Aids in Paramaribo een dodelijk taboe
Doctoraalscriptie Culturele Antropologie/ Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Mayke van Manen Studentnummer 9952721 Begeleider Rineke van Daalen Juni 2006 1
Voorwoord Eindelijk, eíndelijk is het dan zover: mijn scriptie is af! Na maanden zwoegen en zweten, lezen en herlezen, schrijven en herschrijven, uitpluizen en vooral veel, heel veel nadenken, is het er dan nu toch echt van gekomen… Hoera!!! Er zijn verschillende mensen die me geholpen hebben tijdens het onderzoeks- en schrijfproces, van wie ik hier graag een aantal in het bijzonder wil bedanken. Allereerst zijn dit alle mensen die me zo openhartig hebben verteld over hun ervaringen en/of leven met Hiv/Aids, waarbij ik in het bijzonder de vrouwen, kinderen en medewerkers van opvanghuis Claudia A. zeer dankbaar ben. Zij hebben me met open armen ontvangen en toegelaten in hun privéleven, terwijl dat voor sommigen vanwege de grote schaamte die zij ervoeren niet eenvoudig geweest moet zijn. Norma, Tirza, Charles, Sila, Grace, Ruth, Tine, Glenda, Martha, Regghy, Cyrano, Patrick, Jackson, Cathleen, Jonora, Shomara, Beverly, Odresia, Witney, Aruna, Priscilla, Diana, Rudilla, Dyan, Avinash: bosi en brasa, dank jullie wel!!! Ook Rineke van Daalen, mijn scriptiebegeleidster, speelde een belangrijke rol tijdens zowel het onderzoek zelf als het schrijven daarna. Terwijl wij min of meer toevallig bij elkaar terecht kwamen en Rineke zich binnen de wetenschap specialiseerde op een geheel ander gebied, voelde ik me meteen bij haar op mijn gemak en had ik veel aan de op- en aanmerkingen die ze me bij het bespreken van nieuwe stukken gaf. Door de fijne ontvangst van meneer en mevrouw de Bruin, mijn ‘huisbazen’ en bovenburen in Paramaribo, voelde ik me vanaf de eerste dag welkom in Suriname. Terwijl meneer de Bruin me regelmatig trakteerde op zelf verbouwde pompoenen, boulanger en pepertjes die zo heet waren dat je ogen spontaan begonnen te tranen wanneer je er alleen nog maar naar keek, kwam mevrouw de Bruin me te hulp door stelselmatig alle kakkerlakken die zich zo sneaky verscholen achter het prachtige Noordzeebehang in mijn slaapkamer met een vliegenmepper naar de eeuwige jachtvelden te doen verdwijnen. Ruth Codrington van de PAHO heeft me in Suriname geholpen toen ik op zoek was naar het Nationaal Aids Plan en andere relevante literatuur, en zorgde voor gezelligheid tijdens vergaderingen en boottochtjes met wederzijdse kennissen en collega’s van andere NGO’s. Mijn nichtje Daphne introduceerde me in Paramaribo op de middelbare school waar zij op dat moment werkzaam was en verwende me regelmatig, samen met haar vriend Maarten, met de heerlijkste curries en roti’s wanneer ik na een lange dag in het opvanghuis gewerkt te hebben kwam aanwaaien. Zonder hen was Paramaribo ongetwijfeld een stuk minder gezellig geweest.
2
Mijn broer Matthijs en vrienden Marieke, Inge, Hester, Sander, Klaartje, Wanda, Roos, Leontien en Kirsten zorgden voor de broodnodige afleiding, ontspanning en gezelligheid wanneer m’n hoofd overliep van gedachten over Aids en Suriname, terwijl mijn goede vriendin Noortje wijze woorden sprak wanneer ik dubde over theorieën en vraagstellingen. Ook hielp zij me de weg vinden in het doolhof dat het UvA-web heet. Haar vriend Sven dank ik voor een laatste controle van de Engelse samenvatting. Mijn zusje Femke leverde een belangrijke bijdrage door m’n scriptie na te kijken toen deze bijna af was, en mee te denken over manieren waarop we ons in de toekomst kunnen inzetten voor Claudia A. Dankzij haar beschikt Patrick nu bovendien over een prachtig keyboard waarop hij zijn raps kan instuderen, heeft Jackson een gitaar om bijpassende deuntjes op te verzinnen en vermaken andere kinderen zich met haar oude blokfluit, muziekboekjes, schilderspulletjes en nog veel meer knutselmateriaal dat zij voor hen verzamelde. De manieren waarop Joris, mijn liefste vriend, me heeft geholpen en bijgestaan zijn ontelbaar. Het is dan ook onmogelijk ze hier allemaal te noemen. Toch waag ik een kleine poging: Joris luisterde naar m’n verhalen, las met een kritische blik wat ik geschreven had, en dacht mee over nieuwe, interessante invalshoeken. Hij troostte me toen ik ondersteboven was na het overlijden van Glenda, één van mijn informanten, en de uitzichtloosheid van de situatie waarin de vrouwen en kinderen in Claudia A. zich bevinden in alle hevigheid tot me doordrong. Hij masseerde m’n schouders wanneer ik weer eens veel te verkrampt op een veel te laag stoeltje achter het veel te hoge bureau zat te typen, bereidde heerlijke maaltjes wanneer ik niet achter datzelfde bureau weg te slaan was en leefde mee door het versturen van talloze sms-jes vóór (“Zet ‘m op, baby!”) en ná (“Jiiiihoe, het zit er weer op! Vergeet niet te ontspannen en genieten, hè?!”) belangrijke interviews of afspraken in het veld. Mijn zo dierbare ouders Gerben en Marijke bedank ik tot slot voor alle vrijheid, liefde en vertrouwen die ze me altijd gegeven hebben, en nog geven. Dankzij hen heb ik mijn hart kunnen volgen en kunnen reizen naar verre, onbekende oorden, kunnen kiezen voor een studie die me werkelijk na aan het hart lag, kunnen doen wat ik wilde doen en zijn wie ik wilde zijn.
Dank jullie wel!!!
Mayke van Manen Amsterdam, 30 juni 2006
3
Inhoudsopgave Afbeeldingenlijst .................................................................................................................................5 Hoofdstuk 1 .........................................................................................................................................6 1.1 Inleiding .....................................................................................................................................6 1.2 Probleemstelling en Onderzoeksopzet .......................................................................................8 1.3 Vertrouwen...............................................................................................................................11 1.4 Representativiteit .....................................................................................................................12 1.5 Scriptieopzet.............................................................................................................................13 Hoofdstuk 2 Achtergrond ................................................................................................................14 Hiv/Aids: de feiten .............................................................................................................................14 2.1 Hiv............................................................................................................................................14 2.2 Aids ..........................................................................................................................................14 2.3 Kenmerken van de ziekte .........................................................................................................14 2.4 Is Hiv/Aids te genezen? ...........................................................................................................15 Hoofdstuk 3 Kennis ..........................................................................................................................16 “Oh, dus bakra’s hebben óók Aids?” ...............................................................................................16 3.1 Inleiding ...................................................................................................................................16 3.2 Mythen en onwaarheden ..........................................................................................................16 3.3 Het belang van kennis ..............................................................................................................20 3.4 Voorlichting door NGO’s en de overheid ................................................................................21 3.6 Kennis alleen is niet genoeg.....................................................................................................26 3.7 Conclusie..................................................................................................................................27 Hoofdstuk 4 Stigmatisering .............................................................................................................29 Verguisd en Verstoten .......................................................................................................................29 4.2 Stigmatisering en discriminatie in Paramaribo ........................................................................30 4.3 Opvattingen over (mensen met) Hiv/Aids ...............................................................................34 4.4 Stigmatisering en discriminatie: oorsprong en betekenis.........................................................36 4.5 Mogelijke oorzaken van stigmatisering ...................................................................................37 4.6 Specifieke oorzaken van stigmatisering in Paramaribo ...........................................................39 4.7 Conclusie..................................................................................................................................42 Hoofdstuk 5 Genderverhoudingen..................................................................................................44 “Op één wiel kun je niet fietsen!”.....................................................................................................44 5.1 Inleiding ...................................................................................................................................44 5.2 Historische Achtergrond ..........................................................................................................44 5.3 Machismo.................................................................................................................................45 5.4 Dominant manbeeld .................................................................................................................47 5.5 Dominant vrouwbeeld..............................................................................................................48 5.6 De buitenvrouw........................................................................................................................50 5.7 De gevolgen van Hiv/Aids .......................................................................................................51 5.7.1 Voor vrouwen ...................................................................................................................51 5.7.2 Voor mannen ....................................................................................................................55 5.8 Conclusie..................................................................................................................................55 Hoofdstuk 6 Armoede ......................................................................................................................57 “Eén man vult geen klerenkast…” ...................................................................................................57 6.1 Inleiding ...................................................................................................................................57 6.2 Het begrip armoede ..................................................................................................................58 6.3 Financiële seksualiteit ..............................................................................................................59 6.3.1 Seks als overlevingsstrategie ............................................................................................59 6.3.2 Seks in ruil voor luxe........................................................................................................61 6.3.3 Sugar Daddies...................................................................................................................62 6.4 Andere gevaarlijke gevolgen van armoede met betrekking tot Hiv/Aids ................................65 6.5 Conclusie..................................................................................................................................66 Slotconclusie......................................................................................................................................68
4
Literatuur..........................................................................................................................................70 Bijlagen..............................................................................................................................................78 Samenvatting ....................................................................................................................................84 Summary ...........................................................................................................................................85
Afbeeldingenlijst Afbeelding 1: Nieuwe Hiv+ (inclusief Aids) naar geslacht, 1983-2002……………………………...7 Afbeelding 2: Sterfgevallen als gevolg van Hiv/Aids in Suriname, 1999-2003……………………...7 Afbeelding 3: Opvanghuis Claudia A………………………………………………………………...9 Afbeelding 4: Ziekteverloop Hiv/Aids………………………………………………………………15 Afbeelding 5: Folder tegen discriminatie en stigmatisering ………………………………………..17 Afbeelding 6: Een scholier geeft een condoomdemonstratie in zijn klas…………………………...28 Afbeelding 7: Aidsklok……………...………………….…………………………………………...68
5
Hoofdstuk 1 1.1 Inleiding Aids bedreigt de wereld. Elke dag raken duizenden mannen, vrouwen en kinderen besmet met Hiv, het virus dat Aids veroorzaakt - zonder enig uitzicht op genezing. Hoewel op talloze manieren geprobeerd wordt deze ziekte te bestrijden, blijven de prognoses slecht. Momenteel zijn wereldwijd meer dan 40 miljoen mensen met het Aidsvirus besmet en de verwachting is dat dit aantal, evenals het aantal dodelijke slachtoffers van de ziekte, de komende jaren nog sterk zal stijgen. Sinds het uitbreken van de wereldwijde Hiv/Aids-epidemie is op grote schaal gezocht naar oplossingen voor dit omvangrijke probleem. Steeds vaker wordt betoogd dat de context waarin verspreiding plaatsvindt centraal moet staan binnen bestrijdings- en preventieprogramma’s. Wanneer bekend is welke factoren bijdragen aan de verspreiding van Hiv/Aids in een bepaald gebied, kunnen gerichte maatregelen genomen worden en is de kans van slagen groter. Het UN Millennium Project, een onafhankelijk orgaan dat de Verenigde Naties adviseert op het gebied van Hiv/Aids-bestrijding, verwoordt het belang van een contextgerichte aanpak als volgt: Global statistics cannot convey the growing diversity of the epidemic, which takes radically different forms in different communities, countries, and regions. (…) These increasing differences among countries and regions need to be more broadly appreciated and taken into account at the international level by donors, advocates, and journalists. At the local level, policy makers must be guided by the best possible information on local conditions, while at the same time incorporating the lessons learned from neighbouring countries and other regions. (…) National epidemics vary greatly - not only in their scale, but [also] in their nature. These differences, which imply differing priorities for action and differing constraints, must inform any discussion of the AIDS-crisis (2005:2-16). Na zuidelijk Afrika kent het Caribisch gebied de grootste stijging van het aantal Aids-patiënten ter wereld (UNAIDS 2003). In 1999 kondigt UNAIDS tijdens een groot congres op Barbados voor de hele Caribische regio “alarmfase 1” af, omdat nergens ter wereld het aantal nieuwe Hiv-infecties zo snel stijgt als in dit gebied1. Meer dan ooit tevoren bedreigt de epidemie de sociale en economische ontwikkeling van de Caribische regio. Suriname vormt hierop geen uitzondering. Sinds de eerste geregistreerde besmetting in 1983 is het aantal besmettingen drastisch toegenomen. In de periode
1
UNAIDS is het gezamenlijke programma van de Verenigde Naties voor de bestrijding van Hiv/Aids en geldt als voornaamste pleitbezorger voor globale actie tegen de epidemie.
6
1996-2002 verviervoudigde het aantal nieuwe Hiv/Aids-gevallen, terwijl Hiv/Aids sinds 2000 in Suriname de belangrijkste doodsoorzaak vormt onder mensen in de leeftijdsgroep van 15 tot 44 jaar (UNAIDS 2006). In 2004 maakte het Surinaamse Ministerie van Volksgezondheid bekend dat 1,9% van de gehele Surinaamse bevolking met het Hiv-virus besmet was (vergeleken met 0,2% in Nederland) (NSP 2004:10). CAREC en UNAIDS schatten dat de levensverwachting van Surinamers als gevolg van de Aids-epidemie in 2010 vijf tot tien jaar lager zal liggen dan in 2004 (2004:89). Omdat het percentage Hiv/Aids-gevallen in Suriname hoger ligt dan 1%, spreekt men hier over een gegeneraliseerde epidemie.
Afbeelding 1: Nieuwe Hiv+ (inclusief Aids) naar geslacht, 1983-2002 Bron: Nationaal Strategisch Plan voor een Multisectorale Aanpak van HIV/AIDS in Suriname 2004-2008
Afbeelding 2: Sterfgevallen als gevolg van Aids in Suriname, 1999-2003 Bron: CIA World Factbook
7
De antropologen Herdt en Ten Brummelhuis (1995) zien in de strijd tegen Hiv/Aids een belangrijke taak weggelegd voor antropologen. Zij verwoorden dit belang als volgt: What has anthropology to offer those who work in the area of AIDS/STDs2? Stated simply: The study of culture. For many professionals working on AIDS prevention, culture enters and then inflates itself as a ‘barrier’ they confront. Thus, ‘culture’ serves as the ‘explanation’ for failures to effectively fight the epidemic (…). Theoretically, for the anthropologist, culture defines much of the world in which people situate themselves and live. If we do not enter and attempt to understand this world, our efforts to convince, change or console others will be ineffective, even harmful (1995: introduction). Ondanks de snelle stijging van Hiv/Aids in de Surinaamse samenleving en het belang van een contextgerichte aanpak bestaat er nauwelijks sociaal-wetenschappelijke literatuur over de specifieke context waarin de verspreiding van Hiv/Aids in Suriname plaatsvindt (NSP 2003:10). Om dit hiaat op te vullen vertrok ik in februari 2005 in het kader van mijn leeronderzoek naar Paramaribo, waar meer dan de helft van de gehele Surinaamse bevolking woonachtig is. 1.2 Probleemstelling en Onderzoeksopzet In het onderzoek stond de volgende vraag centraal: Welke factoren spelen een rol bij de snelle verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo? Om een antwoord te krijgen op deze vraag wilde ik zoveel mogelijk mensen over het onderwerp spreken: zowel seropositieve als (verondersteld) gezonde mensen en zowel deskundigen als leken. Op die manier zou ik een zo volledig mogelijk beeld van de lokale Hiv/Aids-problematiek krijgen. Daarbij leek het me allereerst van groot belang om mensen te ontmoeten die het Aidsvirus reeds opgelopen hadden. Door met hen te praten over de wijze waarop zij besmet waren geraakt, zou ik een eerste indruk krijgen van de factoren of omstandigheden die een rol kunnen spelen wanneer iemand besmet raakt met Hiv/Aids. Om in contact te komen met deze mensen, besloot ik om gedurende drie maanden als vrijwilliger in een opvanghuis voor Hiv/Aids-patiënten in Paramaribo te gaan werken. Deze vorm van participerende observatie bood mij de mogelijkheid in een rustig tempo een vertrouwensband op te bouwen met de patiënten, en meer te leren over de context waarin hun besmetting plaatsgevonden had. Daarnaast verwachtte ik in dit opvanghuis niet alleen mensen te 2
Sexually Transmitted Diseases
8
ontmoeten die zelf kampten met Hiv/Aids, maar ook mensen die vanwege hun beroep te maken hadden met de Hiv/Aids-problematiek. Gesprekken met deze personen zouden me eveneens meer inzicht in de lokale problematiek kunnen bieden. Aan de hand van de verhalen en ervaringen van zowel Aidspatiënten als deskundigen wilde ik vervolgens in Paramaribo bepalen wie verder als informanten bij het onderzoek betrokken dienden te worden. Voordat ik voor mijn veldwerk naar Suriname vertrok had ik verschillende keren contact opgenomen met mevrouw Norma Marica, leidinggevende in opvanghuis Claudia A. Claudia A. is opgericht door de Stichting Claudia A., een zorg- en welzijnsorganisatie die de belangen behartigt van personen die leven met Hiv/Aids. In het opvanghuis kunnen mensen terecht voor informatie over Hiv/Aids, een luisterend oor, eten, of - in uiterste instantie - onderdak. In Claudia A. woonden ten tijde van mijn onderzoek alleen vrouwen en kinderen. Het opvangen van mannen was wegens zowel ruimtegebrek als emotionele bezwaren van de huidige bewoners niet mogelijk3.
Afbeelding 3: Opvanghuis Claudia A.
De vrouwen en kinderen die in het opvanghuis woonden hadden zeer uiteenlopende achtergronden. Zo waren er kinderen van wie de ouders overleden waren, kinderen van verslaafde seropositieve ouders, kinderen die door hun seropositieve ouders aan hun lot waren overgelaten, Aidswezen met
3
Op de website van de stichting Claudia A. staat over het ontstaan van de stichting het volgende vermeld: Claudia was een Hiv-positieve vrouw die in Suriname op straat leefde. Ze werd erg ziek en na opname in het ziekenhuis werd zij door een sociaal werkster begeleid en in huis opgevangen. Ingenomen met de zorg, liefde en aandacht die zij kreeg kwam zij op het idee om hulp bij instanties te gaan vragen voor de bouw van een zorgcentrum voor personen die leven met Hiv/Aids in Suriname. Helaas heeft zij haar droom niet in vervulling zien gaan, omdat zij bij een tragisch ongeval aan de Waterkant de dood vond, waarbij de bestuurder doorreed en haar in hulpeloze toestand achterliet. Geïnspireerd door Claudia's doorzettingsvermogen en idee is op 1 september 1999 de Stichting Claudia A. opgericht door haar sociaal werkster en anderen. De stichting is een Zorg- en Welzijnsorganisatie met een bestuur waarvan meer dan de helft van de leden Hiv-positief is. Het bestuur heeft op 15 oktober 2000 aan de Calcuttastraat een pand kunnen huren, waar het voor mensen met Hiv een inloopcentrum heeft opgezet (www.st-claudia-a.com).
9
een handicap, Aidswezen die seksueel misbruikt of op andere wijze mishandeld waren en kinderen die zelf dragers waren van het Aidsvirus. In tegenstelling tot de kinderen waren alle vrouwen die in Claudia A. woonden seropositief. Wat zij verder gemeen hadden was dat zij vanwege hun ziekte verstoten, mishandeld of verwaarloosd waren door familie en/of vrienden. Om deze reden woonden zij in Claudia A. De eerste weken van mijn verblijf in Paramaribo heb ik veel in het opvanghuis gewerkt, om zo een vertrouwensband te kunnen opbouwen met de vrouwen en kinderen die in dit huis woonden. Mijn werkzaamheden waren zeer uiteenlopend en varieerden van koken, de was ophangen, luiers verschonen en de kinderen helpen bij hun huiswerk, tot het voeren van gesprekken met bewoners, medicijnen halen bij de apotheek en patiënten opzoeken in, of begeleiden naar het ziekenhuis. Ongeveer één keer per week woonde ik bovendien vergaderingen bij met onder meer de Pan American Health Organization (PAHO) en Unicef, waar ik als vertegenwoordiger van Stichting Claudia A. optrad. Mevrouw Marica en mevrouw Burleson, de twee oprichters van Claudia A. en tevens zussen (hierna: Norma en Tirza), hadden me gevraagd dit te doen, aangezien zij daar zelf te weinig tijd voor hadden. Door het bijwonen van deze vergaderingen kreeg ik een goed beeld van de wijze waarop instanties die in Paramaribo actief zijn op Hiv/Aids-gebied te werk gaan. Tijdens één van deze vergaderingen vroeg de vertegenwoordiger van Unicef in Suriname, de heer R. van Dongen, of ik de taak van ‘technical consultant’ op me wilde nemen en een drietal KAPB-surveys kon ontwerpen4. Met deze surveys wilde Unicef in de toekomst zowel de huidige kennis van Surinamers ten aanzien van Hiv/Aids toetsen, als de stigmatisering en discriminatie van seropositieve mensen trachten te verminderen5. Het uitvoeren van deze opdracht was niet alleen nuttig omdat ik meer inzicht kreeg in de werkzaamheden van Unicef en de wijze waarop deze organisatie Hiv/Aids in Paramaribo probeert te bestrijden, maar ook omdat ik de surveys later nog kon gebruiken voor mijn eigen onderzoek. De gesprekken met middelbare scholieren, die later deze paragraaf aan de orde zullen komen, voerde ik bijvoorbeeld aan de hand van dezelfde vragenlijsten. Wanneer ik niet in het opvanghuis werkte, knoopte ik veel gesprekjes aan met mensen op straat, op de markt, in de bus, cafés en taxi’s over het probleem van Hiv/Aids in Paramaribo. Vaak vroegen mensen uit zichzelf al waarom ik naar Suriname gekomen was, wat voor mij een goede aanleiding was om over mijn onderzoeksonderwerp te beginnen. Mensen waren altijd bereid tot een praatje en leken het onderwerp zelfs erg interessant te vinden. Soms kreeg ik het idee dat zij een gesprekje met mij beschouwden als een manier om op legitieme en relatief anonieme wijze meer informatie over dit ‘taboeonderwerp’ te verkrijgen. Door deze informele gesprekjes kreeg ik zelf veel informatie over de heersende opvattingen ten aanzien van Hiv/Aids. Ook interviewde ik twee patiënten die niet in het opvanghuis woonden, en sprak ik uitvoerig 4
De afkorting KAPB staat voor Knowledge, Attitudes, Practice en Belief. Unicef was van plan deze surveys op korte termijn te implementeren. De uitkomsten van het betreffende onderzoek zijn echter, voor zover ik heb kunnen achterhalen, tot op heden niet bekend. 5
10
met Patrick, een jongen die naar Claudia A. verhuisd was nadat zijn moeder aan Aids was overleden. We spraken over zijn (zeer aangrijpende) levensgeschiedenis, waardoor ik een beter beeld kreeg van de omstandigheden waaronder hij was opgegroeid en de wijze waarop zijn moeder besmet was geraakt. Aangezien Patrick de hele dag naar raps luisterde en enkele imitaties ingestudeerd had in de tijd dat ik bij Claudia A. werkzaam was, vroeg ik hem een rap over Hiv/Aids te schrijven6. Op die manier kreeg ik inzicht in zijn belevingswereld en leerde ik hoe hij als kind van seropositieve ouders aankeek tegen de Surinaamse Hiv/Aids-problematiek. Daarnaast heb ik interviews gehouden met mensen die vanuit hun werk betrokken waren bij de Hiv/Aids-problematiek. Zo sprak ik met twee medewerkers van de Stichting Mamio Namen Project (Ethel en Danny), een organisatie die psychosociale hulp verleent aan Hiv/Aids-patiënten, en had ik regelmatig contact met zowel een medewerker van de PAHO (Ruth Codrington) als de penningmeester van Stichting Claudia A. (Charles Burleson). Ook hield ik interviews met Norma en Tirza, de oprichters van het opvanghuis. Vooral deze laatste interviews hebben mij veel verhelderende informatie en inzichten opgeleverd. Tot slot heb ik een aantal groepsgesprekken met scholieren georganiseerd waarin het thema Hiv/Aids centraal stond. Deze gesprekken vonden plaats tijdens de lessen Algemene Natuur Wetenschappen (ANW) op het Nederlands Lyceum, een middelbare school in Paramaribo. Het voeren van deze gesprekken deed ik door de scholieren (oorspronkelijk voor Unicef gemaakte) KAPB-surveys te laten invullen en vervolgens met hen te praten en discussiëren over hun antwoorden en ideeën. Deze gesprekken combineerde ik met zowel het geven van voorlichting over Hiv/Aids als het uitdelen van condooms. Naast het achterhalen van de heersende opvattingen hadden deze gesprekken tot doel de kennis van de scholieren op het gebied van Hiv/Aids uit te breiden en waar nodig te verbeteren, en de stigmatisering en discriminatie van patiënten te verminderen. Het voeren van deze gesprekken droeg voor mij opnieuw bij aan het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van de manier waarop mensen in Paramaribo denken over (mensen met) Hiv/Aids. 1.3 Vertrouwen In eerste instantie leek het moeilijk ‘echt’ contact met de vrouwen in het opvanghuis te krijgen. Hoewel zij me vriendelijk bejegenden hielden ze veel afstand, en vrijwel niemand maakte ‘zomaar’ een praatje met me. Wanneer ik de vrouwen iets vroeg antwoordden zij beleefd, maar zelf namen ze nauwelijks initiatief tot het voeren van gesprekken. Na enkele weken leek het mij tijd worden om directere toenadering tot de vrouwen te zoeken. Ik vertelde Norma dat ik de vrouwen graag wat meer persoonlijke vragen zou willen stellen, maar dat ik niet zeker wist of zij daarvoor open zouden staan. Norma antwoordde dat het haar een 6
Deze rap is als bijlage in deze scriptie opgenomen.
11
heel goed idee leek als ik met hen zou gaan praten. Onderling spraken de vrouwen nauwelijks met elkaar, terwijl ze volgens Norma wel degelijk de behoefte hadden hun ervaringen met iemand te delen. Opgelucht nam ik me voor om de vrouwen diezelfde dag nog persoonlijk te zullen benaderen. Toen ik hierna echter de eetkamer binnenliep, zag ik tot mijn verbazing alle vrouwen aan één tafel zitten terwijl Norma voor hen stond. Ik hoorde Norma zeggen dat het heel belangrijk was dat zij meewerkten aan mijn onderzoek, en dat ik vandaag nog een afspraak met hen zou maken voor een interview! Om eerlijk te zijn was ik even overrompeld als de vrouwen zelf, maar tot mijn grote verbazing én vreugde riep één vrouw meteen nadat Norma uitgesproken was: “Ik wil!” en een tweede meteen daarna: “Ik ook!”. Hoewel ik die middag nog benadrukt heb dat de vrouwen geenszins verplicht waren om mee te werken, bleef iedereen enthousiast. Zo kon ik de dag daarna meteen aan de slag met het eerste interview. Achteraf is het inschakelen van Norma als ‘gatekeeper’ - hun vertrouwenspersoon, “Tante” en verzorger in één - een heel goede zet gebleken. Tijdens de interviews met deze vrouwen heb ik vooral gesproken over hun persoonlijke ervaringen met betrekking tot Hiv/Aids, waaruit ik veel heb kunnen afleiden over culturele elementen in de Surinaamse samenleving die een risicofactor (kunnen) vormen bij de verspreiding van het virus. Ook hebben de interviews me inzicht gegeven in de manier waarop niet-zieke mensen omgaan met zieke mensen, wat achteraf een belangrijke risicofactor bleek te zijn in de verspreiding van het virus. 1.4 Representativiteit Tijdens mijn veldwerk heb ik geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de Hiv/Aidsproblematiek in Paramaribo. De vijf thema’s die ik in deze scriptie uitlicht zijn alle thema’s die ik tijdens mijn onderzoek regelmatig ben tegen gekomen en die meerdere informanten aanwezen of (h)erkenden als risicofactoren voor de verspreiding van het virus. Dit wil echter niet zeggen dat al deze risicofactoren voor iedereen opgaan, of even belangrijk zijn. Integendeel: de ene persoon loopt bijvoorbeeld risico door zijn of haar seksuele leefstijl, de ander door een gebrek aan financiën, en weer een ander door zijn of haar positie binnen het gezin. Hoewel ik soms spreek over ‘Surinamers’ wanneer ik iets van meerdere personen gehoord heb, wil ik hiermee dan ook geenszins beweren dat de betreffende uitspraken opgaan voor alle Surinamers. Een gegeven dat volgens een aantal informanten wel van invloed is op de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo, maar dat in deze scriptie niet nader uitgelicht wordt, is iemands etnische afkomst. Als gevolg van de koloniale arbeidsmigratie leven er in Paramaribo veel verschillende etnische groepen naast en met elkaar. Hiervan zijn de Creolen, de Hindostanen en de Javanen de omvangrijkste. Volgens sommigen is iemands afkomst zeer bepalend voor de wijze waarop hij of zij omgaat met (mensen met) Hiv/Aids. Zo zouden Hindostanen hun familieleden eerder verstoten
12
wanneer blijkt dat zij seropositief zijn, of hen verbieden met hun besmetting naar buiten te treden, terwijl Javanen de patiënt(e) binnen het extended family-system zouden opnemen en hem of haar tot de dood verzorgen. Ook op andere aan Hiv/Aids-gerelateerde gebieden zouden er verschillen bestaan. Toch kies ik er in deze scriptie bewust voor om de mogelijke verschillen tussen deze groepen niet nader uit te lichten. De redenen hiervoor zijn als volgt. Hoewel sommige mensen aangaven dat er verschillen bestaan tussen de wijzen waarop Creolen, Hindostanen en Javanen met Hiv/Aids (-patiënten) omgaan, kwam dit uit de verhalen van de patiënten die ik interviewde niet duidelijk naar voren. Integendeel: hun ervaringen leken juist vaak sterk op elkaar. Daarnaast zou door differentiëren naar etniciteit de indruk gewekt worden dat er in Paramaribo sprake is van etnische groepen die volledig gescheiden van elkaar leven, terwijl de mensen die ik interviewde in werkelijkheid zelf vaak een (meer of minder) ‘gemengde’ afkomst bleken te hebben. Door deze onderlinge ‘menging’ wordt het bepalen van de invloed van iemands etnische afkomst zeer moeilijk. Een laatste reden voor het buiten beschouwing laten van etniciteit als bepalende factor is dat ik me tijdens het onderzoek voornamelijk gericht heb op overeenkomsten, in plaats van op verschillen. 1.5 Scriptieopzet Voor het beantwoorden van de hoofdvraag is gebruik gemaakt van zowel empirische gegevens als wetenschappelijke literatuur. De scriptie is daarbij als volgt ingedeeld. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op enkele belangrijke feiten rondom Hiv/Aids: wat zijn de kenmerken van deze ziekte, hoe wordt zij overgedragen en (hoe) is de ziekte te behandelen? De daarop volgende hoofdstukken zijn gewijd aan vier verschillende thema’s. Dit zijn respectievelijk: kennis, stigmatisering, genderverhoudingen en armoede. Deze onderwerpen spelen naar mijn idee een grote rol in de voortdurende stijging van het aantal Hiv/Aids-patiënten en vormen samen een belangrijke voedingsbodem voor de snelle verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Een vijfde thema dat bij het verklaren van de snelle stijging niet mag ontbreken, is condoomgebruik. Omdat condoomgebruik echter zeer sterk samenhangt met de vier eerder genoemde factoren, wordt dit thema niet afzonderlijk, maar geïntegreerd in de andere hoofdstukken behandeld. Het laatste hoofdstuk bestaat uit een slotconclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
13
Hoofdstuk 2 Achtergrond Hiv/Aids: de feiten 2.1 Hiv De afkorting HIV staat voor Human Immunodeficiency Virus. Hiv is een virus dat het menselijk immuunsysteem verzwakt, waardoor mensen gevoeliger worden voor bepaalde ziekteverwekkers. Hierdoor lopen zij een grotere kans ziek te worden en uiteindelijk te overlijden. Hiv wordt overgedragen wanneer bloed, sperma, vaginaal vocht of moedermelk in direct contact komt met de bloedbaan of slijmvliezen van iemand anders. In andere lichaamsvochten als speeksel, zweet, traanvocht, urine en ontlasting kan het virus eveneens aanwezig zijn, maar de concentratie hiervan is te laag om bij iemand anders een infectie te kunnen veroorzaken. De meeste besmettingen vinden plaats via seksueel contact, hoewel overdracht door het gebruik van niet-steriele naalden onder drugsgebruikers, overdracht van moeder op kind tijdens de bevalling of het geven van borstvoeding, en het ondergaan van bloedtransfusies ook belangrijke oorzaken van besmetting vormen. Wanneer een persoon Hiv-geïnfecteerd is, wordt hij of zij ook wel seropositief genoemd. 2.2 Aids Hoewel Hiv vaak in één zin genoemd wordt met Aids, zijn Hiv en Aids niet hetzelfde. De afkorting AIDS staat voor Acquired Immuno Deficiency Syndrome. Dit komt neer op een ‘verworven’ syndroom waarbij iemands afweersysteem zodanig is aangetast, dat het niet meer in staat is het lichaam te beschermen tegen bepaalde ziekten en infecties. Deze ziekten en infecties worden opportunistische infecties genoemd, omdat zij ‘profiteren’ van het feit dat het lichaam verzwakt is. Aids wordt veroorzaakt door Hiv, maar men spreekt pas van Aids wanneer iemand daadwerkelijk ziek wordt door infecties die normaliter door een gezonde afweer zouden worden bestreden. 2.3 Kenmerken van de ziekte Iemand die Hiv heeft, hoeft zich niet ziek te voelen. De tijdsduur tussen het moment van besmetting en het moment dat de ziekte zich openbaart, varieert sterk. Dit is afhankelijk van erfelijke factoren, de leeftijd waarop men de infectie oploopt, of iemand Aidsremmers slikt en mogelijk van het soort virus waarmee hij of zij geïnfecteerd is. Toch komt er vrijwel altijd een moment waarop mensen die besmet zijn met Hiv ziekteverschijnselen gaan vertonen. De klachten die hierbij kunnen voorkomen zijn ernstige diarree, aanhoudend gewichtsverlies, extreme vermoeidheid, koorts, opgezette lymfeklieren, candida, huidproblemen, gordelroos en regelmatig terugkerende schimmelinfecties.
14
Ook het krijgen van de normaal gesproken zeer zeldzame vorm van huidkanker Kaposi Sarcoom duidt vrijwel altijd op een besmetting met Hiv/Aids. Het verloop van een Hiv-infectie is in het volgende schema weergegeven.
Afbeelding 4: Schema ziekteverloop Hiv/Aids Bron: Checkpoint, Hiv Vereniging Nederland
2.4 Is Hiv/Aids te genezen? Sinds het ontstaan van Hiv/Aids is er door talloze wetenschappers en gezondheidsorganisaties gezocht naar een medicijn dat Hiv/Aids kan genezen. Ook is er veel aandacht en geld besteed aan het zoeken naar een vaccin waarmee een besmetting geheel voorkomen kan worden. Helaas is men er tot op heden niet in geslaagd een adequate oplossing te vinden. Toch is er wel degelijk resultaat geboekt in de zoektocht naar een medicijn. In 1996 werd de Aidsremmer Highly Active Antiretroviral Therapy (HAART) geïntroduceerd. Hoewel een behandeling met HAART zwaar is en mensen niet genezen, kunnen zij hierdoor over het algemeen wel langer symptoomvrij blijven leven. Ook zijn er andere medicijnen ontwikkeld die het tempo waarmee Hiv het immuunsysteem afbreekt vertragen. Door de komst van deze Aidsremmers is de aard van de epidemie in veel delen van de wereld veranderd. Terwijl mensen in arme landen nog steeds in groten getale aan de gevolgen van Hiv/Aids sterven, is Hiv/Aids een beheersbare, chronische ziekte geworden voor mensen die zich de medicijnen kunnen veroorloven.
15
Hoofdstuk 3 Kennis “Oh, dus bakra’s hebben óók Aids?” 3.1 Inleiding Een eerste factor die de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo mogelijk sterk in de hand werkt is een gebrek aan kennis. Veel inwoners weten wel ongeveer wat met Hiv/Aids bedoeld wordt, maar hoe de ziekte zich precies verspreidt, hoe zij tot uiting komt en op welke manier mensen zichzelf kunnen beschermen, is bij velen niet bekend. Uit onderzoek is gebleken dat slechts 27% van de vrouwen tussen de 15 en 24 jaar in Paramaribo in het jaar 2004 kon vertellen wat Hiv/Aids precies is, terwijl één op de drie vrouwen uit dezelfde leeftijdscategorie niet wist dat een persoon die er gezond uitziet toch besmet kan zijn. 42% van de vrouwen wist bovendien niet dat een condoom een probaat middel is om besmetting te voorkomen (Unicef 2004). De rol die kennisgebrek speelt in de Hiv/Aids-verspreiding kwam duidelijk naar voren tijdens gesprekken met de bewoners van Claudia A. De meeste vrouwen bleken nooit van Hiv/Aids gehoord te hebben voordat zij besmet raakten. Ook het bestaan van condooms was hen, voordat zij zelf door de ziekte getroffen werden, onbekend. Bijna alle vrouwen stelden tijdens het interview bovendien vragen waaruit bleek dat zij slecht geïnformeerd waren over hun eigen ziekte. Maar ook onder gezonde mensen bleek er veel onwetendheid over Hiv/Aids te bestaan. Dit uitte zich vooral in onjuiste denkbeelden over de ziekte. Deze denkbeelden hadden meestal betrekking op de wijze waarop de overdracht van Hiv/Aids plaatsvindt. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe het gebrek aan kennis over Hiv/Aids te verklaren is en welke rol kennisgebrek speelt bij de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Om een beter inzicht te krijgen in de onjuiste beeldvorming rondom Hiv/Aids, zal in de volgende paragraaf allereerst een aantal onjuiste denkbeelden die ik tijdens mijn onderzoek tegenkwam besproken worden. 3.2 Mythen en onwaarheden Een eerste veelvoorkomend misverstand was dat alle personen die met het virus geïnfecteerd zijn er slecht uitzien. Tijdens een bezoekje aan de markt ontmoette ik twee marktvrouwen die er vanuit gingen dat Hiv/Aids-patiënten aan hun uiterlijk te herkennen waren. Door vragen te stellen als “Mensen met Aids hebben toch geen tanden? En ook geen haar?” probeerden zij te achterhalen wat de uiterlijke kenmerken precies waren. Deze marktvrouwen waren niet de enigen die in de ‘herkenbaarheid’ van patiënten geloofden. Zo beweerde een scholier tijdens een groepsgesprek dat
16
hij kon ‘zien’ of meisjes iets onder de leden hadden, op basis waarvan hij bepaalde of hij seks met hen zou hebben of niet. Ook de taxichauffeur die enkele in Claudia A. woonachtige kinderen naar het ziekenhuis moest vervoeren dacht dat een besmetting met Hiv/Aids duidelijk zichtbaar zou zijn. Hij was dan ook stomverbaasd, en kon maar niet geloven dat het vrolijke, springerige meisje achterin zijn auto werkelijk seropositief was. Na het vernemen van haar ‘status’ stelde hij uiteenlopende vragen over Hiv/Aids, die alle betrekking hadden op de wijze waarop het virus zich verspreidt. De opvallendste hiervan was of hij, door het vervoeren van de seropositieve kinderen, via zijn auto besmet kon raken. Een tweede voorbeeld van een onjuiste aanname was dat alleen bepaalde bevolkingsgroepen besmet kunnen raken. Met deze overtuiging kwam ik voor het eerst in aanraking tijdens een interview met Uma7, één van de bewoonsters van Claudia A. Op de tafel waaraan wij zaten lag een stapeltje voorlichtingsmateriaal, waarvan Uma meteen onderstaande folder pakte. Hoewel ze de tekst niet begreep, was ze uiterst geïntrigeerd door de mensen die op de foto’s afgebeeld stonden. Ze dacht dat zij eveneens besmet waren en vroeg of die mensen ook Surinamers waren. Bij het zien van de blanke personen riep ze verbaasd: “Oh, dus bakra’s8 hebben óók Aids?”.
Afbeelding 5: Folder tegen discriminatie en stigmatisering Bron: UNAIDS
De taxichauffeurs Melvin en George leken eveneens te (willen?) geloven dat blanke vrouwen nooit Hiv/Aids hebben, wat hen tot ‘veilige’ sekspartners zou maken. Zij vertelden me afzonderlijk van elkaar dat ze onlangs onbeschermde seks hadden gehad met een Nederlandse stagiaire, maar dat dit geen risico opgeleverd had omdat “blanke meisjes echt betrouwbaar zijn” (Melvin). 7 8
De namen van de vrouwen en kinderen uit Claudia A. zijn wegens privacyoverwegingen gefingeerd. Blanken
17
Tegelijkertijd ontmoette ik mensen die beweerden dat juist Nederlanders debet waren aan de aanwezigheid van Hiv/Aids in Paramaribo. Door het vele vliegverkeer tussen Suriname en Nederland zou het virus snel de oceaan hebben kunnen passeren, en zo terecht gekomen zijn in Suriname. Wellicht was deze gedachte een reactie op een uitzending van het Nederlandse televisieprogramma Netwerk over de naderende Hiv/Aids-epidemie in Suriname (d.d. 25-1-2005). In deze uitzending suggereerden Roel Coutinho en Sven Danner, respectievelijk hoofd van de GG&GD en internist in het VU-ziekenhuis te Amsterdam, dat de explosieve stijging van het aantal Aidspatiënten in Suriname zeer kwalijke gevolgen zou kunnen hebben voor de volksgezondheid in Nederland. In Suriname ontstond over deze uitspraken veel commotie, welke versterkt werd nadat de populaire krant Times of Suriname een groot artikel aan het onderwerp wijdde. Onder de vetgedrukte kop “Nederlandse filmploeg creëert opzettelijk slecht Aidsbeeld” werd klinisch psycholoog Glenn Leckie van Stichting Lobi geciteerd, die van mening was dat de makers van de documentaire Surinamers onterecht de schuld in de schoenen schoven van het Hiv/Aids-probleem in beide landen. Volgens Leckie wekte het filmpje de indruk dat er in Suriname nog nooit voorlichting was gegeven, terwijl het tegendeel waar zou zijn. De filmploeg zou volgens hem bewust een slecht beeld hebben willen presenteren, aangezien er voldoende instanties waren die de ploeg had kunnen raadplegen als zij haar gegevens had willen verifiëren – hetgeen zij volgens Leckie nagelaten had te doen. Ook het Surinaamse parlement was niet te spreken over de documentaire. Zo werd in hetzelfde krantenartikel een parlementslid aangehaald, dat aangaf zich flink geërgerd te hebben aan de getoonde beelden. “Laten de Nederlanders in hun eigen land Aidsfilmpjes gaan maken en ons met rust laten”, aldus de politicus Arnold Kruisland (Times of Suriname d.d. 18-02-2005). Tot slot kwam Philip Issa, een internist verbonden aan ’s Lands Hospitaal (een groot ziekenhuis in Paramaribo), aan het woord. Ook hij uitte zijn misnoegen over de beelden. Dat er een Hiv-gevaar voor Nederland zou zijn vanuit Suriname noemde hij een voorbarige uitspraak. Issa betoogde dat het even goed het geval kon zijn dat Nederlanders het virus naar Suriname brachten, omdat ‘transmissie overal plaatsvindt’ (ibid.). Deze uitspraak werd door veel mensen met instemming ontvangen. Mogelijk is hierdoor het heersende idee ontstaan dat Nederlanders verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van het virus in Paramaribo9.
9
Toch is het aanwijzen van de Nederlanders als ‘schuldigen’ niet alleen te verklaren door de Netwerkuitzending. Er zijn namelijk talloze andere groepen die in Paramaribo eveneens genoemd worden als mogelijke ‘verantwoordelijke’ voor de verspreiding van het virus. Zo wilde één van de scholieren graag weten of het waar was dat Aids alleen door ‘mensen uit Braziliaanse clubs’ verspreid werd, omdat hij dit zijn vrienden vaak had horen zeggen. Een frisdrankverkoper verzekerde me op zijn beurt dat ‘de Creolen’ het virus verspreidden ‘omdat zij zoveel seks hebben’. Zoals in het hoofdstuk over stigmatisering zal blijken, zoeken mensen bij besmettelijke ziekten als Hiv/Aids gauw een zondebok. Dit kunnen Nederlanders zijn, maar ook andere (vaak gemarginaliseerde groepen) als homoseksuelen, sekswerkers of mensen met een bepaalde etnische achtergrond.
18
Een derde onjuiste aanname die ik in het veld tegenkwam was dat ‘het lichaam het wel meldt als er iets fout is’ (Tirza). Hierdoor gaan mensen er vanuit dat ze niet geïnfecteerd zijn zolang ze geen ziekteverschijnselen hebben. Van deze overtuiging gaven ook enkele leerlingen die deelnamen aan de klassengesprekken blijk. Ook zij dachten dat zij een besmetting met Hiv/Aids of een andere Seksueel Overdraagbare Aandoening (SOA) snel zouden opmerken10. Dit is in werkelijkheid echter lang niet altijd het geval. Niet alleen Hiv is vaak lange tijd niet merkbaar, maar ook een besmetting met bijvoorbeeld chlamydia kan langdurig ‘onzichtbaar’ blijven (terwijl zij wel schade in het lichaam aanricht). Een vierde groot misverstand kwam voort uit religieuze bewegingen die claimden dat zij Hiv/Aids konden genezen door middel van gebedsgenezing. Een voorbeeld van iemand die geloofde dat zij genezen was door gebedsgenezing, was de 22-jarige Joanna. Joanna woonde ooit in Claudia A., maar was daar weggegaan om bij haar vriend te gaan wonen. Op een dag kwam Joanna bij het opvanghuis langs om Norma te vertellen hoe het met haar ging. Ze had een opgezette buik en bleek - tot ontzetting van Norma - zwanger te zijn van haar vierde kind. Toen Norma haar vroeg naar haar gezondheid, vertelde Joanna giechelend dat ze gestopt was met haar medicatie, omdat ze genezen verklaard was door de priester van de Volle Evangelische Gemeente. Ook haar vriend beweerde dat hij geen drager meer was van het virus. Joanna was ervan overtuigd dat God voor haar zorgde, en weigerde dan ook door te gaan met haar medicatie. Dat ze op deze manier resistent voor haar medicijnen zou worden maakte haar niets uit; ze was toch genezen. Tijdens het interview met Danny en Ethel, beide medewerkers van de Stichting Mamio Namen Project, kwam gebedsgenezing eveneens ter sprake. Danny vertelde dat hij onlangs nog te maken had gehad met een Aids-patiënt die zo sterk in de genezingskracht van God geloofde, dat hij besloten had zijn medicijnen niet langer in te nemen. Zo vertelde hij: Ik heb het laatst nog gezien hoor, er was een meneer in het ziekenhuis, en hij zei dat zijn tabletten ’s ochtends gevallen waren. Hij geloofde heilig dat God ze van zijn hand had afgeslagen, dus hij dronk ze niet meer. Maar hij was niet depressief of in de war, hoor! Hij heeft het met goed verstand gezegd. Ethel: Maar je hebt hem wel de overtuiging kunnen geven dat hij de pillen wel moet nemen? Danny: Ja, ik heb gezegd: “God gaat je genezen jongen, als je daarin gelooft, maar slik je medicijnen dan toch totdat je 100% zeker weet dat je negatief bevonden bent...”. Ik heb het nog niet meegemaakt, hoor! Maar de wonderen zijn de wereld nog niet uit… (lacht)
10
Zij bedoelden hier overigens niet mee dat ze dachten dat ze wel gewaarschuwd werden door hun lichaam en dat ze zich tot die tijd geen zorgen hoefden te maken. In dit gedeelte van het klassengesprek praatten we over hun ideeën over Hiv/Aids, terwijl we pas later ingingen op de wijze waarop je Hiv/Aids kunt voorkomen.
19
Volgens Ethel moeten religieuze leiders mensen eerlijker voorlichten over Hiv/Aids, en hen niet voorhouden dat zij door gebeden van anderen kunnen genezen. Dit laatste staat volgens haar een goede Hiv/Aids-bestrijding in de weg. Tijdens de klassengesprekken kwam een aantal andere misverstanden over Hiv/Aids naar voren. Zo was één jongen ervan overtuigd dat veel mensen Hiv/Aids oplopen tijdens het sporten, wat voor hem een belangrijke reden was om absoluut niet met seropositieve mensen te willen voetballen. Verder wist niemand zeker of het virus via borstvoeding overdraagbaar was, noch hoe het risico van overdracht tijdens de geboorte verkleind kon worden. Eén meisje had wel een idee: “Ja, als je zwanger bent, dan moet je Aidsremmers gebruiken! Dan krijgt de baby het wel, maar niet zo erg...” (Xiomara). Ook over de werking van Aidsremmers bestond onduidelijkheid. Terwijl sommige leerlingen geloofden dat remmers Hiv/Aids volledig genazen, dachten andere dat de remmers het virus slechts ‘minder erg’ maakten. Een aantal leerlingen twijfelde verder of het mogelijk was om Hiv/Aids van een vieze wc-bril te krijgen, en één jongen wilde graag weten of muskieten het virus konden overbrengen. Een laatste opvallende onjuiste aanname trof ik aan bij Uma, een seropositieve vrouw die het grootste deel van haar dag in Claudia A. doorbracht. Nog voordat het interview begonnen was, vroeg zij: “Is het waar dat alle mensen met Aids wit bloed hebben?”. Ik vroeg haar waarom ze dat dacht, waarop Uma vertelde ze dat ze iemand ooit iets had horen zeggen over “wit en rood bloed”. Hoewel in werkelijkheid waarschijnlijk gedoeld werd op de rode en witte bloedlichaampjes die ieder mens - gezond en ongezond - in zijn of haar bloed heeft, had Uma deze uitspraken niet goed begrepen en was zij sindsdien erg bang voor het krijgen van zichtbare wondjes. Als haar bloed inderdaad wit geworden was door de Hiv, dan zou iedereen kunnen zien dat ze besmet was - met alle gevolgen van dien 11. 3.3 Het belang van kennis De overdracht van kennis neemt sinds lange tijd een centrale plaats in binnen Hiv/Aidspreventieprogramma’s. Volgens UNAIDS zijn educatieve programma’s van essentieel belang in de strijd tegen Hiv/Aids, omdat zij zowel een preventieve werking hebben als de basis vormen voor andere interventies (UN Millennium Project 2005:31). Hoewel toegang tot informatie over Hiv/Aids alléén geen garantie is voor gedragsverandering, heeft educatie wel degelijk een positieve uitwerking.
Uit
een
analyse
van
250
Noord-Amerikaanse
programma’s
blijkt
dat
voorlichtingscampagnes over Hiv/Aids onder seksueel actieve jonge mensen tot gevolg hadden dat 11
Uma’s moeder gelooft dat Uma de ziekte kan verspreiden door oppervlakkig contact, en heeft haar daarom verboden haar huis te betreden of spullen aan te raken die haar moeder toebehoren (zie ook het hoofdstuk over stigmatisering). Mogelijk speelt dit een rol in Uma’s angst voor ‘herkenning’. Uit deze anekdote komt niet alleen onwetendheid ten aanzien van Hiv/Aids naar voren, maar ook een duidelijke angst voor stigmatisering en discriminatie als gevolg van onwetendheid.
20
het aantal partners waarmee zij seks hadden verminderde, terwijl het gebruik van condooms toenam (Kirby 2002). Ook in Tanzania bleek voorlichting een positieve invloed te hebben op het verminderen van risicovol seksueel gedrag. Deze voorlichting was gericht op jongeren in de leeftijd van 15 tot 19 jaar in twintig rurale gemeenschappen, en zorgde ervoor dat zowel de kennis als het gebruik van condooms sterk toenam (Obasi et al. 2003). Hiv/Aids-voorlichtingscampagnes zorgen over het algemeen voor een groter bewustzijn onder burgers, terwijl zij er in sommige gevallen toe leiden dat mensen hun (risicovol) gedrag aanpassen. Hierdoor daalt het aantal nieuwe Hiv-infecties (Kalichman 1997). Een ander positief gevolg van voorlichting is dat de discriminatie en stigmatisering van mensen met Hiv/Aids afneemt (Foreman et al. 2003; CDC 2000; Herek et al. 2002). In het artikel “HIV-related Stigma and Knowledge in the United States: Prevalence and Trends, 1991-1999” (2002) leggen Herek et al. een duidelijk verband tussen kennis(gebrek) en stigmatisering. Zij betogen dat educatie kan bijdragen aan het verminderen van stigmatisering. Disease-related stigma can be reduced by education. A consistent finding in studies is that people who have little knowledge or are misinformed about HIV transmission are much more likely to hold discriminatory attitudes than those who are well informed. In other words, people who are aware that casual contagion is impossible are less likely to hold negative attitudes towards people with Hiv/Aids (CDC 2000; Herek et al 2002; in: Foreman et al. 2003:13). Op het verband tussen kennis en stigmatisering wordt in het volgende hoofdstuk dieper ingegaan. 3.4 Voorlichting door NGO’s en de overheid Ook
in
Paramaribo
erkennen
zowel
Non
Gouvermentele
Organisaties
(NGO’s)
als
overheidsinstanties het belang van kennis. Het geven van voorlichting neemt binnen de preventieprogramma’s van deze organisaties dan ook een belangrijke plaats in. Er zijn in Paramaribo verschillende NGO’s en overheidsinstanties die zich bezighouden met het verstrekken van informatie over (veilige) seksualiteit. Een aantal NGO’s geeft specifieke voorlichting over Hiv/Aids, terwijl andere meer algemene seksuele voorlichting bieden. De meeste organisaties richten zich daarbij op vaste doelgroepen. Zo benadert Stichting Maxi Linder Associatie (vernoemd naar de beroemde Surinaamse prostituee Maxi Linder12) vooral commerciële sekswerkers en geeft Stichting PEPSUR voorlichting aan jongeren. Bij Stichting Claudia A. kunnen seropositieven met hun vragen terecht, terwijl Unicef zich specifiek bezighoudt met kinderen. Het Surinaamse Rode Kruis en Stichting Lobi ten slotte kennen geen specifieke doelgroepen, maar richten zich op de 12
Zie ook: Accord, C. 1999. de Koningin van Paramaribo. Amsterdam: Uitgeverij Vassallucci
21
gehele Surinaamse bevolking. Het geven van voorlichting door NGO’s vindt op uiteenlopende manieren plaats. Zo wordt er gebruik gemaakt van rollenspelen op scholen, voorlichtingsspotjes via de media, bijeenkomsten in buurthuizen en huis-aan-huis bezoeken in voornamelijk ‘achtergestelde’ wijken. Naast NGO’s richten ook overheidsinstanties zich op het vergroten van kennis over Hiv/Aids onder de Surinaamse bevolking. Met het oog op de dreigende Hiv/Aids-epidemie heeft de regering in 2004 een Nationaal Strategisch Plan (NSP) opgesteld, dat volledig gericht is op de bestrijding van Hiv/Aids in Suriname. De regering beschrijft hierin hoe zij de snelle verspreiding van het virus een halt wil toeroepen, waarbij het geven van voorlichting een belangrijk aandachtspunt vormt. Ook startte zij het zogenaamde Basic Life Skills Program, waarin onder meer seksuele voorlichting aan de orde komt. Dit programma zou inmiddels geïncorporeerd moeten zijn in alle formele onderwijsprogramma’s van de primaire, secundaire en tertiaire opleidingen in Suriname
(NSP
2003:26).
Daarnaast
is
de
regering
in
samenwerking
met
lokale
gezondheidsorganisaties een aantal voorlichtingsprogramma’s gestart. Deze programma’s hebben als hoofddoel een ‘duurzame gedragsverandering’ onder de bevolking te bewerkstelligen. Ten slotte zendt de overheid voorlichtingsspotjes op radio en telvisie uit, waarin mensen met Hiv/Aids aan het woord komen. Deze mensen vertellen over hun ziekte, of bieden een kijkje in hun leven. In sommige van deze filmpjes wordt bovendien expliciet verteld wat wel of geen ‘veilige’ seks is. 3.5 Factoren die kennisoverdracht belemmeren Uit de voorgaande paragraaf is gebleken dat zowel de Surinaamse overheid als verschillende NGO’s uiteenlopende activiteiten ontplooien om de kennis van Surinamers over Hiv/Aids te vergroten. Toch kwam ik tijdens mijn onderzoek in aanraking met veel onjuiste ideeën omtrent de ziekte. Hoe komt het dat mensen in Paramaribo, ondanks uiteenlopende voorlichtingsprogramma’s, nog steeds over onvoldoende kennis beschikken? Hiervoor zijn de volgende oorzaken aan te wijzen. Volgens de antropologe Julia Terborg (2002) bestaat er onder de Creoolse bevolking in Paramaribo een schril contrast tussen de seksuele cultuur in de privé-sfeer enerzijds en de publieke sfeer anderzijds. Terwijl er in het publieke leven talloze toespelingen gemaakt worden op seks en daaraan gerelateerde onderwerpen, blijken mensen terughoudend te zijn in het bespreken van seksuele onderwerpen in ‘intiemere settings’. Terborg zocht de verklaring hiervoor in de cultuurgebonden norm op seksueel terrein. Binnen deze norm wordt de vrouw geacht zich te gedragen als fatsoenlijke, passieve vrouw die niet over seks praat, terwijl de man juist machogedrag behoort te vertonen. Zij constateerde dat mannen en vrouwen door dit verwachtingspatroon moeite
22
hebben om over seks te communiceren. Dit staat het uitwisselen van informatie over Hiv/Aids in de weg13. Door dezelfde culturele taboes lijken ouders moeite te hebben met het geven van seksuele voorlichting aan hun kinderen. Hoewel sommige jongeren tijdens klassengesprekken aangaven dat hun moeder wel eens waarschuwde voor een zwangerschap, of hen bevolen had ‘te wachten’ totdat zij getrouwd waren, had niemand inhoudelijke seksuele voorlichting van zijn of haar ouders gehad. Dit komt overeen met de bevindingen van Terborg. Zij constateerde dat seksualiteit in de ouderkind-relatie onder Creolen nauwelijks bespreekbaar is. Wel leren jongens al vroeg dat seksuele potentie statusverhogend is, terwijl meisjes een sterke druk ervaren om zich te conformeren aan de dominante ‘fatsoenlijkheidsmoraal’. De meer intieme, relationele en emotionele kanten van seks zijn echter geen onderwerp van gesprek (2002:138). De relatieve vrijheid die jongens genieten op seksueel gebied gaat overigens niet gepaard met voldoende kennis. Terborg betoogt dat zowel jongens als meisjes veel behoefte hebben aan informatie en open communicatie over seks. Volgens haar is het probleem in Paramaribo dan ook niet zozeer het gebrek aan bereidheid, maar eerder een gebrek aan vaardigheid en ervaring om over seksualiteit te praten. Tijdens mijn eigen onderzoek merkte ik eveneens dat er veel behoefte is aan objectieve informatie over seksualiteit, SOA en Hiv/Aids. Wanneer ik mensen vertelde wat de reden van mijn bezoek aan Suriname was, grepen velen de gelegenheid aan om inhoudelijke vragen te stellen over de ziekte. Mensen wilden vooral graag weten hoe het virus zich verspreidt, zodat zij zichzelf voor dit gevaar konden behoeden. Een enkele keer vertelde iemand openhartig over zijn of haar seksuele ervaringen, om vervolgens te vragen of ik dacht dat er in de beschreven situatie sprake geweest was van risico’s ten aanzien van Hiv/Aids. Gezien de culturele taboes omtrent seksualiteit is het opvallend dat mensen zich zo vrij leken te voelen om mij over een dergelijk ‘beladen’ onderwerp vragen te stellen. Wellicht is deze openheid te verklaren door het feit dat ik een buitenstaander was. Hierdoor hoefden mensen zich minder zorgen te maken over eventuele culturele taboes. De voorlichting op scholen lijkt bovendien flink tekort te schieten. Hoewel de overheid in het Nationaal Strategisch Plan stelde dat schoolgaande kinderen in alle onderwijsniveaus seksuele voorlichting moeten krijgen, wordt dit in de praktijk meestal pas (en slechts) op de middelbare school gegeven. Hier valt het onder het vak biologie. De voorlichting wordt in dit geval gegeven door ofwel de biologieleraar zelf, ofwel door een speciaal daartoe uitgenodigde organisatie. Maar zelfs dit gebeurt niet consequent. Van de vier klassen die deelnamen aan mijn groepsgesprekken, had slechts één seksuele voorlichting gehad. Volgens de antropologe Maggie Schmeitz (2003) schromen docenten om over seks te praten, terwijl ook leerlingen het onderwerp gênant zouden vinden. Schmeitz legt de oorzaak hiervan in de Surinaamse cultuur. Zij zegt:
13
Op dit punt zal in hoofdstuk vier nader ingegaan worden.
23
In a culture that still can be described as predominantly macho, girls don’t want to ask because they do not want to appear interested in sex. Boys of course, don’t want to ask because they do not want to appear inexperienced in sex. And so the mysteries, fables and fairytales remain (2003:22). Beide partijen zouden de stof volgens haar daarom liever overslaan. Of een leerling voorlichting krijgt, lijkt dan ook vrij willekeurig en voornamelijk afhankelijk van de waarde die de betreffende docent aan het onderwerp hecht. Een vierde mogelijke oorzaak is dat de samenwerking tussen de verschillende NGO’s niet optimaal verloopt. Hoewel de NGO’s alle ongeveer hetzelfde doel nastreven en de samenwerking tussen de verschillende organisaties formeel is toegenomen na het opzetten van de twee netwerken SHAN (Suriname Hiv/Aids Network) en YIN (Youth Impact Network), lijken hun programma’s nauwelijks op elkaar afgestemd te zijn. Dit punt werd reeds in het Nationaal Strategisch Plan aangestipt (2003:16). Een duidelijk voorbeeld van het gebrek aan adequate samenwerking is dat er in een vergadering die ik bezocht met veel elan een ‘nieuw’ project gelanceerd werd, dat een aantal jaren daarvoor al door een andere organisatie bleek te zijn uitgevoerd14. Ook vertelde Norma, de oprichter van Claudia A., dat zij meerdere malen uitgenodigd was om op scholen voorlichting te geven, maar dat zij afhaakte toen bleek dat Stichting Lobi en Stichting Mamio Namen Project dezelfde klassen reeds bezochten. Volgens haar gebeurde het regelmatig dat sommige jongeren meerdere keren seksuele voorlichting kregen, terwijl anderen nooit iets hoorden. Een vijfde mogelijke oorzaak van kennisgebrek en de onjuiste beeldvorming omtrent Hiv/Aids in Paramaribo ligt in het materiaal dat sommige NGO’s en overheidsinstanties gebruiken om de bevolking voor te lichten. Zo worden in voorlichtingsfilmpjes vaak mensen getoond die ontzettend mager zijn en nauwelijks nog op hun benen kunnen staan. Deze mensen zijn overduidelijk ziek, wat sterk contrasteert met de wijze waarop veel seropositieven er in werkelijkheid uitzien. Hoewel een groot aantal seropositieve mensen in Paramaribo pas naar de dokter gaat wanneer de eerste ziekteverschijnselen zich geopenbaard hebben (en deze mensen er in dat stadium inderdaad erg slecht uit kunnen zien15), is er aan de meeste seropositieve mensen vanwege de lange incubatietijd van het virus niets opvallends waar te nemen. De voorlichtingsfilmpjes geven dan ook een zeer eenzijdig beeld van (mensen met) Hiv/Aids. Het
14
Belangrijk te vermelden is overigens dat tijdens dezelfde vergadering besloten werd een ‘digitaal prikbord’ te lanceren, waarop alle betrokken organisaties mededelingen omtrent projecten en agendapunten kwijt zouden kunnen. De kans bestaat daarom dat de samenwerking inmiddels (enigszins) verbeterd is. Tegelijkertijd is het van belang te beseffen dat sommige organisaties afhankelijk zijn van dezelfde gelddonoren, wat hen automatisch tot concurrenten maakt. Hierdoor bestaat er soms jaloezie en onenigheid over wie waar recht op heeft, wat een goede samenwerking mogelijk in de weg staat. 15 Dit komt waarschijnlijk doordat preventief testen in Paramaribo niet veel gebeurt: mensen ondergaan meestal pas een Hiv/Aids-test wanneer de eerste ziekteverschijnselen zich geopenbaard hebben (NSP 2004:20). Op dit punt wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan.
24
slechts tonen van zeer verzwakte mensen als voorbeeld van mensen met Hiv/Aids werkt een onjuiste beeldvorming in de hand, omdat mensen gaan geloven dat Hiv zichtbaar is, en dat personen met Hiv te herkennen zijn aan hun ongezonde uiterlijk. De jongeren die deelnamen aan de klassengesprekken gaven bovendien aan dat zij zich nauwelijks konden verplaatsen in de in voorlichtingsfilmpjes geschetste situaties. Zij vonden de filmpjes saai en identificeerden zich absoluut niet met de gefilmde personen. Een aantal leerlingen benadrukte dat de filmpjes veel concreter zouden moeten ingaan op de wijze waarop Hiv/Aids zich verspreidt. Kijkers moeten volgens hen nadrukkelijker voorgelicht worden over hoe zij een besmetting met Hiv/Aids zelf kunnen voorkomen. Dit blijkt uit het volgende citaat, afkomstig uit een groepsgesprek met HAVO 5-leerlingen: Soefa: Ik word echt moe van die filmpjes, [ze zijn] zo sáái! Ik denk echt dat ze verkeerde programma’s uitzenden, hoor. Ze zenden programma’s uit van mensen die besmet zijn en die erover gaan vertellen. Maar ik vind niet dat die mensen je echt stimuleren hoor, van: “Jee, doe het niet, het is gevaarlijk!”. Nee, het is meer van: “Ja, ik heb Aids, ik ga dood... En nu laat hij me in de steek, ik ben zwanger...” (...) Zippora: Ik heb ook nog nooit een programma gezien van iemand die Hiv-besmet is en die zei: “Gebruik een condoom!” of “Pas op!”, nee... Dus als je die programma’s ziet denk je niet ‘oh, dat gaat ook over mij’? Soefa: Nee, het is gewoon iemand die je iets vertelt, maar je identificeert je er niet echt mee... Tirza, de medeoprichter van Claudia A., is het hiermee eens. Zij is bovendien van mening dat de inhoud van de overheidsvoorlichtingsprogramma’s te ingewikkeld en niet concreet genoeg is. Zij zegt hierover: Er is geen openheid over Hiv. Men vertelt aan mensen een heleboel terminologie, maar het ware gezicht van Aids en hoe het overgedragen wordt, dat vertelt men niet aan de mensen... Men vertelt wat het virus is: het Humaan Immunodeficiëntie Virus. Maar dat vinden mensen zó moeilijk om te onthouden! Men zegt: “Het zijn mensen met wisselende partners die het krijgen...”. Maar men zegt niet: “Het is gewoon een virus dat zich verspreidt onder mensen die seks met elkaar hebben en geen condoom gebruiken...”. De voorlichting is niet duidelijk! Ook de Surinaamse onderparlementsvoorzitter Ruth Wijdenbosch vindt dat er op de huidige voorlichtingsmethoden veel aan te merken is. Zij betoogt dat de Hiv/Aids-campagnes ‘te lief’ zijn, en dat het tijd is voor een ‘schokkende voorlichting (…) die de Surinaamse gemeenschap moet wakker schudden en aanmanen tot voorzichtigheid met seks’. Volgens haar moeten alle lagen van de
25
samenleving geconfronteerd worden met de harde realiteit van Hiv/Aids, door beelden te tonen van mensen die ‘wegkwijnen’ in ziekenhuizen. Jongeren moeten bovendien schokkende videobeelden en posters te zien krijgen, zodat het gevaar van een Hiv/Aids-besmetting meer tot hen door zal dringen (Dagblad Suriname d.d. 19-11-2004). Het is de vraag in hoeverre een dergelijke vorm van bangmakerij werkelijk zou bijdragen aan het terugdringen van Hiv/Aids in Paramaribo. Uit onderzoek blijkt dat juist een verzwakking van de associatie tussen Hiv/Aids en de dood de mate van stigmatisering in een gemeenschap in ieder geval doet afnemen. Zo zijn er verschillende voorbeelden van gemeenschappen waarin de discriminatie van Hiv/Aids-patiënten aanzienlijk verminderde na de introductie van Aidsremmers, waarmee patiënten langer bleven leven (Foreman et al. 2003). Wat bovenstaande citaten echter zeker duidelijk maken, is dat de huidige preventiecampagnes slecht aansluiten op de belevingswereld van sommige kijkers. Een laatste factor die het gebrek aan kennis over Hiv/Aids in Paramaribo zou kunnen verklaren, is dat de meeste voorlichtingsprogramma’s plaatsvinden op scholen, terwijl er in Paramaribo ook kinderen en jongeren zijn die nooit naar school gaan. Zij komen daardoor nooit met deze programma’s in aanraking. In het Nationaal Strategisch Plan wordt op dit probleem nader ingegaan. De overheid stelt hierbij vast dat ‘…[b]estaande voorlichtingsprogramma’s vooral schoolgaande jongeren [bereiken]. De vrij grote groep van niet-schoolgaande jongeren heeft vooralsnog weinig aandacht ontvangen’ (NSP 2003:13). Ook ouderen die nooit naar school geweest zijn, komen niet in aanraking met deze voorlichtingsprogramma’s. Zij vallen, evenals de nietschoolgaande jeugd, buiten de boot. Vermeldenswaard is dat tijdens een nationaal survey onder studenten in 1993 één derde van de studenten de zogenaamde ‘Aids infolijn’ noemde als een belangrijke informatiebron (ibid.). Deze infolijn is sinds 1995 niet meer actief. Het is de vraag waarom de overheid destijds heeft besloten een kennelijk zo goed functionerende hulplijn af te schaffen, aangezien dit grote consequenties kan hebben voor de volksgezondheid. Het is bovendien onduidelijk of de groep niet-schoolgaande jongeren inmiddels wel bereikt wordt. Hoewel dit punt als aandachtspunt in het Nationaal Strategisch Plan aangemerkt wordt, gaven mensen uit het veld (Norma en Tirza bijvoorbeeld) aan dat de voorlichting aan deze specifieke groep nog steeds ernstig tekort schiet. 3.6 Kennis alleen is niet genoeg Hoewel het van groot belang is het geven van voorlichting over Hiv/Aids als prioriteit te blijven beschouwen, blijkt uit verschillende onderzoeken dat voorlichting alléén niet voldoende is (UNAIDS 1999:5; FHI 2002; UN Millennium Project 2005:32). Om het risico van Hiv/Aids daadwerkelijk terug te dringen, is het eveneens van belang aandacht te besteden aan andere omstandigheden die mogelijk een rol spelen. De factor kennis hangt dan ook zeer nauw samen met
26
de factoren stigmatisering, genderverhoudingen, armoede en condoomgebruik. De antropologe Maggie Schmeitz geeft hiervan een duidelijk voorbeeld. In haar artikel “Safe Sex in Suriname” (2003) citeert zij een deelnemer aan haar workshop, die zei: Ik wist dat ik zwanger kon worden. Ik wist dat ik geïnfecteerd kon raken. Ik wist dat ik een condoom moest gebruiken. Maar ik wist niet hoe ik ‘nee’ moest zeggen... (2003:22) Ook Tirza benadrukt dat het belangrijk is aandacht te hebben voor andere factoren die bepalen of mensen de voorlichting in hun huidige leven kunnen integreren en toepassen. Zij zegt: Wanneer je met mensen praat, zie je dat je niet vecht tegen de bierkaai. Maar de dilemma’s die er zijn, daar moet je óók naar kijken! Mensen hebben geen zin om naar je te luisteren wanneer hun situatie te slecht is, dan zijn ze geïrriteerd. Je moet mensen een goede gezondheid wensen, maar je moet ze óók een bordje soep geven... Je kan niet van vrouwen verlangen dat ze naar je luisteren terwijl ze niet weten wat er met hun kinderen gebeurt, of wat ze die avond moeten eten, of waar ze moeten slapen... Dus je moet voorlichting geven, ja natuurlijk, maar je moet ook aandacht hebben voor de omstandigheden waarin mensen leven. Op basis hiervan kan gesteld worden dat kennisoverdracht weliswaar zeer belangrijk is, maar dat voorlichting alleen niet genoeg is. Om werkelijk het beoogde effect te bereiken zal er binnen preventieprogramma’s tevens aandacht moeten zijn voor mogelijke andere factoren die een rol spelen. 3.7 Conclusie In dit hoofdstuk is uiteengezet welke misverstanden, mythes en onjuiste denkbeelden over Hiv/Aids in Paramaribo de ronde doen, hoe het gebrek aan kennis over Hiv/Aids te verklaren is en welke rol kennisgebrek speelt bij de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Hoewel NGO’s en de Surinaamse overheid op verschillende manieren proberen de kennis van mensen over Hiv/Aids te vergroten, blijken zij er niet in te slagen om iedereen te bereiken. Aan het tekortschieten van voorlichtingsprogramma’s ligt een aantal mogelijke oorzaken ten grondslag. Belangrijke obstakels zijn onder meer een gebrekkige onderlinge samenwerking tussen NGO’s, niet-representatieve en soms zelfs misleidende voorlichtingsfilmpjes, inconsequente voorlichting op scholen en een gebrek aan seksuele voorlichting bij niet-schoolgaande kinderen. Ook de culturele norm ten aanzien van seks blijkt de kennisoverdracht en de toepassing van
27
opgedane kennis te belemmeren. Zij maakt het voor mensen extra moeilijk om over seks (en daaraan gerelateerde onderwerpen als Hiv/Aids) te praten. Zo geven ouders hun kinderen nauwelijks seksuele voorlichting en schromen docenten om leerlingen les te geven over Hiv/Aids. Hoewel het benadrukken van voorlichting binnen preventieprogramma’s een stap in de goede richting is, is in dit hoofdstuk betoogd dat het geven van informatie alléén niet toereikend is. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat er aanvullende voorwaarden zijn waaraan eveneens voldaan moet worden. Dit kan betekenen dat bestaande genderverhoudingen of de economische omstandigheden waarin mensen leven eerst moeten veranderen of verbeteren voordat zij in staat zijn hun kennis daadwerkelijk in de praktijk te brengen. In het volgende hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de discriminatie en stigmatisering die Hiv/Aids-patiënten ten deel kan vallen wanneer zij ervoor uitkomen besmet te zijn. Deze stigmatisering blijkt soms een direct gevolg te zijn van een gebrek aan juiste informatie. Tegelijkertijd kan stigmatisering een belemmering vormen wanneer mensen informatie over Hiv/Aids willen vergaren. De wisselwerking tussen deze twee verschijnselen is dan ook groot.
Afbeelding 6: een scholier geeft met behulp van een paraplu een condoomdemonstratie in zijn klas
28
Hoofdstuk 4 Stigmatisering Verguisd en Verstoten …Seropositieven mogen niet koken, ze mogen niets aanraken. Wanneer je een Hivpositieve in je huis hebt, komt niemand bij je op bezoek. Mensen denken dat zij het virus ook zullen krijgen van aanrakingen of sociale contacten… (Tirza)
…Ik heb een dochtertje, zij is nog niet getrouwd, ze is verloofd. Maar nu mensen hebben gehoord dat ik ‘zo’ ben, willen ze niet meer met m’n dochter trouwen... (Jaya)
…Grace heeft twee weken gewoond op de stoep van het postkantoor, met twee tassen… Ze had wildgroei bij haar buik, en dat was gaan rotten door de Hiv. Dus ze stónk! Met máden! Maar niemand wilde haar hebben. En zo zat ze dan bij het postkantoor. De mensen bij wie ze bleef hadden haar op straat gezet, verstoten… (Norma)
...Ik durf niet naar buiten te komen met mijn status, omdat ik bang ben gediscrimineerd te worden en weet dat mijn familie daaronder moet lijden. Daarom vertel ik niet aan een ieder dat ik seropositief ben, ik leef samen met anderen in het donker. Maar wij willen ook in het licht leven, wij zijn mensen als een ieder, alleen leven we met een virus. Hebben wij “mensen die leven met Hiv/Aids” geen recht op geluk? (Omayra) …Vaak willen familieleden je niet meer. Dan laten ze je in de steek, of halen ze je bed weg zodat je op een tafel of in een heel kleine vieze ruimte moet slapen, weet je wel… Of ze zeggen: “Je mag niet meer in de ijskast! Je kleren mogen niet samen met mijn kleren gewassen worden! Je bord moet apart hoor, als je klaar bent met eten en drinken was dan meteen je bord!” Of ze roepen: “Je moet die wc schoonmaken met chloor of pine-oil als je geweest bent!” Of: “Je moet als laatste naar de wc als je moet poepen!” Maar hoe moet je wachten tot ’s avonds laat als iedereen geweest is?! (Ethel)
29
4.1 Inleiding Veel mensen die besmet zijn met Hiv/Aids krijgen te maken met stigmatiserende of discriminerende reacties. Tijdens mijn onderzoek hoorde ik geregeld dat ook mensen in Paramaribo ernstig gediscrimineerd worden wanneer blijkt dat zij besmet zijn, vanwege het stigma dat door hun ziekte aan hen kleeft. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de stigmatisering van seropositieve mensen in Paramaribo tot uiting komt, hoe deze stigmatisering te verklaren is en op welke manier stigmatisering en discriminatie bijdragen aan de snelle verspreiding van Hiv/Aids. 4.2 Stigmatisering en discriminatie in Paramaribo De wijze waarop de discriminatie van Hiv/Aids-patiënten tot uiting komt verschilt per persoon, tijd en plaats. In deze eerste paragraaf zal aan de hand van ervaringen van patiënten duidelijk gemaakt worden hoe de discriminatie van seropositieve personen concreet tot uiting komt in Paramaribo. De verhalen zijn grotendeels verzameld in het opvanghuis Claudia A. Dit zou kunnen betekenen dat deze verhalen niet representatief zijn voor de ervaringen van andere mensen met Hiv/Aids in Paramaribo, die niet in een opvanghuis leven. Uit interviews met andere, zowel besmette als nietbesmette mensen kwam echter keer op keer naar voren dat de ervaringen van de bewoonsters van Claudia A. niet op zichzelf staan of anderszins uniek zijn. Ik beschouw deze verhalen en ervaringen dan ook als veelzeggend voor de manier waarop in Paramaribo gereageerd wordt wanneer blijkt dat iemand besmet is met Hiv/Aids. Alle vrouwen die in het opvanghuis Claudia A. wonen hebben te maken gehad met discriminatie vanwege hun ziekte, en op twee vrouwen na zijn zij allemaal verstoten. Eén van de verstoten vrouwen is Jaya. Jaya is een 49-jarige Hindostaanse moeder van vier kinderen: drie meisjes en één jongen, in leeftijden variërend tussen de 18 en 32 jaar. Hoewel Jaya haar best doet zich goed te verzorgen en altijd in mooie jurken gekleed gaat, heeft ze moeite met lopen en ziet haar gezicht er enigszins gehavend uit. Zo mist zij het grootste gedeelte van haar tanden en zijn haar ogen omgeven door diepe wallen. Jaya woont sinds 2001 in Claudia A., nadat het voor haar onmogelijk was gebleken langer thuis of bij haar familie te blijven wonen. Vooral Jaya’s man behandelde haar erg slecht; hij mishandelde haar stelselmatig om haar te 'straffen' voor haar (en wellicht ook zijn) besmetting. Zij zou van hem zijn ‘uitgelopen’ (vreemdgegaan zijn) en op die manier het virus gekregen hebben, terwijl Jaya zelf zegt gedurende haar gehele huwelijk monogaam geweest te zijn. Zij weet dan ook zeker dat niet zij hem, maar hij haar besmet heeft. Zo vertelde zij: Mijn man... mijn man heeft me de ziekte gegeven. Hij liep uit van mij. Ik wist het niet, ik ging werken, maar hij liep met andere meiden. (…) Een keer had ik
30
druipie16 gekregen en ik dacht: Huh, ik plas, ik bloed, het brandt... Ik ging ermee naar de dokter, en hij zei dat ik ermee naar Derma17 moest gaan. Daar hebben ze me onderzocht, een spuitje gegeven, en een medicijn, maar ik wist niet dat zo een ding zou gebeuren met me... Ik was een mooie dame, ging werken, had zoveel dingen, een gebit, gouden tanden... Maar mijn man heeft het kapot gemaakt, weg het goud... En dit oog was eruit, zo gehangen, zo kapot. Mijn neus bloedde... Slaan met glas, met borden, met bezemstok, met voeten en handen... Ja, hij mishandelde me. Zwepen. Elke dag schoppen, dit en dat, elke dag moest ik weglopen van huis. Als ik aan het werk ging kwam hij kijken waar ik werkte, lastigvallen, man... Maar ik kon niets! Ik kon niet weg bij hem, want hij zocht me en molesteerde me iedere keer dat hij me zag. Elke keer als ik aan het werk ging, loerde hij [naar] me als een muis... Zijn handen [heeft hij] in mijn vagina gestopt. Met flessen, heet water zou hij gooien in mijn vagina... De hele hand in mijn vagina, een jaar lang heb ik gevloeid... Zo ging ik naar de dokter, in het hospitaal lag ik, curetteren, zo kwam het weer... Ja man, ik heb veel pijn gekregen hoor... (huilt) Na jarenlange mishandelingen door haar man is Jaya uiteindelijk door haar zoon bij haar man weggehaald en heeft hij haar bij zijn zus en diens echtgenoot gebracht, zodat zij haar konden verzorgen en beschermen. Ook hier bleek zij echter niet veilig. Niet alleen mocht Jaya van haar dochter niet naar buiten omdat zij wilde voorkomen dat buurtbewoners slecht over de familie zouden gaan praten, ook treiterde haar schoonzoon haar regelmatig door bijvoorbeeld verse hete peper om haar mond te smeren, wat erg pijnlijk was. Ondertussen had Jaya’s man haar nieuwe woonadres weten te achterhalen, waardoor zij het gevaar liep opnieuw door hem mishandeld te worden. Haar zoon besloot Jaya daarom opnieuw op te halen, en bracht haar naar Claudia A. Hier woont Jaya nu al enige jaren. Afgezien van haar zoon komt niemand haar opzoeken. Haar overige drie kinderen willen haar, vanwege haar Hiv-besmetting en de schande die daarmee gepaard gaat, niet meer zien. Niemand kijkt naar me, niemand geeft me wat... Een kennis van mijn zoon zei: “Hoe heeft je moeder zo een ziekte [opgelopen]…?” Maar ík ging niet lopen, mijn mán ging lopen!18 Ik heb familie in Holland, maar niemand komt me zien. Mijn kinderen hebben gezegd dat ik buiten de deur ben gaan eten, dit en dat, maar ik wist het niet... Als je zo lang met een man bent gegaan dan krijg je het niet… Niemand komt me zien... Ze denken dat ik die ziekte ben gaan kopen! Ze geven mij de schuld ervan... 16
Gonorroe ‘Derma’ staat voor Dermatologische dienst. Hier kunnen mensen zich laten testen op Hiv/Aids. 18 Ik ben niet vreemdgegaan, mijn man is vreemdgegaan! 17
31
Niet alleen Jaya's familie heeft zich van haar gedistantieerd, ook haar vroegere vrienden en kennissen ontwijken haar. Vriendinnen van vroeger ziet zij weliswaar af en toe, wanneer ze naar het ziekenhuis gaat bijvoorbeeld, maar zij praten niet met haar en komen haar nooit opzoeken. Volgens Jaya beschouwen ze haar als een slecht mens. Kijk... Als je goed bent, kijkt iedereen naar je. Maar als je niet gezond bent, kijkt niemand naar je. Geen familie, geen zwager, geen broer. Want je hebt geen kracht om te leven. Ze schamen zich, ja man! Vinden dat ik slecht ben. Maar ik schaam me niet hoor, want ik ben die ziekte toch niet gaan kopen..?! Wat opvalt aan het verhaal van Jaya is dat zij steeds benadrukt dat zij ‘de ziekte toch niet is gaan kopen?!’ Hierdoor lijkt het alsof zij niet alleen de toehoorder, maar ook zichzelf (nog) moet zien te overtuigen van het feit dat het niet haar schuld is dat zij nu besmet is met Hiv/Aids. Tirza benadrukte dat het ‘in de geest van Surinamers geplant is’ dat Hiv/Aids slecht en beschamend is, waarmee Jaya’s uitspraken mogelijk te verklaren zijn. Zij voelt zich enerzijds ‘slecht’ omdat zij nu eenmaal geleerd heeft dat seks taboe is en een ziekte als gevolg van seks beschamend, terwijl zij zich er anderzijds van bewust is dat zij niet voor haar ziekte heeft gekozen en zij ongewild het slachtoffer is geworden van een dodelijk virus. Ook Uma, een 38-jarige Creoolse vrouw en moeder van Kwame (11) en Amba (6), wordt regelmatig gediscrimineerd. Hoewel Uma niet in Claudia A. woont, spendeert zij het grootste gedeelte van de dag wel in het opvanghuis. De reden hiervoor is dat zij thuis, bij het huis van haar moeder, overdag niet welkom is. Uma is weliswaar niet verstoten door haar moeder, maar wordt door haar wel ernstig beperkt in haar bewegingsvrijheid. Norma, de leidster van Claudia A., gaat hier tijdens het interview dieper op in: Toen jij hier voor het eerst kwam deed Uma niets, toch? Ze dacht dat ze niets mocht aanraken. Want daar waar ze woont, mag ze niet in haar huis gaan. Ze mag niet in haar moeders huis gaan, want ‘ze gaat hen besmetten....’ Ze blijft [daar] in een hokje, daarom zit ze de hele dag hier. Haar huis is helemaal kapot, ze slaapt in een hokje voor het huis. Uit dit citaat wordt duidelijk dat Uma gediscrimineerd wordt door haar moeder. Hoewel er hierbij verschillende factoren een rol zullen spelen, kan aan de hand van Norma’s uitspraken geconcludeerd worden dat Uma’s moeder niet op de hoogte is van de werkelijke wijze waarop Hiv/Aids overgedragen wordt. Zij is bang dat Uma ‘hen gaat besmetten’ wanneer zij gemeenschappelijke artikelen aanraakt en verbiedt haar daarom het huis te betreden of spullen aan te raken.
32
Norma vertelt verder dat Uma niet alleen gediscrimineerd wordt, maar dat zij zelf ook haar zoon Kwame ernstig discrimineert. Lang voordat ik Uma interviewde, vertrouwde Kwame me toe dat zijn moeder hem regelmatig zo hard sloeg met een stok, dat zijn huid beschadigd raakte en begon te bloeden. Toen ik hierover sprak met Norma erkende zij dat de regelmatige ‘klappen’ die Kwame van zijn moeder kreeg de belangrijkste reden waren waarom Kwame niet thuis, maar in Claudia A. woonde. Hoewel Uma zeer zwijgzaam is en maar weinig over zichzelf of haar leefsituatie loslaat, kwam tijdens het interview wel naar voren waarom zij Kwame zo slecht behandelt, terwijl ze haar dochter met veel liefde bejegent. Ook werd duidelijk waarom Kwame niet in het huis van zijn oma mag slapen - terwijl zijn zusje Amba daar wel een kamer heeft - en waarom Uma’s moeder Amba zo bevoordeelt ten opzichte van haar broertje. De verklaring hiervoor is als volgt. Uma en haar moeder denken absoluut zeker te weten wie haar besmet heeft, en wel haar eerste (Creoolse) man - de vader van Kwame. Zoals Norma in het citaat hierboven aangaf, heeft Amba ‘glad haar’. Hiermee doelt ze op het feit dat Amba niet volbloed Creools is, maar half Creools en half Hindostaans. Kwame heeft een andere vader en is wél volbloed Creools - wat goed te zien is aan zijn uiterlijk. Omdat Uma in Kwame dingen herkent van zijn vader, roept hij continu herinneringen aan haar ex bij haar op. Dit maakt het voor haar moeilijk om van hem te houden en hem evenveel liefde te schenken als haar dochter. Ook Uma’s moeder ‘verwijt’ Kwame indirect dat haar dochter door zijn vader besmet is geraakt, en behandelt hem daarom minder liefdevol dan diens ‘onschuldige’ zusje. Kwame is niet het enige kind dat vanwege de seropositieve status van zijn ouder(s) gediscrimineerd wordt. Het komt in Paramaribo geregeld voor dat kinderen van Aidspatiënten gediscrimineerd of zelfs verstoten worden, ook al zijn zij zelf niet besmet. Dit is het geval bij het overgrote merendeel van de kinderen die wonen in Claudia A.: alle zestien kinderen zijn door hun ouders of familie wegens Hiv/Aids verstoten, terwijl slechts drie van hen werkelijk besmet zijn. De drie seropositieve kinderen in het opvanghuis zijn tussen de twee en vijf jaar oud en waren ofwel bij hun geboorte al besmet, of raakten geïnfecteerd als gevolg van besmette moedermelk. Van twee van de drie kinderen is de moeder overleden, terwijl de ouders van het derde kind allebei nog leven; zij willen echter niet voor het kind zorgen, uit angst zelf door hun familie verstoten te worden. Zij ontkennen dan ook hartgrondig dat zij zelf besmet zijn. Dat hun vijfjarige kind nog nooit seksueel contact heeft gehad en het virus eigenlijk maar op één manier heeft kunnen krijgen (namelijk van haar moeder, tijdens de geboorte of via borstvoeding), wil er bij hen niet in. Het gevolg is dat het meisje al jaren in het opvanghuis woont en nauwelijks contact heeft met haar ouders. In de periode dat ik in Paramaribo was is de moeder één keer langsgekomen (wat volgens Norma de eerste keer sinds heel lange tijd was), terwijl zij en haar man in dezelfde buurt wonen als waarin het opvanghuis gevestigd is. De overige dertien kinderen zijn ofwel kinderen van besmette ouders die niet meer voor hen
33
kunnen zorgen, ofwel kinderen van reeds overleden ouders. Allen hebben zij gemeen dat er geen familie is die voor hen wil zorgen, vanwege het stigma dat - via hun ouders - aan hen kleeft19. Dat de kinderen zelf helemaal niet besmet zijn maakt in dit geval niets uit – mensen willen absoluut geen contact hebben met kinderen die op de één of andere manier te maken hebben (gehad) met Hiv/Aids, of het nu seropositieve of gezonde kinderen betreft. 4.3 Opvattingen over (mensen met) Hiv/Aids Om een beter begrip te krijgen van de redenen waarom mensen met Hiv/Aids in Paramaribo gediscrimineerd worden, is het van belang na te gaan welke opvattingen Surinamers er ten aanzien van (mensen met) deze ziekte op nahouden. Deze houding is cruciaal voor de mate waarin seropositieven te maken krijgen met discriminatie of stigmatisering. De volgende drie citaten zijn afkomstig uit een gesprek met 22 scholieren uit HAVO-5. Uit deze citaten komt de houding van de scholieren ten opzichte van mensen met Hiv/Aids duidelijk naar voren. In het eerste citaat bespreken Benjamin en ik het antwoord dat Benjamin gaf op de vraag: “Beschouw jij mensen met Hiv/Aids als slechte mensen?” (‘ja’): Benjamin: Nou juf, ik zou niet met een Aidspatiënt kunnen omgaan, hoor. Ik ben bang voor die ziekte. Ik zou hem niet willen zien. Stel dat een vriend van mij Hiv zou hebben, dan zou ik heel misschien telefonisch contact met hem houden, of sms-en… Maar ik wil hem niet zien! Kun je uitleggen waarom niet? Benjamin: Ik weet het niet... Ik ben gewoon… Ik ben bang voor ‘die Aids’. Soms kijk ik naar bepaalde mensen... Bijvoorbeeld deze homo die pas dood [gegaan] is. Ik zag hem een tijdje geleden en ik ben direct naar huis gegaan, want ik dacht: ‘Oh, hij ziet er echt als een Aidspatiënt uit!’. En een maand later was hij dood. Hij was homo dus ik dacht: ‘Heee, deze man doet gekke dingen in bed, hij moet geen vieze dingen doen!’. Je vindt dat homo’s vieze dingen doen? Benjamin: Het was die uitstraling van die man… Hij had een uitstraling van ‘ééééh, vanavond ga ik vieze dingen doen!’. (…) Juffrouw, homo’s zijn openlijk, ze doen het van achteren! Daarom krijgen ze Aids. Het is dus wel een beetje hun eigen schuld (…)20. Een andere jongen uit dezelfde klas, Clyde, vertelt dat een vroegere vriend van hem zelfmoord wilde plegen, nadat gebleken was dat hij seropositief was. Met deze vriend heeft Clyde sinds de bekendwording van zijn ‘status’ geen contact meer.
19
Een uitzondering hierop vormt Kwame, die in de eerste plaats vanwege mishandelingen door zijn moeder uit huis geplaatst werd. 20 Op deze ‘schuldkwestie’ zal in de paragraaf ‘de oorzaken van stigmatisering’ nader ingegaan worden.
34
Ben je bang voor mensen met Hiv/Aids? Ja, ja, ja. Gewoon. Je gaat altijd voorzichtig zijn. Bepaalde dingen, ook al weet je het, je gaat toch altijd bang zijn om het te krijgen. Zou je mensen met Hiv of Aids uit de weg gaan? Nou, ik ga mensen met Aids echt niet aanraken, hoor! Je bent niet verplicht om iemand aan te raken, toch? (…) Maar die vriend van mij, hij had ook geen zin meer om zich met mensen te bemoeien en was helemaal ‘blekig’. Hij was er echt depressief van geworden. Eén keer wou hij springen, maar ze hebben hem eruit gesproken. En nu heeft hij zichzelf een beetje geïsoleerd van iedereen. (…) Hij heeft het er erg moeilijk mee. Nu is hij gewoon thuis denk ik, maar hij heeft niemand. Denk je zelf dat de kans groter is dat iemand depressief wordt als mensen je niet meer willen zien? Ja, ik denk dat je gestoord raakt in je hoofd... Ziekelijk... Als iedereen zo naar je kijkt, als iedereen je verstoot. Heel erg. Maar jij wil toch ook geen contact meer met hem hebben? Ja maar juffrouw! Wat moet ik doen?! (…) Aan het eind van dit klassengesprek werd gesproken over mogelijke oplossingen voor de Hiv/Aidsproblematiek in Suriname. De scholieren droegen verschillende ideeën aan, en hoewel het leek alsof sommigen enigszins provoceerden, was het merendeel het erover eens dat Aidspatiënten het best volledig van de rest van de maatschappij afgezonderd kunnen worden. Deze mening komt in het volgende citaat duidelijk naar voren. Jerrell: Als iedereen die Aids heeft gewoon eerlijk is en weggaat van de normale mensen, dan raakt niemand meer besmet. Jonah: Of ze moeten allemaal vermoord worden! Maar denken jullie dat iedereen die het heeft van zichzelf weet dat hij besmet is? Jonah: Nee, maar iedereen die het weet... Weet iedereen in deze klas 100% zeker dat hij het niet heeft? Benjamin: Nee, ik weet het niet zeker. Maar moet jij je dan laten testen, en als je het hebt, moet jij dan ook vermoord worden? Benjamin: Nou ja, het is wel een oplossing… Jackson: Ik heb gehoord dat er binnenkort een nieuw paspoort komt, en dan moet je een vingerafdruk zetten, en iets van je oog. Dan kunnen ze iedereen registreren en dan sturen ze ze allemaal ergens heen, en dan… (maakt schietbeweging) KEDENG!!! Dus jij vindt dat iedereen gecontroleerd moet worden en vervolgens doodgeschoten? Maar stel nou dat je moeder het heeft, dan gaat je moeder ook dood... Benjamin: Maar mijn moeder doet niet meer aan dat soort activiteiten! Oké, maar stel... Benjamin: Het is een oplossing, ik heb niet gezegd dat het de beste is. Maar als van iedereen geregistreerd staat bij de dokter of hij Aids heeft en ze gaan allemaal naar een bepaald project, alle Aidspatiënten, waar ze geen bezoek mogen krijgen, dan gaan ze het niet verspreiden... Xiomara: Nou, ik vind dat de mensen die besmet zijn met Hiv gewoon een zichtbaar kenmerk moeten krijgen op hun lichaam,
35
dus je weet wel, hier of zo (wijst op haar pols), een tatoeage of zo, een duidelijk kenmerk. Dan weet je precies met wie je naar bed kunt gaan en wie je moet mijden! 4.4 Stigmatisering en discriminatie: oorsprong en betekenis De eerste keer dat er officieel een verband gelegd werd tussen stigmatisering, discriminatie en Hiv/Aids was in 1988. In dat jaar werd tijdens de World Summit of Ministers of Health on Programmes for HIV Prevention een document (de ‘London Declaration’) opgesteld waarin zowel erkend als benadrukt werd dat er een direct verband bestaat tussen discriminatie, stigmatisering en Hiv/Aids. In deze verklaring werd gesteld dat ‘…discrimination against, and stigmatization of, Hivinfected people and people with Aids (…) undermine public health and must be avoided’ (Foreman et al. 2003:13). Acht jaar later werd UNAIDS opgericht. UNAIDS is het gezamenlijke programma van de Verenigde Naties voor de bestrijding van Hiv/Aids en geldt als voornaamste pleitbezorger voor globale actie tegen de epidemie. Ook UNAIDS benadrukt de rol die stigmatisering en discriminatie spelen in de verspreiding van het virus. Daarbij hanteert de organisatie de volgende definitie van discriminatie: HIV related discrimination is action that results from stigma. It occurs when a distinction is made against a person that results in their being treated unfairly and unjustly on the basis of their actual or presumed HIV status or their belonging, or being perceived to belong, to a particular group. HIV-related stigma and discrimination is widespread. [S]uch stigma results in rejection, denial, and discrediting, and consequently leads to discrimination which inevitably frequently leads to the violation of human rights (2001:1). Omdat de discriminatie die veel Hiv/Aids-patiënten ten deel valt het gevolg zou zijn van stigmatisering, zoals UNAIDS stelt, is het noodzakelijk een beter begrip te krijgen van de oorsprong en betekenis van het begrip stigmatisering. De socioloog Erving Goffman (1963) wijdt zijn boek Stigma: Notes on the Management of Spoiled Identity geheel aan het fenomeen stigmatisering, en omschrijft een stigma als ‘een attribuut dat de bezitter ervan in verregaande mate diskwalificeert’. De oorsprong van het begrip stigma ligt bij de Oude Grieken, die de term gebruikten voor de tekens die op iemands lichaam werden aangebracht om te laten zien dat de betreffende persoon om de een of andere reden niet goed aangeschreven stond. Zo iemand was ‘besmet’, hij was onrein verklaard en men diende hem – zeker in het openbaar – te mijden (1963:2). Goffman onderscheidt een drietal categorieën stigmata. De eerste categorie is die van lichamelijke gebreken, waaronder alle mogelijke fysieke
36
afwijkingen geschaard worden. Tot de tweede categorie behoren alle door de samenleving als ongewenst beschouwde karaktereigenschappen (‘blemishes of individual character’), welke kunnen uiteenlopen van homoseksuele gevoelens tot een geestelijke stoornis of radicaal politiek gedrag. De derde categorie stigmata betreft het behoren tot een bepaald(e) ras, nationaliteit en religie, door Goffman ook wel ‘collectieve stigmata’ genoemd. Aan al deze vormen van stigmatisering ligt volgens Goffman hetzelfde principe ten grondslag, namelijk dat “...an individual who might have been received easily in ordinary social intercourse possesses a trait that can obtrude itself upon attention and turn those of us whom he meets away from him. He possesses a stigma, an undesired differentness from what we had anticipated…”(1963:5). Het bezitten van een stigma heeft vaak grote consequenties voor de betreffende persoon: …[We] exercise varieties of discrimination, through which we effectively, if often unthinkingly, reduce his life chances… We construct a stigma-theory, an ideology to explain his inferiority and account for the danger he represents… We use specific terms… and we tend to impute a wide range of imperfections on the basis of the original one (ibid.). Het ‘attribuut’ dat Hiv/Aids-patiënten bezitten, dat hen onderscheidt van anderen en, in de woorden van Goffman, in het dagelijks leven ‘diskwalificeert’, is hun ziekte. Hoe verschillend mensen ook zijn, wanneer zij besmet zijn met Hiv vallen zij allen onder de categorie Hiv/Aids-patiënten en kunnen zij allen te maken krijgen met dezelfde vooroordelen, discriminatie en stigmatisering. Terwijl het duidelijk is dat mensen met Hiv/Aids gestigmatiseerd en gediscrimineerd worden, staat niet vast waarom dit gebeurt. Met andere woorden: waarom is de ziekte Hiv/Aids als stigma gaan fungeren, en waarom worden mensen met Hiv/Aids als gevolg van dit stigma gediscrimineerd? Om een antwoord te kunnen geven op deze vragen is het belangrijk te kijken naar de specifieke kenmerken van Hiv/Aids, en na te gaan op welke wijze deze kenmerken kunnen bijdragen aan de stigmatisering van Hiv/Aids-patiënten. 4.5 Mogelijke oorzaken van stigmatisering Aids is een ziekte die zich kenmerkt door zichtbare lichamelijke ziekteverschijnselen en aftakeling van het lichaam (Foreman et al. 2003:13). Deze lichamelijke afwijkingen zijn het gevolg van opportunistische ziektes die mensen krijgen als gevolg van hun verminderde weerstand. Door een infectie met Hiv/Aids verzwakt het menselijk immuunsysteem, waardoor mensen gevoeliger worden voor bepaalde ziekteverwekkers. Patiënten kampen veelal met ernstige diarree, aanhoudend gewichtsverlies, extreme vermoeidheid, candida, huidproblemen, gordelroos en schimmelinfecties – vrijwel allemaal aandoeningen die moeilijk te verbergen zijn. Daarnaast kunnen zij getroffen worden door ziektes als Kaposi Sarcoom, een bepaald type huidkanker dat zich kenmerkt door
37
donkere (duidelijk zichtbare) laesies in de huid. De lichamelijke aftakeling van Aidspatiënten kan anderen grote angst inboezemen en hen ertoe aanzetten patiënten te discrimineren en zoveel mogelijk te mijden. Hiv/Aids wordt vaak geassocieerd met de dood, wat eveneens een verklaring voor stigmatisering zou kunnen zijn. Deze associatie is het gevolg van het feit dat Hiv/Aids (vooralsnog) niet te genezen is en in veel landen onherroepelijk tot een snelle dood leidt. ‘Als je weet dat iemand op korte termijn overlijdt, waarom zou je dan nog in die ander investeren?’, is soms de gedachte (Norma in een interview). Volgens Shereen Usdin - een Zuid-Afrikaanse arts, specialist op het gebied van gezondheidsbeleid en auteur van het boek De feiten over Hiv/Aids (2004) - is deze reactie niet nieuw, maar hebben mensen in de loop der eeuwen altijd met angst en discriminatie gereageerd op ongeneeslijke ziektes. Zo moesten melaatsen in de middeleeuwen in Europa iedereen buitenshuis voor hun ziekte waarschuwen met een rinkelende bel of door ‘onrein’ te roepen, en konden zij de doodstraf krijgen wanneer zij dit weigerden te doen (2004:60). Ook de besmettelijkheid van het virus en de manier waarop Hiv/Aids verspreid wordt zou een rol kunnen spelen. Het virus wordt in de meeste gevallen overgedragen tijdens seksueel contact, een onderwerp waarop in veel landen een groot taboe rust. Een ziekte als gevolg van seks wordt dan ook vaak als iets beschamends gezien, waardoor mensen de schuld krijgen van hun eigen besmetting. Hoewel iemand in werkelijkheid al besmet kan raken van een eenmalig seksueel contact met een seropositief persoon, geloven veel mensen dat mensen met Hiv/Aids een losbandig leven geleid hebben en veelvuldig seksueel contact gehad moeten hebben om besmet te raken. Ook gaan mensen er vaak vanuit dat het virus alleen overgedragen wordt door prostituees of onbekenden, terwijl veel mensen in werkelijkheid door hun eigen partner besmet raken (UNAIDS 2002a). Shereen Usdin betoogt dat de beschuldigende vinger naar seropositieve mensen eveneens te maken heeft met het feit dat preventieprogramma’s overal ter wereld sterk de nadruk leggen op persoonlijke verantwoordelijkheid. Deze strategie is volgens haar weliswaar begrijpelijk, maar wekt onterecht de indruk dat alle mensen over voldoende controle en mogelijkheden beschikken om een infectie te voorkomen. Mensen die verkracht worden bijvoorbeeld, of vrouwen die niet kunnen onderhandelen over veilige seks, ontberen de controle en mogelijkheden om zichzelf tegen het virus te beschermen. Volgens Usdin wordt bovendien van toch al gemarginaliseerde en gestigmatiseerde bevolkingsgroepen als homoseksuelen en prostituees vaak gezegd dat zij hun ‘verdiende loon’ krijgen. ‘De epidemie is beschreven als een ‘deel van Gods plan om de wereld te bevrijden van zondaren’, zo schrijft zij, ‘en in zo’n wereld moeten de ‘onschuldigen’ tegen de ‘schuldigen’ worden beschermd’ (2004:61). Ook tijdens de klassengesprekken kwam de schuldkwestie meerdere malen aan de orde. Vaak maakten de scholieren eveneens een onderscheid tussen ‘schuldige’ en ‘onschuldige’ mensen. Al eerder werd de scholier Clyde geciteerd, die betoogde dat de besmetting van de homoseksuele jongen die hij kende diens eigen schuld was, aangezien ‘homo’s openlijk zijn en het van achteren
38
doen, en daarom Aids krijgen’. Clyde legde hiermee een direct verband tussen de manier waarop homoseksuele mannen seks (kunnen) hebben en een besmetting met Hiv/Aids. Ook Sepora, een 16jarige scholiere uit HAVO-4, vindt dat het in veel gevallen iemands eigen schuld is als hij of zij Hiv-besmet is. Toch zijn er voor haar wel uitzonderingen. ‘Als je ouders het hebben, en jij hebt het dankzij hen, dan is het niet jouw schuld’, betoogde zij. Hier waren de meeste van haar klasgenoten het mee eens. Mensen die volgens de scholieren echter zeker ‘slecht ’zijn, zijn seropositieve personen die anderen opzettelijk met het virus besmetten. Ten tijde van mijn onderzoek ging er in Paramaribo een gerucht dat er seropositieve mensen waren die anderen infecteerden door hen in een discotheek met besmette naalden te prikken. Ook waren er volgens de scholieren seropositieve mensen die bewust onveilige seksuele contacten aangingen zonder hun sekspartners op de hoogte te stellen van hun seropositieve status. Nog afgezien van de vraag of deze geruchten op waarheid berusten en in hoeverre een seropositief iemand verantwoordelijk gehouden kan worden voor een eventuele besmetting van zijn of haar sekspartner, maakt het bestaan ervan in ieder geval duidelijk dat er soms bepaalde (slechte) eigenschappen gekoppeld worden aan mensen met Hiv/Aids. Mogelijk voelen mensen zich hierdoor eerder gelegitimeerd om personen met Hiv/Aids te stigmatiseren. Een laatste factor die de stigmatisering van Aidspatiënten zou kunnen verklaren, is een groot gebrek aan kennis bij veel mensen over de manier waarop het virus zich verspreidt. Hierdoor worden mensen onnodig bang en durven zij niet in aanraking te komen met mensen met Hiv/Aids, ook al lopen zij in werkelijkheid geen enkel gevaar op deze manier besmet te raken. Ook tijdens mijn veldwerk sprak ik geregeld met mensen die niet wisten hoe het virus precies overgedragen wordt. Al eerder refereerde ik aan twee marktvrouwen die me vroegen hoe zij mensen met Hiv/Aids konden herkennen, zodat zij hen in de toekomst uit de weg konden gaan. Daarnaast ontmoette ik een taxichauffeur die Glenda, één van de Hiv-positieve vrouwen in het opvanghuis, niet wilde helpen bij het instappen omdat hij bang was door dat oppervlakkige lichamelijke contact zelf besmet te raken. Ook waren verschillende Surinamers die ik ontmoette verbaasd of zelfs geschokt wanneer ik vertelde dat ik vrijwíllig werkte in een opvanghuis voor besmette vrouwen en kinderen. 4.6 Specifieke oorzaken van stigmatisering in Paramaribo Hoewel alle hiervoor besproken factoren in Paramaribo in meer of mindere mate een rol spelen, is er één factor die vrijwel alle geïnterviewde personen als de belangrijkste oorzaak van de stigmatisering en discriminatie van Hiv/Aids-patiënten in Paramaribo beschouwden. Dit was het taboe dat volgens hen in Suriname rust op seksualiteit: de opvatting dat over seksualiteit niet gesproken dient te worden en de schaamte die gepaard gaat met een ziekte als gevolg van seksualiteit. In eerste instantie vond ik dit erg moeilijk te begrijpen. Iets wat mij tijdens mijn verblijf in Paramaribo namelijk vooral opgevallen was, was de flirterige en seksueel beladen manier waarop
39
mannen mij als vrouw benaderden. Uit voorbij rijdende auto’s klonk getoeter en gefluit, vanachter geopende ramen werd luid gesist, en veel mannen lieten geen kans onbenut om me aan te spreken. Hun opmerkingen liepen daarbij uiteen van “hééé schatje/witje/roodkapje/popje/...!”, “mag ik met je kennis maken?”, “wil je met me trouwen?”, tot “wat een mooie billen heb je voorin, Evelien!”, “kan je soms niet praten?” en ”mag ik even in je?!”. Hoewel ik in eerste instantie het idee had dat vooral ‘bakra’s’ (blanke meisjes) hiermee te maken kregen, bleek dat al gauw een illusie; ook met Surinaamse vrouwen werd hevig gesjanst. Deze vrouwen leken de opmerkingen wel te waarderen en zij maakten dan ook geregeld gevatte of seksueel getinte opmerkingen terug. De vraag rijst hoe deze twee - ogenschijnlijk tegenstrijdige - gegevens met elkaar te verenigen zijn. Hoe kan seksualiteit zich in de taboesfeer bevinden, terwijl het tegelijkertijd een veelvoorkomend gespreksonderwerp is? De oprichters van Claudia A., Tirza en Norma, zeiden hierover het volgende: Aids is in de taboesfeer omdat het met seks te maken heeft... Mensen in Paramaribo zijn zo... Zij houden zóóó van seks, maar de ernst van seks zien zij niet in. Wil niemand onder ogen zien. Mensen praten de hele dag over de dáád van seks, maar de gevólgen van... Wanneer het gaat over de ernst van seks, dan houdt iedereen zich afzijdig. Als je zegt: “We gaan over seks praten” dan is niemand geïnteresseerd. Maar wanneer je zegt: “We gaan over De Daad praten”, oooh, dan spitsen alle oren, zeg! Het is gewoon... Ik zeg je, het is omdat het met seks te maken heeft. Iedereen doet seks, maar zodra je besmet bent vindt men dat je een víeslak bent, je doet fóute dingen! Het is ‘in hun geest geplant’. (Tirza) Mannen zeggen: “Jongen, dat meisje daar, vanavond ga ik met haar uit, en ga ik met haar naar bed gaan, en dan gaan we seks hebben...”. Dan zegt die ander: “Rust goed, zorg dat je geen schande krijgt!”. En de volgende dag vragen ze: “Hoe is het geweest?”, waarop die ander zegt: “Oooh, zo goed, twee keer is het geweest, of drie keer!”, weet je? Daarover praten ze wel! Maar mannen schamen zich om over Aids te praten. (…) Glenn, een vriend van mijn man, hij is 65, belde laatst op en zei tegen mijn man: “August, ik heb een vrouw gevonden van 63 en die vrouw zegt me: “Weet je dat je met een miljonair bent begonnen? Want ik krijg mijn geld uit Nederland, heb een pensioen hier in Paramaribo en mijn man heeft ook een pensioen, dus je begint met mij! Ik heb je geld niet nodig, het enige wat ik van je nodig heb is je liefde!” En hij belt mijn man op, zegt: “Ik heb een miljonairsvrouw gevonden, het enige wat ik haar moet geven is liefde!”, en mijn man zegt: “Jongen, dan moet je goed rusten om haar die liefde te geven...”. Weet je, zo praten ze... Die man zegt: “Gisteravond was ik bij die vrouw, ik had repetitie! Ze moest kijken of ik goed in bed ben...”. Daar praten ze wel over! Maar dan vraag ik mijn man: “Heb je
40
hem gezegd om een condoom te gebruiken? Heb je hem voorlichting gegeven?” En mijn man zegt: “Nee!”. Zijn gezicht was helemaal aan de andere kant, zo achterlijk is hij. Hij schaamt zich om erover te praten. Maar toen diezelfde vriend van m’n man kwam, zei ik: “Glenn, hier heb je een condoom”. Waarop hij zei: “Ay Norma, dat heb ik toch niet nodig?”. Maar ik weet dat hij altijd met vrouwen gaat, dus ik zei: “Hier, hou het maar in je zak...”. En ik zeg tegen mijn man: “Ik heb Glenn een condoom gegeven”, waarop hij lacht, en vraagt: “Durf je dat?!”. En ik zeg: “Jawel, ik geef hem een condoom zodat hij niet dood gaat. Ik heb zijn leven beschermd.” (Norma) Zoals uit bovenstaande citaten blijkt, geloven Tirza en Norma allebei dat praten over seks op zich geen taboeaangelegenheid is, maar praten over de gevolgen (of de ‘serieuze kant’) van seks wel21. Dit komt overeen met de bevindingen van de antropologe Julia Terborg, die betoogt dat terwijl ‘verleiding mag, de echte daad met schaamte beladen is’(2002:135). Terborg deed onderzoek naar de betekenis van seksualiteit in de Surinaams-Creoolse gemeenschap en gaat in haar dissertatie Liefde en Conflict - Seksualiteit en gender in de Afro-Amerikaanse familie (2002) nader in op de uiting van seksualiteit in Paramaribo. Zij maakt hierbij een duidelijk onderscheid tussen het publieke en privé-domein. Terwijl mannen en vrouwen volgens Terborg voortdurend bezig zijn elkaar te verleiden en seksueel getinte opmerkingen in het publieke domein niet van de lucht zijn, blijken zij veel moeite te hebben met het bespreken van aan seks gerelateerde onderwerpen in het privé-domein, met hun eigen partner. Dit zou de discrepantie tussen de duidelijke nadruk op seks in het dagelijks leven enerzijds en het taboe op praten over seks anderzijds kunnen verklaren. Terborg zegt hierover: Er bestaat een schril contrast tussen de publieke seksuele cultuur en de privé seksuele cultuur. Terwijl de publieke seksuele cultuur uitdagend, erotisch, seksueel prikkelend, vrij en open is, wordt de privé-cultuur gekenmerkt door tegenstrijdige verwachtingen, schaamte, geringe kennis en vaardigheden op seksueel gebied en vele culturele sekstaboes die een open communicatie over seks verhinderen (2002:159).
21
Bij dit citaat moet opgemerkt worden dat het gedrag van Norma, wanneer zij de vriend van haar echtgenoot een condoom aanbiedt, zeer sterk afwijkt van de norm en niet representatief is voor de manier waarop andere vrouwen in Paramaribo omgaan met seksualiteit. Omdat Norma vanwege haar werk zeer betrokken is bij de Hiv/Aids-problematiek en er daardoor aan gewend is geraakt te praten over (voorheen beladen) onderwerpen als seksualiteit, durft zij vermoedelijk zo openhartig over condooms te praten en anderen zelfs condooms aan te bieden. In ons interview benadrukte zij echter dat ook zij hieraan erg heeft moeten wennen en dat het voor een vrouw eigenlijk nog steeds niet gepast is te spreken over condooms. Het lijkt er daarom op dat Norma en Tirza vanwege hun beroep gelegitimeerd zijn te praten over onderwerpen die anders, wanneer zij geen banden hadden gehad met het opvanghuis, taboe geweest waren.
41
Terborg benadrukt dat mensen wel degelijk de behoefte hebben om over intieme seksuele onderwerpen te praten, maar dat zij daar desondanks niet aan toegeven vanwege de cultureel veronderstelde opvattingen over mannelijke en vrouwelijke seksualiteit. Mannen moeten hun macho-imago hoog zien te houden, terwijl vrouwen geacht worden kuis te zijn en zich dienstbaar en afwachtend op te stellen ten opzichte van de man. Ook vrouwen die zich in het openbare leven uitdagend kleden en gedragen, laten zich volgens Terborg in de slaapkamer veelal leiden door het ideaalbeeld dat heerst ten aanzien van vrouwelijke seksualiteit: het beeld van een fatsoenlijke, seksueel onervaren en monogame vrouw (2002:157). Tussen mannen en vrouwen onderling is seks volgens Terborg eveneens geen serieus onderwerp van gesprek, aangezien beide groepen ook hier rekening houden met de maatschappelijke normen en heersende opvattingen over gender en seksualiteit. Het gevolg is dat mannen bijvoorbeeld wel praten over hoeveel vrouwen zij gehad hebben of hoe geweldig die vrouwen hen vonden in bed, maar niet over teleurstellingen of problemen op seksueel gebied. Dit komt overeen met wat Norma eerder vertelde over haar man August, die zijn vriend Glenn wel uithoorde over zijn prestaties in bed, maar hem niets wilde zeggen over condooms. Op dezelfde manier spreken vrouwen volgens Terborg nauwelijks met elkaar over seksualiteit22. Op de dominante man- en vrouwbeelden in Paramaribo zal in het volgende hoofdstuk over genderverhoudingen nader ingegaan worden. 4.7 Conclusie In dit hoofdstuk is gesproken over de stigmatisering en discriminatie die veel mensen in Paramaribo ten deel valt wanneer bekend wordt dat zij besmet zijn met Hiv/Aids. De schaamte die gepaard gaat met een aan seks gerelateerde ziekte als Hiv/Aids blijkt voor sommige mensen zo groot, dat zij hun zieke familielid of vriend(in) mishandelen, negeren of zelfs geheel verstoten uit de gemeenschap. Stigmatisering heeft negatieve consequenties voor de verspreiding van het virus. In het artikel uit de London Declaration (1988) dat in het begin van dit hoofdstuk werd aangehaald, werd betoogd dat discriminatie en stigmatisering van seropositieve mensen de publieke gezondheid ondermijnen. Ook in Paramaribo is dit het geval. Zo heeft stigmatisering grote psychologische gevolgen voor de manier waarop mensen met Hiv/Aids tegen zichzelf aankijken, wat kan leiden tot depressies, een gebrek aan eigenwaarde en een gevoel van uitzichtloosheid (UNAIDS 2005a). Ook
22
Hierover zijn de meningen overigens verdeeld. Tijdens de workshop Van Tupperware tot Porno. Over de toekomst van HIV/SOA-voorlichting aan vrouwen en mannen van Surinaamse en Antilliaanse afkomst op het Nationaal Congres SOA*Hiv*Aids 2005 te Amsterdam gaven verschillende Surinaamse vrouwen aan dat het voor hen zeer normaal is om met vriendinnen te spreken over seks. De sociologe Eva Abraham deed onderzoek op Curaçao en kwam tot de bevinding dat vrouwen op dit eiland eveneens openlijk over seksualiteit praten wanneer zij onder elkaar zijn, terwijl zij, evenals in Suriname, in aanwezigheid van hun partner over het onderwerp zwijgen. Zij verwachtte dat in Suriname van een soortgelijke situatie sprake zou zijn (mondelinge noot).
42
kunnen mensen uit zelfbescherming ontkennen dat zij besmet zijn. Wanneer mensen het leven niet meer zien zitten of niet geloven dat zij werkelijk besmet zijn, is de kans groter dat zij minder de behoefte voelen zichzelf en hun partner(s) te beschermen tijdens seksueel contact. Over deze ontkenning zegt Ethel Pengel, voorzitter van de Stichting Mamio Namen Project en zelf besmet met het virus: Stigma en taboe spelen een rol, natuurlijk! Want als je het niet geaccepteerd hebt, je er niet over durft te praten en je niet met je eigen status kunt ‘dealen’, dan is dat een stukje ontkenning. Dus je gaat vrijer met iemand om en ontkent het, waardoor je jezelf niet beschermt, maar ook de ander niet. Dus je doet het onbeschermd, zonder condoom, en verspreidt het virus op die manier. Dat is een stukje ontkenning. Zo van ‘Ik heb het niet, het zal niet waar zijn, ik zie er toch zo goed uit?’ Maar daarmee breng je jezelf en anderen in gevaar. Stigmatisering is niet alleen een gevolg van kennisgebrek, maar werkt een gebrek aan kennis ook in de hand. Schaamte en stigmatisering moedigen het stilzwijgen rond Hiv/Aids aan, waardoor fabeltjes kunnen blijven bestaan. Stigmatisering duwt de epidemie in de taboesfeer en weerhoudt mensen ervan hun naasten te vertellen wat er aan de hand is. Zo geven ouders hun kinderen vanwege het taboe op seksualiteit slechts sporadisch seksuele voorlichting en voelen mensen zich beschaamd om met hun partner te spreken over ‘serieuze’, aan seksualiteit gerelateerde zaken als voorbehoedsmiddelen of Hiv/Aids. Dit kan ertoe leiden dat mensen eerder - bewust of onbewust overgaan tot onbeschermd seksueel contact. Zo was geen van de door mij geïnterviewde vrouwen van het bestaan van Hiv/Aids op de hoogte voordat zij zelf met het virus besmet raakten, en wisten veel scholieren op de middelbare school waar ik voorlichting gaf niet van de hoed en de rand. Een meerderheid van de scholieren gaf dan ook aan gewoonlijk geen beschermingsmaatregelen te treffen tijdens seksueel contact, wat het risico van Hiv/Aids uiteraard vergroot. Naast stigmatisering en kennisgebrek blijkt ook de wijze waarop mannen en vrouwen in een samenleving met elkaar omgaan van invloed te zijn op het al dan niet praktiseren van veilige seks en de verspreiding van Hiv/Aids. In het volgende hoofdstuk zal op dit onderwerp nader ingegaan worden.
43
Hoofdstuk 5 Genderverhoudingen “Op één wiel kun je niet fietsen!” 5.1 Inleiding Uit veel onderzoeken blijkt dat genderverhoudingen van grote invloed zijn op de wijze waarop, en de snelheid waarmee Hiv/Aids zich verspreidt (o.m. Bassett & Mhloyi 1991; Schoepf et al. 1988; 2004)23. Daarbij wordt steeds duidelijker dat vrouwen een groeiende risicogroep vormen. Terwijl in de beginjaren van de epidemie vooral mannen het slachtoffer van Hiv/Aids werden, raken sinds 2004 wereldwijd meer vrouwen dan mannen geïnfecteerd. Het verspreidingspatroon in Paramaribo vormt op deze trend geen uitzondering: van de nieuwe infecties in de leeftijdsgroep 15-19 jaar was in 2002 64% vrouw, terwijl dit in de leeftijdsgroep 20-24 jaar zelfs 74% was. Tijdens mijn onderzoek kwam het thema genderverhoudingen vaak aan de orde. Al de eerste week van mijn onderzoek benadrukte Cherry, een Canadeze Aids-deskundige die ik ontmoette tijdens een vergadering van het Surinaams Hiv Aids Netwerk (SHAN), dat het onmogelijk was Hiv/Aids te bestuderen zonder aandacht te besteden aan de genderverhouding in Suriname. Zij beschouwde de - volgens haar zeer scheve - verhouding tussen mannen en vrouwen als één van de belangrijkste oorzaken van de snelle verspreiding van Hiv/Aids in de Surinaamse samenleving. Cherry was niet de enige die de invloed van gender benadrukte: verschillende informanten noemden de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen als belangrijke oorzaak van de verspreiding van Hiv/Aids in Suriname. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat de achtergrond is van genderverhoudingen in Paramaribo, op welke manier zij in het dagelijks leven tot uiting komen en wat hiervan de gevolgen zijn voor de verspreiding van Hiv/Aids. 5.2 Historische Achtergrond Om een beter begrip te krijgen van de genderverhoudingen in de huidige Surinaamse samenleving is het volgens antropologe Gloria Wekker van belang te kijken naar de geschiedenis van Suriname. In haar artikel “Of Mimic Men and Unruly Women” (2001) gaat zij terug naar het begin van de 23
Gender is in dit geval een ‘ordenend principe dat de positie van mensen op uiteenlopende maatschappelijke gebieden bepaalt, dus ook op het gebied van seksualiteit. Het gendersysteem fungeert als een referentiekader, waaraan mannen en vrouwen bewust of onbewust betekenissen ontlenen bij het interpreteren en vormgeven van hun seksuele relaties en seksuele praktijken. Het gaat om een abstract systeem van ongeschreven regels die aangeven hoe mannen en vrouwen zich moeten gedragen, welke de geboden en verboden zijn, wat de beperkingen en mogelijkheden zijn’ (Terborg 2002:10).
44
twintigste eeuw, toen Suriname nog bestuurd werd door een kleine groep blanke Nederlanders en de verschillende bevolkingsgroepen nog grotendeels gescheiden van elkaar leefden. Volgens Wekker is er in Suriname in de loop der jaren een aantal verschillende samenlevingsvormen ontstaan. Zij onderscheidt daarbij het ‘extended’ familiesysteem (meestal Hindostaanse, patriarchale families waarin een dominante rol is weggelegd voor mannen), de matrifocale familie (waarin de rol van de moeder centraal staat) en de nucleaire familie (bestaande uit een vader, moeder en hun kinderen). Binnen de nucleaire familie wordt de man beschouwd als ‘natuurlijk’ hoofd van de familie. Hij wordt geacht buitenshuis te werken en de kost te verdienen, terwijl de vrouw thuis dient te blijven om voor het huishouden en de kinderen te zorgen. Vooral de blanke ‘upper class’ van Suriname kende aan het begin van de twintigste eeuw een familieleven dat in grote mate overeen kwam met de Nederlandse, nucleaire familie. Toch was er één groot verschil. Mannen die het zich konden veroorloven, stichtten naast hun nucleaire familie veelal een tweede familie. Hierbij was de man getrouwd met een blanke vrouw (met dezelfde status als hijzelf) met wie hij kinderen kreeg, maar had hij bovendien een (meestal Creoolse) buitenvrouw van inferieure status, die vaak eveneens kinderen van hem kreeg. Dit systeem, waarbij mannen trouwen met ‘gelijken’ en tegelijkertijd relaties onderhouden met ‘ongelijken’ of ‘inferieuren’, wordt door de antropoloog R.T. Smith aangeduid als een ‘dual marriage system’ (1996:59-80). Hoewel iemands huidskleur in dit systeem een belangrijke rol speelde, voegt Wekker daaraan toe dat iemands huidskleur alléén niet genoeg was; ook iemands geslacht was van doorslaggevend belang. Terwijl blanke mannen relaties aan konden gaan met wie zij maar wilden, werden blanke vrouwen geacht zich te beperken tot één blanke man en was het ondenkbaar dat zij een relatie met een ‘gekleurde’ man zouden aangaan. Blanke vrouwen belichaamden de Surinaamse versie van ‘the cult of true womanhood’ en werden verantwoordelijk gesteld voor het voortbestaan van de natie. In dit kader was het van belang dat zij blank nageslacht produceerden (2001:182). Deze structurele sekseongelijkheid op seksueel gebied beperkte zich echter niet alleen tot de blanke bevolkingsgroep, maar verspreidde zich ook onder Creolen. Na enige tijd werd het voor Creoolse mannen eveneens normaal om er een tweede vrouw op na te houden. In de loop van de eeuw hebben steeds meer mannen uit verschillende klassen en van verschillende etniciteiten deze denk- en handelwijze overgenomen. Deze ideologie droeg volgens Wekker bij aan een patroon van ongelijke toegang tot seksuele activiteiten en verklaart volgens haar de huidige verhoudingen tussen Surinaamse mannen en vrouwen. 5.3 Machismo Een andere verklaring voor de genderverhouding in Paramaribo is te vinden in het machismo. In veel Zuid- en Midden-Amerikaanse landen speelt machismo een grote rol in de samenleving. Machismo verwijst naar de cultus van de macho, een begrip dat letterlijk ‘mannetje’ of ‘dier van het
45
mannelijk geslacht’ betekent. Deze cultus is gebaseerd op een voorstelling van mannelijke superioriteit en is gecentreerd rondom viriliteit (Stevens 1973:90). Een macho is een actieve en vruchtbare man die zichzelf voortdurend dient te bewijzen ten opzichte van andere mannen, vrouwen, en - niet in de laatste plaats - zichzelf. Machismo herbergt verschillende eigenschappen in zich, waaronder het hebben van veel seksuele contacten met verschillende vrouwen, frequent alcohol- en ander drugsgebruik, het weigeren van condooms, het vertonen van gewelddadig of risicovol gedrag en het weigeren bekend te maken besmet te zijn met Hiv/Aids, indien daarvan sprake is (Kleymeyer 2004). Het begrip machismo is dualistisch van aard. ‘Mannen’ en ‘mannelijkheid’ staan lijnrecht tegenover ‘vrouwen’ en ‘vrouwelijkheid’. Hierbij is alles erop gericht het mannelijke tegen het vrouwelijke af te zetten en duidelijke machtsrelaties te creëren of in stand te houden. De antropologe Gerdien Steenbeek (1995), die onderzoek deed naar man-vrouwverhoudingen in Mexico, zegt hierover: Machismo [vormt] een belangrijk deel van het web van betekenissen waaraan individuen in hun sociale interacties refereren. De normen en waarden die zij hieraan geven [zijn] de constituerende elementen van een moreel ‘systeem’ (1995:47). Binnen het machismo gelden vrouwen als inferieure wezens. Zij worden voorgesteld als kwetsbaar, passief en ondergeschikt aan mannen, en het is hun taak om mannen voortdurend te dienen en gehoorzamen. De belangrijkste functie van vrouwen is gelegen in hun intermediaire rol; door vrouwen kunnen mannen hun mannelijkheid bewijzen (1995:44). Een ander belangrijk aspect van de rol waarnaar vrouwen zich binnen het machismo volledig dienen te schikken, is kuisheid. Terwijl mannen ‘stoer’ horen te zijn en zoveel mogelijk vrouwen moeten proberen te versieren, is het de taak van de vrouw zich afwachtend en kuis op te stellen. Het is voor hen niet gepast om over seksualiteit of voorbehoedsmiddelen te praten, laat staan daar om te vragen. Vrouwen dienen te wachten tot de man aanstalten maakt, en dan nog dienen zij zichzelf als seksueel object te blijven ontkennen (Marcos 1977:138). Volgens de ongeschreven regels van het machismo geniet een ‘goede’ vrouw dan ook niet van seks; zij accepteert seksuele relaties slechts om haar man te gehoorzamen of om kinderen te krijgen. Zodra seksuele activiteiten van vrouwen gepaard gaan met lust en genot worden zij geassocieerd met zonde en onvrouwelijkheid. Binnen het machismo moeten vrouwen seks verduren, maar mogen zij niet genieten; ze moeten zondigen, maar niet zondig zijn (Melhuus 1988; Jimenez 1989).
46
5.4 Dominant manbeeld Tijdens mijn veldwerk kwam het thema genderverhoudingen regelmatig aan de orde. Een groot aantal mensen was van mening dat de wens van de vrouw in Paramaribo op seksueel gebied volledig ondergeschikt is aan die van de man: vrouwen behoren hun man te gehoorzamen. Zoals in hoofdstuk drie reeds besproken is, bestaat er in Paramaribo een schril contrast tussen de publieke seksuele cultuur en de privé seksuele cultuur. Terwijl alles in de publieke cultuur gericht lijkt te zijn op erotiek en zowel mannen als vrouwen zich seksueel ‘ervaren’ voordoen, blijken beide groepen zich in de slaapkamer te laten leiden door de culturele norm ten aanzien van het ‘juiste’ of sociaalwenselijke seksuele gedrag. Voor mannen betekent dit dat zij zich niet kwetsbaar opstellen of praten over gevoelens of problemen die zij ervaren op seksueel gebied, terwijl voor vrouwen geldt dat zij zich gedragen als fatsoenlijke, passieve, monogame vrouwen met weinig seksuele ervaring. ‘Een man met veel vrouwen is stoer, een vrouw met veel mannen een hoer’, zo hoorde ik verschillende keren tijdens interviews. Dit geeft de kern van de heersende moraal ten aanzien van mannelijke en vrouwelijke seksualiteit in Paramaribo krachtig weer. Van jongs af aan worden jongens in Paramaribo gestimuleerd om te experimenteren met seks. Zo hebben jongens vaak al op jonge leeftijd vriendinnetjes en staat het hen vrij om ouderen vragen te stellen over hun lichaam of seksualiteit. Ook maken ouders soms grapjes waarin zij verwijzen naar de seksuele rol die de jongens later zullen vervullen. Zo hoorde de antropologe Julia Terborg tijdens haar onderzoek een moeder over het geslachtsdeel van haar zoon zeggen: “Kijk, hoe hij ‘spiert’!”24 en: “Deze wordt echt een vrouwenversierder!” (2002:136). Ook geeft zij een citaat weer van een moeder van twee jongens (één van 7 jaar, de ander van 11 jaar oud), waaruit blijkt dat jongens op jonge leeftijd al over seksualiteit (kunnen) praten: Wel, die ene zoon van me, van elf, hij heeft een operatie gedaan aan zijn penis. Toen zei hij laatst: “Mama, yu sabi taki mi no e spier boy?” (Mama, weet je dat ik geen erectie krijg?). Ik zeg: Ja, ik weet het. Zei hij: “Hmmmmm, dan mi no man du noti, te mi kon bigi!” (Hmmmm, dan kan ik niets doen als ik groot ben!). Toen zei ik: “Man, yu o man du wan sani man” (Man, je gaat wel wat kunnen doen), ik ga je naar de dokter brengen. Dus ik praat gewoon met ze. Die jongen van 7 jaar, ’s morgens stond hij op, zei hij tegen zijn broer: S., yu e si a man dja, toch. Nanga dati mi o wroko den (lacht) (S., zie je die ‘man’ [penis] hier, ik ga er echt mee ‘werken’ [neuken]). Ik keek naar hem en lachte. Mijn man zei tegen me: “Yu no yere san a boy fu yu taki (Hoor je niet wat die jongen van je zegt)?”. Ik zeg: “Ay, mi yere en” (Ja, ik heb hem gehoord). Toen ben ik naar hem
24
Kijk, hoe hij stijf wordt!
47
gegaan, en ik zeg: “G., wat heb je gezegd?” Zegt hij: “Mo wroko den, mi meki S. luku en!” (Ik ga ze bewerken [neuken], ik heb het aan S. laten zien!) (lacht) (2002:136). In het dominante seksuele manbeeld in Paramaribo zijn mannen van nature polygaam en zijn buitenrelaties normaal (Lamur et al. 1994). Toen ik een getrouwde taxichauffeur vroeg waarom hij (en andere Surinaamse mannen) vreemdging(en), antwoordde hij: Ay, er zijn hier in Suriname gewoon teveel mooie vrouwen! Ik zeg je, dat is het probleem. Teveel mooie vrouwen. Ja! En mannen moeten veroveren… Wij zijn net dieren! Het zit in onze aard… Een andere taxichauffeur (Melvin) beaamde dit, en vertelde dat hij achterin zijn auto altijd een grote tas met condooms had liggen, ondanks het feit dat hij een vaste relatie had (met, zo bleek later, een stagiaire uit Claudia A. die niets van zijn escapades afwist). Ook hij vond dat het mannen eigen is om veel seks te hebben met verschillende vrouwen en wilde daarom altijd voorbereid zijn mocht de gelegenheid zich voordoen. Ook van andere mannen kreeg ik de indruk dat zij de theorie dat mannen veel vrouwen horen te veroveren regelmatig in praktijk brachten. Meerdere mannen en jongens die ik sprak hadden ooit een relatie gehad met meerdere vrouwen of meisjes tegelijk (zonder dat deze van elkaars bestaan op de hoogte waren)25. Surinaamse mannen behoren volgens de heersende seksuele moraal echter niet alleen seksueel actief en potent te zijn, maar moeten ook de seksualiteit van hun vrouw controleren. In de ogen van veel mannen wordt de mannelijke reputatie het meest geschaad door seksuele ontrouw van de partner. Uit verschillende studies is gebleken dat ontrouw voor veel mannen een belangrijk argument zou zijn om de relatie te verbreken (Clarke 1957; Buschkens 1973). Mogelijk hangt dit samen met de heersende gedachte dat het de taak van mannen is om een vrouw te onderhouden. Wanneer zij aan deze verplichting voldoen, vinden zij dat de vrouw trouw hoort te zijn. Het niet in staat zijn vrouwen te onderhouden kan voor sommige mannen zelfs een reden zijn om geen relatie aan te willen gaan. 5.5 Dominant vrouwbeeld Het dominante vrouwbeeld in Suriname is in de loop der geschiedenis aan veel verandering onderhevig geweest. De koloniale (blanke) overheersers geloofden dat de seksualiteit van zwarte mensen ‘niet te controleren’ was. Surinaamse (en meer specifiek: Creoolse) vrouwen werden beschouwd als ‘onverzadigbaar’, ‘hyperseksueel’ en ‘altijd toegankelijk’. Nog meer dan mannen 25
Althans, dat is wat zij beweerden. Het is uiteraard onmogelijk om te controleren of zij de waarheid spraken, of dat zij slechts wilden voldoen aan het ideaalbeeld van mannen en daarom ‘stoere verhalen’ vertelden.
48
werden zwarte vrouwen gezien als de belichaming van het kwaad en de zonde (Terborg 2002:44). Gedreven door religieuze en economische motieven besloten de koloniale machthebbers zich aan het einde van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw actief met het seksuele leven van hun slaven te gaan bemoeien. Zij stelden zich ten doel het ‘losbandig en zedenloze’ leven in de kolonie te beteugelen. Als gevolg hiervan is er in de loop der jaren een tweede vrouwbeeld ontstaan, dat direct gekoppeld is aan respectabiliteit. Volgens dit vrouwbeeld behoort een vrouw afwachtend, kuis en seksueel ongeïnteresseerd te zijn. Indien een vrouw de heersende normen ten aanzien van seksualiteit in acht neemt en zich ‘netjes’ gedraagt, kan zij rekenen op respect van zowel mannen als andere vrouwen. Wanneer zij dit niet doet, verliest zij haar aanzien en kan zij er zeker van zijn dat er over haar geroddeld zal worden. Dit zal haar sociale aanzien onherroepelijk schaden. Met dit vrouwbeeld kwam ik tijdens mijn onderzoek veelvuldig in aanraking. In deze scriptie zal daarom van dit tweede dominante vrouwbeeld worden uitgegaan. Norma, de medeoprichter van Claudia A., gaat tijdens ons interview in op de wijze waarop vrouwen met seksualiteit horen om te gaan. Zij benadrukt daarbij de kuisheid die vrouwen in acht horen te nemen. Norma zegt hierover: In Suriname bepaalt de man hoe en wanneer er [aan] seks gedaan wordt. Vrouwen hebben geen rechten, seks is [voor hen] een schande. Een nette vrouw vraagt geen seks, ze wacht tot haar man het wil. Een vrouw dient haar man te gehoorzamen. Hoewel Norma zelf naar Surinaamse maatstaven als zeer geëmancipeerd beschouwd kan worden, heeft ook zij dagelijks te maken met deze heersende moraal. Zo vertelt ze: Ik mag mijn man geen kus op het balkon geven hoor, als andere mensen het kunnen zien. Soms doe ik het toch, om te plagen, maar dan zegt hij: “Nee, nee! Ga weg! Mensen gaan ons zien...”. Volgens Terborg is van alle ‘regels’ waaraan vrouwen zich op seksueel gebied dienen te conformeren, het naleven van monogamie de belangrijkste. Niet alleen mannen, maar ook de meeste vrouwen vinden dat ‘uitlopen’ niet netjes is. Oudere vrouwen gebruiken de term Piki man om het promiscue gedrag van vrouwen mee aan te duiden, wat letterlijk het ‘oprapen van mannen’ betekent (Terborg 2002:114). Deze term heeft een negatieve betekenis en sluit aan bij de heersende moraal dat het voor vrouwen ongepast is om met meerdere mannen een seksuele relatie aan te gaan. Mocht een vrouw er echter toch voor kiezen overspel te plegen, dan is het belangrijk dat zij dit niet ‘aan de grote klok hangt’. Op deze manier voorkomt zij dat mensen ‘dingen gaan denken’ (Norma) of haar afwijzen wegens haar promiscue gedrag.
49
In de lagere sociale klasse is het aangaan van kortdurende seksuele relaties voor vrouwen overigens minder ‘beladen’, aangezien dit van oudsher een min of meer getolereerde strategie voor vrouwen vormt om economisch te overleven. Vaak profite(e)r(d)en anderen binnen het sociale netwerk van de vrouw indirect van een dergelijke relatie, wat de sociale acceptatie ervan zou kunnen verklaren (2002:117). Op relaties met een achterliggend economisch motief zal in het volgende hoofdstuk uitgebreider ingegaan worden. 5.6 De buitenvrouw Het overspel van mannen komt in Suriname het sterkst tot uiting in het fenomeen buitenvrouw. De Van Dale omschrijft een buitenvrouw als “naast wettige echtgenote of vaste concubine een partner die elders woont” (1999:556). Deze relatievorm is volgens Terborg het gevolg van een ‘ideologische en sociale structuur die al in de koloniale periode dominant was. Het statusverhogende huwelijk was [in die tijd] voorbehouden aan blanken, terwijl het concubinaat als tweederangsrelatie werd ingesteld voor statusongelijken’ (2002:243). De maatschappelijke houding ten opzichte van het buitenvrouwschap is echter dubbelzinnig. Enerzijds is deze relatievorm in de samenleving sterk aanwezig en wordt zij geaccepteerd en getolereerd, anderzijds lijkt er in de openbare sfeer een taboe op het onderwerp te rusten en wordt er nauwelijks over gesproken. Over het algemeen kan gesteld worden dat mensen geloven dat mannen van nature polygaam zijn en er een buitenvrouw (of zelfs hele ‘buitenfamilies’) op na kunnen houden. Tegelijkertijd gaan veel vrouwen er vanuit dat hun eigen partner wél trouw is. Bovendien vinden ze het ongepast om over ‘buitenrelaties’ te praten. De wijze waarop (‘eerste’) vrouwen reageren op het nieuws dat hun man ontrouw is, is uiteenlopend en vooral afhankelijk van de verwachtingen die de vrouwen koesteren jegens hun partner. Zo sprak ik tijdens mijn onderzoek vrouwen die vonden dat de belangrijkste taak van mannen was om hen te verzorgen door hen geld of materiële zaken te verschaffen. Zij waren van mening dat een man kan doen wat hij wil (tot op zekere hoogte, uiteraard) zolang hij deze taken vervult. Daarentegen sprak ik ook een vrouw die zich ernstig gekwetst en afgewezen voelde toen zij ontdekte dat haar man vreemdging26.
26
Tussen de invullingen die mannen en vrouwen van het begrip ‘trouw’ geven blijken eveneens verschillen te bestaan. Terwijl trouw-zijn bij mannen veelal neerkomt op het nakomen van mannelijke plichten op seksueel en financieel gebied, beschouwen vrouwen het als je houden aan een seksuele partner, monogamie (Terborg 2002:120).
50
5.7 De gevolgen van Hiv/Aids 5.7.1 Voor vrouwen Met de komst van Hiv/Aids in de Surinaamse samenleving zijn de morele opvattingen ten aanzien van seksualiteit duidelijk versterkt. Omdat veel mensen vinden dat Surinaamse vrouwen zich niet bezig horen te houden met seks, krijgen zij de volle laag wanneer zij besmet blijken te zijn met Hiv/Aids - een ziekte die nauw met seks verbonden is. Zo kregen alle seropositieve vrouwen die ik gesproken heb van hun familie de schuld van hun besmetting met het virus, ook al waren zij zelf monogaam geweest en was het in werkelijkheid hun partner die het virus in de relatie gebracht had. Ethel, voorzitter van de Stichting Mamio Namen Project, en Danny, Ethel’s (homoseksuele) collega, gingen tijdens het interview in op het dilemma waarmee vrouwen te maken kunnen krijgen wanneer zij zich willen beschermen tegen Hiv/Aids. De moeilijke keuze waarvoor zij zich gesteld zien staan is: begin ik over condooms met als risico dat ik de regels overtreed en daarvoor ‘gestraft’ word, of houd ik me aan de seksuele norm, waarmee ik het risico loop besmet te worden met Hiv/Aids of een andere SOA? Ethel: Je hebt veel mannen die anti-condoom zijn. Als ik in mijn vriendenkring kijk, dan gebruikt geen van hen een condoom. Zijn ze niet bang om ook Hiv te krijgen? Nee, ze zijn niet bang. Alleen die vrouwen maken zich vaak angstig, omdat die vrouwen van zichzelf weten dat ze niet vreemdgaan, maar niet weten wat hun man op straat doet. En kunnen ze dan niet zeggen: ‘Ik wil dat je een condoom gebruikt’? Nee, dat kunnen ze echt niet zeggen hoor, want die man gaat dan denken van ‘Oh, jij doet het zeker stiekem! Buiten de deur! Motjo!27’. En dan wil hij haar niet meer. Dus die man heeft het eigenlijk voor het zeggen. Gaan mannen vaak vreemd? Jaaaa! De meeste mannen gaan vreemd hoor, al hebben ze geen vaste buitenvrouw, ze betalen soms voor de liefde, toch? Danny: Mannen hier zijn meer polygaam dan monogaam. Echt! En vrouwen hebben meer... hebben meer ‘verantwoordelijkheid[sgevoel]’. Zij hebben niet zo die behoefte om hun broekje te laten zakken voor een one night stand met een man. Die mannen zijn meer... zijn meer de hanen, toch? Ze moeten alle hennen hebben! (lacht) Ook Norma benadrukt het taboe dat voor vrouwen ligt op het spreken over aan seks-gerelateerde zaken. Zo zegt zij over het gebruik van condooms: Het past niet voor een vrouw om een condoom te vragen... Nee, het past niet. Ik moest [er zelf] ook [aan] wennen dat ik... dat ik zou moeten zeggen tegen mijn kinderen: 27
Hoer, sloerie
51
“Kijk, hier is een condoom”. (…) Ik heb in mijn handtas ook condooms en ik heb ze thuis op mijn kaptafel gezet, maar mijn man vraagt: “Waarom heb je die dingen meegenomen?!” Hij wil niet dat zijn vrienden het zien. (...) Ja, hij schaamt zich [dan] voor mij. Vanwege het stigma dat kleeft aan vrouwelijke seksualiteit is ook de manier waarop men reageert op een seropositieve vrouw geheel anders dan op een seropositieve man. Dit komt duidelijk naar voren in het volgende citaat. Aan het woord is opnieuw Ethel. Is er een verschil in de manier waarop men omgaat met vrouwen en mannen wanneer zij besmet zijn? Ja. Meestal denkt men dat je als vrouw een ‘motjo’ bent, dat je verschillende mannen hebt versleten en dat je het daardoor hebt gekregen, weet je wel? Ze hebben gelijk het idee dat als je Hiv-besmet bent bevonden dat je een prostituee geweest bent, of dat je meerdere partners had. Maar de meeste vrouwen die hier komen, hadden slechts één partner, toch? Hun partners zijn ook besmet. Dus het is niet zo dat iedereen die besmet is meerdere partners gehad heeft of niet monogaam was, maar mensen denken wel gelijk dat je [als vrouw] veel mannen hebt versleten. Het is een vooroordeel. Bij die man zeggen ze niets. Ja, ze zeggen dat je een macho was, dat je veel vrouwen hebt gehad. Maar dat is dan juist positief. Volgens Ethel, Danny, Norma en Tirza worden seropositieve vrouwen in Paramaribo op veel grotere schaal gestigmatiseerd en gediscrimineerd dan mannen. Zoals eerder naar voren kwam in hoofdstuk twee lopen vrouwen als gevolg van de schaamte die families voelen voor hun ‘zondige’ dochter, moeder, echtgenote, nicht of zuster, daarbij een groot risico verstoten te worden wanneer zij ervoor uitkomen besmet te zijn met Hiv/Aids. Dit terwijl mannen vrijwel altijd gewoon bij hun familie kunnen blijven wonen. Ook deze kwestie kwam tijdens interviews regelmatig aan de orde. Zo vertelde Tirza: Er zijn vrouwen die met mannen blijven, alleen omdat ze door hun familie verstoten zijn. Ze krijgen kinderen met die mannen, steeds maar weer een kind, totdat ze doodvallen... Want die man, die laat die vrouw niet gewoon blijven28, nee, die man, die moet aan zijn gerieven komen! (...) Kijk, al weet een moeder dat de schoonzoon haar dochter heeft besmet, toch neemt ze het die dochter op de een of andere manier kwalijk... Alsof die dochter het kon weten! Voor vrouwen is het heel moeilijk, hoor. Mannen kunnen hun dingen gewoon doen, zonder dat men hen nawijst. Omdat mannen 28
Die man laat zijn vrouw niet met rust.
52
de kostwinners zijn. Vrouwen zijn afhankelijk maar mannen niet. Mannen hebben status, waardoor het minder erg is als zij besmet zijn. Vrouwen worden eerder ziek ook, en mannen zien er ogenschijnlijk gezond uit. Vaak heeft die man zijn vrouw besmet, maar als die vrouw eerder ziek wordt en doodgaat, dan heb je die misconcepties. Voor die vrouw is het echt erg, want die vrouw is een gratis bediende van de hele familie, en als die vrouw wegvalt, zoekt die hele familie haar, waardoor de hele familie en de man haar waardeloos vinden en haar afstoten. Zodat die man een andere vrouw neemt, maar die vrouw besmet hij dan ook weer. (...) Ja, veel vrouwen worden ook gedwongen om te zwerven, hoor. Er zijn bij mij nu dames die door hun familie zijn verstoten, maar er zijn ook vrouwen die op straat in ijskasten slapen, soms met hun kinderen erbij. Zij zijn gedwongen te gaan zwerven. Tirza noemt hier verschillende factoren die volgens haar een rol spelen bij de discriminatie van vrouwen: de financieel afhankelijke positie van vrouwen, de status van mannen, misverstanden waardoor mensen gaan geloven dat degene die het eerst overlijdt als eerste besmet geweest moet zijn en het feit dat een vrouw haar huishoudelijke taken niet meer kan vervullen wanneer ze erg ziek is, waardoor ‘waardeloos’ wordt voor de familie. Ook andere geïnterviewden besteedden aandacht aan deze kwestie. Hieronder volgt een aantal citaten waaruit het verschil in benadering van respectievelijk seropositieve mannen en vrouwen duidelijk naar voren komt. Het eerste citaat is van Norma en gaat over één van haar cliënten als maatschappelijk werkster. Ik heb nu een meneer op Meerzorg29. Hij zat in de gevangenis omdat hij iemand vermoord heeft, en nu is hij Hiv-positief. Ik denk dat hij het in de gevangenis heeft opgelopen. Hij heeft zijn vrouw besmet, maar die vrouw wordt veroordeeld, [terwijl] hij, als iemand even zijn mond openmaakt, dan zegt hij: “Ik brand ze allemaal! Je familie, je vrienden, ik maak het vuur aan bij je familie en laat ze roosteren als een kip!”. Ze zijn allemaal bang voor hem, want die man gaat tekeer als een Turk (…). Ik probeer hem te begrijpen, het is een reactie van overleven, door sterk te doen, zodat niemand je uit huis kan zetten. Maar als het een vrouw was, dan was ze op straat gezet. Want een vrouw is kwetsbaar, ze is zwak, weet je. Ze hebben zijn eigen vrouw met stokken en al eruit gezet, en niemand zal meer naar haar kijken. Ze schamen zich allemaal [voor haar].
29
Meerzorg is een dorp nabij Paramaribo, aan de overkant van de Surinamerivier.
53
Het tweede citaat is van Tirza, die de ongelijke machtsverhouding tussen mannen en vrouwen benadrukt: Vrouwen worden hier in Suriname op straat gegooid en er zijn geen wetten die ze beschermen. Met kinderen en al worden vrouwen op straat gegooid. Kathleens moeder lag ziek in huis, en haar man zei: “Ik ga naar mijn werk, maar als ik terugkom, moet je uit mijn huis zijn!” In Suriname zeggen we: “Tem kona osa im grati!”30. Het laatste citaat vormt een fragment uit een gesprek met HAVO 4-leerlingen: Wat vinden jullie: is het zo dat als de man zin heeft, de vrouw maar zin moet maken? Fardien: Ja! (gelach) Yve: Veel vrouwen denken dat, en in het bijzonder jonge meisjes. Fardien, leg ‘ns uit? Fardien: Ehh, het was maar een grapje... Yve: Nou, ik geloof wel dat dat veel voorkomt hoor, vooral in Hindostaanse families. Alles wat de man zegt... Bij die bevolkingsgroep valt het vooral op dat vrouwen onderdanig zijn aan de man. Het is daar echt zo van het oude patroon, van de man werkt en de vrouw blijft thuis om voor de kinderen te zorgen en zij moet maar doen wat de man zegt. Klopt dat, Fardien? Fardien: Ja, dat heb je wel veel, ja. Maar in mijn familie niet, hoor. Bij mij zijn de mannen juist bang voor de vrouwen (lacht). Maar wat ik wel gehoord heb, is dat er een oude vrouw was, en haar man had Aids. Door de familie van die man werd druk op haar gelegd van ‘Jij moet een kind maken met die man, jij moet een kind maken met die man!’. Maar ze wist dat hij Aids had dus ze wilde niet, maar als ze het niet zou doen zou ze verstoten worden... Ze heeft het uiteindelijk toch maar gedaan en ze kreeg Aids, en haar kinderen ook. Toen is ze weggestuurd van die man en nu moet ze alleen verder. Ik denk dat bij de vrouw, dat die familie van de man de vrouw verstoot wanneer zij Aids heeft, omdat die man toch bij [hen] hoort, zeg maar. En voor de familie zou het een schande zijn als blijkt dat zij Aids heeft. Stel nou dat een koppel besmet is, denken mensen dan eerder dat de man de vrouw besmet heeft, of andersom? Yve: De vrouw de man, zeker weten. Meestal denken mensen dat de vrouw is uitgelopen van haar man. Ik denk ook dat mensen eerder vinden dat het bij een man minder erg is. Als ik bijvoorbeeld tegen mijn vriend zou zeggen dat ik Aids had, dan zou hij daar erger op reageren dan wanneer hij het aan mij zou vertellen. Waarom? Nou, mensen denken meteen dat de vrouw is uitgelopen… En misschien vinden ze het ook erger als die vrouw uitloopt.
30
“Als ik thuiskom moet je eruit gegleden zijn, eruit!” (zeer grof).
54
5.7.2 Voor mannen Zoals blijkt kunnen de bestaande genderverhoudingen in Paramaribo zeer negatieve consequenties voor vrouwen hebben wanneer Hiv/Aids in het spel komt. Toch kan de heersende seksuele moraal ook voor mannen de nodige problemen met zich meebrengen. Zo durven homoseksuele mannen als gevolg van de aanwezige macho-moraal minder gauw ‘uit de kast’ te komen. Binnen het machismo worden mannen weliswaar aangemoedigd om veel seksuele contacten te hebben en volop te experimenteren, maar het gaat daarbij nadrukkelijk om heteroseksuele contacten. Uit onderzoek is gebleken dat homoseksuele mannen in Paramaribo vanwege het stigma dat kleeft aan homoseksualiteit soms besluiten een ‘heteroseksueel leven te leiden’. Deze mannen trouwen met een vrouw en laten de buitenwereld in de waan dat zij hetero zijn. Ondertussen onderhouden zij stiekem seksuele contacten met mannen. Van alle mannen die in Paramaribo seks hebben met mannen blijkt één derde óók seks te hebben met vrouwen (CAREC/PAHO 2005b; Del Prado et al. 1998). Aangezien het percentage Hiv/Aids-besmettingen onder deze mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder mannen die seks hebben met vrouwen (7% tegenover bijna 2%) vergroot dit het risico van Hiv/Aids onder zowel mannen als vrouwen aanzienlijk. Omdat mannelijkheid sterk geassocieerd wordt met heteroseksualiteit en het hebben van veel (seksuele) partners, staan jongens en mannen bovendien onder druk om veel te vrijen. Het idee heerst dat condooms de mannelijkheid aantasten, terwijl alcohol en drugs die mannelijkheid juist vergroten. Hierdoor neigen jongens er eerder toe onveilige seks te praktiseren en lopen zij meer kans op een besmetting met Hiv/Aids. 5.8 Conclusie In dit hoofdstuk is duidelijk gemaakt op welke wijze de genderverhouding in Paramaribo tot uiting komt en welke rol zij kan spelen in de verspreiding van Hiv/Aids. Deze genderverhouding kan verklaard worden door zowel de geschiedenis van Paramaribo als de aanwezigheid van het machismo. Met de seksuele moraal die voortvloeit uit de heersende genderverhouding krijgen Surinamers reeds vanaf hun kindertijd te maken. Zo refereerde Terborg (2002) aan ouders die vol trots over de ‘vrijpostigheden’ van hun zoontjes vertelden. Deze kinderen waren ondanks hun jonge leeftijd al duidelijk ‘seksueel bewust’. Jongens krijgen met de paplepel ingegoten dat seksuele potentie statusverhogend is. Meisjes daarentegen worden gedurende hun hele jeugd ‘kort’ gehouden en krijgen te maken met een zeer restrictieve seksuele opvoeding. De verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke seksualiteit zijn daardoor al vroeg in de jeugd aanwezig. De huidige genderverhoudingen werken een snelle verspreiding van Hiv/Aids op verschillende manieren in de hand. Allereerst is het voor vrouwen binnen de heersende seksuele moraal niet gepast om te praten over aan seks gerelateerde zaken. Het bespreken van bijvoorbeeld
55
voorbehoedsmiddelen is uit den boze. Terwijl vrijwel iedere man tijdens heteroseksueel contact kan kiezen of, wanneer, en met welk soort bescherming hij seks heeft, is de vrouw hiervoor in veel gevallen afhankelijk van de man. Daarnaast krijgen vrouwen soms de schuld van hun eigen of hun partners’ besmetting wanneer zij als eerste ziek worden. Hierdoor denkt men al gauw dat de vrouw haar man besmet heeft, terwijl het omgekeerde in werkelijkheid even goed het geval kan zijn. Vrouwen lopen bovendien een groter risico gediscrimineerd, gestigmatiseerd of verstoten te worden wanneer zij er openlijk voor uitkomen besmet te zijn. Volgens UNAIDS heeft dit te maken met het feit dat vrouwen al vóór de komst van Hiv/Aids een kwetsbare, marginale groep vormden, en dat stigmatisering en discriminatie bestaande sociale stereotypes en ongelijkheden meestal versterken (UNAIDS/WHO 2002). Aan dit punt is in het hoofdstuk over stigmatisering uitgebreid aandacht besteed. Wanneer een vrouw uit angst voor represailles besluit niets over haar besmetting te vertellen en ook medicijnen weigert, zal zij eerder symptomen van Aids ontwikkelen en sterven. Tegelijkertijd heeft de heersende seksuele moraal negatieve consequenties voor mannen. Doordat mannen geacht worden veel vrouwen te versieren, kunnen zij zich gedwongen voelen veel (onbeschermde) seksuele contacten aan te gaan. Daarnaast is het voor homoseksuele mannen moeilijker om openlijk voor hun geaardheid uit te komen, wat soms leidt tot het onderhouden van een clandestien (seksueel) dubbelleven. Tot slot rust op het gebruik van condooms binnen het machismo taboe, omdat dit de mannelijkheid zou aantasten. Ondanks dat er in Paramaribo ‘genoeg condooms zijn om alle straten mee te plaveien’ (aldus Charles, de penningmeester van Claudia A.), is het gebruik hiervan niet vanzelfsprekend31. Hoewel er in dit hoofdstuk veel aandacht besteed is aan de ‘scheve’ machtsverhouding tussen mannen en vrouwen en de achterliggende oorzaken daarvan, is er één soort relatie die nog niet aan de orde is gekomen, terwijl deze wel van grote invloed kan zijn op de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Dit is de relatie waarin een man een vrouw betaalt voor seks. Op dit onderwerp zal in het laatste hoofdstuk, over de rol van armoede in de verspreiding van Hiv/Aids, ingegaan worden.
31
Het taboe op praten over seksualiteit voor vrouwen en de aantasting van mannelijkheid voor mannen zijn overigens niet de enige oorzaak van het lage condoomgebruik in Paramaribo. Wanneer ik mensen vroeg waarom zij geen condoom gebruikten, gaven zij daarvoor uiteenlopende redenen. Allereerst zeiden sommige mensen bij seks ‘skin to skin’ en ‘body to body’ te willen voelen. Deze mensen vonden seks met een condoom simpelweg minder lekker. Dit argument is niet typisch Surinaams, maar komt in veel onderzoeken naar de oorzaken van een laag condoomgebruik naar voren. Zo refereert de antropologe Schoepf (1995) aan mannelijke informanten in Zambia die weigerden ‘te douchen in een regenjas’ omdat dat hun plezier in seks deed afnemen, en ontmoette ik tijdens mijn werk als hulpverlener voor Checkpoint, een organisatie die deel uitmaakt van de Hiv Vereniging Nederland, regelmatig mensen die er bewust voor kozen onbeschermde seks te hebben omdat condooms volgens hen het seksuele genot aanzienlijk verminderden. Daarnaast zijn condooms voor veel mensen onlosmakelijk verbonden met seksueel overdraagbare aandoeningen, waardoor mensen bang zijn ervan beschuldigd te worden dat zij ofwel zelf een SOA onder de leden hebben wanneer zij condooms ter sprake brengen, ofwel de ander niet te vertrouwen. Ook dit kan een reden zijn om maar helemaal niet over condooms te beginnen. Tot slot kan de prijs van condooms een argument zijn om geen voorbehoedsmiddelen te gebruiken. Aan dit punt wordt in het volgende hoofdstuk aandacht besteed.
56
Hoofdstuk 6 Armoede “Eén man vult geen klerenkast…” 6.1 Inleiding …[A]ny attempt to understand the root causes of HIV/AIDS must consider its striking association with poverty and social vulnerability, a central theme that transcends regional variation and differences in mode of transmission (Barnett and Whiteside 2002a; Cohen 2000; Farmer 1999; Parker 2002; Stillwagon 2000; World Bank 1999). This relationship is perhaps most obvious when one looks across the countries: almost all hardest-hit countries are poor. (…) The same association holds within countries as well. The epidemic is often concentrated in marginalized populations and among people driven by economic need and despair to behaviors and professions that increase their risk of infection (Hallman 2004; Poundstone et al. 2004, geciteerd in: UN Millennium Project 2005) 32. Armoede vormt in Paramaribo een groot probleem. Hoewel de uitkomsten van onderzoeken naar armoede in Suriname soms sterk van elkaar verschillen33, komt uit meerdere studies duidelijk naar voren dat een groot aantal mensen in dit land in armoede leeft. Dit wordt tevens benadrukt in het Millennium Development Goals Baseline Report van de Verenigde Naties. Hierin staat dat “[d]espite different estimates for poverty, one thing is certain: poverty exists in Suriname” (2004:14). De relatie tussen armoede en Hiv/Aids is door verschillende wetenschappers en organisaties onderzocht (o.m. UNAIDS/WHO 2005b; Farmer 1999; Connors&Simmons 1996). De reden hiervoor 32
Hoewel Hiv/Aids veel mensen uit armere lagen van de bevolking treft, is het geenszins zo dat alleen arme mensen Hiv/Aids oplopen. In Afrika is de Hiv-prevalentie bijvoorbeeld positief gecorreleerd aan het nationaal inkomen, waarbij de rijkste landen van het continent, zoals Zuid-Afrika en Botswana, de grootste epidemieën kennen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen mogelijk. Allereerst maskeren nationale cijfers de ongelijkheid die in landen bestaat, en het is waarschijnlijk dat de armste lagen van de bevolking nog steeds het hardst getroffen zijn door de ziekte. Ook wordt gesuggereerd dat rijken in de eerste fasen van de epidemie meer risico liepen, omdat zij meer reisden. Ten derde zijn er beroepen die de rijkdom van mensen vergroten, maar die tegelijkertijd een groter risico op Hiv/Aids met zich meebrengen. Voorbeelden hiervan zijn de beroepen van prostitue(e) en vrachtwagenchauffeur (L. Fenton. Preventing HIV/AIDS through poverty reduction: the only possible sustainable solution? In: The Lancet; 364: 1186-87). 33 Zo blijkt uit een survey van de econoom Menke (1998) dat in 1993 meer dan 70 procent van de Surinamers in armoede leefde, terwijl van Dijck (2001) stelt dat het percentage armen in de jaren ’90 tussen de 50-70% van de bevolking lag. Uit een ander onderzoek naar armoede en armoedegrenzen in Suriname van het Algemeen Bureau voor de Statistiek (2001) komt naar voren dat 59,2 % van de inwoners in 2001 als ‘arm’ aangemerkt kon worden. De hulporganisatie Cordaid stelt op haar beurt dat in ieder geval de helft van de Surinaamse bevolking in 2003 onder de armoedegrens leefde. Dit betekent volgens deze organisatie dat meer dan 50% van de inwoners moest zien rond te komen van minder dan 2 dollar per dag (Cordaid: Suriname 2003).
57
is dat al gauw na het ontstaan van Hiv/Aids duidelijk werd dat vooral mensen uit arme gebieden getroffen werden, terwijl het virus zich in rijke landen veelal beperkte tot veel kleinere, specifieke risicogroepen. De vraag is: wat is de relatie tussen armoede en Hiv/Aids? In dit hoofdstuk wordt betoogd dat armoede een belangrijke factor vormt bij de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Hoewel dit zeker niet betekent dat armoede Hiv/Aids veroorzaakt, zoals de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki bijvoorbeeld wel stelde, en ook niet dat alleen arme mensen getroffen worden door het Aidsvirus, kunnen door armoede wel situaties ontstaan die de verspreiding van Aids (en andere ziektes) bevorderen. Vaak blijkt dat de risico’s die armoede met zich meebrengt niet los te zien zijn van andere factoren, zoals genderverhoudingen en stigmatisering. Hoewel dit het lastiger maakt om de precieze relatie tussen afzonderlijke risicofactoren en Hiv/Aids weer te geven, onderstreept het tegelijkertijd het belang van een brede aanpak waarin al deze factoren geïntegreerd worden. 6.2 Het begrip armoede De Nederlandse minister van Financiën Gerrit Zalm stelde onlangs in een interview met het Algemeen Dagblad dat armoede in Nederland ‘betrekkelijk’ is. Hij vergeleek daarbij de omstandigheden waarin ‘de onderkant van nu’ leeft met de situatie waarin hij zelf opgroeide. De onderkant van nu is veel welvarender dan in de jaren ’50. Ik kom zelf uit zo’n lower middle class milieu. Je had geen tv, je at dubbele boterhammen en je naaide zelf je kleren. We dronken niet eens koffie. (...) Armoede zoals wij dat definiëren is een begrip waar je nooit vanaf komt. De Wereldbank noemt iedereen die minder dan één dollar per dag heeft arm. Wij hebben het over iedereen die minder verdient dan 105% van het sociaal minimum... (Algemeen Dagblad d.d. 29-12-2005). Op deze controversiële uitspraken volgden ingezonden brieven van verontwaardigde lezers, die zich afvroegen hoe Zalm, zelf een rijk man, de problemen van armen in Nederland durfde te bagatelliseren. Mensen wezen op het toenemend aantal burgers dat gebruik maakt van charitatieve instellingen als de Voedselbank, en op de groeiende kloof tussen arm en rijk. Volgens velen was er van armoede in Nederland wel degelijk sprake. Het belangrijkste verschil tussen Zalm en de brievenschrijvers bevindt zich in de invulling die zij geven aan het begrip armoede. Volgens de ontwikkelingssocioloog Andrew Webster (1990) bestaan er in de literatuur twee dominante definities van het begrip armoede: ‘poverty as relative deprivation’ enerzijds, en het ‘subsistence concept of poverty’ anderzijds. De eerste definitie, ‘poverty as relative deprivation’, heeft betrekking op situaties waarin de mate van armoede bepaald wordt door na te gaan of mensen kunnen voldoen aan de levensstandaard die gangbaar is in hun
58
samenleving. Er wordt gekeken in hoeverre mensen kunnen participeren in (in de betreffende cultuur) als normaal geldende activiteiten, welke per samenleving zeer verschillend kunnen zijn. Wanneer mensen door een gebrek aan inkomsten hieraan niet kunnen deelnemen, vallen zij onder de categorie ‘armen’. Webster omschrijft deze vorm van armoede als volgt: Individuals, families and groups in the population can be said to be in poverty when they lack the resources to obtain the types of diet, participate in the activities and have the living conditions and amenities which are customary, or at least widely encouraged or approved, in the societies to which they belong. Their resources are so seriously below those commanded by the average individual or family that they are in effect, excluded from ordinary living patterns, customs and activities (1990:20). Bij ‘relative deprivation’ is er veelal geen sprake van armoede in absolute zin - een tekort aan voor het fysieke voortbestaan noodzakelijke middelen - maar om subjectief beleefde armoede: de ervaring bepaalde zaken te ontberen in vergelijking met anderen (de zogenaamde referentiegroep) (Wilterdink & van Heerikhuizen 2000:190). De tweede definitie, het ‘subsistence concept of poverty’, is gebaseerd op een schatting van het inkomensniveau dat nodig is om voldoende eten te kopen voor elk kind en elke volwassene in een familie. De kosten van het eten worden beschouwd als de basiskosten van bestaan, die, wanneer zij toegevoegd worden aan een toelage voor kleding, brandstof en huur, samen een inkomenscijfer produceren. Families die hieronder leven, verkeren in armoede. Hoewel deze tweede definitie veelal gebruikt wordt om de armoede in Paramaribo te meten34, kunnen beide definities op de armoede in Paramaribo toegepast worden. Dit is afhankelijk van de situatie die onderzocht wordt. In de volgende paragraaf zal een veelvoorkomende overlevingsstrategie besproken worden die vrouwen toepassen wanneer zij te arm zijn om te voorzien in hun eigen levensonderhoud. De vrouwen worden in dit geval als ‘arm’ beschouwd omdat zij moeite hebben zichzelf te voorzien van basisbehoeften als voedsel. 6.3 Financiële seksualiteit 6.3.1 Seks als overlevingsstrategie Wanneer vrouwen in grote armoede leven en niet kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud, kiezen sommigen ervoor zich te wenden tot een man. Deze man geeft haar vervolgens geld of eten, 34
Van deze methode werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt door het Algemeen Bureau van de Statistiek in Paramaribo, voor haar onderzoek naar armoede en armoedegrenzen (2001).
59
en helpt de vrouw zo tijdelijk uit de brand. Hij verwacht daar echter wel iets voor terug: een seksuele wederdienst. In Paramaribo lijkt dit een vrij veel voorkomende overlevingsstrategie voor vrouwen te zijn. Zo kenden veel mensen die ik interviewde wel iemand die op deze manier voorzag in haar levensonderhoud, en hadden twee van de ondervraagden hier zelf ervaring mee. De betreffende vrouwen beschouwden dit geenszins als prostitutie, maar puur als manier om zichzelf in leven te houden. Zo riep één van hen tijdens het interview: “I’m not a sex-worker, I’m a survivor!” om duidelijk te maken dat er volgens haar een groot verschil bestaat tussen professionele sekswerkers en vrouwen die seks aanbieden om te kunnen overleven. Het aanbrengen van dit onderscheid leek voor haar zeer belangrijk. Hoewel het aanbieden van seks als ruilmiddel een oplossing biedt voor acute problemen, is het zeker niet zonder risico. Het grootste gevaar schuilt in de afhankelijke positie waarin vrouwen terecht kunnen komen. Vooral wanneer vrouwen hun lichaam aanbieden omdat zij geen andere mogelijkheid meer zien om aan geld of eten te komen, bestaat het risico dat zij overgaan tot handelingen die zij anders niet verricht zouden hebben. Een voorbeeld hiervan is onbeschermde seks. Wanneer een man seks zonder condoom wil en een vrouw dit weigert, kan de man besluiten op zoek te gaan naar een andere vrouw. Dit betekent dat de eerste vrouw haar inkomstenbron kwijt is. Vrouwen kunnen hierdoor geconfronteerd worden met een groot dilemma: eis ik het gebruik van condooms om mezelf te beschermen (met als risico dat de man weggaat en ik geen geld of eten krijg), of sta ik onveilige seks toe (waarmee ik weliswaar verzekerd ben van inkomsten, maar tegelijkertijd het risico neem dat ik Hiv/Aids of een andere SOA oploop)? Dit probleem is niet typisch Surinaams, maar komt ook in andere delen van de wereld waar armoede heerst voor. Zo deed de antropologe Schoepf onderzoek naar Hiv/Aids in Afrika, waarbij zij tot dezelfde bevindingen kwam. In haar artikel “Culture, Sex Research and Aids Prevention in Africa” (1995) vat zij het dilemma waarmee vrouwen te maken krijgen als volgt samen: When men refuse to use condoms, women without independent incomes cannot refuse risky sex. Powerless in the face of a dreaded disease this leads many women to deny their risk. In the presence of HIV, what was once a survival strategy for poor women leads to AIDS and death [now] (Schoepf in: Ten Brummelhuis en Herdt 1995: 31). Ook veel andere wetenschappers, onder wie Bassett & Mhloyi (1991) en Obbo (1993), kwamen op basis van eigen onderzoek in respectievelijk Zimbabwe en Oeganda tot deze conclusie. Norma, de medeoprichter van Claudia A., en Ethel, medewerker van Stichting Mamio Namen Project (en zelf seropositief), vertelden dat zij tijdens hun werk vaak te maken krijgen met vrouwen die seks aanbieden in ruil voor voedsel of geld. Ook zij benadrukten de machteloosheid
60
van vrouwen, en de moeilijke keuzes die vrouwen soms moeten maken als gevolg van de afhankelijke positie waarin zij zich bevinden. Zo zeiden zij: Ja, als je honger hebt, gaat je verstand een beetje stoppen. Als een vrouw vijf kinderen heeft dan stopt haar verstand, als die kinderen huilen en er komt een man die zegt: “Ik wil je wel eten geven, maar dan moet jij seks met me hebben”, en zij zegt: “Ik wil een condoom”, en die man zegt: “Is goed, dan blijf je lekker met je condoom35, dan ga ik weg met mijn geld!”, nou, dan moet ze echt diep gaan nadenken hoor, om te denken: ‘Mijn kinderen huilen, schreeuwen “honger! honger!”, maar ik doe het toch niet, ik zal een andere manier zoeken...’. Nee, meestal zegt ze: ”Goed, voor één keer dan, het zal misschien geen kwaad doen...”. Maar dat is het gevaarlijke! Dan wordt ze besmet! Zo’n vrouw wordt besmet... (Norma) Ja, armoede speelt een grote rol in het hele Hiv-gebeuren. Kijk bijvoorbeeld naar sommige huisvrouwen die een paar kinderen hebben om te voeden maar geen werk hebben. Die gaan er eerder niet bij stil staan van ‘Heee, je moet een condoom gebruiken...’. Nee, op dat moment denkt die vrouw aan het geld om te verdienen om eten te kunnen kopen voor haar kinderen. Armoede speelt echt een grote rol hoor, in dit hele ‘ding’. Het heeft veel met armoede te maken. (Ethel) Uit beide citaten komt naast een groot gevoel van machteloosheid bij vrouwen ook duidelijk naar voren dat vrouwen geneigd zijn het korte termijn-belang te laten prevaleren boven dat van de lange termijn. Lynda Fenton (2004) schrijft dat dit vaak het geval is bij ‘high risk behaviour’, wanneer dit voortkomt uit armoede. In navolging van Cohen (2000) betoogt zij dat “[P]erceptions of risk can be affected by the concerns of the present and the probable prospects for the future. When the future is bleak and immediate survival in question, the ability to take long-term perspective on risk might seem like a luxury (2004:1186). Ook de antropologen Collins en Rau zijn van mening dat commerciële seks als gevolg van armoede een activiteit is die het risico op Hiv verhoogt (2000:8). 6.3.2 Seks in ruil voor luxe Naast de vrouwen die zo arm zijn dat zij zich tot een man wenden voor hun eigen levensonderhoud of dat van hun families, zijn er ook meisjes en vrouwen die hun lichaam aan mannen aanbieden ‘in ruil’ voor luxeartikelen. Dit kunnen bijvoorbeeld mooie schoenen zijn, make-up, merkkleding of parfum. In dit geval is de tweede definitie van Webster vooral van toepassing. Vrouwen die hun lichaam aanbieden in ruil voor luxeartikelen kunnen meestal wel in hun eigen levensonderhoud 35
Dan zoek je het maar uit
61
voorzien en zijn dus volgens het ‘subsistence concept of poverty’ niet arm. Vanuit het concept van ‘poverty as relative deprivation’ gezien vallen zij echter wel onder de mensen die in armoede leven36. Norma was van mening dat het verlangen naar ‘meer’ een factor is die arme meisjes kan doen besluiten om zich te prostitueren – met alle gevaren van dien. Ja, armoede... Je hebt jonge meisjes die arm zijn, maar die toch graag leuke dingen willen hebben, mooie kleren... Alle jonge meisjes willen bijvoorbeeld een cell37 hebben, maar een cell kost geld, onderhoud ook, en als je moeder het je niet kan geven, waar ga je het dan nemen? Van wie ga je het nemen? Wat nou als een jongen zegt: ”Van mij mag je een cell, je mag kijken welke, oh, koop geen ‘klerenkast’, maar koop die kleine, die mooie, waarmee je ook een foto kan maken!”. (...) Denk je dat die jongen dan niet om zijn loon gaat vragen? Ja, toch? En dan sluit je je verstand en maak je je hart open, maar het hart is verraderlijk, toch? Je verstand gaat dingen beredeneren, maar het hart niet, het hart is emotioneel bezig. Je gaat denken: ‘Mijn moeder kan me niets [geven], maar die jongen kan me zoveel geven... Hij kan misschien mijn moeder zelfs helpen, met die kleintjes...’ Maar dat is dan je doodskist, dat wordt je begrafenis als je niet goed nadenkt! (...) Ja, dat zijn die dingen, en dat komt meestal voor bij arme mensen... Hoewel vrouwen die seksuele relaties aangaan voor cadeaus of luxeartikelen in zeker opzicht afhankelijk van deze man zijn en daardoor een groter risico lopen besmet te worden met Hiv/Aids, lopen zij waarschijnlijk minder gevaar dan degenen die seks hebben voor geld of voedsel. Omdat deze vrouwen geen seks met de man in kwestie hoeven te hebben om te kunnen overleven, is de kans groot dat zij minder afhankelijk van de mannen in kwestie zijn en meer ‘eisen’ kunnen stellen. Zo kunnen zij van de seks afzien wanneer een man geen voorbehoedsmiddelen wil gebruiken, of besluiten op zoek te gaan naar een andere man die wel veilige seks wil. Voor iemand die zeer dringend geld of voedsel nodig heeft ligt dat een stuk gecompliceerder.
6.3.3 Sugar Daddies Volgens Ruben Del Prado38 vertoont het verloop van de epidemie in Suriname een ‘Afrikaans patroon’: meisjes raken op een veel jongere leeftijd met Hiv geïnfecteerd dan jongens, wat suggereert
37
Mobiele telefoon Ruben Del Prado was voorheen coördinator van de Verenigde Naties voor de bestrijding van Hiv/Aids in het Caribisch gebied. Tegenwoordig werkt hij, eveneens bij de VN, als landencoördinator van Oeganda.
38
62
dat oudere mannen jonge meisjes besmetten (Del Prado in Aids Bestrijding 54:8-9)39. Dit kan het gevolg zijn van de zogenaamde sugar daddy-relaties, die in Paramaribo vrij veel voor lijken te komen. Hierbij hebben jonge meisjes of vrouwen relaties met (veel) oudere mannen. Het sugar daddy syndroom, zoals informanten dit verschijnsel aanduidden, komt vaak voort uit armoede. Jonge vrouwen beschouwen oudere mannen als paspoort voor een beter leven en beginnen een relatie met een ‘suikeroom’ die hun schoolgeld betaalt of eten, kleding of luxeartikelen voor hen en hun familie koopt (Usdin 2004). In het dagelijks leven in Paramaribo worden regelmatig toespelingen naar, of opmerkingen over sugar daddies gemaakt. Zo zag ik in de stad een meisje lopen, hand in hand met een jongen (vermoedelijk haar vriend), dat een strak T-shirtje droeg met de tekst: “Looking For A Sugar Daddy!”. Daarnaast kreeg ik zelf verschillende keren opmerkingen van mannen in die richting. Ook op de middelbare school waar ik groepsgesprekken over Hiv/Aids organiseerde kwam het sugar daddy-fenomeen uitgebreid ter sprake. Hoewel iedereen wel vriendinnen of vrouwelijke ‘kennissen’ had die er een suikeroom op nahielden, ontkenden alle aanwezige meisjes dat zij ooit zelf een relatie met een oude man zouden willen beginnen, laat staan al hadden40. Uit het volgende citaat blijkt hun afkeurende houding ten opzichte van (potentiële) sugar daddies: Hebben jullie wel eens gehoord van oudere mannen die jongere vriendinnen erbij hebben? Yve: Ja, ja. Je merkt het ook, als je in de stad loopt dan zie je dat oude mannen naar je lonken. En zouden jullie zelf een relatie met een oudere man willen hebben? Iiiieeeh! Néé…! En als je er nou geld voor krijgt, of eten? Néé, oude impotente mannen... Nee hoor, daar begin ik niet aan. Hebben jullie vriendinnen die dat wel willen? Of die al relaties met oudere mannen hebben? Oh, ja hoor. Maar niet echt oude mannen, hoor, ergens in de veertig, vijftig (...). Hebben ze dan ook nog een ander vriendje, of alleen die man? Die ik ken hebben er nog een vriendje bij. Dat is normaal hoor. Is gewoon hun financiële bijdrage! Krijgen ze er geld voor? Ja, maar ook cadeautjes. Heel veel cadeautjes... Meisjes met een sugar daddy hebben vaak twee relaties: één met een oudere man - hun sugar daddy - en één met een jongen van hun eigen leeftijd. De belangrijkste reden hiervoor lijkt te zijn dat leeftijdsgenoten zich veelal geen grote cadeaus voor hun vriendinnen kunnen veroorloven of hen financieel kunnen onderhouden, terwijl oudere mannen hiertoe meestal wel in staat zijn. Door twee afzonderlijke relaties aan te gaan hebben de meisjes ‘het beste van twee werelden’, zoals Tirza het verwoordde41. 39
Dit blijkt ook uit het Millennium Development Goals Report van de Verenigde Naties (2004). Het is overigens zeer wel mogelijk dat het onderwerp te ‘beladen’ was om hier eerlijk over te zijn. 41 Ik heb tijdens mijn onderzoek geen jongens gesproken van wie ik zeker wist dat zij een vriendin met een sugar daddy hadden. In een vervolgonderzoek zou het interessant zijn te achterhalen wat de houding van jongens is ten opzichte van het sugar daddy-fenomeen. 40
63
Sugar daddies zijn geen uitsluitend Surinaams verschijnsel, maar komen ook in andere delen van de wereld veel voor. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het aantal Hiv-infecties in veel arme landen onder jonge meisjes veel hoger ligt dan onder jongens van dezelfde leeftijd (Smith 2002). Volgens Gregson (2002) komt dit doordat jongens meestal seks hebben met meisjes van dezelfde leeftijd, terwijl meisjes relaties onderhouden met oudere mannen. Deze oudere mannen zijn volgens hem vaker besmet. In Zuid-Afrika heeft dit ertoe geleid dat Hiv/Aids zich gemiddeld vijf jaar eerder voordoet bij jonge vrouwen dan bij jonge mannen (Jewkes 1999). In haar dissertatie Trying to survive in times of poverty and Aids. Women and multiple partner sex in Malawi (2005) beschrijft Francine van den Borne hoe jonge vrouwen ook in dit land seks hebben met oudere mannen, om te kunnen overleven. Van den Borne ontdekte dat de houding van ouders ten opzichte van het gedrag van hun dochter(s) veelal ambivalent is. De grens tussen het afkeuren, toestaan en aanmoedigen van dochters om betaalde seks met mannen te hebben, is volgens haar vaag. Veel ouders keurden het gedrag van hun dochter enerzijds af, maar accepteerden anderzijds de goederen en het geld dat zij in huis bracht, zonder te vragen naar de herkomst ervan (2005:121). Ook in Suriname is de houding van ouders ten opzichte van hun zich prostituerende dochter(s) soms ambivalent. Hierbij lijken soortgelijke overwegingen een rol te spelen. Volgens Mitra Rambaran42 kunnen ‘ooms’ in Suriname met oogluikende toestemming van de moeders over de dochters beschikken, in ruil voor proviand en andere (financiële) traktaties. Zij zegt: ‘[In] het buitengewoon armoedige Suriname worden moeders verleid de pooiers van hun eigen dochters te worden.”Wan man ne foerkros kasi...” is een bekend gezegde in Suriname. Dit betekent: “Eén man vult geen klerenkast...”’ (Rambaran in Aids Bestrijding 54:8-9). Deze uitdrukking doet denken aan gezegdes uit Afrikaanse landen, die suggereren dat een vrouw haar lichaam als inkomstenbron kan gebruiken. Zo zegt men in Malawi “chuma chili pakati pamiyendo”, wat “rijkdom is tussen de benen” betekent, en spreekt men in Oeganda over ‘banken’ die meisjes zouden bezitten: seksuele organen die gebruikt kunnen worden als financiële bron (Kinsman 2003 in: van den Borne 2005:163). Terwijl sommige vrouwen en meisjes er zelf voor kiezen om hun lichaam aan mannen aan te bieden in ruil voor geld of proviand, zijn het in andere gevallen familieleden die hen tot betaalde seks dwingen. Ruth, een 25-jarige vrouw die veel tijd doorbrengt in het opvanghuis Claudia A., wordt er door haar moeder toe gezet om zich te prostitueren. Ruth is afkomstig uit een gebied buiten Paramaribo, waar zij samen met haar moeder, broertjes, zusjes en oma woont. Elke dag reist zij op en neer naar de hoofdstad om, zoals zij zelf zegt, ‘te helpen bij het opvoeden van de kinderen in Claudia A.’. Volgens anderen echter wordt zij er door haar moeder op uit gestuurd om geld te verdienen en voor de hele familie eten te vinden in de stad. Aangezien Ruth ziek is en geen werk heeft geeft 42
Mitra Rambaran is de oprichter van de Stichting Mission (im)Possible. Deze stichting zet zich in voor de opvang van mensen met Hiv in Nederland en Suriname.
64
Norma haar soms wat geld of rijst om mee te kunnen nemen naar haar familie. Daarnaast prostitueert Ruth zich af en toe aan mannen uit de buurt. Norma maakt zich zorgen over Ruth en vindt dat Ruth’s moeder verantwoordelijk is voor haar seropositieve status en slechte gezondheid, zoals blijkt uit het volgende citaat: Oh, ze is zo arm! Ze pinaart vreselijk43. En ze shoppen met haar, haar familie. Ruth is door haar moeder Hiv-positief geworden, want die moeder dobbelt. Gokken. En als die moeder vroeger wegging, toen was Ruth vijftien jaar, dan zei haar moeder: “Ik kom twee of drie dagen niet thuis en dan moet jij ervoor zorgen dat je broertjes en zusjes eten krijgen!”. “Maar er is geen eten”, zei Ruth dan, waarop die moeder antwoordde: “Oh, maar je hebt toch je werkplank daar... Gebruik je werkplank om aan eten te komen!”. Ja.... Dus ze gaat vaak bij mannen en die geven haar tien gulden, dan heeft ze seks met die mannen en zo is ze gevormd om steeds haar familie te onderhouden. 6.4 Andere gevaarlijke gevolgen van armoede met betrekking tot Hiv/Aids Zoals blijkt kan een gebrek aan inkomsten vrouwen ertoe zetten zich te prostitueren. In combinatie met het feit dat veel mannen tijdens seksueel contact geen voorbehoedsmiddelen willen gebruiken en vrouwen op seksueel gebied dienen te gehoorzamen aan de man, leidt dit ertoe dat deze vrouwen een verhoogd risico lopen op seksueel overdraagbare aandoeningen als Hiv/Aids. Naast een gebrek aan inkomsten kan armoede echter ook op andere manieren bijdragen aan de verspreiding van Hiv/Aids. De scholieren van de middelbare school waar ik groepsgesprekken hield geloofden dat de huidige Hiv/Aids-voorlichting armere groepen vaak niet bereikt. Dit zou komen doordat arme mensen geen radio, televisie of computer hebben, waardoor zij minder kans hebben in aanraking te komen met voorlichtingsprogramma’s. Ook gaan sommige kinderen wegens geldgebrek niet naar school. Arme mensen zijn daardoor mogelijk minder op de hoogte van de wijze waarop Hiv/Aids zich verspreidt en hoe zij zich tegen dit virus kunnen beschermen. Een ander gevolg van armoede dat consequenties kan hebben voor de verspreiding van Hiv/Aids is dat arme mensen soms een minder goede weerstand hebben door slechte voeding en/of blootstelling aan andere ziektes. Hierdoor is het lichaam minder goed in staat zich te verweren tegen Hiv/Aids en is de kans groter dat iemand besmet wordt wanneer de persoon in aanraking komt met het virus. Ook wanneer iemand reeds besmet is kunnen voedselgebrek of het vóórkomen van andere ziektes ertoe leiden dat het immuunsysteem sneller aftakelt. Hierdoor slaat Aids eerder toe, en overlijdt iemand op kortere termijn. 43
Ze heeft het moeilijk, komt te kort
65
In Paramaribo kunnen mensen die weinig geld hebben een pasje krijgen, zodat ze als min- of onvermogenden gratis gezondheidszorg kunnen krijgen bij een huisarts en in de twee staatsziekenhuizen: ’s Lands Hospitaal en het Academisch Ziekenhuis. Omdat deze ziekenhuizen aan de staat toebehoren en de staat zeer arm is, zijn de zorg en de medisch-technische mogelijkheden hier echter beperkt. Tijdens mijn verblijf in Paramaribo heb ik twee keer meegemaakt dat een ernstig zieke patiënt niet opgenomen kon worden in het ziekenhuis, omdat alle bedden vol waren. De particuliere ziekenhuizen Diakonessenhuis en St. Vincentius hebben meer mogelijkheden, maar aangezien daar voor een behandeling veel meer betaald moet worden, zijn deze ziekenhuizen voor arme mensen niet toegankelijk. Een vijfde aspect van armoede dat de verspreiding van Hiv/Aids mogelijk in de hand werkt, is dat arme mensen het zich soms niet kunnen veroorloven condooms aan te schaffen, of wegens geldgebrek kiezen voor goedkopere condooms van mindere kwaliteit. In beide gevallen vergroot dit het risico van onveilige seks. Ook Aidsremmers zijn moeilijk(er) verkrijgbaar voor armen. In Suriname zijn er in ziekenhuizen en apotheken sinds kort weliswaar Aidsremmers voorradig die voor iedereen toegankelijk zouden moeten zijn, maar om hier aanspraak op te kunnen maken moeten patiënten eerst een recept van de huisarts krijgen. Uit interviews met patiënten bleek dat artsen hierover soms erg moeilijk doen, of dit soms zelfs weigeren te geven. Daarnaast zijn de Aidsremmers zelf sinds 2005 weliswaar gratis, maar moeten mensen aan de apotheek 5 SRD (bijna 2 euro) als onkostenvergoeding betalen. Hoewel de situatie door de prijsverlaging aanzienlijk verbeterd is blijkt de huidige prijs nog steeds een belemmering te kunnen zijn voor mensen die zeer weinig inkomsten hebben. 6.5 Conclusie In dit hoofdstuk werd betoogd dat armoede een belangrijke rol speelt in de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. In de literatuur wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen twee dominante interpretaties van het begrip armoede: het ‘subsistence concept of poverty’ en armoede als ’relative deprivation’. Beide vormen zijn toepasbaar op de situatie in Suriname. Er zijn verschillende overlevingsstrategieën die arme meisjes en vrouwen kunnen toepassen om in hun levensonderhoud te voorzien of om luxeartikelen te krijgen. Deze strategieën komen veelal neer op het aanbieden van seks aan mannen in ruil voor de dingen die zij ontberen. Het aanbieden van seks als ruilmiddel is risicovol. Hoewel vrouwen - vooral wanneer het gaat om vrouwen in noodsituaties, die snel een oplossing moeten zien te vinden voor hun probleem weliswaar tijdelijk uit de brand geholpen worden, kunnen dergelijke overeenkomsten leiden tot een besmetting met Hiv/Aids. Wanneer er sprake is van een ongelijke machtsverhouding tussen de man en vrouw, en de vrouw absoluut geld of voedsel nodig heeft, zal zij eerder dingen toestaan die zij
66
anders wellicht niet geaccepteerd zou hebben. Wanneer een vrouw bijvoorbeeld aangeeft alleen seks met een condoom te willen hebben en de man daarop besluit van de overeenkomst af te zien, blijft de vrouw achter met haar problemen en moet zij een andere oplossing zien te vinden. Om deze reden blijken vrouwen soms maar helemaal niet over condooms te beginnen, waarmee zij een aanzienlijk risico nemen ten aanzien van Hiv/Aids. Naast de vrouwen die hun lichaam aanbieden om te overleven, zijn er ook vrouwen die seks aanbieden in ruil voor luxeartikelen. Hoewel het verlangen naar ‘meer’ volgens een geïnterviewde maatschappelijk werkster vrouwen en meisjes ertoe aan kan zetten zich te prostitueren, lopen deze personen waarschijnlijk minder risico dan degenen die op korte termijn inkomsten moeten vergaren om te kunnen overleven. Dit komt doordat hun keuzevrijheid groter is, en zij er voor kunnen kiezen om af te zien van de seks wanneer de man bijvoorbeeld geen voorbehoedsmiddelen wil gebruiken. Een specifiek soort relatie die veel voorkomt in Paramaribo is de zogenaamde sugar daddyrelatie. Hierbij heeft een meisje of jonge vrouw een relatie met een oude(re) man die haar voorziet van basisbenodigdheden als voedsel en geld, of haar verwent met luxeartikelen als parfum en dure kleding. Het feit dat meisjes veelal op een vroegere leeftijd besmet raken dan jongens, zou zeer wel het gevolg kunnen zijn van dergelijke relaties. Tot slot blijkt er een aantal andere gevaarlijke gevolgen van armoede te bestaan die informanten nadrukkelijk aanduidden als risicofactoren. Dit waren respectievelijk de slechtere toegang van arme mensen tot Hiv/Aids-voorlichtingsprogramma’s en de gezondheidszorg, ongezondere leefomstandigheden (waardoor mensen mogelijk minder goed bestand zijn tegen ziekten), het feit dat arme mensen zich soms geen Aidsremmers kunnen veroorloven en de hoge kosten van condooms.
67
Slotconclusie
De snelle verspreiding van Hiv/Aids vormt wereldwijd een zeer ernstig, razendsnel groeiend probleem. Sinds het uitbreken van de epidemie zijn tientallen miljoenen mensen geïnfecteerd geraakt, van wie velen inmiddels aan de gevolgen van deze ziekte zijn overleden. Na zuidelijk Afrika stijgt het percentage Aidsslachtoffers in het Caribisch gebied het snelst van de gehele wereld. Suriname vormt hierop geen uitzondering: in 2004 was bijna 2% van de Surinaamse bevolking met Hiv/Aids besmet, en de verwachting is dat dit percentage de komende jaren in hoog tempo zal toenemen (UNAIDS 2004). De noodzaak van kennis over de specifieke context waarin de verspreiding van Hiv/Aids in Suriname plaatsvindt is groot. Wanneer bekend is welke factoren van invloed zijn op de verspreiding van het virus, kunnen in de toekomst gerichte maatregelen genomen worden om de explosieve toename van Hiv/Aids in de samenleving een halt toe te roepen. Toch blijkt er over deze context nauwelijks sociaal-wetenschappelijke literatuur te bestaan. Om in deze behoefte te voorzien deed ik gedurende drie maanden antropologisch onderzoek in Paramaribo. Het doel van mijn onderzoek was te achterhalen welke sociaal-culturele factoren een rol spelen in de verspreiding van Hiv/Aids in deze stad. Op basis van dit onderzoek is een aantal risicofactoren te onderscheiden. Dit zijn: een gebrek aan kennis, stigmatisering, scheve genderverhoudingen, armoede en een laag condoomgebruik. Er is hierbij sprake van een voortdurende onderlinge wisselwerking, zodat zij nauwelijks los van elkaar te zien zijn. Daarbij versterken zij elkaars negatieve effecten: het geheel is meer dan de som der delen. Zo kan stigmatisering ten grondslag liggen aan kennisgebrek: wanneer een onderwerp niet openlijk bespreekbaar is vanwege het taboe dat daarop rust, verkleint dat de mogelijkheden om relevante informatie over het onderwerp te verkrijgen. Tegelijkertijd werkt een kennisgebrek stigmatisering in de hand: wanneer mensen niet weten hoe Aids precies overgedragen
68
wordt, kunnen zij bang worden voor besmette personen en hen mijden, discrimineren of zelfs verstoten. Ook beïnvloedt kennisgebrek het condoomgebruik: wanneer mensen niet op de hoogte zijn van de gevaren van onbeschermd seksueel contact, zullen zij zich minder genoodzaakt voelen een condoom te gebruiken. Condoomgebruik is eveneens gerelateerd aan zowel stigmatisering als genderverhoudingen en armoede. Zo is het volgens de heersende seksuele norm in Paramaribo noch voor mannen, noch voor vrouwen gepast om aan seks gerelateerde onderwerpen te bespreken, en áls één van tweeën er al over zou durven beginnen, is de kans alsnog aanwezig dat zij zich geen goede condooms kunnen veroorloven. Vanwege de nauwe samenhang en sterke wisselwerking tussen de verschillende verschijnselen is het ten sterkste aan te bevelen om binnen toekomstige preventieprogramma’s voor Paramaribo aandacht te besteden aan alle vijf genoemde factoren tezamen. Hoewel alle aandacht meegenomen is, is het voor een optimale preventieve werking onvoldoende om de pijlen slechts op één of enkele hiervan te richten en de andere buiten beschouwing te laten. Het gevaar van een eenzijdige aanpak is dat de illusie gewekt wordt dat mensen in de toekomst in staat zullen zijn zichzelf te beschermen, terwijl zij in werkelijkheid voor een succesvolle implementatie van hun goede voornemens of kennis afhankelijk zijn van andere factoren. Een duidelijk voorbeeld hiervan was de anekdote van het meisje dat weliswaar wist dat ze zwanger en met Hiv/Aids geïnfecteerd kon raken, maar desondanks onbeschermd seksueel contact had omdat ze niet wist hoe ze ‘nee’ kon zeggen tegen haar partner (hoofdstuk 3). Op basis van dit onderzoek wil ik graag twee aanbevelingen voor vervolgonderzoek doen. Allereerst zou het interessant zijn om te achterhalen of, en zo ja op welke wijze religie een rol speelt in de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Dit thema is in deze scriptie in het kader van gebedsgenezing even aan de orde gekomen, maar verder niet nadrukkelijk besproken. De reden hiervoor is dat ik met dit onderwerp tijdens mijn onderzoek niet veel in aanraking ben gekomen en hierover nauwelijks iets gehoord heb in interviews. Toch hoeft dit niet te betekenen dat religie geen rol van betekenis speelt. Gezien de grote invloed van religie op de verspreiding van Hiv/Aids in andere landen (waarbij te denken valt aan het verbod op het gebruik van condooms van de Katholieke Kerk) is het de moeite waard dit thema nadrukkelijker te onderzoeken. Zelfs als blijkt dat religie de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo niet beïnvloedt, is het alsnog interessant om na te gaan of religieuze groeperingen of instanties wellicht ingezet kunnen worden bij de bestrijding van Hiv/Aids. Hierbij valt te denken aan het benaderen van religieuze leiders om het onderwerp Hiv/Aids binnen hun gemeenschap bespreekbaar te maken, of het direct betrekken van deze leiders bij preventieprogramma’s. De tweede en belangrijkste aanbeveling die ik op basis van dit onderzoek wil doen is om in vervolgonderzoek na te gaan op welke wijze de door mij onderscheiden factoren in toekomstige preventieprogramma’s geïmplementeerd kunnen worden. Het ontwerpen van een concreet plan met aandacht voor deze vijf belangrijke factoren zou een hele grote stap in de goede richting zijn.
69
Literatuur Abraham-van der Mark, E.E. 1969. Yu'i mama : enkele facetten van gezinsstructuur op Curaçao. Proefschrift. Amsterdam: s.n. Anderson, R., Carael, M., Chandiwana, S.K., Garnett, G., Gregsons, S., Mason, P., Nyamukapa C.A., Zhuwau, T. 2002. Sexual mixing patterns and six differentials in teenage exporter to HIV infection in rural Zimbabwe. The Lancet, Volume 359: 1896-1903. Barnett, T. & Whiteside, A. 2002. AIDS in the Twentieth Century: Disease and Globalization. New York: Palgrave Macmillan. Bassett, M. & Mhloyi, M. 1991. Women and AIDS in Zimbabwe: The making of an Epidemic. International Journal of Health Services 21 (1): 143-156. Berridge, V. 1992. AIDS: History and Contemporary History. In: Herdt, G. and Lindenbaum, S. (eds.) 1992. Time of AIDS: Social Analysis, Theory and Method. Newbary Park: Sage Publications Ltd. Borne, F. van den. 2005. Trying to survive in times of poverty and Aids. Women and multiple partner sex in Malawi. Amsterdam: Het Spinhuis. Brummelhuis, H. ten & Herdt, G. (eds.) 1995. Culture and Sexual Risk. Anthropological Perspectives on Aids. Amsterdam: Gordon and Breach Science Publishers. Buschkens, W. 1973. Het familiesysteem der volkscreolen van Paramaribo. Academisch Proefschrift. Universiteit van Leiden. Celentano, D., Poundstone, K. & Strathdee, S.A. 2004. The Social Epidemiology of Human Immunodeficiency Virus/Acquired Immunodeficiency Syndrome. Epidemiologic Reviews 26: 2235. Clarke, E. 1957. My Mother Who Fathered Me. London: George Allen and Unwin Ltd. Cohen, D. 2000. Poverty and HIV/AIDS in Sub-Saharan Africa. SEPED Conference Paper Series: No.2. New York: United Nations Development Programme.
70
Collins, J. & Rau, W. 2000. AIDS in the context of development. Program on Social Policy and Development: No.4. Geneva: United Nations Research Institute for Social Development. Connors, M., Simmons, J. & Farmer, P. (eds.) 1996. Women, Poverty and AIDS: Sex, Drugs and Structural Violence. Monroe: Common Courage Press. Del Prado, R. et al. 1998. AIDS and Behavior Change. A population survey, A KAPB survey and an HIV seroprevalence study in Paramaribo, Suriname. Paramaribo.
Dijck, P. van. 2001. Continuity and Change in a Small Open Economy. In: Hoefte, R. & Meel, P. (eds.) 2001. Twentieth Century Suriname. Continuities and Discontinuities in a New World Society. Leiden: KITLV Press. Farmer, P. 1999. Culture, Poverty, and the Dynamics of HIV Transmission in Rural Haiti. The case of Rural Haiti. In: Geest, S. van der & Rienks, A. 1998. The Art of Medical Anthropology Readings Amsterdam: Het Spinhuis. Fenton, L. 2004. Preventing HIV/AIDS through poverty reduction: the only sustainable solution? The Lancet, Volume 364: 1186-1187. Foreman, M., Lyra, P. & Breinbauer, C. 2003. Understanding and responding to HIV/AIDS-related stigma and discrimination in the health sector. Washington: Pan American Health Organization. Geest, S. van der & Rienks, A. 1998. The Art of Medical Anthropology Readings. Amsterdam: Het Spinhuis. Gillies, P., Tolley, K. & Wolstenholme, J. 1996. Is AIDS a disease of poverty? AIDS CARE, Volume 8, No. 3: 351-363. Goffman, E. 1963. Stigma. Notes on the management of spoiled identity. London: Penguin Books Ltd. Jewkes, R. 1999. The Impact of Violence against Women on Sexual and Reproductive Health. www.ippf.org/resource/gbv/chogm99/jewkes.html
71
Hallman, K. 2004. Socioeconomic Disadvantage and Unsafe Sexual Behaviors Among Young Women and Men in South Africa. Working paper 190. New York: The Population Council, Inc. Heerikhuizen, B. van. & Wilterdink, N. 2000. Samenlevingen. Een verkenning van het terrein van de sociologie. Groningen: Wolters-Noordhoff B.V. Herek, G.M. et al. 2002. HIV-Related Stigma and Knowledge in the United States: Prevalence and Trends, 1991-1999. American Journal of Public Health, Volume 92: 371:377. Herdt, G. and Lindenbaum, S. (eds.) 1992. The Time of AIDS: Social Analysis, Theory and Method. Newbary Park: Sage Publications Ltd. Hoefte, R. & Meel, P. (eds.) Twentieth Century Suriname. Continuities and Discontinuities in a New World Society. 2001. Leiden: KITLV Press. Jimenéz, B. 1989. Imagines culturales masculinas y femininas. El cuerpo según los sexos. In: Steenbeek, G. 1995. Vrouwen op de drempel: gender en moraliteit in een Mexicaanse provinciestad. Amsterdam: Thela Publishers Kalichman, S. & Hospers, H. Efficacy of behavioral-skills enhancement HIV risk-reduction interventions in community settings. AIDS 1997, 11 (suppl. A): 191-199. In: UNAIDS 1999. Sexual Behavioural Change for HIV: Where have theories taken us? Geneva: UNAIDS Kaufman, J. 2005. The intersections between poverty, health inequity, reproductive health and HIV/AIDS. Society for International Development, Volume 48 (4): 113-119. Kinsman. 2003. Mondelinge noot. In: Borne, F. van den. 2005. Trying to survive in times of poverty and Aids. Women and multiple partner sex in Malawi. Amsterdam: Het Spinhuis. Kleymeyer, K. 2004. Machismo and Increased HIV/AIDS Risk. Speech tijdens de Bangkok HIV/AIDS Conference. http://www.iasociety.org/ejias/show.asp?abstract_id=2167112
Marcos, S. 1977. Rituales de interacción femininos masculinos en México. In: Steenbeek, G. 1995. Vrouwen op de drempel: gender en moraliteit in een Mexicaanse provinciestad. Amsterdam: Thela Publishers
72
Melhuus, M. 1988. A shame to honour, a shame to suffer. Working Paper 3. Oslo: University of Oslo, department of Social Anthropology. Gepubliceerd als: Una verguënza para el honor, una verguënza para el suffimiento. In: Steenbeek, G. 1995. Vrouwen op de drempel: gender en moraliteit in een Mexicaanse provinciestad. Amsterdam: Thela Publishers Menke, J. 1998. Restructuring Urban Employment and Poverty. The Case of Suriname. Paramaribo: SWI Press. Lamur, H. & Terborg, J. 1994. Risicoperceptie en Preventiestrategieën. Creools-Surinaamse bezoekers van een Rotterdamse SOA-poli. Delft: Eburon. Nyblade, L. 2004. Disentangling stigma to find entry points for intervention. Sexual Health Exchange. No. 2: 5-6. Obasi A et al. 2003. Mema Kwa Vijana. A randomised controlled trial of an adolescent sexual and reproductive health intervention programme in rural Mwanza, Tanzania. Intervention and Process Indicators. In: Report on the global AIDS epidemic: 4th Global Report. Geneva: Joint United Nations Programme on HIV/AIDS Obbo, C. 1995. What women can do: AIDS crisis management in Uganda. In: Bryceson, D. (eds.) Women Wielding the Hoe: Lessons from Rural Africa for Feminist Theory and Development Practice. Oxford: Berg Publishers. Obbo, C. 1993. Gender stratifications and vulnerability in Uganda. In: Young, G. & Dickerson, B. Color, Class and Country: Experiences of Gender. 1994. Atlantic Highlands: Zed Books. Oomen, A. & Oostrom, M. van. 2001. Aids in Suriname: een Mission (im)Possible? Aids Bestrijding No.54: 8-9. Parker, R. 2002. The global HIV/AIDS Pandemic, Structural Inequalities, and the Politics of International Health. American Journal of Public Health 92 (3): 343-346. Schmeitz, M. 2002. Safe sex in Suriname. The Social Development Review. 2002/2003. Volume 7, No 1.
73
Schoepf, B.G. 1995. Culture, Sex Research and AIDS Prevention in Africa. In: Brummelhuis, H. ten & Herdt, G. (eds.), Culture and Sexual Risk. Anthropological Perspectives on AIDS. Amsterdam: Gordon and Breach Science Publishers. Schoepf, B.G. 1992. Women at risk: Case studies from Zaire. In: Herdt, G & Lindenbaum, S. (eds.) The Time of AIDS: Social Analysis, Theory and Method. Newbury Park: Sage Publications Ltd. Schoepf, B.G. et al. 1988. AIDS, Women and Society in Central Africa. In: R. Kulstad (ed.), AIDS 1988: AAAS Symposia Papers. Smith, M.K. 2002. Gender, poverty, and intergenerational vulnerability to HIV/AIDS. Gender and Development, Vol. 10, No3. Smith, R.T. 1996. Hierarchy and the Dual Marriage System in West Indian Society. In Smith, R.T. The Matrifocal Familiy: Power, Pluralism and Politics. New York: Routledge. Steenbeek, G. 1995. Vrouwen op de drempel: gender en moraliteit in een Mexicaanse provinciestad. Amsterdam: Thela Publishers. Stevens, E. 1973. Marianismo: the Other Face of Machismo in Latin America. In: Steenbeek, G. 1995. Vrouwen op de drempel: gender en moraliteit in een Mexicaanse provinciestad. Amsterdam: Thela Publishers Stillwagon, E. 2000. HIV/AIDS transmission in Latin America: Comparison with Africa and Policy Implications. South African Journal of Economics 68 (5): 985-1011. Terborg, J. 2002. Liefde en Conflict. Seksualiteit en Gender in de Afro-Surinaamse Familie. Academisch Proefschrift. Universiteit van Amsterdam. Usdin, S. 2004. De feiten over Hiv/Aids. Rotterdam: Lemniscaat B.V. Webster, A. 1990. Introduction to the Sociology of Development. London: The Macmillan Press Ltd. Weeks, J. 1991. Sex, Politics and Society. The Regulation of Sexuality since 1800. New York: Longman.
74
Wekker, G. 2001. Of Mimic Man and Unruly Women. Family, Sexuality and Gender in TwentiethCentury Suriname. In: Hoefte, R. & Meel, P. (eds.) 2001. 20th Century Suriname. Continuities and discontinuities in a New World Society. Leiden: KITLV Press. Westerlaken, O. HIV/AIDS in developing countries and among ethnic minorities in The Netherlands. An inventory of social scientific research. September 1995. Amsterdam: KIT. Rapporten: Algemeen Bureau van de Statistiek 2001. Armoede en Armoedegrenzen in Paramaribo. Paramaribo: ABS. CAREC, PAHO & Maxi Linder Foundation. 2005b. An HIV seroprevalence and behavioral study among men who have sex with men (MSM) in Suriname. Paramaribo: CAREC/PAHO. CDC 2000. HIV-Related Knowledge and Stigma – United States. Journal of the American Medical Association, Volume 284:24, 3118-3119. Cordaid 2003. Cordaid en Suriname . Utrecht: Hoonte Bosch & Keuning. Family Health International (FHI) and SCOPE OVC. 2002. Psychosocial Baseline Survey Data Hightlights. Lusaka: Family Health International. Ministerie van Buitenlandse Zaken. 2004. Resultatenrapportage: Hiv/Aids in Suriname. Ministerie van Volksgezondheid, Suriname. 2004. Nationaal Strategisch Plan voor een Multisectorale Aanpak van HIV/AIDS in Suriname 2004-2008. UN Millennium Project 2005. Combating AIDS in the Developing World. Task Force on HIV/AIDS, Malaria, TB and Access to Essential Medicines, Working Group on HIV/AIDS. UNAIDS 2005a. Hiv/Aids-Related Stigma, Discrimination and Human Rights Violations Case studies of successful programmes. Geneva: UNAIDS. UNAIDS/WHO 2005b. AIDS Epidemic Update. http://www.unaids.org/epi/2005/doc/EPIupdate2005
75
UNAIDS 2004. Report on the global AIDS epidemic: 4th Global Report. Geneva: Joint United Nations Programme on HIV/AIDS UNAIDS/WHO 2002. Fighting HIV-related intolerance: exposing the links between racism, stigma en discrimination. www.unhchr.ch/html/menu2/i2othaid.htm UNAIDS 2002. Hiv/Aids-Related Stigma, Discrimination and Human Rights Violations Case studies of successful programmes. UNAIDS 2001. Regional Consultation Meeting on Stigma and Hiv/Aids in Africa. Dar Es Salaam, Tanzania. Health and Development Networks and the Swedish International Development Agency (SIDA). UNAIDS 1999. Sexual Behavioural Change for HIV: Where have theories taken us? Geneva: UNAIDS UNDP 2002. Second Country Cooperation Framework for Suriname (2002-2006). New York: UNDP. UNGASS 2006. Suriname Country Report on UNGASS Declaration of Commitment to Hiv/Aids. http://data.unaids.org/pub/Report/2006/2006_country_progress_report_suriname_en.pdf UNICEF 2002. Demographic and Health Surveys, Multiple Indicator Cluster Surveys (MICS), Behavioral Surveillance Surveys (BSS) and Reproductive Health Surveys (RHS) (1997-2004). At a glance: Suriname. http://www.unicef.org/infobycountry/suriname.html#14 United Nations 2005. Population, Development and HIV/AIDS with Particular Emphasis on Poverty. The Concise Report. Department of Economic and Social Affairs, Population Division. New York: United Nations. World Health Organization 2000. Human rights, Women and HIV/AIDS. http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs247/en
76
Geraadpleegde websites: www.ad.nl www.aidsfonds.nl http://www.carec.org/pdf/2004annualreport.pdf www.cia.gov/cia/publications/factbook www.cordaid.nl www.hivnet.nu www.minbuza.nl www.paho.org www.st-claudia-a.com www.unaids.org www.unhchr.ch www.unicef.nl www.who.int Overige bronnen: Actualiteitenprogramma Netwerk d.d. 25-01-2005 Algemeen Dagblad d.d. 29-12-2005. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. 1999. Utrecht: Van Dale Lexicografie Stichting Mamio Namen Projekt. Origin and Working Activities. Paramaribo: SMNP. Stichting Mamio Namen Project. 2005. Voorlichtingsmap. Suriname Hiv Aids Netwerk. 2005. Sterke, positieve stappen verder… Een speciale editie van Aids informatief, voor mensen die leven met Hiv/Aids. Paramaribo: SHAN. Times of Suriname d.d. 18-02-2005.
77
Bijlagen Bijlage I Raps Patrick Een meisje Een dag was ik wakker geworden op bed Ik stond op en ging naar de straat Toen heb ik een meisje gezien Ze ging weg Ik sta op de hoek van mijn huis Het meisje is bij me gekomen Ik vraag: “Wat is er aan de hand?” Dan begint ze te huilen en zegt: “Mijn moeder wil me niet meer” Ik heb haar gezegd: We gaan naar Stichting Claudia A. Daar gaan ze met je praten Daar gaan ze voorlichting geven Ik blijf me met jou bemoeien Maar neem die medicijnen Dan word je beter Jongeren van Suriname Jongeren van Suriname! Ik schreeuw jullie allemaal toe, Zie wat er gebeurt in Suriname Er zijn teveel jongeren geraakt door “dat ding” Ik zie een meisje Ze is Hiv-positief Haar moeder is gestorven Ik ben zo verdrietig Ik kan het niet meer aan Jongeren van Suriname! Ik schreeuw jullie toe Kijk hoeveel mensen al dood zijn ervan Discrimineer niemand Het is vlak voor je deur Jongeren van Suriname, Het is vlak voor je deur Geef liefde aan de mensen daar En stop! Stop ermee! Stop Hiv/Aids!
78
Bijlage II Survey Middelbare Scholieren Vragenlijst Dit is een korte vragenlijst over Hiv/Aids. Het doel van deze vragenlijst is om een idee te krijgen van jouw kennis, ideeën en houding ten opzichte van (mensen met) Hiv/Aids. Voordat je een antwoord geeft op de onderstaande vragen verzoek ik je de volgende gegevens in te vullen: Datum: Leeftijd: Geslacht (M/V): Etnische achtergrond (Creools, Hindostaans, Javaans, Europees of iets anders): Geef een antwoord op de onderstaande vragen door een X in het vakje van je keuze te plaatsen: ja
1.
Is Hiv/Aids besmettelijk?
2.
Is er een verschil tussen Hiv en Aids?
3.
Kun je Hiv/Aids krijgen van een zoen?
4.
Kun je Hiv/Aids krijgen van sex zonder condoom?
5.
Kun je Hiv/Aids krijgen van orale seks?
6.
Kun je Hiv/Aids krijgen wanneer iemand met HIV/AIDS je aanraakt?
7.
Kun je Hiv/Aids krijgen van een vieze wc-bril?
nee
weet niet
79
8.
Kan een baby Hiv/Aids krijgen van borstvoeding?
9.
Bestaat er een medicijn dat Hiv/Aids geneest?
10.
Zou jij met iemand die Hiv/Aids heeft aan tafel willen zitten?
11.
Zou je een arm om iemand met Hiv/Aids slaan?
12.
Beschouw jij mensen met Hiv/Aids als “slechte mensen”?
13.
Ben je bang voor mensen met Hiv/Aids?
14.
Zou je iemand met Hiv/Aids proberen te ontwijken?
15.
Denk je dat er in Suriname veel mensen wonen die besmet zijn met Hiv/Aids?
16.
Als een vriend(in) of familielid besmet zou zijn met Hiv/Aids, zou je dan nog van hem of haar houden?
17.
Denk je dat iemand die er gezond uitziet besmet kan zijn met Hiv/Aids?
18.
Als een vriend(in) of familielid besmet zou zijn met Hiv/Aids, zou je dan voor hem of haar zorgen?
19.
Denk je dat jij zelf kan voorkomen dat je besmet wordt met Hiv/Aids?
Hartelijk dank voor je medewerking
80
Bijlage III Interviewvragen Hiv/Aids-patiënten 1. Weet u wanneer u besmet geraakt bent met Hiv/Aids? 2. Waarom dacht u dat u misschien besmet was? 3. Hebt u zich toen meteen laten testen? 4. Waarom hebt u zich laten testen? 5. Weet u op welke manieren mensen met Aids besmet kunnen raken? 6. Weet u hoe u eraan gekomen bent? 7. Weten uw vrienden of familie dat u besmet bent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reageerden zij op het nieuws? 8. Heeft u nog contact met uw vrienden? 9. Heeft u nog contact met uw familie? 10. Heeft u kinderen? 11. Heeft u uw kinderen verteld dat u besmet bent? 12. Waarschuwt u hen of licht u hen voor over Aids? 13. Is uw leven veranderd sinds u weet dat u besmet bent? 14. Denkt u dat het goed is om mensen te waarschuwen voor Aids? 15. Hoe denkt u dat dat het best kan gebeuren? 16. Schaamt u zich ervoor dat u besmet bent? Waarom (niet)? 17. Gebruikte u vroeger condooms of andere voorbehoedsmiddelen tijdens seksueel contact? Waarom wel/niet? 18.Gebruikt u nu condooms of andere voorbehoedsmiddelen tijdens seksueel contact?
Waarom
wel/niet? 19. Wat vindt u van de medische hulp voor Aidspatiënten in Suriname? 20. Vindt u dat u goed behandeld wordt in het ziekenhuis? 21. Is het makkelijk voor u om aan medicijnen te komen? 22. Heeft u wel eens verhalen gehoord over mensen die gediscrimineerd werden omdat ze Aids hadden? 23. Heeft u zelf wel eens te maken gehad met discriminatie omdat u Aids heeftt? 24. Wat heeft u toen gedaan? 25. Hoe denkt u dat discriminatie voorkomen of verminderd kan worden?
81
Bijlage IV Interviewvragen Medewerkers Stichting Mamio Namen Project 1. U werkt voor de Stichting Mamio Namen – wat is dit voor organisatie? Wanneer is zij opgericht? Wat zijn de doelen en kerntaken van deze organisatie en wat is uw rol daarin? 2. U bent zelf seropositief - weet u wanneer u besmet geraakt bent met Hiv/Aids? 3. Weet u hoe u besmet geraakt bent met Hiv/Aids? 4. Waarom heeft u zich oorspronkelijk laten testen? 5. Wist u voordat u hoorde dat u besmet was met Hiv/Aids wat deze ziekte inhield? Zo ja, wat voor beeld had u van deze ziekte? Komt dat beeld overeen met uw huidige beeld? 6. Hoe reageerde u toen u hoorde dat u besmet was (schaamte?)? 7. Weten uw vrienden en familie dat u besmet bent? Zo ja, hoe reageerden zij op het nieuws? Zo nee, waarom niet? 8. Zijn er vrienden of familieleden die geen contact meer met u wilden nadat zij hoorden dat u Hiv/Aids had? 9. Heeft u wel eens verhalen gehoord van mensen die gediscrimineerd werden omdat zij Hiv/Aids hadden? 10.Bent u zelf ooit gediscrimineerd omdat u Hiv/Aids heeft? Zo ja, op welke manier? Wat heeft u toen gedaan? 11.Ik heb gehoord dat mensen verstoten worden door hun familie wanneer is gebleken dat zij Hiv/Aids hebben. Heeft u een idee waarom dat gebeurt? Kent u concrete voorbeelden van mensen die verstoten zijn? 12.Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de snelle verspreiding van het virus in Suriname? 13.Denkt u dat Hiv/Aids vooral bepaalde groepen treft? Zo ja, welke? 14.Gaan Creolen, Hindostanen en Javanen op dezelfde manier om met Hiv/Aids en -patiënten? Worden zij op dezelfde manier behandeld door hun vrienden en familie als blijkt dat zij besmet zijn, of verschilt dit? Zo ja, op welke wijze? Is er een verschil in behandeling van respectievelijk mannen en vrouwen met Hiv/Aids? 15.Is het makkelijk om aan condooms te komen in Suriname? Denkt u dat veel mensen gebruik maken van het condoom? 16.Vindt u dat er momenteel genoeg voorlichting plaatsvindt over Hiv/Aids? 17.Vindt u dat er momenteel voldoende gedaan wordt aan de bestrijding van Hiv/Aids in Suriname? Zo nee, wat zou er anders moeten / wat ziet u als oplossing voor dit probleem?
82
Bijlage V Interviewvragen medewerkers Stichting Claudia A. 1. Hoe kwam u erbij om Stichting Claudia A. op te richten? Wanneer heeft u dit gedaan? Wat zijn de kerndoelen van Stichting Claudia A.? 2. Waarom leven de mensen in het opvanghuis en niet gewoon thuis? 3. Wat zou er met de mensen gebeuren of gebeurd zijn als er geen opvanghuis zou zijn? 4. Waarom worden mensen verstoten? Zijn alle vrouwen die hier wonen verstoten? 5. Kent u andere vormen van discriminatie van Hiv/Aids-patiënten? Bent u zelf wel eens gediscrimineerd omdat u werkt met Hiv/Aids-patiënten? 6. Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de snelle stijging van het aantal Hiv/Aidsslachtoffers in Paramaribo? -> daarop ingaan 7. Denkt u dat Hiv/Aids vooral bepaalde groepen treft? Zo ja, welke? 8. Gaan Creolen, Hindostanen en Javanen op dezelfde manier om met Hiv/Aids en -patiënten? Worden zij op dezelfde manier behandeld door hun vrienden en familie als blijkt dat zij besmet zijn, of verschilt dit? Zo ja, op welke wijze? Is er een verschil in behandeling van respectievelijk mannen en vrouwen met Hiv/Aids? 9. Is het makkelijk om aan condooms te komen in Suriname? Denkt u dat veel mensen gebruik maken van het condoom? 10.Vindt u dat er momenteel voldoende voorlichting plaatsvindt over Hiv/Aids? 11.Vindt u dat er momenteel voldoende gedaan wordt aan de bestrijding van Hiv/Aids in Suriname? Zo nee, waarom niet? Wat zou er anders moeten / wat ziet u als oplossing voor dit probleem?
83
Samenvatting De afgelopen jaren is het aantal Hiv/Aids-infecties in Suriname in rap tempo toegenomen. In deze scriptie is onderzocht welke sociaal-culturele factoren bij de verspreiding van Hiv/Aids een rol spelen, waarbij als onderzoeksgebied voor de hoofdstad van Suriname, Paramaribo, gekozen is. Het achterliggende doel van het onderzoek was het creëren van een basis voor toekomstige Hiv/Aidspreventieprogramma’s. Wanneer bekend is welke omstandigheden het risico van Hiv/Aids vergroten, zal het mogelijk zijn een gericht beleid te ontwikkelen voor het tegengaan van Hiv/Aids in de Surinaamse samenleving. Uit het onderzoek is gebleken dat er verschillende sociaal-culturele elementen van invloed zijn verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo. Dit zijn: kennis, stigmatisering, genderverhoudingen, armoede en condoomgebruik. Hoewel al deze factoren op een eigen manier een rol spelen, hangen zij tegelijkertijd nauw met elkaar samen. Daarbij versterken zij elkaars negatieve effecten: het geheel is meer dan de som der delen. Met het oog op toekomstig preventiebeleid is het aan te bevelen de vijf verschillende factoren niet als losse elementen, maar als samenhangend geheel te beschouwen. Dit betekent niet dat een preventieprogramma waarin slechts aandacht is voor één van de factoren gedoemd is te mislukken - alle aandacht is meegenomen, en niet alles kan tegelijk. Wel is het belangrijk te beseffen dat het slagen van een programma mede afhankelijk is van de vraag in hoeverre rekening gehouden is met andere factoren die mogelijk een rol spelen. Zo is het goed om meisjes voor te lichten over het gebruik van condooms, maar is het eveneens belangrijk hun positie ten opzichte van jongens te versterken, zodat zij hun kennis werkelijk in de praktijk kunnen brengen. Ook is het verstandig om de capaciteit van testlocaties uit te breiden, maar moet tegelijkertijd de stigmatisering van Hiv/Aids-patiënten worden tegengegaan om mensen zover te krijgen dat zij de testcentra werkelijk durven te bezoeken. Tot slot zijn er twee aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Allereerst is het zinvol te onderzoeken of, en zo ja hoe religie de verspreiding van Hiv/Aids in Paramaribo beïnvloedt. De tweede en belangrijkste aanbeveling is om na te gaan op welke wijze de in deze scriptie onderscheiden factoren in toekomstige preventieprogramma’s geïmplementeerd kunnen worden.
84
Summary The number of Hiv/Aids-infections in Suriname has increased rapidly over the past few years. This study was focused on identifying the main social-cultural factors that contribute(d) to the rapid spread of Hiv/Aids in the capital of Suriname, Paramaribo. The underlying assumption of the research was that by identifying these factors it would be possible to create better and more specific programs in the future, to halt and prevent the (further) spread of Hiv/Aids in the Surinamese society. Based on this research, five elements can be distinguished. These are: knowledge, stigmatization, gender relationships, poverty and the use of condoms. Although these elements all have a specific way of influencing the epidemic, they turn out to be closely connected at the same time. In view of future prevention policy it is therefore recommended to treat these factors a coherent whole instead of considering them as separate elements. This does not mean that prevention programs in which attention is only being paid to one specific aspect will fail – all attention is welcome, and not everything can be done at the same time. Still, it is important to realize that the succeeding of a certain prevention policy will mainly depend on the attention that is being paid to other factors of influence as well. For example, it is good to inform girls about the use of condoms, but it is crucial to strengthen their social status with regard to boys at the same time, to make sure they will be able to apply their knowledge in daily life. In the same way it is wise to increase the testing capacity in Paramaribo, but in order to get people to visit these centres it is necessary to tackle stigmatization as well. Based on this study, two recommendations can be made. First of all, it would be useful to find out if, and if so how religion influences the spread of Hiv/Aids in Paramaribo. Secondly, it is strongly recommended to further research how the factors distinguished in this study could be implemented in future prevention programs.
85