal een trede hoger komen op de schaal van NNGB (van inactief naar semi-inactief; van semi-inactief naar semi-actief).
4. Doelgroep van de interventie Voor wie is de interventie bedoeld Primaire einddoelgroep Inactieve en semi-inactieve leerlingen op het basis- en voorgezet onderwijs. Bij het berekenen en vaststellen van de mate waarin jongeren aan de norm 'actief' voldoen, wordt een onderscheid gemaakt tussen kinderen die normactief, semi-actief, semi-inactief en inactief zijn: . Normactief: zeven dagen zestig minuten per dag . Semi-actief: vijf of zes dagen zestig minuten per dag . Semi-inactief: drie of vier dagen zestig minuten per dag . Inactief: minder dan drie dagen zestig minuten per dag Deze indeling is gebaseerd op de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Het gaat hier om dagelijks één uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit (5-8 MET), waarbij minimaal twee keer per week kracht-, lenigheid- en coördinatieoefeningen voor het verbeteren of handhaven van de lichamelijke fitheid. Secundaire doelgroep Docenten en interne begeleiders op het basis- en voortgezet onderwijs. De aanpak "Alle Leerlingen Actief!" is een hulpmiddel bij het activeren van de inactieve leerlingen. De aanpak geeft houvast en zorgt voor structuur in de aanpak op school. Het is met name een instrument voor kennisoverdracht. De vaardigheden in het voeren van motivatiegesprekken, waar "Alle Leerlingen Actief!" op gestoeld is, zijn daarbij van doorslaggevend belang. Intermediaire doelgroep (uitvoerders): Regionale partners die de uitrol van "Alle Leerlingen Actief!" versterken en mogelijk maken: - Provinciale sportraden rol: Implementatie ondersteuning scholen - GGD-en rol: Implementatie ondersteuning scholen - Gemeenten rol: Eventuele financiële ondersteuning scholen; - Scholen PO, VO en ROC rol: Uitvoering "Alle Leerlingen Actief!" Overige doelgroep Ouders. Hoewel de interventie zich niet direct richt op de rol van de ouders, worden in de aanpak wel handvatten aangeboden om de ouders van inactieve leerlingen van zowel het basis- als het voorgezet onderwijs te betrekken bij pogingen hen aan het bewegen te krijgen. Met name in het basisonderwijs is deze betrokkenheid essentieel. Schoolleiding en beleidsmedewerkers. Om "Alle Leerlingen Actief!" tot een succes te maken is draagvlak vereist in en rondom de school. De Aanpak reikt handvatten aan voor het creëren van dit draagvlak. Indicatie- en contra-indicatiecriteria De uiteindelijke selectie van inactieve of semi-inactieve leerlingen vindt plaats aan de hand van deze nulmeting naar sport- en beweeggedrag, eventueel aangevuld met een BMI meting en inzichten van de vakleerkracht LO. Het sport- en beweeggedrag kan door middel van verschillende instrumenten bepaald worden. In de aanpak staan deze vermeld. Uit de pilots blijkt dat de volgende drietrap om de activiteit van leerlingen te bepalen zeer goed werkt: . Meting van het sportgedrag in georganiseerd verband (sportvereniging) en anders-georganiseerd (bijvoorbeeld sportscholen, buurthuizen, privé) . Eventueel meting van BMI . Inschatting van de vakleerkracht of de leerling aan de beweegnorm voldoet.
. Eén-op-één-gesprek, waarin de (vak)leerkracht nagaat hoe vaak en intensief een leerling beweegt. Het kan dus zijn dat leerlingen afvallen voor motivatiegesprekken als na het één-op-één-gesprek de leerling toch voldoende blijkt te bewegen of deelname totaal niet ziet zitten. De professional (leerkracht in eventuele samenspraak met ondersteuning vanuit sportraad) bepaalt uiteindelijk welke leerlingen geselecteerd worden.
5. Aanpak Opzet van de interventie De kern van "Alle Leerlingen Actief!" bestaat uit de persoonlijke motivatiegesprekken die met de inactieve leerlingen gehouden worden door een docent of interne begeleider. Doel van deze gesprekken is het intrinsiek motiveren van inactieve leerlingen om meer te gaan bewegen. De aanpak is een hulpmiddel voor docenten en interne begeleiders in het PO, VO en ROC 's bij het activeren van inactieve leerlingen. De aanpak geeft houvast en zorgt voor een structuur in de aanpak op school. Het is met name een instrument voor kennisoverdracht, terwijl de vaardigheden van de docent of interne begeleider in het voeren van motivatiegesprekken met (inactieve) leerlingen van doorslaggevend belang zijn. "Alle Leerlingen Actief!" staat of valt dan ook met een goede training van de docent of interne begeleider in motivational interviewing en is daarmee een belangrijke voorwaarde om succes te bereiken. Voorafgaand aan de uitvoer worden docenten dan ook getraind in motivational interviewing. Om ervoor te zorgen dat leerlingen die in beweging willen komen de mogelijkheden hiertoe krijgen, is een inventarisatie van het sport- en beweegaanbod in en om de school nodig voordat er begonnen gaat worden met de daadwerkelijke uitvoer van "Alle Leerlingen Actief!". Om door middel van motivatiegesprekken kinderen en jongeren weer aan het bewegen en/of sporten te krijgen is laagdrempelig sport- en beweegaanbod essentieel. Tevens biedt zo'n scan de mogelijkheid om bij tekortkomingen (kwantitatief en kwalitatief) in dit aanbod actie te ondernemen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen harde (trapveldjes, speeltuinen, pleinen, sportzalen etc.) en zachte infrastructuur (sportverenigingen, jongerencentra, sportbuurtwerk etc.). Om dit goed in kaart te brengen kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de sport- en beweegscan (SBS) van NISB. Deze scan is te downloaden van de NISB site: (http://www.nisb.nl/documenten/sportenbeweegscan2004.pdf). Er worden in "Alle Leerlingen Actief!" diverse opties beschreven om groepen leerlingen te selecteren voor deelname aan deze interventie. Aangezien "Alle Leerlingen Actief!" als uiteindelijk doel heeft het activeren van inactieve leerlingen zal er een nulmeting moeten worden uitgevoerd naar het sport- en beweeggedrag. Uit de pilots blijkt dat de keuzes per school variëren, maar meestal wordt gekozen voor bepaalde leerjaren. Dit is ook het makkelijkst te organiseren. Hierbij is het van belang om van tevoren een inschatting te maken van hoeveel leerlingen deel gaan nemen aan de interventie. Alle leerlingen uit de door de school bepaalde groep ondergaan deze nulmeting. De uiteindelijke selectie van inactieve of semi-inactieve leerlingen vindt plaats aan de hand van deze nulmeting naar sport- en beweeggedrag, eventueel aangevuld met een BMI meting en de inzichten van de vakleerkracht LO. Het sport- en beweeggedrag kan door middel van verschillende instrumenten bepaald worden. In de aanpak "Alle Leerlingen Actief!" staan deze vermeld. Uit de pilots blijkt dat de volgende drietrap om de activiteit van leerlingen te bepalen zeer goed werkt: . Meting van het sportgedrag in georganiseerd verband (sportvereniging) en anders-georganiseerd (bijvoorbeeld sportscholen, buurthuizen, privé) . Eventueel meting van BMI . Eventueel shuttle run test . Inschatting van de vakleerkracht of de leerling aan de beweegnorm voldoet. . Eén-op-één-gesprek, waarin de (vak)leerkracht nagaat hoe vaak en intensief een leerling beweegt. Het kan dus zijn dat leerlingen afvallen voor motivatiegesprekken als na het één-op-één-gesprek de leerling toch voldoende blijkt te bewegen of deelname totaal niet ziet zitten. Om te bepalen welke kinderen worden uitgenodigd, dienen de volgende vragen in combinatie beantwoord te worden: Worden alleen inactieve of ook semi-inactieve leerlingen uitgenodigd? Als ook de BMI wordt gemeten, is deze dan de leidraad in de keuze of wordt eerst gekeken naar de mate van
inactiviteit? De professional (vakleerkracht in eventuele samenwerking met de ondersteuning vanuit de sportraad) neemt hiertoe een besluit. Bij het beantwoorden van deze vragen is het belangrijk om oog te houden voor de oorspronkelijke doelstellingen van het project. Vooral als overgewicht een factor wordt in de tests, kan onbewust de focus van het project veranderen, hoe belangrijk het voorkomen en tegengaan van overgewicht onder leerlingen ook is. Na de selectie kunnen de motivatiegesprekken gevoerd worden. Het is goed om de gespreksfrequentie op elke week of elke twee weken te houden, afhankelijk van de inhoud van de afspraken. Als leerlingen actief mee gaan doen met een bepaalde sport, kan de frequentie lager worden. Ook informele contacten tijdens de lessen LO of in de wandelgangen werken zeer motiverend voor de leerling. Inhoud van de interventie Korte uitleg motivatiegesprekken In tegenstelling tot de meeste school-based interventies die zich richten op hele klassen met leerlingen, richt "Alle Leerlingen Actief!" zich op hoog-risico individuen met een persoonsgerichte aanpak door middel van motivatiegesprekken. De motivatiegesprekken worden strak geregisseerd door de interviewer. De aanpak van het gesprek ligt in zijn of haar handen. De geïnterviewde staat centraal, met zijn twijfels, motieven en afwegingen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gedragsverandering alleen mogelijk is als de persoon daar zelf verantwoordelijkheid voor neemt en intrinsiek gemotiveerd is. Om dit te bereiken wordt in de gesprekken de ambivalentie omtrent gedragsverandering verhelderd en opgelost. Concreet betekent dit, dat de voor- en nadelen van wel of niet veranderen, duidelijk worden en dat onderzocht wordt op welke wijze de keuze voor een ander (gewenst) gedrag binnen bereik komt. In de gesprekken is sprake van samenwerking met een gelijkwaardigheid tussen interviewer en geïnterviewde. De interviewer lokt uit, helpt bij het verhelderen van de overwegingen en probeert uitspraken uit te lokken maar onderwijst niet, ondersteunt in plaats van overtuigt. De interviewer probeert zich te verplaatsen in de geïnterviewde (empatisch), creëert een disbalans tussen het huidige gedrag en belangrijke doelen of waarden, veert mee met weerstanden in plaats van deze direct uit de weg te ruimen, en ondersteunt het geloof in eigen kunnen en vermogen tot verandering. Om helder te krijgen in welk stadium een leerling verkeert, en welke aanpak het beste aansluit, kan het model van de veranderingsfases (stages of change) een handig hulpmiddel zijn. Dit model van veranderingsfases helpt mee om de vorderingen van de leerlingen inzichtelijk te maken. Er zijn verscheidene fases te onderscheiden: - Voorbeschouwing: "Meer bewegen komt nog niet in mij op" - Overpeinzing: "Fietsen naar school is leuk, misschien toch eens gaan doen" - Besluitvorming: "Ja, ik ga sporten" - Voorbereiding: "Ik ga bij sportvereniging X vragen wanneer ik daar terecht kan" - Actie: "Ik ga naar de sportlessen" - Nieuw gedrag: "Ik sport nu bij sportvereniging X" - Terugval: "Ik vond het niet meer leuk en ben gestopt" Een goed instrument voor agendasetting is het werken met associatiekaarten. Hiermee kan een gesprek op gang worden gebracht en wordt de leerling in staat gesteld om onderwerpen te bespreken die voor hem of haar belangrijk zijn. In de aanpak "Alle Leerlingen Actief!" staan deze associatiekaarten weergegeven. Tijdens de gesprekken kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde scoreliniaal. Dit is een goed instrument om inzicht te krijgen in de overwegingen die een leerling heeft bij zijn huidige en gewenste beweeggedrag. Vervolgens wordt het toekomstige gedrag onderzocht. Wat wil de leerling? Wat moet hij daar voor doen? Welke hobbels zijn er die eventueel weggenomen moeten worden. Ook hier kan de liniaal zijn diensten bewijzen. Als uit de motivatiegesprekken blijkt dat een leerling klaar is om meer te gaan bewegen, is vaak het dagelijkse bewegen, zoals fietsen of lopen naar school, vaker de trap nemen, in de tuin actief worden, een van de eerste laagdrempelige stappen. Dit kan worden gecombineerd met sportbeoefening in een vereniging of sportschool. Dit geldt met name voor kinderen die maar een klein zetje in de rug nodig hebben. Bij keuze van sportbeoefening dient bij voorkeur aangesloten te worden bij reeds bestaand aanbod. Als dit er niet is, kan nieuw aanbod gecreëerd worden. De school kan hier ruimte voor vrijmaken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een lokaal waar een aantal leerlingen danslessen kunnen volgen. Nogmaals, het gaat hierbij om een
laagdrempelige en veilige sport- en beweegomgeving. Echter, veel inactieve leerlingen zijn al eens teleurgesteld afgehaakt en hebben slechte ervaringen met sportverenigingen. De vakleerkracht kan hierbij het voortouw nemen om drempels bij bepaalde verenigingen weg te werken. Dit kan ook gedaan worden door een verenigingsondersteuner, door het lokale sportservicepunt of provinciale sportraad. Een begeleide introductie bij een sportvereniging is hierbij ook op z'n plaats. Op een VMBO school wordt bijvoorbeeld gewerkt met een buddy-systeem, waarbij de leerkracht de eerste keer zelf meegaat naar de sportvereniging en de volgende keer een leerling van dezelfde school die al lid is van de vereniging. Rol ouders Hoewel de interventie zich niet direct richt op de rol van de ouders, worden in de aanpak "Alle Leerlingen Actief!" wel handvatten aangeboden om de ouders van inactieve leerlingen van zowel het basis- als het voorgezet onderwijs te betrekken bij pogingen hen aan het bewegen te krijgen. Met name in het basisonderwijs is deze betrokkenheid essentieel. Een belangrijk aandachtspunt bij het betrekken van ouders is dat deelname van inactieve leerlingen geheel vrijwillig is. Op deze basis worden ouders ook betrokken bij het project. Ouders kunnen individueel en collectief worden benaderd. Zij kunnen worden uitgenodigd voor een informatieavond, waar de school bijvoorbeeld samen met de Sportraad of GGD voorlichting geeft over de bedoelingen van het project en de voorbeeldrol van de ouders en waar ouders aan den lijve ervaren hoe leuk en zinvol sportief bewegen is. In het basisonderwijs is de kans op succes vrijwel alleen aanwezig als ouders individueel worden betrokken. Contacten met ouders kunnen dan worden gelegd tijdens reguliere ouderavonden, maar ook is het mogelijk aparte afspraken te maken. In dit soort gevallen worden vaak motivatiegesprekken met de ouders gevoerd, zeker als hun houding de kinderen weinig aanleiding geeft om actiever te worden.
6. Materialen en links Aanpak Alle Leerlingen Actief! www.nisb.nl/alleleerlingenactief DVD Alle Leerlingen Actief! www.nisb.nl/alleleerlingenactief Evaluatie Alle Leerlingen Actief! 2006-2008 intern document, zie meegestuurd materiaal.
7. Verantwoording van de doelen, de doelgroep en de aanpak "Alle Leerlingen Actief!" is ontwikkeld door het Nederland Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) om fysiek inactieve leerlingen van basisscholen en middelbare scholen te motiveren om lichamelijk actief te worden. De interventie richt zich op leerlingen die niet voldoen aan de NNGB. Verschillende interventies op het gebied van gezondheid en lichaamsbeweging zijn in Nederland lokaal uitgevoerd. Voorbeelden van deze interventies en campagnes zijn 'Kies voor Hart en Sport', 'Op Voeten en Fietsen naar School', 'Groninger Sport Model', 'DOiT', 'JUMP-in', 'Lekker Fit Rotterdam' en 'RealFit'. De meeste van deze maatregelen richten zich vooral op basisscholen. "Alle Leerlingen Actief!" richt zich zowel op basisscholen als het voortgezet onderwijs en ROC 's. In Nederland is tot op heden weinig onderzoek verricht naar de effectiviteit van dit type interventies. Positieve effecten werden gevonden voor Kies voor Hart en Sport, en Jump-in (VIG Dienst Onderwijs, 2000; Jurg et al., 2006). Dobbins et al. (2009) voerden een systematische review uit en vonden positieve effecten voor school-based interventies op het gebied van lifestyle, fysieke gezondheid en sport- en beweeggedrag. Zij stellen daarom ook voor om vooral verder te gaan met het bevorderen/stimuleren van lichamelijke activiteit op en rond scholen. De meeste van dit soort school-based interventies richten zich op hele klassen of bepaalde leeftijdsgroepen. De persoonlijke benadering van "Alle Leerlingen Actief!" door in te spelen op de intrinsieke motivatie van een inactief individu om meer lichamelijk actief te worden, maakt deze interventie tot een welkome aanvulling op het bestaande aanbod. Motivational interviewing heeft zich ontwikkeld tot een effectieve methode om gezondheidsrisico's te beperken en de leefstijl van individuen op een duurzame manier positief te veranderen. Motivational interviewing heeft
zijn waarde laten zien in leefstijlinterventies op het gebied van roken (Colby et al., 1998; Borrelli et al., 2002; Brown et al., 2003) en alcoholmisbruik (Barnett et al., 2001; McCambridge & Strang 2004; Monti et al., 1999; Spirito et al., 2004) bij zowel kinderen, adolescenten als volwassenen. Binnen "Alle Leerlingen Actief!" wordt deze effectieve individuele methodiek toegepast, waarin gedragsverandering wordt bewerkstelligd door middel van het model van de veranderingsfases (stages of change). Om tot een effectieve aanpak te komen dient de docent of interne begeleider de kaders te scheppen (Huang, 2005), zodat de leerling in een veilige omgeving gemotiveerd kan raken om meer te gaan sporten en bewegen. Deze veilige omgeving is met name voor inactieve leerlingen, die niet voldoende reageren op het sport- en beweegaanbod van school, sportvereniging of wijk, van groot belang omdat zij vaak negatieve associaties hebben met sport en bewegen.
8. Samenvatting van de onderbouwing Alle Leerlingen Actief wil inactieve leerlingen aanzetten tot meer lichamelijke activiteit. Het gaat hierbij om leerlingen die niet reageren op het schoolbrede aanbod en meer nodig hebben om het plezier in bewegen te (her)vinden. De interventie speelt in op de intrinsieke motivatie van een inactief individu om meer lichamelijk actief te worden en maakt gebruik van motivational interviewtechnieken om tot een duurzame gedragsverandering richting sport- en lichaamsbeweging te komen.
9. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van opleiding De motivatiegesprekken met leerlingen mogen niet uitgevoerd worden door leerkrachten die niet geslaagd zijn voor de training motivational interviewing. Deze wordt gegeven door een gecertificeerde communicatiedeskundige op het gebied van motivational interviewing. De provinciale sportraden, die deze training ook hebben gevolgd, houden gedurende het project contact met de leerkrachten en bespreken de vorderingen en eventuele problemen waar leerkrachten tegenaan lopen. De training bestaat uit 4 dagdelen: 1 hele dag, 1 dagdeel 3 weken later en 1 dagdeel 3 maanden later. Protocol / handleiding Meestal start het project bij een initiatiefnemer die actie wil ondernemen om iets voor inactieve leerlingen van de grond te krijgen. In dit prille stadium is het zaak om medestanders te vinden en breder in de school draagvlak te creëren. Dit draagvlak ontstaat niet vanzelf. Veel scholen zien wel het belang van sport en bewegen in, maar zien dat tegelijkertijd meer als verantwoordelijkheid van de ouders. Als het besluit is genomen om als school te investeren in het activeren van inactieve leerlingen, dan moeten daar een of meerdere personeelsleden voor worden vrijgemaakt. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt, afhankelijk van de groepsgrootte, hoeveel uur en budget hiermee gemoeid gaat. Uit voorgaande pilots kan worden uitgegaan dat zo'n 100 a 150 leerlingen in aanmerking komen voor het meten van beweeggedrag en dat uiteindelijk 15 inactieve leerlingen intensief begeleid worden met motivatiegesprekken. In de meeste gevallen is het de vakleerkracht lichamelijke oefening die een belangrijke rol krijgt in de uitvoering. Maar omdat inactieve leerlingen een negatieve associatie kunnen hebben met sporten, is een klassenmentor ook een zeer geschikte persoon binnen de school die in staat is om een vertrouwensband met de leerlingen op te bouwen. Scholen mogen alleen gebruik maken van de interventie als de kwaliteit gewaarborgd is. Dat wil zeggen, dat alleen leerkrachten motivatiegesprekken met leerlingen mogen voeren die gecertificeerd zijn. Deze trainingen worden georganiseerd door NISB. De provinciale sportraden zijn opgeleid om de leerkrachten te ondersteunen op het gebied van de motivatiegesprekken en verdere invulling van de interventie. Zij waarborgen daarmee ook voor een deel de kwaliteit van de interventie. Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking Met de ondersteuners worden samenwerkingcontracten opgesteld waarin vermeld staat dat zij begeleidingsgesprekken dienen te voeren met de scholen en deze moeten terugkoppelen naar NISB. De aanpak "Alle Leerlingen Actief!" kan alleen verkregen worden als de docent de gecertificeerde opleiding Motivational Interviewing heeft gevolgd.
Kosten Opleidingskosten per docent: 250,- euro "Alle Leerlingen Actief!" vraagt gemiddeld 4 uur per week aan personeelsinzet van de school.
10. Onderzoek naar de uitvoering van de interventies "Alle Leerlingen Actief!" is gedurende 2 schooljaren van 2006-2008 uitgevoerd op 6 scholen. 3 scholen uit het voorgezet onderwijs en 3 scholen uit het primair onderwijs. In elk schooljaar is een nieuwe groep leerlingen geselecteerd voor het project. In het begin en aan het einde van het schooljaar is een meting gedaan bij de leerlingen. In deze pilotevaluatie werd de nadruk gelegd op de resultaten bij de leerlingen. De centrale vraag was: in welke mate heeft er gedragsverandering plaatsgevonden bij de inactieve leerlingen. Een evaluatie van het proces heeft ook plaatsgevonden. Systematisch zijn deze ervaringen vastgelegd en gebruikt om de aanpak aan te passen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in de aanpak Alle Leerlingen Actief!. Hierin komen de ervaringen, succes- en faalfactoren ruim aan bod. Hieronder volgende belangrijkste bevindingen uit het pilotonderzoek: Voorbereiding project op scholen De scholen werden met vier uur per week gefaciliteerd voor het project. Deze tijd werd vooral ingezet voor het voeren van motivatiegesprekken met de leerlingen. Het project loopt beter op scholen waar de projectgroep bezet is door minimaal een directielid en een betrokken docent of twee leerkrachten die samenwerken in het project. De inzet van de directie in het project zorgt voor meer draagvlak binnen de school, vereenvoudigt het faciliteren van uren en middelen en het wijzigen van roosters ten behoeve van het project. Twee leerkrachten die het project uitvoeren, creëren samen meer draagvlak binnen de school en hebben meer zekerheid over de continuering van de activiteiten. Het wordt door leerkrachten als positief ervaren om kennis te kunnen delen en van gedachten te wisselen met collega's. Een training motivational interviewing wordt als belangrijke, soms onmisbare ruggensteun ervaren voor het personeel dat de motivatiegesprekken voert. Met de training worden competenties verworven die van cruciaal belang zijn om leerlingen tot gedragsverandering aan te zetten. Leerkrachten die niet direct bij aanvang van het project waren getraind, merkten dat de effectiviteit van de gesprekken na de training aanzienlijk was toegenomen. Selectie van leerlingen Op enkele scholen is de Eurofittest ingezet. Deze test blijkt niet geschikt als selectie-instrument, omdat het geen inzicht geeft in de mate van bewegen in relatie tot de beweegnorm. De test lijkt wel bij te dragen aan het verhogen van het motivatieniveau onder de leerlingen en aan een verhoogd bewustzijn ten aanzien van bewegen. Vanuit NISB is aangegeven dat een selectie minimaal gericht moet zijn op meer bewegen. Dit is het belangrijkste criterium. Scholen hebben terecht aangegeven dat zij de interventie willen benutten, maar ook eigen criteria willen betrekken bij de selectie van leerlingen. Uiteindelijk kwamen de volgende criteria terug in de diverse pilotscholen: - inactiviteit - overgewicht (BMI-bepaling); - lidmaatschap van een sportvereniging (vragenlijst sportdeelname)/ geen zwemdiploma; - participatie in bestaand extra sport- en beweegaanbod op school, zoals naschools sportaanbod of sportklas (vragenlijst sportdeelname); - beweegniveau/niveau motorische vaardigheden tijdens de lessen lichamelijke opvoeding. Overgewicht en onvoldoende activiteit hangen vaak samen, maar dit kan niet als uitgangspunt worden genomen. Er zijn leerlingen met overgewicht die voldoende bewegen en andersom. In een intakegesprek werd doorgevraagd naar het beweeggedrag. In dat gesprek bleek het relatief eenvoudig om te toetsten of de geselecteerde groep inderdaad onvoldoende lichamelijk actief was. Het ontbreken van een valide test om het al dan niet halen van de beweegnorm te toetsen is niet als gemis ervaren. Een goede vragenlijst is een wens van de scholen om te kunnen gebruiken voor de selectie. Ervaringen in de basisscholen wezen uit dat betrokkenheid en goed voorbeeldgedrag van de ouders een zeer
belangrijke rol speelt bij het activeren van de kinderen. Scholen die ouders goed wisten te betrekken, gaven aan dat dit tot zeer goede resultaten bij de kinderen leidde. In het voortgezet onderwijs waren er twijfels of de betrokkenheid van ouders veel invloed zou hebben, omdat het vaak om leerlingen gaat in de puberteit die geneigd zijn zich meer af te zetten tegen de ouders. Niettemin blijken vaak de ouders van inactieve kinderen zelf ook inactief te zijn en is te weinig bewegen één van de vele problemen waar de gezinnen mee te kampen hebben. Te weinig bewegen wordt dan in verhouding tot andere -veel grotere problemen- niet als een belangrijk issue gezien. Andere problemen liggen vaak op sociaal, psychisch en economisch vlak. Het schoolpersoneel dat met de aanpak "Alle Leerlingen Actief!" aan de slag gaat, moet zich ervan bewust zijn dat zich flink wat tegenslagen kunnen voordoen. Het gaat vaak om de ouders van leerlingen die sowieso al weinig betrokken zijn bij de school en in veel gevallen in geringe mate bij hun eigen kinderen. Het is van belang om de grenzen van het project goed in de gaten te houden, opdat leerkrachten/begeleiders zich niet op het vlak van de hulpverlening begeven. Daar zijn andere professionals voor. Doorverwijzing via de schoolarts is dan meer op z'n plaats. Met leerlingen aan de slag Sommige scholen werden geconfronteerd met een groter aantal inactieve leerlingen dan zij in het project konden bedienen. Als een school 4 uur faciliteert per week kunnen er 12-20 leerlingen per schooljaar geholpen worden. Als niet alle geselecteerde leerlingen kunnen deelnemen aan de gesprekken, dan is het verstandig om bijvoorbeeld te faseren en een nadere selectie te maken. Scholen die gingen faseren hebben in feite leerlingen tijdelijk "in de wacht gezet" om deze later alsnog te kunnen bedienen. Het is aan te raden om voor aanvang per school een goed beeld te hebben hoeveel leerlingen maximaal kunnen participeren. De ervaring leert dat zowel de frequentie als intensiteit van de gesprekken in de loop van een schooljaar afnemen, zodat er roostertechnisch plaats komt voor andere leerlingen. Er is geen verschil tussen PO en VO geconstateerd in de benodigde intensiteit in behandeling van leerlingen. De inspanning die nodig is om hen meer te laten bewegen lijkt vooral afhankelijk te zijn van de individuele leerling. Zo is de ene leerling eenvoudig te motiveren tot een (hernieuwd) lidmaatschap van een sportvereniging of tot fietsen naar school, waar voor de andere leerling gesprekken met ouders nodig zijn om een goede stap in de gewenste (beweeg)richting te zetten. Vooral de eerste groep bleek opvallend groot (ongeveer 50%). Volgens de scholen zijn relatief weinig leerlingen (minder dan 5%) nauwelijks tot gedragsverandering aan te zetten. De één-op-één-gesprekken zijn een effectief instrument gebleken. Het enthousiasme onder leerlingen is groot, de docenten koppelen terug dat veel leerlingen de gesprekken en het persoonlijke contact als plezierig ervaren. De gesprekken duren gemiddeld 20-30 minuten. In het begin vinden de gesprekken met een grote regelmaat plaats (eens in de week) en na verloop van tijd wordt het minder frequent. De leerlingen die zijn gaan bewegen worden dan meer "losgelaten". De leerlingen die moeilijk te motiveren zijn, moeten langer en intensiever begeleid worden. Uiteindelijk is in de gang even informeren naar de stand van zaken of op informele momenten even navragen ook een goede manier om het kind te stimuleren om te blijven bewegen. De aanvankelijke angst voor stigmatisering van geselecteerden lijkt ongegrond. Er zijn op een aantal scholen leerlingen die niet deelnemen aan de motivatiegesprekken, maar zich spontaan melden met de vraag of ze ook mee mogen doen. Vaak willen zij dit omdat ze meer willen sporten of omdat zij hun gewicht als problematisch ervaren. Scholen die met een groeps-beweeguurtje zijn gestart melden positieve resultaten. Het zorgt voor groepsbinding, vereenvoudigt het contact (terugkoppeling van gemaakte afspraken) en levert weer een uurtje extra beweegwinst op. Er zijn scholen die zowel rolmodellen als beweegcontracten (idee vanuit het project 'Scoren voor gezondheid') hebben ingezet bij het motiveren van de leerlingen. Vooral het werken met rolmodellen blijkt zeer stimulerend te werken. Van alle gesprekken zijn gesprekverslagen gemaakt aan de hand van een format. Dit gaf zowel de leerkracht als leerling houvast bij de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Sommige leerkrachten is het gelukt tijdens de gesprekken informatie vast te leggen, anderen deden dit na afloop van het gesprek. Het format werd als zinvol handvat gezien bij de voorbereiding van de gesprekken. Het is vooral een handig instrument gebleken om kerninformatie per leerling bij te houden. De scholen hebben hun beschikbare tijd vooral ingezet voor het voeren van motivatiegesprekken en het matchen van de vraag van de leerling met een aanbod. Aangezien de wensen van leerlingen onderling meestal verschillen, moesten de docenten een op de persoon toegesneden aanbod doen. Ook waren er voorbeelden dat interesses van leerlingen overeenkwamen en er groepjes van leerlingen werden gevormd resulterend in een nieuw aanbod. Op deze wijze is een communityachtig aanbod het vervolg op de motivatiegesprekken.
Ouders betrekken Het betrekken van ouders is "lastig, maar belangrijk". Het kost de nodige inspanning om de ouders te bereiken, maar het is vaak essentieel om leerlingen meer te laten bewegen. Soms zijn het de ouders die over de streep getrokken moeten worden om hun kind te stimuleren tot meer bewegen. In het basisonderwijs zijn kinderen meer afhankelijk van hun ouders. Brengt de ouder het kind naar de sportverenging? Mag een kind buiten spelen? Gaat vader of moeder mee naar het park? In het primair onderwijs wordt het als zeer belangrijk ervaren dat ouders participeren. Sommige scholen noemen het zelf een voorwaarde om het kind in beweging te krijgen. De ouders worden ook meer betrokken in de gesprekken die gevoerd worden met de kinderen. In het voortgezet onderwijs is het wenselijk dat ouders hun kinderen stimuleren om meer te gaan bewegen, maar wordt niet door elke leerkracht al belangrijke voorwaarde gezien voor gedragsverandering. De jongere is onafhankelijker, beslist meer zelf, zet zich juist vaak af tegen ouders en beweegt zich vrijer in de omgeving. Er zijn ook leerkrachten die van mening zijn dat ondanks deze veranderingen, de leerlingen zich toch bewust of onbewust laten beïnvloeden. Het is gebleken dat het lang niet altijd goed werkt om aparte bijeenkomsten te organiseren voor ouders in het kader van "Alle Leerlingen Actief!". De meeste scholen hebben dit geprobeerd, maar de opkomst was laag. De momenten die al georganiseerd worden en waar de ouders naar toe komen (bijv. rapportbesprekingen of ouderbijeenkomsten) werkt dan beter. Ook blijkt het goed te werken als ouders worden uitgenodigd voor een voorstelling waarin de leerlingen zelf optreden. Een praatje op het schoolplein maken of telefonische contact zoeken met ouders werkt goed. Dat laatste is tijdrovend, maar effectief. Op één pilotschool waren de ouders goed betrokken omdat dit al meer ingebed zat in het schoolsysteem. Zo kregen de leerling alleen een rapport mee als de ouders ook op school zijn geweest. Hier werd ook vaker met succes een beroep gedaan op de inzet van de ouders.
11. Nederlandse effectstudies Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Niet bekend
12. Buitenlandse effectstudies Niet bekend
13. Uitvoering van de interventies Niet bekend
14. Overeenkomsten met andere interventies Niet bekend
15. Lijst met aangehaalde literatuur Baarda H, Dijk D, L'abée D, Zwart R. Evaluatie alle leerlingen actief! 2006-2008. Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen. Bennekom, 2008. Barnett NP, Monti PM, Wood MD. Motivational interviewing for alcoholinvolved adolescents in the emergency room. In: Wagner EF, Waldron HB, eds. Innovations in Adolescent Substance Abuse Interventions. Amsterdam, the Netherlands: Pergamon; 2001:143-168. Biddle SJ, Gorely T, Stensel DJ. Health-enhancing physical activity and sedentary behaviour in children and adolescents. J Sports Sci. 2004;22(8):679-701. Borrelli B, McQuaid EL, Becker B, et al. Motivating parents of kids with asthma to quit smoking: the PAQs project. Health Educ Res. 2002;17:659-669 Brown RA, Ramsey SE, Strong DR, et al. Effects of motivational interviewing on smoking cessation in adolescents with psychiatric disorders. Tob Control. 2003; 12(suppl IV):iv3-iv10. Bulk-Binschoten AMW, Renders CM, Leerdam FJM van, Hirasing RA. Transitional plan for children with overweight. Method for individual primary and secondary prevention in Youth Health Care. Amsterdam: Huisdrukkerij VUMC, 2005. Colby SM, Monti PM, Barnett NP, et al. Brief motivational interviewing in a hospital setting for adolescent smoking: a preliminary study. J Consult Clin Psychol. 1998;66:574-578
Dencker M, Andersen LB. Health-related aspects of objectively measured daily physical activity in children. Clin Physiol Funct Imaging. 2008;28(3):133-44. Dobbins M, Corby K de, Robeson P, et al. School-based physical activity programs for promoting hysical activity and fitness in children and adolescents aged 6-18. Cochrane Database Syst Rev. 009;1:CD007651. Dollman J, Norton K, Norton L. Evidence for secular trends in children's physical activity behaviour. Br J Sports Med. 2005;39(12):892-7. Ekeland E, Heian F, Hagen KB. Can exercise improve self esteem in children and young people? A systematic review of randomised con-trolled trials. Br J Sports Med. 2005;39(11):792-8. Evaluatie de klas beweegt! Pilot project Vlaanderen. VIG dienst on-derwijs, 2000. Gezondheidsraad Nederland. Overweight and obesity. The Hague: Health Council of The Netherlands, 2003. Hillman CH, Erickson KI, Kramer AF. Be smart, exercise your heart: exercise effects on brain and cognition. Nat Rev Neurosci. 2008;9(1):58-65. Huang N. Motivating patients to move. Aust Fam Physician. 2005; 34(6):413-7. Jurg ME, Kremers SPJ, Candel MJJM, Van der Wal M, De Meij J. A controlled trial of a school-based nvironmental intervention to improve physical activity in children: JUMP-in, kids in motion. Health Promotion International. 2006;21:320-30. McCambridge J, Strang J. The efficacy of single-session motivational interviewing in reducing drug compensation and perceptions of drug-related risk and harm among young people: results from amulti-site cluster randomized trial. Addiction. 2004;99:39-52. McDonald NC. Active transportation to school: trends among U.S. schoolchildren, 1969-2001. Am J Prev Med. 2007;32(6):509-16. Monti PM, Colby SM, Barnett NP, et al. Brief intervention for harm reduction with alcohol-positive older adolescents in a hospital emergency department. J Consult Clin Psychol. 1999;67:989-994. Parfitt G, Eston RG. The relationship between children's habitual activity level and psychological well-being. Acta Paediatr. 2005;94(12):1791-7. Spirito A, Monti PM, Barnett NP, et al. A randomized clinical trial of a brief motivational intervention for alcohol-positive adolescents treated in an emergency department. J Pediatr. 2004;145:396-402. Vincente-Rodriguez G. How does exercise affect bone development during growth? Sports Med. 2006;36 (7):561-9. Williams HG, Pfeiffer KA, O'Neill JR, Dowda M, McIver KL, Brown WH, Pate RR. Motor skill performance and physical activity in preschool children. Obesity (Silver Spring). 2008;16(6):1421-6. World Health Organisation. Physical activity and health in Europe: evidence for action. Copenhagen: World Health Organisation, 2006.
Deze informatie is op 24 juni 2016 gedownload van www.nji.nl.
Samenwerking erkenningstraject Het erkenningstraject wordt in samenwerking uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en MOVISIE. Door samen te werken aan het beoordelen van interventies volgens eenduidige criteria streven wij naar kwaliteitsverbetering in de betrokken werkvelden.