Algemene maatregelen ter preventie van insleep Coryza op legbedrijven. 1. Optimaliseren bedrijfshygiënemanagement om insleep te voorkomen, blijft de belangrijkste maatregel. Vaccinatie is alleen ter ondersteuning. 2. Informeer regelmatig, bij uw dierenarts, naar de besmettingssituatie van Coryza (veroorzaakt door de bacterie Avibacterium paragallinarum) in de omgeving en de maatregelen die genomen moeten worden wanneer de ziekte in een straal van 3 kilometer rondom het bedrijf aanwezig is. 3. Wanneer de situatie daar aanleiding toe geeft (zie: “Vervolgaanpak geconstateerde Coryzabesmetting op legbedrijven na afvoer van de dieren” ) overleg dan met uw dierenarts de noodzaak en mogelijkheden voor vaccinatie. Mocht dit nodig blijken, geef dan tijdig de opdracht te vaccineren tegen Coryza (In de opfok: 2 vaccinaties met minimaal 4 weken tussen de beide Coryza - vaccinaties en minimaal 4 weken voor de start van de productie). 4. Aan pluimveehouders uit de betrokken postcodegebieden wordt geadviseerd geen open dagen te bezoeken/organiseren. Voorlopig geldt er een ophokadvies van 4 weken voor bedrijven met uitloop binnen 3 km van een besmet bedrijf. Mogelijk wordt er door het PPE een ophokverplichting afgekondigd voor een groter gebied en een langere periode.
1
ALGEMENE HYGIËNEMAATREGELEN 1.
Bedrijfsterrein vrij van ongedierte houden. Laat een daarin gespecialiseerd bedrijf een intensief ongediertebestrijdingsprogramma uitvoeren, met name gericht op de wering en bestrijding van muizen en ratten, of het bestaande bestrijdingsprogramma intensiveren. Daarnaast dient de stal vrij van bloedluis te zijn vooraleer nieuwe dieren opgezet worden. Om vogels buiten de stal te houden: luchtinlaat- en uitlaatopeningen controleren en eventueel nieuw gaas aanbrengen. 2. Houd geen ander gevogelte op het bedrijf (bijvoorbeeld duiven, eenden, ganzen of siervogels). Deze kunnen dragers zijn van pathogene micro-organismen. 3. Het binnen de grenzen van het bedrijfsgebied toelaten van personen, dieren en voorwerpen is altijd een risico voor de ondernemer en dient tot een minimum beperkt te worden. Toegang tot de stallen moet zo mogelijk nog sterker beperkt worden. Laat behalve de verzorger(-s) niemand in de stallen toe, tenzij dit strikt noodzakelijk is. Houd staldeuren op slot en haal de sleutel uit het slot. Ideaal is een goede afrastering rond de bedrijfsgebouwen, een afgesloten toegang met bel en een parkeerplaats buiten het hek. Eventueel kan voor nood een lint of ketting goede diensten bewijzen. 4. Zorg ervoor dat de verzorger(-s) / noodzakelijke bezoeker(-s) het bedrijfsgebied niet betreden voordat de noodzakelijke hygiënische maatregelen zijn getroffen. Hiertoe dient een speciaal daarvoor ingerichte ruimte aanwezig te zijn. Deze ruimte dient aan te sluiten op de omheining en een zichtbare scheiding te vormen tussen het bedrijfsgebied en de buitenwereld. Een douchegelegenheid in deze ruimte is sterk aan te raden. Betreden van het bedrijfsgebied is slechts toegestaan in bedrijfsoverall en bedrijfsschoeisel (laarzen) en na minimaal de handen gewassen te hebben en liefst gedoucht. Bedenk dat stof (bijvoorbeeld in de haren van uw bezoekers) en mest transportmedia kunnen zijn voor de bacterie. 5. Voorzie bedrijfskleding en -schoeisel per stal. Voor schoeiselontsmetting wordt 2% natronloog of een 2% oplossing van een ander geschikt desinfectiemiddel gebruikt. Door verontreiniging met mest en strooisel gaat de werkzaamheid van een ontsmettingsmiddel achteruit. Daarom dienen de oplossingen regelmatig vervangen te worden. 6. Chauffeurs van vrachtwagens (voer, eieren of mest) nooit toelaten in de stal en wegwerpoverall en bedrijfseigen schoeisel laten gebruiken. Geef de mogelijkheid om een ontsmetting uit te voeren. 7. Eiercontainers in de deur aangeven, tenzij de eierbewaarplaats los staat van de stal. Lege containers die aangevoerd worden opnieuw ontsmetten voordat ze gebruikt worden. Accepteer geen vuile eiertrays. 8. Huisverkoop van pluimveeproducten dient plaats te vinden buiten de afrastering van de bedrijfsgebouwen. 9. Overleg met de buren over het uitrijden van mest op belendende percelen. Bij voorkeur geen pluimveemest van onbekende herkomst. Zorg er in ieder geval voor dat gedurende het uitrijden en het onderwerken geen dieren buitenlopen. 10. Eis dat mestcontainers schoon op het bedrijf geleverd worden en reinig en desinfecteer ze zelf nogmaals. 11. Desinfecteer de kadavertonnen voordat u ze weer op uw terrein brengt.
2
Wat te doen als u vermoedt dat uw hennen besmet zijn? Omdat een met Coryza geïnfecteerd koppel levenslang besmet is, heeft ook een subklinische (dus zonder ziekte) infectie een groot effect op uw bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld op de beslissing om te ruien of een ruikoppel aan te voeren. Het is dus van groot belang om een correcte diagnose te kunnen stellen. U leest hier meer daarover op de GD website.
3
Wat te doen na het aantonen van de besmetting in een koppel? 1. Houd er rekening mee dat de produktiedaling, de voeropnamedaling of de uitval de normen van de meldingsplicht kan overschrijden. Raadpleeg in zo’n geval uw dierenarts en meld in geval van te hoge uitval het probleem bij het centrale meldnummer van VWA. 2. Informeer de leveranciers (trays, voer), de afnemers (ei, mest, Rendac) uw dierenarts en uw voorlichter(s). Vraag de leveranciers en afnemers tot op het niveau van de chauffeur te communiceren. 3. Vraag advies aan uw dierenarts en voorlichter met betrekking tot behandeling en verzorging. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: a. Als de voeropname in het koppel sterk gedaald is, kan hiermee rekening gehouden worden met de voersamenstelling (concentreren). b. Extra vitamines, zoals vitamine C in het drinkwater kunnen aangewezen zijn. . c. Sprayen van bacteriedodende vloeistof: naast het gebruik van antibiotica kan het sprayen van veilige bacteriedodende middelen in de stal, zoals een chloorproduct (bijvoorbeeld halamid) of actief chloor in Neutral Electrolyced Water (NEW) en een permanente conditionering van het drinkwater met bacteriedodende middelen een bijdrage leveren aan een vermindering van de verspreiding van de bacterie in het koppel. d. Antibioticum behandeling (raadpleeg hiervoor uw dierenarts). Antibiotica kunnen ziekteverschijnselen (tijdelijk) onderdrukken, maar zullen uw koppel niet vrijmaken van de bacterie. 4. Indien de ziekte optreedt bij dieren die een uitloop ter beschikking hebben, laat deze dieren dan minimaal voor een periode van 4 weken binnen. Overleg met de dierenarts over het schrijven van een verklaring van klinisch ziek zijn. Consulteer de dierenarts regelmatig met betrekking tot het herstel van de klinische verschijnselen. In verband met de aanwezigheid van dragers wordt geadviseerd de dieren, ook na de periode van klinisch ziek zijn, niet meer naar buiten te laten. 5. Voorkom verdere verspreiding door het uitvoeren van de onderstaande preventieve maatregelen: • Onderzoek andere op het bedrijf aanwezige koppels op de aanwezigheid van Avibacterium paragallinarum door middel van sectie en bacteriologie. • Wissel geen bedrijfsmateriaal uit van het besmette bedrijf met andere collega’s, bedrijven en/of andere locaties. • Houd rekening met contacten met andere buurtbedrijven en bedrijfslocaties. Geen contacten tenzij men van kleding en schoeisel gewisseld is en gedoucht heeft. • Laat geen auto’s doorrijden tot aan de stal; blokkeer deze rijroutes. Een ieder dient zich eerst te melden bij het woonhuis. • Nog strengere hygiënemaatregelen dienen genomen te worden om verspreiding vanuit de stal te voorkomen, dit geldt ook voor de pluimveehouder. Voor het betreden van de stal eigen kleding uit, minimaal de handen wassen en bedrijfskleding aantrekken. Bij het lopen over het bedrijfsterrein bedrijfsschoeisel dragen. In het hok specifiek stalschoeisel. Met dit schoeisel de stal niet verlaten; ook niet voor de controle van de silo’s. • Laat pertinent geen bezoekers toe in de stal. Alleen bij uitzondering (dierenarts, verplichte controles, technicus bij storing en vang- en entploegen) is toegang aanvaardbaar nadat maatregelen zijn genomen met betrekking tot bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel. 4
•
•
•
•
•
Voorkom versleep van Avibacterium paragallinarum naar nog niet-besmette stallen op het bedrijf door het nemen van extra hygiënische maatregelen: o laarzen en kleding per stal; o de besmette stal(-len) als laatste bezoeken; o ontsmet de bedrijfslaarzen na bezoek van een stal; o bedrijfsmateriaal tussen besmette en vrije stallen strikt gescheiden houden Bij het verlaten van de stal ontdoen van stalschoeisel en handen wassen. Bij het verlaten van het terrein ontdoen van bedrijfskleding en bedrijfsschoeisel. Bij voorkeur hierna douchen. Dit geld zeker voor bezoekers die uitgebreid contact met de kippen en kippenmest gehad hebben, zoals de vang- en entploegen. Mest is een mogelijke besmettingsbron. De bacterie kan hierin meerdere dagen overleven. Lage omgevingstemperaturen verlengen de overlevingstijd. Het bewaren van onafgedekte besmette mest vormt een risico voor pluimvee in de omgeving. Breng de transporteur van de mest op de hoogte van de aanwezigheid van de bacterie. Tijdens transport dienen maatregelen genomen te worden om verspreiding van mest in de omgeving te voorkomen. Na het transport moet de wagen/container gereinigd en gedesinfecteerd worden (zie ook volgende punt). Met betrekking tot af- en aanvoer van en naar het bedrijf: o Informeer de voerleverancier, de eierhandelaar en de Rendac zodat de afvoer van eieren of dode dieren en de aanvoer van voer plaatsvindt aan het einde van een dagrit (gevolgd door desinfectie) of dat er één op één transport plaatsvindt (gevolgd door desinfectie). Omdat bulkauto’s ook veel lucht verplaatsen – lucht die mogelijk besmette deeltjes bevat – kunnen deze wagens na een bezoek aan een besmet bedrijf beter niet naar een ander pluimveebedrijf rijden. Ook als reiniging en desinfectie heeft plaatsgevonden. De chauffeur mag de stal en het eierbewaarlokaal niet betreden. Bied eiercontainers in de deuropening aan. Bied kadavers afgeschermd aan. Reinig en desinfecteer de tonnen na het legen. o Daarnaast dient de chauffeur zich te houden aan de eerder genoemde hygiënemaatregelen en de vrachtwagen te ontsmetten bij het verlaten van het bedrijf. o Nader overleg zal plaatsvinden voor het vaststellen van concrete afspraken met betrekking tot het reinigen en desinfecteren van vrachtwagens, en met name de binnenkant van de mestcontainers en bulkauto’s. Met betrekking tot afvoer van dieren: - Bedenk dat bij de vervoer van de dieren ook vervoer van de bacterie plaats vindt. Zorg er daarom voor dat tijdens de afvoer direct en indirect contact met ander pluimvee niet mogelijk is. - Waarschuw de transporteur op voorhand dat het om een Coryza besmet koppel gaat. Hij zal maatregelen moeten nemen m.b.t. hygiëne (reiniging en desinfectie van de wagen, de kratten en zichzelf na afloop van de rit, geen andere ritten of ander contact met pluimvee op die dag) - Verklein de kans op spreiding van stof en mest naar andere stallen door rekening te houden met de windrichting en pas de ventilatie van de stallen die nog niet besmet zijn hierop aan. Breng buren met pluimvee tijdig op de hoogte zodat zij hetzelfde kunnen doen. - Coryza kan niet geëlimineerd worden uit een eenmaal besmet koppel. De ziekte flakkert vaak terug op door periodes van stress zoals transport en rui. Het ruien van een besmet koppel wordt daarom sterk afgeraden. Een besmet koppel verkopen als ruikoppel levert daarnaast uiteraard verplaatsing van de bacterie op naar een nieuw bedrijf.
5
•
Bij een bekende besmetting is het wenselijk de stal na het ruimen van de dieren af te sluiten en gedurende 3 dagen niet te betreden.
Houdt er rekening mee dat, ongeacht de behandeling of aanpak, de bacterie levenslang aanwezig blijft in eenmaal besmette koppels. Het opnieuw opflakkeren van de ziekte blijft bij deze koppels steeds mogelijk!
6
Vervolgaanpak geconstateerde Coryzabesmetting op legbedrijven na afvoer van de dieren. Neem, als u dat al niet eerder had gedaan, contact met uw bedrijfsdierenarts (een door de KNMvD erkend pluimveedierenarts – dit wordt mogelijk op korte termijn een verplichting vanuit het PPE) om een plan van aanpak door te spreken. Het is wenselijk de stal na het ruimen van de dieren af te sluiten en gedurende 3 dagen niet te betreden. Op een éénleeftijdbedrijf kan de reiniging en desinfectie na deze periode op de standaard wijze uitgevoerd worden. Op een meerleeftijdenbedrijf is het goed mogelijk dat de bacterie ook aanwezig is in de andere stal(len). Op dit soort bedrijven kan het zeer moeilijk zijn om de bacterie kwijt te raken. Het nieuw te plaatsen koppel dient in de opfok tweemaal tegen Coryza gevaccineerd te zijn. Voor koppels die een reëel risico op besmetting lopen wordt geadviseerd deze te vaccineren. Het gaat hierbij, naast bovengenoemde situatie, om: • gezonde opfokkoppels binnen besmet gebied (ter voorkoming van infectie en vervolgens versleping door overplaatsing) • gezonde legkoppels met (toekomstige) uitloop binnen besmet gebied (ter voorkoming van infectie) • gezonde koppels uit andere regio’s die binnen een besmet gebied geplaatst worden. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van het vaccin wordt voorlopig de volgende prioritering aangehouden: Hoogste prioriteit: Opfok bestemd voor besmette bedrijven met meer leeftijden. Gevolgd door: Opfok bestemd voor uitloopbedrijven binnen de 3km gebieden. Het ruien van besmette koppels wordt sterk afgeraden, ook als de dieren geen tekenen van ziekte vertonen.
7