Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3065-1
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering drs. H. Wondaal en J. Melis 1. 1.1 1.2 1.3 2. 3. 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 4. 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.4
Inleiding Logistiek Ontwerp Technische aspecten De functie van een algemeen programma van eisen Inhoudelijke criteria Algemeen Benaming Algemeen Voorwaarden Basiscriterium Hiërarchie van benamingen Rangorde van namen Codering Algemeen Voorwaarden Rangorde codes Grafische en typografische ontwerpcriteria Tekst Algemeen Lettertypen Lettergrootte Spatiëring Interlinie Grid/opmaak Codering Kleur Algemeen Kleurtraditie Contrast binnen de bewegwijzering Contrast met de omgeving Kleurdiscriminatie Vorm en afmeting
2007 – www.factomediabase.nl
3 3 3 3 3 4 4 5 5 5 5 6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 8 8 8 8 9 9 9 9 10 10 10
3065
3065-2 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.6 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 7. 7.1 7.2 7.3 7.4 8. 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 9. 9.1 9.2 9.3 9.4
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
Algemeen Vorm Afmeting Modulaire opbouw Pictogrammen Algemeen Vorm Logo’s en beeldmerken Productiecriteria Algemeen Levensduur Duurzaamheid Leverbaarheid Vandaalbestendigheid Plaatsingscriteria Algemeen Leesafstand Gezichtsveld Verlichting Plaatsingsvoorschriften Globale vuistregels Montagecriteria Algemeen Montagevoorkeuren Monteerbaarheid Vandaalbestendigheid Onderhoudscriteria Algemeen Producent Reiniging Muteren en/of vervangen van onderdelen Handleiding en voorschriften Draaiboek voor onderhoud Criteria voor verwijdering na gebruik Algemeen Hergebruik Restproducten/afval Chemisch afval
2007 – www.factomediabase.nl
10 10 10 11 11 11 11 12 12 12 12 12 12 13 13 13 13 13 14 14 15 15 15 15 15 16 16 16 16 16 17 17 17 17 17 17 17 18
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3065-3
1. Inleiding Een goede bewegwijzering is een functioneel instrument dat de gebruiker in staat stelt zonder hinderlijk zoeken de gewenste bestemming te bereiken. Hiervoor is het van groot belang dat de verschillende groepen informatiegevers zowel qua herkenbaarheid (uiterlijke vorm) als inhoud (tekst) logisch op elkaar aansluiten. 1.1
Logistiek
De specifieke eisen voor het goed functioneren van een informatiesysteem worden bepaald door de verschillende groepen gebruikers (met elk hun specifieke kenmerken), de aanwezige infrastructuur en de architectuur van een gebouw en zijn omgeving. Het is belangrijk deze aspecten afzonderlijk en in relatie tot elkaar te analyseren, om zo te komen tot een informatiesysteem met een heldere structuur. 1.2
Ontwerp
Industrieel, grafisch en typografisch ontwerp hebben binnen bewegwijzering allereerst een functioneel nut. Dat er een fraai en grafisch verantwoord geheel moet ontstaan, mag duidelijk zijn, maar steeds zullen leesbaarheid, doorzichtigheid en attentiewaarde van de informatie gewaarborgd moeten worden. Daarbij dient men rekening te houden met nationaal en internationaal geldende voorschriften en gewoonten. De hierboven genoemde aspecten dienen harmonieus samen te gaan met de technische eisen en wensen. 1.3
Technische aspecten
Een doordachte keus omtrent materialen, materiaalcombinaties en constructie kan niet alleen bij aanschaf een aanzienlijke besparing opleveren, maar zal vooral zijn vruchten afwerpen op de lange duur, doordat onderhoud en mutatiekosten beperkt blijven. Wanneer er met betrekking tot elk bovengenoemd aspect een weloverwogen beslissing kan worden genomen, is het hieruit voortvloeiende systeem in staat zijn basisfunctie, ‘informatie verschaffen’, lange tijd te vervullen. 2. De functie van een algemeen programma van eisen Om tot een weloverwogen beslissing over de aanschaf van een nieuw of aanpassingen van bestaande systemen te komen, is een algemeen 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-4
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
programma van eisen een belangrijk hulpmiddel. Het komt nogal eens voor dat opdrachtgevers, ontwerpers en producenten te veel vanuit hun eigen perspectief bezig gaan met een bewegwijzeringsvraagstuk. Dit kan tot problemen leiden omdat de uiteindelijke gebruikers van bewegwijzering in publieke gebouwen ‘gewone’ mensen zijn: een doorsnee van de bevolking. Men is vaak onzeker als men de weg niet kent en aan de andere kant nuchter en doelgericht in een vertrouwde omgeving. Een algemeen programma van eisen biedt een richtsnoer om alle facetten in hun onderlinge samenhang te blijven zien. Beslissers die te maken krijgen met de aanschaf van een bewegwijzering kunnen aan de hand van het hierna beschrevene: – de eigen kennis verbreden; – zelf een opzet maken voor een op eigen situatie toegesneden pve; – aanbiedingen van ontwerpers en/of fabrikanten toetsen. Het algemeen programma van eisen is als volgt opgebouwd en wordt in dit artikel per hoofdstuk behandeld: – inhoudelijke criteria; – grafische en typografische ontwerpcriteria; – productiecriteria; – plaatsingscriteria; – montagecriteria; – onderhoudscriteria; – criteria voor verwijdering na gebruik. 3. Inhoudelijke criteria 3.1
Algemeen
Uiteindelijk is het doel van de bewegwijzering informatieoverdracht. Alle overige aspecten horen in dienst te staan van deze informatieoverdracht. De criteria die hieronder worden omschreven, bepalen dus in belangrijke mate welke mogelijkheden en beperkingen er ontstaan voor aspecten als grafisch en typografisch ontwerp. Hierbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat ‘borden’ een onderdeel zijn van alle mogelijke uitingen op het gebied van informatieoverdracht over bestemming en route.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3.2
3065-5
Benaming
3.2.1 Algemeen Benamingen die binnen bewegwijzering worden toegepast dienen voor de gebruiker begrijpelijk te zijn en opgenomen te kunnen worden in een kort tijdsbestek. Hiertoe dienen zij informatie te verschaffen die de lading dekt met een minimum aan karakters. Teksten binnen bewegwijzeringssystemen dienen zoveel mogelijk gelijktijdig aan de hieronder genoemde eisen te voldoen. 3.2.2 Voorwaarden Enkele voorwaarden waaraan bewegwijzering dient te voldoen: – De nieuwe spelling dient gehanteerd te worden. – De spelling dient door het hele systeem consequent te zijn. – Namen en teksten dienen te voldoen aan de geldende huisstijlnormen. – Er dient een eenduidig gebruik van benamingen te zijn binnen het hele bedrijf en binnen alle uitingen van het bedrijf. – Bij voorkeur geen gebruik van afkortingen maken. – Uitsluitend gebruik van het kernbegrip van een naam, niet fundamentele toevoegingen achterwege laten. – Geen gebruik maken van combinatienamen. Waar dit toch gebeurt dienen deze consequent te worden opgebouwd uit basisnamen en te voldoen aan de eisen van de Nederlandse spelling. – Namen en teksten mogen geen negatieve associaties geven, bij voorkeur ook niet in vreemde talen. – Benamingen dienen goed in het gehoor te liggen. – Benamingen dienen goed uit te spreken te zijn. – Benamingen dienen bij voorkeur overeenkomsten in klank en betekenis te hebben met wereldtalen. – De benamingen mogen voor niet-Nederlandstaligen niet verwarrend zijn. 3.2.3 Basiscriterium Binnen bewegwijzeringssystemen is het om praktische redenen raadzaam om als basiscriterium te hanteren dat teksten en namen zo beknopt mogelijk moeten zijn zonder informatieve waarde te verliezen. Daarna gelden de eerder genoemde voorwaarden. 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-6
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3.2.4 Hiërarchie van benamingen Er dient bij het vaststellen van namen een strakke hiërarchie te worden gehanteerd. Deze zal worden bepaald door het belang wat het aangeduide item binnen de gehele bedrijfsstructuur heeft. 3.2.5 Rangorde van namen Wanneer niet door plaats, omvang of functie een rangorde wordt bepaald, gelden de volgende voorwaarden: 1
2
3
A
B
C
1C
2A
2D
AC
BA
CD
Antoniuszaal
Historiaplein
Valenciapromenade
3.3
Codering
3.3.1 Algemeen Coderingen zullen per definitie minder zelfverklarend zijn als teksten. Dit is een van de redenen waarom ze vaak minder ‘vriendelijk’ overkomen. Over het algemeen geldt dan ook dat een korte code een bruikbare code is. 3.3.2 Voorwaarden Deze codes dienen zo eenvoudig en kort mogelijk te zijn. Wees uiterst consequent in het groeperen en combineren van codes. Codes dienen voor zover mogelijk goed in het gehoor te liggen. Codes dienen voor zover mogelijk goed uit te spreken te zijn. Codes dienen duidelijk als code aanwezig te zijn (maximaal twee letters). 3.3.3 Rangorde codes Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als voor de rangorde van namen. In de loop van de jaren zijn er gewoontes in het gebruik van codes ontstaan die zo sterk zijn geaccepteerd dat het niet raadzaam is deze te negeren zonder duidelijke reden.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
– –
3065-7
Verdiepingsaanduiding: voor de begane grond wanneer deze ook als zodanig wordt ervaren BG of 0, voor een kelder een K of -1, -2. Verdiepingen alleen een cijfer 1, 2, 3, 4, enzovoort. Voor alle nummers geldt: minimaal aantal cijfers: liever 1, 2, 3, 4 als 01, 02, 03, 04 of 001, 002, 003. Wanneer er meer dan negen ruimten per codegroep voorkomen wel 01, 02 enzovoort toepassen (dus geen 1 en 12, maar 01 en 12 toepassen).
4. Grafische en typografische ontwerpcriteria 4.1 Tekst 4.1.1 Algemeen De typografie van een bewegwijzeringselement dient zo opgezet te zijn dat deze dienstbaar is aan en bevorderend werkt bij het informatie verschaffen. 4.1.2 Lettertypen Bij de keuze van het lettertype moet in eerste instantie op de leesbaarheid worden gelet. Een zeer belangrijk aspect hierbij is een evenwichtige verdeling tussen vorm en restvorm. Een schreefloze halfvette letter heeft over het algemeen de beste leesbaarheid. Wanneer er verschillende niveaus van informatie worden gegeven, is het gebruik van variabele weergaven raadzaam, echter nooit meer dan vier verschillende weergaven per element. Belangrijk bij de keuze van de letters is ook dat de leesbaarheid bij toepassing in andere stijlen (vet, cursief enz.) goed blijft. De basisletter voor bewegwijzering zou, bijvoorbeeld bij codes, kunnen worden aangevuld met bij voorkeur een klassieke schreefletter waarbij dezelfde wensen voor evenwicht gelden. 4.1.3 Lettergrootte De bij voorkeur toe te passen x-hoogte is afhankelijk van de gewenste leesafstand en hiërarchische status van een tekst of code. De benodigde x-hoogte wordt niet alleen bepaald door afstand in meters maar ook door wijze en snelheid van voortbewegen en de gecompliceerdheid van de informatie. Het vermogen om informatie op te nemen verschilt sterk van persoon tot persoon. Algemeen kan worden gehanteerd voor leesafstand uit stilstand voor beperkt ingewikkelde informatie (per item 24 karakters): gewenste leesafstand in meters 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-8
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
gedeeld door 0,4 is x-hoogte in mm of leesafstand in meters gedeeld door 0,3 is kapitaalhoogte in mm. 4.1.4 Spatiëring De spatiëring is essentieel voor de leesbaarheid (en dus leesafstand) van een tekst. Hieraan dient uitgebreid aandacht te worden besteed. Regels voor spatiëring zijn nauwelijks te geven, in het algemeen geldt globaal: – licht aanspatiëren bevordert de leesbaarheid; – te ruim spatiëren echter verdoezelt verbanden in de tekst; – een afgewogen onderscheid tussen letterspatie en woordspatie; – grotere teksten altijd handmatig spatiëren (aan- en afspatiëren); – consequent gebruik maken van ligaturen; – spatiëren blijft een gevoelsmatige kwestie en is specialistenwerk. 4.1.5 Interlinie Interlinie is eveneens een belangrijk aspect voor de leesbaarheid, maar is echter eenvoudiger toe te passen dan spatiëring. Als vuistregel kan worden gehanteerd: – interlinie is 2,5 maal de x-hoogte voor teksten die een geheel vormen: Bijvoorbeeld één zin op meerdere regels; – interlinie is 4 maal de x-hoogte voor afzonderlijke teksten. 4.1.6 Grid/opmaak Voor elk bewegwijzeringselement afzonderlijk dient een grid met voorwaarden te worden opgesteld. De grids van de diverse elementen dienen zo goed mogelijk overeen te komen en na invulling een harmonieus geheel te vormen. Het grid bepaalt plaatsing van tekst, codes, pijlen, pictogrammen, kleurvlakken, lijnen, beeldmerken enzovoort. De voorwaarden bepalen wanneer geplaatst wordt en hoe. 4.2
Codering
Evenals bij de tekst dient de vormgeving van de codering de informatieoverdracht te versterken. De typografische eisen die moeten worden gesteld aan een code, liggen nog veel zwaarder dan die van een tekst of naam. Codes dienen als beeld specifiek getypografeerd te worden.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
4.3
3065-9
Kleur
4.3.1 Algemeen Toepassing van kleur kan binnen bewegwijzering zeer effectief zijn. Wel dient men er rekening mee te houden dat het kleuronderscheidend of herkennend vermogen bij veel mensen beperkt is. De mate waarin kleur wordt waargenomen, is sterk afhankelijk van grootte, luminance, contrast en de kleur zelf. Het menselijk oog is het meest gevoelig voor geel en groen. Geel is de ideale kleur omdat zeer weinig mensen een kleurzienstoornis in dit gebied hebben. 8% van de mannen ziet geen rood of groen. Voor blauw is het oog niet zeer gevoelig; er zijn daarentegen zeer weinig kleurstoornissen in dit gebied. Afgezien van omgevingsfactoren is een donkerblauwe achtergrond met gele karakters een ideale kleurencombinatie. De kennis van het spectrum is vaak zeer gering. Hierdoor is kleur niet geschikt voor het aanduiden van hiërarchische verschillen, maar alleen als attentiewaarde en in beperkte mate als coderingsmiddel. 4.3.2 Kleurtraditie Doordat kleuren vaak een ‘algemeen bekende’ betekenis hebben, is het raadzaam deze signaalwerking ervan te gebruiken: – rood: brandgevaar of -bestrijding, stop, halt, alarm, nood; – oranje: brandgevaar, explosiegevaar, afzetting; – geel: gevaar algemeen, hoogspanning, attentie; – groen: veilig, noodroute, -uitgang, veilige doorgang, gezond; – blauw: mededelingen, reguliere informatieverschaffing; – paars: radioactief. 4.3.3 Contrast binnen de bewegwijzering Gebruik sterke kleurcontrasten nooit zonder specifieke redenen. Wanneer minder felle, wat ingehouden kleuren gebruikt worden, is het raadzaam vooral te streven naar complementair kleurgebruik. Bij het gebruik van felle, primaire of fluorescerende kleuren is het niet aan te raden complementaire kleuren te combineren. Het is belangrijk bij het kiezen van kleuren niet alleen rekening te houden met de kleur zelf, maar ook met de ‘grijswaarde’ van de kleur. Vooral bij minder licht (of gekleurd licht) kunnen kleuren minder goed te onderscheiden zijn. De ‘kleurcontrasten’ moeten, ook wanneer de kleuren niet goed meer zichtbaar zijn, nog afdoende zijn en als verschil 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-10
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
in grijstinten kunnen worden ervaren. Ook mensen die minder goed kleur kunnen onderscheiden, zullen hiermee geholpen zijn. Een maximaal contrast van 100% wordt alleen bereikt door zwart/wit. Enerzijds verlaagt het toepassen van kleur per definitie het absolute contrast, anderzijds trekt kleur sterker de aandacht. Kleurtoepassing hoeft dus niet per se de leesbaarheid of attentiewaarde te verminderen. 4.3.4 Contrast met de omgeving Bewegwijzering dient op een duidelijke manier te contrasteren met zijn omgeving. Naast vorm en afmeting is kleur hiervoor een zeer geschikt middel. 4.3.5 Kleurdiscriminatie Men dient er met het gebruik van kleur als coderingsmiddel rekening mee te houden dat, wil men een goede kleurdiscriminatie waarborgen, niet meer dan zeven verschillende kleuren (primair en secundair en bruin) gebruikt kunnen worden. Kleurinformatie is moeilijk bewust te onthouden of te noteren wanneer ze te complex is. 4.4
Vorm en afmeting
4.4.1 Algemeen Vorm en afmeting zijn behalve voor de productie (en kosten) ook van groot belang voor het onderscheidend vermogen binnen de omgeving (attentiewaarde). 4.4.2 Vorm Door de vorm van bewegwijzeringselementen te laten afwijken van veel in de omgeving voorkomende vormen, wordt de herkenbaarheid als bewegwijzering sterk vergroot. Het is in de praktijk een van de meest bruikbare en vriendelijke methoden om subtiel attentie te vragen. 4.4.3 Afmeting Het spreekt voor zich dat een groot bewegwijzeringselement beter opvalt dan een kleine. Toch komt een te grote afmeting de bewegwijzering zeker niet altijd ten goede. De afmeting moet ‘aangenaam’ en
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3065-11
realistisch zijn binnen de omgeving. Bovendien moet ze plaatsing op de meest acceptabele locatie niet verhinderen. 4.4.4 Modulaire opbouw Het is aan te raden vooral in verband met productie en verwerking te kiezen voor een modulaire opbouw van het bordenprogramma. Ook in afmeting en vorm moet dit tot uiting komen: – een zo beperkt mogelijk aantal vormen en formaten; – logisch op elkaar aansluitend en zich tot elkaar verhoudend harmonieus en consistent te combineren. Vaak zal er bij de uiteindelijke montage de noodzaak of wens ontstaan borden in elkaars nabije omgeving te plaatsen. Het is wenselijk dat elementen in een aardige verhouding tot elkaar staan. 4.5
Pictogrammen
4.5.1 Algemeen Voor regelmatig terugkerende en algemeen gekende bestemmingen geniet het sterk de voorkeur pictogrammen toe te passen. Voordelen wanneer juist toegepast: – een pictogram geeft veel informatie in verhouding tot de omvang ervan; – een pictogram is redelijk multilinguïstisch; – een pictogram is duidelijk te onderscheiden. 4.5.2 Vorm Pictogrammen dienen in een serie ontworpen te worden, zodat dezelfde beeldtaal in alle afzonderlijke pictogrammen is te herkennen. Bijvoorbeeld: gelijke detaillering, contrast, lijnvoering, vlakverdeling enzovoort. Bij de vormgeving moet net als bij de lettertypen, gelet worden op een goed evenwicht tussen vorm en restvorm. Het ontwerpen van een pictogrammenreeks lijkt vaak overbodig. In de praktijk blijkt een gekozen bestaande serie echter vaak tekort te schieten, of in de nieuwe situatie niet te harmoniëren. Slechts het toepassen van een beperkt aantal pictogrammen bevordert de duidelijkheid en geeft de ontwerper meer mogelijkheden tot het creëren van een eigen (huisstijl)pictogrammenreeks. 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-12 4.6
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
Logo’s en beeldmerken
Het gebruik van logo’s en beeldmerken dient zelden of nooit de functie van bewegwijzering. Wanneer er behoefte is om middels de bewegwijzering de corporate identity te profileren kan dit hoogstens gebeuren door keuze van kleur en letter of uitvoering van het bewegwijzeringselement. 5. Productiecriteria 5.1
Algemeen
Alle bewegwijzeringselementen dienen duurzaam en nauwkeurig te kunnen worden geconstrueerd en geproduceerd. 5.2
Levensduur
Bij productie en materiaalkeus dient uitgegaan te worden van een vooraf bepaalde gegarandeerde levensduur. Hierbij is het van belang rekening te houden met het verschijnsel dat de levensduur van het materiaal meestal veel langer is dan de levensduur van de inhoud van de informatie. 5.3
Duurzaamheid
Materiaal dient ongevoelig te zijn voor rek en krimp. Materiaalcombinaties mogen in het gebruik, ook op langere termijn, geen negatieve bijverschijnselen vertonen. Alle gebruikte materialen en afwerkingstechnieken dienen gedurende lange tijd kleurecht te zijn. Binnen vijf jaar mag geen zichtbare verkleuring optreden onder invloed van UV, temperatuurwisselingen of andere weersomstandigheden. Per item zo weinig mogelijk afzonderlijke en/of samengestelde componenten. De componenten waaruit een element is samengesteld moeten nauwkeurig te assembleren zijn en de passing moet ook na meerdere mutaties geen zichtbare afwijkingen vertonen. 5.4
Leverbaarheid
Er dient gebruik gemaakt te worden van in de markt bestaande productiemethoden, waarbij inzet van speciale machines en/of gereedschap-
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
3065-13
pen alleen is toegestaan als deze technologie ter beschikking staat van meerdere leveranciers. 5.5
Vandaalbestendigheid
De fixatie van de diverse componenten waaruit een bewegwijzeringselement bestaat, dient onzichtbaar of onherkenbaar te zijn. De uiterlijke verschijning van de elementen mag niet uitnodigend zijn voor oneigenlijk gebruik in welke zin dan ook. Bij voorkeur dient gebruik gemaakt te worden van reeds binnen de architectuur aanwezige dragers. Liever een muurbord dan een vrijstaand bord, liever een goede folietekst op glas dan een bord aan een kettinkje achter het glas. Het is meestal kostbaar vandaalbestendigheid te bereiken door toepassing van dure materialen. Vaak kan juist door gebruik te maken van goedkope eenvoudig te vervangen elementen de duurzaamheid van het systeem worden gerealiseerd. 6. Plaatsingscriteria 6.1
Algemeen
Een bewegwijzeringselement dient dusdanig gesitueerd te worden dat de gebruiker, wanneer de situatie een vraag oproept, voldoende informatie tot zich kan nemen om zijn weg of handeling te kunnen vervolgen. 6.2
Leesafstand
Voor lang niet alle informatie is het nodig dat deze echt gelezen wordt. Bijvoorbeeld wanneer een uitgangverwijzing altijd groen is, is het voor een gebruiker niet noodzakelijk de tekst 'uitgang' te allen tijde te kunnen lezen. Is de leesbaarheid van belang dan geldt de algemene regel voor de x-hoogte. 6.3
Gezichtsveld
Het absolute gezichtsveld bevindt zich (ten opzichte van een horizontale lijn op ooghoogte) 50 graden naar boven, 120 graden naar links en naar rechts en 70 graden naar beneden. Dit is dus een liggende ovaal per oog met een deukje bij de neus. Wanneer met twee ogen wordt gekeken, wordt het deukje opgeheven en is er dus sprake van een zeer platte ovaal. 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-14
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
Het praktische gezichtsveld (men ziet redelijk) bevindt zich 10 graden naar boven recht vooruit, 45 graden naar beneden recht vooruit en 90 graden links en rechts. Men dient er dus rekening mee te houden dat iemand (zeker tijdens lopen) niet recht vooruit kijkt maar zo’n 10 graden naar beneden. Voor ouderen is deze hoek nog groter. Oudere mensen worden namelijk krommer, lopen krommer. Ook hebben ouderen meer behoefte om op hun voeten te letten, om goed te kunnen lopen. Tevens geldt dat men met een naar beneden gebogen hoofd veel moeilijker naar links en rechts kan kijken. Bovendien is het oriëntatievermogen van ouderen sterk verminderd. Een gezonde man van rond de 40 jaar kijkt tijdens het lopen ongeveer tien meter voor zich op de grond. Een bewegwijzeringselement dient zich binnen het gezichtsveld van de vragende gebruiker te vinden. Andere items mogen het zicht op bewegwijzeringselementen niet ontnemen. In het algemeen geldt dat elementen het best opvallen wanneer zij zich tussen +10 en -50 graden ten opzichte van de horizontale lijn op ooghoogte bevinden (gemiddelde ooghoogte 1,60 m). Het praktisch bruikbare gezichtsveld (horizontaal) bevindt zich tussen 50 en 60 graden naar beide zijden, ten opzichte van de stand van het hoofd. 6.4
Verlichting
De leesbaarheid van bewegwijzeringselementen wordt in belangrijke mate bepaald door het niveau van de verlichting en de kleur van het licht. Er dient voor een rustig beeld een voldoende en egale basisverlichting in de gehele omgeving te zijn. Een goede verlichting geeft overigens ook vaak meer inzicht in de architectuur waardoor minder bewegwijzering nodig is. 6.5
Plaatsingsvoorschriften
De plaatsing van bewegwijzeringselementen is één van de belangrijkste factoren die bepalen of de informatie op de juiste wijze en op het juiste moment door de gebruiker kan worden opgenomen. Daarnaast is met het bepalen van een juiste plaatsing weinig geld gemoeid.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
6.6
3065-15
Globale vuistregels
Enkele globale vuistregels zijn: – Geef informatie altijd binnen het gezichtsveld van de gebruiker wanneer een routevraag verwacht kan worden. – Zorg voor een consequent plaatsingsbeleid zodat de gebruiker steeds informatie krijgt waar hij deze verwacht. – Plaats informatie waar de gebruiker deze van nature verwacht. – Geef informatie bij voorkeur haaks op de aanrij- of looprichting. – Plaats bewegwijzeringselementen tegen een visueel rustige achtergrond of omgeving (verstorende factoren verwijderen). – Zorg dat ook na plaatsing geen objecten het zicht op de bewegwijzering kunnen belemmeren of verstoren. Bijvoorbeeld: containertjes, garderoberekken, begroeiing enzovoort. – Plaats elementen niet tegen een sterk verlichte achtergrond, zorg voor een goed helderheidscontrast. 7. Montagecriteria 7.1
Algemeen
De wijze van montage van elementen dient bij voorkeur onzichtbaar of onherkenbaar te zijn: verborgen demontagepunten en beperkt specifiek gereedschap kunnen demontage door onbevoegden voorkomen. Vaak is het praktisch wanneer een element op meerdere wijzen te monteren is: hangend, haaks op een wand. 7.2
Montagevoorkeuren
Het heeft de voorkeur zoveel mogelijk te monteren op of aan reeds aanwezige bouwkundige voorzieningen. Een op een muur gemonteerd element is veel minder gevoelig dan een element dat 40 cm uit de muur op staanders is geplaatst. 7.3
Monteerbaarheid
Montage op verschillende bouwkundig afgewerkte ondergronden moet mogelijk zijn. Hanteerbaar gewicht van het totaal en van de afzonderlijke componenten. De elementen moeten door één persoon te monteren zijn.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-16 7.4
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
Vandaalbestendigheid
De wijze waarop een bewegwijzeringselement gemonteerd is, dient onzichtbaar of onherkenbaar te zijn. De voor demontage benodigde gereedschappen dienen beperkt specifiek en moeilijk herleidbaar te zijn. Aanvullend kan worden gekozen voor een antigraffitibehandeling. 8. Onderhoudscriteria 8.1
Algemeen
Bewegwijzeringsmiddelen dienen een minimum aan onderhoud te vereisen en afzonderlijke componenten dienen eenvoudig en veilig vervangen te kunnen worden. Alle onderdelen en componenten, waaruit de te realiseren bewegwijzeringselementen zijn opgebouwd, dienen minimaal tien jaar nageleverd te kunnen worden. 8.2
Producent
De producent dient een nalevergarantie te geven op de geleverde systemen en materialen. Bij de producentenkeuze is dit een belangrijk criterium. Het gaat hierbij niet alleen om de technische aspecten, maar ook om de organisatiegraad en financiële aspecten. Als er sprake is van maatwerk dient er bij ontwerp en realisatie uitgegaan te worden van in de markt bestaande productiemethoden. 8.3
Reiniging
De toegepaste materialen dienen minimaal vuilaantrekkend te zijn. Alle elementen dienen bestand te zijn tegen reiniging door middel van standaard reinigingsmethoden met standaard reinigingsmiddelen. Ook eventueel toegepaste antigraffitisystemen mogen hun functie niet verliezen na meerdere reinigingsbeurten. Per element dient een onderhoudsvoorschrift te worden bepaald. Toegepaste materialen en constructies dienen minimale oneffenheden, naden, kieren of structuren te vertonen zodat vuil of stof makkelijk te verwijderen is. Onnodige holten achter of tussen elementen dienen vermeden te worden.
2007 – www.factomediabase.nl
3065
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
8.4
3065-17
Muteren en/of vervangen van onderdelen
Elementen dienen gemakkelijk, efficiënt en veilig gemuteerd te kunnen worden met beperkt specifiek gereedschap. De componenten waaruit een element is opgebouwd, moeten nauwkeurig te assembleren zijn en de passing mag ook na meerdere malen muteren geen zichtbare afwijkingen vertonen. 8.5
Handleiding en voorschriften
Per element dient een eenvoudige duidelijke handleiding te worden opgesteld, waarin de gewenste procedure voor mutatie en vervangen van onderdelen is opgenomen. 8.6
Draaiboek voor onderhoud
Ten behoeve van het technisch onderhoud en mutaties dient een draaiboek te worden opgesteld. Hierin dient de wijze en frequentie van periodiek onderhoud te worden omschreven. Maar ook dient hierin een plan opgenomen te worden om duidelijk zichtbare beschadigingen door bijvoorbeeld molest snel te kunnen herstellen. 9. Criteria voor verwijdering na gebruik 9.1
Algemeen
Na de levensduur dient elk element eenvoudig te kunnen worden verwijderd, met een minimale milieubelasting. 9.2
Hergebruik
Bij de keuze van materiaal en constructiemethoden dient rekening gehouden te worden met hergebruik van componenten. Producten dienen eenvoudig gedemonteerd en gescheiden te kunnen worden. Bijvoorbeeld voorkeur voor schroeven en bouten boven lijmen en klinken. 9.3
Restproducten/afval
Vooral onderdelen die niet opnieuw te gebruiken zijn, dienen bij voorkeur vervaardigd te worden van materialen die bij afvalverwerking minimaal milieubelastend zijn. 2007 – www.factomediabase.nl
3065
3065-18 9.4
Algemeen programma van eisen voor bewegwijzering
Chemisch afval
Wanneer er onvermijdelijk milieubelastende onderdelen moeten worden gebruikt, moet per onderdeel duidelijk zijn hoe en waar dit voor afvalverwerking moet worden aangeleverd, bijvoorbeeld lampen en accu’s. Bij voorkeur dient de leverancier van dergelijke materialen ook verantwoordelijk te zijn voor een verantwoorde afvoer hiervan. Dit artikel is eerder verschenen in het handboek Management van interne en civiele diensten, in oktober 1997. De redactie is van mening dat dit artikel een waardevolle bijdrage levert aan de diversiteit van Factomediabase.
2007 – www.factomediabase.nl
3065